Inhoud

Anarcho-syndicalisme

Door Arthur Lehning

Tekst van een op 17 november 1926 gehouden inleiding uitgegeven door de Gemengd Syndikalistische Vereniging, Amsterdam, 1927


Anarcho-syndicalisme

Onder alle boeken, die over de Franse revolutie geschreven zijn, neemt het bekende werk van Peter Kropotkin een geheel bijzondere plaats in. Welk geschiedschrijver je ook neemt, Michelet of Taine, Louis Blanc of Lamartine, Jaurés of Aulard, zij allen geven een overzicht van hetzij de ideeën, hetzij de politieke gebeurtenissen, hetzij de economische verhoudingen, in de periode die begon met de boerenopstanden onder het ancien régime en die eindigde met de napoleontische dictatuur.

Peter Kropotkin is van al degenen, die van deze tijd een grondige studie gemaakt hebben, de eerste en enige geweest, die nagegaan heeft, welke rol het volk, het volk van Parijs en de boeren der provincie in deze meest bewogen tijd der Franse geschiedenis, heeft gespeeld, welke invloed het op de gang der gebeurtenissen heeft uitgeoefend, door welke omstandigheden en door welke ideeën en idealen het werd gedreven.

De Franse revolutie was een burgerlijke revolutie, maar degenen, die het mogelijk maakten, dat de opkomende bourgeoisie het oude feodale regime deed vallen - dat was het revolutionaire volk. Alleen door de permanente opstand van de boeren, alleen door de opstandigheid van het volk, aan zijn heldhaftigheid en offervaardigheid en zijn grote bereidheid steeds op de bres te springen voor de bedreigde revolutie was het te danken, dat het oude regime ineen stortte en het koningschap viel. Had de revolutie niet zulke diepe wortels in het volk gehad, zonder twijfel zou de bourgeoisie met de koning tot een overeenkomst gekomen zijn, als zij slechts héér eisen had kunnen doorzetten. “Liever de koning dan het revolutionaire volk”, was de geheime leuze van de bourgeoisie, die als een leidraad door de gehele revolutie gaat, de revolutie, die onder de leuzen van vrijheid, gelijkheid en broederschap plaats vond en die eindigde met de burgerlijke dictatuur en een legalisatie van het eigendom, zoals die zelfs onder het oude régime niet bestaan had.

Van deze contrarevolutionaire ontwikkeling der revolutie geeft Kropotkin de verklaring. De revolutie kon deze wending nemen, omdat het volk wel met communistische idealen bezield was, omdat het wel op een verbetering van zijn verschrikkelijke materiële toestand door de revolutie hoopte, maar toch in een grote vaagheid verkeerde, over wét het eigenlijk van de revolutie te verwachten had. Ook bij de socialistische denkers, die het welzijn van het volk op het oog hadden, nam dit alles geen tastbare vorm aan. Tot dezelfde conclusie komt ook Lichtenberger, die in zijn boek over “het socialisme in de 18de eeuw” een studie gemaakt heeft van de socialistische ideeën in Frankrijk, die invloed hebben uitgeoefend op de revolutie. Hij meent, dat de mensen met al deze mooie ideeën, die door tal van schrijvers werden uiteengezet, eigenlijk weinig wisten te beginnen.

Het waren ideeën, die in het algemeen alle praktische toepassing misten, middelen om de toestand te verbeteren, die geheel onvoldoende, ideale maatschappijbeschouwingen, die onrealiseerbare utopieën waren.

Daartegenover stelt Kropotkin nu de vooruitstrevende bourgeoisie, die haar ideeën van onafhankelijkheid in een volledig program van politieke en economische organisatie wist uit te drukken. Aan het volk daarentegen bood men de ideeën van de economische bevrijding en reorganisatie slechts in de vorm van vage theorieën. Het ging hoofdzakelijk om negaties. Men poogde niet te formuleren in welke concrete vormen deze wensen of negaties verwerkelijkt moesten worden. Het maakte de indruk alsof men zei: Waartoe zeggen, hoe het volk zich later moet organiseren. Dat zou zijn revolutionaire energie maar afkoelen. De hoofdzaak is, dat het de kracht heeft om de verouderde instituten stuk te breken. Later zal men wel zien hoe de zaak in orde komt.

Maar later, kameraden, kwam de dictatuur.

Dit resultaat van alle opstandigheid, van alle heroïsme en van alle socialistische idealen is, meent Kropotkin, te wijten juist aan het ontbreken van een klaar en duidelijk program, hóe deze idealen zich zouden moeten realiseren. En Kropotkin, die wel niemand voor een reformist aanziet, vervolgt letterlijk:

“Hoe veel socialisten en anarchisten zijn nog aanhangers van dezelfde methoden! Vol ongeduld om de dag van de opstand zo snel mogelijk te doen aanbreken, behandelen zij iedere poging, enig licht op datgene te werpen, w a t de revolutie tot stand zal moeten brengen als een soort theorie, die alleen maar kalmerend en in slaap sussend zou werken.”

En nu kan men het eigenaardige verschijnsel constateren, dat anarchisten van alle landen, die de rol en het falen van het anarchisme in de sociale bewegingen der laatste jaren hebben onderzocht, tot een conclusie zijn gekomen, die vrijwel woordelijk overeenkomt met die van Kropotkin over de oorzaken, die tot de nederlaag van de revolutionaire volksbeweging in de Franse revolutie hebben geleid.

Meer en meer dringt de opvatting door, dat de reden van de verzwakking van de anarchistische beweging, die in tal van landen aan een verval van deze beweging gelijk is, moet geweten worden aan het ontbreken van een programma, dat aangeeft, hoe de verwerkelijking van het anarchisme na de revolutie zou moeten worden bewerkstelligd. De volgende woorden van Errico Malatesta, uit een bekend geworden artikel, geven de opvatting vrijwel weer, waartoe vele anarchisten door de ervaringen der laatste jaren gekomen zijn:

“Wij, anarchisten, hebben ons tot nu toe veel met ons ideaal bezig gehouden, wij hebben alle leugenachtige ideeën, alle sociale instellingen, die de mensheid onderdrukken en corrumperen aan een scherpe kritiek onderworpen. Ieder van ons heeft de toekomstige harmonische maatschappij in mooie kleuren geschilderd. Wij moeten echter toegeven, dat wij ons tamelijk weinig met de wegen en middelen hebben beziggehouden, die naar dit doel leiden.”

L'histoire se répète, de geschiedenis herhaalt zich, en deze geschiedenis van de Franse revolutie heeft zich herhaald en aan deze eeuwige tragedie der revolutie zal eerst een einde komen, als het volk de oorzaken ervan heeft doorzien en de consequenties ervan heeft getrokken. Hierop gevezen te hebben en het aan een groot histories voorbeeld op onweerlegbare wijze te hebben gedemonstreerd, maakt deze geschiedenis van de Franse revolutie van Kropotkin tot een van de belangrijkste leerboeken der revolutie, dat men steeds weer met vrucht kan lezen en herlezen.

