Door Jacques Giele
Een gedetailleerd verslag van een van de meest radicale vorm van arbeiderszelfbestuur die de wereld gekend heeft - de sociale revolutie ten tijde van de Spaanse Burgeroorlog. Zie ook 'Spaanse Burgeroorlog en Revolutie' voor een beknopt overzicht van de gebeurtenissen en verdere bronnen.
In dit boek van Jacques Giele komen aan de orde: de sociale revolutie met zijn mogelijkheden en problemen, de rol van de vakbonden, collectivisatie en socialisatie, economische organisatie, de vernietigende invloed van de burgeroorlog en sabotage binnen het republikeinse kamp.
Een verslag van de collectivisatie van de Catalaanse economie tijdens de Spaanse burgeroorlog 1936 - 1939
“Geschiedenis schrijven is één ding; geschiedenis maken, een heel ander. In Spanje, en in het bijzonder in Catalonië, wordt vandaag de dag geen geschiedenis geschreven. Maar de veranderingen die dit deel van Spanje op dit moment plaats vinden in het sociale leven, bieden toekomstige historici onuitputtelijk materiaal.”Augustín Souchy, tijdens een toespraak in Barcelona op 11 november 1936
Over de Spaanse Burgeroorlog is ongelooflijk veel geschreven. Voor iedere geïnteresseerde zijn stapels boeken over de meest uiteenlopende onderwerpen beschikbaar. Al in 1961 stelde Hugh Thomas in zijn lijvige boek over de Spaanse Burgeroorlog dat de tijd was aangebroken om een standaardwerk over deze periode te schrijven. Maar wie al deze en latere werken bestudeert, zal soms een gevoel van onbehagen bekruipen. Niet álles komt ook werkelijk aan de orde.
Niemand heeft dit onbehagen beter onder woorden gebracht dan Noam Chomsky in zijn bekende artikel over Objectiviteit en Wetenschap.1 Daarin stelt hij dat het meest verbijsterende van alle literatuur over de Spaanse Burgeroorlog gelegen is in de volstrekte verwaarlozing van een van de meest belangrijke aspecten van deze gebeurtenis. Er is in die bergen papier nauwelijks iets terug te vinden over de revolutie die door de links-socialistische en anarchosyndicalistische arbeiders van Spanje tijdens de Burgeroorlog is doorgevoerd. Sterker nog: er is aantoonbaar geprobeerd om dit aspect van het Spaanse drama bewust te verdoezelen, te bagatelliseren en in een verkeerd daglicht te stellen.
Deze geschiedvervalsing – want dat is het juiste woord – is begonnen tijdens de Burgeroorlog zelf, als onderdeel van de propagandamachine die diende om steun uit het buitenland te verkrijgen. Maar erger is het feit dat het historisch onderzoek sinds 1936 zich nauwelijks heeft bezig gehouden met het bestuderen en analyseren van de werkelijke gebeurtenissen en de ware aard van het conflict in Spanje. Door de Amerikaanse schrijver Burnett Bolloten, die als journalist de Burgeroorlog meemaakte, is voor dit griezelige verschijnsel de term De grote camouflage bedacht.2 De revolutie die plaats vond in de fabrieken, bedrijven en openbare diensten waar de arbeiders de macht overnamen en het zelfbestuur invoerden werd zorgvuldig gecamoufleerd voor de buitenwereld. Er was niets aan de hand in Spanje: de westerse parlementaire democratieën konden gerust zijn. En dus eindelijk steun gaan bieden aan de regering van de burgerlijke Spaanse Republiek.
Nog steeds staan in de geschiedschrijving over de Spaanse Burgeroorlog twee stromingen tegenover elkaar. De ene ziet de Burgeroorlog als een voornamelijk militair conflict tussen democratische en fascistische stromingen. De andere beschouwt haar als een voornamelijk politieke strijd met als inzet de ‘sovjetisering’ van Spanje. In beide visies wordt geen of nauwelijks aandacht besteed aan het feit dat de Spaanse Burgeroorlog veroorzaakt werd door wat in feite het uitbarsten van een ondraaglijk geworden sociale spanning was. Het jaar 1936 is niet alleen het begin van de Burgeroorlog, maar ook dat van de revolutie in Spanje. De opstand van de reactionaire legerleiding tegen de wettige regering ontketende een diepgaande revolutie, gedragen door de massa’s van de Spaanse arbeiders – georganiseerd in de linkervleugel van de socialistische UGT en de anarchosyndicalistische CNT. Waar deze revolutie slaagde, mislukte de militaire staatsgreep; en waar de revolutie faalde verdween de Spaanse Republiek onder het geweld van de fascistische militaire dictatuur. Het is een merkwaardige contradictie dat de Spaanse Republiek haar voortbestaan na 19 juli 1936 in feite dankte aan haar tegenstanders. Wat de Spaanse arbeiders in het verzet tegen de militaire staatsgreep wilden bereiken, was niet de voortzetting van de burgerlijke republiek, maar het doorvoeren van een sociale revolutie.
Spanje 1936-1939 is niet alleen het verhaal van de Burgeroorlog, maar ook dat van de Spaanse Revolutie. En nergens heeft het revolutionaire proces indringender en totaler plaats gevonden dan in het geïndustrialiseerde Catalonië. Nadat de fascistische opstand door de georganiseerde arbeiders en hun medestanders op 19 en 20 juli 1936 was neergeslagen, waren de anarchosyndicalistische organisaties CNT en FAI in de noordoostelijke regio van Spanje heer en meester. In de daarop volgende maanden werd in Catalonië een proces in werking gezet dat beoogde de hele economie onder arbeiderszelfbestuur te brengen. De twee sleutelwoorden van de Catalaanse revolutie, zijn collectivisatie en socialisatie. Met collectivisatie wordt bedoeld de overname van een bedrijf, fabriek of werkplaats door de arbeiders die daar werken; socialisatie houdt in dat een hele bedrijfstak of sector van de economie door de arbeiders in overleg met de betreffende vakbonden (syndicaten) wordt overgenomen.
Binnen enkele weken, soms enkele dagen na de overwinning op de fascisten werden bedrijven door de arbeiders in werking gesteld. Revolutionaire comités en bedrijfsraden brachten de metaalindustrie, het openbaar vervoer, de textielbedrijven, de chemische industrie enzovoort weer op gang. In Catalonië werd in een koortsachtig tempo een nieuwe economische structuur opgebouwd, die geheel gebaseerd was op het ideaal van Arbeiderszelfbestuur.
Over dit revolutionaire proces – de collectivisatie en de socialisatie van de Catalaanse economie – gaat deze studie. Daarbij zal het accent komen te liggen op het eerste jaar van de revolutie, de periode van 19 juli 1936 tot mei 1937, toen de anarchosyndicalistische arbeidersbeweging in Catalonië de belangrijkste en meest invloedrijke revolutionaire groepering was. Geprobeerd zal worden om duidelijk te maken hoe deze revolutie mogelijk was, waarom de anarchosyndicalisten erin konden slagen deze revolutie door te voeren en wat zij bereikten. En natuurlijk zal in het laatste hoofdstuk ingegaan worden op de tragische ontknoping van het Catalaanse experiment na mei 1937.
Het hierna volgende verhaal is niet compleet. Daarvoor ontbreken te veel gegevens. Sommige archieven zijn nog altijd gesloten, veel bronnen zijn verloren gegaan en op vele punten spreken de documenten elkaar tegen. De auteur is zich er dan ook van bewust dat het hier gaat om een voorlopige inventarisatie en een eerste aanzet tot analyse van het arbeiderszelfbestuur in Catalonië. Het hoofddoel is dan ook het geven van gedetailleerde informatie over de wijze waarop de Catalaanse arbeidersklasse het ideaal van arbeiderszelfbestuur, dat door de anarchosyndicalistische organisaties decennia lang was gepropageerd, heeft geprobeerd te realiseren. Het is daarom een verhaal vol hoopvolle verwachtingen, tragische mislukkingen, harde strijd en bittere teleurstelling.
In het vorig jaar verschenen werk van Sam Dolgoff over de Spaanse Revolutie stelt de schrijver nadrukkelijk dat hij zich wil onthouden van een oordeel over wat de Spaanse anarchisten wél en niet goed gedaan hebben. Het gaat hem om de concrete ervaring met arbeiderszelfbestuur in een revolutionaire situatie en niet om een nutteloos spelletje met de geschiedenis in de trant van: wat zou er niet allemaal hebben kunnen gebeuren als […][3] In dit boek zal af en toe aandacht besteed worden aan de heftige meningsverschillen binnen de anarchosyndicalistische beweging tijdens het eerste jaar van de revolutie. Vooral de strijd om de socialisatie en de doorvoering van de revolutie tot in alle sectoren van het economische leven zal daarbij aan de orde komen.4 Een zekere voorkeur van mijn kant zal daarbij niet achterwege blijven. Maar het is tegen mijn bedoeling in om daaruit verwijten of een veroordeling aan het adres van de Spaanse anarchosyndicalisten te lezen. Alleen zij die deelnamen aan deze harde en gevaarlijke strijd waarbij leven en veiligheid op het spel stonden, kunnen zich mijns inziens gerechtigd achten om een oordeel te vellen over de houding van de mannen en vrouwen die een rol speelden in het drama van de Spaanse Burgeroorlog.
De arbeidersbeweging in Spanje heeft een speciale ontwikkeling doorgemaakt, die in weinig opzichten te vergelijken is met die in andere Europese landen. Zij wordt vanaf het begin tot aan de Burgeroorlog (1936-39) beheerst door het anarchisme. De arbeidersbeweging ontstond er uit propaganda voor de ideeën van Proudhon en Bakoenin en ontwikkelde zich later onder invloed van de ideeën van Kropotkin en het syndicalisme. Het socialisme en het communisme hebben zich in Spanje tot aan de Burgeroorlog in de schaduw van het anarchisme ontwikkeld. De geschiedenis van het Spaanse anarchisme zal hier slechts in de vorm van een beknopte schets gegeven worden, maar daarnaast zal uitvoeriger ingegaan worden op de theorieën van het anarchosyndicalisme en het anarchocommunisme zoals deze kort vóór de Spaanse Burgeroorlog bestonden.[1] De rol van Catalonië en van de Catalaanse anarchisten zal afzonderlijk behandeld worden.
In de historische ontwikkeling van het Spaanse anarchisme tot aan de Burgeroorlog zijn ruwweg twee grote scheidslijnen aan te brengen. De eerste wordt gevormd door de oprichting van de CNT (Confederación Nacional del Trabajo) in 1910. De andere scheidslijn is die tussen het ‘boeren-anarchisme’ en het industriële anarchisme, die respectievelijk hun centra vonden onder de landarbeiders in Andalusië en onder de fabrieksarbeiders in Catalonië. De twee genoemde scheidslijnen vallen bovendien in zoverre samen dat tijdens de eerste periode van de anarchistische beweging het ‘boeren-anarchisme’, en in de tweede periode het industriële anarchisme in Spanje overheerste.
De grondlegger van het Spaanse anarchisme is de Italiaanse ingenieur en vriend van Bakoenin, Giuseppe Fanelli, geweest. Deze vertrok in 1868 naar het woelige en door burgeroorlog verscheurde land, en legde in Madrid en Barcelona de grondslag voor de Spaanse sectie van de Eerste Internationale. Fanelli sprak geen woord Spaans en zijn Spaanse leerlingen verstonden nauwelijks Italiaans, maar nog geen vijf jaar na zijn reis door Spanje telde de Internationale daar tussen de 60.000 en 100.000 leden. De organisatie was opgebouwd uit een groot aantal losse federaties van boeren en arbeiders, die bijeengehouden en geleid werden door de ‘Spaanse Alliantie der Sociaal-democratie’, een groep militante revolutionairen en theoretici. Deze structuur was kenmerkend voor Bakoenins opvattingen en later vinden wij haar, bij het uitbreken van de Burgeroorlog, in grote trekken terug in de massabeweging van de CNT, die geleid werd door de kleine maar meer principiële Federatie van Anarchisten, de FAI (Federación Anarquista Ibérica). In het conflict tussen Marx en Bakoenin stonden de Spaanse afdelingen van de Internationale achter de laatste. Bakoenin had al zijn verwachtingen ten aanzien van een revolutionaire beweging gesteld op de verarmde boeren van Zuid-Europa. Dezen waren volgens hem de enigen, die genoeg geestdrift en elan bezaten om een succesvolle revolutie te beginnen. In tegenstelling tot Marx verwachtte hij weinig van het Noordwest-Europese industrieproletariaat.
De geschiedenis scheen Bakoenin al snel in het gelijk te stellen. In 1873 wordt de federalist en leerling van Proudhon, Pi y Margall, tot president van de Eerste Spaanse Republiek gekozen. Terwijl deze nog bezig is zijn nieuwe grondwet met verregaande decentralisatie en grootscheepse sociale hervormingen uit te werken, breekt de zoveelste Carlistenopstand uit en wordt het land in een burgeroorlog gestort. In het zuiden en oosten van Spanje ontstaan revolutionaire en onafhankelijke communes met een links-republikeins en antiklerikaal programma.[2] Juist in deze gebieden waren de anarchisten sterk en er was veel in de ideeën van deze burgerlijke revolutionairen dat hen erg aantrok. Zo worden de Spaanse anarchisten voor de eerste – maar niet voor de laatste – maal geplaatst voor het dilemma van meewerken aan de revolutie of niet. Dienden zij hun steun te geven aan de consolidatie van de burgerlijke revolutie of moesten zij zich meester maken van de leiding en de sociale revolutie doorvoeren? Over deze vraag ontstaan grote meningsverschillen en het gevolg was dat de anarchisten nauwelijks een rol van betekenis hebben gespeeld in deze revolutie. Binnen een half jaar weet het leger bovendien de macht te veroveren en is de droom van Pi en de anarchisten voorgoed vervlogen.
Door het nieuwe regime wordt de Internationale officieel verboden, maar zij blijft nog jarenlang ondergronds bestaan. Als er in 1881 in Spanje weer vrije arbeidersorganisaties toegestaan worden, komt de anarchistische beweging zelfs sterker dan ooit uit de illegaliteit te voorschijn. Dit soepele aanpassingsvermogen blijft van nu af aan één van de typerende karaktertrekken van het Spaanse anarchisme. Door de nadruk op grote zelfstandigheid van actie en persoonlijke overtuiging, gecombineerd met een losse organisatievorm, hebben vervolgingen en onderdrukkingen weinig vat op het anarchisme als beweging.
Van nu af is het Spaanse anarchisme wezenlijk anders dan het anarchisme in de overige Europese landen. Daar ageerden kleine groepen en individuen zonder direct contact met de massa van de arbeiders en bleef als tactiek vaak niets anders over dan het spectaculaire, maar weinig positieve, anarchisme van de daad. In Spanje daarentegen hadden de anarchisten het grootste deel van de arbeiders en arme boeren achter zich. Vooral in Andalusië konden zij rekenen op een massa-aanhang. Daar sloeg het anarchisme met zijn revolutionair elan en idealisme bijzonder sterk aan, en de Andalusische federaties waren in deze tijd numeriek de sterkste van heel Spanje. Daar vielen ook de grote acties in de vorm van felle stakingen en boerenopstanden, die vaak eschatologisch gekleurd waren.
Gerald Brenan, een van de bekwaamste Spanjedeskundigen, onderscheidt in de periode tot 1910 twee hoofdtrekken in het Spaanse anarchisme. De ene is een idealistische en moraalreligieuze trek, de andere een nostalgisch verlangen naar het geïdealiseerde verleden. Vooral de religieuze inslag heeft grote invloed gehad. De anarchisten voelden zich als het ware de afgezanten van een nieuwe leer die de Kerk zou hervormen in de geest van bijbelse armoede en liefde. Tegenover de totalitaire en fanatieke rooms-katholieke kerk van het ‘establishment’ nam hun streven naar zuiverheid en rechtvaardigheid de vorm van een ketterse hervormingsbeweging, die dan ook met de bekende heftigheid van de officiële Kerk bestreden werd.[3] Het volk voelde zich verraden door de Kerk en richtte zich met grote onverzoenlijkheid tegen haar en de gehele bestaande maatschappij. “De reden voor deze heftigheid ligt voor de hand”, zegt Brenan, “de Bijbel, en vooral het Nieuwe Testament, bevat genoeg dynamiet om alle bestaande maatschappelijke stelsels in Europa op te blazen!”[4]
De religieuze inslag van het anarchisme is ook in de periode ná 1910 nog sterk bewaard gebleven. Tot deze conclusie komen vele buitenlandse waarnemers nog tijdens de Burgeroorlog. “Het anarchisme is een godsdienstige beweging”, stelt de linkse schrijver Borkenau in 1937, “het gelooft niet in de schepping van een nieuwe wereld door de verbetering van stoffelijke voorwaarden voor de lagere klassen, maar door de morele wederopstanding van die klassen, die nog niet bedorven zijn door de geest van hebzucht en mammonisme.”[5] En de voor Hitler gevluchte Duitse journalist Kaminski oordeelde over de Catalaanse anarchisten: “Het sterkst bij deze arbeiders is het gevoel van solidariteit. Hun verlangens liggen, hoe onwaarschijnlijk dit ook lijkt, vooral op het geestelijk vlak. … Het alledaagse bestaan houdt hun minder bezig dan hun militant geloof in een beter leven van vrijheid en broederschap en voorzien van goede scholen. Een bijna religieuze instelling uit zich hier; maar zij is niet gericht op het hiernamaals, maar juist op het aards bestaan. Deze proletarische religiositeit, waarin het koninkrijk der hemelen door het libertair communisme vervangen is, ligt ten grondslag aan de Catalaanse revolutie.”[6]
Voor het Spaanse anarchisme breekt in de eerste jaren van de 20e eeuw een geheel nieuwe periode aan. Vanuit Frankrijk komt het revolutionair syndicalisme of anarchosyndicalisme naar Spanje. Doel van de nieuwe beweging was de vereniging van alle arbeiders in een krachtige, niet-politieke organisatie, die geheel op de vak-aktie was gericht. Haar wapen was de algemene werkstaking, die tot de sociale revolutie en de vestiging van de anarchistische samenleving zou moeten leiden. In deze samenleving zouden de vakverenigingen, de syndicaten, centraal staan en de gehele productie en distributie in handen hebben. Alle macht zou aldus aan de producenten komen.[7] De hele samenleving diende via de economische organisaties opgebouwd te worden (dat wil zeggen de syndicaten) met uitsluiting van iedere andere vorm van organisatie. Deze eindfase wordt het anarchocommunisme genoemd.
Het anarchosyndicalisme was sterk gericht op de arbeiders van de geïndus-trialiseerde gebieden die de kern van de bewuste en georganiseerde arbeiders zouden uitmaken en de stoot tot de algemene staking zouden moeten geven. Dit betekende een verschuiving van het ‘boeren-anarchisme’ naar het industriële anarchisme. Deze verschuiving wordt onderstreept door een geografische verplaatsing: het zwaartepunt van de anarchistische beweging ligt voortaan niet meer op het platteland van Andalusië, maar in de industriële centra van Catalonië.
In hetzelfde jaar waarin de Franse anarchosyndicalistische cgt opgericht wordt, 1902, ontstaat in Barcelona de eerste Spaanse anarchosyndicalistische vakorganisatie. In 1907 heeft zij zich over heel Catalonië uitgebreid en een jaar later wordt het eerste regionale congres gehouden. Door de opstand in Barcelona van 1909 (de zgn. Tragische Week) en de bijzonder wrede onderdrukking door het leger en de politie, waarbij onder andere de bekende anarchistische onderwijshervormer Francisco Ferrer vermoord werd, kreeg de anarchistische vakbeweging een zeer grote aanhang.
In 1910 wordt op een congres in Sevilla de CNT als nationale organisatie opgericht. Een jaar later telt zij reeds meer dan 30.000 leden. Evenals bij de oprichting van de Eerste Internationale het geval was, maakt de nieuwe organisatie een enorm enthousiasme los. Stakingen en opstanden worden zonder enige voorbereiding uitgevoerd en verloren. Het doel was ook niet primair de overwinning, maar het aankweken van een revolutionaire mentaliteit onder de Spaanse arbeiders.
Door de Eerste Wereldoorlog wordt ook in Spanje de arbeidersbeweging aangetast. De jaren 1914–1917 brachten een grote verdeeldheid onder de CNT-leden tussen voorstanders van de geallieerden en de neutralisten.[8] Het jaar 1917 en de Russische Revolutie ontketenden een nieuwe golf van stakingen en opstanden, die echter zeer hard onderdrukt worden.
Tot aan de vestiging van de dictatuur van generaal Primo de Rivera in 1923 groeit de sociale onrust in Spanje enorm. In Barcelona wordt in deze jaren, 1917–1923, een complete burgeroorlog tussen arbeiders en ondernemers gevoerd, die uitgevochten wordt met bommen en moordaanslagen. In de straten van de stad leveren gewapende anarchisten en gehuurde gangsters bloedige veldslagen. Het aantal stakingen stijgt tot een ongelooflijke hoogte. In 1920 zijn 250.000 stakers bij arbeidsconflicten betrokken, die een totaal van ruim zeven miljoen verloren arbeidsdagen opleveren.9 Maar ook in Andalusië gaat de CNT over tot massale stakingen. Bovendien organiseert zij de bevolking daar in hele regio’s. De CNT kende daar meestal lokale organisaties die alle arme boeren en landarbeiders omvatten en die in feite de dorpen leidden. Deze plaatselijke syndicaten bezaten een enorm prestige en hielden iedere zondag grote dorpsvergaderingen, waar openlijk de vestiging van de nieuwe samenleving besproken werd. Deze syndicaten waren het ook die zich voorbereidden op de sociale revolutie, waarin zij de kern van de anarchocommunistische samenleving op het platteland zouden vormen.[10]
In 1919 telde de CNT meer dan 700.000 leden, waarvan 427.000 alleen al in Catalonië.[11]
Zij verklaarde zich op haar jaarlijkse congres uitgesproken revolutionair in doel en middelen en verwierp fusieplannen met de socialistische vakbeweging, de UGT (Unión General de Trabajadores). Daarentegen betuigde zij haar instemming met de pas opgerichte Communistische Internationale van Moskou.[12] Een wel zeer vreemde beslissing voor een organisatie die uitdrukkelijk de ideeën van Bakoenin als de hare onderschreef! De verwarring wordt nog groter als twee van haar voormannen, Andrés Nin en Joaquin Maurin, op reis door het revolutionaire Rusland, de CNT officieel bij de Komintern aansluiten. Pas in 1922 wordt aan alle verwarring een einde gemaakt, wanneer de CNT aankondigt zich te zullen aansluiten bij de anarchistische ait, de Association Internationale de Travailleurs die in december van dat jaar opgericht wordt.
Om aan deze gevaarlijke ideologische crisis een einde te maken, wordt door verschillende anarchistische groepen een plan opgesteld om de CNT in zuiver anarchistische richting te leiden. De anarchistische militanten moesten de leiding van de CNT in handen zien te krijgen en haar van nu af besturen. Reeds in 1919 was daartoe in principe besloten. Hierbij werd dus teruggegrepen op het oude Bakoenistische ideaal van een grote revolutionaire arbeidersmassa, geleid door een groep van militante anarchisten, vastbesloten beroepsrevolutionairen en theoretici. Deze plannen leidden uiteindelijk, onder de dictatuur van Primo de Rivera, toen de CNT in de illegaliteit gedreven was, tot de oprichting van de FAI (Federación Anarquista Ibérica), de anarchistische federatie van het Iberisch schiereiland.
De FAI werd opgericht op een illegaal congres dat in juli 1927 te Valencia gehouden werd. Zij was de geheime organisatie van alle overtuigde Spaanse anarchisten en had tot taak de controle over de CNT uit te oefenen en reformisme of revisionisme te bestrijden.[13] Voor de FAI was kwantiteit van het ledental onbelangrijk. Het kwam uitsluitend op de kwaliteit van de leden aan. Zij verenigde alle vooraanstaande CNT-leden en alle anarchistische militanten.
Als de CNT in 1931 onder de Tweede Republiek haar activiteiten weer openlijk kan hervatten, komt zij onmiddellijk sterker dan ooit te voorschijn. Binnen zeer korte tijd is haar aanhang tot boven het miljoen gestegen. De ledentallen van de FAI zijn niet bekend, maar door Brenan worden zij in de periode 1934–1936 op niet meer dan 10.000 geschat.[14] Hun invloed was echter enorm. Weldra beheersen zij de CNT volledig en onder hun leiding wordt de CNT steeds meer een revolutionair strijdorgaan. Vanaf 1931, zo kan men stellen, bereidden de CNT en de FAI de sociale revolutie in alle ernst voor.
De periode van de Tweede Republiek is zeker de meest bewogen periode van de Spaanse geschiedenis geweest. De val van de monarchie en het uitroepen van de republiek in 1931 bracht een groot aantal conflicten aan de oppervlakte. Het land werd bitter verscheurd tussen links en rechts, tussen vooruitgang en reactie. Opstanden, politieke moorden, stakingen en vuurgevechten waren aan de orde van de dag. Vele van de opstanden en stakingen waren door de CNT en de FAI geïnspireerd. Onverzoenlijk vielen de anarchisten de burgerlijke republiek aan en trachtten zij haar te vernietigen. Op deze wijze ontstond een klasse van revolutionaire arbeiders en boeren in Spanje, die in staat was om strijd te leveren tegen het leger en die de vereiste mentaliteit en tactiek van het straatgevecht perfect beheerste. Een situatie die in 1936 onvoorziene gevolgen zou hebben. De toestand in het verscheurde Spanje werd na enige jaren kritiek. De republiek was niet in staat om ook maar een fractie van de sociale problemen op te lossen. Landhervormingen werden aarzelend doorgevoerd of eenvoudigweg gesaboteerd. De burgerlijke republikeinen, die een grote rol bij de vestiging van de Republiek hadden gespeeld, zagen zich in de tang genomen door uiterst rechts en uiterst links. Door de wereldcrisis werd ook de Spaanse economie ernstig aangetast en kreeg het opkomend fascisme zijn kans.
Als in 1934 de rechtse partijen (en daardoor de reactie) aan de macht komen, breken opstanden in Asturië en Catalonië uit. Niet toevallig vinden deze plaats in de twee meest geïndustrialiseerde gebieden van heel Spanje, die samen meer dan 90% van de Spaanse industriële productie opleverden.[15] Hun verzet was het afwijzen van de rechtse politiek van behoud door de werkelijk levensvatbare delen van Spanje.
In Asturië neemt de opstand de vorm aan van een proletarische revolutie, die het kapitalistische stelsel als met één slag wegvaagt en daarvoor het ideaal van de solidariteit van alle arbeiders in de plaats stelt: uhp is hun strijdkreet, Unidad de Hermanos Proletarios! (Eenheid van de Proletarische Broeders). Anarchisten, socialisten en communisten vechten samen op de barricades en werken schouder aan schouder in de onteigende fabrieken.
Maar Asturië stond alleen. In Catalonië was de opstand door de linkse republikeinen (de Esquerra) georganiseerd en het ontbrak deze partij volledig aan moed en strijdlust om een succesvolle opstand te kunnen doorvoeren. De enigen die hen daarbij hadden kunnen helpen, waren de anarchisten geweest. Maar dezen waren juist vervolgd en gevangen gezet door de ‘Esquerra’ en niet in staat om voorbereidingen te treffen. En zouden de CNT en de FAI voor een dergelijke zaak onder een burgerlijke leiding wel ooit de wapens hebben willen opnemen? “Het leek alsof zij (de ‘Esquerra’, J.G.) slechts in de regering zitting hadden genomen om de CNT en de FAI te bestrijden en zichzelf in diskrediet te brengen”, oordeelde een van de FAI-leiders, Diego Abad de Santillán, enkele maanden na de opstand over deze partij.[16] En hij voegde er in één adem de voorwaarden aan toe waaraan een opstand tegen het fascisme wel zou moeten voldoen om op de steun van de anarchistische massa te mogen rekenen, en zijn woorden klinken als een waarschuwing en een profetie over de burgeroorlog, die nog geen twintig maanden later zou uitbreken: “Er is één ding dat niet vergeten mag worden. Antifascisme is geen remedie tegen fascisme. Antifascisme kan bepleit worden uit naam van de democratie, uit naam van het privékapitaal. Wij zijn antifascisten, omdat we de huidige crisis te boven willen komen door middel van een nieuwe sociale omvorming, door het initiatief en de directe actie van de arbeiders.”[17]
Na de nederlaag van de oktoberopstand volgde het tijdperk dat bekend staat als het ‘bienio negro’, de zwarte twee jaar. De reactie heerste over Spanje, de arbeiders werden vervolgd en iedere sociale hervorming behoorde tot het land der dromen. Aan deze periode werd pas een einde gemaakt door de overwinning van het Volksfront in februari 1936, dat met een duidelijke meerderheid in de ‘Cortes’ de leiding van het land overnam. Als opvallende verkiezingsleuze had zij het woord ‘Amnestie’ gevoerd en een andere propaganda had zij niet nodig. Tienduizenden verbleven sinds de oktoberopstand van 1934 zonder vorm van proces in de gevangenissen. Anderen waren tot levenslang veroordeeld om geen andere aanwijsbare reden dan dat zij arbeiders waren. Door de eis van amnestie won het Volksfront bovendien honderdduizenden stemmen van de anarchisten, die ditmaal het consigne van hun organisaties om niet te stemmen volledig in de wind sloegen.
Toch betekende het Volksfront geen rust of herstel van de welvaart voor Spanje. Al spoedig laaide de partijstrijd hoger dan ooit op en bleek dat de linkse republikeinen en de sociaal-democraten het ook nu met de sociale hervormingen niet erg nauw wensten te nemen. Maar nog dreigender was het feit dat de reactie in de vorm van het leger en het opkomend fascisme, gesteund door de Kerk en het kapitaal, zich voorbereidden op een machtsovername en de afschaffing van de democratie. Dit alles verhinderde intussen niet dat de anarchisten op soms roekeloze wijze hun strijd tegen de regering voortzetten. Opnieuw werden massale stakingen gehouden en de sociale onrust groeide tegen de zomer van 1936 naar een hoogtepunt. In Barcelona vond in maart en april een staking onder de metaalarbeiders plaats waaraan meer dan 40.000 arbeiders deel namen, in maart staakte het vervoerspersoneel, in mei en juni de textielarbeiders en nog op 13 juli, enkele dagen voor het begin van de Burgeroorlog, brak een staking uit onder de havenarbeiders en dokwerkers.[18]
Spanje was in beroering. Alle tekenen wezen erop dat een totale uitbarsting nabij was. Het leger conspireerde, de regering was machteloos en de arbeiders ongeduldig. Reeds waren tot het uiterste getergde en halfverhongerde landarbeiders er op eigen initiatief toe overgegaan om land te bezetten en in cultuur te brengen, zonder dat de overheid tegen hen had durven optreden. In de steden hadden de arbeiders in bepaalde gevallen door ondernemers gesloten bedrijven bezet en weer in werking gesteld. In de straten vochten fascisten en anarchisten. Het onweer trok zich boven Spanje samen. Een officier van het leger schreef over deze laatste maanden vóór de grote uitbarsting: “Ieder, die bij zijn verstand was, wist dat Spanje allerminst een gelukkig en gezegend land was, maar integendeel op een vulkaan leefde.”[19] Er was echter één groot verschil tussen de twee partijen: terwijl het leger en de rechterzijde zich intensief voorbereidden op de staatsgreep, bleef de regering machteloos en weifelend. Zij verzuimde maatregelen te nemen zolang dat nog mogelijk was, en zij stootte de enige groep die haar zou kunnen verdedigen, de arbeiders, steeds verder van zich af. Alleen de anarchisten waren tot op zekere hoogte gereed. De CNT en de FAI organiseerden zoveel mogelijk het verzet. “Een traditie van meer dan een halve eeuw had de FAI, en door haar de syndicaten van de CNT geleerd, dat het proletariaat alleen zelf zijn zaken kon behartigen, en dat het op de beslissende ogenblikken steeds genoodzaakt is, met de wapens in de hand de bourgeoisie te dwingen de belangen van de massa niet prijs te geven. Zij wisten wat illegale arbeid en doodsverachting was, en terwijl de meeste marxisten rustig dóórtheoretiseerden over hun toekomststaat, bereidden de anarchosyndicalisten van Catalonië en de medestanders der Asturiaanse uhp in de noordwestelijke industriegebieden en in Madrid zich zo goed en zo kwaad als het ging voor op de tegenweer.”[20]
Aldus de Nederlander Lou Lichtveld, die in deze periode vóór het uitbreken van de Burgeroorlog in Barcelona woonde. Op 19 juli 1936 zou het ogenblik aangebroken zijn waarop de arbeiders ‘met de wapens in de hand’ de leiding van de bourgeoisie zouden overnemen en waarop de anarchisten in Catalonië de macht zouden veroveren door het fascisme te verslaan.
Van de vele organisaties die in het verdere verloop van deze studie een rol spelen zijn de CNT en de FAI zeker de belangrijkste. Tot beter begrip van de houding van deze anarchistische organisaties in de Spaanse Burgeroorlog en vooral een beter inzicht in de sociale revolutie is het noodzakelijk ons te verdiepen in hun organisatievorm en hun ideologie. Uit de organisatie van de syndicaten zou immers een nieuwe structuur van de maatschappij opgebouwd worden en hun ideologie zou de basis van de nieuwe samenleving vormen.
De CNT
Het principe dat aan de CNT ten grondslag lag was dat van decentralisatie en federalisme.[21] De structuur van de CNT werd vanonder af opgebouwd en berustte op lokale organisaties. De basis van deze hele structuur werd gevormd door de lokale of plaatselijke syndicaten. In kleine plaatsen en dorpen verenigde het plaatselijk syndicaat alle arbeiders van alle beroepen. In grotere plaatsen werden syndicaten van verschillende beroepen gevormd, de vaksyndicaten. Deze waren op hun beurt stuk voor stuk opgebouwd uit secties die arbeiders van speciale bedrijfstakken omvatten. Zo had b.v. het bouwvakkersyndicaat secties van opperlieden, metselaars, stukadoors enzovoort. De arbeiders benoemden in vergaderingen van vakgenoten uit diverse bedrijven en fabrieken een sectiecomité, dat de gelden beheerde en hun belangen vertegenwoordigde.
De leiding van het vaksyndicaat was in handen van een comité, dat afgevaardigden van alle secties omvatte en door de arbeiders in een algemene vergadering gekozen werd.
Daarnaast bestonden op een ander plan de zogenaamde bedrijfs- of fabriekscomités, die alle arbeiders van een bepaald bedrijf omvatten. “In iedere werkplaats, fabriek, werkproject, kantoor enzovoort waar het personeel aangesloten was bij een syndicaat, was een afgevaardigde. Zij werden ‘delegados de taller’ (bedrijfsafgevaardigden) genoemd en zij hadden hetzelfde beroep als de arbeiders omdat zij in dezelfde plaats werkten waarvoor zij afgevaardigden van het syndicaat waren. Het werk van deze afgevaardigden was geheel vrijwillig, maar was bekleed met het hoogste gezag van de syndicaten. In perioden waarin het syndicaat vervolgd werd of ondergronds werkte, nam de afgevaardigde de taak op zich contact te onderhouden tussen de arbeiders van zijn werkplaats of fabriek en het comité van zijn sectie of syndicaat. […]“
“In sommige syndicaten was er niet alleen een afgevaardigde, maar een bedrijfscomité dat dezelfde functies had als de afgevaardigde.”[22] Op deze wijze bestond ertussen het personeel van een bedrijf een sterke band en een grote mate van saamhorigheid.
Op dezelfde wijze als het syndicaat was opgebouwd uit de verschillende secties, was de lokale federaties van syndicaten opgebouwd uit de verschillende vaksyndicaten in één plaats. Het was primair een verbindingsorgaan, dat echter geen zeggingskracht over de syndicaten had. Het stond onder leiding van een comité, dat afgevaardigden van elk plaatselijk vaksyndicaat telde en dat één maal per week vergaderde. Het behandelde de meer algemene economische zaken, maar bemoeide zich weinig met vakaangelegenheden. Dezelfde verbindende functie werd ook uitgeoefend door de comités van de streekfederatie, de regionale federatie en de nationale federatie van syndicaten. De hoogste macht in de CNT werd echter niet gevormd door deze federatieve organen, maar door het nationale congres, waaraan door afgevaardigden van alle bij de CNT aangesloten vaksyndicaten werd deelgenomen. Het congres wees de plaats aan waar het nationale comité gevestigd zou worden, maar benoemde niet de leden. Deze werden benoemd door de plaatselijke federatie van syndicaten van de plaats van vestiging, in overleg met de regionale federatie. Deze vreemde maatregel was noodzakelijk door het feit dat de CNT in feite geen bezoldigde bestuursleden kende. In 1936 telde de CNT 1.250.000 leden, maar was alleen de secretaris van het nationale comité bezoldigd. De andere leden van het nationale comité werkten gewoon door als arbeiders in hun fabrieken en bedrijven.
Deze losse organisatievorm met haar onbezoldigd en plaatselijk kader was uitermate geschikt om in de illegaliteit te werken. De plaatselijke syndicaten en bedrijfscomités werkten in tijden van vervolging gewoon door en de verbindingen bleven even eenvoudig als doeltreffend gewaarborgd. De overheid slaagde er nooit in de CNT werkelijk te treffen, omdat deze niet in haar organisatie te treffen was. Haar organisatie bestond uit de arbeiders zelf. Wel was het noodzakelijk dat in tijden van vervolging het hoogste orgaan, het nationale congres, vervangen werd door een minder omvangrijk orgaan. Dit was het nationale comité van de regionale federaties, dat samengesteld werd door afgevaardigden van de regionale federaties.
Deze uitzonderlijke structuur was een van de grote trekpleisters van de CNT tegenover de socialistische UGT. Zij gaf de arbeiders het gevoel dat zij inderdaad zelf hun eigen zaken regelden en dat zij niet dienden om een goed betaald legertje van vakbondsbestuurders in het zadel te helpen. Deze structuur werkte een gevoel van zelfstandigheid en eigenwaarde in de hand, dat de Spaanse arbeiders bijzonder sterk aansprak. Bovendien was haar gehele activiteit geïnspireerd op de idealen van solidariteit. Ieder vaksyndicaat kon, als zij dat nodig of wenselijk achtte, een staking uitroepen en kon daarbij rekenen op solidariteitsstakingen van de andere plaatselijke of regionale syndicaten. Dit begrip van solidariteit was (en is) sterk ontwikkeld onder de Spaanse arbeiders. Men stond nooit alleen, maar wist zich gesteund door alle arbeiders, die met vaak grote belangeloosheid en solidariteit hun kameraden te hulp kwamen. Het ideaal van deze acties was natuurlijk de algemene nationale werkstaking, als voorbereiding óp en begin van de revolutie.
De FAI
Zoals wij in het historisch overzicht zagen, werd de FAI in juli 1927 opgericht door verschillende anarchistische groeperingen met het doel om leiding te geven aan de CNT.[23]Centraal hierbij stond de verdediging van de apolitieke tradities en revolutionaire idealen van het anarchisme. De activiteiten van de FAI waren vooral gericht tegen het beginnend reformisme binnen de CNT, waardoor verschillende vooraanstaande leiders in de jaren ‘20 beïnvloed waren. Haar ideaal was duidelijk geïnspireerd op de Alliantie van Bakoenin, waarmee zij ook de geheime organisatiestructuur gemeen had.
De structuur van de FAI was sterk verwant aan die van de CNT. Aan de basis stonden groepen van drie tot tien anarchisten, die niet individueel maar als groep lid waren van de FAI (‘grupos de afinidad’). Deze groepjes verenigden zich in lokale, regionale en nationale federaties op dezelfde manier als de CNT dat deed. De FAI-leden waren de zuivere anarchisten en de revolutionairen in hart en nieren. Terecht werden zij de militanten, de strijders genoemd, want bij iedere staking of opstand waren zij het die de initiatieven namen, het eerst de straat opgingen en de strijd organiseerden. Zij vormden een voorhoede van meestal jonge en enthousiaste strijders, die zich intensief voorbereidden op de sociale revolutie. Daarbij waren zij allen arbeiders en leden van de CNT waarin zij sinds 1931 de belangrijkste posities bekleedden, nadat zij de reformistische oude leiding verdrongen hadden.
Deze strijd tussen FAI-aanhangers en de groep CNT-leiders, die opteerden voor een meer gematigde en minder apolitieke richting, staat bekend als het ‘Treintistas-conflict’. De ‘treintistas’, de dertig man, waren de gematigde leiders die na hun nederlaag uittraden om een eigen syndicale organisatie te stichten. Op het congres van de CNT in maart 1936, kort voor het uitbreken van de Burgeroorlog, sloten de twee groepen zich overigens weer aaneen.[24] De FAI had in 1936 iets van haar grote overwicht op de CNT verloren, maar was toch nog altijd in hoofdzaak bepalend voor de richting van het Spaanse anarchisme.
Een belangrijk aspect binnen de vele activiteiten van de FAI was haar scholings- en vormingswerk onder de CNT-leden. Zij richtte scholen, athenea en studiecentra op en gaf economie voor arbeiders. Haar theoretici werkten de ideeën van het anarchisme, van het anarchosyndicalisme en het anarchocommunisme verder uit en publiceerden over zaken die van belang waren voor de anarchistische beweging. Vooral in de anarchistische pers namen zij een leidende positie in.
De theoretische werken over het anarchocommunisme door de FAI-leden zijn voor ons onderwerp uiteraard van groot belang. Een aantal van de meest vooraanstaande theoretici was namelijk niet alleen in de gelegenheid om theorieën over de nieuwe maatschappij op te stellen, maar ook om deze ideeën vanaf juli 1936 in de praktijk te zien toegepast, en wel grotendeels onder hun eigen leiding.
Het ideaal van de Spaanse anarchisten was de verwezenlijking van het communismo libertario, het anarchocommunisme. In Bakoenins oorspronkelijke opvattingen zou de maatschappij na de revolutie collectivistisch georganiseerd worden, dat wil zeggen opgebouwd via collectieve organen. Bakoenin gaf zijn stelsel niet de naam ‘communisme’, omdat deze term in zijn tijd voornamelijk associaties opriep met het utopische socialisme van Cabet en Fourier, dat dezen zelf communisme noemden. De term ‘collectivisme’ gaf beter aan wat Bakoenin voor ogen stond.[25]
Het kenmerk van de collectivisatie was de onteigening van de productiemiddelen ten behoeve van de producenten. “In een collectivistische maatschappij zijn alle bezittingen en arbeidsmiddelen gemeenschappelijk, maar ieder heeft recht op datgene wat hij met zijn eigen arbeid kan verdienen en hij kan zich aansluiten bij andere groepen (collectieven) welke dat recht bezitten.”[26] Dit betekende dus niets meer dan de collectivisatie van de productiemiddelen, zonder afschaffing van het particuliere bezit. De stelregel van het collectivisme van Bakoenin was: Aan ieder naar zijn arbeid.
Tegen deze opvatting werd in de jaren ‘70 van de 19e eeuw verzet aangetekend door de aanhangers van het anarchisme; pas dan komt overigens deze term in gebruik als aanduiding voor het vrijheidslievend socialisme. Door Peter Kropotkin wordt de theorie van het anarchocommunisme ontwikkeld, een communisme dat gebaseerd is op de ideeën van het anarchisme. In de loop van de jaren ‘80 worden zijn theorieën door de Europese anarchisten algemeen aanvaard. Men oefent kritiek uit op het collectivisme omdat dit zich geheel baseert op de waarden van de producten, zoals die bepaald worden door de hoeveelheid arbeid die voor de vervaardiging nodig is. Dit uitgangspunt is mogelijk in een primitieve agrarische maatschappij, maar onbestaanbaar in een geïndustrialiseerde en technisch hoogontwikkelde wereld. Ook de mogelijkheid van aansluiting bij iedere andere willekeurige groep zou daar onder andere door specialisatie ondenkbaar zijn.
Maar de belangrijkste kritiek richt zich op het feit dat het collectivisme niet de gelijkheid waarborgt. Want door de erkenning van het persoonlijke eigendom, verkregen door de arbeid, wordt het oude strijd- en konkurrentie-ideaal van het kapitalisme weer tot leven gebracht. Door de collectivisatie van de productiemiddelen wordt alleen de gelijkheid van uitgangspunt aan allen gegarandeerd, maar niet de blijvende gelijkheid, omdat een sterk gedifferentieerde beloning naar arbeidsprestatie ingevoerd wordt.[27] Het verschil tussen het collectivisme en het anarchisme is aldus een gradueel verschil: “Beide verkondigen de noodzaak de productiemiddelen te socialiseren, maar het collectivisme houdt daarbij op, terwijl het anarchisme verder streeft naar de invoering van het integrale communisme.”[28] De stelregel van het anarchocommunisme is dan ook niet meer: Aan ieder naar zijn arbeid, maar: Aan ieder naar zijn behoefte.
De botsing tussen deze twee richtingen neemt in Spanje voornamelijk de vorm aan van een discussie over de tactiek van de arbeidersbeweging. Moest men zich richten op een massa-aanhang onder de arbeiders die geleid zouden worden door anarchisten, of diende men zich te beperken tot een elitevorming van zuivere en in de leer geschoolde anarchisten? Bakoenin tegen Kropotkin. Zoals op ideologisch gebied het anarchocommunisme het gewonnen had van Bakoenins collectivisme, zo wint op het gebied van de tactiek Bakoenin het met zijn opvattingen over de brede massabeweging van Kropotkin. De oprichting van de CNT en de doorvoering van het anarchosyndicalisme als tactiek betekenden de definitieve bevestiging hiervan.
Al waren de voornaamste punten beslist, toch bleef er nog veel onduidelijk in de theorieën van het anarchocommunisme. De CNT zag haar syndicaten als de organen van de toekomstige maatschappij en stond voor de moeilijkheid dat deze opvatting niet strookte met die van Kropotkin, die de syndicaten slechts wenste te zien als een van de vele vormen, en zeker niet de belangrijkste, van de nieuwe maatschappij. Mede als gevolg daarvan leefde het collectivisme voort als een overgangsfase tussen het kapitalisme en het anarchocommunisme. Het betekende de eerste daad van de revolutie: de overname van de bedrijven en de grond door de arbeiders. Het omvatte de instelling van een arbeiderseconomie, door de arbeiders zélf geleid; kortom de “dageraad van een nieuwe maatschappij”.
Als zodanig behield de term collectivisatie een grote aantrekkingskracht op de CNT-leden.
De eigenlijke ideologische crisis van de CNT valt in de periode rond 1920 als aan de ene kant de Russische Revolutie en aan de andere kant het reformisme hun grote zuigkracht doen voelen. Tegen beide gevaren was als oplossing de FAI ontstaan, die de CNT in haar eigen koers zou houden. Wat er anders met de CNT gebeurd zou zijn, laat het lot van de Franse zusterorganisatie, de CGT zien, die in enkele jaren ‘overgenomen’ werd door de communistische partij. Door de FAI werd de noodzaak van een bezinning op de economische ideeën van het anarchisme sterk gevoeld en er ontstaat weldra onder haar leden een groeiende belangstelling in brede kringen, die zich openbaart in de publicatie van talloze economische werken.
Zij werden geïnspireerd door de Franse anarchosyndicalist Pierre Besnard, die in zijn boeken Les syndicats ouvriers et la révolution sociale (1930) en Le monde nouveau (1934) een anarchocommunistisch stelsel uiteenzette, dat aansloot op de syndicalistische organisatievorm en tevens een aantal verbeteringen aanbracht. Zijn schema voor de industriële en economische opbouw fungeerde via een aantal organisaties die de CNT reeds kende. Zo werd de economische basis gevormd door sectiecomités en fabrieksraden. Maar de verdere opbouw geschiedde niet zoals bij de CNT via plaatselijke en regionale federaties, maar primair via verschillende economische sectoren en de industrieën. In plaats van de horizontale organisatie via de plaatselijke organen wenste hij de economie verticaal via de industrieën en bedrijfsgroepen te organiseren. Wel zouden ook de plaatselijke organen blijven bestaan, maar de nadruk zou vallen op de industrieën. De nationale federaties van industrieën zouden verbonden worden door een nationale economische raad.[29]
Het plan van Besnard was het antwoord op de veranderde economische omstandigheden. De moderne economie werkte steeds meer met concentraties van industrieën en grotere eenheden. De tijd van de kleine plaatselijke eenheden was voorbij. Het anarchocommunisme diende zich hierbij aan te passen.
In de praktijk was de noodzaak van deze nieuwe organisatievorm reeds gebleken en toegepast door de oprichting van de ‘sindicatos unicos’, eenheidssyndicaten, die sinds 1919 door de CNT waren aanvaard. Deze eenheidssyndicaten verenigden de vaksyndicaten van een plaats of streek in één organisatie om aldus bij stakingen een gesloten front te kunnen vormen.[30] Onder invloed van de ideeën van Besnard worden in 1931 door de CNT de nationale federaties van industrieën aanvaard als de organen voor de coördinatie van de activiteiten van een gehele industrie op technisch, economisch en vakgebied. Behalve een defensief karakter als de organen voor de coördinatie van stakingen, kregen de nationale federaties ook een duidelijk offensief karakter. Zij waren als het ware het geraamte van de organisatie van de nieuwe maatschappij na de revolutie.[31]
Besnards ideeën werkten diepgaand in op de twee belangrijkste Spaanse theoretici van de dertiger jaren, Isaac Puente en Diego Abad de Santillán. Hun werken geven de opvattingen weer, die kort voor het uitbreken van de Burgeroorlog in Spanje onder de anarchisten leefden. Zij hebben een belangrijke invloed uitgeoefend op de economische revolutie in Catalonië, waar de anarchisten na 19 juli 1936 aan de macht kwamen. In dezelfde tijd was Besnard algemeen secretaris van de AIT, de Aanarchistische Internationale.
Het anarchocommunisme streeft naar een samenleving, georganiseerd op economische basis. Iedere politieke organisatievorm zal daarin moeten verdwijnen. De maatschappelijke organisatie heeft alleen tot doel om alles wat de sociale rijkdom uitmaakt ook aan allen ter beschikking te stellen. Zij dient er voor te zorgen dat allen kunnen werken en dat de producten naar behoefte aan allen gedistribueerd worden.[32] Alles wat niet economisch is, valt buiten deze organisatie. Of, zoals Santillán het uitdrukt: “De nieuwe gesocialiseerde economie zal in handen van de arbeiders en de technici zijn en zal geen andere beweegreden, geen ander doel hebben dan de bevrediging van de behoeften van de bevolking.”[33]
De organen van deze samenleving zijn nu reeds in principe aanwezig. Zij worden gevormd door het syndicaat en het ‘municipio libre’, een term die het best met ‘commune’ vertaald kan worden. Het syndicaat is de basisorganisatie van de industrie en de commune die van de landbouw. Zij nemen alles wat nu particulier bezit is over en beheersen productie en distributie, dat wil zeggen het hele economische leven. Zij werken onderling en met elkaar ten nauwste samen.[34] De economie zal voortaan niet meer produceren voor een markt, zoals onder het kapitalisme, maar voor de behoeften van het volk. “Als eerste stap van de revolutie is voor ons van belang de overname van de gehele economische structuur en zijn rechtstreekse leiding door de producenten zélf om aldus de bevrediging van de behoeftes van de het volk te verzekeren.”[35]
De Communes
Volgens de opvattingen van Isaac Puente is de commune “de algemene vergadering van de arbeiders van een kleine plaats, een dorp of een gehucht, met de soevereine macht om alle zaken van die plaats te regelen”.[36] De commune wordt ingesteld bij het begin van de revolutie en stelt alle bewoners in de gelegenheid om te beslissen over productie en distributie. Zij kent alleen gemeenschappelijk bezit van grond, productiemiddelen enzovoort. Particulier bezit bestaat niet meer, hoewel ieder de beschikking heeft over huizen, kleding en gebruiksvoorwerpen. Alleen datgene wat ieder nodig heeft, komt hem toe. “Alles wat boven de noodzakelijke behoeften uitgaat, moet op een of andere dag door de commune overgenomen worden.”[37] Alle inwoners van de commune zijn volledig gelijk en hebben het recht om te arbeiden naar vermogen, om mee te beslissen in de algemene vergadering en om te consumeren naar behoefte. Alleen in noodgevallen kan beslist worden over de instelling van rantsoenering. Degene die geen gebruik maakt van zijn recht om te arbeiden verliest daarmee automatisch alle andere rechten.
De communes verbinden zich met andere vrije communes en tevens met de lokale federaties van syndicaten in de steden. Ook met de nationale federaties van industrieën verbinden zij zich. Zij bieden de producten aan die zij over hebben, en ontvangen daarvoor in de plaats datgene waaraan behoefte is. De communes nemen deel aan gezamenlijke projecten zoals de aanleg van spoorwegen, de watervoorziening, wegenbouw enzovoort en ontvangen daarvoor in ruil het vrije gebruik van alle openbare voorzieningen, van licht, electriciteit, post, telefoon, ziekenhuizen, middelbaar en hoger onderwijs enzovoort.
Een teveel aan arbeidskrachten zal ondervangen worden door nieuwe projecten en eventueel door verkorting van de arbeidstijd.[38]
De syndicaten
De structuur van de industrieën via de syndicaten is in een uitgebreid schema door Santillán opgesteld. Hij gaat daarin feitelijk verder dan Puente door ook de landbouw in dit schema te betrekken en de commune min of meer uit te schakelen als leidinggevend orgaan van de nieuwe maatschappij.
Aan het begin van de revolutie moeten de arbeiders de bedrijven bezetten en overnemen. De syndicaten dienen hierbij de leiding te hebben en coördinerend op te treden. Uiteraard spelen de fabriekscomités en de eenheidssyndicaten bij deze overname een grote rol door hun bedrijfsgewijze opzet. “In plaats van de bezitter, de steriele factor in de economie, zullen wij een bedrijfsraad, een fabrieksraad of industriële raad hebben. Een raad samengesteld door de arbeiders, dat wil zeggen de handarbeiders en de technici, die het personeel van iedere onderneming of elk bedrijf zal vertegenwoordigen. Deze raad wordt door het personeel zelf benoemd en kan op ieder ogenblik weer afgezet of gewijzigd worden. […] De bedrijfsraad zal als vertegenwoordiger van het personeel van een bepaalde productie-eenheid coördinatie en samenwerking aanbrengen binnen het bedrijf, en zij zal het bedrijf in contact brengen met dezelfde activiteiten van andere vestigingen of productieve groepen.”[39]
De bedrijfsraden van één sector van de industrie zullen samen de nieuwe syndicaten van die sector vormen: alle arbeiders zijn bij deze syndicaten aangesloten. Zij vervangen dus de prerevolutionaire arbeidersorganisaties. Deze nieuwe syndicaten worden geleid door de raden van industrie, die door de arbeiders van een syndicaat (en van één sector van de industrie) gekozen worden. De taken van de raden van industrie zijn echter uitsluitend toeziend en coördinerend. Zij hebben geen zeggingsmacht over de interne zaken van de bedrijfsraden. Wel zien zij toe op modernisering en rationalisatie van de bedrijven en zorgen zij voor de economische planning.
