In 1949 kwam na een burgeroorlog tussen de Chinese Communistische Partij (CCP) en de Kwomintang (KMT, de Chinese Nationalistische Volkspartij), de CCP onder leiding van Mao Zedong aan de macht, en dat zou zij – weliswaar met andere poppetjes en iets andere jasjes – tot en met vandaag de dag blijven. Aan de basis van de links-revolutionaire beweging waaruit de CCP is voortgekomen, stonden echter de anarchisten, lang voordat er ook maar een marxist voet aan Chinese wal had gezet. Tussen 1910 en 1930 bloeide het anarchisme onder Chinezen in en buiten China en werden vele groepen en vakbonden opgericht en bladen uitgegeven. Wat de anarchisten zaaiden, zou echter door anderen worden geoogst… Maar zij oogsten slechts wat zij konden gebruiken. Dat de vrijheidslievende ideeën daarbij werden vertrapt, mag na een periode van bijna zeventig jaar communistische dictatuur duidelijk zijn.
Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog stond – net zoals Turkije in Europa – China bekend als de zieke man van Azië. De Qing-dynastie liep op haar laatste benen en bleek niet in staat het land te moderniseren of het imperialisme buiten de deur te houden. Westerse mogendheden knaagden al jaren aan de tenen van de Chinese reus, maar na twee vernederende Opiumoorlogen en een mislukte Bokseropstand begon dat nu toch wel pijnlijk duidelijk te worden. In 1912 werd de laatste keizer afgezet en werd China een republiek. Tegen deze achtergrond waren veel Chinezen op zoek gegaan naar nieuwe ideeën om de Chinese samenleving vorm te geven en – met alle sociale, politieke, en culturele uitdagingen waarvoor zij stond – de twintigste eeuw in te helpen. Een van de belangrijkste bronnen waaruit menig Chinees radicaal zou drinken was die van het anarchisme.
Anarchisme in China was aanvankelijk niet alleen een geïmporteerde leer, de eerste Chinese anarchistische groepen ontstonden ook buiten China en wel in de Chinese gemeenschappen van Tokio en Parijs, voornamelijk in de wat elitaire studentenkringen van studenten die met een beurs naar Europa en Japan gingen om daar de modernisering te bestuderen.
In Tokio werd in 1907, door de Chinese student Liu Shipei en zijn vrouw He Zheng, Shehui Zhuyi Jiangxi Hui (Vereniging voor de Studie van het Socialisme) opgericht. Het woord ‘socialisme’ had toen nog niet de betekenis die het nu heeft, want in de twee tijdschriften die deze groep uitgaf werd een mede door Tolstoj geïnspireerd anti-modernistisch, agrarisch anarchisme verkondigd, dat ondanks de korte levensduur van de groep een grote invloed zou hebben op het denken van Chinese anarchisten.
Van veel groter belang voor de praktijk van de anarchistische beweging in China was Shijie she (Wereldmaatschappij), de groep die in 1906 werd opgericht door onder andere Li Shizeng en Wu Zhihiu. Zij kwamen eveneens om te studeren, maar verdiepten zich tegelijkertijd in Europese radicale denkers die zij vertaalden naar het Chinees. Zij werden vooraanstaande figuren binnen de anarchistische beweging. Ze hadden goede connecties met Sun Yat-sen, die een grote rol zou spelen in het omver werpen van de Qing-dynastie en de eerste president werd van de Chinese Republiek. Sun Yat-sen richtte later de Kwomintang op waar Shizeng en Zhihui, zoals veel andere anarchisten, deel van gingen uitmaken en waarbinnen zij begin jaren twintig vanuit een anarchistische visie het communisme bestreden, totdat ze het vanaf 1927 zelf met de Kwomintang aan de stok kregen.
