Door Louis Mercier-Vega
Deze tekst over affiniteitsgroepen verscheen eerder in Interrogations no. 13, januari 1978, Milaan. Een sterk vekorte versie verscheen in A.S.S.W. no. 16, mei 1980, Amsterdam. Alle rechten vrij, behalve voor commerciële doeleinden, mits met toestemming van het redactiecollectief van Spreeuw. Met dank aan de Stichting Documentatie-Centrum Vrij Socialisme.
Deze brochure is de eerste van een reeks over anarchisme en organisatie. De bedoeling van deze reeks is vooral het leveren van discussiemateriaal voor diegenen die in (min of meer) anarchistische organisaties (willen) werken.
De discussie over organisatievormen duikt onder anarchisten steeds weer op, maar literatuur over het onderwerp is vaak moeilijk te vinden. Vaak wordt in artikelen over organisatie van anarchisten maar één opvatting belicht, terwijl je als lezer meer zou hebben aan het tegenover elkaar plaatsen van verschillende opvattingen. Het is in dit verband niet nodig in te gaan op het vooroordeel dat anarchisme en organisatie onverenigbare zaken zijn. Alleen al het bestaan van de discussie over de te kiezen vormen is bewijs voor het tegendeel en het steeds weer opduiken van deze discussie toont alleen aan hoe moeilijk het is een praktische vorm te kiezen voor de kritiek op de bestaande maatschappij.
De term 'affiniteitsgroep’ is niet zo bekend in het Nederlands taalgebied. We hebben bij de vertaling lang geaarzeld of we de vaak gebruikte term basisgroep als Nederlands equivalent zouden kiezen. Uiteindelijk hebben we dat niet gedaan, omdat ten eerste de term basisgroep binnen de anarchistische beweging zelf niet gebruikelijk is, ook al is de term in min of meer verwante groepen wel ingeburgerd. Ten tweede wordt de term basisgroep ook gebruikt in hiërarchische organisaties. Hier staat basisgroep voor plaatselijke afdeling, zonder dat dit een andere wijze van beslissingen nemen impliceert. Het introduceren van een betrekkelijk 'nieuwe’ term sticht minder verwarring en geeft aan dat het om een bepaalde vorm van organisatie gaat, die ook basisgroepen kan omvatten.
Louis Mercier Vega is in Nederland alleen bekend als oprichter van het tijdschrift Interrogations. Dit is het belangrijkste blad over anarchistische theorievorming van de laatste jaren. Hij werd geboren in Parijs, was daar actief in de arbeidersbeweging. Toen de Spaanse revolutie uitbrak in 1936 ging hij naar Spanje en vocht in de internationale groep van de colonne van Durruti. Na de nederlaag vluchtte hij naar Zuid-Amerika, waar hij onder meer als journalist werkte. Hij schreef diverse boeken, waarvan de bekendste zijn: La revolution par l'Etat: une nouvelle classe dirigeante en Amérique Latine (Parijs, Payot, 1978). L'increvable anarchisme (Parijs, U.G.E. 10xl8, 1971), La Chevauchée anonyme (Geneve, Noir, 1978). Van dit laatste boek verschijnt in het najaar van 1983 een vertaling bij Spreeuw.
Louis Mercier-Vega stierf in 1977.
De meeste teksten over affiniteitsgroepen in de anarchistische beweging zijn eerder beschrijvingen dan theoretische uiteenzettingen. De schrijvers zijn het vaak niet met elkaar eens over wat nu kenmerkend is voor een affiniteitsgroep, omdat de situaties die beschreven worden onderling nogal verschillen. Laten we eens nader bekijken welke gemeenschappelijke kenmerken een aantal schrijvers, die ik ken, noemen, als ze een bepaalde definitie geven van een affiniteitsgroep.
