Door Ferdinand Domela Nieuwenhuis
Wie den vrede wil, bereide zich tot…. den vrede.
Als je eten wilt, houd dan alle spijs van je af.
Als je loopen wilt, blijf dan zitten.
Als je zwemmen wilt, vermijd dan alle water.
Wat zegt ge van iemand die zulke wijsheden verkondigt?
Dat hij driekwart of heelemaal gek is.
En toch zijn er duizenden geleerde en zoogenaamd verstandige menschen, die u nog dergelijks voorkauwen:
Als ge vrede wilt, bereid u ten oorlog. (Si vis pacem, para bellum.) En is dat niet een gezegde, dat onder dezelfde rubriek hoort als de boven aangehaalde?
Precies van dezelfde soort.
Tot een algemeen stelling teruggebracht krijgt men dan:
Als je iets bereiken wilt, handel dan in omgekeerde reden.
En toch als er iets waars was in dit gezegde, wat zouden wij dan nu een soliede vrede moeten hebben.
Immers men heeft de laatste jaren niets anders gedaan dan zich voor te bereiden op den oorlog. Miljoenen en miljoenen zijn besteed voor leger en vloot. Steeds was men bezig de kontingenten van de legers te vergrooten. En als dit alles nu gediend heeft om den oorlog onmogelijk te maken en den vrede te baseeren op hechte en soliede grondslagen, nu dan had er geen mogelijkheid bestaan om een oorlog te zien uitbarsten.
Wat wij hebben is het resultaat van hetgeen vooraf ging.
En dat resultaat is één groot fiasko, een reuzenfiasko, door die leer gemaakt.
Neen, als gij den vrede wilt, bereid u dan daarop voor. Schep de voorwaarden die den oorlog onmogelijk maken.
En geweld te keeren door meer geweld, dat is toch een averechts verkeerde methode. Want men voert door haar toe te passen, het geweld op zulk een hoogte, dat een oorlog onvermijdelijk wordt. Het is juist die methode die het ’m deed. Want al had deze oorlog enkele jaren vertraagd kunnen worden, komen moest hij en zou hij. Het liep over de suprematie (de heerschappij) over de wereld. Immers neem de zaken eens kalm en nuchter.
Engeland was oppermachtig de baas op de zee en door zijn net van koloniën, uitgespreid over de aarde, was dit land de baas van de wereld. Onbetwistbaar was die heerschappij.
Duitschland is een macht, die zich vooral gevormd heeft in de laatste 40 jaren. Achterlijk als het was in ekonomisch en industrieel opzicht wist het zich in betrekkelijk korten tijd een plaats te veroveren in de rij der volkeren. Het haalde zijn schade in en werd de leelijkste mededinger van Engeland.
Keizer Wilhelm II heeft, loslippig als hij is evenals alle impulsieve menschen, vele domheden en dwaasheden gedebiteerd, maar soms heeft hij ook wel eens wat verstandigs gezegd. Zoo beschouwen wij het woord, dat hij eens sprak: „de toekomst van Duitschland ligt op het water”, zeer scherpzinnig opgemerkt en nu mag hij door velen zijn uitgelachen, hij was er de man niet naar om het bij zoo'n woord te laten. Hij is begonnen uitvoering te geven aan dit denkbeeld en men weet, dat als hij zeide: Sic volu, sic inbeo (zoo wil ik het en zoo beveel ik) dan moest het ook gebeuren.
Met alle macht en kracht werd er gewerkt om Duitschland te maken tot een zeemogendheid en het dient gezegd, Duitschland ontwikkelde een ongekende energie.
Engeland zag die ontwikkeling met leede oogen en begreep zeer goed het gevaar dat schuilde in die ontwikkeling en gevoelde met zijn praktisch instinkt dat het tot een botsing moest komen. Als Duitschland één schip bouwt, dan moet Engeland er twee bouwen — zoo riep men van verschillende zijden.
En het ging maar steeds tegen elkander. Duitschland telde overigens een bevolkingscijfer van 60 à 70 miljoen tegen 40 in het Vereenigde Koninkrijk. Dat wordt over 25 à 30 jaar 120 à 140 miljoen tegen 80 en over nog zoo’n tijdsverloop 240 à 280 millioen tegen 160. Nu kon men misschien nog overwinnen, maar dan?
