Door Tommy Ryan
De misvatting over organisatie is dat deze vaak gelijk wordt gesteld met leiding. En dus dat waar leiderschap ontbreekt, chaos en ordeloosheid zal regeren. Andersom geredeneerd moet dan, daar waar chaos en wanorde heerst, dit wel anarchie zijn.
We zouden echter kunnen stellen dat veel van de chaos en wanorde die we op het moment zien in de wereld, oorsprong vindt in juist de hiërarchische organisatie van de samenleving - waar de belangen van weinigen invloed hebben op de levens van velen.
Anarchisme staat niet voor de afwezigheid van organisatie, maar een andere vorm van organisatie. Het staat voor de organisatie van de samenleving door middel van vrijwillige en gelijkwaardige samenwerking. Waar de belangen, ideeën en aspiraties van allen tellen en niet slechts die van de machtigen.
Anarchie (de, v); van het Griekse ‘αναρχος’ (anarchos), zonder heerser
Als we naar de wereld kijken, is er veel om boos, of zelfs wanhopig, van te worden. Toch zit er iets in de aard van de mens dat ongelofelijk krachtig is en ons de hoop geeft dat de misstanden waar we dagelijks mee geconfronteerd worden, ook ten goede kunnen veranderen. Die verandering komt echter niet vanzelf.
Elk jaar sterven er duizenden mensen als het gevolg van oorlog. Religieus en etnisch geweld is op veel plekken in de wereld aanwezig. Er zijn hongersnoden waardoor nog meer mensen sterven, dit terwijl eten wegrot in warenhuizen. Diersoort na diersoort sterft op grote schaal uit door het beschadigd raken of geheel verdwijnen van kwetsbare ecosystemen. Meer en meer mensen zijn op de vlucht voor extreme veranderingen in het klimaat waardoor oogsten mislukken en er geen drinkwater meer voorhanden is. In sweatshops worden miljoenen mensen uitgebuit, waar ze voor een schijntje de zoveelste nieuwe iPhone voor een internationale markt produceren. En hier en ver weg lopen vrouwen nog altijd het gevaar om lastig gevallen, verkracht of mishandeld te worden.
Dit zijn slechts de hoofdonderwerpen van wat er op het nieuws verschijnt. Daarnaast is er nog wat er op een dagelijkse basis met ons gebeurt. Onze zorgpremie blijft maar stijgen. Binnen de zorg staat in steeds grotere mate financieel gewin centraal, en niet de ondersteuning en zorg voor mensen. Onderwijs is een investering in jezelf geworden om carrière te maken, in plaats van een basis voor een gemeenschappelijke toekomst. Als we werken geven we onze tijd en energie aan de grillen van een bedrijf of instelling en diens managers. We hebben over het algemeen geen controle over wat we dag in dag uit doen, geen zeggenschap over wat we produceren. Als we niet werken, worden we geconfronteerd met dwang. Opgejaagd voor een steeds minder toereikende uitkering worden we achterna gezeten door uitkeringsambtenaren, terwijl werkloosheid een onvermijdelijk gevolg is van de kapitalistische arbeidsmarkt. Als thuisblijvende moeders en vaders krijgen we niet dezelfde (financiële) waardering voor de uren werk die we verrichten, als werknemers worden we rond gecommandeerd en zijn we op het einde van de dag te moe om echt te genieten van de tijd die we voor onszelf hebben. Onze levens worden gedomineerd door wat we wél of niet kunnen doen. En voor bijna niemand staat hetgene wat we doen in relatie tot dat wat we belangrijk vinden.
Aan de ene kant zien we ongelijkheid, dood en destructie op grote schaal, aan de andere kant de tergende verveling en vervreemding in ons dagelijks leven. Al deze zaken zijn met elkaar verbonden en zijn verschillende gevolgen van het huidige sociale en economische systeem. Een systeem dat de minimale verschillen tussen ons uitbuit en vergroot en ons onderling laat concurreren voor de kruimels. Dit systeem is wereldwijd kapitalisme, ‘democratisch’ of niet. Het creëert hiërarchieën van macht en rijkdom en stimuleert pervers en competitief gedrag door middel van beloning en straf, en negeert sociaal waardevol gedrag. Dit zien we terug in de vorm van seksisme, nationalisme, racisme, homofobie en andere vormen van haat en vooroordelen die uiteindelijk zorgen voor een versnippering van gemeenschappen. Het voorkomt dat we onze gemeenschappelijke belangen herkennen en zorgt ervoor dat het systeem zelf uiteindelijk buiten schot blijft.
Maar ieder die uitgebuit en onderdrukt wordt, is ook onderdeel van de oplossing. Als we ons verenigen binnen deze gemeenschappelijke uitbuiting en onderdrukking kunnen we een kracht worden die van bovenaf niet kan worden gecontroleerd, beheerst of onderdrukt. We kunnen een geheel nieuwe samenleving bouwen die de behoeftes van ons allemaal vervult, en niet slechts die van de machthebbers.
Als anarchisten zien wij ons als een deel van deze strijd. We zien onszelf als onderdeel van een traditie die zich door de hele menselijke geschiedenis uitstrekt. Een traditie van verzet tegen kapitalisme en overheersing die we anarchistisch communisme kunnen noemen, ook al zou niet iedereen die daar onderdeel van is geweest zich zo hebben gezien. Wij menen dat het anarchistische stelsel van ideeën en manieren van organiseren onze beste hoop is om het kapitalisme te verslaan en om een beter leven te creëren – voor onszelf, onze omgeving. Niet alleen lokaal, maar wereldwijd.
We streven naar het afschaffen van alle hiërarchieën en werken voor de realisatie van een vrije, gelijkwaardige, wereldwijde klasseloze samenleving: de anarchie. Omdat wij denken dat er een geheel andere maatschappelijke orde nodig is om zo’n samenleving te realiseren zijn wij revolutionaire anarchisten. Dit pamflet legt uit wat dit betekent en hoe we denken dat doel te kunnen realiseren.
Als we een andere samenleving willen, moeten we beginnen met het onderzoeken van de problemen van onze huidige maatschappij. Door de oorzaken van deze problemen langs onze idealen te leggen, vinden we oplossingen en strategieën die voor sommigen ondenkbaar zouden zijn. We zoeken namelijk niet naar cosmetische reparaties, maar proberen tot de wortel van de problemen te gaan – dit is wat wij radicaal noemen.
Veel invloedrijke mensen, van krantenredacteuren tot hoogleraren economie, vertellen ons dat kapitalisme ‘natuurlijk’ is. We leren dat de mens van nature hebberig, egoïstisch en competitief is en dat het economische systeem daarom gebaseerd moet zijn op hebzucht, egoïsme en concurrentie. Volgens deze voorvechters is kapitalisme een systeem waarbij de natuurlijke drang tot competitie en overheersing uiteindelijk iedereen voordeel brengt, zelfs de ‘verliezers’ van de strijd. De economie groeit door de meedogenloze competitie tussen bedrijven en dwingt hen om te innoveren en uit te breiden.
Het enige waar deze voorvechters het over oneens zijn met elkaar, is of dit volledig ‘natuurlijk’ kan gebeuren of dat overheden moeten ingrijpen in dit proces. Sommigen stellen dat alles open moet zijn voor concurrentie – ziekenhuizen, scholen, enz. – zodat de logica van financiële winst en groei zich overal zou kunnen verspreiden. Anderen – die zichzelf soms socialist noemen – menen dat bijvoorbeeld gezondheidszorg of onderwijs door de overheid geregeld moet worden. Dit zou een gezondere en beter onderwezen bevolking opleveren om zo een betere economische concurrentiepositie te verwerven – de zogenaamde kenniseconomie.
Deze discussie is soms fel, maar uiteindelijk zijn beide kampen het over de belangrijkste zaken eens: sommigen mensen moeten de fabrieken, dienstverlenende bedrijven en het land – de middelen die de basis van de economie vormen – bezitten en besturen. Deze mensen nemen de besluiten, zetten anderen aan het werk, en in ruil daarvoor strijken zij het grootste deel van de winst op die deze bedrijven creëren. De overige mensen moeten in deze bedrijven werken onder de controle van managers. Wij voeren de opdrachten uit, moeten targets behalen, mogen geen besluiten nemen en krijgen een loon voor wat we doen. Moderne managementtechnieken als zelfsturende teams geven mensen daarbij dan wel meer autonomie, maar ook hier moet men nog altijd verantwoordelijkheid naar boven afleggen en over het algemeen blijft de eigendomsverhouding hetzelfde. De enorme financiële winsten die behaald worden dankzij onze arbeid zouden van boven, door het geld dat de bazen uitgeven, ‘naar beneden druppelen’ zodat de arbeiders er ook van profiteren. Dit wordt in het Engels ook wel ‘trickle down economics’ genoemd.
Dit is de essentie van kapitalisme: een kleine groep mensen bezit de plekken waar wij werken, zijn eigenaar van het land dat ons eten produceert, de fabriek waar onze kleding wordt gemaakt, en tegenwoordig zelfs de zorginstelling die ons onze zorg geeft; alles wat ons leven en overleven mogelijk maakt. Deze mensen zijn de heersende klasse en hun macht vloeit voort uit het bezit van de middelen van productie: de grondstoffen en middelen die nodig zijn om de dingen te produceren die nodig zijn om te leven. Wij zijn de werkende klasse en in dit systeem bedienen wij die middelen van productie. Wij leveren de arbeid die het mogelijk maakt om deze velden en fabrieken, de callcenters en kantoren, goederen en diensten – alle handelswaren1 – te produceren waarvan de verkoop de winst schept voor de heersende klasse.
In ruil voor onze arbeid, ontvangen wij een loon. Loon dat veel minder is dan de waarde van het werk dat we daadwerkelijk verrichten. Dit geld, dat als distributiemiddel eigenlijk niets anders is dan een bonnensysteem, is voor het grootste deel inmiddels zelfs digitaal. Wat geld zogenaamd representeert – de hoeveelheid energie dat iets kost om te realiseren – is totaal verstoord. De representanten van dit systeem proberen aanspraak te maken op een ethische verdeling: als je hard werkt (een zogenaamd zinvolle bijdrage aan de samenleving levert) verdien je ook een fatsoenlijk inkomen. Maar als we feitelijk kijken, zien we dat over het algemeen de banen die écht meerwaarde voor de samenleving produceren (productie, zorg, onderwijs etc.) relatief slecht betaald worden. Dit in tegenstelling tot banen die feitelijk niets produceren en slechts mensen aansturen of geld rondschuiven (managers, financiële diensten, aandeelhouders).
Kapitalisme heeft daarom niets te maken met een ethische verdeling en is niets meer dan een systeem van uitbuiting. Het is een klassensysteem waarin de meerderheid, de werkende klasse, uitgebuit wordt door een minderheid: de heersende klasse. Wij bouwen en bieden alles wat de samenleving nodig heeft om te functioneren, zij zijn degenen die baden in de luxe die wij creëren.
In het kapitalistische systeem zijn de belangen van de heersende en de werkende klasse tegenovergesteld aan elkaar. De heersende klasse probeert de grip op ons te vergroten, meer controle te krijgen en de winsten te doen stijgen. De werkende klasse probeert zich te ontworstelen aan deze controle van de bazen en overheden, en controle te krijgen over het eigen leven. Zolang deze verdeling bestaat, zal er altijd een conflict zijn tussen deze twee groepen, zij het op kleine dan wel op grote schaal.
Dit conflict kent vele vormen, en toont zich meestal het duidelijkst op de plek waar we werken. Stakingen om loon en arbeidsomstandigheden stellen duidelijk de belangen van de werkenden tegenover die van de baas. Klassenstrijd is echter veel meer dan dit. Binnen het kapitalistische systeem proberen de mensen aan de top alles (ieder ding, iedere menselijke relatie) om te vormen tot een product waarmee winst gemaakt kan worden. Onze huizen worden gekocht, verkocht en verhuurd voor winst. We betalen voor ons eten en als het aan sommige politici zou liggen, zou ons drinkwater ook worden geprivatiseerd. Het milieu is een bron van grondstoffen of dumpgrond voor de industrie en wordt gezien als een middel om uit te buiten voor winst. De natuur wordt niet gewaardeerd als iets wat verbonden is met ons leven. Toch zijn we er direct van afhankelijk voor de lucht die we inademen, het water dat we drinken, de grond waarop we ons voedsel verbouwen en de ruimte en rust voor ons plezier en geestelijk welzijn. Wanneer we vechten voor de controle over deze aspecten van ons leven, wanneer we strijden voor onze gemeenschappen en ons milieu, voeren we de klassenstrijd.
Hieruit vloeit voort dat we een andere definitie van klasse hanteren dan veel anderen, bijvoorbeeld de pers. Klasse gaat niet over het feit dat sommige mensen meer dan andere verdienen of dat mensen naar een verschillend schoolniveau gaan. Deze definitie van klasse leidt er uiteindelijk toe dat de ware aard van wat klasse is verborgen blijft. Stereotypes voor de werkende klasse, als fabrieksarbeiders in blauwe overal, of voor de bezittende klasse mannen in pak met een hoge hoed, verwarren ons zelfbeeld en werkelijke maatschappelijke positie; ze doen ons geloven dat de klassenmaatschappij iets van het verleden is.
We zien de werkende klasse niet enkel bestaan uit mensen die fysiek werk doen of werken in de industrie. Voor iemand die op het moment niet werkt, maar afhankelijk is van een uitkering (en zo onder permanente druk wordt gehouden om te werken), een opleiding volgt (training voor werk) of leeft van een pensioen (opgespaard loon) is hun positie duidelijk heel anders dan die van de ‘rijken’, die een comfortabel leven kunnen leiden over de rug van anderen. Tegelijkertijd hebben veel mensen met banen die traditioneel worden gezien als ‘middenklasse’, zoals onderwijzers of kantoormedewerkers, net zo goed nauwelijks controle over hun leven of werk. Ook zij moeten, net als de rest van de werkende klasse, voor hun rechten vechten tegen hun werkgever; ook al zijn ze soms beter af dan de ‘onderklasse’. Deze verwarring rond het idee van klasse verhult de realiteit van klasse voor de mensen die uitgebuit worden en deze wordt dagelijks gereproduceerd door de massamedia – sterker nog, voor sommigen van ons is de reproductie hiervan zelfs ons dagelijkse werk.
Als de werkende klasse zich zou verenigen rond hun gemeenschappelijke belangen, dan zou deze zich van het kapitalisme kunnen ontdoen en de samenleving zelf kunnen organiseren. Om deze reden werkt de heersende klasse hard om ons te verdelen en hun belangen veilig te stellen. Zij doen dit op twee manieren: enerzijds door de manier waarop wij over onszelf denken te beïnvloeden en anderzijds door het creëren van kleine verschillen in macht en rijkdom binnen de werkende klasse, om zo de sociale samenhang en onderlinge solidariteit binnen onze klasse te breken.
Nationalisme en het huidige arbeidsethos zorgen ervoor dat we als arbeidersklasse worden verdeeld. Nationalisme betekent dat we loyaal moeten zijn aan een land of staat, simpelweg omdat we daar geboren zijn. Het arbeidsethos leert ons dat we een ‘eerlijke bijdrage’ moeten leveren aan de bazen die ons uitbuiten. Nationalisme leidt ertoe dat sommigen van ons zich meer verbonden voelen met de bazen in ‘eigen land’ dan met de werkenden uit de landen om ons heen. Het scheidt de werkers in het ene land van hen in andere landen en ligt daarmee aan de wortel van racisme, dat werkers verdeelt langs huidskleur en afkomst. Arbeidsethos bindt ons aan de bazen in plaats van aan elkaar, en maakt dat er wordt gesproken over ‘luie’ werklozen of goedkope ‘banenpikkers’ van elders in plaats van dat de schuld wordt neergelegd waar deze werkelijk hoort.
