Door Clara Wichmann
In de eerste plaats zou ik een feitelijk misverstand willen rechtzetten: de mening als zou ik de linkse stromingen in het communisme niet kennen, omdat ik erover schreef dat de opvatting, als zou in verschillende wezenlijke opzichten de revolutie in West-Europa anders moeten verlopen en anders moeten worden voorbereid dan in Rusland, niet werd geduld. Maar toen ik hierover schreef heb ik juist voornamelijk gedacht aan de houding der partijmeerderheid tegenover deze stroming (twee van de noten van mijn artikel in De Vrije Communist hadden trouwens hierop betrekking); deze richting immers wordt door de partijmeerderheid niet erkend, integendeel ten scherpste bestreden.
Een tweede punt van feitelijke aard is dit. Uw verklaring, dat u met uw beschuldiging van zelfzucht en lafheid niet de vrije richtingen in het socialisme in hun geheel bedoelde te treffen, maar alleen hen die zich eenzijdig-afbrekend tegenover de bolsjewieken gedragen, heeft mij en zeker vele anderen verheugd. Maar dan had u op p. 116 van uw artikel Twee getuigenissen van bekeerden zeker de christen-socialisten er niet bij moeten noemen, en had het hele geweldsprobleem, dat door u in dit verband juist naar voren gebracht werd, erbuiten kunnen blijven, daar de enige anarchistische groep, welke zich geheel tegenover de bolsjewistische tactiek in Rusland plaatst, niet tegen geweld is.
Maar wat nu de beginselkwestie betreft, is mijn hoofdbedoeling blijkbaar in het korte stukje in De Vrije Communist niet duidelijk genoeg uitgekomen. Zo enkelvoudig als u die blijkbaar hebt opgevat, was zij niet. Graag zou ik haar daarom voor de lezers van uw tijdschrift nader uiteenzetten.
In de meeste grote revolutionaire tijden die we uit de geschiedenis kennen zien we verschillende elementen, die allen tezamen de revolutie vormen. Twee belangrijke factoren daaronder zijn: een machtsverovering door een opkomende klasse, en een geestelijk-zedelijke renaissance, het ontwaken tot levensrecht en zelfbewustzijn en belangstelling in de publieke zaak bij de lang-tekortgekomenen, en tengevolge daarvan een “Umwertung aller Werte” op het gebied van recht, verkeersmoraal, gezinsmoraal, onderwijs, kunst, religie, kortom: de groei van een nieuwe cultuur, waarvan wij ook in Rusland op het ogenblik allerlei verschijnselen zien. Een algemene opleving dus, een ontwaken, een verhoogde activiteit – waarom dan ook Landauer als kenmerk van een revolutie “die Freude” noemde, en zelfs een in de Franse Revolutie verjaagde markies tot Michelet zei: “O, het was zo schoon.” Maar er is spanning tussen die beide factoren, en er kan een moment komen, waarop het dóórzetten van de machtsformatie – vooral wanneer zij gaat in de richting van politiek-militair-dictatoriale macht van partij en of enkelingen (hetgeen in wezen een burgerlijke gedachte is, die ongelukkigerwijze ook onder socialisten nog velen beïnvloedt) in plaats van in die der economische macht der arbeidende massa’s – in conflict komt met het geestelijk ontwaken van de massa zelf. Terwijl u in dwang en geweld alleen ziet de smartelijke weg naar een zeker einddoel, kan deze weg, eenmaal ingeslagen, tot iets geheel anders leiden dan jij hoopt. En terwijl u in het artikel, De Geest en het Zwaard op pp. 219-220 in de dictatuur en de machtsontwikkeling in politiek-militaire zin alleen ziet de bescherming van dat spontane ontwaken, hebben zij historisch evenzeer een geheel andere kant: die van dat ontwaken te verstikken. Wanneer de activiteit der tot belangstelling, ondernemingsgeest, kritiek, wil tot leiding van het productieproces, de distributie der goederen en de arbeidsverhoudingen, ontwaakte massa’s allerlei veelvormige organisaties gaat scheppen, velerlei verschillende paden in gaat slaan, dan kan dit in de kritieke tijden, die revolutionaire tijden nu eenmaal altijd zijn, uit een meer opportunistisch oogpunt aller bedenkelijk zijn. Maar wanneer op grond van het bedenkelijke en “lastige” hiervan (dat in tijden van grote nood en benauwenis zeker heel klemmend kan wezen) – wanneer