Vanuit de syndicaten en hun organen, de raden van industrie, wordt de verdere opbouw van de economische structuur voortgezet. De raden van industrie van één plaats vormen de plaatselijke economische raad; uit deze plaatselijke raden wordt de regionale economische raad samengesteld en door alle regionale raden wordt uiteindelijk de federale economische raad gevormd, die de integratie van de economie belichaamt.[40]
De plaatselijke economische raad is in feite het kernorgaan van het nieuwe sociaal-economische stelsel. Door haar en in haar worden de verschillende groepen van producenten gecoördineerd, en aldus de noodzakelijke eenheid van de economie tot stand gebracht. “In het kapitalisme bestaat een complete kloof tussen de producent en de consument. In de gesocialiseerde economie wordt de eenheid tussen producent en consument geschapen, omdat men nergens anders voor werkt dan voor de consumptie en de bevrediging van alle behoeften.”[41] Deze eenheid wordt belichaamd in de plaatselijke economische raad, die bovendien alle vroegere politieke organen vervangt. In geval van nood organiseert zij de verdediging. In kleine plaatsen en op het platteland worden alle functies van de plaatselijke economische raad overgenomen en geëffectueerd door de communes. Deze organen houden steeds met elkaar en onderling contact. Zij dienen zich te oriënteren over de nationale economie om aldus te kunnen zorgen dat de plaatselijke zaken daarmee in overeenstemming zijn. Zij worden in deze taak gesteund door de regionale economische raad, die door de lokale raden en door de communes wordt ingesteld. Zij heeft dezelfde functies als de plaatselijke raden, maar dan op regionale schaal. Hierdoor worden de regio’s dus autonoom en kan eindelijk een einde komen aan de eeuwenlange vernietigende strijd in Spanje tussen centralisme en separatisme. Door de regionale economische raad wordt bovendien een raad voor krediet en financiën ingesteld, die alle financiële zaken van de lokale raden zal behartigen en statistieken van productie, consumptie en bevolking zal verzorgen. De regionale raad draagt bovendien de zorg voor de regionale publieke werken en onderwijs- en researchinstellingen. Zij vergadert regelmatig en bespreekt plannen en initiatieven van de plaatselijke raden. Door de regionale raden wordt de federale economische raad samengesteld, het hoogste orgaan, dat onder meer dient te waken tegen lokaal of regionaal chauvinisme. Zij belichaamt de integratie en de eenheid van de economie op landelijke basis. “Wij zien de economie als een organische eenheid”, schrijft Santillán, “niet vanwege een bepaalde theoretische constructie, maar omdat het bijna onherroepelijk zo zal zijn door middel van een revolutionair of reactionair initiatief, met als resultaat in het ene geval de socialisatie en in het andere geval het staatskapitalisme.”[42]
Parallel met deze economische structuur van plaatselijke, regionale en federale organen bestaat echter nog een structuur op basis van verschillende sectoren van de economie. Zoals de raden van industrie horizontaal samen de plaatselijke economische raden vormen, zo vormen zij verticaal de regionale raden van industrie. Deze organiseren aldus telkens een bepaalde tak van de industrie in haar geheel. Hun taak is de coördinatie van de activiteiten van die industrie in een bepaalde regio. Op landelijk niveau vormen de regionale raden van industrie weer nationale raden van industrie, die alle weer samenwerken in een nationale federatie van de raden van industrie. Deze heeft vooral een adviserende taak tegenover de federale economische raad.
In principe worden alle belangrijke beslissingen steeds genomen door de lokale, regionale en federale economische raden, om corporatistische tendensen te voorkomen.
Aldus de structuur voor een nieuwe economie, zoals die door de anarchistische theoretici kort voor de Burgeroorlog ontwikkeld was. Zij waren ervan overtuigd dat deze structuur voor allen aanvaardbaar zou zijn. Het doel was een betere economische structuur en betere samenwerking dan tot nu toe tussen alle producenten. Het gevolg zou zijn “de onderdrukking van alle illegale inkomens, dat wil zeggen inkomens die niet verkregen worden door fysieke of intellectuele arbeid, maar door arbeid die geen sociale waarde heeft.”[43] Het plan voor een nieuwe economische structuur probeerde de vrijheid van het individu zo veel mogelijk te waarborgen, zoals het ook de vrijheid van de verschillende organen probeerde te waarborgen. Daar tegenover staat de verantwoordelijkheid van de mens om te arbeiden, want de vrijheid om niet te arbeiden heeft hij niet, tenzij hij zichzelf buiten spel wil zetten. “De arbeid moet in de nieuwe economie een sociale verplichting zijn. Indien men het niet vrijwillig doet, dan wordt men vrijwillig en naar eigen wens uitgesloten van de weldaden van de productieve, vrije en gelijke gemeenschap.”[44]
Het systeem heeft niet de pretentie dat het iedere vorm van onvrijheid geheel zal kunnen uitsluiten, maar het geeft volgens Santillán wel de grootst mogelijke kans op een samenleving die gekenmerkt wordt door vrijheid en rechtvaardigheid. “Het is een federatief organisme dat in bepaalde gevallen óók onderdrukking of verstikking zou kunnen opleveren … maar dat eveneens de garantie kan zijn voor vrijheid en gelijkheid voor allen, iets wat door ieder autoritair systeem impliciet uitgesloten wordt.”[45] Het zijn vooral deze laatste opmerkingen, die iets weergeven van de werkelijke achtergronden van de aantrekkingskracht van het anarchisme in een tijd, die geen andere uitweg meer leek te bieden dan het dilemma: fascisme of communisme. Nog niet eerder had de hopeloosheid van de strijd voor een betere en meer rechtvaardige wereld zo groot geschenen als in de dertiger jaren. De vrijheid leek vernietigd te worden tussen het fascisme van Hitler en het staatscommunisme van Stalin. De westerse democratieën waren afgeleefd, ziek en niet tot werkelijke tegenweer in staat. In Spanje echter bereidde een grote groep arbeiders en intellectuelen een laatste strijd voor, geïnspireerd door de anarchistische geest van vrijheid en rechtvaardigheid. Zij waren ervan overtuigd dat het waard was daarvoor te strijden. Het is mede dit aspect dat de Spaanse Burgeroorlog voor ons ook nu nog zo belangrijk maakt.
Bij het uitbreken van de Burgeroorlog was Catalonië het belangrijkste bolwerk van het anarchisme. Zowel de CNT als de FAI hadden daar het grootste deel van hun aanhangers en geestverwanten. De meeste anarchistische kranten en tijdschriften verschenen in Barcelona. Wij wezen er al eerder op dat het industrieel anarchisme in Catalonië ontstaan en tot ontwikkeling gebracht was. Als arbeidersbeweging was de CNT in heel Catalonië oppermachtig. Zij telde in juli 1936 in Barcelona alleen al 350.000 leden, tegenover de UGT nauwelijks 12.000 leden.[46] In alle belangrijke takken van industrie had zij haar syndicaten. Alleen onder de agrarische groepen werd zij kwantitatief overtroffen door de politieke organisatie van de ‘Rabasaires’ (RAB), de organisatie van kleine erfpachters. Dit wordt verklaard door de speciale verhouding in de Catalaanse landbouw, waar niet het grootgrondbezit, maar de kleine zelfstandige erfpachters en boeren overheersten.
Catalonië was het sterkst geïndustrialiseerde gebied van Spanje. Het werd in dat opzicht slechts benaderd door de industriegebieden van Asturië. In de jaren dertig bezat Catalonië ruim 40% van het Spaanse industriële potentieel. Vooral de textielindustrie met 80% van de totale Spaanse productie, en de chemische industrie met 50% namen een belangrijke plaats in. De Catalaanse landbouw omvatte 20% van de totale Spaanse productie.[47] Toch telde Catalonië slechts 12% van de Spaanse bevolking en besloeg haar grondgebied maar 7% van heel Spanje. In 1936 telde Catalonië 3.000.000 inwoners en had zij het grootste aantal inwoners per vierkante kilometer van heel Spanje. Binnen Catalonië traden overigens nog grote verschillen aan de dag. Er waren vier provincies: Lérida met 320.000 inwoners, Gerona met 325.000 inwoners, Tarragona met 350.000 inwoners en Barcelona met ongeveer 2.000.000 inwoners. De stad Barcelona alleen al telde 1.250.000 inwoners.[48] Hieruit blijkt duidelijk het enorme overwicht van Barcelona in Catalonië. Ongeveer tweederde van de totale bevolking van Catalonië woonde in Barcelona en naaste omgeving. Alle belangrijke industrieën waren daar gevestigd. De drie andere provincies waren voornamelijk agrarisch, telden geen enkele grote stad en waren in hoge mate afhankelijk van Barcelona. De bovengenoemde cijfers zijn alle slechts bij benadering, aangezien de Spaanse statistieken nooit hebben uitgeblonken door nauwkeurigheid. Over de hele periode van de Burgeroorlog zijn zelfs helemaal geen gegevens voorhanden over bevolkingsaantallen, economie, industrialisatie enzovoort.[49]
In Catalonië heeft steeds een sterk onafhankelijkheidsstreven geleefd, dat zich verzette tegen de centraliserende tendensen van Castilië. Deze tegenstelling werd vaak toegespitst op de controverse Madrid–Barcelona, die soms bedenkelijke vormen aannam. Het streven naar onafhankelijkheid en het verzet tegen Castilië leidde in de loop van de Spaanse geschiedenis tot ernstige botsingen, zoals de Catalaanse opstanden van de 17e eeuw. Binnen het geheel van het Spaanse Rijk was Catalonië de uitzondering, de eeuwige rebel. Ook in dit licht moet de positie van Catalonië in de Tweede Republiek en de Burgeroorlog gezien worden.
De Catalanen voelden (en voelen) zich geen Spanjaarden; zij spreken hun eigen taal (het Catalaans) en voelen zich gefascineerd door hun grootse verleden tijdens het Middellandse Zee-Rijk van Aragón, waarvan Barcelona de trotse hoofdstad was geweest. De periode vóór de verovering en de onderwerping door Castilië wordt in literaire en historische werken verheerlijkt. De Catalanen beroemen zich erop dat hun volkskarakter sterk afwijkt van dat van de andere Spanjaarden. Zij vormen vanouds een zeevarend en handeldrijvend volk. Handel en industrie hebben hun belangstelling en op dat gebied ontplooien zij, met name vanaf het begin van de twintigste eeuw, een opmerkelijke begaafdheid. Verder zijn de Catalanen praktisch ingesteld en hebben zij een grote belangstelling voor politieke en sociale aangelegenheden.[50]
Het latente separatisme kreeg in de twintigste eeuw een nieuwe impuls door de speciale economische omstandigheden. Terwijl Spanje over het algemeen een agrarisch land bleef, industrialiseerde Catalonië zich in een enorm hoog tempo. De economische belangen van Catalonië en de rest van Spanje begonnen te botsen.
Deze hele controverse oefende een grote invloed uit op het anarchisme in Catalonië. In theorie stond het anarchisme geheel afwijzend tegenover het burgerlijk separatisme, maar in de praktijk werkten de anarchistische organisaties vaak samen met de burgerlijke tegenspelers. Zo bestond er tijdens de dictatuur van Primo de Rivera, die een fel tegenstander van het separatisme was, een samenwerking tussen de illegale CNT en de illegale Esquerra, de politieke organisatie van de Catalaanse linkse republikeinen. Door de Tweede Republiek werd aan Catalonië een zekere mate van autonomie verleend om haar binnenlandse aangelegenheden en problemen zelf te regelen. Dit autonomiestatuut voor Catalonië trad op 9 december 1932 in werking en duurde tot de oktoberopstand van 1934 toen het door de rechtse regering werd ingetrokken. Met de overwinning van het Volksfront in februari 1936, waarbij ook de Esquerra zich had aangesloten, werd het autonomiestatuut opnieuw ingesteld. Bij het uitbreken van de Burgeroorlog was het dus pas sinds kort weer in werking, na een periode waarin de leden van de CNT en de Esquerra gezamenlijk vervolgd waren door de rechtse regering in Madrid.
Catalonië was volgens het statuut gerechtigd tot het kiezen van een eigen parlement, dat 85 leden telde. Het had een eigen regering, de Generalidad genaamd, met ministers voor alle Catalaanse aangelegenheden zoals onderwijs, cultuur en sociale voorzieningen. Bovendien beschikte de Generalidad over een eigen politiemacht en een orgaan voor binnenlandse veiligheid.[51] Aan het hoofd van de ministerraad van de Generalidad stond een president of voorzitter. Deze functie werd zowel in de jaren 1932–1934 als in 1936 door de advocaat en voorzitter van de Esquerra, Luis Companys, waargenomen. De Esquerra was verreweg de grootste politieke organisatie in Catalonië en bezette alle belangrijke ministersposten in de Generalidad. Zij was voorstandster van een economische autonomie voor Catalonië en vertegenwoordigde voornamelijk de kleine burgerij en de geschoolde arbeiders.
Tussen 1931 en 1936 waren de anarchistische organisaties en de Esquerra regelmatig met elkaar in conflict gekomen. De Esquerra probeerde op alle mogelijke en onmogelijke manieren de macht van de CNT onder de arbeiders te breken en de stakingsgolven, die de economie dreigden te ondermijnen, volledig uit te roeien. Tijdens de oktoberopstand van 1934 was de verhouding bijzonder slecht geweest en was de Esquerra juist in een periode van anarchistenvervolging verzeild geraakt. Dat is ongetwijfeld de reden geweest voor de onwil van de CNT om in opstand te komen. Hierbij ging echter een bijzonder goede gelegenheid om in opstand te komen voorbij. Een gezamenlijk front van CNT en Esquerra in Catalonië was een bijzonder geduchte macht voor de centrale overheid in Madrid en zelfs voor het leger, zoals de 19e juli 1936 weldra zou bewijzen.[52]
Het ontbreken van deelname van de kant van de anarchisten aan de Catalaanse oktoberopstand van 1934 was des te tragischer, omdat op deze manier de proletarische revolutie van anarchisten, socialisten en communisten in Asturië volkomen geïsoleerd raakte en mede daardoor tenslotte vernietigd werd. Bovendien ging aldus een belangrijke revolutionaire ervaring aan de Catalaanse anarchisten voorbij. Een van de doeleinden die de anarchisten door het verwekken van opstanden beoogden, was namelijk de voorbereiding op de definitieve sociale revolutie en het aanwakkeren en versterken van het revolutionair elan onder de arbeidersklasse. Iedere revolutiepoging leerde de arbeiders en de militanten beter hoe zij moesten vechten, hoe zij de leiding in handen moesten nemen en welke maatregelen het eerst genomen moesten worden. Om deze reden is het de moeite waard om enkele revolutionaire programma’s van de CNT en de FAI uit het tijdvak van de Tweede Spaanse Republiek te bekijken en te analyseren.
In december 1933 brak er een opstand uit in Aragón, de streek die aan de westzijde van Catalonië grenst en die economisch steeds nauw met haar verbonden is geweest. De hoofdstad Zaragoza was vanouds een bekend centrum van het anarchisme. Aan het begin van deze opstand werd door de CNT en de FAI een revolutionair pamflet gepubliceerd, dat duidelijk de bedoelingen en de tactiek van de anarchisten in geval van revolutie aangeeft:
“Aan het volk! De CNT en de FAI roepen iedereen op tot de gewapende opstand. Het uur van de Revolutie heeft geslagen en het ogenblik is aangebroken. Wij staan klaar voor de verwerkelijking van het anarchocommunisme. Iedere revolutionaire arbeider moet de gewapende opstand volgen […] Het persoonlijk eigendom is afgeschaft en alle rijkdommen zullen collectief gebruikt worden. De fabrieken, de werkplaatsen en alle productiemiddelen zullen door het georganiseerde proletariaat overgenomen worden. Alles wordt onder controle en bestuur van bedrijfsraden en arbeidersraden gesteld, die zullen proberen de productie op het huidige peil te handhaven. Op het platteland zullen de landbouwgronden en alles wat de rijkdom van het volk vormt, ter beschikking van de vrije communes gesteld worden. Arbeiders die in slechte omstandigheden gehuisvest zijn, moeten zonder meer de huizen van de rijke klassen en de bewoonbare gebouwen bezetten. Winkels en magazijnen moeten onder controle van wijkraden komen, die zullen zorgen voor de distributie van alle producten en die de bevoorrading van de bevolking zullen garanderen. Banken zullen onder de hoede van het Revolutionaire Comité gesteld worden, dat er op toe zal zien dat het geld ter beschikking gesteld wordt van de producenten. Het gebruik van geld is afgeschaft, evenals het drijven van handel. Alle revolutionairen zijn verplicht om iedere ongehoorzaamheid ten opzichte van deze revolutionaire overeenkomst te vervolgen en te bestraffen. De CNT en de FAI zijn kenbaar aan de rood-zwarte kleuren, waarmee ook de gebouwen die aan het volk teruggekeerd zijn beschermd worden. Iedere andere vlag moet aangevallen worden als contrarevolutionair. De militie-eenheden zijn verantwoordelijk voor de gewapende verdediging van de revolutie. Iedereen dient zich bij hen aan te sluiten. Iedereen dient bereid te zijn om zijn leven te geven ter verdediging van revolutie, die aan iedereen de twee belangrijkste levensbehoeften garandeert: economische onafhankelijkheid en vrijheid!”[53]
Het meest opvallende in deze hele proclamatie is de totale revolutie, die hierin gepredikt wordt. Het is een poging om in één slag de oude maatschappij weg te vagen en een nieuwe op te bouwen. Volgens de theorieën van Puente en Santillán wordt aangegeven hoe de nieuwe economische organisatie opgebouwd kan worden. De fabrieksraden, de communes en de revolutionaire comités nemen een allesoverheersende plaats in. De meeste macht is echter in handen van het Revolutionaire Comité en dat is een orgaan dat nergens door de theoretici genoemd wordt. Niettemin is het duidelijk dat het gevormd wordt door de militanten van de CNT en de FAI, die hiermee in feite de leiding van de revolutie overnemen van de arbeiders, de syndicaten en de raden.
De instelling van een Revolutionair Comité treffen wij ook aan tijdens de opstand in Asturië in 1934. In enkele plaatsen had de CNT een zeer grote aanhang onder de arbeiders. In La Felguera wordt op de ochtend van de 5de oktober een Revolutionair Comité opgericht door de CNT-arbeiders, dat samengesteld is uit militante anarchisten Dit comité neemt de Duro-Felguera staalfabrieken (de op één na grootste van Spanje) over en begint onmiddellijk met het uitrusten en bewapenen van vrachtwagens en trucks voor de aanval op Oviedo. In een algemene vergadering van alle arbeiders wordt besloten het anarchocommunisme in La Felguera in te voeren en de productiemiddelen te socialiseren. In alle wijken worden comités ingesteld, die voor de bevoorrading en distributie moeten zorgen. Het Revolutionaire Comité neemt alle transportmiddelen over en organiseert een medische dienst voor het front.[54]
Evenals in Aragón treden dus ook hier de anarchisten zeer doortastend en snel op. Alle noodzakelijke maatregelen worden zeer beslist genomen en een nieuwe maatschappij wordt als het ware uit de grond gestampt.
De commune van La Felguera trok vanwege haar efficiëntie zelfs zozeer de aandacht van de omliggende plaatsen, dat afgevaardigden van verschillende dorpen naar La Felguera kwamen om advies te vragen. Een afvaardiging van het Revolutionaire Comité trok daarop naar een aantal plaatsen en gaf daar voorlichting en raad bij de doorvoering van de revolutie en de opbouw van een nieuwe maatschappij. In een van de plaatsen waar zij advies heeft gegeven, werd de volgende proclamatie opgesteld (vergelijk deze ook met het Aragón-manifest):
CNT–AIT
Het Revolutionaire Comité van Valdesoto aan het volk.
Terwijl de sociale revolutie triomfeert in een onnoemelijk aantal steden en dorpen van Asturië en omgeving, richt dit Comité zich tot het volk om het volgende bekend te maken:
In overeenstemming met de besluiten van het volk in de algemene vergadering zijn van nu af het persoonlijk eigendom en het geld afgeschaft. Voor het verkrijgen van voedsel en andere levensbehoeften dient iedereen zich te wenden tot de distributiecomités in Lagarón en Faes. Daar zal men bonnen in ontvangst kunnen nemen, die bij de winkeliers voor allerlei soorten artikelen ingewisseld kunnen worden.
Het Revolutionaire Comité waarschuwt alle kameraden die nog niet tot de beweging zijn toegetreden, zich goed te realiseren dat zij moreel fout zijn, en alsnog onmiddellijk toe te treden.
Attentie: Indien een handelaar of winkelier weigert om artikelen beschikbaar te stellen, zal hij onmiddellijk voor het Volkstribunaal moeten verschijnen.
Leve het anarchocommunisme!
Het Comité[55]
Uit een dergelijk manifest spreekt een opvallend efficiënte opvatting met betrekking tot de revolutie, maar met vrijheidslievend anarchisme schijnt het niet erg veel meer te maken te hebben. Een kleine groep vastbesloten en revolutionaire arbeiders nam in werkelijkheid de leiding van de revolutie geheel in handen en dreef zijn eisen door.
Het is van belang deze karakteristiek van de anarchistische revolutiepogingen te onthouden en haar te betrekken bij de beoordeling van de sociale revolutie, zoals deze in Catalonië in 1936 plaats vond. Toen gebeurde namelijk het tegenovergestelde. Niet de aangewezen leiders en kaderleden van de anarchistische organisaties namen de initiatieven, maar de arbeiders in de bedrijven en fabrieken zélf![56]
Beide revolutionaire wegen hadden hun specifieke voor- en nadelen. De toepassing van beide vormen van tactiek werd bepaald door een grote verscheidenheid van factoren. De Catalaanse oplossing voor de doorvoering van de revolutie was zeker meer in de geest van de anarchistische ideeën, maar het gemis aan deskundige voorlichting en leiding zou de economische revolutie daar zeer snel in grote moeilijkheden brengen. De theoretici en kaderleden grepen pas in toen een groot aantal kansen onherroepelijk verspeeld was.
Dat in Catalonië, waar de FAI toch zeer sterk was, geen scherpere koers is gevaren, stond zeker in verband met het Catalaanse karakter. Een groot talent voor improviseren en experimenteren kenmerkte de Catalaanse arbeider. Door zijn sterk gevoel voor solidariteit en onafhankelijkheid stond een strakke leiding hem zeer tegen. Van nature wantrouwde hij degenen, die zich opwierpen als leiders en voorgangers. Liever vertrouwde hij op zijn kameraden en medearbeiders in de fabrieken en bedrijven. Vandaar dat er een zeer groot aantal afwijkende vormen van arbeiderszelfbestuur in Catalonië ontstonden. Er waren arbeidersraden, wijkcomités, bedrijfsraden, revolutionaire comités, controlerende raden en sectiecomités. Iedere groep arbeiders handelde naar eigen inzichten en opvattingen. Het zegt overigens wel iets over de capaciteiten van de Catalaanse arbeiders dat de grote industrieën enkele dagen na de sociale revolutie en het neerslaan van de opstand van het leger weer normaal doorwerkten.
Het is voor een beter begrip van de sociale revolutie in Catalonië noodzakelijk, om juist deze episode van de opstand van het leger en het uitbreken van de Burgeroorlog tot in details te belichten.
De gebeurtenissen in Spanje tussen 17 en 20 juli 1936 betekenden de afsluiting van een hoofdstuk uit de Spaanse geschiedenis en het begin van een nieuwe periode. De Tweede Republiek ging ten onder en de Spaanse Burgeroorlog nam een aanvang. Met de opstand van het leger en de gebeurtenissen die daarop volgden, brak de sociale revolutie in Spanje uit. Terwijl de rechtse groeperingen en de fascisten juist beoogden de dreigende sociale hervormingen de kop in te drukken, riepen zij een sociale revolutie op door de militaire opstand te beginnen. Of, zoals één van de auteurs over deze periode het uitdrukte: “Op 18 juli kwamen de generaals in opstand en begon de Spaanse Burgeroorlog. Op 19 juli kwamen de anarchosyndicalisten en socialisten ook in opstand en begon de Spaanse Revolutie.”[1]
De berichten over de opstand van het leger in Marokko onder generaal Franco werden in de middag van 17 juli in Barcelona ontvangen. De langverwachte crisis was eindelijk uitgebroken en nog vóór de opstand naar het vasteland van Spanje was overgeslagen, wankelde de Tweede Republiek op haar grondvesten. Onder de bevolking van Barcelona ontstond grote beroering. Een enorme menigte verzamelde zich op de Ramblas, de centrale verkeersader van Barcelona, en betoogde voor bewapening van de arbeidersorganisaties. Evenals de regering in Madrid weigerde de Generalidad echter om zijn toevlucht tot deze revolutionaire maatregel te nemen. Integendeel, de politie kreeg nog op 18 juli opdracht om allen, die in het bezit van wapens waren, te arresteren.[2] De stemming onder de arbeiders was echter zo vastbesloten dat zij onmiddellijk in actie kwamen. Een aantal leden van het syndicaat van transportarbeiders wist in de haven enkele schepen te bestormen en wapens buit te maken. De overheid was niet van plan dit te nemen en stuurde daarop de Guardia de Asalto (speciale politietroepen) naar het gebouw van het syndicaat om desnoods met geweld de wapens in beslag te nemen. Zó weinig begreep men op dat ogenblik de noodzaak van een gezamenlijk optreden tegen het gevaar van de militaire opstand! Alleen door bemiddeling van Durruti en Ascaso, twee anarchistische voormannen, wordt een gewapend conflict tussen de Guardias en de arbeiders bezworen. De laatsten geven een groot gedeelte van hun wapens weer af.[3]
In de loop van zaterdag 18 juli bereiken de eerste berichten over de opstand in Andalusië Barcelona en neemt de spanning verder toe. In de gebouwen van de syndicaten verzamelen zich steeds meer arbeiders. Stoottroepen en patrouilles worden gevormd en de tactiek wordt besproken. Ordonnansen rijden af en aan en luidsprekers schetteren keihard door de straten. De radio roept allen op om waakzaam te zijn en een verrassingsaanval van het leger onmogelijk te maken. Een revolutionaire koorts maakt zich meester van Barcelona.
Durruti en enkele andere anarchistische woordvoerders nemen contact op met president Luis Companys en beloven om met duizend geweren de militairen te verhinderen uit de kazernes te komen. Opnieuw wordt dit aanbod geweigerd, hoewel een verbindingscomité tussen de Generalidad en de anarchisten ingesteld wordt.[4] De overheid vertrouwde op de loyaliteit van de Guardias en de politie om de opstand te verhinderen. Met een onbegrijpelijk optimisme worden verdere maatregelen uitgesteld.
In de loop van de avond van de 18e juli besluiten de CNT-syndicaten om zelf de leiding van de verdediging van de stad op zich te nemen. Het Regionaal Comité van Catalonië is permanent bijeen in het gebouw van het bouwvakkersyndicaat en organiseert het verzet in Barcelona. Groepen arbeiders nemen taxi’s en particuliere auto’s in beslag om het vervoer naar bedreigde punten te kunnen regelen.[5] Rond de meeste openbare gebouwen en op strategische punten worden geïmproviseerde barricades opgeworpen. Enkele wapenwinkels in het centrum worden leeggehaald, ook al bestaat de buit slechts grotendeels uit onbruikbare jachtgeweren. De anarchisten worden aldus van het ene moment op het andere van vervolgde misdadigers tot de organisatoren van het antifascistische verzet. Grote groepen CNT-arbeiders bezetten de Ramblas en op de banken in de straten zitten gewapende arbeiders in de zwoele nacht en wachten. Om twee uur ‘s nachts begeeft Companys zich met enkele leden van zijn regering naar het commissariaat voor Openbare Orde, dat tevens het hoofdkwartier van de Guardias de Asalto was.
Tussen vier en vijf uur in de ochtend gebeurt datgene waar allen op gewacht hadden. Door ordonnansen wordt in vliegende haast meegedeeld dat een regiment soldaten de Pedralbes-kazerne in het Noorden van de stad heeft verlaten, en langs de Gran Via Diagonal naar het centrum optrekt. Even later worden kanonschoten uit de artilleriekazernes gehoord, ten teken dat ook daar de strijd begonnen is. Boven het ademloos wachtende Barcelona beginnen de fabriekssirenes aan de rand van het centrum te huilen om voorlopig niet meer op te houden. Geweervuur knettert in de verte. De opstand van het leger is begonnen.[6]
Uit alle gegevens blijkt dat deze opstand bijzonder goed voorbereid was. Barcelona ligt in een vlakte aan zee en is aan alle kanten omgeven door steile heuvels. Aan de periferie van de stad, in de voorsteden, waren de meeste kazernes van het garnizoen gelegen. Het plan was dat de regimenten van deze kazernes het eerst in actie zouden komen en via de grote aanvoerwegen naar het centrum zouden oprukken om daar contact te maken met de soldaten uit de centraal gelegen kazernes. Het dichtbevolkte en revolutionaire centrum van de stad zou aldus in een dodelijke omklemming gevat worden en door de artillerie uit de havenwijken bedreigd worden. Ieder opstandig regiment had gedetailleerde plannen en schema’s ontvangen en alle maatregelen voor communicatie en coördinatie van de troepenbewegingen waren genomen.[7]
Toch zou het hele plan op een bloedig fiasco uitdraaien. De geplande verbindingen werden niet tot stand gebracht, de artillerie bereikte nooit het centrum en de leiders van de opstand waren weldra de eersten die zich overgaven. Dit alles was het gevolg van het krachtige verzet en de revolutionaire stootkracht van de anarchistische militanten. Barcelona was op 19 juli 1936 getuige van een van de zeldzame voorbeelden uit de geschiedenis, waarbij een geregeld leger door volksmassa’s in een langdurige slag verslagen werd. In hun plannen hadden de samenzweerders natuurlijk met een eventueel verzet van de anarchistische arbeiders rekening gehouden, maar zij hadden hun tegenstanders op één punt onderschat. De anarchisten beheersten de strategie en tactiek van het straatgevecht volkomen. De revolutiepogingen uit de laatste jaren wierpen eindelijk vruchten af.
De leiding van de opstand in Catalonië was in handen van generaal Goded, opperbevelhebber van het leger op de Balearen en een van de initiatiefnemers van de militaire staatsgreep. Het belang van de stad Barcelona en de vrees voor felle tegenstand van de anarchisten was zo groot, dat Goded persoonlijk de leiding van de acties op zich had genomen. Tot aan zijn komst uit Mallorca zou de leiding in handen van generaal Burriel zijn. Deze telefoneerde om acht uur in de ochtend van de 19e juli naar Goded dat alles goed ging en dat naar zijn verwachtingen de strijd binnen enkele uren beslist zou zijn.[8] De troepen waren op dat moment op de Plaza de Cataluña aangekomen, het hart van Barcelona waar alle belangrijke hoofdstraten met de Ramblas samenkomen.
Om half één ‘s middags naderde het vliegtuig van Goded de stad. Toen dit toestel echter boven de stad cirkelde om te landen, werd het duidelijk dat de berichten van generaal Burriel op zijn minst prematuur waren geweest. Overal woedde een hevige strijd tegen de legereenheden. Behalve het Plaza de Cataluña was géén der strategische punten van de binnenstad in handen van de opstandelingen. In de buitenwijken waren de artillerie- en cavalerieregimenten tot staan gebracht. Kazernes werden door bewapende arbeiderstroepen (milities) belegerd. Vliegtuigen van de loyaal gebleven luchtmacht cirkelden boven de stad en bombardeerden troepenconcentraties van de fascistische opstandelingen.
Het watervliegtuig van Goded landt dicht bij de haven. Uit de eerste informaties blijkt hoe slecht de toestand in werkelijkheid is. Met moeite weet de generaal het gebouw van de Capitanía te bereiken, waar het leger het hoofdkwartier heeft en van waaruit de opstand geleid wordt. De loyaal gebleven garnizoenscommandant Llanos de Encomiendas en enkele andere officieren worden daar door Burriel gevangen gehouden. Generaal Llanos, die tot de uiterst gematigde republikeinen behoorde, had verklaard in geval van nood liever voor het communisme dan voor het fascisme te zullen kiezen. Ondanks dreigementen van Goded blijft hij bij zijn weigering. Ook de Guardias de Asalto bleven trouw aan de Republiek, en vochten in de straten zij aan zij met de anarchisten, hun vroegere vijanden. Zelfs een deel van de Guardia Civil onder generaal Anguren en kolonel Escobar[9] vocht aan de kant van het volk, ook al hadden de meeste officieren tevoren steun aan de opstand beloofd. Op deze manier worden de arbeidersmilities, die de eerste aanvallen hadden afgeslagen, in de loop van de middag versterkt en kunnen zij op hun beurt in het offensief gaan.
Het probleem van de wapens werd door de arbeiders op klassieke manier opgelost. Zij veroverden hun wapens grotendeels op hun tegenstanders. De strijd in Barcelona was aanvankelijk zeer verward. In de vroege morgen vielen groepen arbeiders de oprukkende legereenheden met pistolen, eigengemaakte bommen en flessen benzine aan of bestookten hen vanuit huizen en vanaf daken met allerlei projectielen. Hierdoor werden de militairen gedwongen op pleinen en op belangrijke punten detachementen soldaten achter te laten, die later door massale aanvallen van de arbeidersmilities verdreven werden. In enkele gevallen wisten de arbeiders hun tegenstanders te bewegen niet op hun ‘broeders’ te schieten en verbroederden de twee partijen zich na vurige toespraken. De soldaten maakten in deze gevallen meestal korte metten met hun officieren. Velen van de soldaten waren in de veronderstelling dat zij een communistische staatsgreep moesten verijdelen en aan anderen was verteld dat zij de volksfrontregering verdedigden.
De eerste uren van de strijd waren in alle opzichten beslissend. De afgesproken doelen werden door het verzet van de arbeiders niet bereikt door de legereenheden, behalve het Plaza de Cataluña. De regimenten werden gedwongen om zonder verband strijd te leveren aan de rand van het centrum, dat vast in handen van de arbeiders was.
Een typisch voorbeeld van de onmacht van de officieren om de kracht van de anarchistische straatvechters te begrijpen, was de slag om de Montana-kazerne. Dit artilleriedepot lag in de havenwijk Barceloneta en de soldaten daar hadden tot taak om vanaf de haven de binnenstad in te trekken en de officiële gebouwen van de Generalidad te bestormen. Vóór de opstand waren de officieren vol goede moed geweest en hadden zij verklaard: “Zo gauw ze het bulderen van onze kanonnen horen, gaat het hele gewapende plebs op de loop.”[10] Tijdens de oktoberopstand van 1934 was één batterij van de zware artillerie voldoende geweest om de opstand te dempen. Na twee of drie schoten op het gebouw van de Generalidad werd de witte vlag uitgestoken. Men vergat in legerkringen echter dat de anarchisten niet deel hadden genomen aan de opstand. In de ochtend van de 19e juli kwamen de artillerietroepen niet verder dan enkele pleinen in Barceloneta zelf. De tegenstand van deze overwegend anarchistische volkswijk was zo hevig, dat het regiment zich weldra moest verschansen. Ondanks het feit dat men met de kanonnen grote bressen in de militietroepen schoot, bleven de arbeiders aanvallen en wisten zij enkele stukken geschut te veroveren. Van een vele tonnen wegende rol papier maakten zij een mobiele barricade en spoedig was een groot aantal soldaten volledig uit elkaar geslagen. Zware vrachtwagens reden blindelings in op de soldaten en doorbraken hun gelederen. Na een strijd van vijf uur moesten de regimenten van de zware artillerie zich terugtrekken met zware verliezen. In de loop van de middag gaf het restant van de verdedigers zich na een formeel beleg over.[11]
De troepen die vanaf het oosten en het westen naar het centrum optrokken om zich op het Plaza de Cataluña aan te sluiten bij de soldaten van de Pedralbes-kazerne, werden eveneens aan de rand van de binnenstad teruggeslagen. Vooral de grote Rondas of boulevards, die het Centrum aan alle kanten omgeven, waren het toneel van hevige gevechten. De cavalerie wordt door de FAI-militanten teruggeslagen; slechts een klein gedeelte weet de Plaza de Cataluña te bereiken. Sommige troepen slagen er in om op enkele andere pleinen nog tot in de namiddag stand te houden. Daarna trekken zij zich op verzoek van Goded terug in de versterkte kazernes. Intussen werd de zwaarste slag geleverd op de Plaza de Cataluña, waar de eerste regimenten die ochtend zich verschanst hadden tegen de oprukkende arbeidersmilities. Deze werden geholpen door enkele eenheden van de Guardias de Asalto. De arbeiderstroepen bestookten de soldaten zo hevig vanuit de straten die op het plein uitkwamen, dat deze tenslotte hun toevlucht zochten in enkele gebouwen die aan het plein gelegen waren. Een daarvan was de Telefooncentrale, die zij door een list in handen gekregen hadden. Dit gebouw wordt in de loop van de middag door een groep CNT-arbeiders stormenderhand genomen en aan het personeel overgedragen. De verbindingen worden onmiddellijk hersteld. De hele dag wordt nog op het plein gevochten dat met lijken van paarden en mensen bezaaid is. Pas als stukken veroverd geschut uit de havenwijk verschijnen geven de laatste opstandelingen zich over.
Al die tijd bevond generaal Goded zich in een hopeloze situatie in het gebouw van de Capitanía. Om halftwee ‘s middags had hij om versterkingen van de Balearen gevraagd, waar de opstand in enkele uren geslaagd was. De tijd drong echter en Goded besloot om eerst artillerie uit Gerona en Mataró, ten noorden van Barcelona, te laten komen. Op dat moment waren telefoonverbindingen echter al onmogelijk door de verovering van de Telefooncentrale en een ordonnans slaagt er niet in de stad te verlaten.[12] Als tegen halfzes de volksmilities de Capitanía met geschut bestoken, geeft Goded zich over en wordt gevangen genomen.
Companys laat de gevangen generaal naar het paleis van de Generalidad brengen, waar een radiostation gevestigd is. Hij vraagt Goded om zijn troepen op te roepen de wapens neer te leggen en onnodig bloedvergieten verder te voorkomen. Hij herinnert de generaal aan zijn eigen houding twee jaar geleden, na de mislukte oktoberopstand, toen hij een zelfde oproep aan zijn aanhangers voor de radio had gedaan. Na lang aarzelen legt Goded de volgende verklaring af: “Het lot is mij ongunstig geweest en ik ben gevangen geraakt. Daarom verklaar ik dat, indien zij verder bloedvergieten willen vermijden, allen die aan mijn zijde stonden vrij zijn van hun verplichtingen.”[13] Deze verklaring, die een einde aan de opstand in Catalonië maakte, werd in heel Spanje ontvangen en veroorzaakte uiteraard een enorme geestdrift in het kamp van de antifascisten.
In Barcelona zelf betekende de verklaring van de generaal intussen nog niet het einde van de strijd. In verschillende kazernes bevonden zich nog detachementen soldaten die zich bleven verzetten en op hulp van buiten af rekenden. De ernstigste bedreiging vormden de soldaten van de Atarazanas-kazerne, dicht bij de haven aan enkele invalswegen en midden in een volkswijk gelegen. De kazerne werd pas de volgende middag om half één door de anarchisten veroverd, na een urenlange belegering en na talloze mislukte bestormingen. Dit succes werd door de anarchistische milities alléén behaald. Zij waren er zozeer op gebrand om het fascisme de genadeslag te geven, dat zij weigerden de Guardias te laten deelnemen aan dit gevecht. Een van hun voormannen, Francisco Ascaso, sneuvelde bij de laatste bestorming. Zijn dood was voor zijn wapenbroeders het sein voor de definitieve aanval. Zij werden aangevoerd door Ascaso’s levenslange vriend, de bekende anarchistenleider Durruti onder de kreet ‘Adelantes! Los hombres de la CNT!’, Voorwaarts! Mannen van de CNT![14] Durruti werd zelf bij deze aanval door twee kogels in schouder en arm getroffen.
De strijd om Barcelona was in anderhalve dag volledig beslist. Het was duidelijk dat de fascistische staatsgreep in Catalonië volledig mislukt was. Maar wie waren de overwinnaars? Aan wie behoorde in werkelijkheid de macht in Barcelona en geheel Catalonië? Ongetwijfeld komt de eer van de overwinning in de eerste plaats aan de anarchisten toe. Zij waren het beste voorbereid, kwamen het eerst in verzet, vochten het felst en offerden de meeste mannen in het gevecht. Daarnaast vochten vanaf het begin ook Esquerra-leden mee en vooral de leden van de kleine maar strijdbare POUM (Partido Obrero de Unificación Marxista), de revolutionairmarxistische arbeiderspartij. Veel minder reden tot trots was er voor de PSUC (Partido Socialista Unificado de Cataluña), de verenigde socialistische en communistische partijen in Catalonië die bij de Derde Internationale van Moskou was aangesloten. Slechts weinige van haar leden hadden aan het verzet deelgenomen. Waarschijnlijk speelde hierbij een rol het feit, dat zij grotendeels uit kantoorpersoneel en beambten gerekruteerd werden.[15]
De anarchisten maakten gebruik van hun leidende positie, door alle wapens, die buit gemaakt werden in de kazernes, in beslag te nemen en voor de distributie zorg te dragen. Als exponenten van het verzet tegen het leger organiseerden zij overal in de wijken van Barcelona revolutionaire raden en comités, die op hun beurt gewapende patrouilles oprichtten en de voedselvoorziening in handen namen.[16] Zij openden de gevangenissen, waar honderden van hun kameraden verbleven en lieten ook de criminele gevangenen vrij, die aan hun zijde wensten te vechten. Hiermee werd een gevaarlijk element in de strijd tegen het fascisme geïntroduceerd, hoewel men niet moet vergeten dat vele gevangenen uitsluitend wegens vergrijpen tegen het privé-eigendom veroordeeld waren en dus volgens anarchistische maatstaven moeilijk tot de misdadigers gerekend konden worden. Iets dergelijks gebeurde trouwens ook in de niet door anarchisten beheerste steden, zoals Madrid en Bilbao. In heel het revolutionaire Spanje werden de gevangenissen als gehate symbolen van het verleden met de grond gelijk gemaakt.
Reeds tijdens de straatgevechten op zondag was een aspect van de strijd tegen het fascisme aan de dag getreden, dat als specifiek Spaans en in een bepaalde historische context beoordeeld dient te worden: de kerkverbrandingen.[17] Evenals tijdens de opstanden van de 19e eeuw en de Tragische Week in 1909 richtte de woede van het volk zich tegen de uiterlijke machtssymbolen van de Kerk, die zij niet geheel ten onrechte als handlangers van de reactie en het fascisme beschouwden. Kerken en kloosters werden bestormd en verwoest of in brand gestoken. De directe aanleiding was gelegen in het feit dat het leger zich bediende van de strategische positie van enkele kloosters en kerken. Minstens één geval is door nationalistische historici toegegeven.[18] Voor de anarchistische arbeiders van Barcelona was het vanzelfsprekend dat de clerus de opstand van het leger steunde, dat de geestelijken partij waren en als combattanten behandeld moesten worden.[19]
Hetzelfde proces van gelijkschakeling van combattanten en non-combattanten werd psychologisch veroorzaakt door het feit dat enkele honderden aanhangers van de Falange en andere rechtse groeperingen met de soldaten mee getrokken waren naar het centrum van de stad. Zij waren zwaarbewapend en speciaal uitgekozen om een belangrijke rol te spelen bij de onderwerping en bezetting van Barcelona. Men hoeft er niet aan te twijfelen dat na de overwinning deze rol geen andere zou zijn dan aanbrenger en executiepeloton van de linkse leidende personen. De gebeurtenissen in de andere delen van Spanje zijn daarvoor voldoende aanduiding.[20] Hun perfide gedrag is vooral de aanleiding geweest tot de veelbesproken ‘rode terreur’ in Barcelona. De arbeiders wisten dat hun tegenstanders in geval van een overwinning geen enkel pardon gegeven zouden hebben. De klassenstrijd was geen theoretisch begrip voor hen, maar levende werkelijkheid. In de eerste roes van de gevechten en de overwinning vereffenden zij een rekening met hun doodsvijanden.
Met enige voorzichtigheid kan men stellen dat het aantal slachtoffers aan de kant van de clerus, de rechtse en fascistische politici en de werkgevers in Catalonië rond de duizend gelegen zal hebben. Daarbij zijn echter ook diegenen gerekend, die na een proces veroordeeld zijn wegens medeplichtigheid aan de opstand.[21] Het categorisch ontkennen van de rode terreur heeft uiteraard nooit zin gehad. Wel dient er de nadruk op gelegd te worden dat de terreur in het linkse Spanje in geen enkele verhouding staat tot de slachtpartijen (Badajoz!) die door de fascisten en het leger van de allerchristelijkste generaal Franco in het veroverde deel van dat land zijn aangericht.[22] De verbazing zou zich eerder kunnen richten op het feit dat in een streek als Catalonië in een periode van burgeroorlog zovelen vrij hebben kunnen rondlopen en verraad plegen. De talloze verklaringen van Franco over het bestaan van ‘vijfde colonnes’ zijn in dit opzicht trouwens ook illustratief. Bovendien ontstond hierdoor een angstpsychose onder de tegenpartij die aan heel wat fascisten het leven gekost heeft.
Op 19 en 20 juli was de strijd zelf in bepaalde wijken van Barcelona duidelijk vermengd met klassenstrijdkenmerken. Hier botsten de anarchisten en militietroepen op de burgerlijke aanhang van de fascisten en hier ontstond in feite ook de sociale revolutie. De bekende anarchiste en latere minister van de Spaanse Republiek, Féderica Montseny, verklaarde hierover: “Vooral in de buitenwijken, waar veel aristocraten en rechtsgezinden woonden en waar zich veel kloosters bevonden, begon de strijd duidelijke karakteristieken van de klassenstrijd te vertonen. Men concentreerde zich daar en er werden aanvallen ondernomen vanuit de kerken en de kloosters zodat het volk al zijn woede in een felle uitbarsting tegen hen richtte.”[23]
De nederlaag van het leger betekende impliciet een afrekening met alle fascistische en rechtse elementen. Gebouwen, paleizen en kloosters werden onteigend en overgenomen door arbeidersorganisaties en revolutionaire wijkraden. Zij werden ingericht als noodhospitalen, centrales, volkskeukens enzovoort. Van een duidelijk plan was bij dit alles geen sprake, evenmin als bij de eliminatie van fascistische elementen. Het was een spontane actie, die weldra het aanzien van heel Barcelona veranderde. Op openbare gebouwen en kantoren verschenen de letters CNT, FAI, POUM, PSUC, UGT en UHP ten teken dat de arbeidersorganisaties deze gebouwen hadden overgenomen. De rood-zwarte vlaggen van de anarchisten wapperden van alle belangrijke gebouwen van de stad en overal werden particuliere auto’s gerekwireerd. De Nederlander Lou Lichtveld, die op de eerste dag na de strijd te voet vanaf de buitenwijken naar het centrum ging, deelt mee dat alle kloosters overgenomen waren en een sociale of humanitaire bestemming gekregen hadden. De villa’s en paleizen daarentegen waren meestal verlaten. “Hoe verder wij echter in het centrum van de stad doordrongen, des te levendiger werden de straten. Op haast iedere hoek was er het een en ander in beslag genomen gebouw. Ze droegen ruwe opschriften met krijt: In beslag genomen door de CNT of Onteigend door de regering ter inrichting van een school. Dan weer: In beslag genomen door het Volksfront. Maar het meest van al kwam het anarchistenteken voor: CNT. Steeds waren de in beslag genomen gebouwen kloosters of andere kerkelijke instellingen. Eerst later volgden de villa’s en de paleizen.”[24]
Verwoesting en plundering kwamen zo goed als niet voor. Tot grote verbazing van vele leden van de bourgeoisie en buitenlanders bleken de anarchisten allerminst een stel rovers en moordenaars te zijn. Streng werd er door de wijkraden, de revolutionaire comités en de arbeidersorganisaties op toe gezien, dat niemand zich iets toeeigende waarop hij geen recht had. In hun eerste enthousiasme gingen enkele patrouilles er zelfs toe over om stapels bankpapier uit overgenomen gebouwen op straat te gooien en in brand te steken. Zo groot was hun afkeer van het kapitalisme en zozeer wensten zij een totale verandering van de bestaande maatschappij. Het enige niet-religieuze gebouw dat verwoest werd, was het gebouw van de Italiaanse scheepvaartmaatschappij, van waaruit tijdens de gevechten door scherpschutters op de arbeiders geschoten was. In feite was de ‘orde’ snel hersteld nadat de gevechten beëindigd waren. Voor een stad in revolutie bood Barcelona een verrassend rustig beeld. Ook de kerkverbrandingen waren van een andere aard dan vaak is voorgesteld. De journalist Borkenau schreef in zijn dagboek: “Op weg naar huis zag ik dat men een kerk in brand had gestoken en opnieuw was ik zeer verbaasd. Ik had gedacht dat het een demonische uitbarsting van de menigte zou zijn, maar het bleek een administratieve aangelegenheid. De kerk bevond zich op de hoek van de grote Plaza de Cataluña. Snel grepen de vlammen om zich heen. Een kleine groep mensen stond toe te kijken (het was rond 11 uur ‘s avonds). Men betreurde de brand allerminst, maar was ook niet erg uitgelaten. De brandweer was ter plekke om de vlammen zorgvuldig beperkt te houden tot de kerk, en de belendende percelen te beveiligen; niemand mocht dichtbij de brandende kerk komen – ter voorkoming van ongelukken – en de mensen hielden zich, met opmerkelijke volgzaamheid, aan deze bepaling.”[25]
Brandende kerken, onteigende gebouwen, roodzwarte vlaggen, gewapende arbeiders, dit alles was de revolutie. Militietroepen in hun overalls (het typische ‘uniform’ van deze revolutie) beheersten het straatbeeld. Wijkraden en revolutionaire comités, syndicaten en arbeidersorganisaties beheersten het leven. En boven alles: de anarchisten, de onbetwiste meesters van Barcelona en Catalonië.
In de loop van de middag van 20 juli, nadat de laatste bolwerken van de opstandelingen gevallen waren, liet Companys de voormannen van de CNT en de FAI uitnodigen voor een onderhoud in het gebouw van de Generalidad. Tot de tanden gewapend, vuil van de gevechten, en nog treurend om de gesneuvelde Ascaso begeeft een kleine groep anarchistische voormannen zich naar zijn werkkamer. Companys komt hen geëmotioneerd tegemoet en omarmt hen. De hierop volgende bespreking besliste over de inhoud en de richting van de revolutie. Zij is dan ook belangrijk genoeg om hier zo volledig mogelijk vermeld te worden. De tekst van de toespraak van Companys is later door Juan García Oliver, een van de aanwezige anarchistische voormannen, meegedeeld:
“Allereerst”, zo begon Companys, “moet ik u vertellen dat de CNT en de FAI nooit behandeld zijn zoals zij, gezien hun belang, verdienden. U bent altijd en door iedereen streng vervolgd en ook ik was door politieke realiteiten gedwongen u tegen te werken en te vervolgen, hoewel ik vroeger aan uw zijde stond.[26] Vandaag bent u echter de meesters van Barcelona en Catalonië, omdat u alleen de fascistische militairen verslagen hebt. Toch hoop ik dat u niet beledigd zult zijn, indien ik u er op dit ogenblik aan herinner dat u heeft kunnen rekenen op de hulp van een aantal loyale mannen van mijn partij en van de Guardias en de Mozo’s.” Companys dacht een ogenblik na en vervolgde toen langzaam: “Maar de waarheid is dat u, hoewel u tot eergisteren toe vervolgd bent, vandaag de militairen en de fascisten verslagen hebt. Omdat ik weet wie en wat u bent, kan ik niet anders dan met grote oprechtheid tot u spreken. U hebt gewonnen en alles is in uw macht. Indien u mij niet wenst of niet nodig heeft als president van Catalonië, zeg het mij dan nu en ik zal een soldaat extra worden in de strijd tegen het fascisme. Maar aan de andere kant, als u denkt dat ik op deze post, die ik niet verlaten zou hebben als levend man indien de fascisten hadden overwonnen, van enig nut zou kunnen zijn in de strijd tegen het fascisme tezamen met de mannen van mijn partij, met mijn naam en prestige … dan kunt u rekenen op mij en mijn loyaliteit. Ik zeg dit als man en als politicus, omdat ik ervan overtuigd ben dat vandaag een heel verleden sterft van schaamte en omdat ik oprecht wens dat Catalonië aan het hoofd zal staan van de sociaal meest vooruitstrevende landen.”[27]
De woorden van Luis Companys lieten niet na indruk te maken op de anarchistische voormannen. Vooral het beroep op de oude vriendschap en de broederlijke strijd van Esquerra en CNT-FAI in de afgelopen dagen, overtuigde hen van de oprechtheid van Companys. Hun reactie was spontaan, aldus Ricardo Sanz, een van de andere aanwezigen: “Zonder dat wij, die de commissie van afvaardiging vormden, ons van tevoren hierover beraden hadden, zeiden wij tegen Companys dat hij, als degene die het absolute vertrouwen van geheel Catalonië bezat, eveneens ons vertrouwen had en dat wij hoopten dat hij de functie van president van Catalonië zou blijven waarnemen.”[28]
Companys dankt de anarchisten voor dit vertrouwen en wijst op de noodzaak van voortzetting van de strijd tegen het fascistische gevaar. In het aangrenzende Aragón is de opstand geslaagd en van die kant zou wel eens spoedig gevaar kunnen dreigen. Hij stelt voor om op korte termijn een colonne van arbeidersmilities te vormen om Aragón te bevrijden. Dit plan was de anarchisten welkom en gezamenlijk wordt tot de organisatie van deze strijdmacht besloten.[29] Hiervoor was het nodig, volgens Companys, om alle antifascistische krachten in Catalonië te bundelen. Alleen gezamenlijk zal men de vijand kunnen verslaan. Zijn voorstel aan de anarchisten is daarom: een comité samen te stellen uit afgevaardigden van alle revolutionaire en antifascistische partijen, dat de leiding van de oorlog en de revolutie zal hebben. García Oliver deelt echter mee dat de aanwezige anarchisten daarover niet kunnen beslissen, maar alleen hun organisaties. Zij beloven echter het voorstel van Companys te zullen ondersteunen.[30]
Nog diezelfde avond, 20 juli, wordt in Barcelona een vergadering van het Regionale Comité van de CNT gehouden. De afgevaardigden delen de voorstellen van Companys mee en vragen om een snelle beslissing.
Het dilemma waarvoor het Regionale Comité zich gesteld zag, was buitengewoon zwaar. Aan de ene kant bestond de wens de macht, die men veroverd had, te consolideren en onmiddellijk over te gaan tot de invoering van het anarchocommunisme in Catalonië nu daarvoor de tijd eindelijk rijp scheen. Aan de andere kant het zwaarwegende argument van de komende oorlog tegen het fascisme, dat een groot deel van Spanje veroverd had. In deze strijd zouden de burgerlijke antifascistische partijen van grote waarde kunnen blijken als bondgenoten. Kortom, zoals Juan García Oliver het samenvatte: “Óf het anarchocommunisme, wat de anarchistische dictatuur betekent, óf de democratie, wat voor ons collaboratie betekent.”[31] Het zitting nemen in een bestuursorgaan, zij het een revolutionair bestuursorgaan, betekende immers voor de anarchisten de verloochening van een van de meest essentiële punten van hun theorieën.