Tegenover de theorieën van alle burgerlijke hervormers en alle socialistische politieke revolutionairen hebben de anarchisten er steeds op gewezen, dat voor een werkelijke bevrijding het nodig is, dat het volk zich van de illusie bevrijdt, dat het socialisme het resultaat kan zijn van welke regeringswisseling dan ook. Tegenover de burgerlijke democratie en de politieke revolutie der staatssocialisten hebben alle anarchisten de EKONOMIESE REVOLUTIE gesteld. Kropotkin heeft daarnaast op de noodzakelijkheid gewezen ook nog een tweede illusie te overwinnen, welke ook door velen aangehangen wordt, die het beginsel der economische revolutie aanvaarden: namelijk dat het niet genoeg is deze economische revolutie te propageren, maar DAT MEN OOK MOET ONDERZOEKEN, HOE ZIJ MOET WORDEN DOORGEVOERD!

Alle heroïsche opstandigheid, die niet in staat is ook de maatschappelijke grondslag van een revolutionaire vernieuwing te leggen, is tot mislukking gedoemd en baant tenslotte slechts de weg voor de reactie.

De geschiedenis heeft zich herhaald en de opvattingen van Kropotkin zijn opnieuw aan een groot histories voorbeeld op tragische wijze bevestigd. Ik bedoel de Russische revolutie. Ook hier werd een oud systeem stuk gebroken, elke autoritaire instelling vernietigd, maar ook hier werd de vrijheid verstikt in een bloedige terreur en ook hier kwam “later” - de dictatuur !

Toch zijn er nog tal van anarchisten, die van de Russische revolutie niets geleerd hebben en die in het bankroet van het staatssocialisme een voldoende bevestiging en versterking van de anarchistische gedachte hebben gevonden. Maar dat het staatssocialisme al is het in de vorm van de proletarische dictatuur, resp. in de vorm van de dictatuur van het centrale comité van een partij, tot het socialisme en tot de vrijheid kon voeren, zal ook wel niet door één anarchist verwacht zijn. Interessanter is het dus en vruchtbaarder te onderzoeken, waarom er van het socialistische en vrijheidsideaal van het anarchisme in de Russische revolutie zo weinig is terecht gekomen.

Deze vraag is des te meer gerechtvaardigd, omdat hier de voorwaarden voor het anarchisme veel gunstiger waren dan bijv. in Duitsland en Oostenrijk, waar het mislukken van het anarchisme zeer gemakkelijk verklaarbaar is: om de eenvoudige reden, dat hier een anarchistische beweging nauwelijks bestond.

Maar in Rusland leefden de tradities van Michael Bakoenin, In brede kringen van het volk, onder arbeiders en boeren was de tegenzin groot tegen de staat. In verhouding met andere landen kan men zeggen, dat er zelfs een relatief sterke anarchistische beweging bestond. In de Oktoberrevolutie waren het in het begin anarchistische gedachten, die de overwinning behaalden. De leuzen der Oktoberrevolutie: “de fabriek aan de arbeiders”, “het land aan de boeren”, “alle macht aan de sovjets”, waren in beginsel anarchistische leuzen.

De sovjetgedachte was een anarchistische gedachte, die diametraal tegenover het streven der Bolsjewiki en hun theorie van het staatssocialisme gericht was. Deze leuzen waren daarom zo populair, omdat zij de uitdrukking waren van de onbewuste aspiraties van het volk. Maar tegenover het bewuste doel der Bolsjewiki: verovering, versterking en organisatie van de politieke macht, stelden de anarchisten de leuze van de vernietiging van de politieke macht.

Zij zetten hiervoor in de plaats het eigen initiatief van het volk. Maar waarin dit initiatief moest bestaan, wat de massa's concreet hadden te doen vandaag en morgen, dit bleef alles vaag en weinig positief.

De opvatting van velen onzer Russische kameraden is dan ook deze, dat het fiasco van het anarchisme voor een belangrijk deel aan de anarchisten zelf te wijten is. Aan deze opvatting wordt in het algemeen nooit voldoende aandacht geschonken.

Een der Russische anarchisten, die een belangrijk aandeel aan de revolutie genomen heeft, door de bolsjewistische regering gearresteerd werd en na de beruchte tien dagen hongerstaking tot de eerste anarchisten behoorde, die in 1921 uit de socialistische Sovjetstaat werden uitgewezen, heeft in een beschouwing, geschreven met het oog op het internationaal anarchistisch congres in 1923 te Berlijn, op de noodzakelijkheid van zelfkritiek gewezen, en een uiteenzetting gegeven [l], die als volgt is te resumeren:

De bolsjewistische regering heeft de anarchisten en anarcho-syndicalisten op een verschrikkelijke wijze vervolgd.

Toch mag men niet de Russische communistische partij uitsluitend beschuldigen de enige oorzaak te zijn van de nederlaag der Oktoberrevolutie. Het ontbreken van sterke economische organisaties van de producerenden is naast de gevolgen van de wereldoorlog, burgeroorlog en blokkade een van de oorzaken voor de ondergang van de revolutie en met haar van de anarcho-syndicalistische tendensen, die in het begin zeer sterk aanwezig waren. Maar daarnaast bleek de praktische kennis van de anarchisten zeer gering! “Wanneer iemand de hele anarchistische literatuur die in Rusland van 1917 tot 1920 verscheen, doorlezen zou, dan zou hij verwonderd zijn hoe weinig interessants, zakelijks en voor alles hoe weinig concrete dingen wij in al die jaren, die zo'n grote betekenis voor de bevrijding van de arbeidersklasse hadden, aan de revolutionaire massa s gezegd hebben.” Er verschenen vel vee) manifesten, maar op de vragen van de dagelijkse praktijk konden slechts weinigen een klaar en duidelijk antwoord geven. Hoe de arbeiders zelf onmiddellijk de door de oorlog en de kapitalistische sabotage vernietigde industrie op zouden kunnen bouwen, hoe de warencirculatie tussen de geheel geruïneerde stad en het lang niet communistisch gezinde dorp tot stand gebracht zou kunnen worden, hoe de sociale revolutie tegen de uitbuiters van alle landen beschermd moest worden, - op deze vragen gaven slechts weinige anarchisten een klaar en duidelijk antwoord. In plaats van het anarchisme, dat geheel een nieuwe economische en politieke orde zou grondvesten, kwam een anarchisme, dat tot een volkomen ontkenning der organisatie kwam en een verachtelijke houding aannam ten opzichte van de “massa” en van haar sociaaleconomische organisaties.

Zijn conclusie is deze: de nederlaag van de anarchistische beweging in Rusland is niet alléén door de gruwelijke vervolging der Bolsjewiki veroorzaakt. Veel anarchisten hebben het eigenlijke ogenblik van de revolutie laten voorbijgaan.

“Wij waren niet in voldoende mate anarcho-syndicalisten! Wij hebben veel tijd verloren met onze zelforganisatie, TERWIJL HET LEVENSBELANG DER REVOLUTIE EEN ORGANISERING VAN DE ARBEIDENDE MASSA'S EISTE”. Omdat men geen voldoende basis had in de eigenlijke arbeidersorganisaties, daardoor kon de regering ook het anarchisme zo gemakkelijk liquideren.

De les, die men uit de rijke ervaringen en droevige resultaten der Russische revolutie te trekken heeft, is deze: dat wij sterke anarcho-syndicalistische organisaties op nationale en internationale basis moeten vormen. De problemen van de sociale revolutie, die in de eerste plaats een organisatie van de productie en van het transport en de verdediging van de revolutie eist, dienen grondig te worden bestudeerd.