Het verdelen van de werkende klasse wordt versterkt door het creëren van verschillen in macht en rijkdom. Het loon van vrouwen ligt bijvoorbeeld nog altijd lager dan dat van mannen. Globalisering leidt er toe dat werkers in het Westen moeten concurreren met arbeiders in Azië of het Zuiden, bijvoorbeeld wanneer fabrieken daar naartoe verhuizen op zoek naar goedkopere arbeid. Op kleine schaal betekent het dat individuele werknemers een kleine opslag krijgen om manager te worden en vervolgens anderen om zich heen opdrachten geven. Dergelijke verdelingen ogen aantrekkelijk en lijken kansen op verbetering van de positie van de individuele werker te bieden. Uiteindelijk komt het echter toch op hetzelfde neer: terwijl de aandeelhouders en beleggers de winst van boven afromen, werpen ze de werkende mensen de kruimels toe om daar over de verdeling ervan te laten vechten.
Zelfbestuur: de Spaanse Revolutie
In 1936 brak er in Spanje een burgeroorlog uit toen de fascistische generaal Francisco Franco een militaire coup pleegde tegen de nieuw verkozen socialistische regering. Als reactie hierop gingen de arbeiders en landarbeiders over tot stakingen en namen de wapens op. De sterk georganiseerde arbeidersklasse in stedelijk gebieden als Barcelona en Madrid en de door anarchisme beïnvloede agrarische gebieden als Aragon en Castilië wisten de coup neer te slaan en beheersten vanaf dat moment in die delen van Spanje de straten en velden. In de golf van zelfvertrouwen die dit met zich mee bracht, werd de meest vergaande sociale revolutie van de 20ste eeuw ontwikkeld.
In de bevrijde zone zorgde de invloed van het anarchisme van de anarcho-syndicalistische vakbond CNT – op dat moment de grootste vakbond in Spanje – ervoor dat men massaal de industrieën begon te collectiviseren onder arbeiderszelfbestuur. Vanaf dat moment ging de meerwaarde van de arbeid niet meer naar de bazen, maar naar het maatschappelijk belang. De houtbewerkingsindustrie was volledig gesocialiseerd, net als de bakkersindustrie en spoorwegen. Arbeiders namen de controle over in de telecommunicatie, in de gas-, water- en elektriciteitsbedrijven, in de chemische industrie, bioscopen, bussen, trams en allerhande andere fabrieken en werkplaatsen. Op het platteland was de revolutie misschien nog wel verstrekkender: rurale collectieven schaften privaat bezit af en in veel gevallen werd het libertair communisme uitgeroepen. Ongeveer zeven miljoen landarbeiders en boeren waren in dit sociale experiment betrokken. Zowel in de dorpen als steden bestonden verschillende vormen van collectivisatie – in sommige gevallen werd geld afgeschaft, in andere gevallen werd naar arbeidstijd uitbetaald in fiches en alle arbeid werd gelijkgeschakeld.
De revolutie in Spanje tussen 1936 en 1939 werd, hoe tegenstrijdig dit ook lijkt, uiteindelijk niet enkel door de fascisten, maar ook vanuit de antifascistische rangen aangevallen en verslagen. De veranderingen van de revolutie gingen voor communistische[2] en conservatieve elementen in de nog altijd bestaande republikeinse regering veel te ver. Zij probeerden via allerlei wegen de controle over het land terug te krijgen. Er werden wetten doorgevoerd die er op gericht waren het collectivisatieproces te ondermijnen. Ook werd er een van militarisering van de milities doorgevoerd, waardoor de milities onder controle van de regering kwamen. Het gecentraliseerde republikeinse leger werd ingezet tegen weigerende anarchistische milities en andere radicale secties van de werkende klasse. Velen binnen de anarchistische beweging zagen uiteindelijk geen alternatief en steunden de regering. Dit besluit was tevergeefs en veel anarchistische militanten stierven in de stalinistische gevangenissen. Dit terwijl de anarchisten samen met de republikeinse troepen een antifascistisch front vormden tegen de oprukkende fascistische troepen. De revolutie kreeg van binnenuit een mes in de rug, nog voordat de fascisten de republiek militair versloegen.
Om de klassenstrijd te voeren, is het van belang dat we ons over deze valse verschillen heen zetten en ons als één klasse verenigen tegenover de mensen die ons uitbuiten. Deze strijd is al lang gaande. Soms zijn we als klasse sterk en krijgen we het voor elkaar dat de rijke 1% concessies doet, zoals een kortere werkdag, minimumloon, ontslagbescherming of gezondheidszorg. Maar de heersende klasse vecht ook terug en benut onze verdeeldheid om deze verworvenheden af te breken of ze zelfs tegen ons te gebruiken – zoals we de afgelopen jaren hebben gezien met de vele privatiseringen en sociale afbraak. Dit getouwtrek tussen de werkende en heersende klasse zal doorgaan tot we het kapitalisme omverwerpen.
Een van de instituties die de uitbuiting waar we zojuist over spraken mogelijk maakt, en één van de belangrijkste middelen om de samenleving te managen, is de staat. De staat bestaat uit alle onderdelen van bestuur: het parlement, de sociale dienst, politie en justitie, de belastingdienst, etc. Dit zijn de instituties die het leven van de ‘burgers’ – jij en ik – reguleren en controleren. De staat is de georganiseerde tak van het kapitalisme. Het is de politieke representatie van de economische macht van de kapitalistische klasse. Als de zogenaamd ‘vrije markt’ iets nodig heeft wat diens invloedssfeer overstijgt, stapt de staat in om het te realiseren.
Er zijn vele manieren waarop de staat dit kan doen. Het parlement neemt wetten aan die het bezit van de rijken beschermt, terwijl het de mogelijkheid van de armen om terug te vechten ontneemt. Voor het opzetten van een rechtssysteem of de fysieke infrastructuur (als wegen en dijken) is de staat uiteindelijk een essentieel middel van de kapitalistische klasse. De staat dient als scheidsrechter in conflicten tussen verschillende bedrijven en stelt regels op voor de handel, zodat bedrijven elkaar kunnen vertrouwen. Belastinggeld wordt gebruikt om zaken te regelen waar de handel afhankelijk van is, maar die kapitalisten zelf niet willen realiseren – wegen en het transportsysteem, scholen om werknemers op te leiden, het elektriciteitsnet en de riolering (die later weer verkocht kunnen worden voor private winst). Andersom kunnen instituties zoals het IMF3 en de Wereldbank economieën van ontwikkelende landen juist ruïneren door middel van privatiseringen van collectieve goederen om een nieuwe poel van grondstoffen en goedkope arbeid te creëren en deze afhankelijk te maken van een internationale markt – zoals in de jaren 70 in Zuid-Amerika gebeurde en in de jaren 80 in Afrika.
Een belangrijk onderdeel van de staat zijn de instituties die de werkende klasse onder controle houden. Dit zijn bijvoorbeeld de politie en het leger. Politie en justitie breken binnen de eigen grenzen stakingen op, zorgen voor sociale controle en handhaven de sociale verhoudingen, terwijl het leger dit buiten de grenzen doet. Maar ook scholen hebben een element van controle. Naast dat ze jongeren helpen in hun ontwikkeling, hebben ze een disciplinerende werking en bereiden ze jongeren voor op een toekomst als werkende. Gevangenissen, de immigratiedienst, het arbeidsbureau en andere bestuursorganen van de staat, allemaal dringen ze onze levens binnen en beïnvloeden ze ons gedrag. Van sommige van deze instituten, als scholen, ziekenhuizen en een bijstandsuitkering, zijn we afhankelijk. De staat gebruikt deze afhankelijkheid als een middel om meer controle uit te oefenen. Een uitkering komt met strenge voorwaarden. Scholen geven ons kennis die we nodig hebben om de wereld om ons heen te begrijpen, maar leren ons ook op tijd te komen, gedisciplineerd te luisteren naar wat een autoriteitsfiguur ons te vertellen heeft, te wennen aan vijf dagen in de week acht uur per dag te werken. Kortom te accepteren hoe de huidige orde in elkaar steekt.
Sommige mensen stellen dat de staat zich zo gedraagt omdat deze onder de controle is van kapitalisten. Zij stellen dat de staat zich anders zou gedragen als deze onder controle zou zijn van een groep die de werkende klasse representeert – meestal een revolutionaire groepering of partij. Dit negeert echter een cruciaal feit: de staat is ontworpen om van bovenaf te regeren. Het is, in zijn hele aard, hiërarchisch.
Dit betekent dat de macht altijd geconcentreerd is in de handen van een minderheid. Een kleine groep mensen geeft de orders en een grote groep voert die uit. We zien dit in het leger en bij de politie: er zijn enorme verschillen in macht tussen verschillende rangen. Er is geen individuele keuzevrijheid mogelijk als een ondergeschikte een bevel krijgt. Dit geldt niet alleen voor de politie en het leger: ieder onderdeel van de staat draait om het uitvoeren van opdrachten door ondergeschikten.
Om deze reden zal uiteindelijk elke groepering die de staat overneemt, automatisch de mensen die ze zeggen te representeren, besturen in plaats van bevrijden. Dat is namelijk de essentie van wat een staat doet. In tegenstelling tot de mooie woorden van vrijheid en gelijkwaardigheid zal de staat in de praktijk altijd hiërarchieën en machtsinstituten nodig hebben om zichzelf in stand houden.
Van dictaturen tot het tweepartijensysteem in de VS tot het meerpartijensysteem van representatieve vertegenwoordiging in Nederland: allen verdringen ze elkaar om zichzelf ‘democratisch’ te noemen. De betekenis van het begrip democratie laat zich echter moeilijk vatten. Hoewel het begrip wordt aangevoerd als legitimatie voor oorlogen, zoals bij de Irakoorlog van 2003, wordt er nauwelijks moeite gedaan te definiëren wat er daadwerkelijk met dit begrip bedoeld wordt.
Wat is de kracht van dat begrip ‘democratie’? De kracht ligt er naar ons idee in dat het aanspraak maakt op een verdeling van de macht. Maar spreiden de huidige politieke systemen die zichzelf democratisch noemen daadwerkelijk de macht? Of misschien specifieker: biedt het model van representatieve democratie, zoals we dat heden ten dage onder andere in Nederland kennen, de breedst mogelijke verdeling van macht? Geeft het ons daadwerkelijk grip op dat wat invloed heeft op ons? Het antwoord is simpel: ‘nee’.
In de parlementaire democratie wordt gewerkt met representatie. De campagnebeloftes, vol van mooie woorden, worden na de verkiezingen vaak snel overboord gegooid. Politici hoeven in dit systeem de mensen die zij ‘representeren’ niet te raadplegen en hoeven slechts ééns in de vier jaar ‘verantwoording’ af te leggen tijdens verkiezingen. Het bestuur ligt daarmee bij professionele politici en politieke participatie is gereduceerd tot het ééns in de vier jaar op een knopje drukken of een rood kruisje zetten. Politici hebben politieke volmacht om voor de kiezers te besluiten. De kiezers kunnen – buiten kiezen wie voor hen de besluiten maakt – in feite niets zelf besluiten. De bevolking is wat dat betreft niet meer dan een toeschouwer wat leidt tot depolitisering en vervreemding van het politieke proces. Politieke participatie en democratie kunnen echter zo veel meer zijn dan dit.
Het begrip democratie heeft een veelvoud aan interpretaties: van een centralistische representatieve democratie tot het idee van democratisch zelfbestuur. In dit laatste concept wordt juist gestreefd naar de grootst mogelijke spreiding van macht en verantwoordelijkheid. Binnen het idee van democratisch zelfbestuur bestaat politiek uit participatie. De bevolking heeft zelf besluitvormingsmacht over dat wat van invloed op hen is.
Om een ‘professionele’ politieke klasse te legitimeren wordt vaak het argument aangedragen dat het overgrote deel van de mensen niet in staat is zelf zorg te dragen voor het bestuur. Algemene politieke deelname zou uitgaan van een té goed mensbeeld. Wij gaan er echter juist van uit dat ieder mens zowel goede als minder goede elementen in zich heeft. Als de macht wordt gedeeld en onder gemeenschappelijke controle staat, kan ook gemeenschappelijk worden voorkomen dat de slechte neigingen van de mens de kans krijgen te regeren. Daar komt bij dat juist de afstand tussen de politiek en de bevolking, en ook tussen de bevolking onderling, gezorgd heeft voor de verregaande depolitisering en verharding die we vandaag de dag zien. Door het verbinden van (zelf)bestuur en ons dagelijkse leven zal politiek een totaal andere betekenis en beleving krijgen.
Ideeën over zelfbestuur spelen een centraal rol binnen het anarchisme. Ze vragen een compleet andere benadering van politiek dan dat we nu gewend zijn; bijvoorbeeld het denken in termen van de wil van de meerderheid. Andere besluitvormingsmechanismen en organisatiemodellen, zoals consensusbesluitvorming en confederalisme, waarbij de autonomie en mening van eenieder gewaarborgd worden in het besluitvormingsproces, kunnen hierbij uitkomst bieden.
Hiërarchie is één van de belangrijkste middelen die staat en kapitaal gebruiken om mensen te controleren. Een hiërarchie is een systeem van machtsverdeling waarbij de macht over anderen zich concentreert in de handen van een bepaalde groep. Alle kapitalistische werkplekken zijn bijvoorbeeld hiërarchieën met bazen of aandeelhouders aan de top en alle werkers daaronder. Vaak zijn er kleine verschillen in verantwoordelijkheden die sommige mensen iets meer macht geven dan anderen. Er zijn bestuursleden die managers controleren, managers die nog meer managers controleren, die op hun buurt weer supervisors controleren, die nog meer supervisors controleren, die uiteindelijk voor 50 cent extra per uur zes mensen ‘managen’.
Het is een belangrijke manier waarop binnen het kapitalisme loyaliteit wordt gecreëerd. De één krijgt een klein beetje meer macht over de ander zodat we uiteindelijk elkaar controleren in het belang van de baas. We spelen mee in de hoop dat we nét een beetje meer krijgen om van rond te komen of om iets meer uitdaging in onze baan kunnen vinden; zo streven we naar meer ‘waardering’.
Er zijn ook hiërarchieën in de samenleving die niet door kapitalisme zijn gecreëerd, maar die hun eigen bestaansgeschiedenis hebben. De onderdrukking van vrouwen is al duizenden jaren oud en komt ook in veel verschillende samenlevingen voor. Deze vorm van uitsluiting heet het patriarchaat en is een systematische onderdrukking en uitbuiting waarin vrouwen op verschillende manieren ondergeschikt worden gemaakt aan mannen. Ook de onderdrukking van homo’s, lesbiennes en transgender mensen - eigenlijk van iedereen die niet binnen de heteroseksuele, monogame gender past - is in Europa al eeuwen oud.
Racisme en het idee van witte superioriteit zijn jongere fenomenen dan het patriarchaat, maar niet minder kwaadaardig. Ze zijn een direct nalatenschap van ons koloniale verleden. Racisme maakte eeuwen van uitbuiting en slavernij mogelijk en heeft de levens van miljoenen mensen verwoest. Het is vaak zelfs zo gewelddadig dat niet alleen getracht wordt mensen te onderwerpen, maar zelfs uit te roeien als zij niet passen of zich verzetten.
Al deze systemen van onderdrukking en uitbuiting moeten bestreden worden op de voorwaarden van de mensen die hier zelf onder lijden. Net als dat de werkende klasse enkel zichzelf kan bevrijden van kapitalisme, omdat wij enkel diegene zijn die direct uitgebuit worden, kunnen alleen vrouwen, homoseksuelen en zij die onder vuur liggen van racisme zichzelf bevrijden van de verschillende vormen van onderdrukking. We kunnen elkaar wel ondersteunen in deze verschillende strijden, maar het is van vitaal belang dat de mensen die direct onder vuur liggen, zelf de vorm en structuur kunnen geven aan hun reactie. Zij weten zelf het best te formuleren waaronder ze lijden, wat ze anders willen en wat ze hier aan kunnen doen.