Toch besluit het Regionale Comité van de CNT op 20 juli 1936 om het voorstel van Luis Companys te aanvaarden en zitting te nemen in het revolutionaire comité van alle antifascistische partijen. Dit wordt de volgende dag ingesteld onder de naam ‘Comité de Milicias Antifascistas’, Comité van antifascistische milities. Het had tot taak de militaire expeditie naar Aragón uit te rusten en de revolutionaire orde in Catalonië te waarborgen. Het Comité telde aanvankelijk 14 leden, waaronder 3 voor de CNT, 2 voor de FAI, 3 voor de UGT, 3 voor de Esquerra, en 1 voor de POUM.[32]
De anarchisten hadden in dit orgaan volledig de overhand. Hun alles overheersende positie wat betreft aanhang en bewapening maakte hen tot de spil van het Comité. De organisatie van de arbeidersmilities, de voorbereiding van de expeditie naar Aragón en de instelling van gewapende patrouilles in Barcelona waren geheel in hun handen.[33] Ongetwijfeld had het Regionale Comité deze sterke positie van de anarchisten voorzien. Het besluit stuitte bij de leidende militanten van de CNT en de FAI dan ook op bijzonder weinig verzet. Minder begrijpelijk was echter een tweede besluit, dat op dezelfde vergadering van 20 juli ‘s avonds genomen werd. De Generalitat, de Catalaanse autonome regering, zou blijven bestaan naast het Comité de Milicias en zij zou daarin zelfs een vertegenwoordiger mogen benoemen.
Volgens verklaringen van Féderica Montseny gebeurde dit omdat óók de anarchisten op dat ogenblik een façade van rechtmatigheid en burgerlijke betrouwbaarheid wilden opbouwen, om buitenlandse hulp niet af te stoten.[34] Het besluit betekende echter dat er in Catalonië twee bestuursvormen ontstonden, een revolutionair en een burgerlijk gezag, en dat vroeg of laat een van beide het veld zou moeten ruimen.
Deze twee uitermate belangrijke beslissingen zijn op 20 juli genomen door het Regionale Comité van de CNT in Catalonië, de top van de anarchistische organisaties. Echter, zonder dat de leden hierover geraadpleegd werden. Ondanks verzekeringen van anarchistische zijde dat er op dit punt zo goed als geen oppositie bestond, blijft deze gang van zaken voor een anarchistische beweging een bevreemdende zaak. Bovendien doet zich het merkwaardige geval voor dat de anarchistische pers en publicaties unaniem zwijgen over deze toch zo belangrijke vergadering van het Regionale Comité.[35] Beide beslissingen zijn later onderwerpen van heftige kritiek aan het adres van de Catalaanse anarchisten geweest. De deelname aan het Comité de Milicias zou verraad aan de revolutie betekend hebben, en lafheid toen het op handelen aankwam. Het is niet te ontkennen dat de leiding en de top van de anarchistische organisaties in Catalonië minder revolutionair en radicaal geweest is dan haar aanhang. De arbeiders hielden veel minder rekening met de algemene politieke situatie en wensten in Catalonië de sociale revolutie volledig door te voeren. Deze tweespalt zal ook in het volgende hoofdstuk duidelijk naar voren komen. Maar van lafheid is de leidende groep anarchistische militanten zeker niet te beschuldigen. Naast Ascaso waren talrijke bekende anarchistische voormannen in de straatgevechten van 19 en 20 juli gesneuveld of gewond.
Het is echter een onomstotelijk feit, dat het anarchisme nooit dichter bij de verwezenlijking van haar ideeën is geweest dan op 20 juli 1936. De anarchistische organisaties hadden de macht volledig en onbetwist in handen. De staat was als het ware weggevaagd. Volgens de uitspraak van een bekende advocaat in Barcelona was op 20 juli alleen ‘het stof van de staat’ nog overgebleven.[36]
Aan de andere kant moet men echter bedenken dat het doorvoeren van de anarchistische revolutie zeker een belemmering betekend zou hebben voor de voortzetting van de strijd tegen het fascisme. De oprichting van het Comité de Milicias betekende immers een brede basis voor deze oorlog. Het maakte een snelle en efficiënte organisatie mogelijk. De beslissing om deel te nemen aan het Comité de Milicias en om samen te werken met alle antifascistische krachten is onder dat gezichtspunt meer dan begrijpelijk.
De tweede beslissing, het laten voortbestaan van de Generalidad en al haar ambtelijke en politieke instellingen is echter onbegrijpelijk en onnodig geweest. Op het ogenblik van de beslissing zelf was het Comité de Milicias ongetwijfeld ‘de ware en enige macht, de absolute revolutionaire kracht’ van Catalonië.[37] Waarschijnlijk hoopten de anarchisten dat het revolutionaire orgaan zo’n kracht zou ontwikkelen, dat het de burgerlijke instellingen als het ware geheel zou overvleugelen en vernietigen. Dat dit uiteindelijk een misrekening zou blijken, en dat de Generalidad in een langdurige en taaie strijd niet alleen haar oude rechten zou heroveren, maar tegelijkertijd ook de revolutie en haar organen zou ontkrachten, was op dat moment allerminst te voorzien.[38]
Schrijvende over deze periode concludeert Lichtveld dat de anarchisten bij de strijd tegen het leger “de morele leiding (bezaten) en die ook wekenlang behielden. Doch zij lieten heel principieel de regering in handen van andere partijen, hetgeen hun duur te staan is gekomen. Over het algemeen zijn zij de slachtoffers geworden van hun edele, idealistische principes, die terecht leren dat alle politiek bevuilt[…]”[39]
Barcelona was van de ene dag op de andere volledig herschapen. Het straatbeeld werd beheerst door gewapende arbeiders, barricades in alle belangrijke straten en pleinen, onteigende gebouwen en huizen en overal roodzwarte vlaggen en namen van revolutionaire partijen. De wijkraden in de verschillende delen van de stad namen de zorg voor de voedselvoorziening op zich. Voorraden levensmiddelen werden onteigend en overal werden volkskeukens ingericht, waar aan de militiesoldaten en hun families en aan ieder die het nodig had voedsel verschaft werd.
Wachtpatrouilles, samengesteld uit alle antifascistische partijen, beveiligden de stad tegen plunderaars en criminele elementen.[40] Door de CNT en de FAI werden plundering of moord met de kogel bestraft. Voor de rechtsspraak over politieke misdaden werden de Volkstribunalen opgericht.
Onder enorm enthousiasme vertrokken op 24 juli de eerste colonnes van de arbeidersmilities naar Aragón. Meer dan 20.000 man, waaronder 14.000 anarchisten van de CNT en de FAI waren in twee dagen tijd bewapend en bevoorraad. Zij vertrokken in onteigende vrachtwagens en autobussen naar de grens van Aragón. De leiding van deze expeditie was in handen van Buenaventura Durruti en Perez Fárras, een populaire majoor die in 1934 de leiding van de mislukte opstand had gehad. Het plan was om via Aragón een doorbraak te forceren naar Asturië en de economisch belangrijke industriegebieden van Noordwest Spanje. Op die manier zouden de fascisten in het Noorden en het centrum van Spanje van elkaar gescheiden worden en zou de opmars naar Madrid, die later inderdaad plaats vond, onmogelijk zijn gemaakt.[41] De voorbereiding van deze grote militairrevolutionaire onderneming was in handen van de bekende anarchistische theoreticus Diego Abad de Santillán. Deze had een belangrijke rol tijdens de straatgevechten gespeeld en zat als afgevaardigde van de FAI in het Comité de Milicias.
Op 22 juli verschijnen de eerste kranten weer, zij het dan dat alle vroegere rechtse kranten een geheel revolutionaire inhoud hebben gekregen. Door de CNT en de FAI wordt een informatiebulletin opgezet, dat van nu af aan het verloop van de revolutie zal begeleiden en dat voor elke belangstellende een van de meest waardevolle bronnen voor de geschiedenis van de Spaanse burgeroorlog is. Merkwaardigerwijs werd het eerste nummer (van 22 juli 1936) samengesteld door de bekende historicus van het anarchisme, Max Nettlau. Deze verbleef toevallig in Barcelona bij vrienden, toen de opstand van het leger plaatsvond.[42]
Langzamerhand begint het dagelijkse leven weer op gang te komen. Winkels worden weer geopend en terrasjes weer bezet. Maar in plaats van de burgerij is het de arbeidersklasse die de straten en pleinen bevolkt. Overal ziet men de klederdracht van de revolutie: de overall met de rode halsdoek. Barcelona was een stad in revolutie, en waarschijnlijk was zij het toneel van de meest authentieke arbeidersrevolutie die de twintigste eeuw gekend heeft. Op allen die de stad in deze tijd bezochten, maakte zij een diepe indruk. Iedereen zag er datgene, wat hij gehoopt had eens te zullen zien als de revolutie werkelijkheid was geworden. De linkse journalist Borkenau (géén anarchist), die de stad anderhalve week na de gevechten bezocht, schrijft:
“[…] En dan, toen we de hoek van de Ramblas (de belangrijkste verkeersader van Barcelona) omgingen, volgde een geweldige verrassing: in een flits ontvouwde zich voor onze ogen de revolutie. Het was overdonderend. Het was alsof we op een werelddeel geland waren, dat verschilde van alles wat ik tot dan toe gezien had. De eerste indruk: gewapende arbeiders, geweer over de schouder, maar gekleed in burger. … Wapens, wapens en nog eens wapens. Slechts enkele van deze gewapende proletariërs droegen het nieuwe donkerblauwe en fraaie militie-uniform. Ze zaten op de banken of liepen over de trottoirs van de Ramblas, met hun geweer over de rechterschouder en vaak hun meisje aan de linkerarm. … Het feit dat al deze gewapende mannen rondliepen, marcheerden en reden in hun gewone kleren, maakte het geheel slechts indrukwekkender: een demonstratie van macht van de fabrieksarbeiders. De anarchisten, herkenbaar aan hun roodzwarte insignes, waren verreweg in de meerderheid. En nergens een spoor van ‘bourgeoisie’. Slechts arbeidersmannen en -vrouwen; zelfs geen hoeden!
De Ramblas is niet minder kleurrijk dan vroeger; er is immers de oneindige afwisseling van blauw, rood, zwart, van de partijemblemen, de halsdoeken, de fleurige uniformen van de militie.”[43]
Ongeveer tezelfdertijd (begin augustus 1936) bevond John Langdon-Davies zich in Barcelona en zijn indrukken waren geheel anders. In zijn boek Behind the Spanish barricades, een van de eerste werkelijk informatieve boeken over de Spaanse burgeroorlog, vertelt hij:
“Ik zal mijn aankomst in Barcelona, begin augustus 1936, niet licht vergeten. … Korte tijd was ik totaal uitgeput. Ik had mijn eerste ervaring opgedaan van anarchosyndicalisme in de praktijk. Barcelona had namelijk stoplichten en verkeersagenten afgeschaft; voor zover men kon zien was het iedereen gelukt een auto te vorderen en was iedereen tegelijkertijd bezig te leren rijden en records te breken. In een stad in volle revolutie lijkt het alsof iedereen ergens anders heen moet in zo weinig mogelijk seconden. Elke jongeman in Barcelona had zich een auto, een overalluniform en een of ander wapen weten te verschaffen, en zolang er nog benzine was, maakte iedereen zo goed mogelijk gebruik van deze unieke kans.”[44]
In zijn boek Ceux de barcelone beschrijft de Duitse balling en journalist H.E. Kaminski de eerste indruk die de revolutie op hem maakte. Bovenal het enorme lawaai dat de stad voortbracht:
“Op het eerste gezicht is Barcelona niet veranderd. Drukke straten, volle winkels, de cafés tot op de laatste plaats bezet. ‘s Avonds is de stad schitterend verlicht, alle straatlantaarns branden, lichtreclames stralen in vele kleuren en de menigte is nog groter dan overdag. Wat van de ochtend tot de avond voortduurt en tijdens de nacht nauwelijks afneemt is het lawaai: een indringend, overweldigend lawaai dat iemand volledig verdooft, ook degene die aan het zuidelijk rumoer gewend is. Onafgebroken toeteren de auto’s en hun geraas valt samen met dat van de trams, iedereen lijkt te schreeuwen en reusachtige luidsprekers braken zonder onderbreking woorden en muziek uit.”[45]
Een vierde ooggetuige die we hier aan het woord laten, is George Orwell, de bekende Engelse schrijver die als verslaggever naar Barcelona kwam, maar zich aansloot bij de arbeidersmilities om aan het front van Aragón te vechten tegen het fascisme. Zijn merkwaardige boek Homage to catalonia houdt het midden tussen een politiek pamflet en een autobiografie. Barcelona betekende voor Orwell een eerste kennismaking met het anarchisme, waardoor hij later in sterke mate beïnvloed zou worden. Over Barcelona schrijft hij:
“[…] voor wie zo uit Engeland kwam was de aanblik van Barcelona verrassend en overweldigend. Voor het eerst van mijn leven was ik in een stad waar de arbeidersklasse in het zadel zat. Praktisch elk gebouw van enig formaat was in beslag genomen door de arbeiders en versierd met rode vlaggen of de rood-zwarte vlag van de anarchisten; op elke muur waren hamer en sikkel en de afkortingen van de revolutionaire partijen gekalkt; in bijna elke kerk waren de heiligenbeelden verbrand en was de rest weggehaald. Hier en daar werden kerken systematisch afgebroken door ploegen arbeiders. Elke winkel en elk café had een bordje waarop stond dat de zaak gecollectiviseerd was; zelfs de schoenpoetsers waren gecollectiviseerd en hun kistjes waren roodzwart geschilderd. Kelners en winkelbedienden keken je recht in de ogen en behandelden je als een gelijke. Onderdanige en zelfs formeelbeleefde uitdrukkingen waren tijdelijk verdwenen. Niemand zei ‘Señor’ of ‘Don’ of zelfs ‘Usted’; iedereen sprak iedereen met ‘kameraad’ en ‘jij’ aan, en zei ‘Salud!’ in plaats van ‘Buenos dias’. Fooien waren bij de wet verboden; bijna het eerste wat ik meemaakte was een preek van een gerant in een hotel, omdat ik geprobeerd had de liftjongen een fooi te geven. Particuliere auto’s waren er niet, die waren allemaal gevorderd, en alle trams en taxi’s en veel andere vervoermiddelen waren roodzwart geverfd. Overal vlamden de revolutionaire affiches aan de muren in heldere rode en blauwe tinten, waar de enkele reclameaffiches die nog over waren als modderspatten bij afstaken.
Op de Ramblas, de brede hoofdverkeersader van de stad, waar voortdurend massa’s mensen heen en weer stroomden, brulden luidsprekers de hele dag en tot laat in de avond revolutionaire liederen.
En het vreemdste van alles was de aanblik van de massa’s. Behalve een klein aantal vrouwen en buitenlanders waren er in het geheel geen ‘goedgeklede’ mensen. Praktisch iedereen droeg grove arbeiderskleren, of een blauwe overall, of een variant van het militie-uniform. Dit alles was vreemd en ontroerend. Veel ervan begreep ik niet, in sommige opzichten vond ik het zelfs onprettig, maar ik erkende het onmiddellijk als een stand van zaken, waarvoor het waard was te vechten.”[46]
De indruk die Barcelona maakte was groot. Maar uit alle vier ooggetuigeverslagen spreekt toch duidelijk de verwondering, of liever gezegd de bevreemding over wat er gebeurde. Een stad in revolutie, een stad in handen van de arbeidersklasse, maar wat waren de achtergronden? Er heerste opwinding in de straten van Barcelona, maar ook angst en dreiging. Overal verzamelden mannen en vrouwen zich voor de luidsprekers die het nieuws van het front gaven. Grote kaarten waren in de vitrines van de kranten aangeplakt en iedere militieman werd omringd door een groep vragenstellers. Politieke organisaties en arbeiderssyndicaten hielden grote demonstraties met muziek en zeeën van rode en zwarte vlaggen. Soms werd er alarm geslagen en veranderde het straatbeeld op slag. In een oogwenk waren straten en pleinen leeg en stoven vrachtwagens vol zwaarbewapende anarchisten door de straten.[47] De barricades die tijdens de gevechten gebouwd waren werden slechts geleidelijk aan afgebroken. De uitvalswegen van Barcelona bleven tot begin september door de arbeidersmilities bewaakt. Voor allen die Barcelona bezochten was deze stad het levende symbool van de sociale revolutie in Spanje. Ook al probeerden communisten en burgerlijke groeperingen tot in het absurde het bestaan van de sociale revolutie te verloochenen,[48] er was altijd nog Barcelona, de levende getuigenis van de revolutie en de macht van de arbeiders. Barcelona was de revolutie en er heerste een gevoel van solidariteit en gelijkheid als in geen andere revolutie vóór haar. De achtergrond van dit alles was het speciale aspect van de revolutie in Barcelona en Catalonië. Een aspect dat het belang van de gebeurtenissen in deze oosthoek van Spanje deed uitstijgen boven het belang van de burgeroorlog alleen. Barcelona was het toneel van de eerste en enige werkelijke anarchistische revolutie. Een revolutie waarbij de macht in de handen van het volk lag, waarbij geen dictatuur van enige groep of partij bestond, waarbij geen uitgeslapen partijbonzen en politici aan de touwtjes trokken, maar waar de arbeiders hun eigen weg trachtten te gaan. Dit werd voor het eerst en in al zijn consequenties duidelijk in de manier waarop de Catalaanse arbeiders de leiding van de economie overnamen en de fabrieken en bedrijven onder hun eigen toezicht in werking stelden.
Op de avond van de 20e juli 1936 was de macht in Barcelona op onverwachte en snelle wijze geheel in handen van de anarchisten. Dank zij hun persoonlijke moed en revolutionaire daadkracht was de opstand van het leger in Barcelona en Catalonië volledig mislukt en terecht had Companys hen die dag de “meesters van de stad en geheel Catalonië” genoemd. Zelfs hun felste tegenstanders moesten toegeven dat het op de eerste plaats de anarchisten geweest waren die de fascisten hadden verslagen en die op de steun van de hele arbeidersbevolking konden rekenen.
Maar wat een stad en welk een nieuwe meesters! Tot voor enkele dagen waren de CNT- en de FAI-leden door de regering van dezelfde Companys nog beschouwd als de gevaarlijkste staatsvijanden en als niet meer dan een stelletje bandieten. Verschillende van hen waren pas de laatste 24 uur door de revolutionaire arbeiders uit de gevangenis bevrijd. En Barcelona zelf; nog rokend van de tientallen in brand gestoken kerken, met de sporen van twee dagen bloedige straatgevechten die honderden slachtoffers hadden gekost. Een stad die beheerst werd door gewapende arbeiders en waar vooralsnog een grenzeloze chaos heerste.
Het was voor iedereen duidelijk dat de overwinning van de arbeiders het einde van de bestaande maatschappelijke orde moest betekenen. En daar lag de grote opgave van de anarchisten in de eerste dagen na de 19e juli. De voedselvoorziening moest veilig gesteld worden, het openbare leven in de stad hersteld en de economie zo snel mogelijk op gang gebracht. Een van de belangrijkste vragen waarmee de CNT zich steeds had beziggehouden, was de vraag: wat te doen op de dag na de revolutie? En het antwoord daarop was duidelijk en kort: de economische macht aan de syndicaten en de arbeiders.[1] Op 20 juli 1936 bestond er buiten de anarchistische syndicaten en de arbeiders om geen enkele macht meer in Barcelona. De politieke zowel als de economische macht was geheel in hun handen. Het was slechts zaak dit waar te maken en handelend op te treden.
Maar op dit punt deed zich een verbijsterend en haast onbegrijpelijk feit voor. De leidinggevende figuren van de CNT en de FAI deden niets om de noodzakelijk acties en hervormingen vorm te geven of te stimuleren. Met geen woord wordt er in de talloze manifesten en proclamaties van de eerste revolutiedagen over de sociale revolutie of de nieuwe economische structuur gesproken. Dit alles staat in schrille tegenstelling tot de overtuigde revolutionaire houding van de anarchisten bij eerdere gelegenheden. Het lijkt of de voorbereidingen voor de militaire strijd tegen het fascisme zo zeer de aandacht van de CNT- en FAI-leiding opeisten, dat de maatschappelijke en economische problemen eenvoudig vergeten werden.[2]
Op 26 juli richt de FAI zich via de radio (de anarchisten beschikten over een eigen station) tot de arbeiders van Barcelona met een dringende oproep om de eenheid van alle antifascistische krachten in de strijd tegen het fascisme te bewaren. Twee dagen later (28 juli) geeft de lokale federatie van de syndicaten van Barcelona een communiqué uit, waarin de arbeiders opgeroepen worden om zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan. Opnieuw met een beroep op de inspanningen voor de strijd tegen het fascisme. Industrieën die van belang zijn voor de oorlog en voor de voedselvoorziening moeten het eerst volledig in bedrijf gesteld worden. De lokale federatie stelt voor om de mogelijkheid van onteigening van de wapenindustrie te bespreken met de commissie voor economie van het Comité de Milicias Antifascistas.[3] Met geen woord wordt gesproken over de collectivisatie of socialisatie van deze industrieën. Integendeel, alleen de onteigening van de wapenindustrie (ten bate van wie) zal besproken worden. Een dag eerder, op 27 juli, was in het officiële orgaan van de CNT-FAI bovendien een lijst gepubliceerd van alle ondernemingen met Engelse belangen in Barcelona. Een hoge functionaris van het Engelse consulaat had deze lijst aan het CNT-secretariaat overhandigd. De CNT deed op alle arbeiders een dringend beroep om deze Engelse belangen te ontzien. Het secretariaat gaat zelfs nog verder in zijn ijver en vraagt andere consulaten om hetzelfde te doen zodat de arbeiders gewaarschuwd kunnen worden.[4] Het leek wel alsof de anarchistische organisaties het in de eerste dagen van de revolutie tot hun belangrijkste taak rekenden de buitenlandse kapitalistische ondernemingen tegen de arbeiders te beschermen.
Maar juist het feit dat het Engelse consulaat bescherming van de Britse belangen vroeg, duidde aan dat er wat aan de hand was. Bescherming tegen wie of wat? Een eerste aanwijzing is te vinden in een bericht van de anarchistische jeugdorganisatie in Solidaridad Obrera, het dagblad van de CNT. In het eerste ongecensureerde nummer van 22 juli (3 dagen na het begin van de gevechten) worden de leden opgeroepen om het volk op ‘constructieve daden’ te wijzen. Het artikel eindigt met de leuze ‘Por la Revolución Social!’, ‘voor de Sociale Revolutie’. In een anoniem artikel van de volgende dag, dat getiteld was ‘Na de revolutie, het uur van opbouw’, wordt de instelling van een proletarische economie bepleit. Als eerste stap daartoe wordt voorgesteld dat de leiding van fabrieken en bedrijven van nu af aan uitsluitend in handen van de arbeiders dient te zijn, met het uiteindelijke doel om te geraken tot een ‘arbeidersbestuur zonder enige burgerlijke controle’.[5]
De situatie in Barcelona en Catalonië onmiddellijk na de overwinning van de arbeiders was chaotisch. Door de CNT was al op 18 juli uit voorzorg tegen de dreigende staatsgreep een algemene werkstaking afgekondigd. Tijdens de twee dagen van gevechten was uiteraard het gehele openbare leven ontwricht geweest. Verschillende wijken hadden van de strijd te lijden gehad. Huizen en winkels waren beschadigd, de straten opgebroken en de openbare voorzieningen functioneerden niet meer. Vooral de tram en de telefoon verbindingen hadden veel te lijden gehad.
Onmiddellijk na de opheffing van het stakingsparool en soms al eerder, begaven grote groepen arbeiders zich aan het werk. Het eerst de arbeiders van de openbare diensten en zij die betrokken waren bij de voedselvoorziening.[6] Deze arbeiders keerden terug van de straat waar zij zojuist hun leven gewaagd en een grote overwinning behaald hadden. Allen waren oog vervuld van de gebeurtenissen die in één slag de macht aan de arbeiders geschonken hadden. Het was duidelijk dat zij zich niet opnieuw in een vernederende en onnodige situatie zouden laten plaatsen. Het bestaande economische stelsel had zijn langste tijd gehad. Iedereen wist immers dat achter de fascistische generaals ook het grootste deel van de industriëlen en bankiers van Catalonië had gestaan. Velen van hen waren veiligheidshalve reeds voor 19 juli naar het buitenland vertrokken om de uitslag van de gebeurtenissen af te wachten. Nog meer volgden hen na de 19e juli. Vaak met medeneming van alle kapitaal.
De meeste grote bedrijven zaten aldus zonder directie en zonder leidinggevend personeel. Toen de arbeiders dan ook aan het werk wilden gaan moesten zij de fabrieken en de bedrijven zelf op gang brengen en leiden. Daarvoor werden comités en raden opgericht waarin afgevaardigden van hand- en hoofdarbeiders zaten. Dit procédé was de normale gang van zaken in alle ondernemingen, waar de leiding verdwenen was. Maar ook in bedrijven waar de directie gebleven was, werden raden opgericht die overal na enige tijd begonnen om de bedrijven te onteigenen, over te nemen of onder de controle van arbeiders te stellen. Verschillende van dergelijke bedrijfsraden werkten samen om de economie weer zo snel mogelijk op gang te krijgen. De collectivisatie van de Catalaanse economie werd een feit.
Natuurlijk werd bij deze economische omwenteling grote invloed uitgeoefend door het feit dat de Catalaanse arbeiders in grote mate vertrouwd waren met de anarchistische theorieën van arbeiderszelfbestuur in fabrieken en bedrijven. Door de CNT was steeds grote aandacht aan de economische scholing van de leden besteed. Bovendien waren de arbeiders in de anarchistische syndicaten per bedrijf georganiseerd. Ieder bedrijf, iedere fabriek en iedere werkplaats had zijn eigen gekozen vertrouwensmannen, die bij stakingen en arbeidsconflicten de leiding hadden en eventueel met de directie onderhandelden.[7] De collectivisatie was in vele gevallen niets anders dan de overname van de leiding van de bedrijven door deze arbeidersraden, die bestonden uit mannen die het vertrouwen van de arbeiders bezaten en geschoold waren in praktische problemen van bedrijfsvoering.[8]
Hierdoor wordt het ook verklaarbaar dat de collectivisatie in verschillende bedrijfstakken op geheel andere manier doorgevoerd werd en in sommige branches zelfs helemaal niet (bijvoorbeeld de banken). Daar waar de arbeiders het sterkst waren beïnvloed door de anarchistische theorieën werd het eerst de collectivisatie doorgevoerd en werden de meest radicale oplossingen gezocht. Een overstelpende hoeveelheid vormen van collectivisatie, zelfbestuur, controle en arbeidersraden was het gevolg. Doordat de leiding van de CNT en de FAI bovendien verzuimde deze spontane beweging richting te geven, bleef deze chaotische veelvormigheid nog lange tijd bestaan en kreeg zij kans zich te consolideren. Maar in al de verwarrende activiteiten van het eerste uur is toch duidelijk een tendens aan te wijzen: de arbeiders wensten hun fabrieken en bedrijven zelf te besturen, de uitwassen van het kapitalistisch stelsel te vernietigen en een nieuwe maatschappij op te bouwen. Men dient bij dit alles wel te bedenken dat veel van deze pogingen en experimenten plaats vonden zonder de aanwezigheid van de werkelijke voorhoede van de arbeidersbeweging. Deze was vaak met groot enthousiasme als eerste naar het front in Aragón vertrokken. Ook in dit opzicht heeft het samenvallen van oorlog en sociale revolutie de laatste in haar ontwikkeling en mogelijkheden geschaad.
De overname van de bedrijven ging vaak bijzonder snel in zijn werk. Dit gebeurde vooral bij de openbare voorzieningen, die immers zo spoedig mogelijk weer in bedrijf moesten komen. Beter dan de theorie leert de praktijk van de collectivisatie ons iets over de problemen en de kansen van deze nieuwe ontwikkeling.
Zo was de overname van het trambedrijf van Barcelona een goed voorbeeld van het doortastende optreden van een groep arbeiders. Het trambedrijf vormde voor 19 juli één onderneming met de autobus en de metro. Het was geen gemeentelijke maar een particuliere onderneming, die ruim 3.000 arbeiders in dienst had. Daarvan was het overgrote deel bij de CNT aangesloten, waarin zij een revolutionaire factor vormden. De tramstakingen van Barcelona waren tot in het buitenland berucht. Bij de afkondiging van de algemene staking op 18 juli waren de tramarbeiders juist in een verbitterende staking verwikkeld.[9] Barcelona telde 60 tramlijnen door de hele stad en de buitenwijken, waar veel fabrieken gevestigd waren.
Terwijl op de ochtend van de 21e juli nog hier en daar gevochten werd tegen sluipschutters en terroristen, begeeft een groep CNT-arbeiders zich in een geblindeerde auto naar de kantoren van de ‘Companía de Tranvías’ aan de Ronda de San Antonio. Onder hen bevonden zich zowel tramarbeiders als leden van het secretariaat van het Transportarbeiderssyndicaat, dat de verantwoordelijkheid voor het openbaar vervoer in Barcelona op zich genomen had. De gebouwen van de trammaatschappij werden bewaakt door een officier van de Guardia Civil en vier manschappen, die het toezicht aan de arbeiders overgeven en vertrekken. De arbeiders inspecteren de verlaten kantoren en installeren zich op de verdieping van de Raad van Bestuur. Bij een controle van de kas blijkt deze geheel leeg te zijn. Een aantal directeuren en commissarissen had het zekere voor het onzekere gekozen en was er al vóór 19 juli met de kas vandoor gegaan.
In overleg met het secretariaat van Transportarbeiders wordt een Revolutionair Comité (‘Comité Revolutionario’) van zeven man samengesteld dat de voorlopige leiding van het bedrijf op zich neemt, totdat door de algemene vergadering van alle arbeiders een nieuwe raad gekozen zal zijn.
In een snel tempo worden de herstelwerkzaamheden georganiseerd. Ploegen vrijwilligers, die inderhaast samengesteld worden, beginnen de beschadigde tramrails en de vernielde bovenleidingen te repareren. Onder hen zijn vele arbeiders die nooit bij de tram gewerkt hebben en die regelrecht van de barricaden komen. Technisch personeel herstelt ondertussen een groot aantal beschadigde tramstellen. Het resultaat is dat de tram al op 24 juli, nauwelijks drie dagen na de gevechten, weer volledig functioneerde. Overigens was ook aan de tramstellen te zien dat Barcelona in die paar dagen ingrijpende veranderingen had ondergaan: zij waren allemaal geschilderd in rood en zwart, de kleuren van de anarchistische organisaties. Binnen enkele dagen worden via de radio alle transportarbeiders (ook de 700 werklozen) opgeroepen voor een algemene vergadering, waar de afgevaardigden en de leden van de bedrijfsraad en de sectiecomités gekozen zullen worden.[10]
Op een heel andere manier gingen de arbeiders in de glasindustrie te werk. Deze tak van industrie had zwaar te lijden gehad van de economische crisis: op 19 juli waren 400 van de 1.000 arbeiders zonder werk. Van de overigen werkten velen slechts drie dagen per week. Bijna alle arbeiders in deze indus-trie waren bij de CNT aangesloten. Behalve bij de crisis zochten de arbeiders de oorzaak van de slechte toestand ook bij de veelheid van bedrijven en bedrijfjes in Barcelona. Er waren liefst 100 zelfstandige ondernemingen. Met de CNT leiding worden eerst de mogelijkheden van collectivisatie besproken. Een groep arbeiders begeeft zich dan naar een vergadering van werkgevers en geeft hen een overzicht van de moeilijkheden in de glasindustrie. Zij zetten de opvattingen van de arbeiders dienaangaande uiteen en dienen voorstellen tot collectivisatie van alle bedrijven in. Zij wijzen erop dat sanering en centralisatie noodzakelijk zijn en dat vooral de moordende onderlinge concurrentie tot nu toe de situatie steeds verslechterd heeft. Zij stellen voor dat de ondernemers afstand doen van de fabrieken, de gereedschappen en het kapitaal ten behoeve van de algemene collectivisatie. In ruil daarvoor zullen de werkgevers als leden van de arbeidersgemeenschap opgenomen worden en technische of leidinggevende functies krijgen, al naargelang hun capaciteiten. Na enige discussie gaat de meerderheid van de werkgevers met dit plan akkoord en wordt de overname van de bedrijven geregeld. Het syndicaat van de glasindustrie krijgt de beschikking over alle eigendommen en zal de leiding over de industrie als een geheel op zich nemen.[11] Dit alles vond plaats in de eerste week na 19 juli.
Onder de werkgevers in de glasindustrie waren de kleine patroons unaniem vóór de collectivisatie, de grote patroons echter merendeels tegen (maar in de minderheid). Een door alle arbeiders gekozen bedrijfsraad begint onmiddellijk met het terugbrengen van het aantal ondernemingen van 100 tot 29. De lonen waren gelijkgeschakeld en bepaald op een bedrag van 100 peseta’s per week. De verhouding tussen de arbeiders en de ex-werkgevers is over het algemeen goed, waarschijnlijk omdat vele kleine patroons zelf op de rand van de armoede geleefd hadden door de felle concurrentie. Het waren de grote werkgevers geweest die de kleinere gedwongen hadden niet aan de wensen van de arbeiders toe te geven en hen daardoor in stakingen gestort hadden die zij niet wilden en niet konden volhouden. De 400 ontslagen arbeiders worden allen in het productieproces opgenomen.[12]
Deze twee voorbeelden waren geenszins uitzonderingen. Met name in de metaalindustrie en het vervoersbedrijf vinden tijdens en onmiddellijk na de gevechten veel onteigeningen en collectivisaties plaats. De metaalindustrie neemt bovendien een bijzondere plaats in het gehele proces in, omdat de actie hier waarschijnlijk van begin af geïnspireerd was door het machtige syndicaat van Metaalarbeiders. In verband met het grote belang van de metaalindustrie voor de oorlogvoering trachtte het syndicaat al in de eerste dagen vorm en leiding te geven aan de spontane acties van de arbeiders.[13] Durruti zelf had vóór zijn vertrek naar het front in Aragón opdracht gegeven onmiddellijk een oorlogsindustrie te organiseren. Catalonië bezat namelijk geen enkele fabriek voor de vervaardiging van oorlogsmaterieel.
Reeds op 22 juli verscheen er in Solidaridad Obrera een oproep van het Metaalarbeiderssyndicaat, waarin de arbeiders aangeraden werd zich meester te maken (‘se posesionen’, staat er letterlijk) van de productiecentra van de metaalindustrie. Speciaal die bedrijven moesten overgenomen worden, die nodig waren voor dringende oorlogswerkzaamheden zoals het blinderen van vrachtwagens, autobussen en tractoren. Vijf belangrijke ondernemingen werden met name genoemd in deze oproep.[14]
Op 25 juli geeft hetzelfde syndicaat als eerste zelfs richtlijnen aan de arbeiders hoe te handelen in verschillende situaties. In enkele punten wordt aangeduid hoe de collectivisatie in zijn werk dient te gaan:
Dat de metaalarbeiders weer snel aan het werk waren, wordt bewezen door foto’s van geblindeerde vrachtwagens en auto’s die eind juli 1936 in de kranten en weekbladen van Barcelona verschijnen. De omvang die deze beweging van onteigening, overname en collectivisatie in de eerste dagen van de revolutie bereikte is moeilijk exact te bepalen. Uit de vaak verwarde berichten in de pers blijkt zij een aanzienlijke omvang te hebben gehad. Ter illustratie volgt hier een (onvolledige) lijst van bedrijven die in juli en augustus door de arbeiders zijn overgenomen, hetzij door collectivisatie, hetzij door controle:
Niet alle bedrijven en industrieën werden dus onteigend en overgenomen door de arbeiders of de syndicaten. Evenals bij de metaalindustrie ging men hier vaak niet verder dan de instelling van een controlerende raad. Deze term, en die van ‘bedrijfsraad’, (die voor het eerst in de oproep van de metaalarbeiders voorkomen) werden het meest gebruikt.
De beweging was aanvankelijk nog te ongecoördineerd en te gebrekkig om tot een werkelijke herstructurering van de hele economie te komen. Zij was op de allereerste plaats een spontane actie van de arbeiders, geboren uit het elan van de eerste revolutionaire dagen en mogelijk gemaakt door de traditie van zelfstandigheid, solidariteit en revolutionaire daadkracht, de drie kenmerken van de Catalaanse arbeiders. Voeg daarbij de gedurende twee generaties verbreide anarchistische en syndicalistische opvattingen en men heeft een redelijke verklaring voor het opvallende gebeuren van de economische revolutie in Barcelona in juli 1936. Niet ten onrechte sprak de communistische auteur Frank Jellinek (overigens net als zijn geestverwanten een fel tegenstander van collectivisatie) van een ‘drang naar collectivisatie’, die zich in Catalonië ontlaadde. Behoud van het kapitalisme was onmogelijk, nationalisatie ondenkbaar. De totaliteit van de economische verhoudingen, het Spaanse karakter, het anarchisme en het vermogen tot improvisatie van de arbeiders maakten de collectivisatie tegelijkertijd noodzakelijk en mogelijk.[17]
Een groot deel van de Catalaanse economie was in handen van de arbeiders. De bedrijfsraden en controlerende raden begonnen te functioneren en de economie werd verder hervormd. De nieuwe leiders van de economie moesten nu hun capaciteiten bewijzen. De meeste arbeidersraden (dat wil zeggen controlerende en bedrijfsraden) waren niets anders dan de voortzetting van de vroegere fabriekscomités voor het leiden van stakingen. Daarin hadden de vertrouwensmannen van de arbeiders zitting, die hun waarde in de gevechten en tijdens de stakingen bewezen hadden. Borkenau merkte over de gecollectiviseerde busonderneming het volgende op: “Formeel werd, na het hervatten van het werk, de nieuwe bedrijfsleiding door de arbeiders zelf gekozen; maar in feite leek het het oude fabriekscomité van de CNT te zijn, dat al lang voor de burgeroorlog gezag had onder de mannen. Het moet makkelijk voor zo een bedrijfsleiding geweest zijn om gehoorzaamd te worden.”[18] De leden van deze arbeidersraden bleven allen normaal in hun eigen beroep in de fabrieken werken, in navolging van de leden van de bestuursorganen van de CNT. Immers, alleen temidden van de arbeiders kon men hun eigen belangen behartigen. De vergaderingen van de arbeidersraden vonden altijd buiten werktijden plaats. Het was regel dat zij òf hun oude loon behielden, òf dat van een gemiddelde arbeider verdienden.[19] Alleen in enkele van de grootste ondernemingen werd een permanente commissie uit de bedrijfsraad ingesteld, die tijdens de gewone werktijd haar functies verrichtte.
De arbeidersraden waren spontaan onder de arbeiders ontstaan op een moment dat de leidinggevende anarchistische organisatie hun voornaamste aandacht op de organisatie van de oorlogsinspanning richtten. In feite bemoeiden zij zich nauwelijks met de collectivisatie beweging. Dat de arbeiders fabrieken en bedrijven overnamen was iets dat in de woelige gebeurtenissen van de eerste revolutiedagen nauwelijks doordrong. In de eerste weken van augustus 1936 verandert deze mentaliteit ingrijpend. De voormannen van de CNT en de FAI komen met een schok tot de ontdekking dat de arbeiders het initiatief in eigen handen hebben genomen en een ingrijpende economische revolutie begonnen zijn.
Op een vergadering van de syndicaten van Barcelona, die voor het eerst na de revolutie op 2 augustus gehouden zou worden, staat als punt 5 op de agenda vermeld: “Op welke wijze zouden de syndicaten de socialisatie van de productie-eenheden, die in handen van de syndicale organisaties zijn er door hen gecontroleerd worden, kunnen kanaliseren?”[20] Uit deze formulering spreekt duidelijk de behoefte van de syndicaten om deze actie niet geheel aan de individuele acties van de arbeiders over te laten. Wij zagen hiervoor al dat het Metaalarbeiderssyndicaat reeds eerder geprobeerd had regelend in te grijpen. Maar er werden ook van andere kant plannen bestudeerd om de collectivisatie in een nieuwe economische structuur op te nemen.
Door het Comité de Milicias Antifascistas, de enige reële macht in Catalonië, wordt begin augustus een Economische Raad (Consejo de Economía) ingesteld, die zich speciaal zal moeten bezig houden met de moeilijkheden van de Catalaanse economie. Vooral die moeilijkheden, die zijn ontstaan ten gevolge van de oorlog en de revolutie. Deze moeilijkheden waren onmiddellijk na 19 juli al bijna catastrofaal geworden. De uitvoer van afgewerkte producten, vooral die van textiel – de spil van de Catalaanse economie –, was bijna helemaal tot stilstand gekomen. Tegelijkertijd was de aanvoer van grondstoffen en steenkool uit Asturië en noordwest Spanje tot stilstand gekomen door de bezetting van Aragón en Navarra door de legers van de rebellerende generaals. Het plan van de anarchisten om de militaire inspanning primair te richten op de verovering van Aragón en de doorbraak naar het noorden was dan ook mede geïnspireerd door deze economische factoren. De financiële positie van Catalonië was eind juli zeer slecht. Door de kapitaalvlucht was een ernstig deviezentekort ontstaan. Door het wegvallen van de traditionele markten was de uitvoer gebroken. Kredieten waren alleen van de centrale regering in Madrid te verwachten en deze toonde duidelijk er niets voor te voelen de revolutionaire situatie en de macht van de anarchisten te ondersteunen. Deze en andere problemen vormden het werkterrein van de Economische Raad in Catalonië. Evenals het Comité de Milicias was zij samengesteld uit vertegenwoordigers van alle antifascistische partijen. Uiteraard hadden de anarchisten ook hier de overhand.
Een belangrijke figuur in de Economische Raad was de anarchist Juan P. Fábregas, over wie we later zullen spreken, terwijl de theoreticus Diego Abad de Santillán aan het hoofd van enkele afdelingen stond. De Economische Raad werkte zeer nauw samen met de CNT-syndicaten en wist een grote invloed op de economie te krijgen. “De Economische Raad heeft de hele productie van Catalonië onder zijn controle”, schreef Augustin Souchy, de propagandasecretaris van de CNT.[21] Een andere vooraanstaande anarchist zag haar als een basis en een model voor de herstructurering van de wereldeconomie: “Een orgaan dat als model voor de wereld zou kunnen dienen is de Economische raad, door de Generalidad van Catalonië ingesteld.”[22]
Op 11 augustus 1936 stelde de Economische Raad een soort urgentieplan voor de economie op. Het plan telde 11 punten en het vertoont sterke overeenkomsten met de eerder aangehaalde voorstellen van het syndicaat van metaalarbeiders. De Economische Raad stelde voor:
Het plan tracht duidelijk de collectivisatie in bepaalde banen te leiden. Voor collectivisatie zouden in aanmerking komen: de grote industrieën, de openbare diensten, het vervoersbedrijf en alle bedrijven die door de eigenaars verlaten zijn. In alle andere bedrijven zullen slechts controlerende raden ingesteld worden.
Het plan is waarschijnlijk een compromis geweest tussen de radicale eisen van de anarchisten en de meer gematigde wensen van de andere groepen. Wat er zou gebeuren met die bedrijven, die volgens het plan niet voor collectivisatie in aanmerking zouden komen maar door de arbeiders reeds overgenomen werden, daarover zwijgt men wijselijk.
De wensen van de CNT en de FAI ten opzichte van de economische revolutie waren sinds de eerste dagen na 19 juli steeds radicaler geworden, meegesleept als zij waren door het revolutionaire elan van de arbeidersmassa’s. Terwijl de arbeidersmilities in Aragón hun opmars voortzetten en Zaragoza naderden, begon de leiding van de anarchistische organisaties in Catalonië zich in te zetten voor de interne revolutie.
In een manifest van de lokale Federatie van syndicaten van Barcelona op 15 augustus, wordt opgeroepen tot de economische revolutie. Op de ruïnes van de kapitalistische economie moet door de arbeiders een nieuwe economie opgebouwd worden. “Laten wij, zo zegt het manifest, de economie volgens nieuwe principes opbouwen. En de eerste en meest elementaire van deze principes is de socialisatie van de rijkdommen en de productiemiddelen, zoals grond, fabrieken, mijnen en werkplaatsen.”[24] Hier wordt dus de socialisatie van de gehele economie geëist zonder uitzondering. Het gebruik van het woord socialisatie (Socialización) is in dit verband veelbetekenend. Collectivisatie werd gebruikt voor de overname van de particuliere bedrijven door de arbeiders en de instelling van de bedrijfsraad. Socialisatie betekende voor de anarchisten de volgende stap in de economische revolutie, namelijk de structurele organisatie van de verschillende industrieën en bedrijfstakken binnen één geheel. Daarbij zouden de syndicaten van de verschillende beroepsgroepen (bouwvakken, metaalindustrie, transport enzovoort) de industrieën in hun geheel en als één geheel overnemen en collectiviseren. De syndicaten werden identiek aan de verschillende industrieën en het verschil tussen rijke en arme bedrijven zou verdwijnen. Dit idee van integratie van de hele economie in één structuur is het meest karakteristieke aspect van de socialisatie.[25] In deze beginfase worden de beide termen ‘collectivisatie’ en ‘socialisatie’ echter nog tamelijk willekeurig door elkaar gebruikt. Enkele weken na de publicatie van het plan van de Economische Raad, op 27 augustus, wordt een nog dringender oproep gepubliceerd. Ditmaal afkomstig van de CNT-leiding zelf. Hierin luidde het:
“Gezien de huidige omstandigheden, vol mogelijkheden voor een economische hervorming van de maatschappij geeft de Confederale organisatie van arbeiders (= de CNT, J.G.) de volgende richtlijnen uit, die het proletariaat dient te volgen om de meest noodzakelijke en onmiddellijke doeleinden te realiseren.
Alle arbeiders van alle industrieën moeten onmiddellijk overgaan tot de onteigening en collectivisatie van de bedrijven. Dit dient binnen zo kort mogelijke tijd te geschieden. Vervolgens moet een arbeidersraad (Consejo Obrero) benoemd worden, die de industrie zal leiden, bijgestaan door al die technische krachten die nodig zijn.”
Om de eenheid in de economische besluitvorming te waarborgen moet in iedere arbeidersraad een afgevaardigde of een vertegenwoordiger van de Economische Raad opgenomen worden. Deze wordt echter door de arbeiders aangewezen, en wel liefst uit hun midden. De oproep van de CNT besluit met een dringende aansporing om deze richtlijnen zo snel mogelijk tot uitvoering te brengen.[26]
Het was de CNT dus wel degelijk ernst met haar voornemen tot collectivisatie van de hele economie. Begin augustus was al een centrale commissie voor technische beroepen ingesteld. Deze commissie diende als een contact en overlegorgaan voor architecten, ingenieurs en experts op verschillende gebieden. Alle syndicaten, die hun gecollectiviseerde bedrijven technische specialisten nodig hadden, konden met deze commissie contact opnemen.[27] Vele technici en specialisten, die zich na de revolutie hadden aangeboden en bereid waren tot loyale medewerking, kwamen op die manier ter beschikking van de gecollectiviseerde bedrijven in heel Catalonië. Later werd de commissie omgezet in een syndicalistische organisatie voor deze beroepen. In augustus 1937 telde zij meer dan 12.000 leden uit alle technische beroepen.[28]
Hoe de situatie in de Catalaanse economie nu precies geweest is tijdens deze eerste weken, is onmogelijk meer te achterhalen. De berichten over de omvang en de intensiteit van de collectivisatie spreken elkaar en zichzelf vaak tegen. Terwijl de anarchisten en de POUM beweerden dat de collectivisatie algemeen was, schreven de Esquerra-organen dat er in feite niet veel veranderd was in de Catalaanse economie, al erkenden zij de grote omvang van de collectivisatie. Veel van de buitenlanders die Barcelona in deze tijd bezochten waren van mening dat de collectivisatie zo goed als algemeen was en diep ingrijpende veranderingen tot stand gebracht had. Dit werd zelfs door de communisten, de felste tegenstanders van de collectivisatie, toegegeven. “De arbeiders hebben vandaag de fabrieken, de arbeiders hebben vandaag de banken, het land, zij hebben de wapens”, verklaarde Antonio Sesé, secretaris van de UGT (dat wil zeggen van de Catalaanse UGT die nauw gelieerd was met de communisten) in april 1937. En de bekende Russische journalist Michael Koltzov verklaarde in september 1936 al in de Prawda dat in Barcelona 3.000 bedrijven door de arbeiders overgenomen waren.[29] Dezelfde conclusies kunnen getrokken worden uit de woorden van een communistische voorman in Frente Rojo, die letterlijk zei:
“In de eerste dagen van de opstand vielen vele arbeiders in een manie van confiscatie en socialisatie omdat zij geloofden dat zij zich in een sociale revolutie bevonden. Bijna alle industrieën werden gesocialiseerd […]”[30]
Afgezien van het foutieve gebruik van de term ‘socialisatie’ geeft deze uitspraak waarschijnlijk het beste de werkelijk weer. In bepaalde industrieën was de collectivisatie algemeen, met name in de openbare voorzieningen en het openbaar vervoer, de bouwvakken, de gas-, water- en electriciteitsbedrijven, de textielindustrie enzovoort. In al deze bedrijfstakken was in een zeer korte tijd een arbeidersleiding tot stand gekomen.
De bekende Amerikaanse anarchiste Emma Goldman gaf in september 1936, na een bezoek van een week aan Barcelona, haar indrukken over de collectivisatie aldus weer:
“Na mijn aankomst in Barcelona had ik een week lang ruime gelegenheid om de veranderde omstandigheden te onderzoeken. En ik was verbaasd alles in perfecte toestand te zien. Niets was vernield of gesloopt, geen spijker was van plaats veranderd in de fabrieken, ateliers of de vroegere herenhuizen, die nu gebruikt worden door de vele afdelingen van de CNT-FAI. Ik sprak met enkele van de arbeiders om uiting te geven aan mijn verbazing dat zij totale vernieling hadden kunnen voorkomen van de eigendommen, die zij nu bezaten. Op directe en eenvoudige wijze werd mij verteld dat de arbeiders vonden, dat zij de rijkdom hadden voortgebracht en dat het op zijn minst een stommiteit zou zijn om iets te vernietigen, dat nu toegankelijk kan worden gemaakt voor alle werkers. Dit betekent een nieuwe markering in het revolutionair bewustzijn van de waarde en onaantastbaarheid van de menselijke inspanning en vormt een overtuigend voorbeeld van de kwaliteit, het inzicht en praktisch oordeel van de CNT-FAI.”[31]
Dezelfde mentaliteit en capaciteiten werden ook geconstateerd door de eerder genoemd journalist Borkenau. Over een bezoek aan de werkplaatsen van de gecollectiviseerde Autobusmaatschappij van Barcelona schreef hij:
“Ontegenzeggelijk was de fabriek, die ik bezocht, een groot succes voor de CNT. Slechts drie weken na het begin van de burgeroorlog en twee weken na het einde van de algemene staking, werd er zo vlot gewerkt dat het leek alsof er niets gebeurd was. Ik zocht de mannen op bij hun machines. De werkplaatsen zagen er opgeruimd uit en het werk werd op gewone wijze gedaan. Sinds de socialisatie heeft deze fabriek twee bussen gerepareerd, een afgebouwd die al in aanbouw was en één geheel nieuwe gebouwd. De laatste kreeg het opschrift: ‘gebouwd onder arbeiderszelfbestuur’. De bedrijfsleiding beweerde dat hij in vijf dagen gebouwd was, terwijl men er onder het vorig bewind gemiddeld zeven dagen voor nodig had. Een volledig succes derhalve.
Het is een grote fabriek en ik geloof dat het onmogelijk zou zijn om de zaken er goed uit te laten zien, als er een grote warboel heerste. En ik geloof ook niet dat er voorbereidingen waren getroffen voor mijn bezoek.”
En als een voorzichtige conclusie voegt hij er aan toe:
“Maar hoewel het te vroeg is om vanuit deze zeer gunstige indruk te generaliseren, blijft het feit bestaan dat het een buitengewone prestatie is van een groep arbeiders om een fabriek over te nemen – hoe gunstig de omstandigheden ook mogen zijn – en hem binnen enkele dagen weer in volledige regelmaat te laten te draaien. Op briljante wijze getuigt het van de grote kundigheid van de gemiddelde Catalaanse arbeider en van de organisatiebekwaamheid van de vakbonden in Barcelona.”[32]
Interessant en verhelderend is de mening over deze zaken van iemand als Luis Companys, die – in naam althans – nog steeds de president van Catalonië was. Hij had deze titel overigens pas na 19 juli aangenomen; daarvóór heette hij president van de Generalidad. Als leider van de linkse burgerlijke groeperingen in Catalonië zag Companys zich in de eerste maanden van de revolutie gesteld tegenover een uiterst moeilijk probleem. Voor iedereen was het duidelijk dat de CNT en de FAI de werkelijke macht over Catalonië uitoefenden en dat het hele verbond tussen de antifascistische groeperingen in het Comité de Milicias alleen aan hun bereidheid tot samenwerking te danken was.
De sociale revolutie en de collectivisatiebeweging stelden Companys en zijn partijgenoten voor een dilemma. Hoe moesten zij al op deze uitdaging reageren? Wat diende hun houding tegenover de arbeidersrevolutie van hun tijdelijke bondgenoten te zijn? Door de Generalidad, die overigens weinig macht had naast het Comité de Milicias, werd in augustus een poging gedaan om de arbeiders voor zich te winnen. De huren werden met 50% verlaagd en alle lonen onder de 6.000 peseta’s per jaar met 15% verhoogd. Bovendien kondigde de Generalidad de 40-urige werkweek af.[33] Door de CNT werd hier aanvankelijk verzet aangetekend omdat deze maatregelen de economie schade zouden kunnen toebrengen. De 40-urige werkweek is dan ook niet doorgevoerd. De loonsverhoging kwam algemeen tot stand, behalve in de zwaar getroffen textielindustrie, waar een akkoord tussen de arbeiders was afgesloten dat de lonen vastlegde op het peil van 19 juli. De huurverlaging werd door een herstructurering van het huizenbezit overbodig gemaakt.[34]
In een interview dat de Engelse journalist John Langdon-Davies met Companys had in het midden van augustus 1936, verzekerde deze dat het voor het fascisme onmogelijk zou zijn om ooit de macht in Catalonië over te nemen, tenzij na uitroeiing van alle Catalanen. En hij verklaarde zich aldus nader:
“Ik zeg dit omdat er geen economische klasse meer is om het fascisme te helpen. De kapitalistische bourgeoisie is te gronde gegaan aan haar eigen dwaasheid en het is onmogelijk om tweedracht te zaaien tussen ons, de kleine burgerij en het proletariaat.”
Wat betreft de gevolgen van de economische structuur van deze samenwerking tussen proletariaat en middenstand zegt Companys het volgende:
“Het kapitalisme in de oude betekenis is dood. Het pleegde zelfmoord door zijn illegale opstand. Daarom is er geen gevestigd belang, dat mijn burgerlijke regering (d.i. de Generalidad, j.g.) vertegenwoordigt. Wij vormen dat gedeelte van de middenklasse, dat de kapitalisten met behulp van het fascisme proberen te vernietigen. Daarom zijn wij het eens met het proletariaat … We hopen de komende veranderingen te sturen en daardoor de democratische rechten van het individu te handhaven. Maar nooit zullen we een poging doen om de vooruitgang op economisch en sociaal gebied tegen te houden. We geloven dat we de feiten moeten nemen zoals ze komen, en dat we de noodzakelijke veranderingen in zo goed mogelijke banen moeten helpen leiden. We hebben reeds, te beginnen bij de openbare diensten, de collectivisatie van de industrie vergemakkelijkt.”[35]
Inderdaad is er in deze periode geen sprake geweest van tegenwerking van de collectivisaties van de Generalidad, maar dat is meer aan onmacht van dat orgaan te danken geweest dan aan overtuiging. In een interview uit dezelfde tijd (half augustus 1936) verklaarde Companys op de vraag wat de Generalidad zou doen als het Catalaanse volk zich voor het anarchosyndicalisme zou uitspreken: “Dat zie ik aldus: de democratisch gezinde burgerij, vrij van ieder belang bij het financieel kapitalisme, heeft niet het recht om de wil van het volk te veronachtzamen. Als datgene wat u bedoelt, werkelijkheid wordt, dan zal de burgerij het noodgedwongen moeten accepteren.”[36] Noodgedwongen is inderdaad de beste kwalificatie die men voor de houding van de Generalidad in de komende maanden kan gebruiken.