Zelfs het begrip 'affiniteit' wordt niet precies omschreven. Gaat het om een affiniteit (verwantschap) in ideeën of in gevoelens? Of noodzakelijkerwijs om allebei? In anarchistische kringen, zegt Sébastien Faure[1] betekent 'het woord 'affiniteit' het verlangen bij mensen om met elkaar een groep te vormen omdat ze dezelfde instelling, gevoelens en ideeën hebben. In het libertaire denken en in de actie, stellen anarchisten de spontaniteit en de onafhankelijkheid waardoor zij zich verenigen en groepen vormen tegenover de verplichte en opgelegde groepsvorming die bepaald wordt door de huidige maatschappij. 'Deze definitie is niet sluitend, want je kunt je afvragen hoe anarchisten zich kunnen onttrekken aan de ‘huidige maatschappij.’
Murray Bookchin zoekt een historische oorsprong voor de affiniteitsgroep en vindt deze merkwaardigerwijs in een tamelijk recent verleden, in Spanje. 'Het Engelse begrip ‘affinity group’ is de vertaling van 'grupo de afinidad'. Zo heette in Spanje de basisgroep van de Federación Anarquista Ibérica (FAI), de kerngroep van de meest idealistische militanten van de Confederación Nacional del Trabajo (CNT), de grote anarcho-syndicalistische vakbond.'[2]
Zijn oorspronkelijke definitie van een affiniteitsgroep is ‘een nieuwe vorm van een grote familie, waarin de familiebanden vervangen zijn door menselijke relaties die gekenmerkt worden door een diepe wederzijdse sympathie; relaties die versterkt worden door gemeenschappelijke ideeën en een gemeenschappelijke revolutionaire praktijk. ‘Hierin vinden we als uitgangspunt, de verwantschap in ideeën en kameraadschappelijke omgang die zich uit als: 'revolutionaire stijl in het leven van alledag ‘terug. De groep 'schept een vrije ruimte, waarin de revolutionair zich tot een nieuw mens kan vormen als individu en als sociaal wezen '. Dit brengt ons, maar dan wat nauwkeuriger omschreven, weer terug bij de oude Faure: de groep kan zich hierdoor onttrekken aan de maatschappij. Bookchin meent dat hij de affiniteitsgroepen, die in de dertiger jaren in Spanje functioneerden, kan vergelijken (rekening houdend met de kleinere omvang en de gewijzigde omstandigheden) met de organisatievormen van de Noord-Amerikaanse radicalen in de jaren zestig en zeventig: ‘communes, families, collectieven'.
Bij de Italiaanse Gefedereerde Anarchistische Groepen (G.A.F.) wordt het accent gelegd op een gemeenschappelijk uitgangspunt wat betreft ideeën ‘een krachtige gemeenschappelijke mening over algemene en bijzondere vraagstukken… kan in overeenstemming zijn met de basisprincipes en leiden tot snelle en effectieve beslissingen'. [3] Er wordt echter aan toegevoegd: 'affiniteit wat betreft de ideeën, maar ook wat betreft de mensen, is absoluut noodzakelijk, omdat een groep geen onderneming is, maar een manier om gezamenlijk strijdbaar te leven, als wezenlijk onderdeel van het eigen leven'. We zien hier het dubbele karakter van de affiniteitsgroep: de Italiaanse Anarchistische Groepen zien in een dergelijke groep 'de eerste organisatorische stap van het anarchisme', dat wil zeggen een basiselement voor een federatie, terwijl Bookchin zegt: '(de groepen) kunnen zich gemakkelijk federeren'.
Een eerste opmerking: De schrijvers zien in de affiniteitsgroep een natuurlijke organisatievorm, maar onderzoeken de mogelijke tekortkomingen niet. Ze gaan uit van de werkelijkheid zoals ze die zien en merken daarvan alleen de goede kanten op. Ze stellen zich niet de vraag of de gemeenschappelijke ideeën 6f de persoonlijke sympathieën de bindende elementen in de groep zijn. Als het vooral om gemeenschappelijke ideeën gaat, is onduidelijk wat het onderscheid is - al~ je je beperkt tot het mechanisme van de groepsvorming - tussen een anarchistische groep en elke andere organisatie met een ideologisch karakter. Maar als het vooral om de onderlinge relaties gaat, met een meer of minder scherp omschreven libertair uitgangspunt, zal het functioneren en de bestaansreden van de groep een zeer bijzonder karakter hebben. In feite is de rol van een affiniteitsgroep tweeslachtig, omdat de aard en de doelstelling van de groep onduidelijk is. Is de affiniteitsgroep een middel om de maatschappij te veranderen of is ze een tegenmaatschappij? Functioneert zij binnen de maatschappij of erbuiten? Deze vraag houdt niet per se kritiek of een aanval in, maar vraagt wel om een duidelijk antwoord.