Wie enigszins op de hoogte is van de opvattingen van de Russische anarchisten, weet, dat de beschouwing, die ik heb aangehaald, niet alleen staat, maar met tientallen van dezelfde strekking is aan te vullen. Zo toont ook de anarchist Gregori Maximoff - secretaris van de Russische anarcho-syndicalistische federatie, door de Bolsjewiki ter dood veroordeeld, later uitgewezen - in een histories overzicht van de revolutionair syndicalistische beweging in Rusland aan, dat de ondergang van de anarchistische en anarcho-syndicalistische beweging versneld is door het ontbreken van een ZELFSTANDIGE REVOLUTIONAIRE VAKBEWEGING.

Wil deze echter haar constructieve taak van de opbouw van een nieuwe maatschappij door de overname van de productie kunnen verrichten, dan moeten deze economische organisaties industriële organisaties zijn en op basis van federatieve bedrijfsraden worden opgebouwd [2].

Het waren ook de ervaringen van de Russische revolutie, die Kropotkin op het einde van zijn leven ertoe brachten zich zonder voorbehoud voor het anarchosyndicalisme uit te spreken. In een in 1919 geschreven nawoord van een nieuwe, in 1921 verschenen Russische uitgave van de “Woorden van een rebel”, wijdde hij enkele uitermate belangrijke beschouwingen aan de economische problemen van de revolutie. Hij toonde aan dat de eerste taak, die deze revolutie te vervullen zou hebben, een belangrijke verhoging van de productie zou moeten zijn. De problemen van het economisch functioneren van de maatschappij zullen nimmer door de staatssocialistische plannen kunnen worden opgelost. Theoretisch plannen voer de reconstructie van de maatschappij zijn in de periode van de voorbereiding niet volkomen onnuttig. Door deze komt men ertoe ernstig over de problemen van de economische organismen na te denken. Maar aan de andere kant zijn deze plannen wel wat simplistisch. Als men deze programma's zou moeten verwerkelijken, zou men er nooit toe komen het werkelijke leven te regelen. Alleen de arbeiders zelf door middel van hun vakverenigingen in ieder beroep en in iedere tak van industrie zullen de productie kunnen organiseren. Kropotkin eindigt zijn belangrijke beschouwing - waarover ik in dit verband niet langer kan uitweiden - met de volgende woorden; “Zonder een brede reconstructie van beneden naar boven - door de arbeiders en boeren zelf - zal de sociale revolutie tot het bankroet veroordeeld zijn. De Russische revolutie heeft het opnieuw bevestigd en men moet hopen, dat deze les begrepen zal worden: dat overal in Europa en Amerika ernstige pogingen zullen worden ondernomen om in de boezem van de arbeidende klasse - boeren, arbeiders en intellectuelen - de fundamenten te leggen van de komende revolutie, die niet zal handelen op bevel van bovenaf, maar die in staat zal zijn zelf de vrije vormen van geheel het nieuwe economische leven te regelen.”

Wij mogen zeggen, dat de Russische revolutie aan het anarchisme eens en voor goed de vraag gesteld heeft: Wat zijn de praktische economische grondslagen voor een maatschappij zonder toonstelsel? Wat te doen op de dag na de revolutie? Het anarchisme zal deze vragen moeten beantwoorden, het zal de lessen moeten trekken van deze laatste jaren, wil het volkomen falen niet uitlopen op een uiteindelijk bankroet. De anarchistische leuzen, hoe waar ze ook mogen zijn en hoe dikwijls ze ook mogen worden herhaald, zij lossen in het bijzonder geen enkele van de problemen op, die de sociale revolutie aan de arbeidersklasse stelt.

De Ligt heeft eens zijn opvattingen over anarchisme en revolutie besloten met de woorden:“ Wij strijden niet allen voor de revolutie, maar voor de revolutie in de revolutie”.

Ik geloof, dat het anarchisme steeds te veel het accent heeft gelegd op deze revolutie van de revolutie. Wil hst anarchie me niet een zwevend ideaal blijven, en alleen een negatieve kritiek, dan moet het zich bewust tot taak stellen, niet slechts voor de revolutie van de revolutie te strijden, maar allereerst voor de revolutie. Wil de revolutie werkelijk maatschappelijke vernieuwing betekenen en niet alleen een opstandig verzet, dan zal het anarchisme een andere weg moeten volgen, dan die het in de laatste kwart eeuw gegaan is. Het moet als grondbeginsel van zijn ideeën aanvaarden, dat het de oude instellingen slechts met de vrucht vernietigen kan, als het ook in staat is nieuwe op te bouwen, ja, dat de meest doelmatige afbraak van de oude instellingen door het bouwen van nieuwe geschiedt. Het anarchisme is heden daartoe niet in staat. Terecht schreef Albert de Jong in zijn artikel:

“Anarchisten gij behoort in de N.S.V.” (Nederlands Syndicalistisch Vakverbond):“Wanneer nogmaals een nieuwe grote catastrofe in het kapitalisme de mogelijkheden van een proletarische revolutie zou openen, de anarchisten zouden ongetwijfeld een heldhaftige en grootse agitatorische kracht ontwikkelen, maar dat zij de revolutie en de daaruit voort groeiende maatschappij in positieve zin naar de kracht van hun overtuiging en propagandistische betekenis zouden kunnen beïnvloeden, er is wel niemand, die het zal beweren”. Zonder deze praktische realiteiten blijft alle propaganda negatief en blijven alle idealen utopieën. Dit is de les die het anarchisme uit de geschiedenis heeft te leren en die, het kan niet genoeg worden herhaald, door de tragische ontwikkeling van de Russische revolutie opnieuw is bevestigd.

Men zou kunnen vragen op welke wijze de anarchisten deze problemen behoren te onderzoeken. Het spreekt vanzelf, dat de eerste voorwaarde hiertoe is, dat de anarchisten ernstiger dan tot nu toe het geval was, zich moeten bezighouden met de reële maatschappelijke problemen, met alle vraagstukken die het leven stelt en die op de een of andere wijze, of zij met ons anarchistisch dogma in overeenstemming zijn of niet, opgelost dienen te worden.

Maar het is duidelijk, dat een enkel individu niet de maatschappij kan reorganiseren. De oplossing zal ook niet gevonden kunnen worden in een ORGANISATIE VAN ANARCHISTEN, hoe noodzakelijk deze op zichzelf ook is, die zich ten doel zou stellen de maatschappelijke problemen te bestuderen en de praktische weg aan te wijzen, hoe de maatschappij georganiseerd moet worden, die in overeenstemming is met ons anarchistische idee. Wanneer inderdaad een anarchistische organisatie zich hiermee bezig zou houden, wat zou het gevolg zijn? Deze anarchistische organisatie zou niets anders kunnen zijn dan een soort politieke partij. Zij zou wanneer het uur der revolutie daar is, de leiding moeten nemen van de massa's om deze reorganisatie door te voeren.

Of zij wil of niet, zij zou zich stellen boven de arbeidersklasse. Zij zou komen tot een volkomen ontkenning van het anarchistisch beginsel. [3]

Het doel van het anarchisme kan niet zijn de arbeiders te leiden, maar alleen de arbeiders op te wekken tot zelfactie.