Anders dan de groep uit Tokio promootte de Parijse groep een modernistisch, haast wetenschappelijk anarchisme, gebaseerd op denkers als Kropotkin. Met hun tijdschriften en vertalingen van onder meer Proudhon en Kropotkin vormden zij een belangrijke bron van kennis voor de anarchistische beweging die nu ook in China zou ontstaan. De Parijse groep vormde de brug tussen het Europese en het Chinese anarchisme.
Sowieso beschouwden de Chinese anarchisten zichzelf als onderdeel van een internationale anarchistische beweging en onderhielden ze nauwe banden met anarchisten wereldwijd. Er was contact met Russische en Japanse anarchisten, met Berkman en Goldman, waarmee de schrijver Bajin een levenslange vriendschap zou hebben. Jean Grave en Sophie Kropotkin, de vrouw van Peter, woonden ook in Parijs, evenals Élisée Reclus, die Li Shizeng bekeerde. Anarchisten in Fujian die een boerenopstand wilden ontketenen werden daarin gesteund door anarchisten uit Korea en Japan, die geloofden dat Fujian als basis zou kunnen dienen voor een algemene boerenopstand in Oost-Azië. Ook speelden Chinese anarchisten een grote rol in de activiteiten van de Industrial Workers of the World (IWW) aan de westkust van Amerika en Canada.
In 1912 zette de groep in Parijs een werk-studieprogramma op om Chinese studenten in Europa te laten studeren en ze tegelijkertijd in te wijden in en te rekruteren voor het anarchisme. De studenten studeerden vooral exacte wetenschappen in Parijs en werkten in Franse en Belgische fabrieken om zo niet alleen kennis, maar ook sociaal idealisme op te doen, om dit later in China te kunnen introduceren. Door het ascetisch regime van werken, studeren, en niet roken, drinken of gokken zouden de studenten ook in moreel opzicht zichzelf verheffen. Het programma, dat bestond tot in de jaren twintig, werd een groot succes en enkele duizenden studenten zouden het doorlopen.
Na zijn biologiestudie werd door Li Shizeng in een buitenwijk van Parijs de eerste sojafabriek van Frankrijk, en misschien zelfs wel de wereld, opgericht, met als doel de Chinese studenten van een inkomen te voorzien, en – op de lange termijn – het oplossen van de hongersnood in China door het arme deel van de bevolking met sojamelk en andere sojaproducten te bevoorraden. Bij de sojafabriek werd een arbeidersschool gesticht waar de Chinese studenten uit armere gezinnen werden geschoold in het Frans, Chinees en basiskennis van techniek en wetenschap.
Ironisch genoeg zouden ook de latere communistische leiders Deng Xiaoping, Zhou Enlai en andere partijprominenten dit studieprogramma doorlopen. Deng Xiaoping leerde tijdens zijn werk-studie in Frankrijk overigens industrieel lassen; praktische kennis die hem later goed van pas zou komen toen hij tijdens Mao’s Culturele Revolutie van zijn macht werd beroofd en in een fabriek werd tewerkgesteld.
Een anarchistische beweging in China zelf ontstaat aanvankelijk vooral in de grote steden van het zuiden van China, en in het bijzonder in Guangzhou (Kanton). En hoewel we anarchisten en anarchistische groepen, bladen en structuren later ook in andere delen van China aantreffen, blijven het toch vooral anarchisten uit Guangzhou die de belangrijkste rol spelen en overal in China opduiken, en ook in de Chinese gemeenschappen in Zuidoost-Azië en Noord-Amerika.