We moeten echter niet vergeten dat al deze systemen van onderdrukking met elkaar samenwerken en de wereld vormen zoals we die vandaag de dag kennen. Kapitalisme profiteert van de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen. Zo is het nog altijd zo dat vrouwen voor dezelfde arbeid structureel minder betaald krijgen dan mannen. Vrouwen hebben minder kans op belangrijke posities en worden gedwongen ontelbare uren onbetaald, maar belangrijk werk te doen zoals het huishouden en het opvoeden van de kinderen – iets dat van groot belang is voor de economie. Daarnaast creëert de media stereotypen van vrouwen en mannen om uiteindelijk ook nieuwe markten te creëren voor de verkoop van cosmetica, parfums en huishoudproducten.
Racisme zorgt voor de acceptatie van het bezetten en plunderen van andere landen voor grondstoffen, het openbreken van nieuwe markten, en verdeelt de werkende klasse thuis tussen zwart en wit, immigrant en autochtoon. Al deze vormen van uitbuiting en onderdrukking, al deze hiërarchieën, versterken elkaar totdat ze uiteindelijk onmogelijk nog uit elkaar te halen zijn.
De zwarte bevrijdingsbeweging in de VS
De zwarte bevrijdingsbeweging in de Verenigde Staten uit de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw vocht voor de zelfbeschikking van mensen met een donkere huidskleur - de nakomelingen van de mensen uit Afrika die tot slaaf waren gemaakt en naar de V.S. werden ontvoerd. Dit kwam voort uit de behoefte aan primaire levensvoorzieningen, rechten en vrijheden die de zwarte bevolking in de VS door de regering en witte nationalisten onthouden werden. Deze emancipatiebeweging was in het geheel zeker niet anarchistisch (vaker zelfs autoritair georganiseerd), maar vormt een belangrijke stap in de geschiedenis voor het zelfbeschikkingsrecht van alle mensen. Naast de strijd tegen racisme heeft het belangrijke bijdragen geleverd aan de vrouwenstrijd, de strijd tegen de gevangenis en het verzet tegen kolonialisme en imperialisme.
Een aantal revolutionaire organisaties, waaronder de Black Panthers, opende op hun eigen voorwaarden lokalen en stichtte communes waarbinnen bijv. voedsel- en scholingsprogramma’s voor jongeren werden opgezet. Ook organiseerden ze burgerlijke ongehoorzaamheidsacties, zoals de bekende acties tegen de segregatie van het openbaar vervoer. Burgerrechtenactivisten gingen in de busdelen zitten die voor witte mensen waren gereserveerd om zo de rassenscheiding te doorbreken. Er waren zelfs gewapende patrouilles tegen de intimidatie en het geweld van de politie waar zo veel zwarte mensen mee te maken hadden. Ook was de zwarte bevrijdingsbeweging betrokken bij het verzet tegen de oorlog in Vietnam en riep ze zwarte soldaten op niet langer bij te dragen aan de onderdrukking van andere volkeren, en te sterven voor het Amerikaanse imperialisme dat niet in hun belang handelde:
“Yet our best trained, best educated, best equipped, best prepared troops refuse to fight. As a matter of fact, it’s safe to say that they would rather switch than fight.”[4]
– Thomas N. Todd
Onder de naam ‘COINTELPRO’ trachtte de Verenigde Staten de beweging te ondermijnen door individuele leden en de beweging te criminaliseren en hen middelen en menskracht te ontnemen. Een groot aantal militanten is onder dit programma door de FBI, of in opdracht van de FBI, gevangengezet of zelfs vermoord. De repressie van deze beweging gaat zelfs tot op de dag van vandaag door, waarbij een aantal van de meest inspirerende activisten nog altijd in de gevangenis zit.
De zwarte bevrijdingsbeweging uit de jaren 60 en 70 is nog altijd een inspiratie voor de strijd tegen racisme heden ten dage en biedt veel lessen voor de toekomst.
Om deze reden is het onmogelijk om enkel tegen kapitalisme óf seksisme óf racisme óf welke andere vorm van onderdrukking dan ook te strijden, noch voor meer ‘democratie’. De overwinningen van de ene zal worden opgevreten door de andere. Een goed voorbeeld hiervan is de strijd voor gelijke rechten door vrouwen. Deze heeft ertoe geleid dat vrouwen uiteindelijk vaak een dubbele ‘baan’ hebben: naast een betaalde baan, moeten we ook nog eens uren lang huishoudelijk werk doen. Een ander voorbeeld is de opstand van de zwarte burgerrechtenbeweging, die in de VS in de jaren zestig van de twintigste eeuw op papier politieke gelijkheid verwierf voor Afro-Amerikanen. Het zorgde er namelijk ook voor dat er een nieuw, zwart leiderschap ontstond die onderdeel werd van de heersende klasse. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Black Panther-beweging, die streed voor veel radicalere doelstellingen als sociale en economische gelijkheid.
Zoals eerder gezegd, komt de macht van de heersende klasse voort uit hun controle over de productiemiddelen en onze primaire levensbehoeften. En dat ze deze niet onder controle kunnen houden zonder verdeeldheid en onderdrukking. Nationalisme – het denken in nationale grenzen – speelt daarbij op wereldniveau een essentiële rol. Ons wordt bijgebracht alsof de verdeling van onze wereld in natiestaten een hogere natuurtoestand is.
De media spelen een grote rol in het versterken van zo’n kijk op de wereld. Zij bieden ons de wereld aan door de lens van natiestaten en scheppen een burgerlijke nationale identiteit anders dan die van klasse. Ook deze identiteit geeft ons het gevoel erbij te horen – wat uiteindelijk een belangrijke menselijke behoefte is. Het bindt daarbij mensen uit klassen met botsende belangen, maar geeft ook een afbakening tegenover anderen die er volgens deze ordening niet bij horen, en verdeelt daarmee mensen die eigenlijk gemeenschappelijke klassenbelangen hebben. Het nationaal belang dat op basis van deze nieuwe identiteit wordt geformuleerd, komt echter bijna altijd neer op het belang van de bezittende klasse.
De wisselwerking tussen kapitalisme en nationalisme is een complex proces. Goedkope arbeid kan door handel de welvaart in een ander land bijvoorbeeld doen groeien. Dat is daarmee niet altijd enkel in het belang van de bezittende klasse, ook de werkende klasse kan hier voordeel van hebben – hoewel altijd in mindere mate dan de bezittende klasse. Daardoor is het mogelijk dat, internationaal gezien, de werkende klasse uit de ene staat bijdraagt aan de uitbuiting of onderdrukking van de werkende klasse elders in de wereld.
Nationale identificatie en het streven naar eigenbelang binnen een bepaalde natiestaat heeft ertoe geleid dat de werkende klasse de soldaten heeft geleverd voor de koloniale en imperialistische oorlogen die gevoed worden door de belangen van de kapitalisten – goedkope olie in het Midden-Oosten, goedkope arbeid in Azië en goud, mineralen en andere grondstoffen in Zuid-Amerika en Afrika. Als kapitalisten vinden dat ze winst kunnen maken door de bodem en het land anders te benutten dan de oorspronkelijke bewoners en gebruikers, dan zullen zij er alles aan doen om hen te verdrijven. Als we ons willen bevrijden van deze onderdrukking, hier en ver weg, is een internationalistisch, anti-imperialistisch en antikoloniaal perspectief van groot belang.
De grenzen op de wereldkaart trekken een rookgordijn op rond onze gemeenschappelijke belangen. Ze zijn de afgelopen eeuwen keer op keer opnieuw opgetekend na bloedige oorlogen en volksverhuizingen. Sporen van die oude wereld zonder strikte grenzen zijn echter nog steeds terug te vinden. Culturen en talen zijn namelijk veel vloeiender dan de landsgrenzen waarbinnen deze worden getracht gevangen te houden. In onze omgeving zijn daar ook nog sporen van te vinden als we kijken naar een regio als Friesland, met een eigen taal en cultuur, en welke reikt over de grenzen van Nederland en Duitsland. Hetzelfde geldt voor veel meer regio’s en is zichtbaar in de verschillende talen, culturen en leefgewoontes binnen landsgrenzen bestaan, of juist aan beide zijden van een grens. Deze culturen of volkeren zijn ooit ingelijfd binnen een centrale staat of versnipperd geraakt bij de opdeling tussen verschillende landen. Hele bevolkingsgroepen zijn op deze manier verdeeld geraakt en hebben hun autonomie verloren – toch zijn zij na honderden jaren staatsvorming nog altijd niet volledig uitgewist en sommige vechten nog steeds terug voor zelfbeschikking. Als anarchisten verwijzen we hierom liever naar de geografische aanduiding van een gebied, dan te verwijzen naar de natiestaat die zich er heeft gevestigd.
Een laatste grote machtsfactor in onze samenleving is religie. Deze speelt een belangrijke rol in het leven van het overgrote deel van de wereldbevolking. Het heeft in veel gebieden op aarde grote invloed op het dagelijkse leven van mensen. Religie is van invloed op culturele gebruiken en speelt een belangrijke rol bij identiteitsvorming. Bij de beschouwing van de wereld is religie hierom een niet te vermijden onderwerp.
Hoewel de sfeer van religie raakt aan de vrijheid van meningsuiting en organisatie, is het van groot belang dat religie niet gebruikt wordt om andere mensen te onderdrukken, willen we een vrije en gelijkwaardige wereld bereiken. Om een duidelijk beeld te kunnen scheppen van de verschillende effecten van religie op vrijheid en gelijkheid is het belangrijk om een onderscheid proberen te maken tussen geïnstitutionaliseerde religie enerzijds en de individuele en gemeenschappelijke spirituele beleving anderzijds.
Geïnstitutionaliseerde religie is meestal centralistisch georganiseerd en heeft vaak een nauwe verbintenis met politieke krachten. In Europa zien wij bijvoorbeeld een sterke aanwezigheid van christelijke waarden en christendemocraten zijn nog altijd prominent aanwezig binnen het politieke bestel. In het Midden-Oosten speelt de islam vaak een centrale rol in de legitimering van politieke keuzes. Wat we vaak zien, is dat religie als middel wordt ingezet om onvrede te kanaliseren, ten behoeve van een kleine groep belanghebbenden. Door de centrale rol van rooms-katholieke of islamitische instituties worden mensen vaak onder religieuze voorwendselen voor de doelen van de politieke machthebbers gemobiliseerd. Zij maken daarbij aanspraak op de hogere macht (‘God’) of vinden verbintenis in het feit dat een politieke machthebber bijvoorbeeld dezelfde religie deelt en daarom ook in hun belang zou handelen.
Hoewel religie ook diens emanciperende functie kent in de geschiedenis – zoals de zwarte kerken in de Verenigde Staten, die een belangrijke rol hebben gespeeld in de formele afschaffing van racisme in de VS, christelijke verzetsgroepen in de Tweede Wereldoorlog, mensen die vanuit hun geloofsovertuiging minderbedeelden ondersteunen of, bediscussieerbaar, zelfs de islamistische groepen die zich verzetten tegen de overheersing van het Westerse imperialisme – zijn er net zo veel voorbeelden waarbij religie uiteindelijk een dempende factor is voor sociale bewegingen. Karl Marx nam in de 19de eeuw hierom stelling tegen religie door het “de opium voor het volk” te noemen. Religie biedt door middel van lotsberusting vaak een bevestiging van de huidige machtsverhoudingen, in plaats van deze omver te werpen. Religie kan ook actief andere onderdrukkingsvormen in zich dragen; zo is immers binnen veel religies de rol van de vrouw structureel ondergeschikt aan die van de man.
De individuele en collectieve beleving van spiritualiteit en de culturele uitingen hiervan hoeven echter niet altijd gepaard te gaan met berusting in het heden. Zolang religies geen uitingen hebben die in tegenspraak zijn met fundamentele waarden als vrijheid en gelijkheid, hoeven zij geen probleem te zijn. Daarnaast is het zo dat, net zoals religie invloed heeft op de culturele en maatschappelijke waarden in een samenleving, dit andersom ook mogelijk is. In een samenleving waar maatschappelijke participatie en de strijd tegen onderdrukking centraal staan kan religie deze kenmerken van de samenleving ook reflecteren. Voorbeelden hiervan zijn de christen-anarchistische gemeenschappen die in bepaalde delen van Nederland eind 19de eeuw bestonden.
In de 19de eeuw was één van de slogans van de arbeidersbeweging ‘Arbeiders aller landen, verenigt u! U heeft niets te verliezen dan uw ketenen.’ De manieren waarop kapitalisme, seksisme, racisme en andere vormen van hiërarchie samenwerken, bewerkstelligen zij echter het tegendeel – een web van ongelijkheden. Deze systemen geven grote delen van de werkende klasse kleine privileges waarmee zij hun leven een stukje aangenamer voor zichzelf kunnen maken. Dit is precies genoeg om mensen passief te houden of zich zelfs tegen anderen te richten met wie zij zich eigenlijk zouden moeten verenigen. Zo zien we maar al te vaak gebeuren dat men het uiteindelijk voor de heersende klasse op neemt ten koste van de eis voor gelijkheid van vrouwen, homo’s, etnische minderheden, mensen in andere landen…
Om ons hiervan te bevrijden hebben we een revolutionaire beweging nodig die bestaat uit een spectrum aan organisaties. We hebben verschillende manieren nodig waarop mensen de controle over hun eigen leven kunnen grijpen. We zullen de samenleving en onszelf compleet moeten veranderen. Als anarchisten geloven we dat het anarchisme hiervoor de beste handvatten biedt. In het volgende deel zullen we verder uiteenzetten wat deze handvatten inhouden.
Revolutionairen zijn van mening dat de samenlevingen waar we in leven fundamenteel onrechtvaardig en oneerlijk zijn. Het is niet slechts een kwestie van die ene onrechtvaardigheid hier of daar; het is de gehele manier waarop de samenleving werkt die niet rechtvaardig en oneerlijk is. Armoede, oorlog, racisme, seksisme en veel andere problemen die we te verduren krijgen zijn geen uitzonderingen op de regel: ze zijn de regel. Kapitalisme kan niet bestaan zonder armoede te creëren, zonder het instigeren en in stand houden van oorlogen, zonder de onderdrukking van mensen vanwege hun afkomst of geslacht.
Wij zijn van mening dat kapitalisme moet worden vernietigd, en dat we gezamenlijk een fundamenteel andere samenleving moeten bouwen – een anarchistische samenleving. Zowel de afbraak van wat er vandaag bestaat, als de bouw van iets nieuws voor morgen zijn beide onderdeel van de revolutie. Als revolutionairen werken we aan beiden. We steunen hierom de mensen die zich verzetten tegen overheersing en bevorderen het onderzoeken van en bouwen aan alternatieven.
Omdat kapitalisme in de kern oneerlijk en onrechtvaardig is, geloven we als revolutionairen niet in een geleidelijke verandering door middel van hervormingen. Dit betekent niet we menen dat de strijd om het minimumloon, sociale woningbouw of het recht op abortus onbelangrijk zijn. Deze en andere hervormingen hebben het leven van veel mensen verbeterd. Revolutionairen proberen dan ook niet te zeggen dat het leven niet verbeterd is sinds de Middeleeuwen – dat zou raar zijn. Wat we wél zeggen is tweeledig:
• Ten eerste is geen enkele hervorming permanent. Elke hervorming kan en zal ongedaan worden gemaakt door politici en bazen als ze hier de kans voor krijgen. De aanvallen van de afgelopen jaren op onze vrijheden, werkomstandigheden en onze publieke voorzieningen zouden hiervoor genoeg bewijs moeten zijn.
• Ten tweede worden hervormingen enkel door overheden toegegeven als ze bang zijn voor iets anders – een massabeweging van gewone mensen. Keer op keer kostte het de inspanning van miljoenen mensen die zich verenigden om ook maar de meest gematigde hervormingen gerealiseerd te krijgen. Rechten voor vrouwen en kinderen, de achturige werkdag en zelfs de verzorgingsstaat zijn allemaal bij de overheid afgedwongen concessies door massabewegingen. Er is niets waar overheden banger voor zijn dan voor mensen die hen negeren en hun zaken simpelweg zelf gaan regelen. Deze praktijk van eigenrichting is wat wij directe actie noemen; mensen die vanuit zichzelf handelen zonder enige toestemming van een hogere autoriteit. Regeringen zijn tot bijna elke concessie bereid om zo’n beweging tot stoppen.