Met het verdwijnen van de revolutionaire sfeer in Barcelona en van de geest van solidariteit uit de eerste dagen, toen anarchisten, socialisten en Esquerra-leden schouder aan schouder vochten, veranderde het politieke klimaat in Barcelona. Er gingen meer en meer stemmen op om het revolutionaire Comité de Milicias Antifascistas te vervangen door een meer legaal en formeel overheidsgezag. Hier bij speelde vooral de overweging een rol dat de expeditie naar Aragón vastgelopen was. De militietroepen lagen sinds het begin van augustus in stelling voor de steden Zaragoza, Teruel en Huesca, na ongeveer een derde deel van Aragón bevrijd te hebben. Door gebrek aan wapens en uitrusting waren zij tot machteloosheid en inactiviteit gedoemd. De regering in Madrid weigerde iedere levering van wapens of geld aan de gevreesde anarchistische colonnes. Het Comité de Milicias was niet in staat op deze manier haar taak te vervullen. Zowel de Esquerra als de PSUC drongen dan ook aan op opheffing van het Comité en herstel van de Generalidad in al haar bevoegdheden. De anarchisten voelden daar uiteraard bijzonder weinig voor. Toen echter de moeilijkheden met de centrale regering steeds groter werden leek een oplossing alleen mogelijk door een herstel van de Generalidad.
Op het regionale congres van de CNT in Catalonië, eind september, zwichten de anarchisten voor de toenemende druk. Men besluit om deel te nemen aan een Catalaanse regering, die – om de anarchistische gevoelens te sparen – ‘Raad’ (‘Consejo’) zal heten. In de praktijk wordt echter onmiddellijk weer van de Generalidad gesproken en de anarchisten gebruiken zelf deze naam na enkele maanden zonder blozen.[37] Zo verdween het revolutionaire orgaan van de julidagen en had de oude politieke structuur overwonnen.
In de autonome regering van Catalonië bezetten de anarchisten vier belangrijke posten, waaronder economische zaken. Er waren 12 portefeuilles. De Esquerra had 3 ministersposten, de socialisten (PSUC en UGT) 2; de POUM, de Rabasaires en de Acción Catalá (separatisten) ieder één. Voor defensie was een militaire expert aangesteld; de vertegenwoordiger van de Acción Catalá was minister zonder portefeuille. Minister van economische zaken was Juan P. Fábregas, die vanaf de oprichting de leidende figuur binnen de Economische Raad was geweest.[38] In de omstandigheden van het ogenblik was de portefeuille van economische zaken van zeer groot belang. Bij Fábregas en vele andere leidende personen en economische specialisten van de CNT-FAI was de overtuiging doorgedrongen dat de spontane en ongeorganiseerde hervormingen van de eerste dagen niet voldoende waren. De economie moest weliswaar geheel vernieuwd worden, maar zij mocht niet ontwricht worden of uit elkaar gerukt. Zij wensten een vorm van coördinatie die in economische structuur ingebouwd zou moeten worden. Dit zou verwezenlijkt kunnen worden door een revolutionaire economische wetgeving van Catalonië, in overeenstemming met de bestaande collectivisatie en geïnspireerd door de theorieën van het anarchosyndicalisme en het anarchocommunisme.
Het plan dat Fábregas daarbij voor ogen stond behelsde op de eerste plaats een integratie van de verschillende samenstellende delen van een industrie in een federale structuur, op basis van de arbeidersraden. Hierbij werd hij zeker ook geleid door de overweging dat op deze manier een aantal wantoestanden, die in de economie ontstaan waren, verbeterd konden worden. Het uiteindelijke doel van de economische herstructurering was de socialisatie van de economie. Hiermee bedoelde de nieuwe minister van economische zaken ook de organisatie van de gehele economie in één structuur, in tegenstelling tot de meer individualistische collectivisatie, die slechts als overgangsfase diende. Maar juist deze overgangsfase was aan de orde en moest geleid worden. Toch waren er al stemmen opgegaan die verder wensten te gaan en die een radicaler programma voorstonden. Ondanks het door elkaar gebruiken van de termen ‘collectivisatie’ en ‘socialisatie’ is het soms al duidelijk dat er een stroming begint te ontstaan die de revolutie in de economie consequent wil doorvoeren. Zo werd in een vergadering van de FAI-groepen van Catalonië op 2 augustus 1936 besloten dat de tactiek van nu af diende te zijn om “een totale economische reconstructie te verwerkelijken, vanaf collectivisatie tot aan algehele socialisatie van de grond, de mijnen en de industrieën.”[39]
Socialisatie wordt hier dus al gebruikt in de speciale betekenis van een volgende fase van de economische revolutie, de uitbreiding en de vervolmaking van de collectivisatie. Voorlopig echter wenste de groep rond Fábregas slechts een zekere reglementering en een legalisering van de bestaande toestand. Van de noodzaak van deze reglementering was iedereen na enkele maanden van experimenten wel overtuigd geraakt. Reeds op het Regionale Congres van de CNT, dat van 24 tot 26 september 1936 in Barcelona gehouden werd, was veel kritiek losgekomen op de afzonderlijke collectivisaties. Er werd gepraat over bureaucratisering van de revolutionaire comités; men klaagde over het doorbetalen van loon aan leden van gewapende patrouilles en aan militiesoldaten. Maar het ernstigste verwijt trof de gecollectiviseerde bedrijven die met het geld uit de bedrijfskas alleen maar de lonen verhoogd hebben. Wanneer men bedenkt dat andere bedrijven op de rand van de ondergang stonden door gebrek aan geld, wordt dit verwijt begrijpelijk.[40]
De auteur Lou Lichtveld, die na de julidagen nog lange tijd in Catalonië bleef wonen, was van mening dat veel arbeiders de collectivisatie niet begrepen. Zij beschouwden de gecollectiviseerde bedrijven te veel als zelfstandige lichamen of als hun eigendom waarmee zij konden doen wat zij wilden. Zij zagen niet in dat het bedrijf dat zij bestuurden alleen een aan hen toevertrouwd eigendom van het hele volk was. Sommige arbeiders gingen zelfs zo ver in deze misvattingen, dat het ene bedrijf het faillissement van het andere aanvroeg of dat twee bedrijven elkaar probeerden dood te concurreren![41]
De theoreticus Diego Abad de Santillán schreef nog tijdens de burgeroorlog dat de voornaamste oorzaak van de langzame vordering van een werkelijke socialisatie gelegen was in het ‘sentido propietarista’, de ‘bezittersmentaliteit’, van de arbeidersraden. Velen meenden dat de revolutie al geëindigd was met de overname van de bedrijven door de arbeiders.[42] Wantoestanden bestonden dus in ieder geval en werden al vroeg gesignaleerd.
Hiertegen probeerden de CNT en de FAI op te treden door een zekere reglementering en door een plan voor integratie van de gehele economie. Om dit te verwezenlijken zocht de CNT contact met de andere arbeidersorganisatie in Catalonië, de UGT. Het ideaal was om de gehele arbeidersbevolking en de gehele Catalaanse arbeidersbeweging te verenigen achter een revolutionair proletarisch programma van sociaal-economische hervormingen. Reeds op 11 augustus 1936 was daartoe een verbindingscomité (‘Comité de Enlace’) opgericht, waarin leden van de CNT, de FAI, de UGT en de PSUC zitting hadden.[43]
Het oprichtingsbesluit sprak slechts vaag van coördinatie van de strijd, herstel en versterking van de solidariteit van de 19e juli en de wens om alle punten van overeenkomst van de twee richtingen te onderzoeken. Op grond van dit onderzoek zou men tenslotte tot een gezamenlijk programma kunnen komen. Men dient bij dit akkoord te bedenken, dat hier twee zeer ongelijkwaardige partners bijeen waren. Op 19 juli 1936 telde de CNT in Barcelona 350.000 leden, tegen de UGT slechts 12.000. Dit aantal steeg snel en in augustus had de UGT al 35.000 leden, maar ook het ledental van de CNT steeg.[44]
De poging om tot een eenheidsprogramma van CNT en UGT te komen, is kennelijk niet helemaal zonder moeilijkheden verlopen of men heeft er zich weinig aan gelegen laten liggen. Pas op 22 oktober 1936 wordt tussen de twee vakorganisaties een overeenkomst gesloten, op basis waarvan zij gezamenlijk actie zullen voeren. De CNT was toen al bijna een maand in de Generalidad vertegenwoordigd. Wanneer men het gezamenlijk CNT-UGT programma vergelijkt met de 11 punten van het urgentieprogram van de Economische Raad, op 11 augustus opgesteld, dan valt allereerst de grote overeenkomst op. Het eenheidsprogramma telde 5 punten en luidde:
Nieuw is dus alleen de schadevergoedingsregeling voor kleine bedrijven en buitenlandse ondernemingen. Deze maatregel is kennelijk op aandrang van de UGT voorgesteld, hoewel ook de CNT – zoals wij eerder zagen – aanvankelijk de buitenlandse ondernemingen volledig wilde ontzien. Het was kennelijk de bedoeling dat alle grote en middelgrote bedrijven gecollectiviseerd zouden worden, al wordt dat niet expliciet gezegd.
Opvallend is echter de afwezigheid van iedere bepaling over de coördinatie of de socialisatie van de economie, hoewel daar door de CNT en de FAI reeds herhaaldelijk over gesproken was. Misschien moet de uitdrukkelijk aangegeven leiding van de Economische Raad over de collectivisatie van de oorlogsindustrie als aanwijzing voor verdere bevoegdheden gezien worden.
Intussen was de minister van economische zaken, Fábregas, bijna gereed met een plan, dat de nieuwe structuur van de economie zou moeten regelen. Dit plan noemde hij uiteindelijk in zijn definitieve vorm het Collectivisatie-Dekreet. De ontstaansgeschiedenis van dit dekreet voor de Catalaanse economie is tamelijk duister. Het bouwde aan de ene kant zeker voort op de twee besproken programma’s van de Economische Raad en de CNT-UGT, maar het bevatte aan de andere kant een aantal interessante nieuwe bepalingen. In feite was het de eerste weldoordachte poging om de toekomstige structuur van de revolutionaire economie aan te geven. Ondanks alles ademde het Collectivisatie-Dekreet een typisch syndicalistische geest. Het was voor de Esquerra en de andere burgerlijke partijen in de Generalidad ongetwijfeld een bittere pil om te slikken. Maar de collectivisatie was toch reeds een feit en niet meer ongedaan te maken.
Uiteindelijk wist Fábregas het hele dekreet er door te drukken, ondanks fel verzet van de Esquerra minister van financiën, José Tarradellas, de rechterhand van president Companys. Deze verzette zich vooral tegen de grote mate van invloed die de bedrijfsraden zouden krijgen. Pas na zware strijd werd het Collectivisatie-Dekreet om 4 uur in de ochtend van 24 oktober goedgekeurd door de Generalidad. Een officiële publicatie van de Generalidad sprak van ‘langdurige en moeizame zitting van de raad van de Generalidad’.46 Tarradellas legde zich woedend en verbitterd bij deze beslissing neer. “Ik had hem kunnen vermoorden”, verklaarde Fábregas vele jaren later aan een historicus.[47] Hoewel Fábregas ongetwijfeld contact met de CNT en de FAI heeft gehad over de tekst van dit merkwaardige stuk revolutionaire wetgeving, vertoont het Collectivisatie-Dekreet toch een aantal specifieke trekken die wij nog niet eerder in de plannen en voorstellen van de anarchisten gezien hebben.
De tekst van het hele Collectivisatie-Dekreet is te lang om op te nemen. Wij zullen ons hier beperken tot een overzicht van de belangrijkste bepalingen en verordeningen, zoals die in de 35 artikelen van het Dekreet vermeld zijn:
Preambule
De inleiding van het Collectivisatie-Dekreet verklaart de oorzaak en het waarom van de economische revolutie in Catalonië. Het verzet van de bevolking tegen de fascistische opstand heeft een enorme sociaal-economische weerslag gegeven. Het betekende “de dood van het kapitalisme”. De economische productie zal daarom nu zodanig hervormd worden, dat alleen de arbeiders en de collectieve bedrijven er voordeel van zullen hebben. Rente en iedere vorm van arbeidsloos inkomen zullen worden afgeschaft. Het nieuwe economische systeem zal volledig gericht zijn op “de organisatie van de arbeid, die de bronnen van de rijkdom dient te verbinden en de verdeling ervan dient te regelen in overeenstemming met de sociale noden.” De overheid heeft slechts tot taak te legaliseren wat de arbeiders reeds tot stand hebben gebracht. De overname en de collectivisatie van de bedrijven is door de arbeiders uitgevoerd en het Collectivisatie-Dekreet heeft uitsluitend tot taak om de arbeiders hierbij te adviseren, te helpen en met financiële middelen te steunen.
Art. 1 De industriële en handelsondernemingen in Catalonië zijn van nu af verdeeld in twee groepen: (a) de gecollectiviseerde bedrijven, waarbij de verantwoordelijkheid voor de leiding geheel berust bij de arbeiders via de bedrijfsraden ‘consejos de empresa’; (b) de particuliere bedrijven, waarbij de leiding in handen is van de eigenaar(s) in samenwerking met de arbeiders, die de bedrijfsvoering controleren via de controlerende raden ‘comités de control’I. De gecollectiviseerde bedrijven
Art. 2 Voor collectivisatie komen in aanmerking alle bedrijven die op 30 juni 1936 meer dan 100 arbeiders, in dienst hadden. Bovendien alle bedrijven met minder dan 100 arbeiders, waarvan de leiding gevlucht is of als fascistisch bekend staat. Ook indien de meerderheid van de arbeiders en de eigenaars van kleinere bedrijven zich voor collectivisatie uitspreekt, kan tot collectivisatie worden overgegaan. Bij bedrijven met 50 tot 100 arbeiders is een meerderheid van driekwart van de arbeiders daarvoor voldoende. De Economische Raad kan bovendien altijd ieder bedrijf laten collectiviseren waarvan zij dat nodig acht. Art. 4 Arbeiders zijn zij die lichamelijke of geestelijke arbeid verrichten in het bedrijf. Art. 7 De voormalige eigenaars en de leidinggevende functionarissen kunnen in een geschikte functie aanblijven. Art. 8 Ontslag kan niet gegeven worden. Overplaatsing van arbeiders is slechts mogelijk naar een gelijkwaardige functie. Art. 9 Bij de bedrijven met buitenlandse belangen draagt de Economische Raad de verantwoordelijkheid voor de contacten.II. De bedrijfsraden (consejos de empressa)
Art. 10 De bedrijfsraad wordt door de arbeiders uit de arbeiders gekozen en telt al naar gelang de omstandigheden van 5 tot 15 leden. Zij moet de verhouding tussen de verschillende diensten afspiegelen en ook die tussen de syndicaten waarvan de arbeiders lid zijn (verhouding CNT-UGT). De bedrijfsraad neemt zitting voor twee jaar. Ieder jaar treedt de helft van de leden af, maar is herkiesbaar. Art. 11 De bedrijfsraad draagt de algehele verantwoordelijkheid voor de gang van zaken in het bedrijf. Art. 12 De bedrijfsraad dient te handelen in overeenstemming met de Algemene Raad van Industrie (‘Consejo General de Industria’, zie iv), die richtlijnen en plannen kan opstellen. Alle belangrijke zaken moeten met deze Algemene Raad besproken worden. De bedrijfsraden hebben óók een culturele en opvoedende taak. Art. 13 Een besluit tot collectivisatie dient binnen veertien dagen door de arbeiders van het desbetreffende bedrijf bekend gemaakt te worden bij de Economische Raad. Art. 14 De bedrijfsraad kan eventueel een bedrijfsleider (‘director’) benoemen. Bij grote en belangrijke ondernemingen moet de benoeming van deze bedrijfsleider door de Economische Raad goedgekeurd worden. Art. 15 In de bedrijfsraad moet een vertegenwoordiger (‘interventor’) van de Generalidad opgenomen worden, die door de arbeiders gekozen wordt. Art. 16-20 De bedrijfsraden zijn niet alleen naar beneden toe aan de arbeiders verantwoording schuldig, maar ook naar boven toe aan de Algemene Raad van Industrie en de Economische Raad.III. De controlerende raden (comités de control)
Art. 21 De oprichting en de samenstelling van de controlerende raden is gelijk aan die van de bedrijfsraden. Art. 22 Taak: controle op de arbeidsvoorwaarden, de financiën, de administratie en de productie. Tegenover de leiding van het bedrijf heeft de controlerende raad de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid.IV. De algemene raden van industrie (consejos generales de industria)
Art. 24 Samenstelling: 4 afgevaardigden van de bedrijfsraden, 8 afgevaardigden van de syndicaten, 4 afgevaardigden van de Economische Raad; Totaal 16 leden. De afgevaardigden van de Economische Raad zijn technici en specialisten. De voorzitter wordt door de Economische Raad uit een van haar afgevaardigden benoemd. Art. 25 De taak van de Algemene Raden van Industrie bestaat uit de algehele planning voor de betreffende tak van industrie, de regeling van de productie, de afzet en de prijzen. Zij besturen de economische mogelijkheden van de industrie in het algemeen en die van elk bedrijf in het bijzonder. Art. 26 Op deze gebieden kunnen de Algemene Raden besluiten nemen, die bindend zijn voor alle bedrijfsraden en controlerende raden. Beroep is alleen mogelijk bij de Economische Raad. Art. 28 De overheid dient op de hoogte gehouden te worden van alle belangrijke beslissingen.V. De bedrijfsgroepen (agrupaciones de industrias)
Art. 29 De verschillende industrieën en bedrijven zullen geclassificeerd en gegroepeerd worden in een speciale federale structuur, ter bevordering van efficiënte concentratie en coördinatie. Over fusering en concentratie kan alleen door de arbeiders van de betrokken bedrijven beslist worden.VI. Industriële verplichtingen (obligaciones de industrias)
Art. 32 Van alle bedrijven dient zo spoedig mogelijk een inventaris opgesteld te worden van productiemiddelen, voorraden, kapitaal enzovoort ten behoeve van de Economische Raad. Art. 33 Deze inventarisaties worden onderzocht door een commissie van technici uit de Economische Raad. De Economische Raad behoudt het uiteindelijke toezicht en de controle op alle bedrijven en regelt de restituties aan vroegere eigenaars en buitenlandse belangen.[48]
Aldus de inhoud van een der meest opvallende documenten uit de hele geschiedenis van de arbeidersbeweging. In feite werd hier een poging gedaan om een blauwdruk te leveren van een nieuwe economie die niet gebaseerd was op de beginselen van particulier initiatief en vrije onderneming, maar op die van economische solidariteit en samenwerking van alle verantwoordelijke en vrije arbeiders. Daarbij bleef men even ver verwijderd van de meedogenloosheid van het kapitalisme en zijn onwaardige behandeling van de arbeiders, als van het kille economische totalitarisme van het staatscommunistische stelsel. Economische democratie was het leidende beginsel dat door het Collectivisatie-Dekreet geweven werd. Het bouwde daarbij in hoofdzaak voort op de situatie van de Catalaanse economie, zoals die geschapen was door de acties van de arbeiders na de 19e juli. Dit wordt uitdrukkelijk erkend in de Preambule. Maar het Dekreet ging verder door te trachten samenhang en coördinatie aan te brengen in de individuele collectieven. Het grote onderscheid met de eerdere plannen van de Economische Raad en de CNT-UGT commissie is echter de federatieve bovenbouw van de economie via de Algemene Raden van Industrie. Deze organen doen sterk denken en zijn waarschijnlijk ook geïnspireerd op de Regionale Raden van Industrie, zoals die door de Santillán ontworpen waren.[49] Zij maakten een werkelijke integratie van de economie en de uiteindelijke socialisatie in principe mogelijk.
Het Collectivisatie-Dekreet verscheen op 24 oktober 1936. Vijf dagen later werden door Fábregas aanvullingen op het Dekreet gegeven om de uitvoering te regelen. Deze bepalingen zijn alleen door Fábregas en niet mede door Tarradellas ondertekend (zoals wel bij het Collectivisatie-Dekreet gebeurd was).
Deze aanvullingen bepaalden dat door de Economische Raad en de syndicaten een commissie benoemd zou worden, die toezicht zou moeten houden op en leiding zou moeten geven aan de uitvoering van het Dekreet, de ‘Junta del control Sindical Economico de Cataluña’. Het zou de arbeiders bijstaan bij de voorbereiding van de collectivisatie van de bedrijven en daarvoor alle regelingen treffen. Door de commissie moeten de contacten met de syndicaten geregeld worden. Bovendien zou zij de administratie voeren van de aktes van collectivisatie.[50]
Zoals altijd betekende legalisatie een massa administratieve rompslomp. Daarvan bleef ook deze revolutie niet vrij. Collectivisatie van een bedrijf of legalisering van een bestaande collectivisatie vereiste van nu af een aantal documenten, die bewezen dat het bedrijf aan de voorwaarden van het Dekreet voldeed. Deze documenten moesten door de commissie gekeurd worden en alleen als aan alle voorwaarden voldaan werd, kon collectivisatie gelegaliseerd worden.[51]
In het geval van bedrijven met minder dan 100 arbeiders, die tot collectivisatie wilden overgaan, moest een algemene vergadering van alle arbeiders en ondernemers of eigenaars gehouden worden. Deze vergadering zou onder voorzitterschap staan van een afgevaardigde van de commissie.
Om verwarring of vertraging in het afhandelen van de collectivisatie te voorkomen, werd een programma van werkzaamheden voor de commissie opgesteld. Tussen 16 november en 25 november 1936 zou de collectivisatie van de bedrijven met meer dan 100 arbeiders behandeld worden. Tussen 25 november en 5 december 1936 waren de bedrijven met minder dan 100 arbeiders, die onder de uitzonderingsbepalingen vielen aan de beurt. Na 5 december 1936 werd de oprichting van controlerende raden behandeld.[52]
Om een indruk te geven van de manier waarop de collectivisatie van een bedrijf in zijn werk ging, volgt hier de akte van benoeming van een bedrijfsraad, zoals deze van nu af door het Collectivisatie-Dekreet verplicht gesteld was:
“Op […] van het jaar 19.. is het personeel van het bedrijf …, gevestigd in de plaats …, straat …, nummer …, met … (aantal) arbeiders in dienst en vallende onder de bepalingen van het Collectivisatie-Dekreet volgens artikel …, in algemene vergadering bijeen gekomen met het doel een bedrijfsraad te benoemen zoals in artikel 10 van dat Dekreet is omschreven, en heeft daartoe gekozen de volgende kameraden: (volgen de namen van de gekozen leden van de bedrijfsraad met vermelding van hun functie in het bedrijf en het syndicaat waartoe zij behoren, J.G.) die allen voldoen aan de gestelde voorwaarden van artikel 10 zoals aangetoond wordt in de kopie van de personeelslijst die bij deze akte gevoegd is, en waarin vermeld zijn naam, voornaam, functie en syndicale organisatie van de personeelsleden van dit bedrijf, met garantie van de syndicale organisaties. Daarnaast heeft het personeel eveneens besloten om kameraad […] voor te dragen bij de Economische Raad als vertegenwoordiger (‘interventor’) van de Generalidad, zoals in artikel 15 van het Collectivisatie-Dekreet bepaald wordt.
Met betrekking tot deze zaken worden van deze akte … (aantal) exemplaren opgesteld, die in eerste instantie ondertekend worden door de kameraden die benoemd zijn om in de bedrijfsraad zitting te nemen, als teken van aanvaarding van de functie en de verplichtingen die het Collectivisatie-Dekreet, en speciaal de artikelen 11, 12 en 17 tot 20 hen oplegt; en vervolgens door de overige kameraden die deze vergadering bijwonen en die samen de absolute meerderheid vormen van de arbeiders van dit bedrijf, aldus te …, de … 19.. .[53]
Hoewel het Collectivisatie-Dekreet op 24 oktober gepubliceerd werd en rechtsgeldigheid verkreeg, zal men in de anarchistische kranten en periodieken tevergeefs naar de tekst zoeken. Het werd wel gepubliceerd in de officiële organen van de Generalidad, maar niet in Solidaridad Obrera of het Boletín de Información, de twee leidinggevende anarchistische organen, Men kan zich dan ook terecht afvragen wat er in de praktijk van alle officiële bepalingen en regelingen van dit Dekreet terechtgekomen is. De geest van Fábregas’ wetgeving heeft beslist grote invloed gehad, maar de praktijk zal waarschijnlijk zeer onvolmaakt geweest zijn. De bedrijven die al gecollectiviseerd waren (en dat waren de belangrijkste), zullen zich weinig van al deze ambtelijke bepalingen aangetrokken hebben.
Kritiek
Toch heeft het Collectivisatie-Dekreet een storm van kritiek losgemaakt, niet alleen van de kant van de tegenstanders van arbeiderszelfbestuur, maar ook van de anarchisten zelf. Voor de socialisten en de communisten was het feit dat er in het Dekreet met geen woord over nationalisatie van de industrieën gesproken werd reden genoeg om het af te wijzen. Zij bekritiseerden het openlijk en probeerden het zoveel mogelijk te saboteren. Op een vergadering in begin december 1936 werd Fábregas fel aangevallen door de UGT-afgevaardigde in de Economische Raad, Estanislau Ruiz Ponsetí. Deze verweet hem een te grote vaagheid over de financiële consequenties van de collectivisatie van de economie. In het oorspronkelijke ontwerp voor het Collectivisatie-Dekreet, dat door de Economische Raad was opgesteld, zouden duidelijkere bepalingen opgenomen zijn over de schadevergoeding aan de kleine eigenaars en over de vorming van Industriële en Commerciële Kredietbanken. Bovendien vocht Ponsetí de praktische waarde van de arbeidersraden aan, zowel de bedrijfsraden als de controlerende raden. Hij verzette zich tegen de grote verantwoordelijkheid en macht van deze raden, omdat volgens hem de arbeiders te snel zouden luisteren naar de grootste schreeuwers of zonder meer de vertrouwde stakingsleiders zouden kiezen als leden van de raden. En, juist zij waren de minst geschikte personen voor deze functie.54 Opvallend is het dat volgens een andere socialist, Franz Borkenau, het juist aan deze vroegere stakingscommissie te danken was dat de collectivisatie van bepaalde bedrijven zo’n succes was![55]
De kritiek van de kant van de anarchisten is in feite het ernstigste en het meest diepgaande. Op de eerste plaats is men haast unaniem van mening dat door de reglementering van de collectivisatie automatisch de verdere verbreiding van de collectivisatie tegengehouden werd. In zoverre zou het Collectivisatie-Dekreet volgens hen zelfs contrarevolutionair genoemd kunnen worden. Reglementering en legalisatie van revolutionaire maatregelen betekende automatisch beperking in de ogen van deze critici.[56]
De feiten en de ontwikkelingen na de afkondiging van het Dekreet bewijzen in werkelijkheid echter dat het tegenovergestelde eerder waar geweest is. De invloed en de stimulans die van het Dekreet zijn uitgegaan om tot collectivisatie van de bedrijven over te gaan, bleken van grote waarde te zijn. Vooral buiten Barcelona in kleinere plaatsen van Catalonië heeft het Collectivisatie-Dekreet duidelijk de stoot tot nieuwe ontwikkelingen gegeven.[57] Bovendien ging het Dekreet in zijn bepalingen over de omvang van de collectivisatie veel verder dan bijvoorbeeld het Eenheidsprogramma van de CNT en de UGT, dat alleen over de collectivisatie van de oorlogsindustrie sprak.[58] Volgens de bepalingen van het Dekreet kon bijna iedere onderneming gecollectiviseerd worden, indien de arbeiders dit wensten.
Volledig in tegenspraak met de stelling van deze critici is bovendien een document uit de eerste maanden na de publicatie van het Collectivisatie-Dekreet. Eind december 1936 werd door het Houtbewerker syndicaat een rondschrijven uitgegeven dat kritiek op het Dekreet leverde, maar juist de tegenovergestelde argumenten gebruikte. In het rondschrijven wordt het effect van de oproep om tot collectivisatie over te gaan (zoals het Dekreet dat in feite deed) funest genoemd. Deze oproep werd met gejuich ontvangen, stelt het Houtbewerkerssyndicaat. Iedereen zag plotseling zijn kans schoon en overal schoten de bedrijfsraden uit de grond. Ook daar waar het onnodig was en onverantwoordelijk. Zij die zich rekenschap gaven van de gevolgen van een overhaaste toepassing van het Collectivisatie-Dekreet, waren verre in de minderheid. “De meesten, en wij zeggen dat met grote spijt, hebben het Dekreet aangegrepen als motief en als rechtvaardiging om niet te produceren. Integendeel zij hebben zich erop beroepen om aldus de economie te saboteren; de economie, die welbegrepen, de economie van het volk is.”[59]
In plaats dat het Collectivisatie-Dekreet de collectivisatie beperkt zou hebben, zou zij integendeel volgens dit rondschrijven deze juist op onverantwoordelijke wijze aangemoedigd hebben. Een ander zakelijk punt van kritiek achteraf op het Dekreet was het verwijt dat het geheel van bepalingen de overheid en de hogere organen teveel invloed op de economie gaf, ten koste van de arbeiders. De belangrijkste woordvoerder van deze groep is de Engelse anarchist Vernon Richards.[60] Deze stelt dat het Collectivisatie-Dekreet in feite alleen een verantwoordelijkheid naar boven toe instelde: de arbeiders waren ondergeschikt aan de verschillende hogere organen, maar hadden bijna geen invloed op de belangrijkste beslissingen van die organen. Verantwoordelijkheid naar beneden toe wordt bijna nergens in het Dekreet genoemd. “It seems”, voegt hij daar bitter aan toe, “that all had power except the producers.”[61] Hij hekelt het principe van centralisatie van de economie dat aan de Economische Raad en de Algemene Raden van Industrie te veel macht zou geven: “Kortom, de Algemene Raad besloot alles en voerde alles uit … behalve het eigenlijke werk, dat zoals gebruikelijk in alle gecentraliseerde systemen overgelaten werd aan de arbeiders.”
Het algehele beeld van de Catalaanse economie na de uitvoering van het Dekreet was zeer ontmoedigend, oordeelt Richards. “Afgezien van het feit dat de arbeiders een grotere zeggenschap hadden over hun arbeidsomstandigheden, dan in genationaliseerde bedrijven, was het initiatief en alle zeggenschap overgeheveld van de afzonderlijke fabrieken en werkplaatsen naar de regeringsgebouwen in Barcelona. Het feit dat arbeidersvertegenwoordigers een fractie vormden in zowel de Bedrijfsraad als de Algemene Raad van Industrie en zelfs de regering, maakt de beslissingsstructuur niet democratischer of minder autoritair. Zolang de ‘vertegenwoordigers’ uitvoerende macht bezitten, zijn zij niet langer vertegenwoordigers in de ware zin van het woord. En sterker nog, wanneer de economische zeggenschap over de industrie en de controle over productie en distributie in handen liggen van de uitvoerende macht, dan is een doeltreffende arbeiderscontrole even onmogelijk en hersenschimmig als het idee van regeringen, die gecontroleerd worden door de geregeerden …”[62]
Als beschrijving van de werkelijke situatie en de machtsverhoudingen in Catalonië na het Collectivisatie-Dekreet is dit beeld ongetwijfeld te somber. Het is onmiskenbaar dat het Dekreet een zekere centralisatie in de hand gewerkt heeft. Haar dat gebeurde welbewust en in overleg met de CNT-syndicaten die daarvoor herhaaldelijk gepleit hadden. Niet toevallig bestond in de Algemene Raden van Industrie de helft van de afgevaardigden uit syndicaatvertegenwoordigers. Bovendien was het een karakteristiek verschijnsel in de industrieën die het verst gegaan waren in collectivisatie en socialisatie (de linkervleugel van de revolutie), dat zij juist de centralisatie bevorderden. Vaak ging de collectivisatie van een tak van industrie onmiddellijk gepaard met centralisatie, zoals wij konden constateren bij de glasindustrie van Barcelona.[63]
Bij hun pogingen om de oude kapitalistische economie te verbeteren stootten de anarchisten herhaaldelijk op de wantoestanden van verbrokkeling en versnippering van industrieën. Talloze kleine bedrijfjes concurreerden elkaar dood en verhinderden een rationele en moderne aanpak. Was het een wonder dat de CNT-syndicaten eerst in deze economische chaos opruiming hielden en centralisatie bevorderden om de economie te saneren?
Evenmin is het juist om te stellen, zoals Richards dat doet, dat alle initiatief aan de arbeiders ontnomen werd. Via de arbeidersraden bestond juist de mogelijkheid om alle voorstellen van de arbeiders te realiseren. De Algemene Raden van Industrie hadden bovendien veel meer een coördinerende functie dan een besturende. Zij waren sterk administratief ingesteld en lieten de arbeidersraden grote vrijheid. De invloed van de Economische Raad dient vooral niet overschat te worden. De vertegenwoordigers van de overheid worden door de arbeiders meestal uit syndicale kringen benoemd. In de Algemene Raden van Industrie waren 12 tot 16 leden arbeiders, die rechtstreeks gekozen en direct afzetbaar waren.
Een heel ander beeld geeft de visie van de CNT-voorman Augustin Souchy uit 1937 (Richards schreef in het begin van de jaren ‘50). Volgens hem werd de Catalaanse economie na het Collectivisatie-Dekreet beheerst en geleid door de arbeidersraden, de syndicaten en de Algemene Raden van Industrie, die onderling verbonden waren en elkaar in evenwicht hielden. In vele gevallen werd de functie van de Algemene Raden overgenomen door de sinds juli bestaande werkcomités van de CNT- en UGT-syndicaten in een bepaalde industrie. Op die manier was de overheidsinvloed uiteraard nihil.[64] Ook andere bepalingen van het Dekreet, die niet in overeenstemming waren met de wensen van de arbeiders, werden eenvoudig genegeerd of anders uitgevoerd. Zo werd tegen alle bepalingen van het Dekreet in door het syndicaat van kolenlossers besloten om de tientallen kleine bedrijven in de haven van Barcelona te collectiviseren, ofschoon de eigenaars zich daar fel tegen verzetten.[65]
In dit verband is het interessant om een uitspraak van Santillán aan te halen, die Fábregas opvolgde als minister van economische zaken. In een artikel van na de burgeroorlog wijst hij erop dat de revolutionaire economie van Catalonië niet vanboven af, maar vanonderaf bepaald en geleid werd. Hij waarschuwt er uitdrukkelijk voor om bij de bestudering van de collectivisatie nooit de officiële documenten en gegevens als uitgangspunt te nemen, omdat deze in de praktijk zo goed als geheel genegeerd werden door de arbeiders. Het Collectivisatie-Dekreet met name “deed niet anders dan de geest van de volkswil vervormen”.[66]
Wat ook op het Collectivisatie-Dekreet aan te merken is, het was zeker anarchosyndicalistisch in opzet en inspiratie. Bovendien betekende het een enorme vooruitgang vergelecen bij het urgentieprogramma van de Economische Raad en het Eenheidsprogramma van de CNT-UGT. Het legaliseerde een toestand, die door de Catalaanse arbeiders zelf geschapen was, en trachtte deze te verbeteren. Het bouwde geheel voort op de bestaande situatie. Dat is dan ook de verklaring van een aantal vaagheden en lacunes die in het Dekreet te vinden zijn. Fábregas wenste de spontaan gegroeide vormen van arbeiderszelfbestuur te ontzien. De mening van een vooraanstaande anarchist uit het midden van 1937 geeft waarschijnlijk de werkelijke betekenis van het Collectivisatie-Dekreet beter weer dan de scherpe kritiek van de bovenvermelde personen. In het tijdschrift Tiempos Nuevos schreef hij: “Het Collectivisatie-Dekreet stelde zich voor de revolutionaire moed die in daden was omgezet bijeen te brengen en te regelen. Het betekende de legalisatie van de overname en het in werking stellen door de arbeiders van de merendeels verlaten productie en distributiecentra. Het had tot doel de economie en de productie op te bouwen en deze in dienst te stellen van voornamelijk sociale doeleinden.”[67] Fábregas zelf heeft steeds benadrukt dat het Collectivisatie-Dekreet slechts een eerste begin, een middel was om tot een revolutionaire anarchocommunistische opbouw van de economie te komen en geen doel op zich. Op een persconferentie vlak na de publicatie van het Dekreet verklaarde hij dat zijn bedoeling uitsluitend was om de grondslagen van een anarchistische economie te leggen en hij noemde het Collectivisatie-Dekreet “een eerste etappe op weg naar de schepping van een nieuwe sociale orde.”[68]
De Praktijk van het Collectivisatie-Dekreet
Om de werkelijke betekenis van het Collectivisatie-Dekreet te leren kennen is het verhelderender een voorbeeld uit de praktijk te nemen, waaruit blijkt hoe het door de arbeiders werd toegepast en wat de resultaten waren.[69]
Na het uitbreken van de revolutie en na de eerste collectivisaties namen de arbeiders van de optische industrie in Barcelona contact op met de CNT-organen. De meeste arbeiders waren voor 19 juli niet bij de CNT aangesloten, maar vormden een onafhankelijke vakorganisatie van werknemers in de optische industrie. Dit kwam in Catalonië vooral bij de geschoolde en gespecialiseerde beroepen veel voor. Slechts enkele arbeiders waren lid van de CNT, maar zij waren op 23 juli al met de arbeidersmilities naar Aragón vertrokken. Niettemin was de onafhankelijke vakbond van optisch personeel sterk anarchistisch geïnspireerd. Op een algemene vergadering wordt met algemene stemmen besloten zich aan te sluiten bij de CNT. Vervolgens werden in alle bedrijven controlerende raden ingesteld, maar nergens gaat men over tot onteigening en collectivisatie. Een verbindingscomité (‘Comité de relación’) wordt ingesteld als overlegorgaan van alle bedrijven om eenheid aan te brengen op het gebied van lonen en prijzen. Dit gebeurde met het oog op de collectivisatie van alle optische bedrijven, die eveneens door het verbindingscomité voorbereid werd.
In de eerste dagen van november 1936 (onmiddellijk na de publicatie van het Collectivisatie-Dekreet) waren de plannen voor de collectivisatie van de optische industrie van Barcelona gereed. In een algemene vergadering van arbeiders en ondernemers wordt de problematiek van een dergelijke hervorming besproken. Op 8 november 1936 wordt het plan door de ondernemers goedgekeurd en de collectieve optische industrie van Barcelona opgericht.[70] Het doel van de nieuwe onderneming is de coördinatie en de exploitatie van de optische bedrijven van Barcelona in overeenstemming met het Collectivisatie-Dekreet, onder de naam ‘Colectividad optica de Barcelona’. Op verschillende plaatsen wordt uitdrukkelijk vermeld dat men zich baseert op hoofdstuk v, artikel 29 van het Dekreet, waarin de bedrijfsgroepen besproken worden. In totaal sluiten zich 54 bedrijven met 4.000 arbeiders aan bij het collectief. Dit neemt alle activa en passiva van de voormalige bedrijven over. De schadeloosstellingen zullen door de Economische Raad geregeld worden. Een belangrijk doel van het collectief is productieverbetering, kostenbesparing enzovoort door concentratie en rationalisatie van de bedrijven. Hierbij mogen echter geen arbeiders ontslagen worden.[71]
Het collectieve bedrijf wordt geleid door de Algemene Vergadering van alle personeelsleden en de Bedrijfsraad.
De Bedrijfsraad bestaat uit vijf arbeiders van de diverse afdelingen plus een afgevaardigde voor de overheid, dat is de Generalidad. Zij worden alle zes gekozen door de Algemene vergadering en hebben zitting voor twee jaar. Na een jaar wordt de helft telkens vervangen zoals het Collectivisatie-Dekreet voorschrijft. De Bedrijfsraad is verantwoording schuldig naar beneden toe, aan de Algemene Vergadering, en naar boven toe aan de Algemene Raad van Chemische Industrie (‘Consejo General de la Indústria Química’) waaronder de optische industrie valt. De Bedrijfsraad leidt het hele collectief en is uiteindelijk verantwoordelijk. Zij kan door de Algemene Vergadering of door de Algemene Raad van de Industrie geheel of gedeeltelijk afgezet worden. De Bedrijfsraad vergadert één maal in de veertien dagen of vaker op verzoek van eenderde deel van het personeel of van het Dagelijks Bestuur.[72]
Het Dagelijks Bestuur (‘Comité Permanente’) wordt door de Bedrijfsraad benoemd en telt drie leden, de bedrijfsleider, een secretaris en een penningmeester. Het komt minstens twee maal per week bijeen en heeft tot taak toezicht te houden op de gang van zaken in het collectief. De bedrijfsleider voert de dagelijkse leiding en onderhoudt de contacten met de syndicale organen.
De afgevaardigde van de Generalidad (‘interventor’) heeft tot taak de uitvoering van het Collectivisatie-Dekreet en andere overheidsvoorschriften te controleren en te waarborgen. Hij onderhoudt contacten met de overheidsinstanties en heeft in de Bedrijfsraad het recht van veto, waartegen in beroep gegaan kan worden bij de Economische Raad. Hij heeft toezicht op de boekhouding van het collectief en brengt maandelijks verslag uit aan de Algemene Raad van de Chemische Industrie.[73]
Het collectieve bedrijf bestaat uit een aantal eenheden, bijvoorbeeld de vroegere zelfstandige bedrijven, die zich aangesloten hebben.
De eenheden worden geleid door een afgevaardigde, die gekozen wordt door de arbeiders van de eenheid. Deze is verantwoordelijk tegenover de Algemene Vergadering en de Bedrijfsraad. Alle afgevaardigden worden maandelijks bijeengeroepen door de Bedrijfsraad om de gang van zaken in de eenheden te bespreken. Zij dragen de verantwoordelijkheid voor de productie, de sfeer enzovoort. In iedere eenheid wordt door de arbeiders ook een syndicale afgevaardigde benoemd, die een adviserende en vooral sociale taak heeft. Het loon is volledig gelijkgeschakeld voor alle personeelsleden, zowel mannen als vrouwen, arbeiders en technici. Het bedroeg 400 peseta’s per maand, plus een toeslag voor ieder niet-werkend gezinslid. In het collectief gold een 40-urige werkweek. Ontslag kon slechts gegeven worden in geval van sabotage. Voor vergrijpen tegen het collectieve eigendom waren er straffen in de vorm van werken zonder loon te ontvangen. De arbeiders konden alleen door bijzondere omstandigheden als drukte of ziekte van anderen binnen het collectief overgeplaatst worden.[74]
De jaarlijkse balans wordt gecontroleerd door de arbeiders in de Algemene Vergadering en door de Algemene Raad. Van de winsten wordt 50% gestort in de kas van de Industriële Kredietbank voor Catalonië (‘Crédito Industrial de Cataluña’), en de overige 50% worden geïnvesteerd in het bedrijf of in sociale en culturele voorzieningen Hierover wordt beslist door de Algemene Vergadering.[75]
In deze bedrijfsstructuur staat de Bedrijfsraad inderdaad centraal, zoals het Collectivisatie-Dekreet bedoeld had. Ook de Algemene Vergadering van de arbeiders heeft een zeer belangrijke positie: zij controleert en benoemt immers de Bedrijfsraad. De verhoudingen binnen het bedrijf zijn op verantwoordelijkheid gebouwd. In het huishoudelijk reglement wordt het specifieke karakter van het bedrijf aldus omschreven: “Een groep van volledig gelijke arbeiders, die zich met hart en ziel hebben toegewijd aan het morele ideaal van ieder naar zijn capaciteit en zijn krachten, en aan ieder naar zijn behoeften.”[76] Kortom het anarchisme in de praktijk. Uitgaande van de collectieve optische industrie van Barcelona kunnen wij aldus een schema van de gecollectiviseerde industrie opstellen:
In grote trekken was deze structuur dezelfde in alle grote industrieën van Catalonië. Alleen in een zeer hoog ontwikkelde industrie met een groot aantal bedrijven zoals de textielindustrie bestonden tussen de Bedrijfsraad en de Algemene Raad nog enkele plaatselijke en gewestelijke organen.
In het geheel van de nieuwe economische structuur was er een ding dat duidelijk opviel: de officieel zo geringe positie van de syndicaten. Dit was te verwonderlijker omdat juist zij de initiatiefnemers waren geweest van de collectivisatie en in de eerste maanden na de 19e juli Barcelona beheerst hadden.
Afgezien van de verkiezing van 8 van de 16 leden van de Algemene Raden van Industrie hadden zij nergens een officiële functie. Nu was de praktijk weliswaar vaak geheel anders, zoals wij al zagen, maar bij de syndicaten bestond de vrees dat zij op deze manier door het Collectivisatie-Dekreet hun invloed en leiding snel zouden kunnen verliezen aan de overheid en de Economische Raad. Hierbij kwam weldra een tweede punt van ernstige bezorgdheid en kritiek van de syndicaten. Door hun grote invloed op het economische leven van Catalonië kwamen zij het meest in contact met de werkelijke noden van de industrie. Door de regionale vergaderingen van alle syndicaten werden zij telkens weer opnieuw geconfronteerd met het grote verschil tussen de goed draaiende en de lamgeslagen of door de burgeroorlog zwaar getroffen industrieën. Het Collectivisatie-Dekreet voorzag op geen enkele manier in een oplossing van dit vraagstuk. Hierdoor ontstond onder een groot aantal leden van verschillende syndicaten de overtuiging dat een verdere integratie van de hele economie een dringende eis was. En niet de overheid of de Economische Raad maar de syndicaten zouden hierbij de leiding moeten hebben. Steeds hadden de anarchistische theoretici er immers op aangedrongen dat de leiding van de economie in handen van de syndicaten diende te liggen. De syndicaten waren dan niet meer de organisaties van arbeiders maar de centrale organen van het economische leven. Alleen op die manier zou de invloed van de arbeiders gewaarborgd blijven. Op dit punt richt zich van nu af dan ook de kritiek van wat de ‘linkervleugel’ van de revolutie genoemd kan worden.
Het offensief wordt ingezet door het Houtbewerkerssyndicaat dat op 25 december 1936 een felle aanval op het Collectivisatie-Dekreet lanceert. Dat was niet toevallig. Het syndicaat van de houtbewerkers was steeds een van de meest doortastende en radicale syndicaten op het gebied van de collectivisatie geweest. Van begin af aan had zij gestreden tegen de opvatting dat de gecollectiviseerde bedrijven gezien moesten worden als onafhankelijke ondernemingen van arbeiders, een opvatting die zij spottend ‘het collectieve kapitalisme’ noemde.[77]
Zij organiseerde daarentegen de collectivisatie van de houtindustrie als één geheel. Alle takken van deze industrie werden in één bedrijf georganiseerd; vanaf de beplanting van bossen tot aan de houtbewerking en de meubelindustrie. Typerend genoeg noemde zij zich de ‘Madera Socializada’, de gesocialiseerde houtindustrie.[78] In het bedoelde artikel valt dit syndicaat het Collectivisatie-Dekreet heftig aan. Het zou namelijk niet anders doen dan de ongelijkheid tussen arme en rijke takken van industrie bevorderen. Het behoort daarom door de arbeiders niet uitgevoerd te worden. Het enige resultaat zou zijn: de oprichting van een grote hoeveelheid coöperaties, waarbij alleen de gezonde industrieën van een eigen leven verzekerd zijn. De noodlijdende industrieën en hun arbeiders daarentegen zouden geheel aan hun lot overgelaten worden. Kortom een vervanging van het oude kapitalisme. “Wat niets anders betekent dan het scheppen van twee klassen: de nieuwe rijken en de eeuwige armen. Een ongelijkheid waartegen fel geprotesteerd moet worden.”[79]
Wat de arbeiders werkelijk wensen is dan ook niet het vage Collectivisatie-Dekreet, maar de volledige collectivisatie van alle industrieën en de oprichting van een gemeenschappelijke kas ten behoeve van allen.
Spoedig volgt van andere kanten eveneens gezaghebbende kritiek. Deze richt zich vooral tegen het slecht functioneren van de arbeidersraden. In plaats van een positieve rol te spelen in de opbouw van de nieuwe economie, onttrekken vele bedrijfsraden en controlerende raden zich daaraan en gedragen zij zich als eigenaars van kapitalistische ondernemingen. Tegen hen richt het blad van de Energiebedrijven in Barcelona zich, als het in december 1936 verontwaardigd schrijft: “Ideologisch en objectief gezien betekent het vervangen van een burger of een patroon door één of meer anderen in naam van de revolutie … niets meer of minder dan uitbuiting.”[80]
Er heerste op economisch terrein een grote chaos en het Collectivisatie-Dekreet was niet in staat daar een einde aan te maken. De slechte economische omstandigheden en de burgeroorlog maakten ieder experiment bijzonder gevaarlijk en bijzonder moeilijk. De kritiek werd steeds scherper. De Franse syndicalistische theoreticus Gaston Leval constateerde dat de nieuwe economische ontwikkeling dreigde te mislukken en in verkeerde banen te komen. Wat ontbrak, was vooral samenhang en coördinatie tussen de gecollectiviseerde bedrijven: “In Barcelona en in bijna alle steden van Catalonië produceert en verkoopt iedere fabriek zijn producten voor eigen rekening. Iedere fabriek zoekt afnemers en concurreert met de andere ondernemingen in dezelfde branche. Er is een nieuw arbeiderskapitalisme ontstaan. De fabriek die in de magazijnen van de vroegere eigenaar, die nu vaak in de bedrijfsraad is ingeschakeld als technisch adviseur, een overvloedige hoeveelheid grondstoffen aantrof, produceert nu met volledig rendement. Maar andere fabrieken, die minder fortuinlijk zijn, moeten nu hun productie verminderen en de levensstandaard van hun arbeiders verlagen. Weer andere fabrieken tenslotte moeten sluiten. En de Catalaanse regering betaalt de arbeiders voor het niets doen.”[81]
De kritiek richtte zich dus vooral op het ontbreken van een economische bovenbouw voor de hele economie. Daardoor werd de collectivisatie van de bedrijven ontkracht en vertekend. De economische revolutie dreigde zichzelf door haar organen te verstikken. Het regionale congres van de FAI in Catalonië, dat op 6 december 1936 gehouden wordt, houdt zich als eerste intensief bezig met deze hele problematiek. Dit was uiteraard de taak van de FAI en het vreemde is dat zij zich niet eerder met de economische problematiek had bezig gehouden. Voor het eerst wordt men zich de ongelukkige gevolgen van het gebrek aan leiding in de eerste maanden bewust. Men ziet de waarheid onder ogen en deze blijkt weinig aangenaam te zijn. Felle kritiek wordt op het functioneren van de arbeidersraden gericht. Hier was dus geen sprake meer van losstaande kritiek van personen of een syndicaat. Hier sprak de machtigste organisatie van het Spaanse anarchisme, die de CNT-leiding en haar revolutionaire tactiek beheerste. De kritiek richtte zich vooral op de bureaucratisering in de revolutionaire organen: “De bedrijfsgewijze collectivisatie en de oprichting van raden en comités heeft een nieuw soort bureaucraten in het leven geroepen, die zijn voortgekomen uit de arbeidersklasse zélf. Zonder kennis van de doeleinden van het socialisme, ongevoelig voor de geest van de revolutie, gaan bepaalde elementen in de leiding van werkplaatsen of industrieën hun gang. Zij onttrekken zich aan de syndicale controle en gedragen zich als een ware nieuwe bureaucratie met grote volmachten, als waren zij de nieuwe werkgevers.”[82] De fout ligt dus niet zozeer in de collectivisatie zelf, maar in de verkeerde toepassing ervan. In plaats van de ‘gedeeltelijke collectivisatie’ uit de begintijd moet de ‘volledige collectivisatie’ of de ‘socialisatie’ komen. Met deze termen voor ogen wordt veel van de komende theoretische strijd duidelijk.
Het congres van de FAI laat er weinig twijfel aan bestaan dat zij het meent met haar kritiek. Zij stelt een geheel nieuw plan op voor de economie, dat aan de syndicaten grote macht geeft. Een van de congresbesluiten luidde: “Dat de organisatie van de arbeid in handen moet zijn van de syndicaten en de communes, met vermijding van de gedeeltelijke collectivisatie van bedrijven, die een regelrechte ontkenning van de geest van de socialisatie is.”[83]
De syndicaten zouden niet alleen de leiding van de productie maar ook de leiding van de distributie in handen moeten krijgen. De arbeidersraden zullen blijven bestaan als basisorganen van de economie, maar zij zullen niet meer voor eigen rekening mogen werken. De coördinatie en de supervisie van de industrieën wordt opgedragen aan de syndicaten. Dit is de eerste stap op weg naar de volledige socialisatie, die de integratie van de verschillende syndicaten ten doel heeft. Voor deze fase wordt door het congres ook wel de term ‘syndicalisatie’ gebruikt.[84]
Onmiskenbaar betekende de nieuwe lijn zoals die door de FAI aangegeven werd een radicalisering van de economische revolutie. De ideeën van het anarchocommunisme werden nu bijna zonder enige concessies als richtlijnen aangegeven. De congresbesluiten betekenden dan ook een duidelijke breuk met de tot dan toe door de anarchisten gevolgde koers. In tegenstelling tot de eerste maanden van de revolutie, wordt nu de doorvoering van de anarchistische idealen in de economie centraal gesteld. Als oorzaak is misschien aan te wijzen de stagnatie van de oorlog na de eerste mislukte aanval van Franco op Madrid, die eind november plaats vond en waarbij Durruti sneuvelde. Ook het voortschrijdende verlies van de politieke macht van de anarchisten op het eind van 1936 zou reden kunnen zijn voor de veranderde tactiek. Door de Russische steun won de communistische PSUC sterk aan invloed, óók in Catalonië.
Symptomatisch voor de nieuwe koers is de vervanging van Fábregas als minister voor economische zaken door Diego Abad de Santillán. Bij een ministeriële crisis in de Generalidad, midden december 1936, wijst de CNT Santillán voor deze post aan. De leiding van de Catalaanse economie was nu in handen van een radicale anarchistische theoreticus, die tussen 1925 en 1935 een van de meest invloedrijke economische denkers van de internationale syndicalistische beweging was geweest.
In een rede die Santillán eind december 1936 voor de militanten van de CNT en de FAI hield, trachtte hij de nieuwe tactiek op economisch gebied uit te stippelen. Hij gaat daarbij uit van het gegeven van voortgezette samenwerking met de Generalidad. Deze is niet helemaal zonder gevaar omdat zij, tezamen met de grote toeloop van nieuwe leden, zou kunnen doen vergeten dat het eerste doel van het anarchisme is: de vernietiging van het particulier bezit en het kapitalisme. En de afgelopen maanden van revolutie overziende, vervolgt hij: “Wij hebben iets gedaan, hoewel wij het niet goed gedaan hebben. In plaats van de vroegere eigenaars hebben wij een half dozijn eigenaars gecreëerd, die de fabriek, de mijn of de vervoersmiddelen waarover zij de controle uitoefenen, volledig als hun eigen zaak beschouwd. […] Neen, wij hebben in Catalonië de revolutie niet doorgevoerd en wij voeren haar niet door in heel Spanje alleen om een nieuwe categorie bezitters te scheppen, maar om het particulier bezit, als het symptoom van het kapitalisme te socialiseren. Deze socialisatie vraagt niet om de vervolging en uitroeiing van de kapitalisten, maar integendeel om hun integratie in de nieuwe productiemethoden.”[85] Na deze kritiek op de gevolgde politiek van de anarchisten, geeft Santillán een alternatief. De twee belangrijkste punten daarvan zijn:
De verschillen met het Collectivisatie-Dekreet zijn opvallend. Afgezien van de positie van de Bedrijfsraad, die overigens ook in het Dekreet niet duidelijk omschreven wordt, wordt de leidende functie van de overheidsorganen volledig vervangen door die van de syndicaten. Niet de Economische Raden de Algemene Raden van Industrie maar de syndicaten zullen de nieuwe economie opbouwen. Dit had een belangrijk praktisch voordeel. De nieuwe organen van het Collectivisatie-Dekreet moesten eerst nog opgericht worden, terwijl de syndicaten onmiddellijk aan hun nieuwe taak konden beginnen en daarvoor goed toegerust waren.