Een tweede kenmerk voor een affiniteitsgroep is de omvang. Bookchin schrijft: 'Met opzet werd elke affiniteitsgroep klein gehouden, om een zo groot mogelijke intimiteit tussen de leden ervan te garanderen. Door deze kenmerken functioneert een affiniteitsgroep als een moleculaire verbinding'. Voor de G.A.F. is 'de kerngroep tamelijk beperkt in aantal., zodat een ieder kan deelnemen aan de besluitvorming en groot genoeg om te kunnen profiteren van verschillende persoonlijke of actie-ervaringen’ en verder 'Alléén kleine groepen die over algemene en bijzondere zaken een grote overeenstemming in ideeën hebben.'
Dit brengt ons op een andere opmerking en een nieuwe vraag. Als de affiniteitsgroepen klein moeten zijn en slechts een beperkt aantal leden mogen hebben om goed te kunnen functioneren, zodat de leden ervan werkelijk kunnen deelnemen aan de besluitvorming en de acties, komt dat dan doordat elke omvangrijke organisatie het gevaar in zich draagt hiërarchisch en bureaucratisch te worden? Dat lijkt aannemelijk, maar geldt deze conclusie dan voor iedere 'volks'-organisatie en moet zij dan belangrijke praktische gevolgen hebben voor een libertaire tactiek of strategie? Want als je tussen kameraden al maatregelen moet nemen om te vermijden dat er weer bazen en knechten komen, welke voorzorgsmaatregelen moet je dan niet nemen bij organisaties die duizenden mensen omvatten, die niet bedacht zijn op autoritaire tendensen? Bookchin zegt bijvoorbeeld over affiniteitsgroepen: 'Ze kunnen tijdelijk actiecomités vormen (zoals de Franse studenten en arbeiders in mei '68) en bepaalde taken coördineren. Maar vóór alles moeten de affiniteitsgroepen hun wortels hebben in de beweging onder de bevolking.’ Een 'zuivere’ volksbeweging, zonder beïnvloeding door partijen, gecentraliseerde vakbonden of leiders?
We komen nu bij het derde gemeenschappelijke punt van de meeste definities. De rol van de affiniteitsgroepen in het maatschappelijke leven. Er bestaat een soort algemene overeenstemming over de - ideale - praktijk van de groepen in het- geïdealiseerde - beeld van de beweging onder de bevolking. Sébastien Faure schrijft: 'Hensen die tot dezelfde klasse behoren, die door gemeenschappelijke belangen bij elkaar zijn gekomen, die door dezelfde vernederingen, ontberingen, behoeften, verlangens, langzamerhand, op een enkel verschil na, dezelfde gevoelens hebben en dezelfde mentaliteit, van wie het dagelijks bestaan gekenmerkt wordt door dezelfde onderdrukking en uitbuiting, van wie de dromen, die elke dag duidelijker vormen aannemen, uitkomen op hetzelfde ideaal, die moeten strijden tegen dezelfde vijanden, die worden gekweld door dezelfde beulen, die gebukt gaan onder dezelfde wetten van dezelfde meesters en die allen slachtoffer zijn van de schraapzucht van dezelfde profiteurs. Deze mensen zijn er langzamerhand toe gekomen, te denken, te voelen, te willen en te handelen in overeenstemming met elkaar en in solidariteit met elkaar, om dezelfde