De rol van de anarchisten kan geen andere zijn dan de arbeiders te bewegen zichzelf te bevrijden, zelf het gehele politieke en economische leven in hun handen te nemen en buiten de staat, tegen de staat het maatschappelijk leven te reorganiseren. Wie deze beschouwing juist acht, kan zich aan de consequentie niet onttrekken. De plaats van de anarchist is in de door de arbeiders zelf geschapen organisaties en vóór alles in de economische organisaties, niet alleen na de revolutie maar ook vóór de revolutie in de tijd van de voorbereiding. Alleen op het gebied van de arbeid, alleen door de dagelijkse praktijk zullen het inzicht en de kennis verworven worden voor de reconstructie. Deze daad stelt de historie aan de arbeidersklasse.

Wanneer wij hebben ingezien, dat het voor de verwerkelijking van onze ideeën niet voldoende is, de tegenwoordige instellingen te bekritiseren en daarnaast wensen of gissingen voor de toekomst op te stellen, maar ook de praktische voorwaarden onderzoeken, hoe zich deze moeten realiseren, dan betekent dat, dat wij naast de wens van ons ideaal de vraag stellen:

Wat de arbeidersklasse PRAKTIES KAN, wie met een hautain gebaar de massa afwijst en, in de waan verkerend, Nietzsche, of ook maar Stirner, te verstaan, van den domme en verachtelijke massa spreekt, meent wellicht, dat de capaciteit van de arbeidersklasse een slechte waarborg voor het socialisme is. Maar de individuele anarchist vergeet maar al te dikwijls, dat bet socialisme een maatschappelijk systeem is en dat de grondslag daarvan een economische orde is met een nieuw productiesysteem en dat dit productiesysteem door niemand anders georganiseerd kan worden dan door de producenten zélf. Een nieuwe economische orde is niet het hoogste doel van het socialisme, maar het is zijn voorwaarde. Het is door alle socialisten en ook door alle anarchisten begrepen. Als bijv. Stirner zegt: “Wanneer de arbeid vrij wordt dan is de staat verloren”, dan wil dat niets anders zeggen dan dat de staatsslavernij teruggebracht wordt tot een economisch probleem dat de staat OVERBODIG maakt.

De Russische revolutie bevestigde dit woord van Stirner, toen zij aanvankelijk de sovjetorganisatie tegenover de staat stelde; de antimilitaristen hebben steeds naar dit woord gehandeld, in zoverre zij als de daadwerkelijkste bestrijding van de staat het kapitalisme bestreden. Door alle anarchisten is de economische bevrijding als voorwaarde voor alle andere bevrijding erkend. In het in 1891 verschenen boek: “De Anarchisten” van een van de bekendste vertegenwoordigers van het individualistisch anarchisme, schrijft John Flenry Mackay in de inleiding: “Ik ben tot de overtuiging gekomen, dat het tegenwoordig er niet zozeer op aan komt om geestdrift op te wekken voor de vrijheid, als wel om te getuigen van de onvoorwaardelijke noodzakelijkheid van de economische onafhankelijkheid, zonder welke zij eeuwig een wezenloze droom van dwepers zal blijven”.

Wanneer wij ons afvragen, hoe deze economische onafhankelijkheid die door alle anarchisten zonder onderscheid als voorwaarde voor het anarchisme is genoemd, moet worden tot stand gebracht, dan stellen wij in de eerste plaats de vraag naar het organisme, dat de economische onvrijheid veroorzaakt: naar de kapitalistische maatschappij. Dan is het onmiddellijk duidelijk, dat wij niet te doen hebben met een aantal kapitalisten, die een aantal proletariërs uitbuiten, maar met een kapitalistische klasse, die een klasse uitbuit. De strijd tegen het kapitalisme is een klassenstrijd. Het is een economische strijd. Het socialisme verbonden te hebben aan de economische strijd van de loonarbeidersklasse is de onvergankelijke roem van Karl Marx. Hij heeft de klassenstrijd geconstateerd en het als de historische taak van het proletariaat genoemd door middel van deze klassenstrijd het socialisme te verwerkelijken en door het socialisme de klassen op te heffen en met de klassen de staat. Het door Marx geformuleerde beginsel van de Eerste Internationale, dat de bevrijding van de arbeidersklasse het werk van de arbeiders zelf moet zijn, heeft geen andere zin dan dat de nieuwe economische grondslag van de maatschappij alleen door de arbeiders kan worden gelegd. Dat Marx, en in nog hogere mate, zijn volgelingen door de theorie van de verovering van de politieke macht deze beginselen zelf verloochenden, doet aan de juistheid niets af, evenmin als zijn intriges tegen Bakoenin aan zijn grootheid als denker.

Men heeft te dikwijls vergeten, dat ook Bakoenin in dit opzicht marxist was. Wanneer Bakoenin in zijn artikelen over de “politiek van de internationale” erop wijst, dat de arbeiders zich in hun hoedanigheid-als-arbeiders moeten organiseren en dat zij als georganiseerde arbeiders reeds socialisten zijn, dan is dat een in wezen marxistische gedachte. Natuurlijk dacht Bakoenin niet, dat deze arbeiders reeds volmaakte socialisten of*anarchisten zijn, maar hij meende, dat zij hun socialistische taak hadden begrepen en op weg waren naar het socialisme. En Bakoenin - toch zeker geen opportunist of reformist! - sprak de overtuiging uit, dat er geen andere weg was de arbeiders tot het socialisme op te voeren dan die van de dagelijkse praktijk, van de dagelijkse praktische strijd. De grote betekenis van de eerste internationale zag Bakoenin dan ook hierin dat hierdoor de organisatie van de arbeiders een wezenlijk EKONOMIES KARAKTER kreeg. Door het doel: vermindering van de arbeidstijd en verhoging van de lonen, kreeg de strijd van de arbeiders tegen het uitbuitingssysteem een economische basis. Daarom was de eerste internationale, die eigenlijk niets anders was dan een associatie van vakverenigingen, voor Bakoenin van zo'n grote betekenis voor de verwerkelijking van zijn ideaal van de vrijheid. Bakoenin was geen reformist: hij begreep, dat de loonstrijd als UITSLUITENDE bezigheid voor het socialisme de dood zou betekenen.

Dit immers is juist het typerende voor het moderne socialisme: dat deze beweging gekarakteriseerd wordt door het feit, dat door het kapitalisme een klasse van loonarbeiders is ontstaan, die de strijd tegen dit kapitalisme hebben aangebonden. Dat dit verzet tegen het kapitalisme oorspronkelijk alleen voor verbetering van de materiële toestand van de proletariërs gevoerd werd en dit, in de begintijd van de arbeidersbeweging, de uitsluitende betekenis van de vakvereniging was, doet aan de betekenis die deze socialistische organisatie voor de socialistische strijd heeft niets af.

De grote betekenis van Marx was, dat hij heeft ingezien dat deze specifiek proletarische organisatievorm - in tegenstelling tot de partij - ook de basis van de verdere ontwikkeling naar het socialisme was.