Om deze reden worden revolutionairen vaak verweten utopisten te zijn: ‘dromers’ die zich een onrealistische perfecte wereld voorstellen die nooit zal kunnen zijn. “Je moet praktisch zijn,” zullen deze mensen je vertellen. “Richt je op het behalen van resultaten in het hier en nu, en zit niet met je hoofd in de wolken.” Als mensen menen dat we praktisch of realistisch moeten zijn, stelt men over het algemeen voor dat we onze principes zouden moeten laten varen. De Partij van de Arbeid (PvdA) verkoopt onze sociale voorzieningen in de naam van ‘pragmatisme’, de vakbond verkoopt zich aan het management omdat het ‘praktisch’ ingesteld is, en autoritaire revolutionairen liegen tegen hun leden en het publiek omdat ze ‘realistisch’ zijn. Alle mooie dromen komen later, eerst moeten ‘zij’ meer macht verwerven. Macht die uiteindelijk nooit gedeeld wordt. Elke overeenkomst die met het kapitalisme wordt gemaakt, zal uiteindelijk duur betaald worden. Dit hebben we al zo vaak gezien. Er kunnen geen fundamentele veranderingen bereikt worden door middel van onderhandelingen of compromissen. Compromissen met bazen en machthebbers gaan er altijd van uit dat zij een beetje van hun macht delen, maar nooit dat deze volledig wordt opgeheven.
Als anarchisten kunnen we wel meevechten voor concessies, maar we mogen nooit ons hoofddoel uit het oog verliezen: een vrije en klasseloze samenleving. Anders zullen we eindigen als vele partijen en vakbonden uit het verleden, die het systeem uiteindelijk enkel dragelijker maakten, maar niet fundamenteel hebben afgerekend met honger, oorlog, uitbuiting etc.
We kunnen, na al het eerder gezegde, niet anders dan tot de conclusie komen dat het realistisch en praktisch is om een geheel andere weg in te slaan dan die van hervormingen.
Massabewegingen die zomaar hun eigen weg gaan, gebaseerd op hun eigen behoeften, hoop en dromen, zijn een veel grotere bedreiging voor de heersende klasse dan een aantal kruiperige bureaucraten die ‘realistisch’ zijn en vriendelijk vragen voor een paar kruimels van de tafel van de baas. Wij willen niet slechts een paar kruimels: we willen de hele maaltijd, de keuken waar die in bereid is, het huis waar hij in is geserveerd, het veld waar het op verbouwd is, de fabriek waar de borden zijn gemaakt, ga zo maar door. We willen zelf bepalen hoe dit verdeeld wordt.
Alles wat de heersende klasse heeft, is door de werkende klasse gemaakt. De heersende klasse heeft dit van ons gestolen, zij het via wetgeving, zij het met bruut geweld. Wij weigeren om netjes te vragen om de dingen die eigenlijk al van ons zijn. Dit is niet enkel een kwestie van principieel zijn, het is ongelofelijk praktisch.
Het anarchisme is een set revolutionaire ideeën die in verschillende vormen al eeuwen bestaat. In de basis zijn deze ideeën erg eenvoudig. Anarchisten menen dat mensen prima voor zichzelf kunnen zorgen. Geen leider weet beter wat je nodig hebt dan jijzelf. Geen overheid kan beter de belangen van een gemeenschap dienen dan de gemeenschap zelf. Wij zijn van mening dat iedereen onderdeel zou moeten zijn van de besluiten die invloed op hen hebben – of dit nu op het werk, in de gemeenschap of thuis is. Alleen op deze manier kunnen we een vrije en rechtvaardige samenleving hebben waarin iedereen de kans heeft om diens behoeften te vervullen en vermogens te benutten. Deze manier van denken zit nauw verweven in het gehele anarchistisch denken en geldt voor zowel het individu als de gemeenschap.
Dit is duidelijk niet hoe de samenleving op het moment werkt. Op het werk moeten we doen wat ons verteld wordt te doen en binnen de tijd die daarvoor staat. Als we dit niet doen, dan worden we ontslagen. Thuis bepalen overheidsdiensten zoals de belastingdienst, de sociale dienst en de politie wat we wel of niet kunnen doen. We maken geen besluiten over hoe we werken, hoe onze belasting wordt besteed, wat onze kinderen op school geleerd krijgen, welke wetten er worden aangenomen, etc.
Voor anarchisten is het terugnemen van de controle over onze levens de revolutie. Hierbinnen spelen een aantal ideeën een sleutelrol: directe actie, zelforganisatie en wederzijdse hulp. Directe actie betekent dat de direct betrokkenen in actie komen om direct zelf iets te veranderen in tegenstelling tot het vragen aan een ander om het voor hen te doen. Een staking die het management tot concessies dwingt is directe actie, waar het lobbyen bij een minister of vakbond om voor jou te gaan onderhandelen dat niet is. Het bezetten van een stuk land en het tot een gemeenschapstuin maken is directe actie, terwijl het eisen van de gemeente om een braakliggend terrein op te ruimen dit niet is. Als mensen zelf actie ondernemen om iets voor elkaar te krijgen, ondernemen ze directe actie, of dit nu het uitdelen van voedsel bij de voedselbank is of het terugvechten tegen de politie bij een bezetting.
Om directe actie effectief te laten zijn, is er zelforganisatie nodig. Dit is een vorm van organisatie zonder leiders of ‘zogenaamde’ representanten. Op deze manier kunnen gewone mensen hun macht teruggrijpen en zelf hun besluiten maken. Zelforganisatie maakt het mogelijk dat we voorbij de hiërarchieën gaan die ons onderdrukken en verdelen. In zelfgeorganiseerde groepen en organisaties is iedereen gelijk, heeft iedereen een gelijke stem en heeft niemand de mogelijkheid om anderen te representeren (voor anderen te besluiten). Op deze manier kunnen we zelf de controle behouden en vorm geven aan onze behoeften op een manier waarop politieke partijen of vakbonden dat niet kunnen.
Om deze reden wijzen we dan ook de strategie af om de staat (regering, parlement, politie, etc.) te gebruiken om een revolutie te maken. Geen overheid, zelfs geen ‘socialistische’ of ‘revolutionaire’ regering kan dit. We kunnen enkel onszelf bevrijden en dit zullen we moeten doen door samen te werken. Elke groep of partij die de staat overneemt wordt simpelweg een nieuwe set leiders die uiteindelijk eveneens de mensen zal managen, maar dan in de naam van ‘socialisme’ in plaats van ‘kapitalisme’. Dit is precies wat er gebeurde tijdens de revolutie van het ‘communistische’ Rusland. Dit komt omdat de staat een sociale relatie is – een hiërarchische relatie – en geen neutraal gereedschap dat je naar eigen inzicht in kunt zetten. Enkel door het vernietigen van de staat en vervanging van de staat door nieuwe bevrijdende structuren kunnen we onszelf bevrijden, niet door het overnemen ervan.
Voor anarchisten zijn directe actie en zelforganisatie essentiële middelen voor de bevrijding van onszelf. Ze zijn de manier waarop we als klasse de problemen in ons dagelijks leven op een collectieve manier kunnen confronteren.
Hoewel het menselijk individu waardevol is, kan de mens in z’n eentje niet veel bereiken. Door middel van samenwerking wordt echter het ogenschijnlijk onmogelijke mogelijk. Wederzijdse hulp is binnen het anarchisme daarom dan ook een belangrijk begrip. Het gaat ervan uit dat door onderlinge samenwerking en wederzijdse hulp, de groep, en daarmee ook het individu, uiteindelijk beter af is.
De ideeën als wederzijdse hulp, zelforganisatie en directe actie zijn niet zomaar uit de lucht geplukt. Ze zijn door de geschiedenis heen ontwikkeld door miljoenen mensen die teruggevochten hebben tegen de uitbuiting waarmee zij geconfronteerd werden. Het is een traditie die zich vaak, maar zeker niet altijd, communistisch heeft genoemd. Anarchistisch communisme is een levendige traditie die op grote en kleinere schaal heeft gewerkt gedurende de geschiedenis van het kapitalisme. Het komt niet voort uit abstracte ideeën van enkele intellectuelen maar uit concrete acties van gewone mensen die gedreven worden door dromen van vrijheid en gelijkheid.
Arbeidersraden: organisatie van de revolutie
Één van de belangrijkste dingen waar we op duiden als we het over organisatiemodellen hebben binnen de anarchistische traditie zijn de arbeidsraden. Waar er revolutionaire strijd was, daar waren er raden van arbeiders. Waar er revoluties verslagen werden, had het uitschakelen van deze raden een sleutelrol.
Arbeidersraden zijn massabijeenkomsten van de arbeiders in opstand en de manier waarop zij de controle over de meeste dagelijkse zaken hebben overgenomen als de staat en de bazen op de vlucht zijn of verslagen. De 20ste eeuw kent een groot aantal voorbeelden van revoluties waarin dit gebeurde: Rusland, Oekraïne, Duitsland, Hongarije, Spanje en nog veel, veel meer kleinere opstanden. Deze vorm van georganiseerd verzet tegen uitbuiting en onderdrukking gaat terug tot de Parijse Commune van 1871, zelfs de ‘kringen’ ten tijde van de Boerenoorlogen in Duitsland in de 16de eeuw. De directe democratie tijdens de pleinbezettingen van het Tahrir-plein in de vroege dagen van de Egyptische Revolutie (2011), van Plaça de Catalunya in Barcelona, Spanje en het Syntagma-plein in Griekenland door de Indignados (2010), Occupy in de VS (2011) en de organisatie twee jaar later in Gezi-parkopstand in Turkije (2013) hebben allen veel gemeen met de arbeidersraden van de 20ste eeuw.
Deze massabijeenkomsten zijn de arena waarbinnen revolutionaire werkers hun acties bediscussiëren, met plannen en voorstellen komen en besluiten hoe verder te gaan. Ze betrekken iedereen die aanwezig is bij de besluitvorming en hebben aangetoond dat het mogelijk is om op deze manier prima complexe samenlevingen te besturen. Ze kennen vele verschillende niveaus die met elkaar federeren om samen te werken. De Kronstadt-sovjet5 stelde bijvoorbeeld gedelegeerden aan van elk schip, elke bemanning en elke werkplaats. Al deze groepen hielden hun eigen kleinere bijeenkomsten voordat ze bijdroegen aan de grotere besluiten. Deze besluiten werden geïnformeerd door kleinere, minder formele massabijeenkomsten die constant werden gehouden op de publieke pleinen van de stad. Hier werden fundamentele onderwerpen die de revolutie te verduren had bediscussieerd. Elke persoon kon betrokken raken in de besluiten die hen raakten. Het onderdrukken van de Kronstadt-sovjet[5] door de Bolsjewieken was uiteindelijk één van de laatste nagels in de doodskist van de werkelijke revolutie in Rusland.
De activiteiten van honderden arbeidersraden in tientallen opstanden tonen ons dat het niet alleen mogelijk is om iedereen deel te laten zijn van de besluitvorming die op hen van invloed is, maar ook dat miljoenen mensen er alles ervoor geven in de strijd die te bemachtigen en verdedigen. Als de kans daar is, heeft de werkende klasse telkens nieuwe sociale structuren ontwikkeld om in diens behoeften te voorzien en het zijn deze vormen die ons kunnen inspireren voor vandaag.
Het woord communisme roept bij velen een beeld op van het bewind van de Sovjet-Unie of het zogenaamd Communistische China van vandaag. Deze samenlevingen waren en zijn één van de verschrikkelijkste tirannieën die de wereld ooit heeft gezien: miljoenen mensen vonden de dood door honger, oorlog en executies. Als anarchisten zullen we de gevangeniskampen, slavenarbeid, onrechtmatige veroordelingen en executies nooit vergeten. Anarchisten waren immers vaak de eersten die te lijden hadden onder zulke misdaden.
Tegenover de tirannie die de dictatuur in Rusland voortbracht staan echter even zo grote misdaden, uitbuitingen en oorlogen voor het behoud van de koningshuizen in de negentiende en twintigste eeuw, de hedendaagse liberale democratie of kapitalistische expansie. De media probeert met voorbeelden van ‘communistische’ Rusland te onderstrepen dat revolutionaire verandering onmogelijk zou zijn. Als anarchisten weigeren we echter zo’n eenzijdige kijk op de geschiedenis te hebben. Wij weigeren de voorbeelden van miljoenen gewone mensen te vergeten die tegen de tirannie in Rusland en overal ter wereld vochten in de naam van werkelijk communisme. Deze mensen organiseerden zichzelf, zonder leiders, in groepen en raden gebaseerd op directe democratie. Iedereen had een gelijke stem in hoe ze de zaken regelden. Zij gebruikten directe actie, vochten tegen staat, kapitaal en monarchie en daarna tegen de nieuwe Sovjet-Unie.
Het ware communisme waar zij voor vochten is voor de uitbreiding van deze vorm van zelfbeschikking tot in alle aspecten van het leven. De communistische slogan ‘van ieder naar diens vermogen, aan ieder naar diens behoefte’ vat dit idee samen. Niemand zou iets tekort mogen en hoeven komen. De geldelijke beloning die wij nu kennen – die eveneens een rantsoenering is – staat namelijk totaal niet in verhouding tot wat men aan werk doet. Het meeste fysiek zware en fundamenteel belangrijke werk wordt het slechtst beloond, terwijl mensen die in feite niets aan meerwaarde voor onze samenleving produceren, zoals financiële producten, bergen met geld verdienen. Iedereen zou goederen en diensten kunnen ontvangen naargelang zij deze nodig hebben en niet naar hoeveel ze kunnen betalen of hoeveel zij verdienen. Mensen geven terug aan de samenleving door middel van het werk dat zij doen in de mate dat zij dit kunnen en willen. Iedereen zou kans krijgen op interessant, uitdagend en creatief werk. Zware of vervelende taken die nou eenmaal ook moeten gebeuren om de maatschappij draaiende te houden zouden bijvoorbeeld kunnen worden verdeeld. Onderwijs zou dienen voor het opleiden van mensen voor het vervullen van de behoeftes van de samenleving en de persoonlijke ontwikkeling van het individu, niet voor het hogerop klimmen in de hiërarchie van de samenleving om beter af te zijn.
De revolutie verdedigen: de Kronstadt Opstand
De Kronstadt sovjet was één van de meest radicale organisaties van de Russische Revolutie. De soldaten op de marinebasis, verbonden aan Petrograd (hedendaags Sint Petersburg), verjoegen de officieren. De marinebasis werd daarmee een broeinest van revolutionaire actie en debat. De sovjet - een raad die bestond uit gedelegeerden vanuit de hele basis - nam zowel militair als politiek enthousiast deel aan de vroege dagen van de revolutie, zowel in februari 1917 toen de tsaar omver werd geworpen, als in oktober 1917 toen uiteindelijk de macht werd overgenomen door de bolsjewieken onder leiding van Lenin.
Naarmate de tijd vorderde, werd de Kronstadt sovjet echter een probleem voor deze regerende Bolsjewistische regering. In de jaren direct na de revolutie hadden de Bolsjewieken bewuste stappen genomen om de macht in hun handen te concentreren. Ze arresteerden en vermoordden politieke tegenstanders, stuurden de geheime politie op de bevolking af en boeren werden aangevallen en bruut onderdrukt om hun graanvoorraden. Revolutionaire organen als soldaten- en fabriekscomités, die de werkplekken democratisch bestuurden, en die door de Bolsjewieken in woord werden gesteund, werden achter de schermen opgeheven of overgenomen door partijfunctionarissen. Zo verwerden de sovjets tot niets anders dan een verlengstuk van de centrale regering waarbij alle autonomie en het zelfbestuur verloren ging en de Bolsjewieken hun macht centraliseerden. Dit stuitte op enorm verzet die zich uitte in stakingen en sociale onrust die door de nieuwe machthebbers – de zelfverklaarde ‘revolutionaire’ regering – met enorm geweld werden neergeslagen.