taken te vervullen, dezelfde verantwoordelijkheid op zich te nemen, dezelfde strijd te voeren en zo hetzelfde lot te ondergaan, dat in de nederlaag of in de overwinning hetzelfde is voor een ieder van de groep; in een vrijwillig samengaan, een gewilde associatie, een groepsvorming waarmee ieder instemt. Hierin uit zich de volledige kracht van de affiniteit, een kracht die ontstaat door gelijke gevoelens, instelling en ideeën'. En Bookchin schrijft: 'de affiniteitsgroepen hebben de functie om als katalysator te dienen binnen de context van de beweging onder de bevolking. ‘De G.A.F. stellen zich genuanceerder op, zowel wat betreft de betrekkelijkheid van het 'spontaan libertaire’ karakter van de volksbeweging, als over de specifieke rol van de anarchistische groepen daarin. 'Als een naar gelijkheid strevende, libertaire tendens zich duidelijk in het volk manifesteert, is dit slechts een voorbijgaand verschijnsel als deze stroming zich niet kan uitdrukken in overeenkomstige organisaties.’[4] en verder 'De noodzakelijke voorwaarden voor een libertaire sociale revolutie zijn schematisch: Ten eerste: De grootst mogelijke groei, zowel kwalitatief als kwantitatief, van de anarchistische beweging en van de georganiseerde libertaire actie in de sociale strijd en ten tweede: de grootst mogelijke verbreiding van een kritisch bewustzijn, van de antiautoritaire, opstandige geest.’[5]
In deze verschillende interpretaties vinden we dus enige overeenkomstige trekken: De affiniteitsgroep is een basiselement van de anarchistische beweging. Deze affiniteit heeft een tweeledig karakter, namelijk overeenkomst in ideeën én kameraadschap. Een groep bestaat slechts uit een beperkt aantal mensen, en maakt deel uit van de emancipatorische beweging van het volk. Ondanks deze overeenkomsten krijg je toch het gevoel dat de opvattingen en doelstellingen verschillend zijn. Alle schrijvers accepteren een feitelijke situatie. Omdat er traditioneel affiniteitsgroepen zijn, vindt men dat deze groepen een bijzondere taak, functie en wijze van functioneren hebben. Daarin schuilt een misverstand, dat nodig uit de weg geruimd moet worden.
De scheidslijn schijnt niet te lopen tussen de verschillende interpretaties, maar binnen de affiniteitsgroepen zelf. Als de groep gekenmerkt wordt door activiteiten gericht op de groep zelf, is zij een milieu, een maatschappij, op zichzelf; en als de groep gekenmerkt wordt door activiteiten, gericht op de buitenwereld, dan is ze een wapen tegen de huidige maatschappij of een middel om een andere maatschappij op te bouwen. Om twee extreme voorbeelden te nemen: De familiegroep van Bookchin heeft niets te maken met de activistengroep van de G.A.F.. Deze constatering betekent niet dat de familiegroep geen invloed kan uitoefenen op de buitenwereld; of dat de activistengroep niets te maken heeft met persoonlijke relaties tussen de leden. Van belang is hier, in te zien dat hun bestaansreden, noch hun doelstellingen dezelfde zijn.