dan de leiders der revolutie kiezen de belangen van de uitwendige machtsformatie en daaraan, door belemmering der vrije meningsuiting en vrije handelwijze van de arbeidende massa’s, het ontwaken van die massa’s opofferen – dan worden hierdoor die leiders der revolutie feitelijk tot reactionaire machten; en ook dit is een voorbeeld van de dialectiek der geschiedenis! Dan treedt langzamerhand een uiterst noodlottige terug-ontwikkeling in, die Kropotkin genoemd heeft de desinteressatie bij de massa – het weer-inzinken der nauwelijks ontwaakte belangstelling – en die Kropotkin bv. in de Franse Revolutie tijdens de jacobijnendictatuur geconstateerd heeft. Zij treedt in daar, waar “de noodzaak” van de gehoorzaamheid, van het zwijgen over meningsverschillen, van het onderdrukken van spontane opwellingen van individuen of massa uitsluitend op de voorgrond geplaatst wordt. En nu weet ik evengoed als jij, dat hiervan niet eenzijdig de leiders (de jacobijnen enz.) “de schuld” kan worden gegeven, dat zij meestal voortgedreven zijn door gevaar aan alle zijden; maar ik geloof aan de andere kant, dat wanneer zij zich duidelijker bewust waren van het ontzettende gevaar, dat de revolutie hierin zou doodlopen, dat juist dat prachtige ontwaken van het leven van een lang onderdrukte en slaafs gehouden klasse zou worden verstikt, – dat zij dan toch niet in die mate zich op deze weg hadden laten voortdrijven. Als hun allereerste wil was geweest, de ontwikkeling der massa als het aller kostbaarste van het revolutionaire proces te redden en niet “de macht”, als zij niet zo utopisch hadden vertrouwd, dat die opleving later wel weer vanzelf terecht zou komen, als zij begrepen hadden dat deze plant niet het vermogen heeft om maar willekeurig weer te worden herleefd – dan zou deze wil ook hun keuze van een weg anders bepaald hebben.
Immers nooit staat een uitsluitend voordeel tegenover een uitsluitend nadeel; alles in de wereld heeft zijn voordelige en zijn nadelige kant. Om een voorbeeld uit onze eigen tijd te geven: ik wil graag aannemen dat in Rusland het vrijlaten der sovjets en fabriekcomités technische moeilijkheden en politieke complicaties met zich zou hebben gebracht. Ik wil graag aannemen dat het eenhoofdig fabrieksbeheer “gemakkelijker” was. Maar hier staat toch zeer zeker tegenover, dat met de voogdij over de sovjets en met het eenhoofdig fabrieksbeheer van het allerheiligste der revolutie: de zelfbevrijding van de arbeid, is afstand gedaan. Wijnkoop heeft indertijd tegen v. Dillen gezegd: ze mogen het dan in Rusland nog slecht doen, ze doen het er dan tenminste zelf, zij die hier in de sloppen en de stegen zitten. In deze woorden was in beginsel erkend, dat deze bevrijding, dit ontwaken, het noodzakelijkste was. Ook jij en enige anderen – S.J . Rutgers bv. – zullen dit erkennen, zien de keerzijde van dgl. maatregelen wel in; maar in uw ogen zijn ze een “noodzakelijk kwaad”. Terwijl voor ons uit het erkennen hiervan een ander standpunt voortvloeit – en vooral een ander standpunt in de periode vóór de revolutie, zolang het nog tijd is om een ontwikkeling in andere richting voor te bereiden of te bevorderen.
En nu is m.i. het tragische van onze revolutie dit: dat dit proces van het (hoe dan ook noodgedwongen) verkiezen der uitwendige machtsformatie boven de zelfbevrijding der arbeiders, zodra die beide in tweespalt komen (want bv. in het streven, de vakbeweging te brengen onder de feitelijke leiding van de politieke partij, ligt een prijsgeven van het beginsel, dat de bevrijding der arbeidersklasse het werk van die klasse zelf moet zijn) – het tragische is dat dit proces hier en nu zo buitengewoon vroeg begonnen is: begonnen is reeds in het tijdperk, dat aan de werkelijke revolutionaire crisis voorafgaat. Dat thans reeds tot een schrikwekkende hoogte is gestegen die verzakelijking, dat uitsluitend utilistisch redeneren, het welk bv. in de Franse Revolutie in haar eerste jaren nog nauwelijks aanwezig was en later pas, onder de dwang der omstandigheden, in de doodsnood, geboren werd.