Op 21 maart 1921 vaardigden de matrozen van Kronstadt, terwijl de onrust onder de arbeiders van Petrograd dreigde over te slaan in een algemene staking, een proclamatie uit. Hierin eisten zij een einde van de politieke repressie tegen arbeiders, boeren, anarchisten en leden van andere revolutionaire groepen. Ze eisten dat de arbeiders weer controle kregen over het leger en de pers en dat politieke gevangenen uit de arbeidersbeweging vrij zouden worden gelaten. De Bolsjewieken reageerden op de enige manier die zij kenden; regimenten partij-loyale soldaten, onder leiding van generaal Leon Trotski, werden op de basis afgestuurd om de opstand tegen de regering neer te slaan - voorgelogen dat het een opstand van ‘Witte’ generaals'[6] was. Na bittere gevechten werd de geïsoleerde Kronstadt sovjet uiteindelijk verslagen.
Tot op de dag van vandaag verspreiden leninistische partijen leugens over wat er zich in Kronstadt en Petrograd heeft afgespeeld. Zij weten dat de feiten laten zien hoe failliet hun strategieën zijn, hoe partijen en representanten – hoe ‘revolutionair’ ze ook moge zijn – de werkende klasse uiteindelijk verraden in hun strijd om macht.
De samenleving zou georganiseerd kunnen worden door middel van lokale collectieven en raden. Op ons werk en in onze leefomgeving zouden we dan besluiten kunnen maken over de zaken die geregeld moeten worden of het werk dat gedaan moet worden. Iedereen zou dan mee kunnen beslissen over de besluiten die hen aan gaan. We geloven dat de strijd voor een dergelijke toekomst een strijd is om gelijkheid en vrijheid voor iedereen. Alleen zo zal iedereen de kans krijgen te doen en te zijn wie zij kunnen en willen zijn.
We noemen de voorbeelden van mensen die zichzelf organiseren voor deze toekomst, de anarchistisch communistische traditie. De arbeidersraden in revolutionair Spanje, Duitsland, Rusland, Hongarije, Frankrijk, Mexico, Argentinië, Korea, Vietnam, Japan – ga zo maar door – zijn allemaal voorbeelden waar we naar kijken en van proberen te leren hoe we onszelf kunnen bevrijden (en hoe niet). Anarchistisch communisme is meer dan een abstracte visie voor de toekomst en meer dan een nostalgische hand naar revolutionaire bewegingen uit het verleden. Het biedt de gereedschappen en fundamenten voor de samenleving van morgen. De revolutie kan echter nooit het jaar nul zijn, langs die route liggen enkel de lijken van de revolutionaire terreur opgestapeld uit Frankrijk, Rusland, China en vele andere plaatsen.
De revolutie zal permanent in ontwikkeling zijn. Hoewel we bouwen met de materialen die de mensen vandaag nog in de hand hebben, zal de revolutie voortdurend nieuwe mogelijkheden voortbrengen die wij vandaag nog niet eens kunnen bevatten. Dit is dan ook de reden dat we vooraf geen volledige blauwdruk willen geven hoe de toekomst er uit moet zien. We willen ons hier echter ook niet achter verschuilen om hier niet over na te denken en willen hiervoor wel degelijk aanzetten maken. Centraal moet in ieder geval komen te staan dat het werk dat we doen, moet draaien om het oprechte doel van dit werk. Zorg moet dus draaien om de zorg die we voor elkaars welzijn dragen, woningen moeten gebouwd worden om mensen een thuis te geven en onderwijs moet bijvoorbeeld tot doel hebben mensen op te leiden voor de taken die nodig zijn om de samenleving draaiende te houden en te leren oplossingen te bedenken voor problemen.
Een belangrijk onderdeel van de anarchistische traditie is het samengaan van doel en middelen. De organisaties die we bouwen terwijl we tegen onderdrukking en uitbuiting vechten, zullen de basis vormen voor alles dat na de revolutie komt. Als zulke organisaties de basisprincipes van die toekomstige samenleving niet in zich dragen, dan zal deze nieuwe samenleving deze ook niet hebben. Als we een toekomst willen waarin iedereen een bijdrage levert aan de besluiten die invloed op hen hebben, dan moeten we nu al organisaties bouwen waarbinnen dit gebeurt.
Dit noemen we prefiguratie, wat een centraal onderdeel is binnen het anarchisme. Dit idee zit ingesloten in de belangrijke slogan ‘een nieuwe samenleving bouwen in de huls van de oude’. Wat dit betekent, is dat onze strijd niet enkel een strijd tegen kapitalisme is. Door ons op deze manier te organiseren en zoveel mogelijk te leven als we willen, bouwen we recht onder de neus van het kapitalisme ook aan alternatieven.
In de praktijk betekent dit dat we, binnen de initiatieven waarbij we betrokken zijn, directe democratie en de volledige, gelijkwaardige deelname van iedereen stimuleren. Of dit nu een groep buurtbewoners is of een politieke campagne, een stakingscomité of een huurdersvereniging, we zetten in op organisaties zonder leiders en hiërarchie.
We geloven niet alleen dat dit groepen effectiever maakt in het behalen van hun directe doelen, maar ook dat hiermee het zelfvertrouwen van de betrokkenen wordt vergroot en het hun handvatten geeft voor andere momenten in hun leven. Het is uit de ervaring van alle betrokkenen en verschillende organisaties dat we een sterke cultuur van verzet kunnen opbouwen. Het is door mensen die in zo’n cultuur gevormd zijn dat revolutionaire strijd vorm krijgt.
Prefiguratie heeft echter ook beperkingen. Een valkuil die veel voorkomt bij het bouwen aan alternatieven voor kapitalisme in het hier en nu, is dat ze verzanden in één of beide van de volgende dingen: een lifestyle of individuele reactie, of een poging om een duale machtssituatie te creëren. Hoewel we voor beide strategieën sympathie hebben en ze niet volledig verwerpen, denken we dat ze op zichzelf niet tot een revolutie leiden. Er is dan ook een serieuze kritiek op beide nodig.
Met ‘lifestyle’-politiek bedoelen we het proberen buiten het kapitalisme te leven. In het Engels wordt dit ook wel “dropping out”, of leven “Off the Grid” genoemd (vert. “buiten het systeem”), waarin men (zoveel mogelijk) onafhankelijk van het huidige systeem probeert te leven. Dit kan veel betekenen. In het klein kan het zijn dat iemand probeert geen huur meer te betalen, of leeft van de afgedankte spullen van anderen. Maar het kan ook iets veel groters zijn, zoals een project waarbij men samen op een stuk land een nieuwe gemeenschap probeert te stichten of zelfs een nieuwe lokale valuta probeert op te richten.
De redenen waarom mensen dit soort initiatieven ondernemen is goed te begrijpen. Mensen zien het leed en de sociale problematiek die het kapitalisme dagelijks aanricht en willen hier geen onderdeel van zijn. Door bijvoorbeeld te leven van wat weggegooid wordt, proberen mensen de steun aan de bazen en aandeelhouders, die ons en mensen over de hele wereld uitbuiten, te ondermijnen. Door terug te gaan naar het land en zelfvoorzienend te zijn in voedsel en energie proberen mensen zo min mogelijk verbindingen te hebben met het wereldwijde kapitalisme en de harmonie met de natuur terug te vinden. Vaak zijn dit soort projecten gebaseerd op het bouwen van woongemeenschappen waarin mensen in solidariteit en op basis van samenwerking leven.
Hoewel we respect hebben voor mensen die dit soort persoonlijke lifestyle keuzes maken, zitten er belangrijke beperkingen aan waardoor we het verwerpen als bruikbare vorm voor revolutionaire verandering. De reden hiervoor is dat deze strategie tot isolatie kan leiden en men gaandeweg het contact met de rest van de samenleving verliest.
Daarnaast kan de meerderheid van de mensen niet makkelijk aan dit soort projecten meedoen. Voor mensen met schulden, gezondheidsproblemen en andere beperkingen op hun vrijheid zal het lastig zijn, al dan niet onmogelijk, om zomaar los te breken van het systeem. Een massabeweging maken van een lifestyle-beweging is onmogelijk en komt uiteindelijk dan ook vooral neer op een individuele poging om de eigen handen schoon te wassen. Een dergelijke houding is natuurlijk niet altijd van toepassing bij ‘dropping out’, maar komt wel vaak voor. Dit is het gevolg van een individualistische kijk op het kapitalisme – iets dat wordt versterkt door de steeds verder gaande neoliberalisering van onze samenleving.
Binnen het neoliberalisme worden we steeds meer gezien als individuele consumenten en wordt ons ook geleerd onszelf zo te zien. Kapitalisme buit ons echter niet uit als individuen, het buit ons uit in sociale groepen. We worden uitgebuit als werkenden, als vrouwen, als niet-witte minderheden of zelfs meerderheden. Wij zijn de professionals met een paar vaardigheden, de tijdelijke werknemers zonder zekerheid, we zijn de inwisselbare consumenten in het Westen en de vervangbare arbeidskrachten in het globale Zuiden.
Als we op individuele basis reageren op de schade die het kapitalisme aanricht, is het logisch dat het antwoord is om af te haken. Je leeft zonder een baan, zonder te consumeren, zonder afhankelijk te zijn van het systeem dat ons omringt. Als dit niet mogelijk is probeer je je impact te minimaliseren. Je neemt een ‘ethische’ baan, probeert ‘verantwoordelijk’ geproduceerde producten te kopen en tracht op die manier je bijdrage aan uitbuiting te verminderen. Vanuit hier is het maar een kleine stap om anderen die niet zo ‘verlicht’ leven als jij, te veroordelen. Ethisch leven is echter erg prijzig en daardoor voor veel mensen helemaal niet toegankelijk. Biologisch voedsel en Fair Trade-producten zijn bijvoorbeeld veel duurder dan reguliere producten. Uiteindelijk komt het er dus op neer dat als je relatief welvarend bent, je meer toegang hebt tot een ‘ethisch’ bestaan, dan als je arm bent.
Als we onszelf zien als een gemeenschappelijk uitgebuite groep, is het ook logischer om op een collectieve manier te reageren. Daarmee heeft het de potentie om het begin te zijn van een massabeweging en daarmee de basis voor een nieuwe samenleving.
Een andere typische uiting van prefiguratieve politiek is het bouwen van duale macht. Dit betekent dat we in het hier en nu organisaties proberen te bouwen die uiteindelijk sterk genoeg zijn zodat zij de confrontatie aankunnen gaan met het kapitalisme en het uiteindelijk kunnen vervangen. Dit kunnen bijvoorbeeld coöperatieven zijn die goederen op horizontale manier produceren en verkopen of revolutionaire vakbonden die voor de rechten van werknemers opkomen en tot doel hebben de industrie over te nemen.
Het idee is dat door het bouwen van dergelijke organisaties, uiteindelijk een punt van duale macht kan worden bereikt. In deze situatie bestaan kapitalisme en het mogelijke alternatief naast elkaar; twee sociaaleconomische en politieke structuren die de directe strijd met elkaar aangaan. Voor mensen die dit bepleiten, is dit hoe revolutie zal plaatsvinden.
Er zijn een aantal verschillende strategieën als we het hebben over duale macht. Sommigen kennen zichzelf een voorbeeldfunctie toe die door anderen overgenomen kan worden of mogelijk zelfs overheidsbeleid kan worden. Bewegingen als Transition Town en verschillende onderwijsbewegingen werken op deze manier. Anderen proberen geheel alternatieve economieën op te bouwen via coöperaties, broodfondsen, lokale ruilsystemen, enzovoort. Op de werkvloer worden soms tijdelijke verbonden gevormd om conflicten met het management aan te gaan. Al deze voorbeelden zijn echter zelden confrontatief in hun ideeën en zijn vaak eerder reformistisch dan revolutionair.
Mei ‘68: het verbond tussen arbeiders en studenten
In Frankrijk vond in het jaar 1968, net als in veel andere landen, een enorme studenten- en arbeidersopstand plaats. Voor korte tijd veranderden de verhoudingen van de geïndustrialiseerde, moderne samenleving compleet. Een historisch voorbeeld dat van significant belang is.
De opstand in Parijs laat zien dat ook in een moderne gebureaucratiseerde samenleving nog altijd revolutionair potentieel bestaat. Het toont dat het verzet niet anders kan dan voorbij het failliet van de gevestigde reformisten te gaan – die meer dan eens de meest effectieve rem op de zelforganisatie van de werkende klasse waren.
“Het was alsof er een gigantische deksel afgedraaid werd – gedachten en aspiraties explodeerden terwijl ze uit het rijk van de dromen naar de sfeer van de werkelijkheid en het mogelijke overliepen […].”
“Overal waren groepen van 10 of 20 mensen in hevige discussie. Mensen spraken over barricades, over de CRS[7] en hun eigen ervaringen, over de commune van 1871, over 1905 en 1917, over links in Italië in 1921 en Spanje in 1936. Er vond een fusie plaats tussen het bewustzijn van de revolutionaire minderheden en die van een hele nieuwe laag mensen […].”[8]
Studenten en docenten verzetten zich op de universiteit tegen het verstikkende klimaat van het bestuur en de conservatieve docenten. Op de werkvloer werd een hoger loon geëist, was er verzet tegen slechte werkomstandigheden en wilden arbeiders en studenten een einde aan het monopolie op kennis. De eerste berichten over fabrieksbezettingen en stakingen die de universiteit bereikten werden met veel enthousiasme onthaald. Iedereen leek zich bewust van de betekenis van wat er gebeurde terwijl de bezettingen zich uitbreidden. Op de vrijdag werd er een speciale ‘Algemene Bijeenkomst’ georganiseerd. Hierin werd besloten om een grote studentendelegatie naar de Renault-fabrieken te sturen om contact te leggen, de solidariteit van de studenten te uiten en mogelijke gemeenschappelijke problemen te bediscussiëren.
De leiding van de traditionele vakbonden probeerde dit enthousiasme echter te dwarsbomen en kwam met flyers die stelde dat de “solidariteit op prijs werd gesteld maar dat men niet zat te wachten op een provocatie die zou kunnen leiden tot een reactie van de overheid.” Men adviseerde de studenten om hun plannen niet door te zetten. Hoewel deze boodschap van de vakbondsleiding in eerste instantie vertwijfeling veroorzaakte zijn studenten en docenten alsnog naar de fabrieken getrokken – niet om de werkers te vertellen hoe hun strijd te voeren, maar om steun te betuigen in wat nu een gemeenschappelijke strijd was geworden.
Toch dragen ze allen wel degelijk het gevoel van noodzaak in zich om te bouwen aan alternatieven. Er zijn veel positieve dingen aan deze benaderingen. Ze moedigen zelforganisatie en directe actie door gewone mensen aan en bieden belangrijke lessen in samenwerking en directe democratie, ze zijn constructief. Als anarchisten zijn we vaak bij dit soort projecten betrokken.
Er zitten echter belangrijke zwakheden in deze benaderingen die uiteindelijk de effectiviteit beperken. De instituties van duale macht zijn zeer kwetsbaar voor aanvallen door de staat. Er kunnen door de regering eenvoudigweg wetten worden aangenomen die bijvoorbeeld coöperatieven of organisaties onwettig maken, of het op z’n minst moeilijk maken om ze op te richten. Vakbonden, buurtcomités of andere organisaties kunnen ruimtes en het recht op samenkomen worden ontzegd of zelfs direct worden aangevallen door politie en leger. Kapitalisme, ‘democratie’ en de staat vallen bedreigingen voor hun macht meestal vroeger dan later aan.
De grootste bedreiging is echter inkapseling. Dit betekent dat projecten die in eerste instantie een alternatief proberen te formuleren uiteindelijk ‘gevangen’ worden door het kapitalisme of de staat. Ze worden er een onderdeel van, in plaats van een alternatief en zorgen ervoor dat de onderdrukking vaak zelfs lastiger aan te spreken valt. Voorbeelden hiervan zijn coöperatieven of collectieven die uiteindelijk zelf werkgever worden, waarbij ze zichzelf of werknemers buiten het collectief uitbuiten. Buurtgroepen worden door de gemeente benaderd en krijgen geld en een beetje macht, maar voeren uiteindelijk het gemeentebeleid uit waar ze oorspronkelijk tegen waren. Woongroepen worden huizenbezitters, kredietbonden worden banken, vakbonden worden onderhandelaars die wilde stakingen tegen het management indammen.