Als we de analyse tot zijn uiterste consequentie doorvoeren en daarbij rekening houden met ervaring en waarnemingen, kan de familiegroep verwateren tot een toevallige ontmoetingsplaats van 'bevrijde’ individuen. Terwijl de activistengroep in een splinterpartijtje kan veranderen. Als Richard Gombin[6] de beginselen en praktijk van de anarchistische groep van voor de tweede wereldoorlog vergelijkt met die van de radicalen, individueel en als beweging, van de jaren zestig, legt hij de nadruk op enkele specifieke kenmerken van de eerste beweging (zij het enigszins overdreven). 'Alleen de groep werd gezien als een structurele vorm van verzet (of opstand). In de kapitalistische situatie tussen de beide wereldoorlogen leek alleen een gezamenlijke actie van de groep enige kans van succes te hebben om de maatschappij, de sociale werkelijkheid, te veranderen. … De revolutie werd gezien als een gebeurtenis die plaats zou vinden in een vage toekomst, maar de groep leefde alleen in verband met die hypothetische toekomst. …
Vooroordelen, tradities en persoonlijke relaties, houding tegenover vrouwen, kinderen, homoseksualiteit, de moraal in het algemeen, bleven onveranderd. Natuurlijk waren er wel geïsoleerde experimenten met woongroepen en vrije liefde. Maar dit waren marginale gevallen en niet representatief.’ Terwijl de 'antiautoritaire revolutionair (van nu) zich als individu op ieder niveau van zijn/haar leven verzet. Hij/zij verzet zich tegen het gezag en de pesterijen van bazen en tegen vaderlandslievende redevoeringen van politieke, vakbonds- en intellectuele bonzen. Naarmate hij/zij meer personen ontmoet die ook zo denken en handelen (op school, als seksuele partner, op het werk, op vakantie) zal hij/zij minder behoefte hebben deel uit te maken van een groep.’ En als besluit: 'Generaties anarchisten hebben de revolutie gezien als 'de grote dag', als een concrete apocalyptische gebeurtenis die een geheel nieuwe maatschappij zal scheppen. De revolutie wordt tegenwoordig opgevat en aanvaard als een serie noodzakelijke acties, waarbij je weigert de bestaande situatie te accepteren, daarmee breekt en nieuwe situaties schept. De uiteindelijke gebeurtenis, die een eind zal maken aan de oude orde, lijkt zelfs van secundair belang. Secundair, omdat het omhulsel van de onderdrukkende maatschappij (staat, principes en instituties) uiteen zal vallen zodra de inhoud veranderd zal zijn. Het probleem van de macht aan de top zal opgelost worden door de greep naar de macht aan de basis.’ Het is niet meer 'de grote dag', maar een tijdperk, waarin elke dag overwinningen brengt. Laten we maar niet te lang stilstaan bij de vraag of in de jaren dertig het behoren tot een groep samenging met vooroordelen, met traditioneel en burgerlijk gedrag. We hoeven alleen maar te denken aan het totaalweigeren en deserteren, de illegaliteit, het gebruik van anticonceptiemiddelen, de strijd op de werven en in de fabrieken, de vechtpartijen met Stalinisten en extreem rechtsen, enzovoort, die deel uitmaakten van het dagelijkse leven van een militant. Dit waren zeker niet alleen maar langdradige discussiepunten op zondagochtendvergaderingen. Belangrijk in deze redenering is, dat het mogelijk zou zijn je als individu te verzetten en dat, door voortdurend deze maatschappij af te wijzen, de macht wordt afgebroken.
We hebben hier weer te maken met een beschrijving van gedrag die tot theorie wordt verheven. Dit hierboven geschetste gedrag bestaat zeker, individueel of in groepen, maar het is alleen te realiseren in bepaalde, toevallige en beperkte, omstandigheden: in een maatschappij met een betrekkelijke overvloed en enige vrijheid, dat wil zeggen in de geïndustrialiseerde en postindustriële landen. Het belangrijkste punt is bier niet het individu of de commune die strijdt, zijn mening doordrukt en het gezag overwint, maar de maatschappij die dat alles toelaat en over de middelen beschikt om dat toe te laten. (In een staat als Frankrijk (en dat geldt deels ook voor Nederland, vert.), waar de algemene dienstplicht beschouwd werd als de basis van de nationale verdediging, werd desertie als een zwaar misdrijf bestraft, zelfs in vredestijd. Nu maken de veranderde omstandigheden bij een gewapend conflict het mogelijk als gewetensbezwaarde erkend te worden. Daarmee wil ik niet zeggen, dat de strijd van totaalweigeraars en gewetensbezwaarden geen nut heeft of gemakkelijk is, maar alleen dat de libertaire tactiek en strategie niet los moeten staan van het praktische functioneren van de maatschappij).
Nog belangrijker is een zeker afglijden naar een tegen-maatschappij. Deze opvatting en houding is terug te vinden bij veel communes. Dit blijkt uit de idee en de praktijk dat de hiërarchisch opgebouwd een onderdrukkende maatschappij niet als zodanig bestreden moet worden, maar zoveel mogelijk moet worden genegeerd, omzeild, vermeden. Je komt daarmee gemakkelijk tot een soort 'pluk de dag’ of 'ongeremd genieten', dat op zichzelf zeker niet te veroordelen is. Deze houding is beslist geen antwoord op de problemen die worden opgeroepen door de strijd tegen een maatschappij, die zowel in West-Europa, als in Noord-Amerika, geen enkele aandacht besteedt aan deze beweging van marginalen, een bijproduct van de 'affluent society’(vert. maatschappij van overvloed).