De grote idee van het socialisme bleef zodoende niet meer de gedachte van enkele denkers, maar werd verbonden met de historische ontwikkeling van de arbeidersbeweging. Het socialisme kreeg eerst daardoor zijn maatschappelijke grondslag. Eerst door de dagelijkse praktische loonstrijd werden grote massa's ontvankelijk voor de socialistische gedachte. Daarom kan men zeggen, dat met de eerste internationale de geschiedenis van de moderne socialistische arbeidersbeweging pas begint: omdat in de strijd tegen het uitbuitingssysteem, waarvoor de arbeiders hun organisaties hadden geschapen, de strijd voor de opheffing van dat systeem werd opgenomen. Rocker heeft hierop gewezen in zijn brochure: “De strijd om het dagelijkse brood” [4], waarin hij een uiteenzetting geeft van de verhouding van de strijd voor verbetering van de levensstandaard van de arbeiders onder het huidige systeem en de strijd voor het socialisme, en hij kon zeggen, dat. wie meent, dat alle pogingen van de arbeidersklasse om haar levensstandaard te verhogen slechts tot verwijdering van het socialistische einddoel kunnen voeren, van de samenhang van socialisme en arbeidersbeweging nog niets heeft begrepen“.

Bovendien is de bewering, dat er onder het kapitalisme geen verbeteringen mogelijk zijn, dat vakorganisatie niet tot materiële verbetering heeft geleid, in absolute strijd met alle feiten. Wie de propaganda voor het socialisme onder de leus: “Weg met de vakbeweging voert, zal daarom ook onder de arbeidersmassa de socialistische gedachte niet versterken. Rocker heeft ook op het misverstand gewezen, de strijd voor verbetering onder het kapitalisme eenvoudig met reformisme gelijk te stellen. Het verschil tussen de reformistische en revolutionaire opvatting is niet dat de eerste verbeteringen onder het kapitalisme mogelijk acht en de tweede niet, maar dat het reformisme de basis van het tegenwoordige systeem wil handhaven en door wettelijke maatregelen en met behulp van de staat deze wil tot stand brengen. De revolutionaire opvatting wil deze verbeteringen door de directe strijd veroveren en de volledige afschaffing van het tegenwoordige systeem. Een socialistische proletarische beweging kan niet alleen het product zijn van theoretische overtuigingen. Ze ontstaat door de praktische noodwendigheden van het leven. Door de socialistische idee krijgt zulk een beweging zijn diepere zin.

In dit verband moet men ook DIE bijzondere vorm der syndicale, van de vakverenigingsbeweging zien, die we het syndicalisme noemen en die op het eind van de vorige eeuw in Frankrijk ontstond. Deze beweging kon ontstaan, omdat de grote massa van de arbeiders zich afwende van de verwarring en de verwording van het politieke socialisme. Het is niet te verwonderen, dat deze beweging op de internationale teruggreep en het is ook niet te verwonderen, dat het juist een anarchist was - en naast hem vele andere anarchisten - Ferdinand Pelloutier, geheel door Bakoenin geïnspireerd, de onvermoeide propagandist voor de “bourses du travail”, die de eigenlijke grondlegger van deze beweging geweest is.

De invloed van de anarchist Pelloutier is juist daarom zo groot geweest - hij en de andere konden deze vakbeweging vervullen met een anti-étatistische, federalistische, bakoenistische geest - omdat zij deze ideeën verbonden met een organisator ie se strijd voor betere levensvoorwaarden.

De grote betekenis van het syndicalisme was dus, dat het opnieuw de dagelijkse strijd van de arbeidersklasse voor betere levensvoorwaarden verbond met de socialistische strijd voor een nieuwe maatschappij. Het wees de loonstaking niet af, maar beschouwde deze als een moment in de strijd voor de sociale revolutie. Enerzijds verdiepte het dus de dagelijkse loonstrijd, anderzijds schiep het mede door deze organisaties de enig mogelijke kracht, die het economisch probleem van de sociale revolutie kan oplossen.

Voor wie het socialisme een maatschappij zonder staat en kapitalisme betekent, moet begrijpen dat deze alleen mogelijk is, wanneer de arbeiders het gehele industriële leven in hun handen nemen en dit op federatieve grondslag organiseren. Maar nieuwe maatschappelijke organisaties vallen niet uit de lucht en revoluties laten zich niet organiseren.

Een revolutionaire arbeidersbeweging kan zich allen op de revolutie VOORBEREIDEN en in het raam van de hedendaagse maatschappij het praktische inzicht, de technische kennis en het morele verantwoordelijkheidsbesef verwerven, dat nodig is om werkelijk een nieuwe maatschappij te bouwen, Dit alles kan alleen in zijn economische organisaties, omdat deze in direct verband staan met de economische verhoudingen, zoals ze op het ogenblik zijn. Dit alles kan allen in economische organisaties, omdat de gehele strijd van het proletariaat gericht is tegen een georganiseerd systeem, dat ook alleen georganiseerd bestreden kan worden.

Wanneer Rosa Luxemburg eens heeft gezegd, dat het proletariaat de ketens van de slavernij daar moet verbreken, waar deze aan het kapitaal gesmeed zijn, en dat het socialisme door geen decreten van welke voortreffelijke socialistische regering ook te verwerkelijken is, dan sprak zij daarmee een wezenlijke syndicalistische gedachte uit. Maar de economische opbouw van de maatschappij kan alleen op hetzelfde veld gebeuren, waar het kapitalisme moet worden vernietigd.

Daarom breekt ook tegenwoordig meer en meer het inzicht zich baan, dat de sociale revolutie met de algemene staking nog niet is afgelopen, De anarchist, die van de algemene staking zonder meer het anarchisme verwacht, vervalt in een soortgelijk utopisme als dat van de sociaaldemocratie, dat in het woord van Kautsky tot uiting komt: “als het proletariaat de politieke macht heeft, volgt het socialisme daaruit vanzelf.” Het is niet voldoende alle raderen stil te doen staan, maar het is minstens even belangrijk, zo niet belangrijker, ze weer te doen bewegen. Het is niet voldoende de bourgeoisie te onteigenen, maar een revolutie moet ook aan het proletariaat een woning, kleding en voedsel verschaffen. Daarom vatten wij tegenwoordig de leus van de algemene staking, die op zichzelf het kapitalisme vel lam legt, maar geen constructieve daad verricht, zo op, dat de arbeiders de bedrijven niet moeten verlaten, maar de bedrijven moeten BEZETTEN. En nu is het wel mogelijk, kameraden, dat in een revolutionair ogenblik een bezetting van de bedrijven geschiedt, zonder dat het proletariaat zich in bijzondere economische strijdorganisaties heeft georganiseerd. Maar men moet een utopist zijn en nog nooit naar het economisch functioneren van de maatschappij hebben gevraagd, in het bijzonder van de maatschappij, die de hoog-kapitalistische ontwikkeling heeft doorgemaakt, om te geloven, dat de bezetting van een bedrijf voldoende is om het gecompliceerde organisme van de maatschappij weer in werking te stellen. Alle vitale bedrijven hangen in het tegenwoordige kapitalisme samen. Door verticale en horizontale kartel en trustvorming wordt het gehele economische leven meer en meer samenhangend, nationaal en internationaal. Men kan zeggen, dat er geen belangrijk bedrijf is, dat niet afhankelijk is van een ander bedrijf. Vandaar ook, dat de oude leus en het oude ideaal van het anarchisme: de autonome commune nog wel doel, maar niet meer het uitgangspunt van de revolutie kan zijn. Het spreekt vanzelf, dat de economische organisatie, die zich ten doel stelt het kapitalisme te vervangen in zijn organisatie rekening moet houden met de ontwikkeling van de kapitalistische maatschappij. Naast de organisaties van de beroepen, industriefederaties en plaatselijke organisaties zullen bedrijfsraden op de voorgrond moeten treden. De industrie-organisaties kunnen niet bij willekeurig getrokken grenzen halt houden, maar moeten evenals het kapitalisme internationaal zijn. De internationale organisatie van het proletariaat op economisch gebied is een even noodzakelijke voorwaarde voor zijn economische bevrijding als die op nationaal gebied.