Nog eens: ik weet wel dat dit alles problemen zijn; ik zal van mijn kant nu niet gaan beweren, dat alles dan wel vanzelf gaat, wanneer men het andere als het hoogste goed kiest. Maar ik begrijp het bijna niet, waarom, terwijl bijna overal een simplistische overschatting van de betekenis der machtsontwikkeling voor de revolutie heerst, en terwijl deze gezindheid (u zult me dat toestemmen) zeer reële gevaren meebrengt, waarom nu die mensen, waarvan sommigen misschien eens wat eenzijdig de nadruk leggen op de andere kant van het vraagstuk (hoewel nooit met die eenzijdigheid en uitsluitendheid als we bij de dictatoriale groep vinden) – waarom nu deze mensen juist zo fel moeten worden bestreden. Zou men niet blijk geven van meer historisch inzicht door hun historische taak en zending te begrijpen? “De” revolutie wordt toch niet uitsluitend vertegenwoordigd door de communistische partij, maar in het proces van een revolutie, een omzetting, een omvorming, werken tal en tal van richtingen en stromingen, onderling dikwijls vijandig, mee: het Revol. Kartel Oost-Saksen evengoed als de Broederschap der Doekhoboren, de Communistische Partij evengoed als de Bouwgilden. “De” revolutie wordt door tal van elementen gedragen; maar de strijd gaat erom, in de geest van welk daarvan men wil, dat zij voornamelijk plaats heeft. En ik meen dat het nu nog de tijd is, om ernstig te waarschuwen, wat men aanrichten gaat, wanneer men tegenover die revolutionairen, in wie juist het ontwaken van een nieuw geweten het sterkst leeft – ik bedoel onder andere die dienstweigeraars die in dienst van geen zaak meer doden willen – wanneer men die bestrijden gaat. Want om het met de woorden van de Ligt op het congres der IAMV te zeggen: “Inderdaad, Brommert heeft gelijk: dat mensen elkaar de hersens inslaan, dat is niets nieuws. Maar als er groepen mensen opkomen die weigeren hun medemensen te doden – dan gebeurt er wél iets nieuws in de geschiedenis.”
Iedere revolutionaire periode is door gewetensontwaking, gewetensverfijning en gewetens-verscherping begeleid geweest.[1] En nu hebben de revolutionaire leiders of liever propagandisten en voorgangers te kiezen: of zij deze ontwaking willen aanmoedigen, of dat zij die ter wille van de machtsconcentratie de kop willen indrukken. Het gaat hier alweer om het kiezen tussen twee voordelen en twee nadelen; want geen van beide is zonder voordeel of zonder nadeel; maar is niet ook hier de ergste zonde die tegen de geest der revolutie, d.w.z. het meest wezenlijke ervan, en zal een sterk revolutionair ontwaken zich niet ook met andere middelen (door de besmettelijke uitwerking van zijn voorbeeld, door de gezondheid van zijn instellingen) weten dóór te zetten? (Vergelijk de voorbeelden uit de geschiedenis hoe zelfs een in politiek-militaire zin “overwonnen” volk in alle opzichten de overwinnaar assimileerde).
En nu geloof ik, dat u op pp. 219-220 telkens van een verkeerde tegenstelling of juister een verkeerd alternatief uitgaat. Het alternatief dat u stelt is: niets doen of gewelddadige en dwangmatige daden doen; afstand doen van geweld of er geen afstand van doen; terwijl wij stellen niet het passief laten-wegvallen van het geweld, maar het steeds-meer, door grote activiteit, vervangen daarvan door betere, sterkere, in hun uitwerking heilzamer en doeltreffender daden. De in dit verband telkens opgeworpen vraag “als Rusland ontwapende” of “als Rusland zich niet met een leger verdedigd had” is door Romers in De Vrije Communist van april behandeld en ik volsta met voor de hoofdzaak naar dat artikel te verwijzen. Mijnerzijds wil ik er nog dit aan toevoegen.