Elk potentieel alternatief voor het kapitalisme in het hier en nu zal interactie moeten hebben met wat ze proberen te vervangen. Een voedselcoöperatie zal voorraad moeten inkopen van kapitalistische leveranciers. Een buurtcomité zal moeten onderhandelen met het lokale bestuur als het middelen zeker wil stellen. Zelfs een syndicalistische vakbond, een zeer confrontatieve vorm van vakbondsorganisatie, zal uiteindelijk moeten onderhandelen met de managers van een bedrijf.
Dit wil echter niet zeggen dat we al deze vormen direct moeten verwerpen. Het betekent wel dat we ons bewust moeten zijn dat ze uiteindelijk op zichzelf niet leiden tot een revolutie. In plaats daarvan moeten we ze een plek geven binnen een bredere cultuur van verzet en onze horizon in het vizier houden.
Diegene die aan de macht zijn weten heel goed hoe ze ons verdeeld kunnen houden en zij doen er alles aan om dit zo te houden. Als we succesvol zijn en een potentiele bedreiging lijken te worden, zullen ze ons uitnodigen aan tafel om met hen (mee) te praten. Daarmee stellen zij de kaders en maken ons tot onderdeel van het probleem.
Autoritaire revolutionairen gebruiken deze situatie vaak om te claimen dat er leiding nodig is. Zoals de geschiedenis ons aantoont, zal die weg uiteindelijk echter enkel leiden tot nieuwe tirannieën. Een libertair en revolutionair perspectief moet ons helpen om te voorkomen dat we geassimileerd worden en moet ervoor zorgen dat mensen zelf de macht kunnen grijpen.
Als anarchisten zien we hier dan ook de splitsing ontstaan waarbij wij stellen dat er geen leiding, maar wel organisatie nodig is. Deze organisatie krijgt vorm in een revolutionaire cultuur. Dit zijn verbindingen van solidariteit en begrip tussen mensen voorbij de dagelijkse verdeling. Deze nieuwe relatie geeft mensen het vertrouwen en de middelen die nodig zijn om terug te kunnen vechten – waar zij zich ook bevinden. Deze cultuur is de fakkel die bij een enkele vonk vlam kan vatten en zijn licht kan verspreiden. Revolutionaire situaties kunnen door zo’n cultuur uit het niets lijken te ontstaan en overheden en ‘professionele’ revolutionairen verrassen.
Een revolutionaire cultuur is dan ook geen specifieke organisatie. Deze bestaat uit vele verschillende organisaties en ideeën, strategieën en een basishouding die ons onze kracht leert kennen. Deze cultuur draait net zoveel om het zelfbeeld, het eigen vermogen en het zelfbewustzijn van gewone mensen, als om die van revolutionaire ideeën en organisaties.
Het is echter niet te voorspellen welke gebeurtenissen leiden tot een revolutie en welke blijven steken in een opstand. Feit is dat vele revoluties uit het verleden zelfs de mensen die er aan deelnamen verrasten. Vaak leek de energie uit het niets te ontstaan. De vrouwen die in Rusland in opstand kwamen vanwege de prijs van het brood, hadden nooit verwacht dat ze een paar maanden later de tsaar omver zouden werpen. De studenten die in de jaren 60 in opstand kwamen tegen de manier waarop de universiteit werd bestuurd, hadden nooit verwacht dat ze uiteindelijk onderdeel zouden worden van een wereldwijde beweging van miljoenen studenten en arbeiders. En toch is dit wat keer op keer in verschillende voorbeelden gebeurde.
Deze actie is echter niet uit het niets ontstaan, maar werd gebouwd op het harde werk van echte mensen. We moeten concreet worden om recht te doen aan die strijd.
“Now let’s put it all in perspective
Before the outrage burns out misdirected
What can we do so our community’s protected?
I believe that should be our main objective
While we’re full of rage and we wanna make a difference
Let’s do more than protest
Let’s make a commitment, to be pro-active […]”
Songtekst van Yasiin Bey, Dead Prez en Mikeflo
Een revolutionaire cultuur is de optelsom van alle dingen die mensen doen om te overleven en verzet te plegen tegen kapitalisme en andere vormen van onderdrukking. Het zijn de grote dingen als stakingen, demonstraties, rellen, bezettingen van werkplekken en publieke gebouwen. Even zo belangrijk zijn de kleine tekenen van verzet op straat of op het werk, de buurtgroep die het leven in de buurt dragelijker maakt, het kookproject voor minder bedeelden, de taalcursussen die mensen elkaar aanbieden, het sociaal centrum waar niet consumeren maar sociaal contact centraal staat, de bijeenkomsten waarbij gezamenlijke besluitvorming plaatsvindt. Het is de afkeer voor de politie en de bazen en de trots die je in je draagt voor wie je bent en de gemeenschap waarin je leeft.
Wat al deze dingen gemeen hebben, is dat ze verbindingen maken tussen mensen. Ze vormen momenten en creëren ruimtes waarbinnen mensen samen kunnen komen zonder onderlinge competitie. Ze bouwen verbindingen van vertrouwen. Het verzet op het werk is afhankelijk van je collega’s die hun mond houden, een enorme staking bouwt erop dat iedereen die betrokken is een stukje loon inlevert voor het latere gemeenschappelijke voordeel.
Dit gemeenschappelijk vertrouwen werkt tegen de dagelijkse logica van verdeling en individualisering in. Die verdeling zien we in verschillende vormen terug. In plaats van collectieve onderhandelingen wordt een ontevreden persoon op het werk individueel uitgenodigd voor een gesprek over diens arbeidsvoorwaarden. In ons dagelijks leven krijgen we opdrachten in plaats van dat we onderdeel zijn van de besluitvorming. Wanneer we iets kopen, weten we alleen de prijs, niet wie het heeft gemaakt of wat de werkelijke kosten waren om het te produceren wat betreft grondstoffen, inspanning, vervuiling, etc. De media vertelt ons dat we bang moeten zijn voor buitenstaanders van wie ze zeggen dat ze het kleine beetje dat we hebben van ons af willen pakken. We worden, waar we ook kijken, aangemoedigd ons af te snijden van de wereld, blind te zijn voor de verbindingen die we eigenlijk hebben of aan kunnen gaan.
Een revolutionaire cultuur herstelt deze verbindingen en toont ons wat het kapitalisme voor ons verborgen houdt. Bijna elk object waar we in ons leven gebruik van maken is door andere mensen gemaakt. Al het eten dat we eten, elk beetje energie dat we verbruiken, elk glas water dat we drinken is er omdat mensen het mogelijk hebben gemaakt. Kapitalisme verhult dit achter prijzen en bedrijfsnamen. Door dit bedrog terug te draaien, wordt zichtbaar hoe krachtig we daadwerkelijk zijn. Het laat de werkelijke verbindingen zien die er zijn en vaagt de abstracties weg.
Door ons te organiseren zonder leiders, door het nemen van directe actie tegen onze vijanden, door het maken van beslissingen waarin iedereen een stem heeft, leren we te leven als vrije mensen. Hoewel er geen blauwdruk9 te geven valt van hoe die revolutionaire cultuur zich verder zal ontwikkelen, kunnen we wel de basisprincipes blootleggen en een grove schets maken. In de volgende sectie gaan we hier verder op in en zetten we uiteen hoe we denken dat we daar als anarchisten een actieve bijdrage aan kunnen leveren.
Als we een nieuwe, vrije samenleving willen creëren zal deze enkel voort kunnen komen uit de directe veranderingen die we zelf tot stand brengen. Daarbij heeft elke plek en elke situatie andere behoeftes. Door flexibel en ondogmatisch te zijn kunnen we hierop inspelen. Daargelaten dat we onze principes van gelijkwaardigheid, zelfbestuur en wederzijdse hulp bewaken.
We kunnen kijken naar wat in het verleden heeft gewerkt, wat mensen nu doen om voor zichzelf op te komen en hoe dit toe te passen valt in ons dagelijks leven. In het volgende stuk zullen we kijken hoe we de verschillende onderdelen van ons leven weer met elkaar kunnen verenigen en wat de rol van revolutionaire organisaties hierbinnen is.
Hoewel moderne managementtechnieken en arbeidsvoorwaarden de rol van managers en bazen steeds onduidelijker maken, blijven arbeidsverhoudingen nog altijd op hetzelfde neerkomen: bazen en aandeelhouders willen zoveel mogelijk werk gedaan krijgen voor zo min mogelijke kosten, arbeiders willen zo min mogelijk werken en zo veel mogelijk betaald krijgen. Om deze reden worden we, als we op ons werk zijn, meer in de gaten gehouden en gecontroleerd dan waar dan ook. De hoeveelheid werk dat we doen wordt gemeten en het soort werk dat we doen is strak gedefinieerd. We worden verteld wanneer we kunnen pauzeren en soms zelfs wanneer we naar het toilet kunnen. Elk moment van de dag kan de baas of de manager over onze schouder kijken om ervoor te zorgen dat we wel hard genoeg werken voor de tijd waar we voor betaald worden. Of juist het tegenovergestelde: we zijn onze eigen poortwachter die net zo hard voor de baas rent, soms zelfs harder, omdat we het systeem van controle hebben geïnternaliseerd.
De hoeveelheid controlemechanismen en managers op de werkvloer hebben een diepere betekenis. Hierachter gaat namelijk de potentiële kracht schuil van werkende mensen. Als we werken, voorzien we de wereld van de spullen en diensten die de economie draaiende houden. Dit werk creëert de winst die de bezittende klasse nodig heeft om te bestaan. Als we de dagelijkse gang van zaken op ons werk door middel van sabotage of een staking verstoren, verstoren we de mogelijkheid van de bezittende klasse om winst op onze arbeid te maken, datgene waar zij juist zo afhankelijk van zijn. Om deze reden hebben conflicten op de werkvloer veel potentie in de klassenstrijd. We zijn er echter ook heel kwetsbaar. Zoals zij afhankelijk zijn van de winst uit onze arbeid, zijn wij afhankelijk van het loon dat we verdienen. Mede hierdoor is het vaak een grote stap voor mensen om in actie te komen. Als deze stap eenmaal gemaakt is, is dit echter ongelofelijk emanciperend.
Als het management wordt geconfronteerd met een militant personeelsbestand zal men proberen te onderhandelen. Deze onderhandelingen zullen zich echter altijd beperken tot lonen, werktijden of vergelijkbare zaken. Beter gezegd – ze zullen zich altijd beperken tot de mate van uitbuiting, maar nooit over het feit van de uitbuiting zelf. De controle over de werkplek zal binnen de onderhandelingen nooit ter discussie staan en ze zullen er een grote smak met geld voor over hebben om die te behouden.
Hier komen we op het kruispunt tussen een revolutionaire en reformistische strijd op het werk. Een reformistische strijd probeert het niveau van de uitbuiting aan te pakken, op zoek naar een eerlijkere deal tussen de werknemers en het management. Revolutionaire strijd stelt de uitbuiting in z’n geheel ter discussie. Als we de strijd op ons werk aangaan, zijn deze beide wegen aanwezig. De manier waarop de strijd wordt aangegaan, welke organisaties er aan deelnemen en welke eisen er worden gemaakt, zullen bepalen of strijd een reformistische of revolutionaire koers zal varen.
De meest voorkomende vorm van arbeidersorganisatie op de werkplek is de vakbond. Zoals eerder al omschreven, zijn deze in de invloedssfeer van de heersende klasse. Als gevolg van eerdere conflicten die de macht van het management bedreigden, wordt de vakbond nu uitgenodigd aan de eerder genoemde onderhandelingstafel. In ruil daarvoor zorgt de vakbond ervoor dat de arbeiders geen onverwachte dingen doen, zoals wilde stakingen of sabotage. De vakbond heeft op deze manier, bewust of onbewust, een plek gekregen in het management van het kapitalisme.
De meeste vakbonden zijn hiërarchisch georganiseerd. Dat heeft er in geresulteerd dat de macht zich concentreert in de handen van een kleine groep leiders en zogenaamde ‘representanten’ die uiteindelijk net zoveel onderdeel van de heersende klasse zijn (geworden) als de managers waar ze tegenover zouden moeten staan. Het is de vorm van de vakbondsorganisatie, gebaseerd op onderhandeling en representatie, in tegenstelling tot directe actie en de volledige deelname van de leden, die leiden bijvoorbeeld tot de sell outs en het verraad die zo vaak plaatsvinden in moderne arbeidsconflicten. Het zijn niet specifieke leiders, maar representatie en leiderschap algemeen, die leiden tot deze resultaten.
Het alternatief op de vakbond is, ironisch genoeg, datgene dat de vakbonden de weinige macht geeft die ze nog heeft. Militante arbeidersorganisaties die zich onafhankelijk organiseren, zijn de grootste schrik van het management. Het is de belofte om dit soort militanten te controleren, die voor de vakbond als voorwaarde geldt vanuit het management om met hen om de tafel te mogen zitten. Als de werkers goed georganiseerd en militant zijn, zoals bijvoorbeeld in de jaren 70, zijn ook de bonden sterker. Het management heeft er immers veel voor over om de conflicten, gekanaliseerd via de bonden, onder controle te houden. Als de werknemers verdeeld, slecht georganiseerd en passief zijn, verliezen de vakbonden hun macht en zal het management stoppen met hen samen te werken. Dit proces is precies wat de afgelopen jaren steeds duidelijker zichtbaar is geworden.
De oncontro-leerbare fabriek: VIO.ME in Griekenland
Dat de zelfbestuurde werkplek niet enkel iets is uit theorie of geschiedenisboeken, valt te illustreren met de nodige hedendaagse voorbeelden van werkplekken die collectief bestuurd worden. Er zijn wereldwijd talrijke voorbeelden van arbeiderszelfbestuur in vele takken van industrie: het (Strike) Bike Systems in Nordhausen (Duitsland), de bezette ijsfabriek in Carcasonne (Frankrijk), voormalig treinwerkplaats Officine Zero in Rome (Italië), de Kazova textielfabriek in Istanbul (Turkije), de Kouta staalfabriek in 10th of Ramadan City (Egypte), de golf van bezette fabrieken na de financiële crisis in Argentinië, ga zo maar door. De voorbeelden tonen dat werkplekken, groot en klein, onder zelfbestuur succesvol beheerd kunnen produceren.
Veel van deze werkplekken zijn ontstaan in perioden waar bazen de fabriek verlaten hebben. Vaak blijven in zulke situaties de werknemers met loonachterstanden achter. Een van de dingen die zij op zo’n moment kunnen doen, is overgaan tot directe actie: het onteigenen van de productiemiddelen en de fabriek in zelfbeheer voortzetten.
Dit is wat werkers van de VIO.ME (een voormalige bouwmaterialenfabriek) in Griekenland in 2011 deden. Nadat de bazen waren vertrokken omdat de fabriek “niet genoeg winst maakte”, bleven de werknemers met een enorme loonachterstand achter. Men ontving informatie dat overnacht de productiemiddelen voor een executieveiling van het fabrieksterrein zouden worden gescheept. Met een bezetting door de werknemers, familie, vrienden en een solidaire sociale beweging heeft men dit weten te voorkomen. Er werd een onafhankelijke bedrijfsraad opgericht en onder zelfbestuur werd de productie hervat.
Vanwege de moeilijke economische omstandigheden in Griekenland hebben de werkers van VIO.ME besloten de productie om te vormen. Door de financiële crisis zat de bouw in Griekenland namelijk in het klad. Nu produceert men huishoudelijke producten. Nadat ze eerder al veel schadelijke chemische stoffen uit hun bouwmaterialen hadden gehaald, zijn zij nu overgestapt op de productie biologische producten omdat men als werkers de verantwoordelijkheid wilt nemen voor een duurzame toekomst.
“Deze zeep is gemaakt door ons, de werkers van VIO.ME, die weigeren om in werkeloosheid en depressie te vervallen.”