Als het weigeren de bestaande situatie te accepteren niet het terugtrekken op jezelf is of het ontvluchten van de maatschappij, maar het streven naar een andere maatschappij inhoudt en een helder geformuleerde ontkenning is van de huidige maatschappij, wordt de strijd duidelijk. Dit onderscheid vervaagt en dreigt te verdwijnen als de overvloed en welvaart het mogelijk maken, de strijd tegen een machtige maatschappij te verwarren met een afkeurende marginale opstelling, die weinig gewicht heeft en in andere delen van de wereld niet kan worden overgenomen. De westerse maatschappij is tenslotte in staat deze oppositie te integreren en veranderingen door te voeren, zonder zich iets aan te trekken van de revolutionaire kritiek.
De overdrijving naar de andere kant zie je bij een groep activisten die meent invloed uit te kunnen oefenen op de 'loop van de geschiedenis’ door een soort machiavellistisch leidersprincipe toe te passen. Als voorbeeld kun je de merkwaardige mentaliteit noemen die je in de vijftiger jaren aantrof bij de Libertair Communistische Federatie in Frankrijk. Deze mentaliteit kwam neer op het streven naar manipulatie van de libertaire stroming door een kern van militanten die elkaar meer vonden in allerlei politieke zetten, dan in een heldere visie op de situatie.
Zo komt het probleem naar voren, of de affiniteit niet leidt tot het veronachtzamen van de bestaansredenen van een groep en of in de andere situatie het werken in een groep niet uitloopt op een andere fout. Wat er in de groepen zelf gebeurt
We zullen de oude en nieuwe definities maar laten rusten en bekijken wat er doorgaans in de groepen zelf gebeurt. De groepen trekken zich in het algemeen toch weinig aan van vooropgezette theorieën. De voornaamste fout die gemaakt kan worden, is dat een groep de bijna onweerstaanbare neiging heeft te veranderen in een gesloten gemeenschap. Daarmee vergeet zij de reden van haar bestaan, namelijk invloed hebben op de sociale strijd, de maatschappij proberen te doorzien en propaganda voeren. Het is waar dat het maar zelden voorkomt dat er een groep ontstaat met een nauwkeurig omschreven doel. Het komt vaker voor, dat er een kern ontstaat die 'iets wil doen', en die langzamerhand verandert in een soort familie vol persoonlijke problemen, ook al gaan die vaak schuil onder tegengestelde of gemeenschappelijke meningen op ideologisch of tactisch gebied. Merkwaardigerwijs ontstaat een soort bureaucratisering (als je onder de term bureaucratisering verstaat dat de doelstelling van een groep verandert tot het laten voortbestaan van de groep de doelstelling is geworden). Tenslotte leeft de groep óp en vóór zichzelf, terwijl ze nog wel bepaalde rituelen in acht blijft nemen, zoals deelname aan landelijke acties, verkopen en verspreiden van publicaties, meewerken aan congressen, al was het maar als waarnemer.