Hoewel hij waarschijnlijk niet de eerste anarchist in Guangzhou is geweest begint er met het optreden van Liu Shifu (1884-1915) en de door hem opgerichte Xinshe (Groep van het bewustzijn) en later Huiming xueshe (Groep van de Kraaiende Haan) iets te ontstaan wat op een anarchistische beweging lijkt. De tijdens zijn studie in Japan geradicaliseerde Shifu was zijn anarchistische carrière begonnen als anarchist van de daad in het Zhina ansha tuan (China’s huurmoordenaarskorps), een van de vele revolutionaire groepen die de Qing-dynastie omver probeerde te werpen. Geïnspireerd door de Zwarte Hand uit Servië, die even later aartshertog Franz Ferdinand zou vermoorden, en Narodnaja Volja (de Wil van het Volk) uit Rusland, probeerde het korps door middel van aanslagen een revolutie te ontketenen. Na een mislukte bomaanslag op een militaire commandant, waarbij Shifu zijn hand verloor, belandde hij in de gevangenis, om twee jaar later wegens gebrek aan bewijs te worden vrijgelaten. Shifu richt nu zijn eigen, succesvollere attentat-groep op. Na de val van de Qing-dynastie viel de groep uit elkaar; haar doel was bereikt. Teleurgesteld in de republiek van Sun Yat-sen en Yuan Shikai, bekeert Shifu zich tot het anarchisme waarover hij in de gevangenis had gelezen (het blad Xin shiji, van de Parijse groep en vertalingen van Bakoenin en Kropotkin) en pleit vanaf dat moment voor het organiseren van een revolutie van onderop van arbeiders en boeren. Daarmee was hij een van de eerste Chinese revolutionairen die de organisatie van de boeren een sleutelrol gaven in hun revolutionaire strategie.
Via het blad van de Groep van de Kraaiende Haan, Minsheng (De Stem van het Volk), via zijn geschriften en polemieken met andere socialisten, leverde Shifu een belangrijke bijdrage aan het definiëren van het anarchisme door het te onderscheiden van andere vormen van socialisme. Ook pleitten hij en zijn aanhangers voor een etniciteit overstijgend internationalisme, in tegenstelling tot veel andere revolutionairen die de strijd tegen de Qing-dynastie een racistisch element meegaven (de Qing- of Manchu-dynastie was afkomstig uit Mantsjoerije, buiten de Chinese muur, en de Mantsjoes waren daardoor een etnische minderheidsgroep in China geworden die sinds de zeventiende eeuw zou regeren over een etnische meerderheid van Han-Chinezen). Shifu was behalve veganist ook anarcho-syndicalist en was verantwoordelijk voor de oprichting van een vereniging van anarcho-communisten in Shanghai. Hier waren hij en zijn kameraden via Macau naartoe gevlucht toen de grond in Ghuanzhou hen onder het bewind van Yuan Shikai iets te heet onder de voeten was geworden. De vereniging zou model staan voor soortgelijke groepen die na zijn dood door Shifu’s broer in Guangzhou en in Nanking opgericht werden. Op het gebied van het anarcho-syndicalisme waren zij zeer succesvol in Shanghai. In 1917 organiseerden zij de Shanghaise barbiers en theeschenkers in de eerste moderne vakbonden van China. Een jaar later waren zij verantwoordelijk voor de eerste 1-meiviering van China. Volgens sommige bronnen waren er in Shanghai in 1921 minstens veertig door anarchisten opgezette vakbonden.
De eerste anarchistische groep in Beijing was ook het werk van anarchisten uit Guangzhou, die als studenten en docenten naar de universiteit in de hoofdstad waren getrokken. Het door hen opgerichte Shishe (Genootschap van de Waarheid) drukte een flinke anarchistische stempel op de Beweging voor Nieuwe Cultuur. Begin 1919 zou de groep uit Beijing samen met anarchisten uit Nanjing en Guangzhou een overkoepelende anarchistische organisatie opzetten onder de naam Jinhua she (Genootschap van de Evolutie). De redactie van het orgaan met dezelfde naam werd gevoerd door Chen Yannian, die onder pseudoniem jarenlang zijn vader Chen Duxiu (leider van de Beweging voor Nieuwe Cultuur en eerste secretaris-generaal van de CCP) zou bekritiseren.