Toch betekende het ministerschap van Santillán geen breuk met het Collectivisatie-Dekreet. In de politiek ten opzichte van de economische vraagstukken is weinig verandering te bespeuren. De Generalidad als geheel was echter naar rechts geschoven door de uitsluiting van de POUM en de versterking van de UGT-PSUC met twee ministerposten. Santillán heeft niet het werk van Fábregas vernietigd of gesaboteerd. De afnemende macht van de anarchistische organisaties verhinderde dat de benoeming van de radicale Santillán grote invloed op de economie uitoefende.
Binnen het kader van het Dekreet waren trouwens wel mogelijkheden voor een meer linkse koers. De Algemene Raden van Industrie zouden voorlopig eenzelfde houding tegenover de ‘ontspoorde’ Bedrijfsraden kunnen aannemen als de syndicaten in het plan van Santillán. Want ook Fábregas zelf had zeer kritisch tegenover de eigengereidheid van de Bedrijfsraden. In een interview met Kaminski verklaarde hij: “Lang voordat de regering haar van boven af decreteerde, had de collectivisatie zich al over heel Catalonië verbreid. Vaak is men zelfs te ver gegaan. […] Maar natuurlijk kan men in de huidige situatie spontaan genomen beslissingen niet ongedaan maken.”[87] Hieruit spreekt duidelijk een kritiek op de acties van de arbeiders en zelfs een gevoel van spijt over de legalisatie van de collectivisatie. Dit wordt verder verduidelijkt door een uitlating van Fábregas, enkele maanden later, waarin hij te verstaan geeft dat het Collectivisatie-Dekreet te ver ging. Hij betoogt daarin namelijk dat het verkeerd is uitgevoerd en dat “de realiteit ons heeft aangetoond hoe groot het gebrek aan voorbereiding onder de proletarische massa’s was om het nieuwe experiment uit te voeren”.[88]
Fábregas zoekt de oplossing van de economische moeilijkheden op een andere manier dan de voorstanders van socialisatie. Hij wil daarbij de goede uitvoering van het Collectivisatie-Dekreet voorop stellen en garanderen. Onder zijn leiding ontstaan kleine contact groepen van lokale en regionale CNT-deskundigen, aangevuld met enkele functionarissen van het Ministerie van Economische Zaken. Deze gematigde richting vergadert in mei 1937 en probeert een alternatief voor de socialisatie op te stellen. In een officiële verklaring heet het dat de economie op weg is naar de totale ineenstorting: “Men bemerkt steeds meer een geest van ontbinding in het hart van de industriële productie en van alle economische activiteiten, die door een groot aantal oorzaken tot stand gebracht wordt.”[89]
Deze oorzaken zouden zijn:
De vergadering stelt het volgende plan voor reorganisatie van de economie voor:
Bij de oorzaken van de economische achteruitgang wordt onder punt 2 uitdrukkelijk vermeld: ‘de bezittermentaliteit van de arbeiders’. Een onderwerp van kritiek dat de gematigde en de radicale richting dus met elkaar gemeen hadden. Maar de oplossingen gaan een heel andere kant uit.
Tegenover de socialisatie en de syndicalisatie van de radicale vleugel, staat een programma van centralisatie en overheidsinvloed van de gematigden. Dezen wensen zelfs de mogelijkheid van ontslag voor een aantal arbeiders en min of meer nationalisatie van de oorlogsindustrie, nota bene het belangrijkste programmapunt van de communisten!
Het stuk was ondertekend door J.P. Fábregas, Juan Gimenez, Andrés Capdevilla, J. Viadíu, J. Carbonell en A. Xena.
Het is een hachelijke zaak om de twee richtingen van het anarchosyndicalisme precies te willen onderscheiden. Er bleven natuurlijk een groot aantal overeenkomsten tussen de gematigden en de radicalen bestaan. Vaak lopen de scheidingslijnen sterk dooreen. Ook de aanhang onder de arbeiders en de syndicaten is soms moeilijk aan te geven. In het algemeen echter kan men zeggen dat een aantal grote industriële syndicaten van Barcelona zich voor de socialisatie hebben uitgesproken en ook een begin hebben gemaakt met de realisatie van deze plannen. Te noemen zijn: de bouwvakarbeiders en de houtbewerkers, de arbeiders in de openbare voorzieningen, de textielarbeiders en de arbeiders in de chemische industrie.[91] Bovendien werd de radicale vleugel gesteund door de talrijke buitenlandse anarchisten, die in Barcelona verbleven. Onder hen waren Gaston Leval en de uiterst bekwame Italiaan Camillo Berneri, die in mei 1937 door de communisten vermoord zou worden. De linksen werden bovendien gesteund door de secretaris-generaal van de Anarchistische Internationale (AIT), de bekende Franse theoreticus Pierre Besnard.[92] Het is ook opvallend dat bijvoorbeeld de Franse en de Nederlandse uitgave van het Boletín de Información CNT-FAI felle voorstanders waren van de socialisatie.
De gematigde richting is nog minder duidelijk te onderscheiden dan de radicale. Fábregas was onmiskenbaar de leidende figuur in deze groep, zoals Santillán het in de andere groep was. Zij kon rekenen op de steun van de leidende ‘politieke anarchisten’, dat wil zeggen de anarchistische functionarissen en ambtenaren in de Generalidad en de centrale regering. Onder de arbeiders vond zij haar aanhang onder de arbeiders van de oorlogsindustrie (die zich in een razend tempo uitbreidde) en de papierindustrie.[93] Kwantitatief gezien was ze aanzienlijk geringer dan de radicale vleugel. In de loop van januari 1937 beginnen de tegenstellingen zich toe te spitsen. De radicalen wensen hun ideeën te realiseren via de syndicaten, geheel buiten de Economische Raad en het ministerie van economische zaken om. Steeds dringender worden hun oproepen. Op een bijeenkomst van de lokale federatie van syndicaten van Barcelona spreekt Gaston Leval over de moeilijke situatie in de Catalaanse economie. Hij verklaart dat er snel ingegrepen moet worden door de arbeiders zelf: “De enige obsessie van de arbeiders dient te zijn: socialisatie. Deze is door ons tot nu toe nog niet gerealiseerd, maar dient onmiddellijk aangepakt te worden. Wanneer ik in zekere persorganen lees dat alles al gerealiseerd is, dan merk ik dat er mensen zijn, die werkelijk geen enkel duidelijk begrip hebben van wat Sociale Revolutie is.”[94]
Enkele dagen later verklaart Pierre Besnard dat de staat geheel dient te worden uitgeschakeld bij de opbouw van de nieuwe economie. Socialisatie betekent immers: “alle middelen van de productie, de handel en alle vormen van communicatie in handen van de syndicaten.” Daarbij heeft de staat geen functie meer. Volgens zijn voorstel dient de socialisatie van de Catalaanse economie in drie fasen te geschieden:
Uit deze verklaring blijkt duidelijk het door ons al gesignaleerde primaire aspect van de nieuwe beweging, namelijk het overhevelen van de economische macht van de overheidsinstellingen naar de syndicaten. Nergens wordt dit scherper uit de doeken gedaan dan in een artikel, dat eind december 1936 in de Franse editie van het Boletín de Información verscheen. Daarin wordt letterlijk gezegd:
“De eerste fase van de revolutie, waarin wij leven, bestaat uit de vorming van controlecomités; deze zijn er de uitdrukkingsvorm en tegelijk werkzaam organisme van. Maar het is noodzakelijk een volgende, beslissende stap te zetten: de volledige socialisatie”, welke term even verder wordt uitgelegd als “de productie in handen van de werkers, door tussenkomst van hun klassenorganisaties.”[96] Ook in de Nederlandse uitgave van het Boletín de Información wordt voortdurend gepleit voor een volledige socialisatie van de economie. “Socialisatie is het doel van onze revolutie. De economie in handen van de arbeiders, georganiseerd overeenkomstig de beginselen van sociale solidariteit en productieve samenwerking, eist socialisatie, dat wil zeggen het produceren en het exploiteren van de natuurlijke rijkdommen ten bate van allen, die hun werkkracht hiervoor geven.”[97] De gebeurtenissen na de 19e juli hebben, volgens de schrijver overtuigend aangetoond dat het proletariaat volledig in staat is om de nieuwe maatschappij te organiseren: “De arbeidersorganisaties zijn met de opbouw bezig, zij gaan voort met grote zin voor verantwoordelijkheid naar de reconstructie van de industrie ter voltooiing van de gedeeltelijke collectivisatie uit de begintijd.”98 Intussen waren al verschillende syndicaten overgegaan tot de verwerkelijking van de socialisatie in hun industrieën. De bouwvakkers waren waarschijnlijk als eerste begonnen met een ‘volledige socialisatie’, nog voor de discussie goed op gang was gekomen. Daar ook in de chemische industrie, in de textielindustrie en bij de verschillende openbare diensten werd de socialisatie doorgevoerd. In zijn boek over de collectivisatie in Catalonië geeft Augustin Souchy, perssecretaris van de CNT, in 1937 een overzicht van de verschillende feiten van de collectivisatie. Uitgaande van de werkelijkheid in het midden van 1937 beschrijft hij de volgende fasen, die uiteindelijk tot het ideaal van het anarchocommunisme zouden moeten leiden. Hij onderscheidt vier fasen:
Het geheel van dit proces werd door Souchy ‘collectivisatie’ genoemd hoewel door anderen deze term alleen voor fase 1 gebruikt werd. De strijd tussen de radicalen en de gematigden in het voorjaar van 1937 was dus een strijd om de overgang van de eerste naar de volgende fasen. De 2e, 3e en 4e fase vormden namelijk één geheel. Daarbij speelden de syndicaten de hoofdrol. Uiteraard is de zeer verwarde en diffuse economische activiteit van de sociale revolutie niet binnen een simpel schema te vangen. Zo was bijvoorbeeld fase 3 in de transportbedrijven gelijktijdig met fase 1 ingevoerd: de tramarbeiders steunden met hun winsten en overschotten de noodlijdende busondernemingen en de havenarbeiders.100 Ook andere syndicaten steunden de werkloze taxichauffeurs en textielarbeiders met geld uit hun industrieën. Soms werden de tweede en de derde fase gelijktijdig ingevoerd, zoals bij de bouwvakkers het geval was. De vierde fase daarentegen (de ‘volledige socialisatie’) is als zodanig nooit uitgevoerd, ondanks een aantal pogingen daartoe van de meest radicale en revolutionaire syndicaten.
Wel zijn er een groot aantal plannen opgesteld, die de structuur van een volledig gesocialiseerde economie uitwerkten. Vooral het officiële orgaan van de FAI, Tierra y Libertad, dat de spreekbuis van de radicale anarchisten was, heeft zich in dit opzicht verdienstelijk gemaakt.101 Over het algemeen waren deze plannen identiek aan de theorieën zoals die voor de burgeroorlog door Santillán en anderen ontworpen waren. Wij bespraken deze plannen reeds in hoofdstuk 1, paragraaf 3. De macht van de anarchistische organisaties was echter in deze tijd reeds zo ver afgenomen dat realisatie in feite onmogelijk was geworden. De contrarevolutionaire krachten van de PSUC en de Esquerra waren zo sterk dat zij in mei 1937 de CNT en de FAI zelfs geheel van politieke invloed konden beroven. Als er een kans op volledige verwezenlijking van de anarchistische denkbeelden over de economie is geweest, dan heeft deze in de eerste maanden van de burgeroorlog bestaan, maar toen lieten de CNT en de FAI het zelf afweten.
Dat de anarchisten, ondanks hun zwakke positie, toch overgingen tot een geheel nieuwe benadering van de economische problemen, werd zeker ook veroorzaakt door de aanvallen van hun tegenstanders in het antifascistische kamp. Door communisten, rechtse socialisten en burgerlijke republikeinen gelijkelijk werd de collectivisatie afgewezen en nationalisatie geëist. De collectivisatie vertoonde inderdaad een groot aantal ernstige gebreken. Dit werd door de anarchisten beslist niet ontkend. Integendeel, zij leverden zelf felle kritiek op de houding van vele bedrijfsraden. Het streven naar socialisatie was dus mede een defensieve tactiek tegenover de roep om nationalisatie van de economie.
Het centralistische aspect van de socialisatie werd door de anarchisten vooral om deze reden sterk benadrukt. Het sloot bovendien nauw aan hij een bestaande trek in de economische revolutie na juli 1936. Typerend voor de mentaliteit waarmee de syndicaten het vraagstuk van de socialisatie bezagen, is de titel van een brochure, die het syndicaat van metaalarbeiders in deze tijd publiceerde. Deze luidde: “Colectivización? Nacionalización? No: Socialización!” Hierdoor werd de socialisatie scherp tegenover de nationalisatie gesteld en kreeg zij een strijdbaar karakter. In deze brochure (maart 1937) wordt uitdrukkelijk gewezen op de noodzaak om de economie te coördineren en te beheersen. Het Collectivisatie-Dekreet zou daarin mislukt zijn. De socialisatie daarentegen bood de mogelijkheid om de productie én de distributie soepeler en rechtvaardiger te laten verlopen.102 Al deze aspecten werkten door in de officiële tactiek van de CNT. Op een regionaal congres van de CNT in februari 1937 wordt de socialisatie als programmapunt aanvaard. Onder de aanbevelingen voor de realisatie van het nieuwe programma worden genoemd:
Deze punten behelsden het meest radicale programma dat de CNT ooit in de burgeroorlog heeft opgesteld. Vooral de twee eerste punten waren van belang en hingen samen. Immers, de socialisatie van de hele economie impliceerde het verdwijnen van de hele middenstand. Hiervoor moesten echter een groot aantal barrières opgeruimd worden en was eenheid van alle arbeiders noodzakelijk. De Catalaanse UGT-leiding was echter sterk onder de invloed van de communisten gekomen en voelde er niets voor om de middenstand tegen zich in het harnas te jagen. Zij werkte de socialisatieplannen van de CNT krachtig tegen en maakte aldus een revolutionair eenheidsfront onmogelijk. Hierbij had zij echter niet de steun, naar het schijnt van de meerderheid van de UGT-leden. De CNT speculeerde daar op en trachtte de UGT aanhang achter haar programma te krijgen. M.Cardona Rosell, een van de leden van het Nationaal Comité van de CNT, schreef daarover na de oorlog: “De meningsverschillen tussen de CNT en de UGT op economisch gebied waren permanent te wijten aan het feit dat – terwijl de CNT een steeds effectiever wordende socialisatie bepleitte – dit nauwelijks medewerking kreeg van de nationale, regionale en lokale leiders van de ugt, die weinig aandacht schonken aan dit vitale probleem. Met als gevolg dat de gewone leden van de UGT op vele plaatsen de richtlijnen van de CNT opvolgden.”
De hoop dat op deze manier van onderen af een eenheid tussen de CNT en de UGT tot stand zou komen, werd echter geen werkelijkheid De rechtse UGT-leiding bleef in het zadel en richtte haar politiek steeds meer naar de PSUC en de communisten. Hierdoor werd een gecoördineerde arbeidersleiding in Catalonië onmogelijk gemaakt, kon de socialisatie niet volledig doorgevoerd worden en bleef de economische chaos bestaan.
Op het definitieve punt leed de economische revolutie schipbreuk.
Niet alleen bij de discussie rond de socialisatie, maar bij de hele Economische Revolutie staat de vraag naar de rol van de arbeiderssyndicaten centraal. Zij bestonden voor de 19e juli, speelden een hoofdrol bij de overwinning op de fascistische legeropstand en maakten een begin met de economische revolutie in de industrieën. De syndicaten zijn als het ware de rode draad die door het labyrint van de Spaanse Revolutie voert.
Bij de behandeling van de collectivisatie van de Catalaanse industrieën dienen de syndicaten ten nauwste betrokken te worden. Hun houding is vaak beslissend geweest voor de doorvoering van de collectivisatie en de verbreiding van de revolutionaire ideeën. Sterker nog: de economische revolutie in Catalonië zou zonder hen onmogelijk geweest zijn. In feite waren de syndicaten de revolutie. Het officiële orgaan van FAI schreef in maart 1937: “Iedere revolutie schept zijn eigen karakteristieke organen. Onze revolutie, die een arbeidersrevolutie is, rust op een granieten basis die door geen enkele politieke manoeuvre aangetast kan worden: De syndicaten.”[1] Hieronder moeten niet alleen de CNT-syndicaten begrepen worden, maar ook de UGT-syndicaten en de onafhankelijke Catalaanse vakbonden, die in enkele industrieën een belangrijke rol hebben gespeeld.
Het hier volgende overzicht van de collectivisatie in de verschillende indus-trieën, en de rol die de syndicaten daarbij speelden, pretendeert geen volledigheid. Het algemene beeld wordt vertekend doordat er nu eenmaal over de gecollectiviseerde en gesocialiseerde industrieën meer gegevens voorhanden zijn dan over de industrietakken, waarin de economische revolutie slechts aarzelend en halfslachtig is doorgevoerd. Niettemin zijn alle belangrijke Catalaanse industrieën in dit hoofdstuk opgenomen.
In principe wordt telkens een overzicht gegeven van de industrie in heel Catalonië. Door allerlei oorzaken valt de nadruk soms erg zwaar op het industriegebied van Barcelona en directe omgeving. In dit hoofdstuk wordt alleen de industrie van regionaal belang besproken. De plaatselijke economie en de landbouw (het ‘platteland’) zullen in het volgende hoofdstuk aan de orde komen. Geheel in de geest van de anarchistische theorieën zou het onderscheid tussen deze twee hoofdstukken ook dat tussen syndicaat en commune kunnen zijn.
De voedselvoorziening van een stad van 1.250.000 inwoners is onder normale omstandigheden al een bijzonder ingewikkelde en kwetsbare zaak. Men kan zich voorstellen hoe de situatie in Barcelona geweest is tijdens en onmiddellijk na de revolutiedagen van juli 1936. De stad verkeerde in een onbeschrijflijke chaos; de meeste wijken waren afgesloten door barricades en het enige verkeer was het transport van gewapende arbeiders. Alle winkels waren gesloten en de aanvoer van levensmiddelen van buiten de stad was geheel tot stilstand gekomen.
Reeds op maandag 20 juli richtte de CNT een oproep aan de arbeiders om alle werkzaamheden in verband met de voedselvoorziening te hervatten. Zij stelde zichzelf verantwoordelijk voor de voeding van de bevolking en droeg aan de inderhaast gevormde revolutionaire wijkraden op om de organisatie ter hand te nemen.[2] Deze wijkraden waren ingesteld door de arbeiders om de verdediging van hun wijken te kunnen leiden. Zij werden gevormd door militanten van de CNT en de FAI, aangevuld met leden van andere antifascistische organisaties. De wijkraden openden overal volkskeukens, waar gratis voedsel verschaft werd aan leden van syndicaten of revolutionaire groeperingen en hun gezinnen. Daartoe werden de voedselvoorraden die zich nog in de stad bevonden verdeeld, terwijl de verbindingen met het platteland hersteld werden.
Door het CNT-syndicaat van de arbeiders in de voedselvoorziening was een Comité voor Voedselvoorziening (‘Comité de Abastos’) opgericht, dat met het Comité de Milicias Antifascistas samenwerkte.[3] Men voerde een systeem in waarbij aan ieder die dat nodig had bonnen voor voedsel en levensmiddelen uitgereikt werden. De syndicaten stonden hiervoor garant. Diego Abad de Santillán, die het plan voor deze gratis voedselvoorziening opgesteld had, verklaarde later deze beslissing ten zeerste te betreuren, omdat op die manier alle voorraden van de stad binnen enkele dagen uitgeput raakten. De opheffing van deze gratis volkskeukens is voor de CNT een uiterst moeilijke en impopulaire beslissing geweest.[4] Een aantal volkskeukens bleef echter bestaan om bepaalde redenen. Dit was vooral het geval in de arme volksbuurten, waar de wijkraden veel van hun oorspronkelijke verantwoordelijkheid bleven behouden. John Langdon-Davies bezocht begin augustus het beroemde luxe Hotel Ritz, dat door het personeel was overgenomen en omgezet in het ‘Gastronomisch Hotel No.1 CNT-UGT’. Lange rijen mensen uit het vijfde district kwamen er op etenstijd heen. Ieder diende een syndicaatkaart te hebben, maar de ouden van dagen en hongerigen werden zonder meer toegelaten. Weldoorvoede personen echter werden teruggestuurd. De schrijver herinnert zich het chique hotel van vroeger:
“Ik zag die tijd weer voor me; een paar geconstipeerde, overvoede en steenrijke mensen, door vele obers bediend. Nu duizenden halfverhongerde lieden, bediend door precies dezelfde obers, met dezelfde koks in de keuken.” In de weelderige zalen van het hotel aten nu de armen en verschoppelingen van het dure servies. En in al die weken – constateert Langdon-Davies – was er nog niet één theelepeltje verdwenen.[5]
Door de chaotische toestand van de eerste dagen na de 19e juli viel Barcelona in feite uiteen in een aantal zelfstandige wijken. Elke wijk probeerde de voedselproblemen op haar eigen wijze op te lossen. De arbeiderswijk La Torrasa, aan de zuidkant van de stad, legde contacten met het platteland. Onmiddellijk na de revolutie werden voedseldepots en volkskeukens ingericht, waar vooral de jonge vrouwen en meisjes werkzaam waren. Het gebruik van alcohol werd verboden en tegengegaan. Het voedsel voor de bevolking van La Torrasa werd verkregen door rekwisitie van alle voorraden en door ‘de boer op te gaan’. Daar werden de producten, die eigenlijk voor de export bestemd waren, opgekocht in grote hoeveelheden. Vooral met het naburige dorp Vallirana worden goede contacten gelegd en een onderlinge vrije uitwisseling van goederen tot stand gebracht. Industriële producten tegen landbouwproducten. Deze goede verstandhouding werd mede veroorzaakt door het feit dat de arbeiders van La Torrasa veel van de kleine dorpen in de Llobregat-vallei bevrijdden, dat wil zeggen zuiverden van clericale, feodale en fascistische elementen. En, als het nodig was, ook van groepjes onverantwoordelijke elementen, die vanuit Barcelona op rooftocht waren uitgegaan.[6] Het is echter niet waarschijnlijk dat deze idyllische toestand van ruilhandel erg lang heeft geduurd. Toen in Barcelona de geldcirculatie weer op gang kwam, konden deze experimenten niet langer blijven bestaan.
Door het Comité voor Voedselvoorziening werd onmiddellijk na het herstel van de normale omstandigheden een prijzenstop afgekondigd en werden strenge maatregelen genomen tegen winkeliers die hun prijzen zouden verhogen. In samenwerking met het Comité de Milicias Antifascistas wordt getracht om de prijzen gelijk te schakelen en tot een eenheidsprijs voor heel Catalonië te komen. Het syndicaat speelde hierbij een belangrijke rol: “Het syndicaat van de arbeiders in de levensmiddelenindustrieën van de CNT is praktisch het middelpunt van de voedselvoorziening in de stad.”[7]
Aan het hoofd van het Comité voor Voedselvoorziening stond de anarchist Juan Domenéch, die bij het aanvaarden van de regeringsverantwoordelijkheid door de CNT minister van voedselvoorziening van Catalonië werd.[8] Het syndicaat van de arbeiders in de voedselvoorziening kreeg geleidelijk aan de volledige leiding van de voedselvoorziening in handen en regelde de bevoorrading van de stad vanaf het platteland. De eigen producten van Catalonië bleven of in prijs gelijk óf werden zelfs goedkoper door de uitschakeling van de tussenhandel. Importproducten stegen daarentegen aanzienlijk in prijs. De organisatie van de voedselvoorziening was als volgt: de voedingsproducten werden door het syndicaat centraal opgekocht van de boeren en van de landbouwcollectieven in Catalonië en Aragón, en vervolgens gedistribueerd aan de detailhandel. Het syndicaat stelde de maximumprijzen en de minimumprijzen voor de detailhandel vast, die dienden voor de verkoop aan het publiek. Deze prijzen waren in verhouding met haar eigen inkoopprijzen. Op 22 november 1936 werden bijvoorbeeld de volgende prijzen vastgesteld:[9]
SINDIKAAT | DETAILHANDEL | |||
---|---|---|---|---|
Product | Max. verkoopprijs aan detailhandel* | Min. verkoopprijs aan detailhandel | Max. verkoopprijs aan publiek | Min. verkoopprijs aan publiek |
Erwten | 1,80 per kg | 1,35 per kg | 2,30 per kg | 1,70 per kg |
Linzen | 1,10 per kg | 0,90 per kg | 1,40 per kg | 1,20 per kg |
Rijst | 0,84 per kg | 0,75 per kg | 1,05 per kg | 0,90 per kg |
Witte suiker | 1,64 per kg | 1,70 per kg | ||
Koemelk | 0,70 per liter | |||
Geitenmelk | 1,00 per liter | |||
Gecondenseerde melk | 1,65 per liter | |||
Zout | 0,15 per kg | |||
Kolen | 1,75 per 10 kg |
* prijzen in peseta's
De normale detailhandel bleef dus voortbestaan, zij het onder controle van het syndicaat. Uitzonderingen werden alleen gemaakt wanneer er door een bepaalde industrietak besloten werd tot socialisatie. Uiteindelijk doel van het syndicaat was en bleef echter: “de gehele markt aan zich trekken, de tussenhandel uitschakelen en zich in rechtstreekse verbinding stellen zowel met de syndicaten der leveranciers als met de kleinhandel.”[10]
De moeilijkheden bij de socialisatie van de levensmiddelenvoorziening waren zeer groot, omdat de detailhandelaren meestal onmogelijk tot centralisatie van de verkooppunten konden overgaan. Supermarkten bestonden nog niet.
Niettemin werd door de bakkers in Barcelona een poging gedaan om de 745 broodbakkerijen te collectiviseren en te centraliseren. Hiertoe kwamen de arbeiders en ondernemers van 150 bakkerijen bijeen en werd besloten om de bedrijven samen te voegen en te moderniseren. Van een algehele socialisatie is echter geen sprake geweest, al waren er op het einde van de burgeroorlog verschillende moderne grote broodfabrieken in Barcelona in werking.[11]
Een van de weinige takken van de voedselindustrie, die wel met succes werd gesocialiseerd, was de melkindustrie. De toestand van deze industrie vóór juli 1936 was uitermate bedroevend, zowel op financieel als op hygiënisch gebied. De tussenhandel beheerste de hele industrie en was maanden achter bij de betaling aan de boeren.
Eind 1936 besloten de arbeiders van de gecollectiviseerde melkfabrieken om zelf een einde aan deze situatie te maken. Zij namen alle fabrieken en de hele tussenhandel over en beloofden de boeren ieder weekend de betaling van de geleverde melk. De schuld van de tussenhandelaren en de ex-eigenaren zou door de arbeiders betaald worden. Zij droegen ook zorg voor verbetering van de hygiëne en modernisering van de bedrijven en het vervoer met tankwagens van de boeren naar de fabriek. De kosten van dit socialisatieprogramma zouden door de gezamenlijke melkfabrieken gedragen worden. Hun aantal zou door centralisatie overigens teruggebracht worden van 60 tot 9. Op zeven punten in Catalonië worden koelinstallaties gebouwd waar de boeren zelf hun melk naar toe kunnen brengen. Het transport naar Barcelona wordt uitgevoerd met 16 gekoelde tankwagens. Per dag wordt op deze wijze 55.000 liter melk via de gesocialiseerde industrie gedistribueerd, en nog eens 10.000 liter door particuliere ondernemers. De totale distributie van melk was voor de 19e juli echter 110.000 liter per dag geweest, bijna twee maal zo veel. Deze scherpe teruggang werd vooral veroorzaakt door de grote hoeveelheden melk die onmiddellijk voor het front gecondenseerd werden. De melkfabriek te Puigcerda produceerde alleen al meer dan 10.000 liter gecondenseerde melk per dag voor het front.[12]
Na de uitvaardiging van het Collectivisatie-Dekreet is ook door de horecabedrijven een vorm van collectivisatie en samenwerking beproefd.[13] Onder inspiratie van het Dekreet werden 114 ondernemingen gecollectiviseerd en in een bedrijfsgroep (‘agrupación’) bijeengebracht. Onder deze bedrijfsgroep bevonden zich hotels, pensions, cafés en restaurants. Er werkten ruim 4000 personeelsleden, waarvan tweederde lid was van de UGT. Deze heeft in de bedrijfsraad dan ook tien afgevaardigden en de CNT slechts vijf. Het geheel is duidelijk onder inspiratie van de bepalingen over bedrijfsgroepen in het Collectivisatie-Dekreet tot stand gekomen.[14]
Volgens bepaalde opgaven zou ook de sector dranken van deze industrie gesocialiseerd zijn.[15] Hierover zijn echter geen gegevens voorhanden. Wel zijn alle bedrijven in die sector vroegtijdig gecollectiviseerd. Een typische moeilijkheid waarmee ongetwijfeld meer gecollectiviseerde bedrijven in Catalonië te maken hebben gehad, deed zich voor bij de bierfabriek ‘Cerveza Damm’. Door het personeel was een eenheidsloon ingevoerd van 115 peseta’s per week. Men was tot deze som gekomen door het wekelijkse totaalbedrag aan lonen van vóór 19 juli door het aantal personeelsleden te delen.[16] Aan het einde van 1936 blijkt het bedrijf een ‘flinke’ winst gemaakt te hebben. Onder de vroegere leiding was het gewoonte de arbeiders op 1 januari een premie uit te keren. Hierover ontstond een conflict, dat zich volgens een lid van de Bedrijfsraad bedenkelijk ontwikkelde: “Er gingen stemmen op om ook thans uit de winsten een uitkering af te zonderen. Daartegen hebben wij ons echter verzet. Het bedrijf betaalt lonen, die in vergelijking met vele andere bedrijven zelfs vrij hoog zijn, Het betaalt de sociale maatregelen en de leden van de milities. Maar elk idee van winstverdeling moet worden uitgeschakeld. De arbeiders van de fabriek moeten niet de kapitalistische eigenaars van de fabriek worden, die zich bevoordelen ten koste van de consumenten. Tegen deze opvatting is geopponeerd. Mensen zijn mensen. De Bedrijfsraad is toen afgetreden. Een tweede personeelsvergadering werd gehouden en daar werden wij in het gelijk gesteld. Bij de toen gehouden verkiezingen voor de Bedrijfsraad werden dezelfde negen leden benoemd.”[17]
Uitdrukkelijk wordt vermeld dat de Bedrijfsraad van deze fabriek met 610 personeelsleden haar werkzaamheden buiten de normale werktijden om verricht. Alle leden van de Bedrijfsraad werken overdag in hun normale functie en ontvangen hetzelfde loon als de andere arbeiders: 115 peseta’s.
De meeste grote warenhuizen van Barcelona waren reeds in juli en augustus door de arbeiders overgenomen, zoals ‘El Siglo’ met 314 man personeel en ‘El Aguila’ met 700 man. Ook vele andere ondernemingen in de levensmiddelensector waren zeer snel gecollectiviseerd en werkten onder leiding van een bedrijfsraad verder. Daaronder bevonden zich fabrieken die vóór 19 juli al gesloten waren, maar door de arbeiders weer in bedrijf werden gesteld.[18] Hoewel door het Comité voor Voedselvoorziening en een gemengde commissie van de CNT en de UGT al tamelijk snel na de revolutie plannen werden opgesteld om tot een volledige socialisatie van de voedingsmiddelenindustrie te komen, is de ontwikkeling in deze industrie vanaf januari 1937 geheel tot stilstand gekomen. Oorzaak hiervan was het feit dat op 16 december 1936 de secretaris-generaal van de PSUC, de rechtse socialist Juan Comorera, tot minister van voedselvoorziening benoemd werd als opvolger van Domenéch. Comorera zette onmiddellijk het Comité voor Voedselvoorziening buiten spel en kondigde het herstel van de particuliere handel in de hele voedingssector aan.[19] De PSUC had van begin af aan de CNT en het Comité voor Voedselvoorziening tegengewerkt en speculeerde nu op de steun van de middenstand en de boeren. De laatsten zouden hun producten ongetwijfeld aan de tussenhandel voor een hogere prijs kwijt kunnen dan aan de syndicaten, die niet boven de vastgestelde maximumprijzen uitgingen. Op deze wijze hoopte Comorera de Catalaanse burgerij achter zijn politieke partij te krijgen, die in samenwerking met de communisten een offensief tegen de revolutionaire CNT had ingezet.[20]
De gevolgen van deze politiek bleven niet uit. De prijzen voor brood en andere levensmiddelen begonnen snel te stijgen en de arbeiders moesten maar zien dat zij met hun niet of nauwelijks verhoogde lonen aan voedsel konden komen. Het zegt wel iets voor de verandering in de krachtsverhoudingen in Catalonië dat de CNT direct kon worden aangevallen op de grondbeginselen van haar politiek.
De prijzen waren weldra verdubbeld en bleven stijgen. In januari 1937 schrijft Lou Lichtveld: “Elke week wordt de schaarste aan levensmiddelen groter, en nadat vlees en eieren reeds kostbaarheden geworden zijn, maken we nu mee dat brood iets is, dat men niet elke dag meer eten kan.”[21]
In de straten van Barcelona vormden zich rijen voor de winkels. Zoals altijd werd het volk het zwaarst getroffen. Op de zwarte markt (in juli 1936 notabene door de CNT radicaal onderdrukt) was voor goed geld alles te krijgen. Volgens Borkenau waren er in januari al enkele broodoproeren voorgevallen, waarbij de politie in nieuwe martiale uniformen menigten vrouwen met slagen van geweerkolven uiteengedreven had.[22]
Vergeleken met januari en juli 1936 zagen de prijzen er in februari 1937 als volgt uit:
product | jan. 1936 | juli 1936 | febr. 1937 |
---|---|---|---|
rijst | 1.20 | 1.20 | 1.40 |
kalfsvlees | 6.00 | 5.40 | 12.00 |
lamsvlees | 6.00 | 18.00 | |
melk | 0.70 | 0.70 | 0.90 |
vis | 5.06 | 3.22 | 15.00 |
bonen | 1.50 | 1.50 | 2.60 |
olijfolie | 2.00 | 2.00 | 2.55 |
aardappelen | 0.45 | 0.40 | 0.50 |
eieren (p. stuk) | 0.20 | 0.50 | |
wijn | 0.60 | 0.60 | 0.60 |
zeep | 1.10 | 1.10 | 1.85 |
groente | 0.70 | 2.00 | |
Prijsindex[23] | 179.1 | 171.8 | 244.4 |
Hoewel in de zomer van 1937 de situatie iets gunstiger werd, bleven de voedselschaarste en de hoge prijzen bestaan. Ook hierdoor werd een verdere collectivisatie of socialisatie van deze industrie belemmerd.
De textielindustrie was de belangrijkste industrie van Catalonië. Zij was voornamelijk geconcentreerd in Barcelona en naaste omgeving: de plaatsen Sabadell, Tarrasa en Badalona. In heel Spanje werkten 340.000 arbeidskrachten in deze industrie, waarvan in Catalonië ongeveer een kwart miljoen. Ruim 230.000 van hen waren georganiseerd: 170.000 bij de CNT en 60.000 bij de UGT.[24] Onder de textielarbeiders bevonden zich vanouds veel militanten van de CNT en de FAI. Durruti bijvoorbeeld werkte, als hij niet in de gevangenis zat, in een textielfabriek in Barcelona. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er van de 40.000 mannelijke CNT-leden uit de textielindustrie van Barcelona 20.000 als milicianos naar het front vertrokken zijn.[25] Zoals in zoveel takken van industrie was de verhouding tussen de CNT- en de UGT-arbeiders goed. Het schijnt dat over het algemeen de UGT-leden niet geneigd waren om de politiek van de PSUC te volgen. Zij gaven de voorkeur aan samenwerking en solidariteit met de CNT-aanhangers. Het waren voornamelijk de UGT-vakbondsleiders, die de PSUC volgden in haar gematigde en contrarevolutionaire politiek. De gewone arbeiders gaven, althans aanvankelijk, de voorkeur aan samenwerking. Dit verschijnsel deed zich vooral bij de collectivisatie van de textielindustrie in de eerste maanden voor.
In de beginfase van de sociale revolutie, onmiddellijk na de julidagen, worden overal controlerende raden (‘Comités de control’) door de arbeiders ingesteld. Hun taak was om de voorlopige leiding van de fabrieken over te nemen en zoveel mogelijk gegevens te verzamelen over het werk, de productie, de voorraden, de arbeiders enzovoort. Deze gegevens waren bestemd voor de Centrale Controlerende Raad van de Textielindustrie (‘Comité General de Control’), die in Barcelona gevestigd was. De controlerende raden moesten bovendien de mogelijkheden van de verschillende bedrijfstakken voor omschakeling op oorlogsbehoeften en dergelijke onderzoeken.[26] Het aantal leden van de controlerende raden werd naar behoefte door de arbeiders zelf bepaald.
De controlerende raden bereidden, in overleg met de Centrale Raad in Barcelona, de collectivisatie van de fabrieken voor. Zij schreven de vergaderingen uit waarin de arbeiders zouden moeten beslissen over de wijze van overname en collectivisatie van hun bedrijf. Van één van deze vergaderingen is een verslag bewaard gebleven, dat uniek in zijn soort is. Slechts zelden zijn deze documenten gepubliceerd en het heeft er de schijn van dat de anarchistische organisaties deze belangrijke vergaderingen slechts als formaliteiten hebben gezien. Het bedoelde verslag is gepubliceerd in Solidaridad Obrera.
Het betreft hier de onderneming ‘España Industrial’, die 1800 arbeiders in dienst had. De fabriek stond in een van de buitenwijken van Barcelona, Sans, en er was een dependance in Sabadell. Het kantoor van de onderneming was in het centrum van Barcelona gevestigd.[27] Op 8 augustus 1936 wordt door een voorbereidend comité (dat de functie van een controlerende raad had en dat op 24 juli was ingesteld) een algemene vergadering van alle arbeiders bijeengeroepen. Deze vergadering had plaats in een bioscoop in de wijk Sans en had een rumoerig verloop. Vóór- en tegenstanders kwamen vrijelijk aan het woord en de gemoederen waren verhit. Het voorbereidende comité stelde voor het bedrijf onmiddellijk over te nemen en te collectiviseren. Men wees er op dat dit in overeenstemming was met de politiek van de CNT. Arbeidersleiding, zoals die al bestond bij de tram en het openbaar vervoer in Barcelona, wordt door een woordvoerder van het voorbereidende comité een ‘werkelijke sociale vooruitgang’ genoemd. Het comité wenst dat ‘España Industrial’ op die manier een voorbeeld en een aanmoediging voor de hele Catalaanse textielindustrie zal worden.
Het voorstel wordt door enkele arbeiders bestreden. Zij wensen eerst de directie uit te nodigen voor een gezamenlijke bespreking, en pas indien de directie niet verschijnt of niet wil samenwerken over te gaan tot de collectivisatie van de onderneming. Hierop neemt een van de leden van het hogere personeel (van het kantoor) het woord en zegt namens de directie te kunnen meedelen dat deze zich bij de door de arbeiders genomen besluiten zal neerleggen. Een ingenieur verklaart daarna dat hij persoonlijk gaarne onder de nieuwe arbeidersleiding zal blijven meewerken en dat veel van zijn collega’s van het technische en administratieve personeel van dezelfde mening zijn. Na deze argumenten vóór onmiddellijke collectivisatie wordt door de oppositie opnieuw het woord gevraagd en betoogd dat deze hele vergadering een farce is omdat de CNT-arbeiders de collectivisatie tóch zullen doorzetten. Door een van de opposanten wordt spottend opgemerkt dat men vroeger naar Don Pepe (de ex-directeur) had te luisteren en nu naar Don Luis (de voorzitter van het comité). Wat is er eigenlijk veranderd? vraagt hij zich af. De voorzitter verdedigt zich en wijst op de grote waarde van het arbeiderszelfbestuur en een sociale economie. Bij de stemming wordt met bijna algemene stemmen tot onmiddellijke collectivisatie van het bedrijf besloten. Men bedenke hierbij dat 1500 van de 1800 arbeiders lid van de CNT waren. Direct daarna wordt een bedrijfsraad van 19 leden gekozen: 15 voor de fabriek te Sans, 2 voor Sabadell en 2 voor het kantoorpersoneel.[28]
Opvallend bij deze discussie is dat de oppositie vanuit een groep arbeiders komt, en niet vanuit het hogere personeel. De woordvoerders van die groep zijn bereid tot loyale samenwerking. De leiding van ‘España Industrial’ werd geregeld zoals in de meeste gecollectiviseerde bedrijven. De Bedrijfsraad verdeelde zich in een aantal speciale commissies, die elk een eigen taak hadden en die regelmatig na werktijd vergaderden. De Bedrijfsraad zelf vergaderde elke zaterdagmorgen in het kantoor te Barcelona. Elke week werd door enkele leden de kas gecontroleerd.[29] Vermeldenswaard is het feit dat de meeste leden van de Bedrijfsraad jonge mannen waren. Een feit dat zich ook in andere industrieën voordeed en dat typerend is voor de gehele sociale revolutie.
‘España Industrial’ werd, voor zover dat is na te gaan, goed geleid. Waarschijnlijk was dit een gevolg van het feit dat het technische en leidinggevende personeel bijna in zijn geheel aan het werk bleef. Velen van hen waren lid van de eerder vermelde CNT-centrale van technici en ingenieurs. Enkele directeuren werden op hun verzoek eveneens aangesteld als technici op een salaris van 1000 peseta’s per maand. De ingenieurs verdienden 500 peseta’s per maand, dat wil zeggen het salaris van een geschoolde arbeider.[30] Uit een rapport van de Bedrijfsraad aan de Centrale Controlerende Raad van de Textielindustrie, gedateerd 25 oktober, blijkt hoe ‘España Industrial’ zich in twee en een halve maand arbeiderszelfbestuur gehouden heeft.
Door afzetmoeilijkheden is de voorraad tussen 19 juli en 25 oktober gegroeid van 48.213 tot 50.321 stuks. De prijs van de grondstoffen is aanzienlijk gestegen doordat de belangrijkste leverancier, de vs, uitsluitend betaling in dollars accepteert, vanwege de devaluatie van de peseta. De kostprijs van de producten is gestegen door de invoering van 15% loonsverhoging, die overigens al voor 19 juli was toegestaan. Pogingen om nieuwe afzetgebieden te vinden nu de helft van Spanje als markt is weggevallen, zijn tot nu toe mislukt. Ook de markt van Barcelona levert moeilijkheden op doordat een geheel nieuwe vraag is ontstaan. De mode is totaal veranderd, “zoals in alle grote sociale omwentelingen”. Waarschijnlijk doelt het rapport hier op de ‘anarchistische’ of ‘proletarische’ kleding die ook George Orwell opmerkte. Door al deze moeilijkheden is een benauwde financiële situatie ontstaan. Voor de geregelde uitbetaling van de lonen heeft men een beroep op het bedrijfskapitaal moeten doen. Daar staat tegenover dat alle uitbetalingen aan aandeelhouders onmiddellijk gestaakt zijn.[31]
Alles bij elkaar een weinig rooskleurige situatie, zij het dan dat deze grotendeels veroorzaakt is door invloeden van buitenaf. Uit verschillende opmerkingen in het rapport blijkt dat de verhouding met de overheid, in casu de Economische Raad, niet goed is. Deze heeft de invoer van grondstoffen bijna volledig laten stopzetten uit vrees voor een deviezentekort. Zij weigert bovendien een prijsverhoging toe te staan.
De interne verhoudingen in het bedrijf zijn daarentegen aanzienlijk verbeterd. Ziekte- en ouderdomsverzekeringen zijn verhoogd; er zijn nieuwe machines in gebruik genomen; er is een kindercrèche ingericht (in de fabriek werken veel vrouwen) en een polikliniek.[32] Kaminski, die ‘España Industrial’ bezocht tijdens zijn verblijf in Catalonië, verbaasde zich over het ‘patriotisme d’usine’ dat de arbeiders kenmerkte. Hun fabriek betekende alles voor hen. Over hun politieke en sociale ideeën deelt hij mee: “Wanneer men hen vraagt naar de door hun gewenste veranderingen, krijgt men altijd dezelfde algemene en vage antwoorden: vrijheid voor allen, socialisme en broederschap.”[33] Allen zijn vóór een fusie van de CNT en de UGT en een eenheidssalaris voor alle werknemers. Zij verdedigen de sociale revolutie en de nieuwe hervormingen.
‘España Industrial’ kan als typerend voor de meeste textielbedrijven beschouwd worden. Niet overal echter werd het bedrijf gecollectiviseerd. Soms werd alleen een controlerende raad ingesteld, zoals bij de Kunstzijdefabriek van Barcelona, een dochteronderneming van de aku, waarvan directie en kapitaal Nederlands waren. Wat betreft de bereidheid tot samenwerking van het hogere personeel schijnt ‘España Industrial’ geen uitzondering geweest te zijn; bijna overal bleef het in dienst. Zelfs een als fascistisch bekend staande directeur van de San Martin-fabrieken kon in dienst blijven, zij het met een verlaagd salaris.[34]
Alle bedrijven met internationale belangen werden op aanraden van de Economische Raad slechts onder controle geplaatst. In de Kunstzijdefabriek was reeds op 21 juli een comité gekozen dat in samenwerking met de directie een aantal maatregelen nam, waarvan de eerste was de indienstneming van een aantal arbeiders, die sinds 1931 ontslagen waren.[35]
In de 127 textielfabrieken van Alcoy die door de CNT gecollectiviseerd waren, werkten nog 73 directeuren op een totaal van 7000 arbeiders.[36] Volgens anarchistische opgave zouden van de 20.000 ‘burgerlijke elementen’ in de Catalaanse textielindustrie slechts 30 personen omgekomen zijn, waarvan de meesten in de julidagen wegens fascistische sympathieën en de anderen wegens sabotage of verraad. De helft van deze burgerlijke elementen zou naar het buitenland gevlucht zijn en slechts 10% zou in de bedrijven werkzaam zijn.[37] In werkelijkheid moet dit aantal echter aanzienlijk hoger liggen. Vooral onder de ingenieurs en de technici was het verloop minimaal.
Reeds vanaf het begin van de revolutie bestond een zekere vorm van samenwerking tussen de textielbedrijven. Men trachtte via de Centrale Controlerende Raad tot coördinatie te komen, maar de wensen gingen verder. In september verklaren de arbeiders van ‘España Industrial’ dat zij voor een ‘algehele collectivisatie’ (dat wil zeggen socialisatie) van de textielindustrie zijn. Alle fabrieken zouden daartoe onteigend moeten worden, zonder schadeloosstelling aan de eigenaars. Zij dringen aan op snelle activiteiten van de arbeiders in die richting: “men moet zelf voortbouwen op de weg van de revolutie en niet wachten tot alles van boven af geregeld wordt.”[38]
Verschillende CNT-UGT-comités van de afzonderlijke sectoren van de textielindustrie nemen het initiatief en coördineren hun fabrieken tot één geheel. Zo besluit het comité voor de katoenindustrie op 2 november 1936 dat alle verschillen tussen de fabrieken opgeheven zullen worden door een centrale regeling voor de gehele industrie. Hierdoor zullen de werktijden gelijkgeschakeld worden en de opdrachten voor de oorlogsindustrie gelijk verdeeld worden (men werkte nog slechts drie dagen in de week). Ook het loon zal gelijkgeschakeld worden.[39]
Door de CNT en de UGT wordt daarop een comité voor de voorbereiding van de socialisatie van de hele industrie ingesteld. Eind december 1936 wordt in een algemene vergadering van de CNT- en de UGT-afgevaardigden in het Olympia-theater te Barcelona in principe besloten tot de integrale collectivisatie of socialisatie. De overeenkomst telde acht punten:
Ook hier weer is de meest opvallende trek van de socialisatie: de neiging tot centralisatie en beknotting van de macht van de arbeidersraden, zowel van de bedrijfsraden als van de controlerende raden. Zoals in de meeste industrieën waren er zeer veel klachten over het optreden en de houding van deze raden, die in het begin van de economische revolutie vaak zo’n grote rol hadden gespeeld. In een artikel over de socialisatie van de textielindustrie noemde C. Bassols de uitschakeling van de arbeidersraden zelfs het belangrijkste voordeel. Hij pleitte voor een radicale opruiming van de bedrijfsraden in hun huidige vorm omdat zij “in vele gevallen funest geweest zijn voor de industrie en bovendien voor de zaak van de revolutie”.[41] De beoogde socialisatie van de textielindustrie is in de loop van 1937 inderdaad grotendeels doorgevoerd, zij het dat een aantal bedrijven niet volledig door de arbeiders overgenomen worden. Maar ook bedrijven die onder een controlerende raad stonden, werkten binnen het gesocialiseerde geheel samen.
In deze nieuwe organisatievorm van een gehele industrie werd de leiding uitgeoefend door arbeidersraden, plaatselijke raden, streekraden en een Regionale Raad. Daartoe was Catalonië verdeeld in een aantal streken, die als industriële eenheden golden. De arbeidersraden werden omgezet in ‘administratieve raden’ die door de arbeiders gekozen werden. Zij telden minstens 3 en hoogstens 9 leden. De administratieve raden van één plaats verenigden zich in een Plaatselijke Raad, die in nauw contact stond met de syndicaten van textielarbeiders. Zij wordt gekozen door de verschillende administratieve raden en aangevuld met enkele afgevaardigden van de syndicaten. De Plaatselijke Raad verdeelt zich in zes werkcommissies, die de contacten met de arbeiders van de bedrijven en met de Streekraad onderhouden. Ook het opslaan van de voorraden in gemeenschappelijke magazijnen, het vervoer van grondstoffen en afgewerkte producten is aan haar toevertrouwd. Zij coördineert en controleert de bedrijven van één plaats. De besluiten van de Plaatselijke Raad zijn onderworpen aan de goedkeuring van een algemene vergadering van alle arbeiders.[42]
De functies van de Plaatselijke Raad worden in kleine plaatsen met weinig industrie overgenomen door de Streekraad. Zij wordt samengesteld door de plaatselijke raden van de streek en heeft de controle over de financiën. Zij regelt bovendien de verdeling van orders en opdrachten in samenwerking met de Regionale Raad.
Deze laatste heeft de leiding van de hele Catalaanse textielindustrie en valt uiteen in twee delen. Een technische Raad, samengesteld uit één lid van iedere Streekraad, en een Administratieve Raad, die gekozen wordt door de leden van alle Streekraden tezamen. De Regionale Raad regelt de werkverdeling en de economische planning voor de hele industrie. Bovendien onderhoudt zij contacten met de regionale leiding van de CNT- en UGT-syndicaten. Het lidmaatschap van een van de syndicaten schijnt verplicht te zijn geweest. In iedere raad waren enkele afgevaardigden namens de syndicaten opgenomen. Deze vormen samen de Industriële Raad, waarbij de arbeiders in beroep kunnen gaan tegen de beslissingen van de raden. Zodoende blijft uiteindelijk de controle van de industrie in handen van de syndicaten.[43]
In de praktijk bleek de grote invloed van de syndicaten direct al bij de Plaatselijke Raden. Beide organen waren immers plaatselijk georganiseerd. In het plaatselijke textielcentrum Badalona was de Plaatselijke Raad een voortzetting van de in juli 1936 door het CNT-syndicaat opgerichte Controlerende Economische Raad voor de Textielindustrie.[44] De UGT werd later uitgenodigd toe te treden, hoewel toen de beslissingen over de collectivisatie al genomen waren. Hierdoor werd de mogelijkheid voor een ernstig conflict geschapen. Toen de CNT de socialisatie wilde doorvoeren, verzette de UGT-leiding zich heftig. Dit leidde tenslotte zelfs tot bloedige botsingen tussen vóór- en tegenstanders. De UGT trad uit de Plaatselijke Raad, waardoor haar functie in feite ontkracht werd. Conflicten tussen de CNT en de UGT werden in deze tijd (voorjaar 1937) overigens steeds talrijker, speciaal in de textielindustrie.[45]
De Confectie-industrie
Hoewel nauw met elkaar verbonden, waren de textielarbeiders en de arbeiders in de confectie-industrie in afzonderlijke syndicaten georganiseerd. De grondstofverwerkende en de bewerkende industrieën zouden op den duur via de socialisatie moeten fuseren, maar zover is het bij deze industrieën niet gekomen. In de confectie-industrie bleef het aantal particuliere bedrijven nogal groot. Het midden- en kleinbedrijf was er overwegend.
De collectivisatie van afzonderlijke (grote) bedrijven was voornamelijk het werk van een Technische Commissie voor de confectie-industrie, die door de CNT op 2 augustus werd opgericht. Deze riep de arbeiders in een proclamatie op tot “een nieuwe sociale orde op basis van de collectieve arbeid”. Zij gaf richtlijnen uit voor de collectivisatie, maar met de uitdrukkelijke verzekering dat alle maatregelen door de arbeiders zelf eerst moesten worden goedgekeurd. Aanbevolen worden onder andere een werkdag van zes uur en de gelijkschakeling van het loon.[46] Later in augustus werd door de Technische Commissie de instelling van een controlerende raad in alle bedrijven verplicht gesteld, maar niet de overname of de collectivisatie.[47]
De doorvoering van een eenheidsloon is niet tot stand gekomen in de confectie-industrie. Zelfs in de door de CNT opgerichte collectieve kleermakerswerkplaatsen bestonden grote loonsverschillen. Deze werkplaatsen, die onmiddellijk na de 19e juli waren opgericht om onder andere de overalluniformen en de uitrusting voor de militiesoldaten te vervaardigen, betaalden de volgende lonen:
Type arbeider | Inkomen per week |
---|---|
Leerling | 22 peseta’s |
Gezel | 36 peseta’s |
Ongeschoolde vrouw | 54 peseta’s |
Geschoolde vrouw | 84 peseta’s |
Geschoolde man | 125 peseta’s[48] |
Na het begin van socialisatie in de textielindustrie probeerden de syndicaten ook in de confectie-industrie eenheid en coördinatie aan te brengen. Zij slaagden daarin echter niet. De bedrijfsraden en de controlerende raden wensten hun positie niet op te geven. Over het algemeen kan men zeggen dat hoe langer de socialisatie werd uitgesteld, des te moeilijker zij tot stand kwam. Het syndicaat van de textielindustrie had echter ernstige bedenkingen tegen de gang van zaken en de handelingen van de arbeidersraden. In april 1937 richtten zij zich tot de arbeiders met een aantal consignes die noodzakelijk waren geworden door het gebrek aan eenheid, de verwarde maatregelen en de economische chaos. In feite echter betekende dit een aanval op de arbeidersraden. De arbeiders moeten stipt de werktijden in acht nemen, iets wat kennelijk geen gewoonte meer was. Bitter wordt opgemerkt dat het “ongetwijfeld een reeds vergeten zaak was dat men niet van zijn rechten kon genieten zonder zijn plichten te vervullen”.[49] Er dient strenge controle ingesteld te worden ten aanzien van het ziekteverlof, waarbij de laatste tijd “veel misbruik” geconstateerd was, evenals bij het opnemen van vrije dagen. De productiviteit, zo besluit dit deprimerende document, was sinds 19 juli 1936 “duidelijk merkbaar verminderd”.[50]
De moeilijkheden bij de confectie-industrie werden dus niet alleen door oorzaken van buiten af veroorzaakt, maar mede door een verkeerde aanpak van de collectivisatie. De syndicaten dienden de arbeiders leiding te geven. De mentaliteit van de arbeidersraden was niet goed genoeg om de weelde van zelfbestuur te dragen.