De groep zelf wordt het belangrijkste en de vergaderingen draaien al snel om de onderlinge onenigheden, zoals voor sommige zieken hun ziekte de enige belangstelling in het leven wordt. Opmerkelijk is, dat binnen de groep de gebreken opduiken die in de maatschappij aan de kaak gesteld worden, zoals leiderschap in zijn verschillende vormen, gerontocratie en scheiding tussen sprekers en zwijgers. In een recent nummer van Lanterne Noire [7] merkteen medewerker, die een lange ervaring met groepen lijkt te hebben en ze met een kritisch oog bekijkt op: 'De affiniteitsgroep is niet de keus die afrekent met de gevaren van organisatie. De hiërarchie die door de deur naar buiten gegooid wordt, komt door het raam weer naar binnen. ‘Iets verderop schrijft hij: 'Zeker is, dat bepaalde propagandistische en ideologische activiteiten vergemakkelijkt worden door een ‘kleine affiniteitsgroep. Daarnaast is een gemeenschappelijke activiteit van mensen die bij elkaar komen met een revolutionair doel, positief om affectieve redenen. 'Is dit nu een constatering die alleen met exacte voorbeelden geïllustreerd moet worden, of een wens, of wil de schrijver rekening houden met een traditie waarvan bekend is dat deze moeilijk te veranderen is? De directe waarnemingen kunnen maar weinig enthousiasme voor de affiniteitsgroepen wekken. 'Door de structuur, die eigen is aan de affiniteitsgroep, ontstaan sterke affectieve banden tussen de leden van de groep. Je vindt hetzelfde bij iedere primaire groep die gebaseerd is op familierelaties of op ideologische overeenkomsten. In die persoonlijke relaties spelen liefde en haat verstoppertje en krijgen verborgen wensen (onbewuste en onderdrukte)een vorm die overgenomen wordt uit het patriarchale systeem.'… 'De strijd om de macht binnen de groep speelt zich geruisloos en onbewust af. Het leiderschap lijkt zich te richten op de taken die verricht moeten worden en zo krijgt iedere rivaliteit een ideologische vorm. Maar uit de heftigheid van de conflicten en de frequentie waarmee groepen uit elkaar vallen, blijkt dat ze op een emotionele basis gebouwd zijn.'
Dit wat betreft de interne situatie van de groep. Als je het gedrag van de groep bekijkt ten opzichte van de buitenwereld, zie je nog andere dingen. In de eerste plaats is het uiterst moeilijk de oorspronkelijke kern uit te breiden. Dit komt doordat, ondanks de duidelijke wens er méér mensen bij te betrekken en groter te worden, het leven in de groep geennieuwelingen duldt uit vrees voor een nieuwe inbreng die de intimiteit grondig verandert; of doordat er een duidelijke keus is gemaakt niet groter te worden. Een tweede punt zou je de pijnlijke ontnuchteringkunnen noemen. Dit zie je als de gebeurtenissen de groep noodzaken contact te leggen met de maatschappijen er heel banaal rekening gehouden moet worden met politieke of sociale krachten, waarmee men het geheel of gedeeltelijk oneens is. Deze ontdekking doorbreekt de eenheid, de solidariteit en het interne conformisme en opent de weg voor het herzien van meningen (Dit gebeurt soms gemeenschappelijk wanneer de affiniteit de boventoon voert.) of leidt tot aanpassingen die nog maar weinig gemeen hebben met de uitgangspunten van de groep. De opvattingen van de groep en die van de buitenwereld hebben niet dezelfde kracht en zijn niet van hetzelfde kaliber, En wat dan 'verraad 'wordt genoemd, is vaak niets anders dan de terugkeer van de militant in de wereld van het harde leven, waarin hij/zij met even lege handen staat als wie dan ook. De militant is dan het uitgelezen slachtoffer voor de propagandamachines van de buitenwereld, die zo handig zijn in het uitdragen van de grote menselijke thema ‘s en in het bedonderen van de mensen.
Het is soms nog ernstiger. Als door de gebeurtenissen sterke libertaire stromingen ontstaan uit de tegenstellingen van een verstikkende maatschappij, tredende groepen maar zelden op de voorgrond. Ze leiden een te sterk in zichzelf gekeerd leven en zitten niet meer 'op het vinkentouw’ van de maatschappij. Dat was zo in mei '68 en al helemaal in 1977, in Frankrijk en in Italië. '
We moeten maar ophouden te klagen en te kritiseren. Ook al ontbreekt een éénduidige definitie van wat een affiniteitsgroep is, we kunnen wel zeggen dat ze bestaat en handelend optreedt afhankelijk van de militanten die er deel van uitmaken. Dit is een eerste gegeven, dat je makkelijk vergeet bij de discussie over de theorie. Ook moet je bedenken dat de waarde van affiniteitsgroepen voor het anarchisme bepaald wordt én naar morele criteria en naar hun doeltreffendheid, zelfs al leg je het accent op 'affiniteit'. Uiteindelijk leverden de groepen anarchisten uit Barcelona in de jaren dertig strijders die geschiedenis maakten, maar ook ministers en kolonels. Als je deze voorbeelden uit het verleden ziet, wordt de blinde affectieve solidariteit verdacht. Affiniteit kan het winnen van overtuiging.