De 4-Meibeweging vormde een belangrijk keerpunt in het Chinese radicalisme en in de kansen voor de anarchie in het bijzonder. De beweging ontstond uit nationalistische wrok ten aanzien van het Verdrag van Versailles waardoor China grondgebied moest afstaan aan Japan, terwijl de Chinezen aan de kant van de geallieerden hadden meegewerkt (het zogenaamde Chinese Arbeiderscorps; soldaten leveren kon het niet, want China was tot februari 1917 een neutraal land) op voorwaarde dat bij een overwinning de Duitse invloedssferen in de provincie Shandong (de Duitse kolonie Qingdao) aan China zouden toevallen. Op 4 mei 1919 kwamen er duizenden demonstranten (vooral studenten) bijeen op het Plein van de Hemelse Vrede om te protesteren tegen het Verdrag van Versailles en tegen de buitenlandse invloeden in China in het algemeen en de slappe houding van de regering inzake beide. De demonstraties mondden al snel uit in nationale protesten en groeiden uit tot een anti-imperialistische, politiek-culturele beweging, die zich vanuit de studeerkamer verspreidde naar de straat en het begin markeerde van de politieke mobilisering van het Chinese volk. Teleurgesteld in het Westen begonnen veel linkse Chinezen zich meer op het Oosten te richten, en in het bijzonder op Rusland, waar net de Russische Revolutie was uitgebroken.
Tegen deze achtergrond kreeg het marxisme (al dan niet in leninistische variant) als revolutionaire ideologie voor het eerst voet aan de grond in China. Links-radicalen begonnen na te denken over de politieke organisatie van de massa’s en tegelijkertijd begon de zojuist opgerichte Komintern het communisme in China actief te promoten.
Het ontstaan van het communisme in China betekende een enorme uitdaging voor de anarchisten met hun afkeer van politieke organisaties. Maar voorlopig verstonden de meeste radicalen onder het woord ‘communisme’ nog altijd ‘anarcho-communisme’ en verspreiden zij (inclusief de latere oprichters en eerste kopstukken van de CCP, met als enige uitzondering Chen Duxiu) een diffuus radicalisme waarin anarchistische ideeën de boventoon voerden. Anarchisten waren er binnen het links-radicale spectrum het beste in geslaagd hun ideeën zowel theoretisch als praktisch vorm te geven en zij waren dus ook gemakkelijk te identificeren. Wellicht verklaart dit voor een deel de gretigheid waarmee de Komintern ook en vooral anarchisten opnam in de politieke organisaties die zij probeerde op te zetten in China. Met de oprichting van ‘socialistische allianties’ in de grote steden in de nazomer van 1919 had zij voor het eerst succes.
Zo zou in Beijing de uit Guangzhou afkomstige anarchist Huang Lingshuang samen met zijn collega’s van de universiteit (en latere leiders van de CCP) Chen Duxiu en Li Dazho de eerste van zo een alliantie oprichten. Radicalen in andere delen van China volgden snel. In 1920 zouden de allianties dienen als basis voor de marxistische studiegenootschappen die na de komst van Komintern-vertegenwoordiger Grigori Voitinsky in maart van dat jaar ontstonden. Ook in deze groepen waren anarchisten goed vertegenwoordigd. In Beijing vormden zij de meerderheid en de marxistische groep in Guangzhou bestond zelfs uitsluitend uit anarchisten en twee adviseurs van de Komintern. Deze studiegenootschappen zouden de bouwstenen worden van de communistische partij in China.
Het initiatief tot het oprichten van de deze partij kwam ook van Voitinsky. De marxistische studiegenootschappen werden in de herfst van 1920 omgezet in communistische cellen, beginnend in Shanghai. En hoewel de CCP pas officieel werd opgericht in juli 1921 was er in november al een embryonale partijorganisatie ontstaan, die een bolsjewistisch programma aannam met als doel het vestigen van een dictatuur van het proletariaat. De anarchisten verlieten abrupt de organisatie. Dit betekende een breuk in de revolutionaire alliantie die was ontstaan na de 4-Meibeweging, al werd die pas in de lente van 1922 definitief, en al bleven sommige anarchisten hopen op bekering van of samenwerking met de communisten. Zij waren als Goldman en Berkman in Rusland, die aanvankelijk het ware gezicht van de bolsjewistische dictatuur niet wilden of konden zien vanwege hun enthousiasme voor een ware revolutie van het volk. Hun rapportages zouden een grote rol spelen in de polemieken die de anarchisten na 1922 lanceerden tegen de Sovjet-Unie en de CCP. De CCP en hun Komintern-adviseurs leken omgekeerd ook hun interesse in het bekeren van anarchisten verloren te hebben na hun bondgenootschap met de Kwomintang en het Eerste Verenigde Front eind 1922.