Duitschland moet uit zelfbehoud zich uitzetten (expansie-politiek) en op straffe van ondergang wordt het voortgejaagd.
Hoe is dus de toestand, gegeven alle omstandigheden?
Engeland wil behouden wat het heeft.
Duitschland wil krijgen wat het niet heeft en kan dit alleen door Engeland te onttroonen.
De een heeft en wil behouden wat het heeft.
De ander heeft niet en wil het krijgen.
Hoe moet de oplossing zijn?
Dezelfde als die van die twee kwajongens bij „vader” van Alphen, die zeiden: „laat ons deze twist beslechten, door eens dapper saam te vechten”.
Maar welk een verschil tusschen die jongens en tusschen de machthebbers der volkeren! Een paar flinke jongens, die ruzie met elkaar hebben, slaan er zelven dadelijk op, bezorgen elkaar een paar builen of blauwe plekken. Ze maken hun eigen zaakje buiten derden zelven af. Geheel anders, die groote ruziemakers, die blijven buiten schot op den noodigen afstand van het gevaar. Ze laten anderen, die er niets mee te maken hebben voor zich vechten en als het uit is, dan laten zij anderen het gelag betalen.
Neen, als men geen oorlog wil, dan denkt men er niet aan, dan bereidt men er zich dus niet op voor.
De gewapende vrede is het tijdperk dat wij achter den rug hebben en dat niet beter in al zijn belachelijkheid ten toon kan worden gesteld dan door de volgende gesprekken tusschen een paar buren:
Buurman A. — Beste buurman, ik ben zoo blij dat wij zoo vreedzaam en vriendschappelijk naast elkaar leven. Zie je dat ding daar? Dat is een dikke knuppel dien ik gekocht heb. Kijk eens hier!
Buurman B. (den knuppel bekijkend). — Ja, dat is een flink stuk hout. Daarmee kan je iemand een flinken slag geven, zoodat hij er niets van navertelt. Gelukkig dat wij zoo goed met elkaar over weg kunnen en samen in vrede willen leven. Daarom zal ik me ook zoo’n knuppel aanschaffen, ofschoon ik mijn geld heel wat beter kan gebruiken in mijn huishouding.
Eenigen tijd later.
Buurman A. — Kijk eens, buurman. Ik heb mijn knuppel weggedaan en gegeven aan iemand die minder beschaafd is, want welbezien is het toch eigenlijk een ruwe manier van doen om elkaar met zoo’n stok of knods dood te slaan. Dat was goed voor onze heidensche voorvaderen in den ouden tijd, toen ze nog niet beter wisten. Nu heb ik een heel ander ding, veel handiger en fatsoenlijker in het gebruik, dat is een sabel. Ik ben blij dat wij zoo goed als buren met elkander leven en dat wij zoo goed samen over weg kunnen.
Buurman B. (den sabel bekijkende). — Ja, waarachtig dat ding ziet er goed uit, het glinstert je tegemoet. Gelukkig dat wij geen heidenen meer zijn, maar christenen. Het christendom toch is liefde en wil -vrede. Daarom zal ik ook maar een sabel aanschaffen. Zoo’n knods of knuppel lijkt wel wat ouderwetsch het staat zoo . . . heidensch.
Weer eenigen tijd later.
Buurman A. Buurman, kom nu er eens kijken. Hier heb ik een geweer. Zoo’n ding is oneindig veel beter dan een sabel. Je schiet er iemand mee dood op een afstand dat een ander met zijn sabel je niet kan bereiken. Maar ik houd dien sabel er ook bij, omdat… onze betrekkingen altijd zoo vredelievend zijn. Ik neem er alleen dat geweer bij.
Buurman B. (het geweer bekijkend). — Uitstekend. Ik koop ook zoo’n geweer.
Thuis gekomen zegt B. tot zijn vrouw: geef me wat geld om een geweer te koopen.
Vrouw. — Ben je nou heelemaal razend. Eerst koop je een knuppel, daarna een sabel en nu een geweer. Neen dat gaat niet. Ik heb geen geld in huis om wat kleeren voor de kinderen te koopen. Man. — Nu, dan leen je maar wat.
Vrouw. — Ik kan niets meer missen om in den lommerd te zetten.
Man. — Onze kinderen beginnen al aardig wat op te schieten. Zij worden per dag grooter en sterker. Zij zullen dan later de schuld, die wij maken, wel afbetalen en zij zullen een deel van hun loon wel afstaan voor rentebetaling.