Het is wenselijk, dat we eerst een mogelijke onduidelijkheid waar niemand iets aan heeft, uit de weg ruimen. Het is volkomen juist en soms hartverwarmend als mensen experimenteren met groepen meteen zo vrij en geëmancipeerd mogelijke levensvorm. Dit zijn libertaire experimenten die ontegenzeggelijk waardevol zijn. Het zijn direct gerealiseerde vormen van een tegen-maatschappij, waar factoren als sympathie, vriendschap en solidariteit essentieel zijn. De leden van een dergelijke groep kunnen ook nog deel uitmaken van andere organisaties met andere doelstellingen, hoewel het leven in een groep natuurlijk het probleem van prioriteitskeuzes en 'verplichtingen ‘met zich meebrengt.
Je moet er op hopen, dat er geen verwarring over of vermenging van de verschillende aard van organisaties ontstaat bij de leden ervan en dat ieder de betekenis en de beperkingen van zijn/haar levenswijze inziet. Ook als de weloverwogen voorkeur uitgaat naar een activistengroep, is het voor eenieder nuttig te weten wat het directe doel en eventueel het doel op langere termijn van de organisatie is. In alle gevallen moet je erop letten dat een willekeurige actie tegen de maatschappij niet verward wordt meteen actie binnen de maatschappij, of dat in een theoretische beschouwing over een actie de weerslag ervan niet verward wordt met een bijproduct van diezelfde maatschappij.
Deze opmerkingen zijn belangrijk voor alle comités, associaties, collectieven en andere ideële groepen. Op deze wijze kun je je resultaten toetsen aan je doelstellingen.
Louis Mercier-Vega, juli 1977
De meeste van de door Louis Mercier Vega gesignaleerde problemen zullen voor veel anarchisten herkenbaar, en soms zelfs pijnlijk herkenbaar, zijn. Hij geeft geen oplossing voor deze problemen, al wijst hij wel op een aantal mijns inziens belangrijke punten, die tot een oplossing bij kunnen dragen. Ik denk niet dat de kritiek en de kanttekeningen voldoende argumenten opleveren om tot een volledig andere organisatiewijze over te gaan. Dit nog afgezien van de vraag wat er voor in de plaats zou moeten komen. Affiniteitsgroepen zullen, zeker voorlopig, wel de meest voor de hand liggende organisatievorm blijven. Mercier Vega gaat niet nader in op de doelstellingen die groepen zich stellen. Bier valt zeker nog veel over te zeggen. Naar mijn mening hangen veel van de problemen die affiniteitsgroepen ondervinden, ook samen met het stellen van vage, te ruime of onbereikbare doelstellingen. In de loop van de tijd gaan daardoor kleine ideologische verschillen of temperamentsverschillen tussen de leden van een groep te veel aandacht opeisen.
Als een doelstelling van een groep een direct belang van de groepsleden weerspiegelt op het gebied van bijvoorbeeld werk, wonen, militarisme en dergelijke, is de sociale strijd die de groep op dit gebied aan kan gaan tegelijk een bindende en een vormende factor. Dan is het ook mogelijk in affiniteit onderling te groeien en zo een verdere samenwerking mogelijk te maken. Natuurlijk moet een beperkte doelstelling ook samengaan met de mogelijkheid een groep weer op te heffen, zonder dat dit een breuk tussen de leden betekent. Ik pleit hier niet voor het beperken van actie en doelen tot deelgebieden, maar voor een realistische inschatting van de mogelijkheden die een groep heeft. Aan de hand daarvan kunnen doelstellingen gekozen worden die een duidelijk actieveld opleveren.
Jaap van der Laan