Het anarchosyndicalisme is van mening, dat de vakbeweging niet zijn medewerking mag verlenen aan de kapitalistische productieorganen, die in de vorm van medezeggenschap en “controle” over de industrie gepropageerd worden.

De economische organisaties hebben ten doel staat en kapitalisme te onteigenen- In plaats van de organen van de staat en kapitalisme moeten de productieve verenigingen van de arbeiders gesteld worden, die de dragers moeten zijn van het gehele economische leven. De basis hiervan moet zijn het bedrijf; de bedrijfsraad, de bedrijfsorganisatie moet de kiemcel vormen voor de nieuwe economische maatschappelijke organisatie. Op de federatie van bedrijfsraden van industrie en landbouw moet het gehele productiesysteem worden opgebouwd. Naast de vereniging in beroepen en industrie federaties moet voor de constructieve opbouw van de maatschappij de nadruk gelegd worden op deze industriële organisaties. Zonderling genoeg heeft men in deze technische vraag van organisatie - die immers samenhangt met de ontwikkeling van de maatschappij - een principieel verschil met de grondgedachte van het syndicalisme willen zien, terwijl daarentegen de bedrijfsorganisatie juist de logische gevolgtrekking van het syndicalistische beginsel is. De Amerikaanse syndicalistische I.W.W. (Industrial Workers of the World) huldigde, zoals men weet, steeds het bedrijfsradenstandpunt, dat ook vrijwel door alle Russische anarcho-syndicalisten wordt ingenomen en ook elders meer en meer doordringt. Maar de organisatie zelfs in bedrijfsorganisaties, is op zichzelf nog niet voldoende. Naast de economische macht, die de arbeiders moeten bezitten, moeten zij ook over minstens even grote economische capaciteiten als die der bourgeoisie beschikken om de nieuwe maatschappij economisch te doen functioneren.

Bij alle kritiek op het kapitalisme heeft men te dikwijls vergeten, dat dit systeem tenslotte toch het maatschappelijk leven doet functioneren, al is het ook dankzij het rentabiliteitsprincipe en al gaat het ten dienst van een bevoorrechte klasse en al is het op de uitbuiting gebaseerd en al brengt het mee crisis en oorlog. Reeds heb ik op Kropotkin gewezen, die van mening was, dat na de revolutie het economisch systeem nog beter moet functioneren, wil het aan de grotere behoeften, die dan gesteld zullen worden, kunnen beantwoorden. Een opvatting, die meent, dat bij de tegenwoordige ontwikkeling van de maatschappij dit nieuwe economische systeem ZONDER ORGANISATIE tot stand te brengen is, is het ernstige bestrijden niet waard. Ook de staat immers is niet meer uitsluitend een politieke organisatie, hij heeft niet meer ALLEEN tot taak, dankzij zijn monopolie van geweld, het monopolie van het bezit te beschermen. Meer en meer grijpt de staat zelf in het economische leven in, hij wordt een belangrijk orgaan van het maatschappelijk leven en het praktisch doel van de staatssocialisten komt hierop neer, dat zij het gehele economische leven door de staat willen doen beheren, Vandaar dat reformistische sociaaldemocraten het socialisme vereenzelvigen met de verder ontwikkelde democratische staat en dat een revolutionair sociaaldemocraat, de bolsjewist Lenin, kon schrijven: “het socialisme is niets anders dan een staatskapitalistisch monopolie”, dat natuurlijk aangewend tot nut van het gehele volk! …..

Wie het kapitalisme en het staatskapitalisme niet wil, moet tegenover deze realiteiten in het maatschappelijk leven, andere realiteiten stellen, een àndere economische organisatie. De individuele anarchist kan zich wel aan de staat onttrekken, maar zelfs als alle mensen individuele anarchisten waren, zouden zij alle tezamen nog niet in staat zijn, zonder organisatie de functies, die de staat heden heeft en die de sociaaldemocratische en bolsjewistische staat nog in veel hogere mate heeft, te vervangen. Daarom kan ook de economische onafhankelijkheid, waarvan Mackay spreekt, niet door het individualistisch anarchisme worden tot stand gebracht. Het kan niet dikwijls genoeg worden herhaald, dat er maar één weg tot afschaffing van staat en kapitalisme is: ze door andere organen te vervangen.

Dit kunnen alleen de producenten zelf. En alleen gezamenlijk in organisaties. Gezamenlijk in het bedrijf, gezamenlijk in de industrie en zo maar verder.

Daarom moeten zij zich organiseren om door hun federalistische industriële organisaties de productiemodellen te beheren en zodoende het gehele economische leven op industriële en federalistische basis te organiseren. Zij moeten deze organisaties reeds heden vormen en heden deze organisaties daartoe scholen. Voor deze scholing moeten zij alle middelen aanwenden, die het kapitalisme biedt, het kapitalistisch bedrijf, de “kapitalistische” wetenschap, de “kapitalistische” statistiek. Niets is onzinniger dan het volkomen verwerpen van alle weten- schap, omdat deze burgerlijk zou zijn en haar resultaten meestal aangewend worden ten bate van de bourgeoisie. Omdat wij antiautoritaire zijn en dus maar niet zonder meer aannemen, wat een of andere professor zegt, hebben enkele de zonderlinge consequentie getrokken, alle wetenschap, omdat zij burgerlijk is, als volkomen overbodig voor het proletariaat te verwerpen. Men vergeet, dat de anarchisten - met uitzondering van een Reclus en een Kropotkin - tegenover de burgerlijke wetenschap vrijwel niets anders en beters gesteld hebben. Niet minder onzinnig is de bewering, dat de bourgeoisie lui zou zijn. Het is onbegrijpelijk, dat een der bekendste internationale anarchisten kortgeleden hier nog opnieuw deze dwaasheid heeft verkondigd. Reeds Kropotkin wees op de absolute onjuistheid van deze bewering en merkte op, dat als de bourgeoisie een klasse van nietsdoeners was - ze het niet zover gebracht had. Dergelijke frasen, die nog niet eens juist zijn, dienen tot niets. Zij bemoeilijken hoogstens bij het proletariaat het inzicht over vele capaciteiten het beschikken moet om het kapitalisme te overwinnen. Deze capaciteiten moet het zich hoofdzakelijk in zijn economische organisaties verwerven.

Iedere vorm van ZELFORGANISATIE - vakvereniging, coöperatie, associatie enz. - heeft betekenis voor de zelfbevrijding van het proletariaat.