Als niet-producerende maar dienstverlenende sector van industrie had het vervoerswezen een groot en onschatbaar voordeel vergeleken met andere sectoren. Het gebrek aan grondstoffen dat bijvoorbeeld de textielindustrie tenslotte volledig verlamde, speelde bij het transport en het openbaar vervoer geen enkele rol. Maar dit feit alléén kan niet voldoende zijn om het opmerkelijke succes van de collectivisatie in deze bedrijfstak te verklaren. Een succes dat zelfs door de felste tegenstanders van de collectivisatiebeweging werd toegegeven. Het heeft er tenslotte toe geleid dat anarchistische auteurs bij de beschrijving, analyse of verdediging van de Catalaanse experimenten, zich meestal tot dit onderwerp beperkt hebben. Gaston Leval noemde het vervoerswezen “misschien het meest opmerkelijke voorbeeld van socialisatie”.[51]
Van de 30.000 arbeiders in het transportbedrijf waren ruim 24.000 bij de CNT aangesloten. Deze getallen gelden voor Barcelona, waar de CNT kort na 19 juli sterk gegroeid was. Het syndicaat van transportarbeiders was verdeeld in 26 autonome secties.[52] De belangrijkste hiervan zullen behandeld worden.
Tram
In het vorige hoofdstuk zagen wij al hoe de arbeiders van het trambedrijf van Barcelona er in de julidagen toe overgingen om de onderneming te onteigenen en in bedrijf te stellen (blz. 67). In de algemene vergadering van alle arbeiders, die begin augustus plaats heeft, wordt een bedrijfsraad van zeven man gekozen. Ieder van hen heeft een speciale opdracht en wordt uit een bepaalde groep arbeiders gekozen.[53] Vijf van hen behoorden tot de CNT en twee tot de UGT, wat waarschijnlijk overeen kwam met de specifieke verhoudingen onder het personeel, waarover verder geen gegevens bestaan.
Door de bedrijfsraad werden een aantal maatregelen genomen in de sociale sfeer. De hoge lonen werden afgeschaft en de lagere lonen werden opgetrokken. In plaats van de vroegere elf looncategorieën kwamen er nu slechts vier. Arbeiders boven de 60 jaar zouden gepensioneerd worden en alle ontslagen arbeiders van de laatste jaren weer in het bedrijf geplaatst. De werkweek werd op 48 uur bepaald.[54]
De prijzen voor de verschillende tramlijnen worden zoveel mogelijk gelijkgeschakeld; het nachttarief wordt afgeschaft en de service uitgebreid. Het materieel verkeerde tijdens de overname in het algemeen in slechte staat, wat de oorzaak was van vele ongelukken. Een van de eerste belangrijke besluiten van de arbeiders is de modernisering en verbetering van het materieel: tussen juli en december 1936 wordt voor 783.000 peseta’s nieuw technisch materieel aangekocht, waaronder een volautomatisch beveiligingssysteem uit België. De reparatiewerkplaatsen worden uitgebreid met apparatuur voor het vervaardigen van moeilijk te verkrijgen onderdelen. De uitbreiding van het wagenpark van het trambedrijf komt voornamelijk op rekening van de reparatie van kapotte tramstellen. Zo waren er bij de overname liefst 208 van de 510 motorwagens buiten bedrijf, en 77 van de 281 aanhangwagens.[55] Ondanks de gestegen kosten van onderhoud en materiaal, de loonsverhogingen en de tariefsverlaging gaf de balans over de laatste vijf maanden van 1936, toen de arbeiders het bedrijf leidden, een gunstiger beeld te zien dan de balans over de laatste vijf maanden van 1935 onder het kapitalistisch systeem:
uitgaven | aug.-dec. 1935 | aug.-dec. 1936 |
---|---|---|
lijnen en haltes | 1.203.000 | 1.221.000 |
lonen | 4.850.000 | 7.216.000 |
aanschaf materiaal | 494.000 | 783.000 |
belastingen etc. | 580.000 | 550.000 |
diversen | 2.247.000 | 1.110.000 |
Totaal: | 9.374.000 | 10.880.000 |
Inkomsten | aug.-dec. 1935 | aug.-dec. 1936 |
---|---|---|
kaartverkoop | 12.724.000 | 13.145.000 |
andere inkomsten | 162.000 | 71.000 |
Totaal inkomsten: | 12.886.000 | 13.216.000 |
Totaal uitgaven: | 9.374.000 | 10.880.000 |
Saldo: | 3.512.000 | 2.336.000 |
Het opmerkelijke van dit overzicht is de verschuiving van de uitgaven. Onder de arbeidersleiding stegen de loonuitgaven, materiaalkosten en onderhoudsuitgaven aanzienlijk. Bovendien was van het saldo van 1935 liefst 84% of 2.950.080 peseta’s bestemd voor aandeelhouders, tantièmes, rente van obligaties enzovoort, zodat er slechts 561.920 peseta’s als werkelijke winst overbleef.[57] Door de arbeiders werden uiteraard geen tantièmes enzovoort uitgekeerd, zodat de winst over 1936 zuiver was. Wel werden door de bedrijfsraad de aandeelhouders opgeroepen de nieuwe situatie te komen bespreken en een regeling te treffen. Deze oproep werd in alle kranten en periodieken geplaatst, maar er meldde zich slechts één aandeelhoudster, die voor 125.000 peseta’s aandelen bezat. Zij verklaarde echter alle vertrouwen in de leiding van de arbeiders te hebben.[58] De winst werd door de arbeiders op een andere manier besteed. Zo werd aan de busonderneming 865.000 peseta’s, aan de metro 400.000 peseta’s, aan de kabelbaan 75.000 peseta’s en aan de havenarbeiders 100.000 peseta’s als ondersteuning geschonken. Hier werd dus het idee van solidariteit van alle takken van industrie reeds ver voor de socialisatiebeweging in praktijk gebracht.[59]
Dat de inkomsten uit de kaartverkoop sinds de revolutie gestegen waren ondanks de prijsverlaging, werd veroorzaakt door een sterke toename van het aantal vervoerde passagiers. Van 1 januari tot 19 juli 1936 werden in Barcelona gemiddeld 497.483 passagiers per dag vervoerd. In de maanden na de revolutie, tussen 24 juli en 31 december 1936, was dit aantal gestegen tot 548.754 personen per dag. Maar deze stijging werd mede veroorzaakt door een aantal externe factoren, zoals het gebrek aan benzine dat veel particuliere auto’s en later ook de taxi’s uitschakelde.[60]
Niettemin werd het trambedrijf uitstekend geleid door de arbeiders. De prijzen bleven gedurende de hele burgeroorlog op hetzelfde lage peil staan; ondanks het feit dat Barcelona de goedkoopste tram van heel Europa had: men betaalde 20 centesimos (4 cent) voor een kaartje. En dat terwijl de prijzen in de rest van Spanje enorm stegen. Een van de redenen voor deze efficiënte gang van zaken was zeker gelegen in het feit dat het technische en leidinggevende personeel in zijn geheel was blijven doorwerken onder de arbeidersleiding. Behalve de directie en enkele chefs van dienst was niemand na de collectivisatie verdwenen.[61]
De gevaren die het trambedrijf uiteindelijk bedreigden kwamen van een heel andere kant. Zoals wij zagen telde de bedrijfsraad vijf CNT- en twee UGT-leden, die door de arbeiders gekozen waren in een algemene vergadering. In alle afdelingen en iedere werkplaats kozen de arbeiders bovendien een sectiecomité, dat regelmatig met de bedrijfsraad vergaderde. In hun werkplaats of afdeling echter hadden de sectiecomités het voor het zeggen. Op het eind van 1937 werden de twee vast gekozen UGT-leden afgezet in een algemene vergadering wegens sabotage van de werkzaamheden. Het schijnt dat de communisten op allerlei manieren in het bedrijf invloed trachtten uit te oefenen en een aantal UGT-leden achter zich hadden. In een van de reparatiewerkplaatsen voor vervangende onderdelen slaagde deze groep erin de leiding in handen te krijgen. Hoewel er slechts 24 arbeiders werkten konden zij toch het hele trambedrijf nadeel berokkenen door de productie van onderdelen stop te zetten. Ook van de kant van het ministerie van oorlog, dat in communistische handen was, werd het arbeiderscollectief tegengewerkt. Dit ministerie had het recht bepaalde materialen van de bedrijven te rekwireren. Hiervan werd herhaaldelijk misbruik gemaakt. Bepaalde essentiële materialen en machines van de trambedrijven werden opgeëist en verdwenen zonder dat zij ergens voor gebruikt werden. Eenmaal is het zelfs voorgekomen dat de tramarbeiders met de wapens in de hand een pas aangekochte machine moesten verdedigen tegen een vrachtwagen vol soldaten en gewapende communisten, die door het ministerie gezonden was.[62]
In de loop van 1937 werd een ware hetze tegen de arbeidersleiding ontketend door de PSUC en de burgerlijke partijen. Men eiste municipalisatie (dat wil zeggen, overname door de gemeente) van het trambedrijf. De verhouding met de UGT-leden werd door deze controverse nog verslechterd. In de maanden juni en juli van 1937 werd zelfs over militarisatie van het openbaar vervoer gesproken![63]
De bedrijfsraad van de tram stond officieel in contact met de andere takken van het openbaar vervoer via een Algemene Raad voor het Openbaar Vervoer. Deze raad was samengesteld uit leden van de verschillende bedrijfsraden. Zij had een uitsluitend adviserende en coördinerende taak, maar geen uitvoerende macht. Doel van deze instelling was de financiën van de bedrijven te coördineren en er voor te zorgen dat de winsten zo efficiënt mogelijk voor het gehele openbaar vervoer gebruikt werden.[64] Ook hier werkten de ideeën van het Collectivisatie-Dekreet dus door, hoewel de tramarbeiders tot de meest radicale van Barcelona behoorden.
Autobusbedrijf
Na de tram was de belangrijkste sector van het openbaar vervoer in Barcelona het ‘stadsbusbedrijf’. Ondanks de naam was het een particuliere onderneming, die nauw gelieerd was aan de tram en de metro. Door de arbeiders worden deze financiële banden aanvankelijk losgemaakt.[65] Naast de stadsdienst, die 700 arbeiders in dienst had, bestond nog een ander busbedrijf, ‘Autobuses Roca’ met 200 personeelsleden. Beide bedrijven werden enkele dagen na de 19e juli door de arbeiders overgenomen en gecollectiviseerd. Bij de stadsdienst bestond de bedrijfsraad uitsluitend uit CNT-leden (evenals de arbeiders), bij Roca was de verhouding half om half. De eerste maatregelen van de bedrijfsraden lagen ook hier op het gebied van de sociale voorzieningen, verbetering van de arbeidsvoorwaarden en verhoging van de efficiëntie. Beide ondernemingen begonnen evenals de tram met een lege kas, zodat de opbrengst van de eerste dag het bedrijfskapitaal vormde. Men streefde naar eenheidsloon voor alle arbeiders. Voor de ingenieurs en technici zou echter een hoger loon blijven bestaan, omdat zij geld nodig hadden voor vakliteratuur, ontwikkeling en studie; beslissingen hierover werden door de algemene vergadering genomen.[66] Onder de arbeidersleiding is het aantal bussen en lijnen aanzienlijk uitgebreid. De service werd verbeterd: meer bussen per uur, meer en betere haltes enzovoort. Aanvankelijk was er een groot gebrek aan onderdelen voor reparatie, maar later in het jaar was de Spaanse industrie in staat om zelf belangrijke materialen en onderdelen te leveren. Het aantal werknemers bij de busdiensten steeg hierdoor tot ruim 1100. Het aantal passagiers was aanzienlijk toegenomen; ongetwijfeld om dezelfde reden als bij het trambedrijf, al beweert Leval dat de oorzaak primair bij het verdwijnen van de werkeloosheid gezocht moet worden. Daardoor gingen meer arbeiders van en naar hun werk.[67]
Over de efficiëntie van de reparatiewerkplaatsen van de busbedrijven, die door Franz Borkenau bezocht werden in augustus 1936, hebben wij reeds eerder bericht (zie blz. 76). Opmerkelijk is de mening van Borkenau dat het succes van deze geheel door arbeiders geleide onderneming voornamelijk toegeschreven dient te worden aan het feit dat de bedrijfsraad uit dezelfde personen was samengesteld als het CNT-actiecomité, dat al voor de revolutie door de arbeiders gekozen was om stakingen en arbeidsconflicten te leiden. In feite vormden deze mannen een soort vertrouwenscommissie van de arbeiders en hadden zij hun betrouwbaarheid reeds bewezen.[68] Deze mening gaat lijnrecht tegen de kritiek van de UGT- en de PSUC-leiding in, die beweerde dat de voormalige stakingsleiders wel het minst geschikt waren om de gecollectiviseerde bedrijven te leiden.
Toch zijn de beide busondernemingen uiteindelijk te gronde gegaan. Behalve door het feit dat zij door de tram financieel ondersteund moesten worden, wordt dit ook aangegeven door de overplaatsing van een aantal arbeiders naar andere openbare diensten. De oorzaak van dit alles was vooral de toenemende schaarste aan benzine in de loop van 1937. Na een aanvankelijke distributie was weldra geen benzine meer beschikbaar voor doeleinden, die niet onmiddellijk met de oorlogsvoering te maken hadden.
Metro
Barcelona bezat twee metro-ondernemingen: de Gran Metro (eigenlijk de F. C. Metropolitana de Barcelona) en de Metro Transversal.
De eerste onderneming behoorde voor de 19e juli tot dezelfde maatschappij als de tram en de stadsbus, maar werd na de collectivisatie onafhankelijk. Beide ondernemingen waren echter vertegenwoordigd in de Algemene Raad voor het Openbaar Vervoer en werkten nauw met de andere bedrijven samen.
De Gran Metro had 413 man personeel in dienst en werd op 22 juli overgenomen door een Revolutionair Arbeiderscomité (‘Comité Obrero Revolucionario’) dat al vóór de revolutie bestond. De bedrijfsraad wordt later door alle arbeiders gekozen en had CNT- en UGT-afgevaardigden. De directie was gevlucht en door de arbeiders worden 56 als fascisten bekend staande personeelsleden ontslagen. Zij behoorden allen tot het hogere administratieve personeel. De ingenieurs en technici worden daarentegen allen op hun post gehandhaafd. Op 24 juli ‘s morgens om 9 uur worden alle diensten weer normaal hervat.[69] Door de arbeiders wordt een eenheidstarief voor alle afstanden ingevoerd en een begin gemaakt met de gelijkschakeling van alle lonen. Elk van de leden van de bedrijfsraad neemt een speciale sectie van het bedrijf onder zijn hoede, waar hij ook als arbeider overdag werkt. De vergaderingen van de bedrijfsraad vinden ‘s avonds na het werk plaats. De lonen worden met 15% verhoogd. De inkomsten stegen ook hier door de toename van het gemiddelde aantal passagiers per week. In de maand augustus werden iedere week al 21.000 personen meer vervoerd. Door de arbeiders zijn bovendien een aantal kinderen uit Madrid geadopteerd, die met enkele verpleegsters ondergebracht zijn in de villa van de ex-directeur.[70] Alle kosten worden door de arbeiders van de metro betaald.
Bij de tweede metro-onderneming, de Metro Transversal, worden eveneens een aantal fascistische personeelsleden ontslagen wegens ‘onbruikbaarheid en nutteloosheid’, in totaal 24. Het resterende personeel telt 376 man. De collectivisatie werd voorbereid door een Revolutionair Comité. De gekozen bedrijfsraad telde alleen CNT-leden. Het bekende verschijnsel doet zich ook hier voor: de directie is gevlucht maar het technisch personeel is gebleven. De hoofdingenieur van de Transversal belooft alle medewerking en neemt de technische leiding weer op zich. Onder zijn leiding zijn de diensten binnen twee dagen weer op gang gebracht. De financiële toestand van de Metro Transversal was beter dan die van de andere vervoersbedrijven, omdat de directie er hier niet (bij uitzondering!) met de kas van door was. Het Revolutionair Comité treft in de kas een bedrag van 1.200.000 peseta’s aan. Het is dan ook in staat om opdracht te geven tot het bouwen van vier nieuwe motorwagens.[71] De arbeiders wijzen unaniem een loonsverhoging af en wensen de snelle invoering van een eenheidssalaris. Ontslagen arbeiders van de onderneming, die nog geen werk gevonden hebben, worden weer in dienst genomen.
Uitdrukkelijk noemen de arbeiders van de Metro Transversal zich geïnspireerd en geleid door de ideeën van het anarchocommunisme. Zij beroemen zich er op in een officieel rapport dat zij alle gezag, alle bevelen en alle autoriteit van de ene arbeider over de andere radicaal hebben uitgebannen. De administratie en de boekhouding van het bedrijf worden sterk vereenvoudigd: de bedrijfsraad deelt mee dat ‘10 ton papieren rommel’ is weggegooid in de maanden na de 19e juli. Tijdens de eerste algemene vergadering, die op 4 september 1936 gehouden wordt, becijfert de bedrijfsraad dat de afschaffing van het kapitalistisch stelsel een maandelijkse besparing van 48.000 peseta’s oplevert.[72]
Taxibedrijf
Barcelona had vóór 19 juli 2500 taxi’s en 4000 taxichauffeurs. Daarvan waren er 1300 bij de CNT aangesloten. De overigen waren niet georganiseerd of ‘eigen rijders’. Tijdens de revolutiedagen neemt het syndicaat van taxichauffeurs het initiatief tot de onteigening van alle particuliere auto’s en taxi’s om het transport van gewapende arbeiders mogelijk te maken. Dit gebeurde bijzonder grondig. Nog weken na de revolutie stonden Solidaridad Obrera en andere kranten vol oproepen van artsen en andere particulieren tot teruggave van hun auto’s. Ook het eerste vervoer van de milities naar Aragón werd grotendeels door dit syndicaat geregeld. Later werd alle transport gecoördineerd door een ‘Comité voor Autovervoer’, waarin de verschillende secties van het syndicaat van transportarbeiders samenwerkten.[73]
In augustus wordt door het syndicaat besloten tot de overname en collectivisatie van alle taxi’s, wegens het grote belang van deze vervoersmiddelen. Dit plan stuitte op ernstige weerstand van een groot deel van de eigen rijders, die er weinig voor voelden om hun taxi zonder meer af te staan. Er ontstaan grote moeilijkheden. Het syndicaat dreigt dat gebrek aan medewerking of sabotage streng gestraft zal worden en voelt zich gedwongen een aantal speciale maatregelen te nemen.[74] Kortom: een duidelijk voorbeeld van gedwongen collectivisatie tegen de wens van de meerderheid van de belanghebbenden in.
In september 1936 zijn pas 200 taxi’s weer in bedrijf; een aantal dat in december tot 700 is gestegen. Begin januari 1937 is de toestand genormaliseerd en zijn 2500 taxi’s rijklaar, verdeeld over 17 centrale garages. Een 1000 zijn geregeld in dienst. Evenals de trams zijn ook de taxi’s in rood en zwart (de anarchistische kleuren) overgeschilderd. Voor artsen, medische diensten enzovoort wordt een speciale telefonische oproepdienst ingesteld.
De bedrijfsraad telt negen leden, alle CNT. Het loon van alle werknemers, ook van het kantoorpersoneel en de leden van de bedrijfsraad is 90 peseta’s per week. Door de schaarste aan benzine raakt ook het taxicollectief in grote moeilijkheden. Eind januari 1937 wordt het bedrijf zelfs geheel stilgelegd. De werknemers worden enkele weken doorbetaald en daarna zoveel mogelijk overgeplaatst naar het transport van oorlogsgoederen.[75]
Spoorwegen
In Catalonië bestonden drie grote spoorwegmaatschappijen: de mza (Madrid-Zaragoza-Alicante), de Ferrocariles Catalanes en de Ferrocariles del Norte.[76] Van deze drie was de mza de grootste onderneming met 123 stations in Catalonië. De twee andere maatschappijen exploiteerden een aantal kleinere lijnen voor personen en vrachtvervoer. Naast deze drie ondernemingen bestonden nog enkele particuliere spoorwegmaatschappijen van uitsluitend lokaal belang.
Opvallend is de snelle overname van de spoorwegen door de arbeiders in de revolutiedagen. Het belang van deze ondernemingen was maar al te duidelijk en de CNT-syndicaten van de verschillende spoorwegmaatschappijen besloten om zo snel mogelijk te handelen. Dit optreden van de syndicaten zelf was in zoverre een uitzondering dat in de meeste andere gevallen de arbeiders zélf eerst revolutionaire raden vormden, voordat de syndicaten tot actie overgingen. “Bij de spoorwegen namen de syndicaten rechtstreeks de leiding door middel van een comité dat gevormd werd uit vertegenwoordigers van de CNT en de UGT.”[78] Enkele dagen na de revolutie waren de spoorwegen gecollectiviseerd en weer in bedrijf voor het troepentransport naar het front in Aragón. Ook het normale personen- en goederenvervoer was weer snel op gang.
Als typisch voorbeeld van de collectivisatie bij de spoorwegen zullen wij hier alleen de mza bespreken.
Reeds in de namiddag van de 20e juli 1936 wordt door een Revolutionair Comité van het CNT-syndicaat van spoorwegarbeiders de mza overgenomen en een groot aantal stations bezet. Leval geeft een beschrijving van deze gebeurtenissen en zegt dat een groot aantal directiefunctionarissen en aandeelhouders bijeengekomen was na een oproep van het Revolutionair Comité. In het directiegebouw van de mza, waar de arbeiders zo vaak om loonsverhoging gevraagd hadden, zitten nu drie CNT-afgevaardigden met de geweren losjes naast zich. De gangen van het gebouw worden bewaakt door groepen zwaarbewapende arbeiders. De zakelijke afwikkeling van de overname was uitermate kort en droog. Een van de CNT-afgevaardigden spreekt zijn spijt uit over het feit dat er tijdens de gevechten zoveel kogels verloren zijn gegaan zonder een van de aanwezigen te treffen en deelt daarna mee: “Wij hebben jullie opgeroepen om van jullie de afstand van jullie baantjes te verkrijgen en afstand van al jullie gekochte rechten in deze onderneming, die van nu af aan door ons geleid zal worden.”[79] Men kan zich levendig indenken dat de aanwezigen er onder die omstandigheden weinig voor voelden om tegen dit besluit bezwaren in te brengen, laat staan er tegen te protesteren.
Gewapende arbeiderscolonnes bezetten daarop de belangrijkste stations van Barcelona, waar al sinds de vooravond van de militaire staatsgreep uit voorzorg wachtpatrouilles gestationeerd waren. Vliegende patrouilles trekken uit om de spoorbanen te bewaken en via de spoorwegtelegraaf wordt het nieuws van de overwinning op de fascisten en van de overname door de arbeiders aan alle stations doorgegeven. Overal worden revolutionaire comités opgericht om de stations te beveiligen. Deze activiteiten waren geheel het werk van de CNT-arbeiders. Als de UGT echter enkele dagen later om toelating tot de comités vraagt, wordt een bedrijfsraad voor de mza uit beide organisaties gekozen.[80]
Door de nieuwe bedrijfsraad worden alle hoofden van dienst op non-actief gesteld en de antecedenten van het hogere en het administratieve personeel onderzocht. Intussen werkten de arbeiders koortsachtig aan het gereedmaken van transporttreinen voor het front. Op 21 juli om twee uur ‘s middags vertrekt een verkenningstrein vanaf het Noorderstation in Barcelona. Enkele uren later gevolgd door de eerste troepentransporten richting Aragón. In de werkplaatsen worden treinen geblindeerd.[81] Dit alles gebeurde binnen 24 uur nadat de militaire opstand in Barcelona onderdrukt was!
De grote hoeveelheid goederen die door de algemene staking en het uitbreken van de revolutie op de stations achtergebleven was, wordt overgedragen aan de plaatselijke comités voor voedselvoorziening. Het personenvervoer wordt binnen enkele dagen op gang gebracht en het reizen is binnen de grenzen van Catalonië geheel vrij. Daarbuiten dient men in het bezit te zijn van een pas, die door de revolutionaire organisaties verstrekt kan worden. Het is echter aan niemand toegestaan om meer dan 200 peseta’s bij zich te hebben.[82] Blijkbaar probeerden nog vele zakenlieden met hun geld te ontsnappen uit het revolutionaire gebied.
Ondanks het revolutionaire optreden van de spoorwegarbeiders waren bijvoorbeeld de verschillende klassen in de treinen niet afgeschaft. Nog altijd kon men eerste, tweede en derde klas reizen in het revolutionaire Catalonië, al werd er op dit punt geen controle uitgeoefend. In iedere wagon hing het volgende bericht: “De spoorwegen zijn in handen van de arbeiders. Handelingen tegen het belang van de spoorwegen zijn handelingen tegen de gemeenschap. Laten wij alles wat zich in onze handen bevindt in goede staat houden.”[83] De organisatie van een spoorwegonderneming is moeilijker en gecompliceerder dan die van een fabriek of een werkplaats. De dienstregeling veronderstelt een centrale leiding en een goede coördinatie van alle diensten. De bedrijfsraad van de mza telde tien leden (6 CNT en 4 UGT), die ieder een bepaalde dienst onder hun hoede hadden, zoals tractie, boekhouding of onderhoud van bruggen en lijnen. Catalonië was verdeeld in negen secties. In ieder station werd een comité gekozen dat verantwoordelijk was voor de goede gang van zaken. De integratie van de secties en de stations kwam slechts moeizaam tot stand en pas in de loop van 1937 kreeg de bedrijfsraad de algehele leiding van het bedrijf werkelijk in handen. Zij werd ieder jaar door een algemene vergadering gekozen.[84]
De financiële positie van de mza was bij de overname slecht. Door wanbeheer, de economische crisis van de dertiger jaren en de verscherpte concurrentie van het wegtransport was een tekort ontstaan. De inkomsten waren in de jaren vóór 1936 langzaam gedaald, en hoewel de exploitatiekosten gelijk gebleven waren, vertoonden de vaste lasten, rente, aflossingen en dividenden, een relatief sterke stijging. De directie had geen andere oplossing gezien dan een tariefsverhoging van 3 tot 15% en een loonstop voor de arbeiders. Ter illustratie volgt hier een balansoverzicht van de mza over de jaren 1930-1935:
Jaar | Bruto Inkomsten | Exploitatiekosten | Netto Inkomsten | Lasten |
---|---|---|---|---|
1930 | 319.570.000 | 221.240.000 | 98.330.000 | 85.040.000 |
1931 | 292.740.000 | 212.060.000 | 80.680.000 | 86.780.000 |
1932 | 291.660.000 | 211.450.000 | 80.510.000 | 85.750.000 |
1933 | 285.330.000 | 222.890.000 | 62.450.000 | 85.410.000 |
1934 | 281.880.000 | 228.460.000 | 53.420.000 | 85.820.000 |
1935 | 267.000.000 | 223.000.000 | 44.000.000 | 86.360.000 |
Totaal: | 419.390.000 | 515.160.000 |
De bruto inkomsten waren dus in vijf jaar gedaald met 16,5% terwijl de netto-inkomsten met 55,25% gedaald waren ondanks het gelijk blijven van de exploitatiekosten. Door de arbeiders wordt het grootste deel van de vaste lasten afgeschaft: er worden geen dividenden en tantièmes meer uitgekeerd. Ook wordt de tariefsverhoging door hen weer ongedaan gemaakt. Opmerkelijk is het feit dat hoewel de spoorwegarbeiders tot de slechtst betaalde arbeiders van Spanje behoren, een kleine loonsverhoging door hen pas eind 1936 goedgekeurd wordt.
Door de burgeroorlog verminderde het vrachtvervoer in de loop van 1936 met liefst 70%. Daarbij stegen de kolenprijzen zeer sterk. De aanvoer van steenkool uit Asturië lag stil en Catalonië zelf produceerde nauwelijks 10% van de benodigde hoeveelheid. Om het spoorwegverkeer te redden probeerde men tot een snelle electrificatie te komen van het Catalaanse net. Over witte steenkool beschikte het aan de Pyreneeën gelegen Catalonië in grote hoeveelheden.[86]
Door dit alles waren er echter weinig gunstige resultaten van het gecollectiviseerde spoorwegbedrijf te verwachten. Ook hier belemmerde het samenvallen van revolutie met burgeroorlog de collectivisatie in haar ontwikkeling.
In de loop van 1937 wordt besloten tot het samenvoegen van de drie spoorwegmaatschappijen op aandringen van het CNT-syndicaat van transportarbeiders. Het plan was een onderdeel van de wens van de CNT om het hele transportbedrijf te socialiseren en onder één technische leiding te brengen. Ook hier leidde socialisatie dus naar centralisatie en rationalisatie. Er wordt een Centrale Bedrijfsraad voor Catalonië ingesteld, die uit zes leden bestaat: 3 CNT en 3 UGT. De circa 16.000 arbeiders worden in vier groepen ingedeeld: de verkeersdienst, de technische dienst, de administratieve dienst en de afdeling studie en aankoop. Personeel en materieel zijn echter ten allen tijde roulerend; daar waar men nodig is kan men tijdelijk ingeschakeld worden.[87] Dit plan was een onderdeel van een groter geheel dat de socialisatie van alle spoorwegen van Spanje omvatte. Hiertoe was in maart 1937 het volgende besloten
Voor de verwezenlijking van deze vergaande plannen was de steun van de UGT onontbeerlijk. Helaas werd de verhouding tussen de twee arbeidersorganisaties in de loop van 1937 steeds slechter. De UGT was slechts schoorvoetend met de collectivisatiebeweging meegegaan: zij trad in alle gevallen toe tot de reeds bestaande revolutionaire comités. Bij de spoorwegen telde de UGT bovendien uitsluitend administratief personeel onder haar leden, en deze groep voelde zich bedreigd door de gelijkschakeling van lonen. De oorspronkelijke UGT-afgevaardigden in de Centrale Bedrijfsraad (die door de arbeiders gekozen waren) worden door de UGT-leiding afgezet en vervangen door stromannen, die tegen de collectivisatie gekant zijn. De UGT wenst geen collectivisatie maar nationalisatie en werkte samen met de afgevaardigde van de Generalidad (‘interventor’) om dit doel te bereiken.[89]
Buiten Catalonië zijn de spoorwegen inderdaad geheel in handen van de staat gekomen. Catalonië behield zijn arbeiderszelfbestuur voornamelijk door het felle verzet van de arbeiders tegen de voortwoekerende bureaucratie en staatsinmenging. De meerderheid van de arbeiders bleef de CNT trouw.
Haven en Zeevaart
De haven van Barcelona was de grootste in- en exporthaven van Spanje.[90] Na de revolutie werd de organisatie van het havenbedrijf grotendeels overgenomen door speciale arbeiderscomités van het syndicaat van transportarbeiders. De koppelbazen, een van de ergste kwalen van de haven van Barcelona, worden uitgeschakeld. Voortaan zullen alle contracten rechtstreeks afgesloten worden tussen de arbeiderscollectieven en de belanghebbenden. De centrale leiding van het havenbedrijf komt in handen van een Administratieve Raad (‘Junta Administrativa’) die de lonen, arbeidsvoorwaarden en tarieven zal regelen.
Vóór de revolutie was het grootste deel van de havenarbeiders ongeorganiseerd. Van de 5.000 arbeiders waren er 1.000 aangesloten bij de CNT en 100 bij de UGT. Na de 19e juli en de snelle collectivisatie sluit ongeveer 70% zich aan bij de CNT. Het syndicaat van Transportarbeiders, sectie haven, was van begin af aan duidelijk de stuwende kracht in de haven, Zij bleef dit ook later en inspireerde vele beslissingen van de arbeiders. De toegestane 15% loonsverhoging werd door hen in augustus 1936 geweigerd. Daartegenover werd een 40-urenweek ingevoerd en werden de sociale voorzieningen uitgebreid.[91] De invloed van het CNT-syndicaat vermindert pas als de contrarevolutie in Catalonië ver doorgedrongen is. Na de bloedige meiweek in 1937 wordt het CNT-havencollectief onder druk van de Generalidad onder controle geplaatst. De Administratieve Raad wordt vervangen door een controlecommissie van acht leden: drie CNT, drie UGT, één van de gemeente Barcelona en één van de Generalidad. Door de oorlog en de blokkade van Barcelona wordt de haven echter geheel gewurgd. In augustus 1938 werken er nog slechts 1.000 arbeiders.[92]
Bij de scheepvaartmaatschappijen deed zich een uiterst merkwaardige ontwikkeling voor. Hier had de UGT namelijk de leiding bij de collectivisaties. De bemanningen van de schepen waren meest lid van de CNT, het kantoorpersoneel was overwegend bij de UGT aangesloten. Aangezien de meeste schepen op het moment van de revolutie niet in de thuishaven lagen, nam het UGT-kantoorpersoneel het initiatief om de maatschappijen te collectiviseren. Vreemd genoeg wordt in bijna alle gevallen de collectivisatie al na enkele weken weer vervangen door ‘controle’. De invloed van Generalidad groeide sterk en er bestonden al vroeg plannen tot nationalisatie van de koopvaardijvloot. Het waren vooral de zeelieden die zich daartegen fel verzetten. In december 1936 komt het zelfs tot een openlijk conflict tussen de minister van verbindingen van de Centrale Regering en de bemanningen. De laatsten weigeren uit te varen zolang er geen maatregelen genomen zijn tegen de directeur-generaal van de koopvaardij, en de leiding van de CNT-UGT hersteld is.[93]
Het Benzineprobleem
Benzine is uiteraard van levensbelang voor het transport. Het syndicaat van arbeiders in de petroleumindustrie (een sectie van het Transportsyndicaat) neemt dan ook onmiddellijk na 19 juli de leiding van deze industrie op zich, in samenwerking met het Comité de Milicias Antifascistas. De eerste weken waren chaotisch en pas op 12 augustus wordt door de Lokale Federatie van Syndicaten van Barcelona een eind gemaakt aan de gratis verstrekking van benzine aan allerlei raden en comités.[94] Tot volledige distributie wordt pas overgegaan in januari 1937.
Begin augustus 1936 neemt het syndicaat alle Catalaanse vestigingen en reservoirs van het staatsbedrijf campsa over. Behalve de directeur wordt er niemand ontslagen. Door de arbeiders van alle bedrijven wordt een Centrale Bedrijfsraad gekozen. Deze onderhoudt nauwe contacten met de Generalidad en Madrid.[95] De rol van het syndicaat was ook hier weer centraal. De positie van de overheid wordt belangrijker wanneer de schaarste aan benzine tot overheidsmaatregelen dwingt. Aanvankelijk heeft het syndicaat de distributie in eigen hand, later krijgt het ministerie van Openbare Diensten de leiding. Wanhopige pogingen worden gedaan om benzine te vervangen door andere energiebronnen of synthetische benzine te vervaardigen. De economie van Catalonië ondervond de ernstige weerslag van dit gebrek aan benzine.[96]
Het CNT-Bouwvakkerssyndicaat was met zijn 35.000 leden een van de grootste en machtigste syndicaten in de stad en speelde een belangrijke rol tijdens de straatgevechten van 19 en 20 juli. Deze zijn nog maar nauwelijks beëindigd of het syndicaat roept de arbeiders bijeen. Een verslag van deze vergadering is niet bewaard, maar het resultaat was dat het syndicaat de feitelijke leiding over het hele bouwbedrijf overnam. Alle bouwprojecten kwamen onder haar supervisie. Waar de bedrijfsleiding gebleven was, werd een controlerende raad ingesteld, elders een bedrijfsraad, die in contact stond met het syndicaat. Een technische commissie regelde namens het syndicaat de betaling van lonen en verstrekte kredieten aan bedrijven, die in financiële moeilijkheden verkeerden. Door haar werd bovendien een urgentieplan opgesteld.[97] Daarnaast werd een groot aantal bouwprojecten en bouwwerken overgenomen door de Generalidad en door haar gefinancierd. De rol van de technische commissie van het Bouwvakkerssyndicaat wijst al vooruit naar de Algemene Raden van Industrie, zoals die door het Collectivisatie-Dekreet bedoeld werden.
Een der gecollectiviseerde bouwbedrijven was de ‘Fomento de Obras y Construcciones’, waar niet minder dan 75.000.000 peseta’s in kas gevonden werd. Deze gezonde financiële toestand van het bedrijf en het feit dat het kapitaal niet in veiligheid gebracht was door de directie, waren een uitzondering. Het laatste feit kan verklaard worden door de veronderstelling dat de leiding óf bijzonder zorgeloos, óf bijzonder zeker van de fascistische overwinning is geweest. Toch wordt een algemene loonsverhoging in dit bedrijf niet uit dit bedrag betaald, maar uit de afschaffing van de zwaar overbetaalde directieposten. Het gehele kapitaal wordt ter beschikking van het syndicaat gesteld.[98] Het is waarschijnlijk met dit geld, dat de technische commissie de nieuwe bouwprojecten financierde en de lonen aan de arbeiders van zwakke bedrijven uitbetaalde.
De gecollectiviseerde bedrijven waren onafhankelijk, zij het onder een zekere supervisie van het syndicaat. Eind 1936 wordt een onderzoekscommissie ingesteld naar de mogelijkheden van socialisatie van het hele bouwbedrijf. In de commissie namen zowel CNT als UGT zitting. Op 5 januari worden de uitkomsten van het onderzoek besproken en wordt besloten tot ‘algemene collectivisatie’ (‘colectivización general’) van het bouwbedrijf, in overeenstemming met de bepalingen van het Collectivisatie-Dekreet. Er zal een Algemene Raad voor de Bouwnijverheid ingesteld worden en de persoonlijke vrijheid van de arbeiders zal gewaarborgd worden.[99] Doel van deze socialisering (want dat was het plan, ondanks de afwijkende terminologie) was het zekerstellen van de woningbouw in Barcelona. Deze was door financiële moeilijkheden en door de komst van een groot aantal vluchtelingen uit Madrid en omstreken in gevaar gekomen. De voorbereidende commissie doet in verband met deze problematiek een voorstel dat nogmaals het originele en creatieve aspect van de socialisatie onderstreept. Het particuliere woningbezit diende volgens de commissie opgeheven te worden, als strijdig met de idealen van de revolutie en als sociaal nutteloos. De exploitatie van alle onroerende (‘propiedad urbana municipalizado’) moest worden overgenomen door een gemeentelijke instelling (‘administración popular urbana’) die voor huur en onderhoud zal instaan. Uit de inkomsten van deze instelling zullen de bouwactiviteiten in Barcelona bekostigd worden.[100] Op basis van deze uitgangspunten wordt de socialisatie van de bouwvakken voorbereid.
De vervanging van het particuliere woningbezit door een collectief woningbezit, was niet geheel nieuw. Reeds in september 1936 werd voorgesteld door de FAI om alle huur af te schaffen. Daarvoor in de plaats moesten collectieven van huurders ingesteld worden, die je opbrengst van hun (50% verlaagde) huur zelf zouden beheren. Van het bedrag zou 50% voor de slachtoffers van het fascisme, 25% voor huisbewaarders of conciërges en 25% voor onderhoud van de huizen bestemd zijn.[101]
De beoogde socialisatie komt tot stand onder de naam ‘Collectieve Bedrijfsgroep van de Bouwvakken te Barcelona’. De uitvoerende werkzaamheden worden geleid door een Algemene Bedrijfsraad. Deze is samengesteld uit arbeiders van alle deelnemende takken van het bouwbedrijf: metselaars, stukadoors, opperlieden, betonwerkers enzovoort. Barcelona wordt verdeeld in tien secties of werkeenheden, waar een door de arbeiders gekozen technische commissie de werkzaamheden zal leiden. Op ieder bouwwerk en in iedere werkplaats zal een commissie van drie arbeiders gekozen worden, die verantwoordelijk is voor de arbeidsprestaties en die de contacten met de andere organen onderhoudt.
De Algemene Bedrijfsraad wordt gekozen door de algemene vergadering voor één jaar en is samengesteld uit één afgevaardigde van iedere sectie (10 leden), en 20 leden door de algemene vergadering gekozen. Bij de eerste verkiezingen betekende dit 19 CNT-leden en 11 UGT-leden. De Algemene Bedrijfsraad kiest uit haar midden een Permanent Comité van 13 leden: één uit iedere sectie en één van elk van de drie departementen waarin de Raad zich verdeelt: administratie, technische organisatie en werkverdeling. Het Permanente Comité komt iedere dag bijeen, de Algemene Bedrijfsraad iedere week.[102] De socialisatie volgens dit plan wordt op 10 februari 1937 officieel ingevoerd. Met de onteigening van het particuliere woningbezit wordt een snel begin gemaakt: reeds op 24 maart 1937 wordt meegedeeld dat 450.000 wooneenheden in Barcelona in handen van de gemeentelijke dienst voor woningen zijn. In juni is zij voltooid en zijn alle huizen en gebouwen ‘gemunicipaliseerd’ (door de gemeentelijke instellingen overgenomen).[103]
Hoe precies deze vorm van gemeentelijk-syndicaal bouwbedrijf in de praktijk werkte is te zien aan het voorbeeld van de stad Manresa. Deze plaats van 50.000 inwoners lag 60 kilometer ten noorden van Barcelona. Een commissie van bouwvakarbeiders (CNT en UGT) had er in samenwerking met de gemeenteraad de mogelijkheden van collectivisatie bestudeerd en besloten tot municipalisatie van alle onroerende goederen.
In Manresa waren 1025 arbeiders in de bouwvakken werkzaam. De jaaropbrengst van de huren van particuliere woningen bedroeg 3.500.000 peseta’s, waarvan na de aftrek van de onderhoudskosten enzovoort nog 1.850.000 peseta’s overbleven. Dit zou betekenen: voor iedere arbeider een loonsom van 1850 peseta’s per jaar of 35 peseta’s per week, wat uiteraard te weinig was om van te kunnen leven. Daarom stelde de CNT-UGT-commissie voor om niet alleen het huizenbezit, maar alle onroerende goederen onder deze regeling te brengen. Ook fabrieken, gebouwen en kerken. De totale huuropbrengst zal het kapitaal van het syndicaat van bouwvakkers vormen. Op deze manier wordt het bouwbedrijf, dat in de behoeften van de hele gemeenschap voorziet, ook door de hele gemeenschap betaald. Voor de onteigening zal geen schadevergoeding betaald worden. Maar iedereen die een eigen huis bezit, waarin hij ook zelf woont, zal daar levenslang vrij mogen blijven wonen. Oude en mindervalide huizenbezitters zullen (indien nodig) een uitkering voor hun levensonderhoud kunnen krijgen.
De huishuren zullen herzien worden op grond van bewoonbaarheid en comfort; het recht op een goede woning geldt voor iedereen en daarom zullen de huren aan de lonen aangepast zijn. De commissie begint haar activiteiten met de opruiming van een aantal wantoestanden op het gebied van de woningnood. Ook hier geldt het anarchistische uitgangspunt: aan ieder naar zijn behoefte.
De leiding en de coördinatie van dit hele project komt in handen van een commissie van 13 arbeiders, 1 architect, 2 technici en de burgemeester van Manresa.[104]
Manresa was geen uitzondering. Nog voordat daar de municipalisatie van de onroerende goederen was doorgevoerd, was in het textielcentrum Badalona al iets dergelijks gebeurd. Daar was in december 1936 al bepaald: “Al het grondbezit, de huizen en de erven in de stad zijn het eigendom van de gemeente en worden door de overheid beheerd.”[105] Wel wordt hier aan de ex-bezitters een schadevergoeding betaald, die gelijk is aan de gemiddelde verdienste van een arbeider. Voor de bouwvakkers was de lokale collectivisatie niet het einde van de revolutionaire ontwikkelingen in de economie. Zij wensen een grotere eenheid en meer samenwerking en solidariteit tussen de verschillende bedrijfstakken. Daartoe wordt in februari besloten tot een fusie met het syndicaat van de arbeiders in de houtbewerkende industrie. Eind juni 1937 wordt een regionaal congres met de arbeiders van de Stoffeerindustrie en de Houtindustrie belegd, waarop wordt besloten om een regionale federatie van deze drie industrieën op te richten. De drie syndicaten telden in Catalonië 86.000 leden en de Federatie zou zich bezig houden met het coördineren en centraliseren van hun activiteiten.[106] De bouwvakken zelf gaan in 1937 en 1938 over tot samenvoeging van alle plaatselijke collectieven van bouwvakarbeiders. In september 1938 wordt door de CNT en de UGT een Algemene Raad voor de Bouwvakken van Catalonië ingesteld.[107]
De Houtverwerkende Industrie
Het syndicaat van houtbewerkers dat de bovengenoemde Federatie mede oprichtte, was een van de meest radicale drijvende krachten van de sociale revolutie. Reeds voor 19 juli 1936 telde het in Barcelona 12.000 leden, dat wil zeggen bijna 100% van alle arbeiders in deze tak van industrie. Als een van de eerste syndicaten begon het na de revolutie onmiddellijk met het oprichten van collectieve werkplaatsen. De arbeiders maakten al spoedig een begin met de volledige socialisatie van hun industrie op vrijwillige basis. Alle gecollectiviseerde bedrijven die dat wensten konden zich bij de gesocialiseerde industrie aansluiten. Naast deze ‘Madera Socializada’ (gesocialiseerde houtindustrie) bleven aanvankelijk nog enkele particuliere en gecollectiviseerde bedrijven bestaan, die onafhankelijk wilden blijven.[108]
Door het syndicaat werden ook contacten gelegd met andere industrieën en werd financiële steun aan onder andere de stoffeerders en de behangers verleend. Deze vakken waren door de revolutionaire veranderingen min of meer ‘ongewenst’ geworden. Veel houtbewerkers waren naar het front vertrokken en door de achtergeblevenen werd veel materiaal voor de oorlog geleverd.
Het syndicaat van houtbewerkers verzette zich van begin aan fel tegen de opvatting dat de collectieve bedrijven in feite een soort zelfstandige arbeidersondernemingen waren, los van de ware noden van het volk en de ware belangen van de revolutie. Het wees op de taak van de syndicaten bij de culturele ontwikkeling en de opvoeding van de arbeiders. Het richtte scholen, bibliotheken en zwembaden op. Wij wezen in het vorige hoofdstuk al op de kritiek van dit syndicaat op het Collectivisatie-Dekreet.
Het doel van de ‘Madera Socializada’ was de organisatie van de hele houtbewerkende industrie, vanaf de bosbeplanting tot en met de meubelindustrie. Alle tussenfases, transport, zagerijen, houtbewerkingen enzovoort waren in haar handen. Het succes van deze gesocialiseerde onderneming was opmerkelijk. Zij begon aanvankelijk met de overname van onrendabele bedrijven en het in dienst nemen van werkloze arbeiders. Haar primaire doel was de sanering van de houtindustrie door centralisatie en mechanisatie. Weldra sloten zich echter zo veel bedrijven bij de ‘Madera Socializada’ aan dat zij het grootste deel van alle bedrijven coördineerde. In december 1936 werkten in Barcelona al 6.000 arbeiders bij haar, eind 1937 was dit aantal tot 12.000 gestegen.[109] Men kan stellen dat de ‘Madera Socializada’, tenminste in Barcelona, alle bedrijven overgenomen had op basis van volledige vrijwilligheid.
De chemische industrieën van Spanje waren voornamelijk geconcentreerd in Catalonië. Alleen in de provincie Barcelona bevond zich al 50% van de totale productie van Spanje. Er werkten daar 30.000 arbeiders in de chemische industrie. De oorzaak van deze sterke concentratie was de economische situatie tijdens de Eerste Wereldoorlog geweest, toen het neutrale Spanje de leverancier van de oorlogvoerenden was. Door zijn gunstige geografische ligging ten opzichte van Frankrijk had vooral Catalonië hiervan geprofiteerd.[110]
Het CNT-syndicaat van de arbeiders in de chemische industrieën speelde een belangrijke rol tijdens de revolutiedagen van juli 1936. Als belangrijkste leveranciers van medicamenten enzovoort werd op hen een beroep gedaan de verzorging, distributie en toediening van medicamenten op zich te nemen. Het syndicaat begint onmiddellijk met de voorziening en bevoorrading van alle ziekenhuizen van Barcelona. Maar nog tijdens de gevechten wordt besloten om alle ziekenhuizen over te nemen en onder een speciale Controlerende Raad te stellen. Het grote aantal gewonden van de strijd maakte een uitbreiding van het aantal bedden noodzakelijk en door het syndicaat worden kerken en kloosters onteigend en als hospitalen ingericht. De Controlerende Raad, waarin onder andere de verpleegsters- en artsenorganisaties zitting hebben, neemt de administratie en de dagelijkse leiding van de ziekenhuizen over van de religieuzen. Er worden verbindingscomités met apothekers, drogisten, wijkverpleegsters enzovoort ingesteld.[111]
Uit deze nauwe samenwerking zal onder inspiratie van het syndicaat tenslotte het Catalaanse Gezondheidssyndicaat opgericht worden (zie hierna De gezondheidsdiensten).
De chemische industrie is uiteraard ook van zeer groot belang voor de wapen- en ammunitiebedrijven, die in deze tijden van oorlog een sterke ontwikkeling vertoonden, speciaal in het industriële Catalonië. Het syndicaat nam daarom zeer snel contact op met de leiding van de nieuwe oorlogsindustrie en het Metaalarbeiderssyndicaat om tot een planning van de wapenindustrie te komen. Op eigen initiatief stimuleerde zij onmiddellijk de productie van essentiële grondstoffen voor deze industrie.[112]
De arbeiders in de chemische industrie waren voor het grootste deel aangesloten bij de CNT. Zoals bij de leden van verschillende andere machtige CNT-syndicaten bestond ook bij hen grote kritiek op bepaalde tendenzen van het Collectivisatie-Dekreet. Zij bestreden de mentaliteit van de arbeidersraden die de bedrijven leidden alsof deze hun eigendom waren. Op een regionaal congres van het chemisch syndicaat, dat in februari 1937 in Barcelona gehouden wordt, besluit men tot de socialisatie van de hele chemische industrie in Catalonië over te gaan. De afdeling Barcelona had hiertoe een plan opgesteld en een motie ingediend, die als volgt luidde: “De afvaardiging van dit syndicaat wijst er nadrukkelijk op dat de arbeiders van Barcelona zich korte tijd na de publicatie van het Collectivisatie-Dekreet rekenschap gaven van het feit dat deze regeling de wensen van de arbeiders niet vervulde. Zij schiep integendeel het gevaar dat de bourgeoisie bevoordeeld werd en binnen afzienbare tijd zou kunnen veranderen in dezelfde pest, waartegen de massa van de confederale arbeiders haar hele leven gestreden heeft (het kapitalisme). Om dit te verhinderen stelt de afvaardiging van Barcelona voor om de hele industrie te socialiseren.”[113]
Door de arbeiders in de chemische industrie wordt daarop een Regionale Federatie gevormd. Dit was een syndicale socialisatie die zich over heel Catalonië uitbreidde. Zij omvatte alle takken van de chemische industrie, vanaf de levering of het delven van grondstoffen tot de laatste bewerkingen van het product. Er worden fusies tussen de verschillende fabrieken tot stand gebracht en er wordt een systeem van coördinatie voor de hele industrie ingesteld. Dit werd vergemakkelijkt door een dekreet over industriële fusies en concentraties, dat door minister Juan Fábregas op 28 november 1936 was uitgevaardigd.[114]
Technici en specialisten, die in deze industrie van zeer groot belang waren, hadden hierbij een groot aandeel. Midden april 1937 was in Barcelona al 65% van de bedrijven gesocialiseerd en in het grote chemische centrum Badalona meer dan de helft. De rest van de bedrijven was bezig met de voorbereiding van de socialisatie of weigerde zich aan te sluiten.[115] De socialisatie was ook hier geheel op basis van vrijwilligheid.
Welke problemen zich konden voordoen bij de voorbereiding en doorvoering van de socialisatie in bepaalde bedrijfstakken, wordt geïllustreerd door gebeurtenissen in de loodindustrie. Catalonië produceerde slechts 5.000 ton lood per jaar (de totale Spaanse productie was 70.000 ton per jaar). Door de arbeiders van de drie loodmijnen werd ingezien dat dit kostbare lood niet meer geëxporteerd mocht worden, maar voor de opbouw van de Catalaanse oorlogsindustrie nodig was. De arbeiders van de loodverwerkende industrie waren echter vóór export, omdat zij daarmee behoorlijke winsten konden maken. De mijnwerkers vinden zowel het CNT- als het UGT-syndicaat tegenover zich. Wanneer een conflict dreigt leggen zij de zaak voor aan de Economische Raad, die de mijnwerkers in het gelijk stelt.[116] Met behulp van de Economische Raad weten de mijnwerkers daarna door te drukken dat alle arbeiders in de loodindustrie één collectief zullen vormen, zodat dergelijke conflicten niet meer mogelijk zullen zijn. Op 4 oktober 1936 komt daarop de CIPLO tot stand (‘Colectividad Industria del Plomo’), die georganiseerd is als een regionale bedrijfsgroep.[117]
Op 19 juli 1936 bezat Catalonië geen eigenlijke oorlogsindustrie. Voor de behoeften van de strijd tegen het fascisme moest dus een geheel nieuwe industrie uit de grond gestampt worden.[118] De aanmaak van wapens en munitie berust in belangrijke mate bij de metaalindustrie. Beide industrieën waren voor het grootste deel in handen van de CNT-arbeiders. Van de metaalarbeiders waren er 40.000 lid van de CNT en 7.000 van de UGT.[119]
Uit de Catalaanse metaalindustrie ontstond in enkele weken een formidabele oorlogsindustrie. De leiding van de CNT en de FAI speelde een belangrijke rol daarbij. Nog tijdens de gevechten in Barcelona vroeg Juan García Oliver aan de voorman van het CNT-metaalarbeiderssyndicaat, Eugenio Vallejo, om de opbouw van een wapenindustrie ter hand te willen nemen. Spoedig daarna werden in samenwerking met het Comité de Milicias Antifascistas de eerste plannen voor een oorlogsindustrie uitgewerkt.[120]
Wij zagen reeds in het vorige hoofdstuk, bij de bespreking van het ontstaan van de collectivisatiebeweging, dat het Metaalarbeiderssyndicaat daarbij een grote rol speelde. Zij was het eerste syndicaat dat richtlijnen voor de collectivisatie opstelde en de arbeiders aanspoorde om een aantal belangrijke metaalbedrijven onmiddellijk over te nemen. De vestiging van Hispano-Suiza in de wijk San Andrés komt zelfs de eer toe waarschijnlijk de allereerste door de arbeiders overgenomen fabriek te zijn. Reeds in de nacht van 18 op 19 juli werd deze fabriek door de arbeiders bezet als voorzorgsmaatregel tegen de fascistische opstand. De fabriek had 1400 arbeiders in dienst en produceerde voornamelijk auto-onderdelen en vliegtuigmotoren.121 De Hispano-Suiza fabriek speelde nog op een andere manier een grote rol in de eerste dagen van de revolutie. Het was daar dat Eugenio Vallejo in samenwerking met het syndicaat en het Comité de Milicias Antifascistas zijn hoofdkwartier inrichtte om de oorlogsindustrie op te bouwen en te leiden.[121]
Een zeer groot deel van de metaalfabrieken in Barcelona werd in de eerste dagen na 19 juli door de arbeiders overgenomen. Toch deden zich een aantal moeilijkheden voor. Veel bedrijven in de metaalindustrie werkten voornamelijk met buitenlands kapitaal. Het was voorlopig de politiek van de CNT en de FAI om deze belangen te ontzien en vooral de goede betrekkingen met de Europese democratieën niet te verstoren. In veel bedrijven ging men dan ook niet verder dan de instelling van een controlerende raad, zij het dat deze uitgebreide volmachten had. Waar de arbeiders reeds tot volledige overname overgegaan waren moesten zij door het syndicaat weer beteugeld worden. Overigens voelden de directies er meestal weinig voor om zich te verzetten tegen de wensen van de arbeiders. De eerste activiteiten van de arbeidersraden waren geheel ten gunste van de arbeidersmilities en het front in Aragón. In ijltempo werden auto’s en vrachtwagens geblindeerd en gepantserd. Reeds bij de troepen die 24 juli ‘s morgens naar Aragón vertrokken, reden vooraan in de colonnes geblindeerde vrachtwagens.[122] Speciaal de fabrieken Torras en Ford waren hierbij actief geweest: nog vóór het einde van juli waren door de arbeiders van deze bedrijven zes speciale gepantserde gevechtswagens geconstrueerd en was een tractor omgebouwd tot een primitieve tank.[123] Niet toevallig waren juist deze twee bedrijven op 19 juli nog in een langdurige staking verwikkeld.