De zaak staat niet zo, dat we a priori eens en voorgoed, in abstractie en in het algemeen te kiezen hebben: “Zal de revolutie met of zonder geweld voltrokken worden?” Op een geheel andere wijze worden wij voor de keuze gesteld: op bepaalde ogenblikken, in concrete gevallen, bij onderdelen van acties, in de wijze waarop wij onze propaganda voeren, enz., daar staan wij voor de vraag, of wij het geloof-in-geweld, de geweldssuggestie, bevorderen dan wel verzwakken willen. Anders gezegd: voor de keuze of wij het te boven komen der geweldssuggestie als een onderdeel van de revolutie beschouwen, of niet. En ik ben ervan overtuigd, dat in dit opzicht helaas een aantal revolutionaire propagandisten veel goeds ongezegd en veel verkeerds onverzwegen laten.
Een enkel voorbeeld (waarop ook reeds op het IAMV-congres door Meyer werd gewezen): wordt de toehoorders op vergaderingen niet telkens weer voorgehouden, dat de ontwapening der bourgeoisie alleen kan geschieden door de bewapening van het proletariaat? Wordt de propaganda voor dat andere, veel afdoender, veel meer wezenlijk-revolutionaire en zuiver-proletarische strijdmiddel: de ontwapening der bourgeoisie door de chronische staking van alle fabricage en transport van munitie, soldatenkleding enz., niet aan de gesmade “syndicalisten en anarchisten” overgelaten? Zouden de plannen tot deze arbeidsweigering, in metaalbewerkerskringen gelukkig al levende en in Turijn en enige andere plaatsen tot daad gestegen, zouden deze plannen niet al heel wat verder zijn, wanneer alle revolutionairen hun propaganda daarop instelden? Want onder de “sociale en politieke omstandigheden,” die onze handelingen voor een groot deel bepalen, doet ook de propaganda van onze leiders en onze pers mee; en wanneer dus in de werkelijkheid het accent gaat vallen op de gewapende strijd, dan ligt de schuld niet alleen aan de omstandigheden buiten ons, maar ook bij die revolutionairen die niet tijdig en niet nadrukkelijk genoeg deze andere methode van ontwapening hebben doen ingang vinden. Het is dan later heel gemakkelijk en heel geleerd, zich op de historie en op de omstandigheden te beroepen, maar het is een onvolledige wijze van geschiedenisbeschouwing die zo doet, want één der omstandigheden zijn wij mensen, en één der omstandigheden die het zo deden lopen waren zij zelf.
U hebt in uw laatste artikel (De Geest en het Zwaard p. 216) geschreven: “Aan een metafysische, onverbiddelijke logica, een bovenaards bovennatuurlijk “noodlot” … geloof ik evenmin als jij… Maar ik geloof aan de “onverbiddelijke logica” in beperkte, natuurlijke, historische zin, aan de dwang van concrete sociale en politieke omstandigheden.”
Ik antwoord: de drang van historische, concrete omstandigheden is geen “onverbiddelijke” dwang te noemen. Want uit de erkenning dat de mensen weliswaar volledig door oorzaken gedetermineerd zijn, maar zelf weer een nieuwe oorzakenreeks openen voor de toekomst, volgt ook dat de mensen zelf een deel der omstandigheden zijn die de toekomst bepalen – en wel een belangrijk deel. Anders gezegd: de evolutie is scheppend, brengt nieuwe verhoudingen te voorschijn, en kan daarom niet met stelligheid vanuit een vorig tijdvak worden voorspeld.
Ook is een – wat men met een verkeerd gebruik van het woord pleegt te noemen – platonische erkenning van dit alles niet voldoende. Uit deze theoretische erkenning moet ook de praktische volgen, dat wij wel degelijk voor de toekomst mee verantwoordelijk zijn, dat wij er wel degelijk “iets aan doen kunnen.” Of om de zaak weer op het geweld- en dwangprobleem te betrekken: de erkenning, dat de gewapende burgeroorlog wordt tot historische werkelijkheid niet alleen door de loop van allerlei objectieve gebeurtenissen, maar óók doordat hij aldoor als noodzakelijk gepredikt is (van beide kanten, de witten en de rode kant) en zich daardoor in de hersens is gaan vastzetten, en doordat men verwaarloosd heeft de ontwikkeling van de andere strijdmiddelen, die op het economische terrein liggen.