Het anarchisme won in de jaren twintig echter nog steeds aan populariteit en sinds de 4-Meibeweging waren er overal in China anarchistische groepen ontstaan. Naast de eerder genoemde steden en provincies werden nu ook Hunan en Sichuan belangrijk. Begin 1922 probeerden de anarchisten een eigen beweging te organiseren, onafhankelijk van communistische invloeden. In de lente van 1922 was er een bijeenkomst van meer dan vijftig anarchisten in Guangzhou om een anarchistische federatie op te richten, vermoedelijk nadat de samenwerking met Chen Duxiu hopeloos was gebleken. De eerste poging, waarbij de federatie werd opgezet als geheim genootschap, inclusief codenamen en wachtwoorden, viel door autoritair gedrag en wispelturigheid nog datzelfde jaar uit elkaar.
In augustus 1923 werd een nieuwe poging gedaan door twee belangrijke groepen rondom de anarchistische bladen Chunlei (Lentebliksem) en Minzhong (De alarmbel van het volk), welke laatste het langst bestaande anarchistische blad van China zou worden. Alle belangrijke Chinese anarchisten publiceerden erin, zoals ook de bekende schrijver Bajin, en de speciale afleveringen van Kropotkin en Shifu waren mijlpalen in de Chinese anarchistische lectuur. Verder was het blad voor de beweging belangrijk vanwege zijn communisme-kritiek en als bron van ideeën van belangrijke Europese anarchisten als Proudhon, Bakoenin, Kropotkin, et cetera. Vanuit Guangzhou deed de federatie pogingen om ook in Shanghai anarchistische groepen op te zetten en te verenigen in de federatie. Dat lukte met de groep rondom het blad Huzhu (Wederzijdse hulp) en Ziyou (Vrijheid). De federatie stond ook in nauw contact met het Parijse blad Gongyu (Na het werk), dat tussen 1922-1925 de pennenstrijd opnam tegen de Europese tak van de CCP in Parijs en haar orgaan Shaonian (Jeugd), waarin onder anderen Zhou Enlai, toen nog student in Parijs, het bolsjewisme tegen het anarchisme verdedigde.
Los verbonden met de federatie, maar in nauw contact met de anarchisten uit Guangzhou was ook de Ziyou ren she (Vrije Mensen Groep) die zeer actief was in de syndicalistische beweging van Shanghai. Ze publiceerde één keer in de tien dagen een arbeiderskrant. Haar tijdschrift Ziyou ren (Vrije Mensen) fuseerde later met Gongyu. Een andere, nauw verbonden groep was Mingfeng (Voorhoede van het Volk), opgericht rondom het blad met dezelfde naam in Nanjing in 1923. Vanaf 1925 waren de anarchisten van Minfeng ook actief in Shanghai waar zij een studiegroep voor het syndicalisme en een lokale federatie van anarcho-communisten oprichtten. In 1928 moesten ze echter vluchten voor vervolging vanwege hun kritiek op de anarchistische samenwerking met de Kwomintang, waarover later meer. De belangrijkste groep in Noord China was Xuehui she (Zee van Educatie), die haar activiteiten voornamelijk op de boeren richtte en ook een blad uitgaf, dat werd meegestuurd als bijlage bij een regionaal dagblad en onder redactie stond van Jing Meijiu uit Shanxi, die zich reeds vóór de revolutie van 1912 in Tokio had bekeerd tot het agrarische anarchisme dat daar prevalent was.