– De arbeiders van VIO.ME
Revolutionaire strijd gaat niet alleen om het vechten tegen het huidige management, maar om er in het geheel van af te komen. In momenten van verhoogd conflict, als een meerderheid van de werkende klasse in beweging is gekomen tegen de uitbuiting en onderdrukking, kunnen werknemers hun werkplekken als scholen, fabrieken, velden, kantoren, winkels en ziekenhuizen overnemen en de goederen en diensten leveren die de samenleving werkelijk nodig heeft. Dit in tegenstelling tot de situatie van nu, waar onze arbeid gedefinieerd wordt door het financiële gewin van bazen en aandeelhouders.
Voor veel mensen kan dit betekenen dat ze hun werkplek in de steek zouden kunnen laten, weg van het onproductieve of nutteloze werk dat ze eigenlijk doen. De meeste callcenters, kantoren, reclamebureaus, verzekeringsmaatschappijen, banken en andere plaatsen waar nutteloos werk wordt verricht, zoals het rondschuiven van het geld voor de rijken, kunnen worden verlaten. De mensen die er werkten zouden kunnen helpen om de last van nuttiger werk te verlichten. Ook zou werk dat nu niet als volwaardig wordt beschouwd, zoals veel vrijwilligerswerk, de volle waardering kunnen krijgen die het verdient. Dit zou tevens kunnen betekenen dat sommige producten die nu op onwenselijke manieren verworven worden, door middel van uitbuiting, de vernietiging van de natuur of het verdrijven van mensen uit hun leefomgeving, misschien minder of niet meer voor handen zijn. De dingen die we nodig hebben om te leven zullen we echter moeten blijven produceren.
Als we zelfbeschikking hebben over onze arbeid kunnen we de aard van werk uiteindelijk compleet veranderen. Veel werk zou gedecentraliseerd worden waardoor gemeenschappen meer controle hebben over wat zij nodig hebben. Ander werk, zoals transport en het aanleggen van infrastructuur, zal op grotere schaal georganiseerd moeten blijven worden. Dit soort sectoren zouden door middel van confederaties verantwoording kunnen afleggen aan de gemeenschappen die zij dienen. De werkplek zou door de werknemers zelf bestuurd kunnen worden. Binnen grote organisaties kan er worden gewerkt met gedelegeerden zodat er communicatie en overleg is tussen de verschillende groepen of secties. Monotoon, zwaar of vuil werk zou kunnen worden verdeeld over een werkweek waardoor dit niet het enige is dat mensen als werk doen. De uitwisseling van ruwe materialen, complete producten en diensten zouden door middel van confederaties van deze zelfgeorganiseerde werkplekken en gemeenschappen over de hele wereld verspreid kunnen worden, niet vanuit een winstmotivatie, maar vanuit behoefte en vrijwillige samenwerking.
Werk zal in dienst staan van de zaken die we als samenleving nodig hebben en de hoeveelheid werk die wordt verricht moet worden, zal sterk terug kunnen worden gebracht als winstmotivering en vervreemding verdwijnen. Op dat moment kunnen we zelf beslissen hoe ons werk eruitziet en welk werk er gedaan moet worden. De relaties tussen onpersoonlijk gemaakte waren die worden verhandeld op de ‘markt’ zullen worden vervangen door relaties tussen mensen die werk doen dat hen interesseert en dat voor hen belangrijk is. We zouden werken, omdat we dat willen ten behoeve van ons allemaal.
Waar bij werk de conflictlijnen vrij eenvoudig te zien zijn, is dit in de ‘gemeenschap’ veel lastiger te definiëren. In het verleden leefden mensen in nauw verweven gemeenschappen rondom een bepaalde werkplek, bijvoorbeeld mijnwerkersdorpjes, fabriekswijken of boerenbedrijven. Werk en thuis verbond mensen op deze plekken. Deze gemeenschappen zijn nu veel zeldzamer, zeker in Noordwest-Europa.
De huidige samenleving bestaat, net als vroeger, ook nu meestal uit verschillende groepen. In de VS was er bijvoorbeeld een grote scheiding tussen witte en zwarte arbeiders. Ook al waren zij theoretisch allemaal onderdeel van de werkende klasse, hun onderlinge relatie kon net zo misbruikend en gewelddadig zijn als de verhouding tussen de werkende en de heersende klasse. Dit vinden we ook vandaag de dag in bijna elke stad terug. In de meeste steden zijn er buitenwijken waar vooral mensen met een migratie-achtergrond wonen. Zij doen vaak zwaar en onprettig werk tegen lage lonen en daar zijn de huren laag. Iets vergelijkbaars geldt voor de sterke verdeling tussen genders. Mannen en vrouwen kunnen eveneens een hele andere beleving hebben in de maatschappij. Voor veel vrouwen is overheersing door vaders, broers of huiselijk geweld door hun partner, naast onveiligheid op straat en allerhande beperkende maatschappelijke rolpatronen, nog steeds het grootste probleem in hun leven, niet de uitbuiting door de heersende klasse.
Door onszelf als klasse te identificeren, zullen dit soort problemen zichzelf niet automatisch oplossen. We moeten niet vergeten dat veel gemeenschappen geplaagd worden door, en soms zelfs gebaseerd zijn op, racisme, seksisme, homofobie en andere vormen van structurele onderdrukking, net als vroeger.
Dit betekent echter niet dat we daarmee ook het idee van klassenstrijd in een gemeenschap achter ons moeten laten. Er zijn ook buiten de werkplek veel belangrijke strijden te voeren die net zo belangrijk zijn voor een sterke revolutionaire cultuur. Wat dit wél betekent is dat we voorzichtig moeten zijn met de conflicten die er zijn, en beseffen dat zij verschil in benadering kunnen vragen.
Er zijn over het algemeen gesproken twee soorten strijd die we voeren in onze levens. De eerste is de sociale strijd: tegen bezuinigingen, de afbraak van belangrijke diensten en de aanvallen op onze levensstandaard die onder spanning komt te staan door een steeds duurder wordend leven, de toenemende controle van de staat, de vernietiging van onze aarde, etc. De tweede is wat we ‘identiteitsstrijd’ zouden kunnen noemen. In deze categorie valt de strijd van vrouwen tegen de overheersing van mannen, etnische minderheden die vechten tegen racisme, LGBTQ-mensen tegen homo- en transfobie, etc. Deze conflicten vinden overal plaats: thuis, op straat, de werkplek, op school en binnen allerhande organisaties. Deze twee vormen van strijd zijn vaak echter niet zo makkelijk te scheiden en kennen veel overlap. De strijd van vrouwen gaat bijvoorbeeld over hoe zij behandeld worden, maar ook over hun inkomen. Vrouwen krijgen immers voor hetzelfde werk nog altijd structureel minder betaald dan mannen. Het is belangrijk te onderzoeken hoe deze conflicten in elkaar zitten, omdat het anders lastig is te begrijpen wat er werkelijk gaande is.
Als we het hebben over sociale voorzieningen, dan hebben we het over de verschillende diensten die we ‘ontvangen’ van de staat. Het merendeel van deze voorzieningen is in eerdere sociale conflicten afgedwongen. Publieke gezondheidszorg, sociale huisvesting, openbaar vervoer, voorzieningen als stromend water en elektriciteit, bibliotheken, scholen, uitkeringen en vele andere voorzieningen dragen bij aan de kwaliteit van onze levens. Ze voorzien ons in basale levensbehoeften als drinkwater, zorgen voor een infrastructuur waarlangs goederen worden vervoerd of mensen naar hun werkplek gaan en leidt hen op. In feite betalen wij zelf voor al deze voorzieningen door middel van de belasting die in wordt gehouden op ons inkomen. Daarnaast zijn deze diensten meestal opgebouwd met de arbeid van de werkende klasse. Veel van deze voorzieningen staan echter ook onder ernstige druk – zij het door bezuinigingen, zij het door privatiseringen waarbij plots de dienst niet meer centraal staat maar financieel gewin.
Gemeenschappelijke strijd voor het behoud of het terugeisen van deze voorzieningen leidt uiteindelijk tot een openlijk conflict met de staat. Er zijn bijvoorbeeld regelmatig conflicten tussen een gemeente en de mensen die afhankelijk zijn van een bepaalde dienst. Denk bijvoorbeeld aan bejaarde mensen die gebruik willen blijven maken van een bibliotheek, mensen die afhankelijk zijn van zorg in hun regio, huurders die zich verzetten tegen huurstijgingen van een huisbaas of woningbouwvereniging, schoolsluitingen die worden aangevochten door ouders, docenten en de leerlingen die direct getroffen worden.
Voor dit soort conflicten zijn er verschillende tactieken beschikbaar. Petities en klachten bij politici of verantwoordelijken worden veel gebruikt, maar meestal werkt deze methode niet. Er zijn ook andere vormen van directere actie die mensen in kunnen zetten: protesten buiten en binnen overheidsgebouwen, bezettingen van bedreigde gebouwen of diensten, blokkades en verstoringen van de normaal lopende diensten, rellen en publieke onrust in de straten, demonstraties om kracht te tonen, om verbindingen te leggen met andere sectoren, etc. De strijd voor de sociale voorzieningen is, als het om tactieken gaat, vaak het creatiefst van alle. Dit komt deels door de moeilijkheden waar we tegenaan lopen in de strijd.
Het verschil tussen de strijd om sociale voorzieningen en de strijd op de werkplek is dat het bij de strijd om sociale voorzieningen niet altijd mogelijk is diegene waar we ons tegen verzetten financieel te schaden om druk uit te kunnen oefenen. Huurstakingen zouden kunnen werken voor een conflict met een woningbouwvereniging, maar protesten en bezettingen hebben in deze sector bijvoorbeeld niet altijd effect – ze doen vooral een moreel appèl. De verantwoordelijken raken is in de strijd om de sociale voorzieningen één van de grootste moeilijkheden. Veel van de tactieken die gemeenschappen gebruiken zijn gericht op het verstoren van het soepel functioneren van de lokale overheid - hier zien we een overeenkomst met de strijd op de werkvloer, waar het verstoren van de dagelijkse gang van zaken een krachtig middel is in de strijd. Als we ernaar streven dat deze diensten daadwerkelijk onze belangen dienen en ervan verzekerd willen zijn dat we er in de toekomst aanspraak op kunnen blijven maken, zullen we ze echter niet alleen moeten zien te behouden, maar ze ook uit de invloedssfeer van de overheid en private bedrijven moeten zien te krijgen. Onze sociale voorzieningen moeten hierbij dus niet genationaliseerd maar gesocialiseerd worden.
Socialisten en communisten gebruiken deze termen vaak als uitwisselbaar. Het verschil tussen nationalisatie en socialisatie is echter fundamenteel. Bij nationalisatie blijft de arbeider in een afhankelijkheidspositie. De werkplek is dan wel niet van de baas, maar de staat zal zich uiteindelijk vergelijkbaar gedragen, werkelijke zelfbeschikking blijft achterwege.
Alleen via socialisatie gaat de strijd om sociale voorzieningen in de richting van zelfbestuur, waar bezette gebouwen en diensten op eigen voorwaarden en naar eigen behoefte gedraaid worden en waar op bezette grond de dingen gebouwd (of verbouwd) worden waar men behoefte aan heeft, zonder dat men toestemming nodig heeft. De strijd om sociale voorzieningen kent echter ook valkuilen en loopt een groot risico om ingekapseld te raken.
Vaak is het zo dat politieke partijen zich proberen aan te sluiten en namens de betrokken mensen gaan spreken. Zij claimen vervolgens dat het probleem is wie er aan de macht is en niet het systeem als geheel. Ze gebruiken de onvrede en het verzet van gewone mensen als de basis voor hun eigen macht, als een manier om te besturen in plaats van te bevrijden. Deze partijen zijn er over het hele spectrum te vinden, van links tot ver rechts. In andere gevallen is het zo dat de organisaties die door mensen zelf zijn opgezet om hun diensten te verdedigen, net als een vakbond op de werkplek, uitgenodigd worden om te onderhandelen met de staat. Hierbij loopt men snel het risico dat men de onvrede van de mensen aan het managen is in het belang van de staat. Naar voren geschoven representanten krijgen meer invloed dan de rest en betrokkenheid van de basis raakt gebroken. Een connectie met een bredere revolutionaire strijd kan een antwoord bieden op dit soort problemen. Ze kunnen zorgen dat het belang en het doel van de sociale voorzieningen worden bewaakt en dat de vlam van het verzet levende wordt gehouden.
Als dit inkapselen kan worden voorkomen en mensen directe actie ondernemen om zichzelf en elkaar in hun behoeftes te voorzien, dan kan deze strijd om sociale voorzieningen geweldige dingen voortbrengen. Het is de transformatie waarbij we de belangrijke onderdelen van ons dagelijks leven zelf in de hand hebben, waar die op dit moment in handen zijn van staat en kapitaal.
In tijden van verhoogd conflict, bijvoorbeeld tijdens wijdverspreide (algemene) stakingen10, waarbij het centraal gezag wegvalt of wordt afgewezen, is het onze rol als anarchisten een dynamiek te stimuleren waarin mensen (en dus ook wijzelf) de eigen gemeenschap besturen. Tijdens en na de revolutie moeten we deze vormen van zelfbestuur verder uitbreiden.
We zullen op dat moment de verdeling tussen werk en gemeenschap moeten afbreken, zodat we zelf kunnen bepalen hoe we onszelf in onze behoeften voorzien. Buurtraden en consumentenraden zullen in samenwerking met raden van de fabrieken, scholen, zorginstellingen en andere werkplekken zorgen voor het vervullen van de dagelijkse behoeften. Hierbij zal iedereen, van producent tot consument, betrokken moeten worden in de besluitvorming. Modellen voor gemeenschappelijke besluitvorming en federale horizontale organisatie, die zijn ontwikkeld door onze beweging, kunnen hieraan een belangrijke bijdrage leveren.
Sociale transformatie in Rojava[11], Noord-Syrië
Toen in 2011 de opstanden in het Midden-Oosten en Noord-Afrika ook Syrië bereikten, probeerde het regime van Bashar al-Assad deze hardhandig neer te slaan. Met de opkomst van Islamitische Staat (IS) en de inmenging van verschillende buurlanden is de bloedige burgeroorlog die volgde al snel overgeslagen in een internationaal militair conflict waarbij waarheid en integriteit, samen met de tienduizenden burgers, de eerste slachtoffers waren.
Toch hebben Koerdische rebellen in het noorden van Syrië – de regio die inmiddels bekend is onder de naam Rojava – een relatief veilige autonome regio onder zelfbestuur weten te vestigen. In Rojava vindt op het moment een vergaand sociaal experiment plaats. Drie thema’s staan bij deze beweging centraal: feminisme, ecologie en een model voor zelfbestuur dat zij ‘democratisch confederalisme’ noemen. Hiermee tracht de Koerdische bevrijdingsbeweging diens autoritaire verleden te verlaten en is een nieuwe weg ingeslagen. De nieuwe libertaire aspiraties van deze beweging vertonen veel gelijkenissen met de doelen en methodes van anarchisten. Op andere vlakken zijn ze vernieuwend of gewoonweg anders.
Het kloppende hart van dit sociale experiment zijn de verschillende lokale raden die een maximale participatie door de inwoners van Rojava aanmoedigen. In Rojava hebben de buurtraden, bestaande uit ongeveer 300 inwoners, het grootste aandeel. Elk persoon (inclusief de jeugd) kan deelnemen in de raad van de buurt van waar zij leven. Naast deze buurtraden zijn er raden gebaseerd op de werkplek, religieuze organisaties, politieke partijen en andere affiniteits-gebonden raden zoals bijvoorbeeld jeugdorganisaties. Mensen zijn vaak onderdeel van een aantal van deze lokale raden, afhankelijk van hun leefsituatie. Deze raden kunnen kleiner zijn en uit tientallen mensen bestaan of groter met honderden deelnemers. Onafhankelijk van hun grootte functioneren ze echter allemaal op dezelfde manier. De raden werken met een direct democratisch model, wat inhoudt dat iedereen in de raad kan spreken, onderwerpen kan aandragen en kan stemmen op voorstellen (hoewel veel raden consensus als besluitvormingsmodel gebruiken). Alle raden moeten een representatie zijn van de etnische samenstelling van het kanton12 en moet op z’n minst een balans van 40% hebben tussen mannen en vrouwen. Daarnaast bestaat er voor elke raad co-voorzitterschap, wat inhoudt dat elke raad zowel een vrouw als man als voorzitter heeft om zo de belangen en perspectieven van beide genders te waarborgen.