Juist de overweging van de omstandigheden wijst trouwens m.i. op het ogenblik in deze laatste richting. Ware de revolutie in West-Europa in 1918 uitgebroken, tijdens de mobilisatie, toen dus het volk nog de wapens in handen had, dan had een gewapende burgeroorlog door het revolutionaire deel van het proletariaat kunnen worden gevoerd met een flinke kans op overwinning. Maar nu het proletariaat ontwapend is en witte garden overal gevormd zijn, zou nu niet een gewapende opstand van een met allerlei samengeraapte wapens toegerust proletariaat tegen goed bewapende “keurbenden” op een afschuwelijk en nutteloos bloedbad tegen het rev. proletariaat uitlopen?[2] Zo is juist nu, door de omstandigheden zelf, voor het proletariaat niet aangewezen de weg van de gewapende opstand, maar aangewezen de weg van hun strijd ter ontwapening van die witte garden door middel van hun actie als arbeiders, door het stop zetten der munitiefabricage en van het munitietransport.
U zegt, dat de leiders der Russische Revolutie waarlijk niet een voorkeur hadden voor geweld en dwang. Neen, dat weet ik ook wel! Ik weet ook dat hun waardering reeds veel meer bij geestelijke factoren ligt dan bij de imperialistische legeraanvoerders het geval is. Maar de vraag is deze: of wij zozeer ervan doordrongen waren welke betekenis de stelselmatige aanwending van geweld en dwang, geestelijke dwang inbegrepen (censuur) heeft, dat zij – vooral waar dit gold sociaal-revolutionairen enz. in Rusland zelf – tot het uiterste naar andere wegen hebben gezocht?
En toch gaat het juist hierom; ook hier weer hebben we niet te maken met één abstracte kwestie, maar met vele concrete kwesties. Iedereen zal u in theorie toegeven, dat onnodig geweld, onnodige dwang moeten vermeden worden; maar het verschil ontstaat bij de vraag, waar men concreet noodzakelijkheid van geweld en dwang aanneemt. Het is bekend, dat bv. de appreciatie omtrent de noodzakelijkheid om een paard te slaan nogal verschilt; een ieder die wegens dit feit ter verantwoording wordt geroepen, verklaart dat hij heeft gehandeld uit volstrekte noodzakelijkheid. En toen in een onlangs gevoerde discussie tussen burgerlijke rechtsgeleerden verscheidene officieren van justitie verklaarden, dat de straf van levenslange gevangenis onmisbaar was, heeft Prof. Simons er, m.i. terecht, op gewezen dat met een beroep op de onmisbaarheid ook tortuur en radbraken en vierendelen verdedigd en gehandhaafd zijn.
Ieder zal in theorie erkennen dat onnodig geweld moet vermeden worden; aan de andere kant kunt ge aan de meest absolutistische “geweldloze” wel een denkbaar geval voorleggen (bv. van een krankzinnige die door vervolgingsideeën gedreven een kind aanvalt[3] waarin hij geen andere oplossing dan gewelddadig ingrijpen zou zien.[4] Het verschil is er dus een in graad: de één zal al bij punt 2 het geweld onvermijdelijk achten, een ander pas bij punt 9, een derde pas bij punt 23. En waarom het onze richting te doen is, dat is het moment te verschuiven, waarop men geweld en dwang onvermijdelijk achten gaat. – Ook jij streeft hiernaar; maar ik zou ook bij dit onderwerp willen zeggen: een platonische erkenning is hier niet voldoende, het gaat om de hele richting van de propaganda. En één der bedenkelijkste kanten van het altijd in abstractie vooropstellen van “de” noodzakelijkheid van “het” geweld is, dat de mensen geen onderscheidingsvermogen ontwikkelen, waar geweld werkelijk menselijkerwijs gesproken onvermijdelijk is, en waar er behalve de weg van het geweld nog drie of vier andere wegen openstaan, als men zich maar de moeite geeft om ze te zoeken. Maar hoe meer “het geweld” vooropgesteld wordt, hoe minder die andere wegen gezocht worden, en hoe meer dus het geweld inderdaad de weg lijkt.
Een soort van denkfout schijnt me hierin te schuilen, dat men de betekenis van historische “wetten” verkeerd aanslaat. Het ligt in het wezen van iedere overgangstijd, dat deze vol is van onrust, conflicten, misverstanden, onzekerheden. Maar dit feit heeft descriptieve, niet normatieve betekenis. Om nogmaals tot het door u gebezigde voorbeeld terug te keren: evenmin als een medicus uit het feit, dat een baring een moeilijk proces is, de les zal trekken dat hij er nog het zijne toe moet bijdragen om die moeilijk te maken, maar integendeel al het mogelijke zal doen om haar te vergemakkelijken, zo is ook geen revolutionair voor zijn daden voldoende verantwoord door er zich op te beroepen dat alle overgangstijden vol nood zijn geweest.