Wie hiervan overtuigd is, begrijpt dat deze opvatting zich moeilijk laat verenigingen met een gedachte, die in de propagandaleus: “werken is misdaad” tot uiting komt. Al s wij het kapitalisme niet slechts willen bestrijden, maar ook overwinnen, dan is het uit wat ik hierboven gezegd heb, vanzelfsprekend, dat de arbeiders de eigenschappen, die hiervoor nodig zijn, zich niet kunnen verschaffen door zich BUITEN het bedrijf te stellen. Dat, integendeel, juist een propaganda, zoals die in de bekende brochure van Max Nettlau: “Verantwoordelijkheid en solidariteit in de klassenstrijd” tot uiting komt, dat de arbeiders zich verantwoordelijk zullen voelen voor het werk dat zij doen, van grote waarde is. Een propaganda om ook onder het kapitalisme goed en verantwoordelijk te werken kan slechts de morele gezindheid, zonder welke een socialistische maatschappij niet denkbaar is, bevorderen. Het proletariaat kan zich alleen door de praktijk van het dagelijkse economische leven scholen en ook daardoor alleen tot het inzicht komen, om datgene wat heden een middel is tot kapitalistische uitbuiting, desondanks te beschouwen als hetzelfde, waarmee de economische bevrijding kan worden doorgevoerd.

De anarchist, die het kapitalisme bestrijden wil door zich buiten alle economische verbanden te stellen, hij handelt als de uitgebuite proletariër uit de tijd van de opkomst van het kapitalisme, die in hun vertwijfeling geen andere uitweg zagen dan de machines, die de oorzaak waren van hun pauperisme, te vernietigen. Heden begrijpt het proletariaat, dat het de machines niet vernietigen moet, maar dat ze aangewend moeten worden en aangewend kunnen worden om de menselijke slavernij te overwinnen en dat zij mede een belangrijke factor zijn voor de grondslag van een nieuwe cultuur.

De leus: “werken is misdaad” behoort tot de filosofie van het anarchisme, waarvan de typische verschijningsvorm het illegalisme is, dat overal des te sterker naar voren treedt, waar een gezonde anarchistische beweging ontbreekt.

De Russische “expropriateurs” (onteigenaars) hebben ertoe bijgedragen het Russische anarchisme te vernietigen. Wie het Franse illegalisme van nabij kent, weet, dat de meest zonderlinge praktijken aangewend worden, waarvoor het geenszins noodzakelijk is anarchist te zijn! Het is een verheugend verschijnsel, dat de Franse “Union Anarchiste” op haar laatste congres dit illegalisme heeft afgewezen. Het is steeds een van de kenmerken en een van de wezenlijke bestanddelen van het anarchisme geweest, van het anarchisme van Pierre-Joseph Proudhon en Bakoenin, van Elisée Reclus en Kropotkin, van Domela Nieuwenhuis en Malatesta, dat het een beroep heeft gedaan op de sociale en morele gevoelens van de mens en van de producent.

De illegalistische praktijk brengt noodzakelijk met zich mee, dat het deze gevoelens niet bevordert, maar een geestesgesteldheid kweekt, die eerder kapitalistisch dan socialistisch is. Wanneer wij het illegalisme afwijzen, dan wil dat niet zeggen dat wij een morele veroordeling uitspreken over de illegaliteit. Wij doen dat- evenmin ais over wie dan ook, die zich tegen de burgerlijke rechtsorde verzet, of hij anarchist is of niet. De moraal, die het proletariaat zich in zijn strijd moet veroveren, moet een nieuwe moraal zijn van de arbeid.

Deze moraal verwerft het zich alleen in zijn solidaire socialistische strijd. De staking voedt meer op dan alle propaganda; voor zijn emancipatie heeft het proletariaat maar één weg: de praktijk van de solidaire economische strijd. Dat ORGANISATIE op zichzelf nog geen enkele voorwaarde voor bevrijding biedt, wordt door sociaaldemocratie en reformistische vakbeweging duidelijk genoeg aangeduid. Het is juist, dat iedere organisatie het gevaar met zich meebrengt de vrije ontwikkeling van het individu te belemmeren en een gevaar is voor de vrijheid. Om deze reden echter alle organisatie te verwerpen, is het kind met het badwater weggooien. En degenen die alle organisatie bestrijden, vergeten maar al te zeer het woord van Malatesta, dat men er zich voor hoeden moet te denken, dat de afwezigheid van organisatie een garantie voor de vrijheid zou zijn, Nergens juist als in onze anarchistische beweging, hier en elders, is men tot het inzicht kunnen komen, dat de ongeorganiseerdheid een vruchtbaarder bodem was voor de dictatuur van enkelen dan de organisatie.

Ook de anarchistische pers bewijst het in het bijzonder, dat een orgaan, dat uitgegeven wordt door een organisatie, vrijwel steeds grotere waarborgen voor de vrijheid biedt, dan wanneer het in handen is van enkelen.

Het spreekt vanzelf, dat SINDIKALISTIESE organisatie steeds het gevaar met zich meebrengt naar het reformisme te neigen. Ik heb trachten aannemelijk te maken, dat wie om deze reden de syndicalistische organisatie verwerpt, het kind met het badwater weggooit. Zeker is het, dat de reformistische neigingen des te minder naar voren zullen komen, naarmate de anarchisten hun taak t.o.v. de vakbeweging zullen begrijpen. Er zijn tal van tekenen dat de anarchisten ze begrijpen. Ze vindt haar uitdrukking in het anarchosyndicalisme.

De theorie van het anarchosyndicalisme is dus, zoals we zagen, eigenlijk niets nieuws. Haar grondbeginselen vindt men bij Bakoenin. Zij gaat uit van het standpunt, dat de economische opbouw der nieuwe maatschappij slechts door de economische organisaties van de arbeiders zelf tot stand gebracht kan worden. Het anarcho-syndicalisme meent niet, dat iedere economische organisatie, dat iedere vakbeweging hiertoe in staat is. Maar slechts, haar naam drukt het uit, de syndicalistische. Want een economische arbeidersbeweging, die geen ander doel heeft dan de dagelijkse strijd, heeft voor het ontstaan van een nieuwe maatschappij geen betekenis. Vandaar dat de anarchisten bij de internationale van Berlijn behoren en bijv. niet bij die van Amsterdam. De reden eenvoudig: de Internationale Arbeiders Associatie van Berlijn stelt zich tot taak het maatschappelijk leven op anti-étatistische en federalistische grondslag, op die van het vrije communisme, te reorganiseren. De economische doeleinden van het anarchisme en het syndicalisme zijn dezelfde. Niets is dan ook onzinniger dan dat de communistische cellenbouwers in het N.A.S. (Nationaal Arbeidssecretariaat) naar aanleiding van het oprichten van de “Gemengde Syndicalistische Vereniging” gesproken hebben over “cellenbouw”. Men kan alleen cellen bouwen in een vreemd organisme, maar niet in een organisatie, waarvan men de beginselen en het doel aanvaardt. Men kan alleen cellen bouwen in politieke zin in bewegingen, die men veroveren wil door te trachten deze beweging te leiden in een richting en ondergeschikt te maken aan een doel, dat in strijd is met haar beginsel. Bewegingen “veroveren” kan men alleen als men de macht wil. Het anarchisme wil die niet. De theorie en de geschiedenis van het revolutionaire syndicalisme is van die van het anarchisme niet te scheiden. Syndicalisten die vrezen in de greep van het anarchisme te komen, hebben angst voor hun eigen schaduw.