Dat de onteigening en de collectivisatie in deze industrie zo snel doorgevoerd werden, was vooral te danken aan de nauwe samenwerking van het syndicaat met het Comité de Milicias Antifascistas. Dit had de revolutionaire wijkraden opgeroepen om de metaalarbeiders in hun wijken alle steun bij de overname van de bedrijven te verlenen.[124] De eerste geblindeerde vrachtwagens waren ondanks de inspanningen van de arbeiders in feite toch te log en te onhandig aan het front om van veel nut te kunnen zijn. Via de adviezen van ingenieurs en technici, die georganiseerd waren in de onafhankelijke vakbond cadci, werden in korte tijd echter aanzienlijke verbeteringen bereikt. De cadci besluit zich aan de zijde van de CNT achter de revolutie te stellen.[125]
Een typisch voorbeeld van de eigenaardige manier van collectiviseren in de metaalindustrie was het constructiebedrijf ‘Ford Motor Ibérica’, dat ongeveer 450 arbeiders in dienst had. Aangezien de meeste arbeiders van dit bedrijf actief in de strijd om Barcelona meevochten, werd het door de revolutionaire wijkraad van Pueblo Nuevo overgenomen en onder bewaking gesteld. De CNT-UGT-arbeidersraad hield de ex-directeur als technicus in dienst op een salaris van 1500 peseta’s per maand (dat wil zeggen drie maal zoveel als een geschoolde arbeider).
Onmiddellijk wordt begonnen met het blinderen van vrachtwagens en bussen voor het front. De door de overheid toegestane loonsverhoging van 15% wordt door de arbeiders afgewezen met een verwijzing naar de ernstige situatie. Daarentegen gaf iedere arbeider per week 5% van zijn loon aan het oorlogsfonds van de CNT. Als de directeur later verdwijnt, wordt een bedrijfsraad van 12 arbeiders en 6 technici ingesteld. Aangezien een groot aantal arbeiders naar het front vertrokken is, kunnen een groot aantal werkloze metaalarbeiders door het bedrijf aangenomen worden. Er wordt in drie ploegen dag en nacht aan de reparatie van oorlogsmaterieel gewerkt.[126]
Hetzelfde beeld gaven bijna alle metaalbedrijven van Barcelona in de eerste maanden. Zij zijn óf onteigend óf onder controle gesteld en alle werken onder leiding van een arbeidersraad. Over het algemeen heerste er een goede samenwerking met de technici en het leidinggevend personeel (indien nog aanwezig) en is de arbeidersraad uit vertegenwoordigers van de CNT en de UGT samengesteld. De meeste metaalbedrijven worden zwaar bewaakt door arbeiderspatrouilles en door de arbeiders wordt vaak een militaire training van één uur per dag ingesteld om in geval van nood als reservebataljons aan de strijd te kunnen deelnemen.
Hoe goed de verhouding met de (ex)directie kon zijn, blijkt in het geval van enkele metaalbedrijven. De ‘S.A. Barret’, een onderneming met 80% Belgisch kapitaal, was door de arbeiders onder een raad van controle gesteld. Het was een constructiewerkplaats, maar op initiatief van de directie (!) wordt overgeschakeld op de productie van munitie. Een aantal van de (Belgische) stafleden had in de Eerste Wereldoorlog in Frankrijk in de productie van granaten en mortieren gewerkt en wilde deze kennis graag ter beschikking stellen aan de Spaanse strijd tegen het fascisme.[127]
Bij de machinefabriek ‘Wertheim Rapida’, waar 300 arbeiders werkten, gebeurde een nog merkwaardiger feit. Volgens een rapport van de bedrijfsraad, dat in Solidaridad Obrera gepubliceerd werd, had de eigenaar Don Carlos Vallin y Vallin alle aandelen in handen. Al vóór 19 juli leidde hij zijn bedrijf op een bijzondere manier en behandelde hij zijn arbeiders rechtvaardig. Alle winst werd geïnvesteerd in het bedrijf of aan sociale voorzieningen voor de arbeiders besteed. Na de 19e juli had hij zijn bedrijf ‘vrijwillig en spontaan’ aan de arbeiders overgedragen. Om die reden werd door de arbeiders in de akte van collectivisatie een clausule opgenomen dat ‘kameraad Carlos Vallin y Vallin’ zo lang hij dat wenste bedrijfsleider zou zijn van het gecollectiviseerde bedrijf.[128]
Door het syndicaat van metaalarbeiders worden grootscheepse plannen uitgewerkt voor de volledige socialisatie van de Catalaanse metaalindustrie. Deze plannen werden tot op zekere hoogte door de samenwerking van de CNT en de UGT verwezenlijkt. Eind 1937 was 85% van alle metaalbedrijven in Catalonië gecollectiviseerd.[129] Niettemin was het duidelijk dat alle industrieën die direct op de oorlogsvoering betrekking hadden, op den duur onder overheidscontrole moesten komen. Reeds in januari 1937 werden alle aankopen van grondstoffen door de Economische Raad behandeld en geregeld. De overheid was de enige afnemer van het oorlogsmateriaal en stond bovendien garant voor de lonen.[130] De Catalaanse metaalindustrie was als het ware aangewezen voor nationalisatie. In de loop van 1937 wordt zij dan ook omgeschakeld tot een onderdeel van de officiële door de staat gebouwde wapenindustrie. De Wapenindustrie
De opbouw van een oorlogs- en wapenindustrie was dus het gevolg geweest van spontane acties van de metaalarbeiders en de CNT om de arbeidersmilities van wapens en voertuigen te voorzien. Onder de bezielende leiding van Eugenio Vallejo werden spoedig een aantal metaalfabrieken ten dienste van de wapen- en munitieaanmaak gesteld. Zij werden gefinancierd door het Comité de Milicias Antifascistas en later door de Generalidad. Hun hele productiecapaciteit werd ten dienste van de oorlog gesteld. Op 1 augustus 1936 waren dit 8 fabrieken met 1500 arbeiders; op 15 september 1936 24 fabrieken met 2650 arbeiders; op 19 juli 1937, één jaar na de revolutie, 290 fabrieken met 35.000 arbeiders en weer een jaar later was dit aantal gegroeid tot 80.000 arbeiders.[131]
Om deze enorme nieuwe industrie te leiden werd op 7 augustus 1936 door het Comité de Milicias Antifascistas in overleg met de syndicaten en de Economische Raad een Commissie voor Oorlogsindustrieën (‘Comisión de Industrias de Guerra’) ingesteld. Deze was als volgt samengesteld:
De taak van deze commissie bestond uit de supervisie over de metaalindus-trie, de mobilisatie van het gehele economische potentieel, de import van grondstoffen en de controle over de bedrijven. In alle bedrijven die onder de bevoegdheid van de commissie vielen werd een werkweek van 56 uur ingevoerd, zonder dat daar van één kant protest tegen werd aangetekend.[132]
Uit een vertrouwelijk rapport van de Commissie voor Oorlogsindustrieën, dat in oktober 1937 werd uitgebracht.[133] blijkt dat de Catalaanse oorlogsindustrie een enorme productie had. Binnen zeer kort tijdsverloop was men al in staat om munitie en wapens aan de regering in Madrid te leveren, ondanks het feit dat de centrale regering alle financiële steun aan Catalonië weigerde en alleen de fabrieken onder haar eigen controle van grondstoffen voorzag. Niettemin leverde de Catalaanse industrie niet minder dan 25 miljoen Mauserpatronen af in het eerste oorlogsjaar. Aan deze patronen was een enorm gebrek, hoewel zij een levensnoodzaak voor de milities waren die bijna uitsluitend over Mausergeweren beschikten. De Mauser was zozeer het symbool van de gewapende arbeider en de revolutie geworden, dat de militiesoldaten hem schertsend ‘hermano fusil’ (broeder geweer) noemden. Voor de productie van deze Mauserpatronen gaat de verdienste geheel naar de arbeiders van enkele fabrieken van electrisch materiaal, fietsen, schrijfartikelen enzovoort die binnen enkele weken omgeschakeld waren op de productie van geweerpatronen.[134]
Niet altijd ging de snelle omschakeling zo goed als hier. In de nieuwe fabrieken waar handgranaten vervaardigd werden kwamen bijvoorbeeld de eerste weken heel wat ernstige ongelukken voor door verregaande onvoorzichtigheid van de arbeiders.[135]
In de nieuwe wapenindustrie was de leiding dus niet geheel in handen van de arbeiders. Ook de overheid en de militaire diensten hadden er hun afgevaardigden. Wel hadden de arbeiders intern volledige bevoegdheden en werden alle belangrijke beslissingen eerst aan hen voorgelegd. Zo werd een nieuwe vliegtuigfabriek, die in november 1936 in Sabadell was opgericht en waaraan Russische ingenieurs en specialisten verbonden waren, geheel door de CNT gecontroleerd.[136] De invloed van de CNT bleef groot onder de arbeiders in deze nieuwe industrieën. Nog in september 1937 was 80% van hen bij de CNT aangesloten, ondanks alle communistische propaganda en terreuracties.[137]
De grote mate van invloed van de overheid op deze tak van industrie is niet zonder meer tot stand gekomen. Vooral in het begin waren er zeer veel bezwaren van de kant van de arbeidersraden in de fabrieken die door de commissie overgenomen werden. De commissie wist echter snel het vertrouwen van de arbeiders te winnen en hen er van te overtuigen dat een sterke coördinatie in deze industrie volstrekt noodzakelijk was. In een schrijven aan I. Prieto, minister van nationale verdediging, wijst Luis Companys er met nadruk op dat het grote succes en de snelle omschakeling van de Catalaanse industrie op een oorlogsindustrie helemaal aan de arbeiders te danken waren. Zij pasten zich snel aan, werkten zeer hard, maakten lange werktijden, waren inventief genoeg om de productie van nieuwe materialen zelf ter hand te nemen en werden beheerst door een voortreffelijke geest onderling. Als er iets gebeurde waardoor de productie verstoord of stopgezet werd, dan was dat meestal te wijten aan de tactiek van de centrale regering, die liever de economie van Catalonië saboteerde dan haar te steunen.[138] Companys schreef deze brief nadat de centrale regering de hele oorlogseconomie van Catalonië binnen haar machtsinvloed had getrokken. Maar een bevestiging van de voortreffelijke staat van dienst van de Catalaanse arbeiders komt ook van de andere kant. In een gesprek dat op 1 september 1937 gehouden werd tussen Eugenio Vallejo en de staatssecretaris van het departement van nationale verdediging verklaarde de laatste in het bijzijn van verschillende getuigen dat “de oorlogsindustrie in Catalonië tienmaal zoveel geproduceerd had als de rest van de Spaanse industrie bij elkaar. En (hij) was het eens met Vallejo dat deze productie vanaf begin september 1936 nog vier keer zo hoog had kunnen zijn, als Catalonië toegang had gehad tot de gelden die noodzakelijk waren voor de aankoop van grondstoffen, die in Spanje zelf niet te krijgen waren.”[139]
Voor een belangrijk deel was dit succes ook te danken aan de activiteiten van de Commissie voor Oorlogsindustrieën die de stimulerende kracht achter de opbouw van de wapen- en munitie-industrie was. Het was de CNT geweest die het initiatief tot deze commissie had genomen. Tarradellas verklaarde later over de verdiensten van deze commissie: “Het volstaat te zeggen dat zij, met de deskundige, enthousiaste en toegewijde medewerking van militaire en burgertechnici, van arbeiders en vakorganisaties in de metaalsector, in korte tijd een oorlogsindustrie in Catalonië op poten heeft gezet met een dusdanig rendement dat deze na de overwinning zonder twijfel een belangrijke inkomstenbron voor de Catalaanse economie zal zijn.”[140]
Vooral het aspect van de goede geest onder de arbeiders en de technici trekt de aandacht. In de loop van 1937 wordt in de meeste fabrieken een drieploegendienst ingesteld om continu te kunnen doorwerken. In vele fabrieken namen de arbeiders hun vrije dag niet op. Technici en ingenieurs werkten 12 tot 14 uur per dag zonder extra betaling.141 De voortreffelijke samenwerking tussen de arbeiders en technici is een van de belangrijkste oorzaken voor het slagen van deze experimenten. Wat dat betreft kan opgemerkt worden dat de gehele collectivisatiebeweging haar succes voor een groot deel dankte aan hetzelfde feit.
Evenals bij de behandeling van het openbaar vervoer zal ook bij deze paragraaf weer voorop moeten staan dat bij de dienstverlenende sector het gebrek aan grondstoffen geen rol speelde. Dit in tegenstelling tot de verwerkende industrieën. En dan doet zich weer dezelfde vraagstelling voor: slaagde de collectivisatie in deze dienstverlenende sectoren omdat zij niet getroffen konden worden door een gebrek aan grondstoffen (en zou dus de collectivisatie in de andere industrieën óók geslaagd zijn als zij maar over grondstoffen hadden kunnen beschikken), óf slaagde zij omdat de natuurlijke vraag naar deze voorzieningen hen zo onontbeerlijk maakte, dat het experiment wel móest slagen (en in andere industrieën tenslotte zou mislukken).
Want dat de collectivisatie in de dienstverlenende sectoren geslaagd is, kan niet ontkend worden. En toch ging het hier niet om gemeentebedrijven of monopoliebedrijven, die gemakkelijk gecollectiviseerd en gecoördineerd zouden kunnen worden. Integendeel, zelfs de electriciteits- en de gasvoorziening van Catalonië waren in handen van een groot aantal particuliere ondernemingen, met veelal buitenlands kapitaal.
De collectivisatiebeweging was in deze sector van de economie bijzonder doorgedrongen. Volgens Mariano Cardona Rosell, lid van het Nationale Comité van de CNT, waren alle openbare diensten van enig belang door de syndicaten overgenomen.[142]
Water, Gas en Electriciteit
Het waterleidingbedrijf van Barcelona, de ‘Sociedad General de Aguas’, was een dochteronderneming van de veel grotere Companía General de Aguas, een maatschappij die grotendeels met buitenlands kapitaal werkte. De meeste arbeiders van deze onderneming waren georganiseerd in een eigen vakorganisatie, de ‘Asociación de Empleados’, die zich echter altijd zeer sterk op de CNT geïnspireerd had. Tijdens de revolutiedagen blijven de arbeiders op hun post en Barcelona heeft geen dag zonder water gezeten. Al op 25 juli 1936 verschijnt een aankondiging in de kranten van Barcelona dat een Revolutionair Arbeiderscomité de leiding van het waterleidingbedrijf heeft overgenomen en de voortgezette levering van water garandeert.[143] De overname door de arbeiders van het kapitaal dat in Spaanse handen was, wordt enkele dagen later door de Generalidad goedgekeurd. Een ‘inventor’, gevolmachtigde van de overheid, wordt door de arbeiders zelf aangewezen. Tot nader order zullen alle vakanties en vrije dagen vervallen; veel arbeiders waren naar het front vertrokken. Alle arbeiders die geen functie in revolutionaire comités of de militie bekleden, worden voor maandag 27 juli opgeroepen om op hun werk te verschijnen.[144] Het Revolutionair Arbeiderscomité besluit tot samengaan met de CNT en verandert de naam van het bedrijf in ‘Sindicato Obrero de Aguas’, het Arbeiders Syndicaat voor Watervoorziening. Hier vindt dus al meteen de stap naar een geheel met het syndicaat samenvallende onderneming plaats (syndicalisatie), die vaak elders nog maanden uitgesteld wordt. Alle maatregelen ter bescherming en de beveiliging van de watervoorziening worden genomen, en de gebouwen en de leidingen worden door arbeiderspatrouilles bewaakt.[145]
Het Revolutionair Arbeiderscomité werd spoedig omgezet in een door alle arbeiders gekozen bedrijfsraad. In de verschillende afdelingen worden comités voor de technische leiding gekozen. Een poging tot verkorting van de werktijd wordt weer ongedaan gemaakt in verband met de oorlogssituatie. Sommige afdelingen werken overuren om de frontstrijders te vervangen. Het leidinggevend personeel is zo goed als helemaal ‘verwijderd’ (de gebruikelijke term die van alles kan betekenen, van normaal ontslag tot fysieke uitschakeling) maar een aantal technici en ingenieurs is gebleven. Zij hebben dezelfde rechten en plichten als de arbeiders.[146] Door de Bedrijfsraad worden een aantal maatregelen genomen op het sociale vlak, die al lang door de syndicaten gewenst waren en waarvoor al enkele stakingen uitgevochten waren. Daarnaast wordt een eenheidstarief van 40 centesimos per kubieke meter water ingevoerd, terwijl vroeger in bepaalde verafgelegen (arbeiders)wijken wel 70 tot 150 centesimos per kubieke meter betaald moest worden. Bewoners van huurhuizen betalen tot een verbruik van 250 liter per dag helemaal niets. Het waterverbruik van Barcelona stijgt van 140 tot 150 miljoen liter per dag. Het waterleidingbedrijf beschikt echter over een capaciteit van 300 miljoen liter per dag.[147] Men zal bovendien van nu af enkele gemeenten in de directe omgeving van Barcelona eveneens van water voorzien. Op de duur zal getracht worden om tot coördinatie van de watervoorziening in Catalonië te komen.
De gasvoorziening van Barcelona was in handen van twee maatschappijen, de ‘Companía General de Aguas y Gas Lebón’ en de ‘Companía Catalana de Gas y Electricidad’, kortweg de Lebón en de Catalana. De eerste onderneming was tevens waterleidingbedrijf, de tweede tevens electriciteitsbedrijf. Deze laatste combinatie was ook buiten Barcelona heel gewoon en er was dan ook maar één syndicaat voor de arbeiders in de gas- en electriciteitsbedrijven. Door dit syndicaat (cnt) wordt een Centraal Comité voor arbeiderscontrole ingesteld, dat de leiding heeft bij de collectivisatie of de instelling van een controlerende raad. Evenals bij de waterleiding worden ook bij de electriciteits- en gasbedrijven de voorzieningen tijdens de gevechten niet onderbroken. Dit was vooral belangrijk in verband met de stroomvoorziening voor de radiostations, die de enige vorm van communicatie tussen de verschillende delen van Catalonië en de rest van Spanje waren. Op 25 juli is ook hier de situatie volledig genormaliseerd, dat wil zeggen dat het syndicaat zich garant stelt voor de continue levering van gas en electriciteit. “Binnen enkele dagen namen de arbeiders van de energiebedrijven alle water-, gas- en electriciteitsfabrieken in Catalonië over.”[147] Reeds half september had het Centraal Comité voor Arbeiderscontrole zijn taak voltooid en leken “alle waterleiding-, gas- en electriciteitsbedrijven vast in handen van de arbeiders te zijn”.[148] De praktische overname werd dus al binnen twee maanden overal gelegaliseerd en bevestigd.
De overname van de energiebedrijven door de arbeiders betekende in de meeste gevallen de instelling van een controlerende raad, aangezien het kapitaal van bijna alle bedrijven buitenlands was. Het was de tactiek van de CNT om in dergelijke gevallen niet tot onteigening over te gaan. Begin augustus 1936 was de situatie bij de energiebedrijven van Catalonië als volgt:
In totaal ruim 16.000 arbeiders, waarvan er 12.000 in de electriciteitsvoorziening werkzaam waren.[149] Uit deze cijfers blijkt dus tevens dat nog géén 10% van de energiebedrijven in Catalonië met Spaans kapitaal werkten. Door de controlerende raden werd echter opgetreden alsof zij dezelfde rechten als de bedrijfsraden hadden. Wat betreft het beleid is het verschil tussen de twee categorieën nihil. Bij de gecollectiviseerde bedrijven wordt de invoering van een eenheidsloon geprobeerd. Dit leverde minder moeilijkheden dan gewoonlijk op, omdat bij de meeste bedrijven niet alleen de directie, maar ook de technici verdwenen waren. Dit was vooral het geval in de grootste ondernemingen. Het is overigens de enige maal dat dit feit uitdrukkelijk vermeld wordt. De tactiek van de CNT was er juist op gericht geweest om de technici in het bedrijf te houden.[150] Daarom moet de bekwaamheid van de gewone arbeiders zeer hoog geschat worden, als zij er zonder hulp van het technische personeel toch in slaagden om de gehele stroom- en gasvoorziening van Barcelona op gang te houden.
De controlerende raden in deze industrie gedroegen zich zelfs zo onafhankelijk, dat tussen de gezamenlijke energiebedrijven reeds in december 1936 een zeer nauwe samenwerking ontstond. De syndicaten van Water, Gas en Electriciteit besloten tot de socialisatie van hun industrie, waarbij niet alleen de onteigende, maar ook de gecontroleerde bedrijven zich zouden aansluiten. De CNT en de UGT werkten voor de verwezenlijking van dit plan samen.151 De algehele leiding van de energiebedrijven kwam in handen van een Algemene Raad voor de Energievoorziening. Daaronder stonden drie Bedrijfsraden (voor Water, Gas en Electriciteit). Elk van deze drie bedrijfsraden had een aantal fabriekscomités onder zich, en in de fabrieken werden door de arbeiders van verschillende afdelingen weer sectiecomités gekozen.
Op het eerste gezicht lijkt deze structuur letterlijk van de richtlijnen van het Collectivisatie-Dekreet overgenomen te zijn. Het afwijkende is echter dat het syndicaat (of de syndicaten) in deze structuur een alles overheersende rol speelt. De leden van de Bedrijfsraden en die van de Algemene Raad worden namelijk niet via de bedrijfseenheden, maar via de syndicaten gekozen. De integratie van syndicaat en industrie is hier dus geheel voltooid: syndicalisatie én socialisatie in één.
In de fabrieken werd door iedere speciale groep arbeiders van 15 man of meer een sectiecomité van 3 man gekozen. De voornaamste taak van dit comité was het toezicht op de productiviteit, die minstens op het peil van vóór 19 juli moest staan. Verder was het sectiecomité de verbinding met de syndicaten, waarvan alle arbeiders lid moesten zijn, en was het verantwoordelijk voor de hygiëne en de sociale voorzieningen. Iedere avond vergaderden de sectiecomités met het fabriekscomité. Het fabriekscomité telde eveneens drie leden, voor de handarbeiders, de technici en het kantoorpersoneel telkens één. Zij werden gekozen door de gezamenlijke sectiecomités en hun benoeming moest bekrachtigd worden door de algemene vergadering van alle arbeiders van de fabriek. De fabriekscomités vergaderden regelmatig met de Bedrijfsraad, waarvan de leden door de syndicaten benoemd werden maar eveneens door alle arbeiders van de sector goedgekeurd moesten worden. De Bedrijfsraad telde 10 leden die naar proportie door de syndicaten aangewezen werden. Zij had zitting voor twee jaar. De Algemene Raad voor de Energievoorziening tenslotte acht door de syndicaten benoemde leden en droeg zorg voor de nationale en internationale betrekkingen, verhouding met de banken, de beurs, de geldmarkt, de prijzen enzovoort.[152]
Telefoon
Reeds in de namiddag van de 19e juli werd het hoofdgebouw van de telefoonmaatschappij op het Plaza de Cataluña door de arbeiders bestormd en bezet. Hiermee kwam een uiterst belangrijke voorziening in handen van de CNT, waarbij het telefoonpersoneel grotendeels was aangesloten. Van de diensten van de telefoonarbeiders werd ook tijdens de gevechten druk gebruik gemaakt. Veldtelefoons werden herhaaldelijk aangelegd tussen de belangrijkste barricades en gevechtsterreinen. Op die manier kon de strijd gecoördineerd worden en waren de arbeiders op de hoogte van de bewegingen van hun tegenstanders.[153]
De Telefoonmaatschappij was opgericht met buitenlands kapitaal, maar had een Spaanse directie die al vóór de opstand gevlucht was. Door de arbeiders wordt een controlerende raad ingesteld, die ook hier echter in feite alle beslissingen zelf nam. De bevoegdheden van de (Amerikaanse) aandeelhouders werden beperkt tot de administratie van inkomsten en uitgaven. De controlerende raad regelde de exploitatie, het onderhoud, de verbindingen en ook het financiële contact met de banken. De controlerende raad van Barcelona (het hoofdkantoor) stond boven een aantal sectiecomités in de kleinere centrales in de Catalaanse steden. Zij benoemde daar overal een eigen vertegenwoordiger, die de contacten met het hoofdkantoor onderhield. De eerste taak van de controlerende raad was de organisatie van de herstelwerkzaamheden aan de apparatuur, die ernstig geleden had van de strijd. Ook was er grote behoefte aan de uitbreiding van het aantal aansluitingen voor de pas ingerichte hospitalen, de gebouwen van de syndicaten, de nieuwe comités enzovoort Volgens een mededeling van de inventor van de Generalidad waren op 23 juli 1936 de herstelwerkzaamheden zo goed als voltooid.[154]
Een groot deel van het personeel dat tijdens de periode 1934–1936 (het ‘Bienio Negro’) was aangenomen, werd door de raad als onbetrouwbaar ontslagen, evenals veel van het administratief personeel. In hun plaats komen arbeiders die tijdens de stakingen ontslagen zijn.[155] Door de algemene vergadering van arbeiders wordt besloten geen werktijdverkorting door te voeren vóór het einde van de oorlog. De lonen worden vastgesteld tussen 450 en 800 peseta’s per maand, waarbij bepaald wordt dat de lonen van meer dan 450 peseta’s in principe alleen aan technici betaald zullen worden. De leden van de controlerende raad ontvingen (onverschillig welke functie zij hadden) niet meer dan 450 peseta’s. Zij vergaderden iedere avond na afloop van de werktijd.
In de periode tussen 19 juli 1936 en 1 februari 1937 werd het aantal telefoonaansluitingen in Barcelona met 20% uitgebreid tot 84.174 (was 70.500).[156]
Openbare Vermakelijkheden
Het CNT-syndicaat van deze bedrijfstak had vóór 19 juli bijna uitsluitend leden onder het lagere en dienstverlenende personeel van bioscopen, theaters en schouwburgen, zoals portiers, electriciens, toneelknechten en mecaniciens. Onder de creatieve kunstenaars waren alleen een aantal musici bij het syndicaat aangesloten. Vele van de CNT-leden vochten tijdens de julidagen en namen dienst in de arbeidersmilities. Anderen maakten zich op andere manieren verdienstelijk. In samenwerking met de propaganda-afdeling van de CNT werd bijvoorbeeld door de fotografen en filmers documentatiemateriaal vervaardigd. Zo is het vertrek van de eerste militietroepen naar het front in Aragón en hun opmars geheel verfilmd.[157]
Na de opstand werden alle bioscopen en theaters tot nader order gesloten. Veel eigenaars en directieleden waren gevlucht en een aantal gebouwen was beschadigd. Door het syndicaat was een Revolutionair Comité ingesteld met het doel om de theaters en bioscopen weer zo snel mogelijk open te stellen. Het aantal leden van het syndicaat van openbare vermakelijkheden neemt snel toe. In augustus is het gestegen van 3.000 tot 13.800. Vooral de kunstenaars traden toe; de toneelspelers zelfs èn bloc.[158] Reeds op 23 juli 1936 werden vergaderingen gehouden waarop de reorganisatie van de openbare vermakelijkheden besproken werd. Van begin af aan zag men als enige mogelijkheid de socialisatie van het hele bedrijf om op deze manier allen aan werk te kunnen helpen. In het bioscoopbedrijf gaat men zeer snel tot werkelijke socialisatie over.[159] Waarschijnlijk is dit het eerste voorbeeld van een dergelijke handelwijze.
Alle 152 bioscopen van Barcelona werden door de werknemers overgenomen en tot één bedrijf verenigd.[160] De leiding van dit bedrijf komt in handen van een bedrijfsraad (hier ‘Comité Económico’ genoemd), die uit 17 leden bestaat. Daarvan worden er 15 door de verschillende beroepsgroepen in het bioscoopbedrijf afzonderlijk gekozen en twee door alle werknemers gezamenlijk. Uitdrukkelijk wordt in de statuten van dit gesocialiseerde bedrijf vermeld dat de leden van de bedrijfsraad van hun gewone bezigheden vrijgesteld zullen worden. Dit was een uitzondering op de algemene regel. Zij zullen echter niet meer salaris ontvangen dan zij in hun eigenlijke functie kregen. De bedrijfsraad controleerde de financiën van het hele bioscoopwezen. Alle inkomsten van de bioscopen moeten aan haar afgedragen worden en alle lonen worden door haar uitbetaald. De lonen worden via een differentiatieschaal op basis van de inkomsten berekend, maar kunnen nooit meer dan 175 peseta’s per week bedragen. In ieder bioscooplokaal wordt een eigen comité gekozen, dat op de dagelijkse gang van zaken toeziet en regelmatig met de bedrijfsraad vergadert. In de keuze van films is iedere bioscoop vrij. Buitenlandse films kunnen echter alleen door de bedrijfsraad geïmporteerd worden. Reactionaire films en films die de vrijheid beledigen zijn verboden. Voor het personeel wordt een vakantie van anderhalve maand ingevoerd, waarvan twee weken in het winterseizoen. De sociale voorzieningen worden aanzienlijk uitgebreid en de winst van het bioscoopbedrijf zal worden besteed aan het bouwen van een school en een kliniek. Al deze bepalingen werden vastgesteld op een algemene vergadering van het bioscooppersoneel, die op 2 augustus 1936 plaats had, en op 6 augustus door de syndicaten bekrachtigd.[161]
De maatregelen die door het personeel van de schouwburgen en theaters genomen werden, waren minder verstrekkend en minder radicaal. De theaters bleven zelfstandige ondernemingen en het loon werd door de medewerkers (dat wil zeggen de artiesten en het personeel) zelf geregeld. Over het algemeen betekende dit de invoering van een minimumloon van 15 peseta’s per dag, en een aandeel in de opbrengsten van de avond in evenredigheid met ieders prestatie. Ter bepaling van dit aandeel werden strikte regels vastgesteld. Pogingen in enkele theaters om een absoluut gelijk salaris voor alle personeel in te voeren, vanaf de toneelknecht tot de beroemde diva, werden eind 1936 definitief opgegeven. Niettemin schijnt het in bepaalde gevallen met succes toegepast te zijn.[162] Alle theaters en schouwburgen worden op 15 augustus weer opengesteld.
Bij al deze vernieuwingen viel de nadruk niet alleen op de economische hervormingen, maar ook op de inhoudelijke kant van het vermakelijkheidsbedrijf. Van nu af aan dienen bioscopen, theaters en variétés volgens de ideeën van de CNT een opvoedende en culturele taak te vervullen. De geestelijke beschaving van het volk op alle gebieden was een langgekoesterde wens van de anarchisten, waaraan zij bijzonder veel waarde hechtten. Ofwel, zoals het syndicaat het in deze augustusmaand formuleerde: “Het is niet alleen een kwestie van economische hervormingen, maar vooral van werkelijke sociale hervormingen. Ieder middelmatig vermaaksbedrijf zal veranderd worden in een gezonde, stimulerende, opvoedende instelling. […] Deze geestelijke vernieuwing is het uiteindelijke doel van de CNT.”[163]
In verband met deze ideeën staat ook de opvatting van de CNT dat alle obsceniteit en vulgariteit uit het vermaaksleven verdwijnen moest. Dit zou echter tot gevolg hebben dat een aantal uitvoerende artiesten en kunstenaars niet meer werk geholpen zou kunnen worden. Om die reden was ook het syndicaat van de openbare vermakelijkheden niet zo erg op de doorvoering van deze plannen gebrand. Er bestonden nu eenmaal voor de revolutie een aantal beroepen die “niet te rijmen met de anarchistische denkbeelden” waren. Daaronder vielen ook de prostituees van Barcelona, die vooral in variététheaters en dancings opereerden. Voor hen zou een speciale academie opgericht worden, waar zij omgeschoold konden worden voor echte artistieke beroepen. Althans, dat was de bedoeling.[164] De verwerkelijking van deze anarchistisch-puriteinse plannen is nooit goed van de grond gekomen. De prostituees werkten na de revolutie rustig door, zij het dan gecollectiviseerd in een ‘liefdessyndicaat’, zonder pooiers of ‘madames’.[165] De seksuele nood van de duizenden militiesoldaten was sterker dan de propaganda van de anarchistische organisaties. In de variététheaters bleef alles eveneens bij hetzelfde. Kaminski merkte tenminste bij zijn bezoek aan Barcelona op, dat het oude succesnummer van zang en striptease in één theater nog steeds op het programma stond, tot volle tevredenheid van alle bezoekers. Evenmin waren de charmes van de zangeressen in enig opzicht minder dan vóór de revolutie.[166]
Doordat het syndicaat bij al deze collectivisaties zo’n grote rol speelde, werd een verdere coördinatie van alle takken van de openbare vermakelijkheden in de hand gewerkt. Boven de verschillende bedrijfsraden wordt een Syndicale Raad gesteld, die aanvankelijk slechts een adviserende stem, maar later ook beslissingen genomen heeft.[167]
Het Kappersbedrijf
Onder de gecollectiviseerde diensten viel na de revolutie ook het kappersbedrijf. Door de crisis van de jaren ‘30 waren zeer veel kappersbedienden werkloos geraakt, terwijl andere slechts drie dagen per week of alleen ‘s zaterdags werkten. De algemene situatie in dit beroep was zeer slecht. Als de Generalidad in augustus 1936 aan alle werknemers een loonsverhoging van 15% toestaat, en de werkweek op 40 uur bepaalt, geraken de patroons in grote moeilijkheden. De kappersbedienden besluiten daarom op advies van het CNT-kapperssyndicaat om zelf de controle over hun beroep te gaan uitoefenen. Veertien dagen later gaat men over tot collectivisatie met medewerking van de meerderheid van de patroons.[168]
De eerste maatregel van de nieuwe bedrijfsraad is zoals bijna steeds het bevorderen van een krachtige sanering om efficiënte bedrijfsvoering mogelijk te maken. Ongeveer 900 van de 1150 kapperszaken in Barcelona worden gesloten. Hierdoor alleen al zou per maand 150.000 peseta’s bespaard worden. De 250 overblijvende zaken waren het best gelegen en ingericht. Zij krijgen bovendien de beschikking over het beste materiaal van de opgeheven bedrijven. In totaal werken 3100 kappers in het collectief, waaronder een groot aantal ex-patroons. Ruim 350 vluchtelingen nemen de plaatsen in van evenzo veel militievrijwilligers. Het loon is volledig gelijk voor iedereen: aanvankelijk 60 peseta’s per week, in oktober 1936 tot 75 peseta’s verhoogd.
De nieuwe kappersbedrijven zijn geopend van ‘s morgens acht uur tot ‘s avonds negen uur. De arbeiders werken per dag zes en een half uur, in twee ploegen. Voor het eerst krijgen zij daardoor om de week zes vrije avonden. In ieder bedrijf wordt door de ochtend- en de avondploeg een afgevaardigde gekozen, die het contact met de bedrijfsraad onderhoudt. De waarde van de eigendommen van het collectief bedroeg in 1937 4.500.000 peseta’s.[169]
Onderwijs
Een van de zaken die in Catalonië na de 19e juli het dringendste aan vernieuwing toe was, was het onderwijs. Dit was grotendeels in handen van religieuzen en stond op een zeer laag peil. Van de 186.000 leerplichtige kinderen in Barcelona bezochten slechts 34.000 de openbare school.[170] Door de Tweede Republiek was niets gedaan om deze toestand te verbeteren, ondanks de talloze beloften.
Na de revolutie wordt door de CNT onmiddellijk contact opgenomen met andere instanties en organisaties, die bij het onderwijs betrokken waren. Reeds op 27 juli, één week na de gevechten, wordt een Raad voor de Nieuwe Eenheidsschool opgericht (‘Consejo de Escuela Nueva Unificada’, meestal kortweg cenu genoemd). Deze Raad was samengesteld uit leden van de CNT, de UGT, de Generalidad, de universiteit van Barcelona, de industriële hogeschool en de academie voor beeldende kunsten. Voorzitter was de minister van Onderwijs en Cultuur, de Catalaanse dichter Venura Gassól. Deze werd later vervangen door de anarchist Juan Puig y Elias, een onderwijzer die de barricades in de steek liet om voor de onderwijsvernieuwing in anarchistische zin te werken.[171] De basis van de nieuwe school en het nieuwe onderwijs werd omschreven als “de rationele principes van de arbeid en de menselijke broederschap, gebaseerd op de afschaffing van iedere vorm van privilege”. Onderwijs was voortaan een recht voor alle kinderen. Voor ieder die de talenten had zou middelbaar en hoger onderwijs mogelijk gemaakt worden. De Onderwijsraad (cenu) kreeg de bevoegdheid om met alle haar ten dienste staande middelen het onderwijs in de geest van de revolutie te bevorderen en daarvoor scholen in te richten.172 Het onderwijs kwam door deze bepalingen voor een groot deel onder de invloed van het anarchisme en werd gegeven in de geest van de onderwijsideeën van Peter Kropotkin en de Spaanse onderwijshervormer Francisco Ferrer. De Onderwijsraad benadrukte het rationalisme in het onderwijs en wees op de vier grote idealen van de revolutie: arbeid, vrijheid, sociale rechtvaardigheid en menselijke solidariteit. De lesroosters en de samenstelling van het onderwijsprogramma werden opgesteld door de Onderwijsraad en moesten goedgekeurd worden door de commissies van onderwijzers en ouders. Bij het middelbaar en hoger onderwijs werden daarvoor bovendien gemengde commissies van leraren (professoren) en leerlingen (studenten) gevormd.[173]
Door de grote activiteiten van de Onderwijsraad steeg het aantal leerlingen van de openbare scholen in Barcelona van 34.000 in juli 1936 tot 88.000 in december 1936. In heel Catalonië zou deze stijging zelfs nog hoger liggen. In totaal werden meer dan 4.000 nieuwe onderwijzers aangesteld.[174] Het religieuze onderwijs werd zo goed als volledig opgeheven. Zes maanden na de revolutie zou nog slechts 10% van de kinderen naar bijzondere scholen gaan. Buiten deze organisatie van het normale onderwijs, ontstonden talloze andere onderwijsinstellingen, die vaak op eigen initiatief van anarchistische groepen opgericht werden. Zo werd door de anarchistische jeugdorganisatie van Barcelona (‘Juventud Libertaria’) een volksuniversiteit opgericht. Deze werd ondergebracht in de gebouwen van het voormalige Bisschoppelijke Seminarie, dat tijdens de revolutiedagen in brand gestoken was. Door de omwonenden werd het complex geblust, waarbij de anarchistische jeugd er voor zorgde dat de rijke verzameling kunstschatten gespaard bleef. In overleg met de Universiteit van Barcelona en de Onderwijsraad werd daarop door deze jeugdorganisatie een volksuniversiteit opgericht. Het besturend comité was samengesteld uit tien leden van de anarchistische organisaties, twee van de socialistische jeugdbeweging en tien van de verschillende arbeiderssyndicaten; in totaal 22 leden.[175]
Vooral op het gebied van beroeps- en nijverheidsonderwijs werd door de anarchisten veel tot stand gebracht. Door de grote gecollectiviseerde bedrijven werd meestal veel zorg besteed aan de vakopleiding van de jonge werknemers. Dit gold in nog sterkere mate voor de gesocialiseerde bedrijven, industrieën en industriële federaties, die vaak ook gezamenlijk een research centrum inrichtten. Ook werd er veel meer gelezen in Catalonië sinds de revolutie. Overal zag men affiches met de slogan Een goed boek is de beste kameraad. Vooral de syndicaten moedigden het lezen aan en richtten overal bibliotheken in.[176]
De Gezondheidsdiensten
De straatgevechten in Barcelona en de burgeroorlog in Aragón maakten de medische organisatie van het begin af aan een onderwerp van grote zorg en belangstelling voor de CNT. In de eerste dagen van de revolutie werden vaak door verschillende syndicaten en arbeidersorganisaties noodhospitalen en klinieken ingericht. Wij wezen reeds op de activiteiten van het syndicaat van arbeiders in de chemische industrieën op dit gebied. Reeds op 23 juli 1936 deed de CNT een poging om de medische diensten te coördineren en richtte zij een Raad voor de Volksgezondheid op (‘Consejo de Sanidad’). Deze raad telde negen leden: twee namens de CNT, twee namens de UGT, drie namens de Esquerra, één voor de POUM, en één voor de PSUC. Allen waren medici.[177] Voor het functioneren van deze Raad voor de Volksgezondheid wordt de medewerking gevraagd van allen die iets met de gezondheidszorg te maken hebben. De Raad neemt de leiding van een aantal noodziekenhuizen over en werkt met de artsen samen. Een syndicaat van werknemers in de gezondheidsdiensten bestond niet, maar de Raad begint met de organisatie daarvan en zet zichzelf uiteindelijk om in een syndicale gezondheidsdienst voor geheel Catalonië. Deze zou de organisatie van alle medische diensten regelen. Daarnaast kon ieder, die dat wenste, lid van het syndicaat worden. Begin september 1936 opgericht, telde dit syndicaat in februari 1937 reeds meer dan 8.000 leden. Daarvan waren er 1.020 artsen, 3.206 verplegers en verpleegsters, 135 tandartsen, 350 vroedvrouwen, 180 apothekers, 663 apothekersassistenten en 220 veeartsen.[178]
Van de 1.748 artsen in Barcelona waren er minder dan 100 in de julidagen naar het buitenland gevlucht. In het Centrale Gemeentelijke Ziekenhuis waren er slechts 7 van de 200 artsen verdwenen. Een rapport deelde mee: “Alle anderen stonden tegenover het fascisme.” Vele artsen vertrokken naar het front om daar hun diensten aan te bieden. Toch zouden zich in heel Catalonië niet meer dan 1.000 artsen bij het CNT-syndicaat aansluiten. Een aantal dat waarschijnlijk éénvierde van alle artsen bedragen heeft. Bij de UGT waren slechts 100 artsen aangesloten, zodat verreweg het grootste deel nooit lid van deze revolutionaire organisaties is geweest.[179]
Door de syndicale gezondheidsdienst wordt Catalonië ingedeeld in negen districten, die alle geleid worden door een centraal comité. Deze centrale comités vergaderen éénmaal per week met het centrale comité van Barcelona, en door hen gezamenlijk worden de beslissingen over de volksgezondheid genomen. Het belangrijkste werk van de centrale comités is het inrichten van ziekenhuizen, poliklinieken en sanatoria voor de hele bevolking. De kosten van de behandeling in een ziekenhuis of sanatorium worden gedragen door de gemeente plus de Generalidad, en die van de poliklinieken door de gemeente plus de arbeiderssyndicaten. Hoewel een groot aantal gecollectiviseerde bedrijven aan de medische voorzieningen van de arbeiders grote aandacht gaven, werd er toch nog veel overgelaten aan particuliere artsen met een eigen praktijk.[180] Van een socialisatie van de gezondheidsdiensten in de eigenlijke zin van het woord is geen sprake geweest, ook al was de medische verzorging van iedereen gewaarborgd. De vrije uitoefening van het medische beroep werd door de arbeiders onaangetast gelaten.
Een belangrijke vraag bij dit onderwerp is, hoe de artsen zelf tegenover alle veranderingen stonden. Verreweg de meeste artsen bleven in Catalonië en waren dus geen tegenstanders van de revolutie, zoals dat bijvoorbeeld wel het geval was met de industriële en zakelijke bovenlaag, die rond de 19e juli en masse verdween. Toch wordt in een publicatie van de Raad voor de Volksgezondheid kort na de revolutie gezegd dat vele artsen vaak medeplichtig zijn geweest aan de wandaden van deze groep en wordt opgeroepen om het medische beroep los te maken van alle commerciële overwegingen.[181] Volgens latere berichten zouden de artsen zich zeer positief gedragen hebben tegenover de revolutie. Er zou vooral onder de jongere medici met veel enthousiasme aan de verwerkelijking van de nieuwe plannen gewerkt zijn. Dit werd overigens mede verklaard door de bijzonder moeilijke omstandigheden waaronder een jonge arts vóór de revolutie een praktijk moest overnemen. Meestal was hij eerst jarenlang onbezoldigd praktijkwaarnemer voor een oudere arts, die zich alle verdiensten toeeigende. Aan deze situatie werd na de 19e juli een einde gemaakt. De tegenstanders van het nieuwe bewind zijn dan ook vooral onder de oudere artsen te vinden. De verdiensten van de artsen werden gesteld op 500 peseta’s per maand voor dagelijks drie uur dienst in een ziekenhuis of polikliniek. Daarnaast bleven er de inkomsten uit de eigen praktijk of het werk voor de collectieven.[182]
Alles bij elkaar waren de verdiensten voor de niet-specialisten weinig lager dan vóór de revolutie. De Catalaanse gezondheidsdienst is door al deze regelingen aanzienlijk uitgebreid en verbeterd. Er werd een grootscheepse campagne tegen tbc, volksziekte nummer één, gevoerd en abortus werd wettelijk geregeld. Abortus was van nu af aan mogelijk op verzoek van de moeder. Deze maatregel was vooral bedoeld om het grote aantal sterfgevallen bij illegale abortus te verminderen.[183]
De Catalaanse gezondheidsorganisatie werkte bovendien in geheel republikeins Spanje door, omdat de Catalaanse Féderica Montseny in november 1936 de positie van minister van Volksgezondheid en Sociale Zaken ging bekleden in de centrale Spaanse regering.
De opstand van het leger werd, wat Catalonië betreft, neergeslagen in Barcelona. Toch bevonden zich ook buiten de hoofdstad legereenheden en garnizoenen, die ongetwijfeld in overeenstemming met de opdrachten van de opstandige generaals zouden handelen, wanneer daartoe bericht uit Barcelona zou komen. In de meeste steden van Catalonië werd in de nacht van 18 op 19 juli dan ook de wacht gehouden door arbeidersorganisaties en antifascisten. Speciaal de gebouwen van syndicaten en gemeentehuizen in de garnizoenssteden stonden onder zware bewaking. Uit de dorpen kwamen versterkingen en de meeste strategische punten zoals pleinen en markten werden door gewapende arbeiders bezet. In Figueras en Gerona dreigde het tot een gewapend conflict te komen, maar de arbeiders omsingelden er de kazernes en verhinderden de soldaten om op straat te komen. In de provinciehoofdsteden Lérida en Tarragona bleef het rustiger, omdat daar al snel bekend werd dat de opstand in Barcelona geheel mislukt was.[1]
In Barcelona werd onmiddellijk na de 19e juli, zoals wij zagen, de feitelijke macht overgenomen door het Comité de Milicias Antifascistas, waarin de anarchisten de leiding hadden. De economische macht kwam er aan de syndicaten. In de provincies en gemeenten van Catalonië gebeurde iets dergelijks. In bijna alle plaatsen werden lokale Comités de Milicias Antifascistas opgericht, die zich meestal Revolutionaire Comités noemden. Zij waren samengesteld uit de anarchistische en socialistische arbeidersorganisaties (CNT, FAI, POUM, UGT, PSUC), aangevuld met de antifascistische burgerlijke partijen (Esquerra, Rabasaires en Catalaanse separatisten). Deze Revolutionaire Comités namen de macht in handen en beslisten over alle belangrijke zaken ten aanzien van de nieuwe omstandigheden. In veel kleine plaatsen ontbraken echter vaak politieke of vakorganisaties. De boeren waren er georganiseerd in de Catalaanse pachterorganisatie ‘Rabasaires’, waarvan onder andere ook de anarchisten en de POUM-leden deel uitmaakten. In deze plaatsen werd meestal een revolutionair comité door de Rabasaires samengesteld.[2]
Van de vier Catalaanse provincies, Barcelona, Tarragona, Gerona en Lérida, schijnt Tarragona het snelste door de revolutie overrompeld te zijn.3 Reeds één week na de gevechten in Barcelona wordt bericht dat in die provincie de Revolutionaire Comités met hun arbeidersmilities en patrouilles bet leven geheel beheersen. Door de comités wordt alles onteigend wat van belang wordt geacht voor de revolutie of de oorlog. Alles in naam van ‘het volk’. Er worden gemeenschappelijke eethuizen ingericht, de benzine wordt gedistribueerd, kerken worden gesloopt of tot garages gemaakt en de huizen van de clerus onteigend.4 Opvallend is ook hier de rol van de jeugd bij het doorvoeren van de revolutie. Het anarchisme had een zeer grote invloed op hen. Om een indruk te geven van de verhoudingen tussen de afgevaardigden van de verschillende organisaties in deze Revolutionaire Comités (of de nieuwe Gemeenteraden, die later volgens dezelfde sleutel samengesteld werden) volgen hier de opgaven van een aantal steden:
Plaats | Aantal inw. | CNT-FAI | UGT-PSUC | Esq. | POUM | RAB | EC-AC* | Totaal |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Vich | 20.000 | 3 | 1 | 1 | 1 | 1 | 7 | |
Salt | 5.200 | 11 | 6 | 17 | ||||
Torroella | 5.600 | 6 | 2 | 2 | 1 | 11 | ||
Villanueva | 20.000 | 7 | 4 | 6 | 3 | 2 | 22 | |
Sitges | 10.000 | 6 | 4 | 5 | 4 | 4 | 23 | |
Martorell | 6.000 | 4 | 3 | 3 | 1 | 11 | ||
Granollers | 18.000 | 6 | 4 | 6 | 2 | 2 | 2 | 22 |
Castellserá | – | 3 | 2 | 3 | 1 | 1 | 10 | |
Olesa | 8.000 | 6 | 4 | 6 | 2 | 2 | 20 | |
Ripoll | 9.000 | 9 | 9 | 9 | 3 | 30 | ||
Tarrega | 7.00 | 6 | 6 | 6 | 2 | 3 | 23 | |
Gerona | 30.000 | 15 | 6 | 21 | ||||
Moncada | 8.000 | 14 | 2 | 2 | 2 | 19 | ||
Valls | 11.000 | 5 | 2 | 2 | 1 | 10 | ||
Totaal | 101 | 40 | 57 | 22 | 18 | 8 | 246 |
Het overwicht van de anarchistische organisaties was dus beperkt. Slechts in vier van de veertien bovengenoemde steden hadden zij de absolute meerderheid. In alle andere plaatsen waren de overige partijen gezamenlijk sterker dan de CNT-FAI. Dit was geen toeval, maar opzet. De CNT en de FAI wensten nadrukkelijk samenwerking en géén overheersing. De verhoudingen in de plaatselijke comités dienden volgens hen een afspiegeling te zijn van de verhouding binnen het Comité de Milicias Antifascistas. Volgens mededelingen van een vooraanstaand anarchist waren de CNT-FAI buiten Barcelona slechts in enkele plaatsen numeriek sterker dan alle andere partijen. Hun bijzondere positie in Barcelona steunde op de syndicaten en op het prestige onder de bevolking, naar aanleiding van hun grote rol bij het neerslaan van de fascistische opstand.[6]
De Esquerra van Luis Companys was na de anarchisten de sterkst vertegenwoordigde groepering; zij werd gevolgd door de UGT-PSUC en de POUM. De Rabasaires en de Catalaanse separatisten waren slechts van gering belang. De drie linkse arbeiderspartijen hadden overal ruimschoots de meerderheid.