De kinderen roepen: wij hebben zoo’n honger!
Man. — Geen praatjes. Ontevredenheid duld ik niet. Ik houd wel van vrijheid en ieder van jullie heeft de vrijheid om honger te lijden zooveel als hij wil, als hij maar niet ontevreden begint te worden.
Moeder en kinderen schreien en ontvangen uit pure vredelievendheid een pak ransel op den koop toe.
En op dezen weg gaan de huurlieden door.
De kinderen, die ook grooter zijn geworden, krijgen ook een wapen om beter met de buren op vriendschappelijken voet te kunnen leven en ook om de andere kinderen, die nog durven klagen over honger en kou, te laten afranselen en doodschieten door hun gewapende broeders, waardoor de ellende de eersten doet opstaan tegen het vaderlijk gezag.
Zoo leven de verschillende huishoudingen in ellende voort. Steeds worden nieuwe wapens gekocht, waar altijd geld voor is, terwijl geld voor brood aan de hongerigen wordt geweigerd en elk jaar komen de buren elkander verzekeren dat zij zoo opperbest met elkaar over weg kunnen en de vrede niet zal worden verstoord.
Wat zou men zeggen van huurlieden, die zóó spraken en zóó handelen?
Ongetwijfeld zou men hen òf opsluiten in een een gekkenhuis, òf laten brengen in een gevangenis wegens mishandeling en verwaarlozing hunner kinderen.
Dit is in zijn eenvoudigsten en voor elkeen begrijpelijken vorm de theorie van den gewapenden vrede of van het gezegde: als gij den vrede wilt, bereid u ten oorlog.
En wat onzinnig is voor personen in hun verhouding tot elkander, is dat niet even ongegrond en dwaas ten opzichte der verhoudingen der volkeren tot elkander?
Immers daarachter kan men alles bedekken en goedpraten. Neen, dan is de theorie veel gezonder: als gij den vrede wilt belet dan den oorlog, beneemt de middelen waardoor de oorlog mogelijk wordt gemaakt.
Echter men moet daartoe het juiste oogenblik kiezen.
En welk dat is, valt zoo moeilijk niet te bepalen.
Immers als de mobilisatie eenmaal voltrokken is, dan is verzet zoo goed als uitgesloten. Alles moet dus gebeuren vóór dien tijd.
Neemt bijv. dezen oorlog als voorbeeld.
Iedereen zag hem aankomen.
Op Woensdag 28 Juli kwam dan ook het Internationaal Socialistisch Bureau te Brussel bijeen. Op Zondag 1 Augustus stond men voor de eerste oorlogsverklaring.
De heeren sociaal-demokraten uit de verschillende landen waren dus tezamen en besloten daar, geheel onder den invloed van de ernstige en dreigende omstandigheden om een protest tegen een eventueelen oorlog de wereld in te slingeren. En des avonds hield men een schitterende openbare vergadering, waar de beste sprekers uit de verschillende landen gloeiende toosten of redevoeringen afstaken onder donderend applaus der vergaderden, bij wijze van protest. Maar dat alles was niet noodig.
Papieren protesten stuiten af op de kracht der kanonnen.
Er was op het grootsche oogenblik, toen er nog wat voorkomen kon worden, een daad noodig.
Maar de praatjesmakers, welsprekend als de besten, behoefde men niet, neen er was geen behoefte aan schoone woorden en aan mooie frases, neen wat men toen noodig had: mannen van de daad.
En welke daad dan?
Och, dat was ook niet moeilijk te zeggen, want bijna 25 jaar lang was het geleden dat de Algemeene Werkstaking en de Militaire Dienstweiging in geval van oorlog op het program stond. Op het Int. Soc. Congres te Brussel bracht Domela Nieuwenhuis die punten ter sprake.
Zeker, het voorstel van hem werd met verpletterende meerderheid verworpen, de voorsteller bespot en uitgelachen. Maar het denkbeeld was de wereld ingeworpen en moest tijd hebben om te bezinken. O, als voor dat denkbeeld eens met alle kracht gedurende al die jaren even krachtig propaganda was gemaakt in de verschillende landen als voor het veroveren van zetels in de wetgevende lichamen door de sociaal-democraten, zoodat het goed was doorgedrongen in de hoofden en harten der arbeiders, men had een geest aangekweekt die vijandig stond tegenover het militarisme en uit het militarisme ontstaat de oorlog.