Maar bovendien: de innerlijke crisis van een overgangstijd kan zich op andere en vruchtbaarder wijze openbaren dan door slagvelden. Er is nog ander leed dan doodgeslagen of gevangen gezet te worden. Jij die zelf geschreven hebt hoe de smart altijd in de groei van mensenzielen zou blijven meedoen, maar hoe die smart kon worden geheven tot hoger vormen dan zij nu meestal aanneemt – je zal alweer dit mij toegeven: het feit dat een overgangstijd altijd smartelijk is, betekent niet dat hij altijd vol van uitwendig geweld zou moeten zijn.
Ook schijnt het mij toe, dat de ontwapeningspropaganda grotere en diepere werfkracht aan de revolutionaire idee zou geven. Deze sluit aan bij algemeen-menselijke, hoewel nog onvoldoende uitgegroeide, gevoelens, en vraagt niet het bewust onderdrukken daarvan met al de gevaren van dien, schept niet een grotendeels onnodig conflict.
Laat ik omtrent de spanning die zich kan voordoen tussen de uitwendige militair-politieke machtsformatie en het revolutioneren van het bewustzijn nog een enkel voorbeeld geven. Gelijk u omtrent Victor Serge (Kibaltchiche) schrijft, dat u aan zijn woorden voelt dat hij een innerlijke omkeer beleefd heeft, zo kan ik me een in andere richting gaande[5] maar evenzeer innerlijke, nooit geheel in “argumenten” uit te drukken, omkeer denken als volgt.
Het zou kunnen zijn dat een soldaat in een Rood leger, uitgetrokken vol overgave om een heilige zaak te dienen, dat die, als hij de realiteit van een hedendaagse oorlog heeft meegemaakt, ontwaakt tot dit bewustzijn: “Al deze redeneringen dat wij om het communisme te redden dit werk moeten doen, zijn drogredenen.” Al die redeneringen zullen hem dan ijl, onwezenlijk, onverstaanbaar voorkomen; ze zullen in zijn ogen lege leuzen zijn geworden. Hij zal zeggen: “Dit alles is drogreden: dat wij voor een heilig doel mensen door granaten moeten laten uiteen scheuren, of prikkeldraadversperringen maken waarin gewonden dagen en nachten halflevend blijven hangen. Dit is duivelswerk, en heeft niets, niets te maken met een heilig doel. Of met de broederschap onder de mensen.”
En misschien kan dan, door al dat leed heen, die broederschap een zo sterke warme en tot daden drijvende kracht in hem worden, dat hij tegen niemand meer wapens wil gebruiken.
En het zou kunnen zijn dat eenzelfde ontwaken plaats had bij meerderen, en dat het aangroeide tot een beweging; en dit zou de revolutie in de revolutie zijn.
En nu vraag ik u dit: als dit hoogste geschiedde, zou u dan hierover niet met diepe dankbare vreugde vervuld zijn? En zou het dan mogelijk zijn, dat zich noemende revolutionairen een dergelijke beweging de kop wilden indrukken, door fusillades of gevangenisstraffen? U voelt wel, hier is het punt gekomen van uiterste spanning tussen de “machtsverovering ter bescherming van het ontwaken van het nieuwe leven” en het nieuwe leven zelf. En hier worden we herinnerd aan de oude waarschuwing omtrent hen, die, het wezenlijke “met alle middelen” willen behouden, het juist daarom verliezen gaan.