“Anarchosyndicalisme” geeft niet alleen een tendens aan van het anarchisme maar ook van het syndicalisme. Het anarcho- syndicalisme is van mening, dat het syndicalisme niet neutraal kan zijn. Dat zogenaamde neutraliteit niet kan bestaan, omdat iedere economische strijd ook een politieke strijd is. Iedere staking heeft ook zijn politieke uitwerkingen. Iedere nieuwe economische organisatie brengt vanzelf een geheel nieuwe politieke organisatie met zich mee. Daarom kan het syndicalisme niet neutraal zijn. Het wil een nieuwe maatschappij op federalistische en anti-étatistische grondslag. Het is dus niet anders mogelijk dan dat het DIE socialistische richtingen bestrijdt, die ondanks de ervaringen van de revoluties in Centraal- en Oost-Europa het socialisme door middel van de staat willen invoeren, hetzij door de democratie, hetzij door de dictatuur. Daarom kan het niet neutraal zijn. Het syndicalisme wil het staatssocialisme niet, onder geen enkele vorm, het kan niet anders dan het vrije socialisme willen.

Het revolutionaire syndicalisme in Frankrijk had gemeend door zich a-politiek te verklaren, door iedere politiek uit te sluiten, een voldoende waarborg te hebben voor het behouden van zijn revolutionaire karakter. Dit was de betekenis van de beroemde “Charte van Amiens” van 1906. Desondanks is het Franse syndicalisme verlopen. Het werd opportunistisch en het werd tenslotte toch weer een speelbal van de politieke partijen. De geschiedenis van het Franse syndicalisme bewijst, dat de uitsluiting van politiek nog niet voldoende is.

A-parlementair is niet voldoende, het moet anti-parlementair zijn. In het bijzonder is dit door de jaren na de oorlog bewezen. In 1924 splitste zich het revolutionaire deel van het reformistische Jouhaux-syndicalisme. Toen het bleek, dat deze afgescheiden C.G.T., de C.G.T.U. niets anders dan een filiaal van Moskou werd ontstond de derde splitsing van de antiautoritaire syndicalisten. Eindelijk heeft men ingezien, dat de neutraliteit, die de eenheid van de vakbeweging tot stand moest brengen een fictie was, evenals deze eenheid zelf. Men begreep, dat men zich tegenover het sociaaldemocratische reformisme, tegenover het bolsjewistische syndicalisme niet door neutraliteit handhaven kon. Men heeft nu de consequentie van dit alles getrokken en op 17 november te Lyon een derde C.G.T. - de C.G.T.-S.R. - gesticht, die bewust tegenover de autoritaire staatssocialisten en bolsjewisten met hun resp. theorie het antiautoritaire federalistische socialisme stelt. Het is kenmerkend, dat de oude anarchist Sebastian Faure op dit stichtingscongres te Lyon aanwezig was en zich openlijk voor het anarchosyndicalisme, zoals dit in de l.A.A. van Berlijn is belichaamd, heeft uitgesproken. Hetzelfde hebben we hier in Nederland gezien met het N.A.S.

De communistische vakverenigingstactiek, die in beginsel dezelfde is als de sociaaldemocratische, nl. de vakbeweging voor eigen politieke doeleinden te gebruiken, kan niet door het revolutionaire syndicalisme bestreden worden zonder de hele tactiek en theorie van de communistische partij te bestrijden. Wil het zich handhaven, dan kan het niet neutraal zijn. Tot dezelfde ervaringen zijn de Duitse syndicalisten (en hun vakbeweging) gekomen. In de verschillende “putschen” na de revolutie bleek, dat het noodzakelijk was duidelijk uit spreken, dat deze syndicalistische vakbeweging niet onverschillig stond tegenover politieke partijen en politieke richtingen, maar dat zij streed voor een staatloze maatschappij, kortom voor het anarchisme, voor het vrije communisme, Om deze redenen hebben de Duitse syndicalisten zich anarcho-syndicalisten genoemd. Dat de anarchisten niet langer afzijdig mogen staan bij een beweging, die alleen in staat is de economische grondslagen van het anarchisme te leggen, is duidelijk. In Duitsland heeft het anarchisme eerst door de sterke ontwikkeling van de anarcho-syndicalistische beweging, die alle elementen van een anarchistische arbeidersbeweging in zich verenigt, een vaste basis gekregen [5]. En Rocker, die deze mening uitspreekt, voegt eraan toe, dat het ontstaan van een anarcho— syndicalistische beweging z.i. het belangrijkste feit is in de hele geschiedenis van het anarchisme in Duitsland.

Wil het anarchisme uit het bankroet van het staatssocialisme en het falen van zijn eigen tactiek de consequentie trekken, dan zal het er zich rekenschap van dienen te geven, dat de weg, die het sinds een kwart eeuw gegaan is, niet de weg naar de proletarische bevrijding is. Het uitgangspunt moet het inzicht zijn, dat het tot nu toe nog geen enkele praktische weg heeft aangewezen, hoe de idealen, waarvan het altijd heeft gesproken, moeten worden gerealiseerd. De eerste voorwaarde is, dat het de weg terug vindt tot de georganiseerde arbeidersklasse. Willen wij sociaaldemocratie en bolsjewisme niet slechts WEERLEGGEN, maar ook OVERWINNEN, dan is het niet voldoende deze bewegingen te bestrijden met onze theoretische beginselen en onze anarchistische dogma's, maar dan hebben wij daartegenover te stellen een àndere socialistische tactiek, een nieuwe proletarische praktijk. Deze praktijk zal rekening moeten houden met reële objectieve mogelijkheden en werkelijkheden; het zal de ontwikkelingsvoorwaarden van de tegenwoordige maatschappij moeten bestuderen, omdat de rol, die de arbeidersklasse in het productieproces speelt, niet van deze onafhankelijk gemaakt kan worden. Het is niet zeer waarschijnlijk, dat een volgende revolutie volkomen anarchistisch zou zijn, omdat allen dan anarchisten zouden moeten zijn. De taak van de anarchist is, deze revolutie zoveel mogelijk in libertaire richting te beïnvloeden en daardoor de grondslag te leggen voor een maatschappij, die de ontwikkeling van het anarchisme bevordert.

Wanneer het anarchisme na de revolutie niet weer een nieuwe autoriteit wil doen ontstaan, dan zal het zelf de economische organen moeten scheppen, die de productie en consumptie regelen. Daarom kunnen alleen de economische arbeidersorganisaties de grondslag zijn voor de anarchistische maatschappij. De syndicalistische praktijk wordt zodoende de anarchistische theorie - in - actie.

Het anarchosyndicalisme wil de bevrijding van het proletariaat, het wil de afschaffing van de loonslavernij en de opheffing van het privaatmonopolie van de productiemodellen.

Het wil het heersen over mensen vervangen door het beheren van de dingen en het stelt daarom tegenover het staatssocialisme de industriële organisatie van de arbeid.

Wanneer de wereldgeschiedenis naar Hegel, de vooruitgang is in het bewustzijn van de vrijheid, wanneer wij het einddoel van de maatschappelijke ontwikkeling met Marx zien in een vrije associatie van vrije persoonlijkheden, dan hebben wij met Bakoenin te begrijpen, dat de grondslag hiervan geen andere kan zijn dan een vrije associatie van producenten.

Voetnoten