Toch is dat denkbeeld opgevat en voortgewerkt — men denke bijv. aan Briand, aan Gustave Hervé, aan Pierre Ramus, en anderen — zoodat het steeds werd besproken op het Internationaal Anti-militaristisch Kongres te Amsterdam, en op het Internationaal Socialisten Kongres, waar Hervé een poging deed de sociaal-democraten in die richting op te dringen. Niemand kan ontkennen dat het denkbeeld in de lucht zat. Reeds drong het door in de vakvereenigingen, zoodat bijv. op het Internationaal Kongres der Mijnwerkers besloten werd de zaak in ernstige studie te nemen.
Daarom is het zoo vreemd dat niemand op die vergadering te Brussel dat denkbeeld ter sprake bracht. Was dat soms toe te schrijven aan den haat der sociaal-demokraten tegen den voorsteller? Het zou een kleinzieligheid zijn geweest, die de wereld duur is te staan gekomen.
Beter dan om bombarie te maken en op de groote trom te slaan had men gedaan door heel in het geheim die zaak te behandelen. Wat had de buitenwereld ermede te maken?
En als men dan besloten had een eventueele oorlogsverklaring te beantwoorden met een Algemeene werkstaking, allereerst van de transportarbeiders ter zee en ter land (dus de havenwerkers en de spoorwegarbeiders in kombinatie met de mijnwerkers), het zou een ontzaggelijke, onberekenbare uitwerking hebben gehad.
Wij stellen ons de zaak aldus voor; de afgevaardigden besloten tot de uitvaardiging van een manifest, bijv. in dezen vorm gegoten:
Arbeiders!
Misdadige regeerders willen u in een oorlog slepen.
Hebt gij daar belang bij?
Zult gij er iets bij winnen?
Marx heeft reeds gezegd dat de arbeider geen vaderland kan verliezen, want hij heeft er geen, de machthebbers hebben allang gezorgd, dat hij er geen heeft.
Arbeiders, bedenkt wel wat gij doet eer gij u laat slachten als slachtvee, want gij zijt het die als altijd het gelag moet betalen.
Arbeiders, gij hebt geen haat tegen de arbeiders in andere landen, die uw broeders, uw lotgenooten in de verdrukking zijn. Gij hebt allen slechts één vijand: het Internationaal Kapitalisme. Laat u niet meeslepen door de leuzen: vaderlandsliefde, nationaliteitsgevoel, erfvijand en dergelijken.
Laat u niet bedriegen door vriendelijkheid der bourgeoisie, want als haar belang het meebrengt, dan kan zij, o zoo poeslief zijn.
Arbeiders, beseft goed dat gij nooit voordeel hebt bij een oorlog, de slechtste vrede is voor u beter dan de beste oorlog.
Misschien zegt gij: wat moeten wij doen om den oorlog te beletten? Wij zijn onmachtig om daartegen iets te vermogen.
Arbeiders, zegt dit niet, want gij en gij alleen zijt in staat een menschenslachting te voorkomen.
Hoe?
Luistert goed, denkt na en handelt.
Door de Algemeene Werkstaking bij een oproep der regeering tot mobilisatie!
Zoo maakt gij de mobilisatie onmogelijk.
En dat is het eenige wat u redden kan, omdat gij, eenmaal gemobiliseerd, geslagen zijt met algeheele onmacht.
Smijt ze de revolutie tusschen de beenen, als zij door hun drijven tot den menschonteerenden broederkrijg overgaan.
Legt eenvoudig den arbeid neer in de betrokken landen.
Gij hebt het aantal aan uw zijde. Gij staat aan de zijde des rechts. Eén ding ontbreekt u: het bewustzijn van uw macht. Welnu, dat bewustzijn roepen wij in u op en zoodra het bevel komt: mobiliseert u! dan zij uw antwoord fier en krachtig: ja, mobiliseert u tot de… Algemeene Werkstaking.
Zoo en zoo alleen toont gij te willen beletten, dat aan de arbeidende klasse een aderlating wordt toegebracht zoodanig dat gij jaren en jaren met onmacht zijt geslagen. Bij duizenden en duizenden wordt gij gesleept naar de slachting. Welnu als gij dan toch sterven moet, doet het dan tenminste voor uw eigen zaak, voor uw heilig ideaal, voor uw vrouwen en kinderen, voor het heil der arbeidersklasse.