De sociale revolutie in Rojava heeft echter ook de nodige tegenstrijdigheden, zoals het spanningsveld tussen centralisme en autonomie en de relatie tussen de strijdkrachten van de YPG/YPJ en imperialistische grootmachten als de V.S. en Rusland. Toch is het project in Rojava voor sociaal revolutionairen van grote betekenis. Zelfs na decennia van kapitalistische terreinwinst en reactie is er in de 21ste eeuw wederom een libertair project ontstaan. Het toont dat de hoop op zelfbeschikking en een gelijkwaardig en vrij bestaan nog steeds niet vervlogen is. Sterker nog, in Rojava worden die aspiraties met hand en tand bevochten.
Het woord ‘identiteit’ voldoet hier eigenlijk niet om de strijd die we bedoelen te omschrijven, maar het is beter dan de andere termen die we hebben. De meeste liberale (en vaak zelfs radicale) analyses van de strijd van vrouwen, LGBTQ-mensen, etnische minderheden/meerderheden, etc., erkennen de relatie tussen identiteitsstrijd en de klassenstrijd niet. Soms worden ze als een afleiding gezien, soms als een aparte maar gelijke strijd, maar slechts zelden als een integraal onderdeel van de strijd tegen kapitalisme in het geheel. Voor anarchisten is verzet tegen kapitalisme meer dan het verzet tegen een klassensysteem. Kapitalisme gebruikt een hele reeks aan hiërarchieën om de macht van een minderheid in stand te houden. Verzet tegen elk van deze hiërarchieën zou als verzet tegen kapitalisme moeten worden gezien.
Dat betekent echter niet dat de mensen die patriarchale verhoudingen of racisme bevechten geen eigen organisaties nodig hebben. Het is namelijk niet alleen zo dat LGTBQ-mensen en etnische minderheden het slachtoffer zijn van aanvallen van de staat in de vorm van discriminerende wetten, mediaberichten of politie-intimidatie, ze worden ook geconfronteerd met aanvallen door andere delen van de werkende klasse. Het is voor ons van belang dat we deze strijden niet aan de kant schuiven alsof ze ná de revolutie wel behandeld zullen worden – een houding die nogal eens de boventoon heeft gevoerd in voorgaande revolutionaire bewegingen.
Om deze reden is het van belang dat deze groepen mensen ook hun eigen organisaties vormen om zich te organiseren. Niet alleen om samen voor zichzelf op te komen, maar ook om samen te komen en te praten over wat zij meemaken zonder dit te hoeven verantwoorden tegenover mensen die deze onderdrukking niet doormaken. Deze groepen bieden ruimte waarbinnen mensen kunnen ontdekken wat er uniek is aan hun onderdrukking en waarbinnen zij vrij kunnen zijn van vooroordelen, bewust en onbewust. Deze groepen kunnen de basis vormen van een gemeenschap van waaruit zij zowel geïnstitutionaliseerd beleid van de staat kunnen aanvechten, als ook de alledaagse vooroordelen en het geweld die het leven van mensen buiten de ‘norm’ tot een hel maken.
Het begrip dat zulke groepen hebben van onderdrukking en hun ervaring om zich hiertegen te verzetten, zijn een belangrijk onderdeel van een revolutionaire cultuur. Ze versterken, verbreden en verdiepen het verzet dat de heersende klasse tegenover zich heeft. De machtsverschillen en hiërarchieën die ons verdelen, overkomen we niet door middel van een schijn-‘eenheid’ die onze verschillende ervaringen van uitbuiting en onderdrukking negeren. Zij worden overwonnen wanneer mensen met deze verschillende ervaringen op hun eigen voorwaarden opstaan en elkaar herkennen in hun gemeenschappelijke behoeften. Dit is het fundament van bondgenootschappen tussen verschillende groepen: tussen mannen en vrouwen, zwart en wit, immigrant en autochtoon, homo en hetero, ect. Een eenheid die deze verschillen erkent.
Ook deze gemeenschappen lopen het risico van coöptatie en isolatie. Belangengroepen kunnen zich blind staren op hun specifieke onderwerp en los raken van een bredere sociale strijd. Andersom worden vormen van onderlinge ongelijkheid zelfs gebruikt om verdeeldheid te creëren. Vroegere vakbonden werden vaak afgekocht in onderhandelingen waarbij de belangen van vrouwen en arbeiders met een migratieachtergrond aan de kant werden geschoven. Voor een klein stukje macht werd de machtspositie van de man gebruikt als omkoping voor de uitsluiting van anderen. Binnen queergroepen was vaak te zien dat homoseksuele mannen machtsposities naar zich toe trokken in ruil voor het bagatelliseren van, of zelfs verzetten tegen, de wensen en behoeftes van lesbische vrouwen of transgenders. Hierbij wordt de eenheid van gemeenschappelijke onderdrukking doorbroken met het privilege van de man in een patriarchale samenleving. Zoals altijd zijn het transparante horizontale structuren, zelforganisatie en directe actie die hiervoor een oplossing kunnen bieden.
Het doel van revolutionaire identiteitsstrijd is dezelfde als die van elke andere vorm van revolutionaire strijd – de complete transformatie van de manier waarop de samenleving is georganiseerd. Het is de strijd voor een wereld waarin iedereen de kans heeft te zijn en te doen wat je nodig hebt om te groeien en jezelf te vervullen. Het uiteindelijke doel is om volledig mens te kunnen zijn en gelijke toegang te hebben tot deelname aan de samenleving. De toekomst waarvoor wij vechten is er dan ook één waarin de kleur van je huid, wat voor een geslacht je toevallig hebt of met wie je slaapt, jouw zaak is en niet die van een ander.
Omdat mensen fundamenteel gelijkwaardig zijn (dat wil zeggen dat geen mens meer waard is dan een ander) betekent dit dat ieder mens op de wereld gelijke rechten heeft. Met het afschaffen van het eigendomsrecht betekent dit ook dat men geen claim meer op de aarde kan leggen. Omgekeerd betekent dit dat de wereld van iedereen is, van al het leven. Omdat niemand beslag kan leggen op de wereld, zijn wij als anarchisten voor de afschaffing van grenzen. Een grens is namelijk niets minder dan een afkadering met een claim. Ze verdelen ons in groepen die tegenover elkaar kunnen worden geplaatst en dienen vooral ter controle en uitsluiting. De afschaffing van grenzen zou betekenen dat iedereen zou kunnen gaan en staan waar ze willen, wonen, werken, leven en liefhebben. We noemen dit de universele vrijheid van beweging. Nu bestaat dit voorrecht slechts voor mensen uit bepaalde delen van de wereld of voor mensen die genoeg geld hebben.
Het afschaffen van grenzen betekent echter niet dat we als anarchisten een fenomeen als cultuur miskennen en zeker niet dat we culturele verschillen willen opheffen. De autonomie van gemeenschappen staat centraal binnen het anarchisme en biedt daarmee juist ruimte aan een pluriformiteit van culturen. Het biedt net als genetische diversiteit binnen levende organismen, verschillen in benaderingen op ons bestaan en de problemen waarmee we worden geconfronteerd.
Als we naar de wereld kijken kunnen we, net als dat we binnen landsgrenzen klassen kunnen benoemen, dit verschil in welvaren en de beschikking tot eigenrichting ook tussen regio’s waarnemen. Het koloniale verleden is een belangrijke oorzaak van deze internationale ongelijkheid, maar ook geografische omstandigheden (klimaat, vruchtbaarheid van het land, grondstoffen etc.) spelen een belangrijke rol. Met de globalisering van de wereldeconomie kennen bedrijven geen loyaliteit meer tegenover naties zoals zij dat vroeger hadden. Zij kennen enkel loyaliteit aan hun aandeelhouders13. Als we ons willen bevrijden uit de greep van het kapitaal zullen we om die reden ook met het idee van de strijd binnen de gekaderde natiestaat moeten breken. Aangezien kapitaal zich transnationaal (d.w.z. voorbij landsgrenzen) organiseert, zien we dat bedrijven ons hier onder druk kunnen zetten voor minder goede arbeidsvoorwaarden te werken door te dreigen naar het buitenland te vertrekken. Aan de andere kant van de grens betekent dit juist dat het betreffende bedrijf werknemers in een kwetsbaardere situatie plaatst. Het bedrijf kan hen voor minder laten werken om zo kosten te besparen en de winst te vergroten. Door internationaal een front te maken kunnen we onze gemeenschappelijke belangen voorop stellen tegenover die van de bezitters die ons proberen tegen elkaar uit te spelen en uit te buiten. De anti-nationale positie zet voor ons de stip op de horizon, zodat we als einddoel ook de opheffing van grenzen in het algemeen niet uit het oog verliezen.
Tevens is het zo dat de geïsoleerde strijd uiteindelijk niets anders kan dan zwichten. Als de belangen voor de kapitalisten groot genoeg zijn, zullen zij in geval van revolutionaire verandering de druk van buiten proberen op te voeren door middel van bijvoorbeeld economische blokkades. Dit hebben we eerder gezien bij de Sovjet-Unie, de Spaanse Revolutie, Cuba, veel andere Zuid-Amerikaanse landen en momenteel zien we dit bij Griekenland gebeuren. Voor een effectieve revolutionaire strijd zullen we ons internationaal moeten organiseren. Geïsoleerd is het nagenoeg onmogelijk effectief verzet te bieden tegen het kapitalisme en autoritaire regimes. Zij zullen nooit tolereren dat er succesvolle revolutionaire voorbeelden bestaan die thuis een bron van inspiratie zouden kunnen vormen. Verspreiding van de revolutie is dus niet enkel in het belang van anderen op de wereld om ook vrij te kunnen leven, maar is ook van belang als overlevingsstrategie voor de revolutie zelf.
Als mensen hun eigen strijd kunnen vormgeven, wat is dan het doel van revolutionaire organisaties? Wij zijn georganiseerde revolutionairen die bewust werken naar een anarchistische revolutie. Maar, zoals we ook duidelijk hebben proberen te maken in dit pamflet, zijn we van mening dat het niet enkel aan ons is om die revolutie te maken of te bepalen hoe die er uitziet. Die revolutie moet naar onze mening bestaan uit de zelfactiviteit van miljoenen mensen en niet de acties van een kleine groep mensen met een aantal mooie ideeën. We zijn geen revolutionaire partij die als enige de werkende klasse uit de ellende en het reformisme zal kunnen redden. Sterker nog, wij wijzen deze strategie fundamenteel af. De geschiedenis heeft uitgebreid aangetoond waar dat pad toe leidt.
Het anarchisme is een levendige traditie die uit de as aan het herrijzen is. In een tijd van bittere nederlagen en verdeling voor de werkende klasse, is het een van de weinige tradities die nog strijd voert in het belang van de werkende klasse. Revolutionaire groepen en organisaties zijn in dit soort tijden belangrijk om de traditie van verzet, zelfbeschikking en eigenrichting levend te houden en die weer tot bloei te doen helpen komen. Anarchistische organisaties zijn een belangrijke bron van inspiratie voor de overdracht van kennis en vaardigheden. Zij vormen het geheugen van een strijdbare en verenigde mens. Zelfs in tijden waarin men zo vaak neergeslagen is dat men zelfs de termen en belangrijke figuren uit de eigen geschiedenis niet meer kan herinneren.
Dit betekent voor ons het produceren van flyers, posters en pamfletten, het organiseren van bijeenkomsten en acties om verbindingen te maken en trots te herwinnen, onderwijs te organiseren om ideeën te blijven ontwikkelen, te delen en onze geschiedenis over te dragen. Dit is niet alleen een intellectuele oefening, maar juist ook ongelofelijk praktisch. De kennis dat mensen in het verleden ook in verzet zijn gekomen maakt het voor mensen van nu vatbaarder om ook in het heden in opstand te komen. Dit is geen vage ‘inspiratie’, het is fundamenteel om eigen ideeën en gevoelens te begrijpen en de oorsprong van de huidige toestand te doorzien. Leden van revolutionaire groepen en organisaties zijn ook militanten in hun eigen recht en zijn actief betrokken waar zij leven en werken. De ideeën van het anarchisme verspreiden zich niet alleen via onze organisaties, maar ook door de activiteiten die we zelf ondernemen. Daarnaast zullen we ons altijd inzetten voor zelfstandige besluitvorming, directe actie en het proberen te voorkomen van overname door autoritaire groepen, instanties of structuren.
Door middel van een bredere confederatieve organisatie kunnen we onze lokale en internationale contacten verbinden in netwerken. Op die manier kunnen we ons op de hoogte stellen van de activiteiten van kameraden, ervaringen uitwisselen en discussies voeren zonder dat we het over de basale principes van het anarchisme hoeven te hebben. Deze graad van politieke overeenkomstigheid binnen een revolutionaire structuur zorgt ervoor dat we niet keer op keer hoeven te stellen waarom we pleiten voor zelfbeschikking en directe actie. Een revolutionaire organisatie met lokale en internationale contacten kan daarnaast een belangrijk kanaal zijn om informatie te verspreiden die er binnen de reguliere kanalen tussenuit gefilterd wordt. Hierdoor kunnen verschillende strijden die in de gewone media geïsoleerd lijken, met elkaar in contact worden gebracht en wordt gezamenlijk de isolatie verbroken.
Dit betekent niet dat er slechts één anarchistische organisatie moet zijn. Autonomie binnen het anarchisme betekent dat er ruimte is voor een veelvoud aan revolutionaire organisaties die op hun eigen manier naar een gemeenschappelijk doel toewerken. Gezamenlijk vormen deze verschillende formele en informele organisaties het sterrenstelsel van de anarchistische beweging. Dit in tegenstelling tot het soort monotheïsme dat binnen het westerse denken zo gewoon is: het idee dat er één weg is die iedereen moet volgen.
De ideeën van het anarchisme werken. Als we deze inzetten voor onze strijd zullen onze kansen voor een werkelijk vrije en gelijkwaardige samenleving stijgen. Ze emanciperen en geven mensen kracht. Ze laten mensen zien waartoe zijzelf in staat zijn, zonder te hoeven steunen op leiders die uiteindelijk hun beloftes toch niet volledig waar kunnen maken of deze zelfs verraden. De revolutionaire organisatie is een belangrijke manier van het verspreiden van deze ideeën, het verbinden van mensen en het gezamenlijk in de praktijk brengen van die ideeën.
Het anarchisme komt voort uit de actie en ervaringen van miljoenen mensen in verzet tegen overheersing door de eeuwen heen. De les die we keer op keer leren is dat mensen terugvechten, waar ze ook zijn, wat ze ook overkomt. Soms winnen we deze gevechten, maar vaak ook niet. Áls er echter vooruitgang wordt geboekt, zien we gewoonlijk dat de principes van zelforganisatie en directe actie aan de basis lagen. Onze verliezen zijn nooit volledig: er is altijd wel iets over om verder mee te gaan en de strijd voort te zetten. De overwinning zal echter ook nooit volledig zijn: mensen zullen altijd blijven zoeken naar verandering en experimenteren om nieuwe dingen en ideeën te ontdekken.
Wij zijn van mening dat, zo lang kapitalisme, seksisme, racisme en andere vormen van onderdrukking bestaan, er altijd mensen zullen zijn die zich verzetten. Wij denken dat we het best kans maken om te winnen als we ons volgens de anarchistische principes organiseren. Wij zullen ons blijven inzetten voor die strijd en deze ideeën verspreiden onder de mensen die ze nodig hebben; op ons werk, thuis of in onze buurt.
Wat de revolutie nodig heeft is inspanning, gemeenschappelijke viering en ontspanning, het vuur van de opstand, de ontmoeting en zorg voor elkaar, geplande actie en spontaniteit, de afbraak én de opbouw, lessen uit het verleden en nieuwe creatieve methoden, eerlijkheid en integriteit, de vraag en de zoektocht naar een antwoord.