In 1927 werd door anarchisten uit de kringen van de Vrije Mensen Groep in Shanghai de Arbeidsuniversiteit opgericht, die ook verantwoordelijk was voor de uitgave van het blad Geming zhoubao (Revolutie). De universiteit leidde mensen op voor zowel handen- als hoofdarbeid om zo een nieuwe mens te creëren die in staat was de sociaal-culturele problemen van China (en de uitbuiting van de arbeiders in Shanghai in het bijzonder) te lijf te gaan. Geming zhoubao zou het laatste belangrijke anarchistische blad zijn.
Kortom, overal waren anarchisten actief, in hun eigen organisaties of die van anderen, actief in propaganda voor het anarchisme, onder arbeiders en boeren, en in het organiseren van deze groepen tot strijd. De term ‘federatie’ suggereert meer dan het was; de groepen waren vooral autonoom, gericht op hun eigen activiteiten, al was er veel onderling contact en correspondentie.
Wat anarchisten verenigde was hun houding ten opzichte van het bolsjewisme en de CCP. Over de KMT waren de meningen echter zeer verdeeld. Zoals hierboven al werd vermeld waren Li Shizeng en Wu Zhihui lid vanaf de oprichting in 1912 en zij bekleedden later ook belangrijke posities in de partij. Jongere anarchisten moesten daar in eerste instantie niets van hebben. Maar nadat de communisten uit de KMT werden gegooid en er een bloedbad werd aangericht onder communisten in Shanghai in 1927, werden velen enthousiast lid van de partij om net zoals andere anarchisten binnen de KMT de partij te gebruiken om de massa tot het anarchisme te bekeren. Het gevolg hiervan was een kortstondige, maar belangrijke alliantie met de KMT, vooral van anarchisten uit Guangzhou, maar ook activisten uit Sichuan en Zhejiang die in Shanghai in de arbeidersstrijd actief waren. Ook Shifu’s broer werkte eind jaren twintig kort met de KMT samen.
De samenwerking was echter van korte duur. Nadat de KMT in 1928 het land had verenigd onder haar gezag had ze geen behoefte meer aan massabewegingen, die nu bovendien vooral als gevaar werden gezien voor de nieuwe status quo onder haar leiding en daarom nog datzelfde jaar werden verboden. Ook de anarchistische activiteiten op de Arbeidsuniversiteit werden aan banden gelegd, en in de herfst van 1929 werd Ziyou (Vrijheid) verboden. Dergelijke verboden kwamen er ook op andere bladen en in andere steden. En hiermee komt aan de belangrijkste anarchistische activiteit een eind en kunnen bladen en groepen niet meer openlijk functioneren.
Anarchistische activiteiten op individueel niveau liepen door tot in de jaren dertig, maar het wordt lastig om van een beweging te spreken, of een anarchistische stem in de revolutie van China. Anarchisme in China bloeide twee decennia lang, tussen 1910-1930, in een periode van politieke desintegratie en de opkomst van massabewegingen, maar werd verboden door de nieuwe orde. Na 1927 kwam de revolutie in handen van groepen – eerst de KMT en later de CCP – die van het voorwerk van de anarchisten hadden geprofiteerd, van haar bladen, structuren, en haar arbeidersorganisaties, maar de revolutie van bovenaf wilden opleggen, zo nodig met geweld. De dagen van het anarchisme waren geteld, toch niet voorgoed, want anarchistische stemmen zouden steeds weer de kop op steken, zoals bijvoorbeeld tijdens de Culturele Revolutie of tijdens het Tiananmenprotest in 1989. Vandaag de dag vinden er aan de lopende band arbeidersopstanden plaats op exact dezelfde plaatsen als waar Shifu en de zijnen honderd jaar geleden het anarcho-syndicalisme probeerde te organiseren. Of de huidige opstandelingen zich hierbij laten inspireren door Shifu is echter niet duidelijk.