De Leden van het Intern. Social. Bureau.
Gewapend met zoo’n manifest en onder heilig stilzwijgen was elkeen waar zijn land teruggekeerd. Het werd vertaald, gedrukt bij duizenden en millioenen en alle maatregelen genomen om de verspreiding direkt in de verschillende landen aan te vangen.
Wat zou de uitwerking van zoo’n manifest zijn geweest?
De schrik zou geslagen zijn om het hart der machthebbers.
Duitschland met zijn 4,25 miljoen sociaal-demokratische kiezers zou een niet te versmaden macht zijn geweest.
Verbeeldt u dat het bericht door de wereld ging dat in Duitschland de Algemeene Werkstaking was uitgebroken. En in Oostenrijk ook. Zou zij niet dadelijk zijn overgeslagen naar Frankrijk? Zou België niet zijn gevolgd? En Nederland, een der landen die met Rusland het eerste werd gemobiliseerd? (Het is nooit opgehelderd waarom Nederland zoo spoedig mobiliseerde. Geschiedde het op aandrang, dit is op bevel van den Duitschen keizer of anders om welke reden?) En Engeland zelfs met zijn machtige vakvereenigingen?
Zoo zou er een grenzenlooze verwarring ontstaan ten gevolge waarvan elke regeering het in eigen land zoo druk heeft, dat er niet gedacht kon worden aan het voeren van oorlog buitenslands. En dat is het juist wat wij hebben willen.
Men zal ons tegemoet voeren dat de eerste daad zal bestaan in het gevangen nemen en misschien het fusileeren van de leden van het Internationaal Socialistisch Bureau en van zoovelen die in de respektieve landen bekend staan als leiders en voorgangers in de socialistische partijen en in de vakvereeniging, om hen te stellen tot afschrikwekkend voorbeeld en er den schrik in te jagen. Goed zoo, dat is te verwachten.
Maar 1. zij kunnen zich schuil houden, zoodat zij met hun raad toch de zaak kunnen dienen en 2. als zij gepakt en gefusileerd worden, dan zal dit olie in het vuur smijten zijn, want dit zal den woede bij de arbeiders slechts doen stijgen. En dan zal het toch een schooner en eervoller dood zijn om te mogen sterven voor een schoon en verheven doel, voor zijn heilig ideaal, dan op het slagveld te sneuvelen, zooals het Duitsche Rijksdaglid Frank en zoovelen zijner kollega’s in de verschillende landen. Want waarvoor zijn ze nu gestorven? Voor
de Inperialistische politiek der machthebbers zonder eenig nut voor de arbeidersbeweging. Dus de dood dier mannen zou niet te vergeefsch zijn geweest. En is dat niet de schoonste dood als men vallen mag voor de zaak, waaraan men bij zijn leven zijn beste krachten gaf, zooals bijv. een Ferrer?
Want men heeft een beginsel of men heeft er geen.
Heeft men een beginsel, dan zal men er voor werken, strijden en lijden, ja moet het zijn, daarvoor blijmoedig sterven.
En heeft men er geen, doet u dan niet voor alsof gij er een had!
Dus de burgeroorlog is te verkiezen boven den oorlog tusschen de natiën, want in het eerste geval weet men te vechten tegen zijn waarachtigen vijand, in het tweede in het belang en voordeel van zijn vijand.
Men heeft voortdurend zich verontschuldigd achter het praatje: de sociaal-democraten waren nog te zwak om den oorlog te beletten.
Wij vragen op onze beurt: hoe weet gij dat? Hoe kunt gij het zeggen zonder dat men de minste poging heeft gebruikt om zijn kracht te meten?
Het is mogelijk dat wij het onderspit hadden gedolven, maar te vallen met eer, omdat men de zwakste is, dat is geen schande. Maar wel is het schande zelfs geen poging gedaan te hebben, al is het een mislukte, om te voorkomen dat aan de menschheid werd bespaard die menschonteerende oorlog, dien wij moesten beleven!
Hieraan kon worden verbonden een andere aktie.