Ik vertrouw toch wel, dat u in het meest wezenlijke van dit conflict toch ook dezelfde weg zou kiezen die mij de vanzelf aangewezene lijkt. En juist omdat ik dit geloof en geloofd heb, was het zo teleurstellend dat juist jij een zó scherpe aanval tegen de tegenstanders van geweld hebt gedaan, als tot nog toe hier te lande niet had plaats gehad. Wanneer je dan ook mijn geprikkeldheid tegen u toeschrijft aan de loop der gebeurtenissen, die naar u meent steeds meer tot geweld zouden dringen, terwijl ik dat niet zou willen zien, dan antwoord ik, dat ik mijn onderbewustzijn niet zal verdedigen, daar ik weet dat wij allen van de cirkel van onze drijfveren altijd maar een kleine sector zien; ook geloof ik dat iedere handeling heel gecompliceerde en gemengde oorsprong heeft; maar dit wil ik nu toch zeggen opdat ook dit tussen ons meer tot klaarheid kome, dat in de sector die me dan wel enigermate bewust was, héél sterk sprak de spijt en teleurstelling, dat juist u zó aanviel. Juist u, van wie ik uit uw geschriften wist dat het geweld en dwangvraagstuk door u weldegelijk als het tragisch probleem der revolutie werd doorvochten. En wanneer ik nu ook over uw onderbewustzijn een vermoeden mag uiten, dat ik al van uw eerste artikel af heb gehad doch toen nog niet heb willen neerschrijven, en dat ik nu wél neerschrijf omdat het m.i. meer dan zuiver-persoonlijk betekenis heeft[6] dan is het dit: dat het geen toeval is, dat de scherpste aanval tegen de tegenstanders van geweld en dwang uitgaat van ene, die nabij hen gestaan heeft; en die dus een deel van zichzelf in hen bestrijdt en dóór hen te bestrijden de zekerheid van de andere kant van haarzelf versterkt.
Wie in ernst het geweld in de maatschappij wil verminderen en de gezindheid der mensen tot elkaar en de gevoelens omtrent elkaars leven anders wil doen worden, die richt toch liever zijn strijd naar een andere kant.
Want zelfs zuiver historisch gezien is het toch wel duidelijk, dat het “afsterven” van gezag en geweld niet zo “vanzelf” zullen geschieden, “doordat er niets meer te onderdrukken en te bestrijden valt.” Zeker is het waar, dat tijden van grote kenteringen dikwijls ook geweest zijn tijden van veelvuldige oorlogen, en dat in tijden van geleidelijke uitbouw van een gevestigde fase (wat Müller-Lyer noemt de horizontale of laterale ontwikkeling,) de tijden waarin een nieuwe cultuur stabiel wordt, de oorlogen over het algemeen minder talrijk geweest zijn. Maar te vechten en te onderdrukken valt er altijd wel wat, ook in een klasseloze maatschappij. Het zou utopisme zijn dit niet te willen zien. Daarom is de beweging tegen de geweldsuggestie een zelfstandige beweging, die ook in de socialistische revolutie en in het socialisme recht behoudt. En wanneer de kiemen van die beweging thans verstikt worden, zal dit die beweging dan niet benadelen? Daarom is het treurig, dat men te midden van een wereld vol geweld zelfs in vele revolutionaire kringen historisch zó kortzichtig is, dat men niets beters te doen weet dan die voorlopers, “voortrekkers” van een moraal die naar wij hopen in lengte van dagen iets meer algemeen zal worden – dan deze te bestrijden en zo mogelijk te vernietigen. Dit is slechte economie, verspilling van “materiaal”!
Enkele bladzijden terug sprak ik over utilisme. Jij en velen van uw richting hebben nu erkend, dat het tegenwoordig verval der sociaaldemocratie en haar ontrouw tijdens de wereldoorlog voor een goed deel op rekening te stellen was van een verwording, zich uitende in het eenzijdig letten op uitwendige factoren, die reeds lang vóór de oorlog begonnen was. Zie jij dan niet dat een enigszins anders getinte maar toch in wezen overeenkomstige verzakelijking ook uw richting bedreigt: het uitsluitend verstandelijk uitrekenen van gevolgen, het alleen meten de vergroting van macht, het bespotten van spontane morele opwellingen? Tolstoj heeft gezegd, dat de mens zich niet alleen door overwegingen omtrent gevolgen mocht laten bepalen, alleen reeds omdat wij die toch niet alle kunnen overzien. Geldt dit al voor het individuele leven, hoeveel meer nog voor het collectieve; wij zien slechts een deel der factoren, en van deze kennen wij de precieze kracht niet. Op deze enkele grond al zijn andere factoren – laat ik met een ruimen term zeggen; morele factoren – van betekenis. Zij openen trouwens een nieuwe causale reeks.
En hiermee zijn we aan het einde wéér uitgekomen bij de kwestie, die telkens de grondtoon vormde al kon ik die in dit verband niet uitvoerig uitwerken: de verhouding van historische wetmatigheid en menselijke activiteit.