Bij de kredietaanvragen moesten in de verschillende landen de sociaaldemocratische parlementsleden een eensluidende resolutie voorlezen waarin gewezen werd op het misdadig karakter van den oorlog en alle verantwoordelijkheid daarvoor van zich schudde en waarin men stemde tegen het verleenen van die kredieten. Dan moesten die leden bij wijze van protest de zaal verlaten en òf haar mandaten stellen in handen van hun kiezers òf wel de zittingen verder niet bijwonen. Wat zou men met hen gedaan hebben? Hen arresteeren en gevangen zetten? Zeker, dat kon men doen, ofschoon de leden volgens de wet onschendbaar zijn. Maar dat zou een gevaarlijk spel worden. Verbeeldt u dat men in Duitschland 108 man gevangen moest nemen, meer dan een kwart gedeelte van den Rijksdag! En men deed een illegale (onwettige) daad? Ziet dat is juist wat gedaan moet worden, men moet de regeeringen drijven op den illegalen weg. Men behoudt dan de sympathie der goedgezinden en de regeering gaat dalen in de oogen van het publiek en verliest alle populariteit.
Of wel de meerderheid van den Rijksdag schenkt haar goedkeuring aan de daad en geeft verlof tot vervolging, maar dan snijdt zij zich leelijk in de vingers, want de daad van protest om tegen de kredieten stemmen, dat is toch het recht der vertegenwoordigers en dus de meerderheid maakt zichzelven tot medeplichtige van den begane illegaliteit. Er pleit veel voor het niet neerleggen van hun mandaat, want zoodra men dat doet, verliest men zijn onschendbaarheid.
Fusileert men hen, hetzij allen, hetzij enkelen, men stookt het vuurtje aan en werkt zoo tegen hetgeen men beoogt. De slachtoffers, op die wijze gemaakt, maken een geduchte propaganda onder het volk. En intusschen woedt de Algemeene Werkstaking en breidt zich steeds uit in alle landen. Men tracht haar te smoren, maar dit zal moeilijk gaan en alle regeeringen hebben dusdanig de handen vol, dat zij onmogelijk den oorlog kunnen beginnen. Staande tusschen de revolutie binnenslands en den oorlog buitenslands mag men van het bewuste, georganiseerde protetariaat verwachten dat het weet aan welke zijde zich te scharen. Van niemand kan meer gevorderd worden dan hij geven kan, maar wel dat men alles geeft waarover men beschikt en slaagt men niet, in vredesnaam, maar te vallen met eer voor zijn beginsel, dat is de heldendood der braven, die staat boven alles.
Wij hebben in onze beschouwingswijze een machtig bondgenoot gevonden in dr. H. Gorter, die vroeger onze heftige, soms bittere bestrijder was, nu die, misschien wel door den oorlog veranderd is om in ons schuitje terecht te komen. In zijn brochure „Het Imperialisme, de Wereldoorlog en de Sociaal-democratie” levert hij het betoog, dat door de onkunde en de kleinheid der arbeiders, het bedrog der reformisten, de lafheid en besluiteloosheid der radikalen, de Internationale de nederlaag leed. Immers bij het eerste conflict op den Balkan had de stem der Internationale zich terstond moeten doen hooren, om de arbeiderswereld op te roepen tot een proteststaking. Honderdduizenden zouden dan zijn opgekomen, reeds nu kwamen er alleen in Frankrijk 160.000 op. Als in Juli 1914 te Berlijn en in alle steden van Duitschland de arbeiders waren opgeroepen, hun stem gehoord zou zijn in de voornaamste steden van Rusland en als de miljoenen Duitschers en de honderdduizenden, misschien ook miljoenen Russen verklaard hadden: wij, arbeiders, willen elkander niet slachten, wij zijn vast overtuigd dat de arbeidersklasse, althans de georganiseerden, in Frankrijk, Italië, Oostenrijk, Skandinavië, België en Holland, bij honderdduizenden geantwoord zouden hebben op de roepstem der Internationale. En met den dag zou het verzet sterker en krachtiger zijn geworden.
Misschien waren wij te zwak geweest, het is zeer wel mogelijk, maar zonder een poging te wagen om den broedermoord te voorkomen, kan men er niets van zeggen.
“Maar als wij tot het laatst toe hadden volgehouden, als in alle parlementen tot het laatste oogenblik, tot voor de troonende keizers en koningen, de trotsche weigering had weerklonken van het wereld-proletariaat, dat eindelijk nu, voor het eerst, en bij de eerste gelegenheid die zich bood, in opstand kwam en weigerde zich te laten vermoorden voor het uitsluitend kapitalistisch belang, dan hadden wij althans onzen plicht gedaan …. Dan hadden wij ons dezen strijd, deze nederlaag misschien, tot de basis gemaakt van de revolutie na den oorlog. Dan hadden wij den grondslag der overwinning in de toekomst gelegd. Dan was werkelijk de Internationale de Internationale geweest.”
Volkomen juist en wij voegen eraan toe: en dan had niemand ons het verwijt naar het hoofd kunnen werpen — en terecht — dat de sociaal-demokraten zich gemaakt hebben tot medeplichtigen aan dezen verfoeilijken oorlog.
Waarom heeft men gedraald? Waarom kwam men te laat?
Helaas! Een noodlot dat schijnt te drukken op elke revolutionaire beweging.
Reeds op Zondag 1 Augustus hadden de proletariaten van alle direkt bij den oorlog betrokken landen allereerst, maar ook van alle anderen, moeten zijn opgeroepen om te protesteeren en te demonstreeren tegen den oorlog, die toen nog slechts dreigde maar twee dagen later een feit was. En wij zeggen alweer met Gorter:
“indien het Internationale proletariaat maar een tiende, een honderdste gedeelte had bezeten van de organisatorische kracht, de doelbewustheid en de bliksemsnelle promptheid, waarmee het kapitaal jaren van te voren zich toerustte, jaren van te voren alles voorzag en in twee dagen (de inval in België) uitvoerde, wat voor de wereldverovering allereerst noodig was, dan had het proletariaat nòg een goed figuur gemaakt.
Maar het deed niets, het had niets voorzien.
Het kapitaal werd in de hoogste mate actief, in wereldactie.
De Internationale werd passief. Zij deed niet wat zij moest doen, wat de tijd eischte. Zij kwam niet tot wereldactie.
Zij werd dus op haar beurt weder, wat het proletariaat vroeger altijd geweest is, een radelooze massa, die de groote gebeurtenissen der geschiedenis over zich heen laten gaan.” Ziet het proletariaat heeft een beschavende, edele taak te vervullen, namelijk om den wereldvrede te brengen aan de menschheid. Dat kan niemand anders dan het proletariaat, dat immers nooit belang heeft, nooit belang kan hebben bij den oorlog. Niet van bovenaf, maar van onderop zal de vrede komen.
Maar dan moet men breken met den verderfelijken leer: als gij den vrede wilt, bereid u ten oorlog.
Neen, als gij den vrede wilt, denkt niet aan den oorlog.
Als gij den vrede wilt, neemt alle middelen te baat, die de uitbarsting van den oorlog onmogelijk maken.
De boykot der oorlogvoerende mogendheden, de militaire dienstweigering, de Algemeene Werkstaking, de revolutie, alles is goed wat den oorlog kan beletten.
Ziet het plaatje op het omslag van deze brochure. Op deze plaat van den bekenden Spaanschen teekenaar Sagistra ziet men hoe de vrede tot stand kan komen. Zij stelt voor de verbroedering der arbeiders met de soldaten. Slaat die ure, het pleidooi is gewonnen, de vrede gewaarborgd. Daar rukken zij aan, de arbeiders onder de roode vaan, zij slepen allen mee in hun vaart en door geestdrift aangevuurd banen zij zichzelven een weg. De soldaten, de matrozen, bevangen door dezelfde geestdrift, reiken de hand aan hun broeders en op dat plechtige oogenblik staan uw verdrukkers verplet, zij doorzien dat het gedaan is met hun heerschappij. Zij worden in den hoek gedrongen de vorsten, de maarschalken, de generaals, de diplomaten om ruimte te maken voor het zegevierend proletariaat. De machtige hand van den arbeider zal alle boeien verbreken en een einde maken aan de slavernij der volkeren, aan den menschonteerenden oorlog.
Weet ge wat het schoonste oogenblik is in de gansche wereldgeschiedenis? Dat is de verbroedering van arbeiders en soldaten in den vroegen morgen van 18 Maart 1871 onder de leuze: Leve de Kommune!
Dat oogenblik moet herhaald worden.
Dat kan, als gij maar wilt, ernstig wilt.