Ten opzichte van deze cijfers en hun belang is grote voorzichtigheid geboden. Zij geven beslist niet de exacte situatie in het revolutionaire Catalonië aan. Over de meeste steden bestaan bovendien nauwelijks betrouwbare gegevens. Voor de dorpen en de plattelandsgemeenten zijn een groot aantal gegevens voorhanden, die bovendien van betere kwaliteit zijn. Op het einde van 1936 werd door het Ministerie van Landbouw van de Generalidad een vragenlijst opgesteld voor de gemeenten waar landbouw de hoofdbron van bestaan was. Uit de binnengekomen antwoorden op deze enquête[7] blijkt dat de situatie op het platteland sterk afweek van die in de steden. Van de 58 dorpen, waarvan een volledig antwoord gepubliceerd werd, waren er 43 die geleid werden door één organisatie. Dit in tegenstelling tot de situatie in de steden waar overal een coalitie optrad. De situatie in deze 43 gemeenten was als volgt:
Aantal plaatsen met eenzijdige politieke leiding:
Provincie | CNT | Landbouwsyndicaat | RAB | UGT | Onbekend | Totaal |
---|---|---|---|---|---|---|
Barcelona | 5 | 1 | 2 | 2 | 10 | |
Gerona | 3 | 2 | 1 | 1 | 7 | |
Lérida | 6 | 2 | 1 | 2 | 11 | |
Tarragona | 10 | 1 | 1 | 3 | 15 | |
Totaal | 24 | 5 | 5 | 1 | 8 | 43 |
De meest dominerende positie werd dus door de CNT ingenomen. In de dorpen die geleid worden door het Landbouwsyndicaat en de Rabasaires, is zeker ook anarchistische invloed geweest. Beide organisaties waren eigenlijk a-politiek, maar veel anarchisten waren er lid van.[8]
De sterke positie van de CNT op het platteland komt ook tot uiting in de gemeenten die door een coalitie bestuurd worden. In alle 15 plaatsen, waarover cijfers bekend zijn, nam de CNT deel aan de coalitie. In zes gemeenten was een CNT-UGT coalitie; in drie een CNT-Rabasaires coalitie; in de overige plaatsen bestonden coalities van een groter aantal organisaties, waarin steeds de CNT vertegenwoordigd was.[9] Van deze 15 gemeenten waren er 9 in de provincie Tarragona gelegen. Samen met de 15 gemeenten die een éénzijdige politieke leiding hadden, brengt dit het aantal revolutionair geleide gemeenten in Tarragona op 24, tegenover 12 voor Barcelona, 8 voor Gerona en 13 voor Lérida. Ook hieruit blijkt het krachtige doordringen van de revolutie in deze provincie. In Barcelona zelf geven ook de cijfers van de arbeiderspatrouilles, die door het Comité de Milicias Antifascistas ingesteld worden, een beeld van de krachtsverhoudingen. Van de 700 man waren er 325 lid van de CNT, 185 van de Esquerra, 145 van de UGT en 45 van de POUM. Het hoofd van de patrouilles was een anarchist.[10]
Bij de voorafgaande opmerkingen dient men goed in het oog te houden dat het ledental van de CNT onmiddellijk na de revolutie sterk toenam. In Catalonië bestonden een groot aantal onafhankelijke syndicaten, die alleen plaatselijk georganiseerd waren en die zich nu bij de CNT aansloten. In bepaalde gevallen zal deze keuze voor de winnende partij weinig met eigen overtuiging te maken hebben gehad, maar het is niettemin een feit dat veel van deze syndicaten al lange tijd sterk anarchistisch geïnspireerd waren. Het anarchisme had op zeer veel instellingen en organisaties in Catalonië een invloed die men zich niet of ternauwernood bewust was. Interessant in dit verband is een opmerking van de syndicalist Angel Pestana uit 1922, waarin hij stelt dat 30% van de Catalaanse arbeiders overtuigd syndicalist is. De rest vormde een opportunistische en onsamenhangende groep “die altijd op de winnende partij stemde”.[11]
Ondanks een zekere overdrijving is er veel waarheid in deze uitspraak, althans voor de eerste maanden na de overwinning van de anarchisten. Zo traden acht van de elf zelfstandige syndicaten tot de CNT toe. In enkele plaatsen waarover gegevens bestaan, steeg het ledental van de CNT aanzienlijk tussen juli en december 1936:[12]
Plaats | juli 1936 | dec. 1936 | Aantal inwoners |
---|---|---|---|
Gavá | 959 | 1.855 | 6.300 |
Perafita | 15 | 84 | 700 |
Suria | 275 | 700 | 3.600 |
Canet | 425 | 1.700 | 4.851 |
Manlleu | 130 | 2.000 | 7.020 |
Masnou | 650 | 1.300 | 4.770 |
Hospitalet | 8.000 | 12.000 | 50.000 |
Granollers | 2.000 | 6.000 | 18.000 |
Totaal | 12.456 | 25.639 | 95.241 |
In deze acht plaatsen samen verdubbelde het ledental van de CNT zich in het eerste half jaar na de revolutie. Ruim éénvierde van de totale bevolking was lid van de CNT. Ook berichten in anarchistische bladen wijzen in de richting van een snelle ledenaanwas in de eerste weken na 19 juli. Zo wordt vermeld dat in dorpen waar nooit een CNT-afdeling was geweest, nu plotseling de rood-zwarte anarchistenvlag wapperde en auto’s met de initialen van de CNT en de FAI beschilderd werden. Op een vergadering van CNT-syndicaten in Barcelona in augustus 1936 wordt op de agenda een van de punten aldus omschreven:
“Tot op welke hoogte kan de organisatie de aanvragen tot toetreding tot de CNT accepteren, die op het ogenblik in zulke overstelpende hoeveelheden ingediend worden?”[13]
In de loop van augustus 1936 zijn in heel Catalonië Comités de Milicias Antifascistas ingesteld en is het revolutionaire bewind geconsolideerd. De samenwerking tussen de verschillende antifascistische partijen is over het algemeen goed. Slechts een enkele keer wordt onenigheid tussen de CNT en de UGT of de POUM gemeld. Met de Esquerra zijn deze moeilijkheden bijna nergens geweest. De vertegenwoordigers van deze links-republikeinse partij waren meestal arbeiders en boeren die welwillend tegenover de anarchisten stonden. De oude beroepspolitici van vóór juli werden zelden gehandhaafd.[14] De economische reorganisatie wordt uiteraard ook hier door de syndicaten geleid, die tevens de bevoorrading van het front verzorgen. Overal worden de bezittingen van de gevluchte of vermoorde geestelijken en fascisten onteigend ten bate van de gemeenschap. Grote landgoederen worden daarbij meestal niet gecollectiviseerd, maar onder de arme boeren en landarbeiders verdeeld of in coöperaties omgezet. De laatste vorm wordt vooral door de Generalidad gepropageerd als meest wenselijk.[15]
Zo veel mogelijk wordt alles gemeenschappelijk opgezet: spaarbanken, coöperaties en landbouwsyndicaten worden gecoördineerd en door de gemeenschap (of het comité) geleid. In veel steden worden de werklozen aan werk geholpen door grote openbare werken zoals wegenaanleg, huizenbouw enzovoort.[16]
Om een voorbeeld te geven van de economische activiteiten van deze plaatselijke Revolutionaire Comités, volgt hier de lijst van bezittingen van fascisten en andere ‘ongewenste elementen’, die door het Comité van Gavá (6.300 inwoners) tussen 19 juli en 12 augustus 1936 onteigend zijn. Behalve het grondbezit en de onroerende goederen van een zestal fascistische families, werden overgenomen.
De lokale comités stonden van begin af aan in contact met Barcelona en het centrale Comité de Milicias Antifascistas. Hun activiteiten werden in principe zo veel mogelijk gecoördineerd. Barcelona trachtte de revolutie in heel Catalonië leiding te geven en een idee van eenheid te scheppen. De geconfisqueerde geestelijke en fascistische goederen werden gezien als eigendom van het hele volk. Zo werd door een CNT-afgevaardigde uit Vich de hele miljoenenschat van de aartsbisschop van Vich in handen van het Comité de Milicias Antifascistas gegeven om de oorlogskosten te dekken. Dit gebeurde in de aanwezigheid van onder andere de politiecommandant Escofet en deze aanschouwde tot zijn niet geringe verbazing dat mannen, die al jaren door de politie gezocht werden wegens moord en plundering, tot de laatste cent verantwoording aflegden over hun missie.[18]
De vraag die ons in dit hoofdstuk het eerste dient bezig te houden luidt: in hoeverre is de anarchistische revolutie doorgedrongen in de steden en dorpen van Catalonië. Uit het overzicht van de collectivisatiebeweging in de industrieën is al gebleken hoe ongelijk en gevarieerd de revolutie doorwerkte. Terwijl sommige industrieën onmiddellijk begonnen met een radicale hervorming van hun structuur, bleef in andere bedrijfsgroepen en industrieën alles bij het oude, zij het dat er een arbeiderscontrole ingesteld werd. Wij hebben geprobeerd om de oorzaken van deze grote verschillen te achterhalen, maar in de meeste gevallen schijnt er nauwelijks een specifieke oorzaak aangewezen te kunnen worden. Meestal echter waren de verschillen mede terug te voeren tot personen: waar overtuigde en revolutionaire anarchisten de leiding hadden werd de revolutie volledig doorgevoerd; daar waar zij in de minderheid waren, gebeurde niets of weinig. In de gemeenten van Catalonië is iets dergelijks aan te wijzen. De verwarring, zo kenmerkend voor de doorvoering van de revolutie in de grote industrieën, speelde ook hier een grote rol.
De Nederlandse anarchosyndicalist Albert de Jong schreef na een reis naar Spanje in het voorjaar van 1937: “De Collectivisatie, ook in Catalonië, loopt in de verschillende bedrijven sterk uiteen. Niemand in Catalonië zou op dit ogenblik in staat zijn mede te delen, hoe precies in alle onderdelen de toestand in de bedrijven is. Ja zelfs de syndicaten zouden dat niet kunnen ten aanzien van de bedrijven, die onder die syndicaten vallen.”[19] En hij voegt daar over de algemene toestand aan toe: “De economische grondslag der bedrijfsvoering is in Spanje thans vrijwel algemeen het collectivisme. Maar vele zeer kleine bedrijven, en tot op zekere hoogte ook het bankbedrijf, zijn nog kapitalistisch; in sommige dorpen daarentegen is het vrije communisme doorgevoerd.”[20] Deze verwarrende coëxistentie van totaal verschillende economische stelsels, gevoegd bij het nagenoeg ontbreken van enig statistisch materiaal, belemmeren uiteraard ieder analyse van de toestand in deze gebieden. Nog een ander punt dient in het oog gehouden te worden bij de beoordeling van de collectivisatiebeweging in Catalonië. In verschillende industrieën ontstond na kortere of langere tijd een regionale integratie van alle bedrijven. In de meeste gevallen ging de stimulans tot deze samenwerking en integratie uit van Barcelona en het is buitengewoon moeilijk te achterhalen, wat de vrije inbreng van de bedrijven buiten Barcelona in deze planning is geweest, laat staan hun werkelijke houding tegenover de initiatieven van de syndicale en industriële centra in Barcelona. De omvang van de sociale en economische revolutie in het Catalaanse land is waarschijnlijk het beste te reconstrueren uit de gegevens over de gemeentelijke instellingen en de gemeentelijke activiteiten na de 19e juli. Zoals volgens de theorieën van het anarchosyndicalisme in de grote steden en industriële centra de syndicaten de leiding van de economische organisatie zouden moeten krijgen, zo zou de leiding op het platteland in handen van de vrije gemeenschappen of communes moeten komen.[21] Wij zullen ons daarom in dit hoofdstuk voornamelijk beperken tot het onderzoek naar de gebeurtenissen in de Catalaanse gemeenten. De economische veranderingen zullen daarbij voorop staan.
De kracht van de revolutie, die zich na 19 juli over heel Catalonië uitbreidde, was aanvankelijk zo groot, dat alle oude instellingen als bij toverslag verdwenen leken. Overal werden revolutionaire antifascistische comités opgericht, die evenals het centrale comité in Barcelona, de leiding van de oorlog en de revolutie in handen namen. Een functionaris van de Generalidad schreef over dit proces: “De revolutie barstte plotseling los, met heel de indrukwekkende grootsheid maar ook alle jammerlijke excessen, eigen aan ware revoluties. De weerslag was enorm en sleurde alles mee wat vervallen en tijdelijk was en liet slechts het eeuwige staan, dat voortgekomen was uit het hart van het volk en er in wezen één geheel mee vormde. Naast dit werk van vernietiging en zuivering dwongen de behoeften van het ogenblik de Revolutie om de noodzakelijke organen te vormen, om een instrumentarium voor de arbeid en de strijd op te bouwen. Zo ontstonden in de eerste dagen na de revolutionaire uitbarsting, spontaan de plaatselijke antifascistische comités, als peetkinderen van het Centraal Comité der Milities […]”[22]
Naast de antifascistische comités en de revolutionaire organen, verbleekten de oude gemeenteraden. Zij verbleekten, maar bleven wél bestaan, zoals óók de Generalidad naast het Comité de Milicias Antifascistas bleef bestaan in Barcelona.[23] Soms bleven deze gemeenteraden alleen in naam bestaan, maar in andere plaatsen kwamen zij nog regelmatig bijeen, regelden de financiën en namen eigenmachtig beslissingen. De rechtse partijen werden geweerd en uitgesloten en de opengevallen plaatsen werden ingenomen door de vertegenwoordigers van partijen die ook in het Centrale Comité in Barcelona zitting hadden. Voor de precieze zetelverdeling had de Generalidad al op 22 juli dekreten en verordeningen uitgevaardigd.[24] Over het algemeen was de verdeling van de zetels gelijk aan die binnen het Comité de Milicias. In liefst 900 van de 1068 gemeenten van Catalonië bleven de gemeenteraden op deze manier voortbestaan naast de revolutionaire comités.[25]
Het werk dat door de plaatselijke comités uitgevoerd werd, was vaak zeer uitgebreid en ingrijpend. Voedselzendingen naar het front in Aragón werden geregeld, bezittingen van fascisten en de clerus werden onteigend en grote landgoederen ter bebouwing aan arme landarbeiders gegeven. Ter bestrijding van de werkloosheid werden grote openbare werken ondernomen, zoals aanleg van wegen en kanalen, betere woningbouw enzovoort.[26] In vele plaatsen namen de arbeiders, net als in Barcelona, op eigen gezag de fabrieken en werkplaatsen over. Daarnaast werden revolutionaire tribunalen ingesteld en werd de rechterlijke macht van de Spaanse Republiek vernietigd. Evenals in Barcelona vielen bij deze revolutionaire omwenteling slachtoffers, vooral in de kleinere plaatsen en op het platteland, waar de ‘aristocratie’ en de clerus de bevolking eeuwenlang hardhandig onderdrukt had. Kerken en kloosters gingen in vlammen op en de clerus werd vaak geen enkel pardon gegeven. “Wij ontkennen niet”, schreef Santillán in 1938, “dat de negentiende juli een golf van hartstocht en misbruik met zich meebracht. Een natuurlijk verschijnsel bij de overdracht van de macht vanuit de handen van de bevoorrechten in de handen van het volk. Het is niet onmogelijk dat onze overwinning resulteerde in de gewelddadige dood van vier- of vijfduizend inwoners van Catalonië, die bekend stonden als rechts, of die verbonden waren met de politieke of kerkelijke reactie.”[27]
In tegenstelling tot de situatie in Barcelona, werd de economische revolutie in de gemeenten van Catalonië wél geleid door de organen die daar voor in aanmerking kwamen. De plaatselijke revolutionaire comités organiseerden niet alleen de oorlog en beperkten zich niet tot het handhaven van de revolutionaire orde (zoals het Comité de Milicias in Barcelona), maar zij gaven ook leiding aan de overname van de bedrijven en de collectivisatie.
Een typisch voorbeeld van de wijze waarop de revolutie doorgevoerd werd in de kleine Catalaanse gemeenten, is Torelló. Op 18 juli werd als voorzorgsmaatregel tegen de dreigende opstand van het leger, reeds een revolutionair comité opgericht. Daarin werkten alle antifascistische partijen en groeperingen samen. Verdachte elementen werden onder bewaking gesteld en arbeiders van de CNT legden een kordon rond de kazerne van de Guardia Civil. Op het bericht van de strijd in Barcelona ontlaadt de volkswoede zich op kerken en fascistische huizen en gebouwen. Op 24 juli houdt het revolutionair comité zitting en wordt een comité voor de voedselvoorziening ingesteld. De eerste dagen wordt een voedseldistributie ingevoerd. Het comité inventariseert alle ambachten en fabrieken en neemt maatregelen ter bestrijding van de werkloosheid.[28] Door de arbeidersorganisaties worden ‘volksvergaderingen’ gehouden, waarop plannen voor de reconstructie van het sociale en economische leven besproken worden. In samenwerking met het revolutionair comité worden maatregelen genomen. Deze houden onder andere in dat alle tussenhandel wordt uitgeschakeld door de instelling van een plaatselijk distributiecentrum, dat de gehele in- en verkoop van levensmiddelen en eerste levensbehoeften regelt. Dit centrum wordt gevestigd in de voor dat doel omgebouwde hoofdkerk. Kosten: 100.000 peseta’s. De meeste fabrieken worden gecollectiviseerd door de arbeiders. De landarbeiders richten in samenwerking met de revolutionaire raad een landbouwcollectief op. Aan de kleine zelfstandige boeren en pachters wordt uitdrukkelijk beloofd dat zij hun eigen land kunnen blijven bebouwen.[29]
De rol van de revolutionaire comités in de provincie was echter spoedig uitgespeeld. Wanneer het Comité de Milicias Antifascistas in Barcelona eind september 1936 opgeheven wordt en de CNT toetreedt tot de herleefde Generalidad, worden eveneens in heel Catalonië de plaatselijke comités opgeheven en vervangen door de gemeenteraden.[30] Deze nemen alle speciale bevoegdheden, die aan de revolutionaire comités toegekend waren door het Comité de Milicias, over, óók die op het gebied van de financiën en de economie. De samenstelling van deze gemeenteraden diende in principe te geschieden op basis van de verhoudingen in de Generalidad, d.w.z. 3 CNT, 3 Esquerra, 2 UGT, 1 Rabasaires, 1 POUM en 1 Catalaanse separatist; in totaal 11 zetels. Volgens de bepalingen van een dekreet, dat de Generalidad op 9 oktober 1936 uitvaardigde, zouden plaatsen met minder dan 5.000 inwoners 11 raadsleden mogen hebben, plaatsen met een inwonertal tussen de 5.000 en 20.000 het dubbele aantal of 22 raadsleden en plaatsen boven de 20.000 inwoners het driedubbele aantal of 33 raadsleden.[31] Iedere gemeente zou dus 1x, 2x of 3x zoveel leden van iedere partij tellen, als deze in de Generalidad bezat. In de praktijk echter regelde iedere gemeente zich naar de speciale omstandigheden en kwamen er grote afwijkingen van dit schema voor, zoals wij ook al aan het begin van dit hoofdstuk zagen.
De rol van de revolutionaire comités en de latere gemeenteraden is te vergelijken met de rol van de syndicaten in Barcelona. Zij bouwden de nieuwe economische organisatie op en stimuleerden experimenten in de industrie. Een statistiek met gegevens uit de eerste maanden van de revolutie gaf op een totaal van 17 gemeenten:
Opvallend bij deze gegevens is het feit dat onteigening van huizen en collectivisatie bijna altijd samenvallen en in dezelfde plaatsen voorkomen. Het handelsverkeer wordt in bijna alle 17 plaatsen ‘normaal’ genoemd en slechts enkele gemeenten spreken van ruilhandel en coöperatie. In een lijst met gegevens van iets latere datum blijkt de collectivisatie nog verder toegenomen te zijn in het algemeen. Deze statistiek van grote en kleine gemeenten bevat de antwoorden van de gemeenteraden in die plaatsen, die gereageerd hebben op een enquête van de CNT in november 1936.[33]
Gemeente | aantal inwoners | industriële collectieven | landbouw-collectieven | gemunicipaliseerde bedrijven | verhouding tot de UGT | sociale voorzieningen | culturele voorzieningen | oorlogsfonds |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Tarrasa | 40.000 | x | x | = | ||||
Gerona | 30.000 | x | x | = | x | x | x | |
Torroella | 5.600 | x | x | |||||
Granollers | 18.000 | x | x | = | ||||
Esparraguera | 5.800 | x | x | x | ||||
Villafranca | 12.000 | x | x | |||||
Arenys | 5.000 | x | x | |||||
Rubi | 8.000 | x | x | x | x | x | ||
Villanueva | 20.000 | x | x | x | ||||
Blanes | 9.000 | x | ||||||
Amposta | 10.000 | x | x | = | x | x | x | |
Seros | – | x | n.a. | |||||
Masroig | 4.000 | x | x | = | x | |||
La Escala | 2.000 | x | n.a. | |||||
Guixols | 7.000 | x | x | |||||
Puigcerda | 4.000 | x | x | x | = | |||
Riera | 1.500 | ≠ | ||||||
San Carlos | 7.000 | ≠ | ||||||
Hospitalet | 50.000 | x | x | x | = | x | ||
Palafrugell | 11.000 | x | x | x | = | x | ||
Totaal | 12 | 10 | 9 | 8 =, 2 ≠ | 3 | 10 | 6 |
Uit een aantal gegevens die door de schrijver verzameld zijn en die betrekking hebben op de jaren 1937 en 1938, blijkt nog een verdere toename van collectivisatie en socialisatie van diensten en industrieën.[34] Evenals bij de bespreking van de afzonderlijke industrieën in het vorige hoofdstuk, zouden wij misschien mogen concluderen dat het Collectivisatie-Dekreet ook hier stimulerend heeft gewerkt op de verbreiding van de collectivisatie. De textielarbeiders van Hospitalet (50.000 inwoners) wezen er nadrukkelijk op dat zij hun bedrijven ‘geheel in de geest van het Collectivisatie-Dekreet’ overnamen.[35] Van een remmende invloed is nergens iets gebleken.
De algemene indruk, die gevestigd wordt door de gegevens over een groot aantal gemeenten in Catalonië, is die van een tamelijk vérgaande collectivisatie en socialisatie. Behalve de grotere industrieën als textiel, metaal en chemie, die centraal en in heel Catalonië door de syndicaten werden overgenomen, werden vooral de bouwvakken, de openbare diensten en de voedselvoorziening gecollectiviseerd. Dit gebeurde meestal in de vorm van socialisatie door de gemeenten (municipalisatie). De instelling van controlerende raden behoorde in de gemeenten tot de uitzonderingen. Dit was ook niet nodig aangezien de kleine industrie zelden met buitenlands kapitaal werkte.
Slechts één plaats geeft op in het geheel geen collectivisatie te kennen en nauwelijks beroerd te zijn door de grote veranderingen sinds de 19e juli. Dit was het dorp Villa Galan (2200 inwoners), waar de UGT vijf maal zoveel leden telde als de CNT. De socialisten waren hier gekant tegen iedere vorm van collectivisatie. Toch kon men ook hier de economische revolutie niet geheel negeren en werden de landbouwproducten in plaats van aan de handelaars van de stad Tortosa, nu aan het Comité voor Voedselvoorziening van deze stad verkocht.[36] Daar staat tegenover dat enkele gemeenten duidelijk meedeelden dat zij tot het anarchocommunisme waren overgegaan, en een anarchistische samenleving opbouwden. Tussen deze uitersten lagen alle overgangsvormen, die maar mogelijk zijn. Maar een uitgesproken tendens ten gunste van de revolutionaire economie valt niet te ontkennen.
Het is niet mogelijk om een overzicht van de collectivisatie in de Catalaanse steden te geven, dat enige aanspraak op volledigheid zou kunnen maken. Wij zullen ons daarom in het hiervolgende overzicht moeten beperken tot enkele voorbeelden. Zij dienen als nadere adstructie bij de bovengenoemde stellingen, en bedoelen een inzicht te geven in de diversiteit en intensiteit van de economische revolutie in een aantal middelgrote en kleine Catalaanse steden (10.000 tot 50.000 inwoners). De keuze van deze voorbeelden wordt enerzijds gerechtvaardigd door hun exemplarisch karakter, en anderzijds door de beschikbaarheid van het materiaal.
Gerona
Behalve Barcelona, telde Catalonië nog drie andere provinciehoofdsteden: Tarragona, Gerona en Lérida. In Lérida was de POUM sterk geconcentreerd en oppermachtig; in Tarragona was geen industrie van betekenis. Gerona daarentegen was een typisch voorbeeld van een middelgrote Catalaanse stad.
De stad telde 30.000 inwoners en werd vóór de 19e juli in aanzienlijke mate beheerst door de clerus en de middenstand. De rechtse en fascistische groeperingen hadden er een kleine, maar hechte aanhang. Op de 19e juli was het in de straten van Gerona tot gevechten gekomen tussen het leger en de CNT-arbeiders, waarbij enkele slachtoffers gevallen waren. Na de overgave van generaal Goded en zijn oproep had het garnizoen van Gerona de strijd opgegeven en waren een 300 verdachte personen gearresteerd door het revolutionair comité.[38]
De CNT telde onder de arbeiders van Gerona ruim 6.000 leden. Daardoor werd het sterke overwicht van de anarchisten in het revolutionair comité en later in de gemeenteraad gerechtvaardigd. Vóór de revolutie was een aanzienlijk deel van de arbeiders overigens niet georganiseerd geweest. Naast de CNT stond hier niet de UGT, maar de POUM als tweede arbeidersorganisatie.
De bouwvakken, de transportbedrijven, de openbare vermakelijkheden en de metaalindustrie werden in Gerona gesocialiseerd. In verband met het geringe aantal bedrijven in elk van deze bedrijfstakken, leverde de doorvoering van socialisatie op plaatselijk niveau weinig moeilijkheden op. Dit geldt voor bijna alle Catalaanse steden, die ook hierin dus duidelijk verschilden van Barcelona. In de bouwvakken werden alle lonen gelijkgeschakeld en op 70 peseta’s vastgesteld. Dit loon werd ook uitbetaald wanneer de arbeiders door weersomstandigheden niet in staat waren te werken. In het reglement van de socialisatie was opgenomen dat de arbeiders alleen dat werk zouden verrichten, waartoe zij lichamelijk in staat waren.[39] In overleg met de regionale syndicaten werden in de textielbedrijven en de chemische industrie onmiddellijk controlerende raden ingesteld.
Door de gemeenteraad werden alle prijzen van levensmiddelen vastgesteld en werd een begin gemaakt met de overname van alle levensmiddelen- en voedingsbedrijven. Het doel was om tot een volledige socialisatie van het maatschappelijk leven te komen. Daartoe zouden onder andere alle lonen zoveel mogelijk gelijk getrokken worden. Door de gemeente werd een aantal werkplaatsen georganiseerd, die voor de bevoorrading van het front werkten. Veel bouwvakkers waren naar het front in Aragón vertrokken om mee te werken aan het bouwen van fortificaties en versterkingen. Het aantal militiesoldaten uit Gerona bedroeg eind 1936 2.000, waaronder alle kelners van de stad, die daar hun werk door vrouwen lieten doen.
Opvallend is de grote zorg voor de cultuur en het onderwijs. Ook hierbij was de gemeenteraad de inspirerende kracht. Zo werden twee nieuwe bibliotheken opgericht, samengesteld uit de privé-bezittingen van enkele gevluchte fascisten. Eén daarvan werd ingericht in het voormalige Casino van Gerona, dat op 19 juli onmiddellijk gesloten werd door het revolutionair comité.[40]
Granollers
Een typisch voorbeeld van een stad waar de taken van de syndicaten bijna geheel werden overgenomen door de gemeente, is Granollers. Deze stad van 18.000 inwoners is gelegen tussen Barcelona en Gerona, en was vanouds een belangrijke marktplaats voor pluimvee en runderen. Er bestond een sterke anarchistische traditie in Granollers, die tot 1870 terug ging. De CNT beschikte er gemiddeld over een totaal van 3.000 leden, maar op 19 juli 1936 was dit aantal tot 2.000 geslonken door de zware vervolgingen sinds 1934. Na de revolutie steeg dit aantal echter tot 6.000. De UGT telde in deze stad 1.000 leden, voor het grootste deel bestaande uit ambtenaren en kantoorpersoneel.[41]
Onmiddellijk na de 19e juli riep de CNT alle antifascistische groeperingen op om een revolutionaire structuur door te voeren. In een vergadering van alle partijen presenteren de anarchisten het plan van Isaac Puente (zie hoofdstuk 1) als basis voor de activiteiten van het revolutionair comité.[42] Dit is een van de weinige keren dat met zoveel woorden vermeld wordt dat de anarchistische theoretici letterlijk geraadpleegd worden bij de opbouw van de nieuwe maatschappij. Het plan wordt aanvaard en de revolutionaire gemeenteraad neemt de leiding van de economie op zich. De eerste hervorming is de regeling van het marktwezen. De gehele tussenhandel wordt uitgeschakeld en voortaan wordt door het comité voor voedselvoorziening alles wat de stad nodig heeft rechtstreeks van de producenten op het platteland gekocht. Er wordt een keuringsdienst voor waren ingesteld en de prijzen worden vastgelegd. Ook de detailhandel wordt uitgeschakeld: men richt vijf gemeentelijke depots in, waar alle verkoop van levensmiddelen geconcentreerd wordt (een soort supermarkten avant la lettre). De ex-middenstanders en kruideniers die dat willen, kunnen in deze depots gaan werken. In verband met de oorlog moet weldra een soort distributie ingevoerd worden. Dit gebeurt via gezinskaarten, waardoor ieder gezin een rechtvaardig deel van het voedsel toegewezen krijgt. Uitzonderingen worden alleen op medisch advies gemaakt. De tekst op de gezinskaarten doet een beroep op de solidariteit van de verbruikers:
“Kameraad: deze kaart is gemaakt om aan allen de eerste levensbehoeften te verzekeren. Gebruik haar echter nooit om levensmiddelen te hamsteren, die andere kameraden te kort komen aan het front of in de grote steden. Verkwist niets! Denk er aan dat datgene wat wij in overvloed hebben, anderen te kort kunnen komen!”[43]
Door de leden van de CNT (de fabrieksarbeiders) en de UGT (het kantoorpersoneel) wordt een plaatselijke Economische Raad gekozen. Deze vergadert één maal per week met de wethouder van economische zaken en zijn staf. Deze staf bestaat uit drie leden, die de coördinatie en de integratie van de gecollectiviseerde bedrijven leiden. Ieder bedrijf moet elke maand een economisch overzicht van haar activiteiten aan de gemeente geven. De samenwerking tussen de bedrijven en de gemeentelijke organen was uitstekend.[44] In verschillende takken van nijverheid was men intussen tot socialisatie overgegaan. De achttien textielbedrijven stonden onder controlerende raden en werkten slechts drie dagen in de week, vanwege de schaarste aan grondstoffen. De gemeente besteedde speciale aandacht aan de sanering van de kappersbedrijven, de schoenmakerijen en de metaalbedrijven, met het doel de productiviteit te verhogen. Voor de vervanging van de onhygiënische en vervallen scholen worden drie (onteigende) kloosters verbouwd. De kosten hiervoor bedroegen 300.000 peseta’s, of tienmaal zoveel als onder de Tweede Republiek jaarlijks aan het onderwijs werd besteed.[45]
Ook in de andere middelgrote steden van Catalonië was de positie van de gemeenteraad (als opvolgster van het revolutionair comité) over het algemeen sterk, en gaf zij leiding aan de economische vernieuwingen. Opvallend is de bijzondere rol van de bouwvakkers, die bijna overal de stoot tot de collectivisatiebeweging gaven. Het feit dat onder deze groep een aanzienlijke werkloosheid bestond, zal hieraan wel niet vreemd zijn geweest.[46] In verschillende steden waren het ook de bouwvakkers, die naar het platteland trokken om de boeren en de landbouwcollectieven hun werkkracht te leveren. Deze uittocht naar het platteland kwam waarschijnlijk alleen in de grotere steden voor.[47] Zij werd waarschijnlijk geïnspireerd door de anarchistische theorieën over de verhouding tussen stad en platteland. Het werkeloze stadsproletariaat diende in de landbouw en de ontginning te werk gesteld te worden om de verstikking van de steden te voorkomen. Santillán noemde als een van de voorwaarden voor het welslagen van de revolutie “het bevorderen van de terugkeer naar het platteland van de parasiterende stadsmassa’s.”[48] Aldus zou een meer gelijkmatige spreiding van de bevolking over het land mogelijk worden. Vooral in het orgaan van de FAI, Tierra y Libertad werden deze theorieën onvermoeibaar gepropageerd. In de kleine steden (5.000 tot 20.000 inwoners) is van deze tendens echter niets merkbaar. Daar was overigens nog een nauw samengaan van nijverheid en landbouw blijven bestaan. In Spanje wonen immers veel boeren en landarbeiders met ambachtslieden en de middenstand bij elkaar in enkele centraal gelegen dorpen, vaak op een aanzienlijke afstand van hun land.
In de kleine steden is wel het proces van een ‘revolutie in etappes’ hetzelfde geweest als in de grote steden. Eerst worden alleen de huizen en de bezittingen van fascisten en clerus onteigend, maar later begint men ook (op instigatie van buiten af?) met de overname van fabrieken en bedrijven. De bouwvakken en het transportbedrijf gingen daarbij meestal voorop. De gemeente neemt dan na verloop van tijd de leiding op haar beurt over. In een rapport van de gemeenteraad van Vich (15.000 inwoners) wordt het hele proces kortweg aldus samengevat: “Dat wat in het begin niet meer leek dan een politieke beweging, ging weldra over in een grote sociale revolutie.”[49]
Amposta
Het samengaan van landbouw en industrie in één kleine gemeente, wordt geïllustreerd door het voorbeeld van Amposta. Deze stad van 10.000 inwoners lag in het zuiden van Catalonië aan de monding van de Ebro. In de stad zelf woonden 1200 landarbeiders, die werkzaam waren in de rijstbouw. Amposta was de grootste rijstproducent van Catalonië met een productie van 36.000 ton rijst per jaar. Een deel van de landbouwgronden wordt gecollectiviseerd en het collectief beschikt over 14 tractoren, 15 dorsmachines en 70 paarden.[50] De leiding van dit landbouwcollectief ligt echter in handen van de gemeente, die ook de verkoop van de totale rijstproductie voor haar rekening neemt.
De voedselvoorziening is door de rijstvoorraden in een goede staat, maar toch geeft de gemeente tweemaal in de week distributiekaarten uit voor de gezinnen, omdat de nieuwe sociale voorzieningen en de bijdragen voor de frontsoldaten een strikt eerlijke verdeling eisen. Zoals in veel steden is ook hier de detailhandel uitgeschakeld. In de voormalige kerk is een centrale winkel door de gemeente ingericht, die per week een omzet van 11 a 12.000 peseta’s heeft.
Gecollectiviseerd zijn alleen de bouwvakken en de openbare vermakelijkheden. Ook in Amposta is de gemeente het meest actief bij de doorvoering van de economische revolutie. Zij heeft de wegenaanleg en de irrigatie ter hand genomen en de hygiëne verbeterd. Opmerkelijke successen zijn behaald bij de bestrijding van de in dit gebied beruchte moeraskoortsen. Een sanatorium, een ziekenhuis en een polikliniek zijn eveneens op instigatie van de gemeente opgericht. In de gemeenteraad werken de CNT en de UGT in goede verstandhouding samen. Reeds in november 1936 wordt de invoering van een gelijk gezinsloon voor allen overwogen. Een volksvergadering zal hierover echter het laatste woord hebben. Het woningbezit is door de gemeente overgenomen en de huren zijn over het algemeen verlaagd.[51]
Villanueva Y Geltru
De industriestad Villanueva (20.000 inwoners) is op 45 kilometer ten zuidwesten van Barcelona gelegen aan de kust. In de gemeenteraad werden na de revolutie de anarchistische opvattingen over een radicale democratie doorgevoerd. Er is geen burgemeester door de raad benoemd, maar in iedere vergadering wordt door de leden een voorzitter aangewezen. Over belangrijke zaken wordt niet gestemd, maar net zo lang gediscussieerd totdat men een voor allen aanvaardbare oplossing heeft gevonden en eventuele tegenstanders overtuigd zijn. Bij een impasse wordt een vergadering van alle inwoners bijeen geroepen. Deze heeft volledige bevoegdheden om beslissingen te nemen. Van de industriële vestigingen in Villanueva was de Pirelli-luchtbandenfabriek met 1500 arbeiders verreweg de grootste. De Italiaanse directie was op 19 juli gevlucht maar het hogere technische personeel was in zijn geheel blijven doorwerken na de collectivisatie. De lonen werden genivelleerd en de arbeidstijd van 40 op 48 uur gebracht in verband met de oorlogsbehoeften.[52] Ook de twee visserijondernemingen en de cementfabriek werden door de arbeiders overgenomen. De gemeenteraad behield echter het algemene toezicht op de industrieën en beheerde de gemunicipaliseerde bouwvakken. Om nieuwe projecten en openbare werken te kunnen financieren, had zij het grootste deel van het kapitaal van fascisten en gevluchte industriëlen laten onteigenen.[53]
Moncada
In Moncada, een stadje met 7.000 inwoners, was de grote cementfabriek ‘Asland’ gelegen. Dit was het eerste bedrijf buiten Barcelona dat door de arbeiders werd overgenomen. Vanaf eind juli 1936 wordt ‘Asland’ geleid door een arbeidersraad in samenwerking met de technische staf. Het bedrijf had ruim 500 arbeiders in dienst. De CNT nam in Moncada een duidelijk overheersende positie in met haar 1500 leden, en zij werd gesteund door de kleine burgerij, die vóór de revolutie in ernstige financiële moeilijkheden verkeerde. Door deze goede verhoudingen was het mogelijk dat al in november 1936 alle woningen onteigend werden en de huuropbrengst aan openbare werken en woningbouw besteed werd. Moncada was waarschijnlijk de eerste gemeente in Catalonië, die tot deze vorm van municipalisatie overging.[54] Op deze wijze werd ook het werklozenvraagstuk geheel opgelost, en werden betere sociale voorzieningen via de gemeente mogelijk.
Op het terrein van de culturele voorzieningen was de gemeente Moncada zeer actief. Bijzonder snel wort een grote volksbibliotheek opgericht uit de bezittingen van fascisten. De eeuwen lang onderdrukte culturele honger van de Spanjaarden, manifesteerde zich overal waar de revolutie doordrong. “Eindelijk worden deze boeken dan eens gelezen”, merkte het gemeentebestuur voldaan op.[55]
In de dorpen en gemeenten met minder dan 5.000 inwoners (het eigenlijke platteland) zijn de tendensen die in de middelgrote en kleine steden te bespeuren vielen, nog sterker aanwezig. De gemeenteraad neemt er een nog grotere plaats in het economische leven in, en de integratie tussen landbouw en (kleine) industrie is er zo goed als volledig. Hierdoor wordt een gemeenschap ontwikkeld, die economisch zelfstandig is en haar behoeften door ruilhandel kan dekken. Een situatie waarin het ‘boerenanarchisme’ volledig tot haar recht kon komen. De boeren leveren de producten voor de voedselvoorziening aan de gemeenschap en door de ambachtslieden worden de werktuigen, de kleding en de overige benodigdheden vervaardigd. Men krijgt de indruk dat dit proces bijzonder snel zijn beslag kreeg op het platteland: “De julidagen vonden de boeren dus gereed tot actie”, schrijft het informatiebulletin van de POUM. “Hun antwoord op de gebeurtenissen in Barcelona volgde onmiddellijk. In alle dorpen werden de eigendommen van de reactionairen in beslag genomen. … Daar waar geen boerensyndicaat bestaat, neemt het Militiecomité of het plaatselijk antifascistencomité het bewind in handen. Binnen enkele dagen werd ruimte gemaakt voor het toekomstige organisatorische en constructieve werk.”[56] In enkele plaatsen wordt de uiteindelijke stap naar het anarchocommunisme gedaan en een anarchistische gemeenschap ingericht.
Maar deze voltooide revoluties vormen uitzonderingen in Catalonië; de laatste fase van de revolutie blijft meestal achterwege. Dit is in tegenstelling tot het door de milities bevrijde Aragón, waar enkele anarchistische landbouwcollectieven de zorg van de landbouw op zich nemen. De oorzaak van het verschil tussen Catalonië en Aragón in dit opzicht moet gezocht worden in verschillen in de agrarische structuur. In plaats van grootgrondbezit met zijn massa’s verarmde landarbeiders, kende Catalonië voornamelijk het kleingrondbezit van de eigengeërfde boer of pachter. Onder hen bestond weinig of geen belangstelling voor collectivistische experimenten. Zij wensten veeleer een goede kredietvoorziening door de gemeentelijke instellingen, afschaffing van de zware lasten enzovoort. In Catalonië werden wel landbouwcollectieven opgericht, maar deze waren in feite geïnspireerd op de industriële collectieven. Het ontbrak hen aan de volledige anarchocommunistische instelling van bijvoorbeeld de landbouwcollectieven in Aragón.[57] De weinige landbouw- of dorpscollectieven in Catalonië, die verder gingen in hun anarchistische ijver, werden alle opgericht door kleine groepen landloze arbeiders of in sterk verarmde gebieden. Niet toevallig treffen wij deze anarchocommunistische experimenten juist aan in de randgebieden van Catalonië: hoog in de Pyreneeën of aan de grens van Aragón. Door de anarchistische organisaties is dan ook geen sterke aandrang uitgeoefend om de anarchistische landbouwcollectieven in Catalonië te verbreiden. Slechts op enkele plaatsen is van deze algemene lijn afgeweken.[58]
Catalonië was het meest door het anarchisme beïnvloede gebied van republikeins Spanje, maar met uitzondering van de agrarische sector. In veel gemeenten is de onteigende grond in handen van het gemeentebestuur geraakt, of onder bevoegdheden van het comité van voedselvoorziening gekomen. Dit gebeurde bijvoorbeeld in een plaats als Canet de Mar, waar de CNT toch de meerderheid had.[59] In andere plaatsen wordt met zoveel woorden aangegeven dat men collectivisatie van het kleingrondbezit om praktische redenen afkeurt.[60] Met alle boven gemaakte restricties voor ogen, zullen wij in deze paragraaf een aantal overgangsvormen naar en varianten van het anarchocommunisme bespreken, zoals deze voorkwamen in Catalonië. Zij zijn echter niet bedoeld om de situatie op het hele platteland te illustreren. Zij geven slechts enkele kleine aspecten van het grillige mozaïek van de economische revolutie in Catalonië.
Balsareny
Het dorp Balsareny (3.000 inwoners) was gelegen in de streek van de potasmijnen tussen Berga en Manresa. De bevolking was samengesteld uit mijnwerkers en textielarbeiders. De laatsten werkten in de nabijliggende plaatsen. Door een 15-tal boerengezinnen werd in de zomer van 1936 een landbouwcollectief opgericht, dat bestond uit hun eigen lapjes grond en 60 ha. onteigende jachtgronden. In de loop van de herfst en de winter worden deze terreinen ontgonnen. De hele onderneming dreigt echter te mislukken door gebrek aan geld. Daarom besluiten de arbeiders van Balsareny om het landbouwcollectief te steunen. De mijnwerkers staan iedere week 10 peseta’s van hun loon voor het collectief af en leveren op zondag hun mankracht. Met deze hulp kan een nieuw irrigatiestelsel aangelegd worden, waarvan de kosten 100.000 peseta’s bedragen. Eén jaar na het begin van dit project is hiervan al 40.000 peseta’s afbetaald.[61] De inspirerende kracht achter dit staaltje van praktische solidariteit was de CNT, die deze vorm van samenwerking tussen industrie- en landarbeiders overal aanmoedigde. Op deze wijze zag men in anarchistische kringen mogelijkheden voor doorvoering van de revolutie, óók in de landbouw.
Ribas
Een typische overgangsvorm tussen collectivisatie en anarchocommunisme vormt Ribas, een plaatsje van 3.000 inwoners dichtbij de Franse grens in de Pyreneeën gelegen. De CNT had er op 19 juli straatgevechten geleverd en de carabineros van de grenspost ontwapend. Deze werden samen met enkele gevangen genomen politiemannen naar Barcelona op transport gesteld: Ribas was vrij. Van de 1125 mannen boven de 14 jaar waren er 1000 lid van de CNT. Zoals in de meeste plaatsen waren de priesters gevlucht. Maar in Ribas was er één gebleven, die nu wethouder van opbouw in de gemeente was. Zoals gebruikelijk waren alle kerkelijke en fascistische eigendommen onteigend en een aantal van de armste arbeiders werd gehuisvest in enkele dure buitenhuizen. De kerk was niet zonder meer in brand gestoken, maar zorgvuldig gesloopt. Het hout werd voor de bouw van een school gebruikt. In een antwoord op een CNT-enquète kon de gemeenteraad over de mentaliteit van de bevolking naar waarheid meedelen: “De meerderheid gelooft in het anarchocommunisme.”[62] In de loop van de winter 1936-1937 wordt dit geloof in daden omgezet door de oprichting van een dorpscollectief. Dit was gebaseerd op een programma, dat overigens al door verschillende kleine gemeenten aanvaard was en dat opvallende anarchistische trekken vertoonde:
Helaas ontbreken berichten over het functioneren van dit anarchistische experiment.
Gelsa
Een aantal dorpen op de grens tussen Catalonië en Aragón werd op 24 en 25 juli door de anarchistische milities op weg naar Zaragoza bevrijd. Een van deze dorpen was Gelsa.
Onmiddellijk wordt een revolutionair comité ingesteld, dat de bevolking bijeenroept en de burgemeester afzet. Een comité van waakzaamheid wordt ingesteld om de veiligheid te verzekeren en op voorstel van de boeren wordt een voedselcomité opgericht dat voor de oogst zal zorg dragen. Voorlopig wordt een voedseldistributie ingesteld. Het revolutionair comité vaardigt een manifest uit dat ieder, die niet alle landbouwproducten naar de gemeentelijke depots brengt, met zware straffen bedreigt.[64]
In de herfst van 1936 wordt het anarchocommunisme in Gelsa officieel ingevoerd. Het geld wordt afgeschaft en het hele sociale en economische leven wordt gecollectiviseerd. “Ieder geeft daar zijn arbeid en ontvangt daarvoor alles wat hij nodig heeft voor zijn levensonderhoud. Privé-bezit bestaat niet meer. Alles is ten dienste van allen.”[65] Het revolutionair comité werkte hierbij nauw samen met het comité voor landbouw en voedselvoorziening. Brandstoffen, kleding en voedsel worden aan iedereen gelijkelijk verstrekt. Voor persoonlijke behoeften ontvangt men een distributieboekje, waarbij per gezin voor elke volwassene 3 eenheden, voor kinderen boven de zes jaar één eenheid en voor kinderen onder de zes jaar een halve eenheid opgetekend is. In algemene vergaderingen van de hele bevolking zal worden beslist over de uitvoering van openbare werken, huizenbouw enzovoort.[66]
Fraga
Een tweede typisch voorbeeld van een dorpsgemeenschap onder het anarchocommunisme was Fraga, een plaats van 9.000 inwoners die eveneens in het grensgebied tussen Catalonië en Aragón lag. Vóór de aankomst van de ‘Colonne van Durruti’ was het anarchisme er nog maar nauwelijks bekend, althans in zijn georganiseerde vorm. Door het op 24 juli ingestelde revolutionaire comité wordt besloten het anarchisme in te voeren. De aanwezigheid van de anarchistische bevrijders zal daaraan wel niet vreemd geweest zijn. Men dient echter te bedenken dat veel van wat typisch anarchistisch aandoet in de Spaanse revolutie, meer Spaans dan anarchistisch is. Ook zonder aanwezigheid van anarchisten werden in sommige plaatsen collectieven opgericht.[67]
Evenals in Gelsa wordt ook in Fraga het geld afgeschaft en een systeem van boekjes ingevoerd. In plaats van met een vaste eenheid, zoals in Gelsa, werkt men in Fraga echter met een soort krediet op de werklust van de inwoners. Op de ene bladzijde van net (distributie)boekje wordt namelijk aangetekend door het revolutionair comité wat men presteert voor de gemeenschap, bijvoorbeeld werkuren op het land, producten van de eigen boerderij, arbeid in een winkel of onderwijs aan de scholen. Op de andere bladzijde wordt vermeld wat men ontvangt van de gemeenschap: voedsel, kleding, brandstof enzovoort. De waarde van ieders prestatie voor de gemeenschap wordt vastgesteld door het comité en een afgevaardigde van de respectievelijke beroepsgroep.[68] Alle activiteiten van tussenhandel en detailhandel zijn aldus gereduceerd tot een simpele aantekening in een boekje. Het belangrijke van dit systeem is voor de bewoners vooral daarin gelegen, dat iedereen ten allen tijde verzekerd kan zijn van zijn bestaan. De productieve tegenprestatie kan in principe veel later geleverd worden dan de ontvangst van goederen.
“Hier in Fraga”, schreef een anarchistisch blad, “kun je gerust bankbiljetten op straat smijten, en niemand zal er op letten. Als Rockefeller met zijn hele bankrekening naar Fraga zou komen, zou hij nog niet in staat zijn om één kopje koffie te kopen. Geld, de god en de slaaf van de kapitalist, is hier afgeschaft en de mensen zijn gelukkig.”[69]
De distributie van de levensbehoeften voor de bevolking wordt geregeld door het comité dat daarvoor een aantal kleine winkels heeft samengevoegd tot één grote ‘supermarkt’. De productie wordt geleid door de landbouwsyndicaten en het syndicaat van nijverheid. Cafés, gokken en prostitutie zijn afgeschaft of verboden. Deze maatregelen waren typerend voor het anarchistische puritanisme en ascetisme, dat zich op vele plaatsen openbaarde.[70] In plaats van dergelijke, moreel verwerpelijk geachte, zaken werden een leeszaal, een vergaderzaal en een theater opgericht. Voor de schoolgaande jeugd werd een nieuwe school gebouwd en de leerplicht tot veertien jaar ingevoerd.
Was Fraga hiermee geworden tot een anarchistisch paradijs? Tot een verwezenlijking van de eeuwenoude menselijke droom van een vrije en rechtvaardige maatschappij? Het plaatselijk comité van Fraga oordeelde eerlijk van niet, en gaf als reden op dat er nog te veel slechte menselijke eigenschappen onder de bevolking bleven bestaan.[71] Maar men geloofde – althans het comité geloofde – in de mogelijkheid van de opbouw van een rechtvaardige samenleving, en dit geloof vergoedde veel van de gemaakte fouten.
Resumerend kunnen wij zeggen dat de collectivisatie in de gemeenten en op het platteland van Catalonië een zeer grote omvang bereikt heeft. De sociaal-economische revolutie was er bepaald niet minder vergaand dan in Barcelona. Over het algemeen nam zij in de kleinere plaatsen en dorpen een vorm aan, die meer overeen kwam met het traditionele beeld van de anarchistische idealen, dan in de grotere steden. De meest radicale experimenten werden uitgevoerd in randgebieden en in streken, die economisch tot de achtergebleven gebieden gerekend moeten worden. Maar in de kleine industrieën op het platteland werd dezelfde mate van arbeiderszelfbestuur doorgevoerd, als wij kennen uit Barcelona. De rol, die daar door de syndicaten gespeeld werd, viel hier ten deel aan de plaatselijke revolutionaire comités. Zij waren de initiatiefnemers van de revolutie, en na hun verdwijnen werden hun taken grotendeels door de gemeenteraden overgenomen.
De Catalaanse landbouwcollectieven zijn vaak verward met de invoering van het anarchocommunisme op zich. Men nam gemakshalve aan dat de oprichting van een landbouwcollectief gelijk stond met de invoering van het anarchocommunisme in een dorp. Dit is geheel onjuist. In Catalonië kwamen de landbouwcollectieven in bijna alle gevallen voor als zelfstandige agrarische ondernemingen, die geleid en bestuurd werden door de arbeiders zelf en die, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Aragónese collectieven, niet in dienst stonden van een anarchistische dorpscommune. De meeste landbouwcollectieven in Catalonië vertonen dan ook een structuur die verrassend veel lijkt op die van de industriële collectieven uit de beginfase van de revolutie. Hoewel vaak gesteund door de gemeenten, waren zij volledig onafhankelijk. In vorm verschilden zij onderling aanzienlijk: sommige waren weinig anders dan productieve coöperaties, andere streefden naar de uiteindelijke invoering van het anarchocommunisme. Maar het landbouwcollectief op zich was slechts één van de middelen, die uiteindelijk tot het grote doel zouden moeten leiden. Dat neemt niet weg dat het in Catalonië één van de meest interessante middelen is geweest, en dat het een aparte bespreking in deze studie zeker waard is.[72]
Wij wezen er hiervóór al op, dat de geringe verbreiding van collectivistische experimenten in de landbouw in verband staat met de aard van het grondbezit in Catalonië.[73] Niettemin werd er door de anarchistische organisaties en met name door de FAI veel propaganda voor algehele collectivisatie van de grond gemaakt. Deze propaganda had echter slechts weinig succes. Een groot deel van de boerenbevolking werd beheerst door de organisatie van de Rabbasaires, die tegen doorvoering van de collectivisatie waren. Hun leider José Calvet bleef onder alle stormen in de Generalidad rustig op zijn post van minister van landbouw. De Rabbasaires pretendeerden de hele boerenbevolking te vertegenwoordigen, hoewel de CNT vooral onder de dagloners en de landarbeiders een aanzienlijke aanhang telde.[74] Het hoeft dan ook geen verbazing te wekken dat de meeste landbouwcollectieven in Catalonië opgericht waren door landarbeiders en boerenknechten, op landerijen en gronden die onteigend waren of ontnomen aan de kerk.
Landbouwcollectieven die gevormd werden door samenvoeging van eigen land, waren uitzonderingen. Uit opgaven van het Catalaanse ministerie van landbouw blijkt dat ruim 75% van de collectieve landbouwgronden afkomstig was van deze onteigeningen.[75] Van een ‘drang tot collectivisatie’ zoals in de industrie, is in de landbouw beslist geen sprake geweest.
Natuurlijk betekende dit een grote teleurstelling voor de vele anarchisten die al hun hoop gesteld hadden op de volledige collectivisatie van de gehele economie. Een revolutie zonder landbouwcollectivisatie betekende voor hen een mislukking. In de eerste weken en maanden na de 19e juli kwamen dan ook excessen in de vorm van gedwongen collectivisatie voor. Zo verklaarde de vooraanstaande anarchist Noja Ruiz: “Gedurende de eerste weken van de revolutie handelden de felle voorstanders van collectivisatie in overeenstemming met hun revolutionaire opvattingen. Zij ontzagen eigendom noch personen. In sommige dorpen was collectivisatie van de landbouw alleen mogelijk door deze op te leggen aan de minderheid. Deze fase is onvermijdelijk in iedere revolutie.”[76] En de anarchistische minister van industrie Juan Peiró schreef: “Is er iemand die gelooft dat door gewelddadigheid een belangstelling voor of een verlangen naar socialisatie gewekt kan worden onder de boeren van Catalonië? Of dat zij misschien door terreur in deze vorm gewonnen kunnen worden voor de revolutionaire geest, die in de grotere plaatsen en steden heerst?”[77]
De algehele landbouwcollectivisatie liet zich niet afdwingen. Waar de eigen-geërfde boeren of pachters weigerden, kwam van de collectivisatie niets terecht. Men dient bovendien in het oog te houden dat in vele dorpen en gehuchten van Catalonië het anarchisme volledig onbekend was. De geïsoleerdheid van het platteland was niet alleen een frase. Vele boerenorganisaties bemoeiden zich niet of nauwelijks met ideologische vraagstukken. De revolutie nam er vaak de vorm aan van een geïmporteerde nieuwigheid, die met nauw verholen wantrouwen en openlijk onbegrip begroet werd. Verhelderend in dit opzicht is het antwoord, dat de CNT kreeg op bepaalde vragen aan plattelandsgemeenten. Op de vraag wat de toekomstverwachtingen waren, antwoordde het gemeentebestuur van Riera de Gaya, een dorp van 1000 inwoners in de buurt van Tarragona: “Met betrekking tot de nieuwe ontwikkelingen en veranderingen in het sociale leven, bestaat een welwillende opvatting. Vooral omdat de inwoners zich rekenschap geven van de nieuwe levenswijze, en de noodzakelijkheid om zich daaraan aan te passen. … De opvattingen over de toekomst van het nieuwe Spanje zien zij niet met werkelijkheidszin. Men heeft eigenlijk geen vertrouwen in de nieuwe richting. En dat is niet vreemd, als men bedenkt dat zij altijd hebben geleefd onder de heerschappij van het clericalisme, en dat de meerderheid daar nog steeds door aangetrokken wordt. Bovendien hebben zij nooit kennis gemaakt met de ideeën van vrijheid, gelijkheid en broederschap. Niemand heeft hen ooit wakker geschud uit de lethargie van het mysticisme, waarin de kerk hen steeds heeft gehouden.”[78]
Ook deze situatie behoorde tot de dagelijkse werkelijkheid van het revolutionaire Catalonië. Moeilijkheden voor de collectivisatie kwamen ook van de kant van de overheid. De invloed van de Generalidad was zeer groot op agrarisch gebied. Het ministerie van landbouw onder José Calvet was uitmuntend georganiseerd en zeer actief. De greep van de overheid op de agrarische bevolking werd nog versterkt door een dekreet van 24 augustus 1936, dat bepaalde dat alle boeren en landarbeiders aangesloten moesten zijn bij een vakorganisatie.[79] De CNT had zich tegen deze maatregel verzet omdat zij vreesde dat alleen de UGT en de Rabbasaires er van zouden profiteren.
Toch werkte ook de invloed van de CNT en de POUM in de landbouw door. Dit wordt onder andere bewezen door een bepaling van het ministerie van landbouw, die in september 1936 van kracht werd. Daarbij werd vastgesteld dat de onteigende landerijen en gronden niet opgedeeld mochten worden onder zelfstandige gegadigden, maar technisch en administratief een eenheid moesten blijven vormen. Dit kon gebeuren in de vorm van een coöperatie of een collectief.[80] Om aan de uitbuiting in de landbouw een einde te maken werd door de boerenorganisaties op initiatief van de Rabbasaires vastgesteld dat niemand meer land mocht bezitten, dan hij en zijn gezin konden bewerken.[81]
Over het algemeen ontstonden de landbouwcollectieven in de eerste maanden van de revolutie.[82] Soms werden zij zelfs nog vóór de industriële collectieven opgericht. Dit was onder andere het geval in de stad Hospitalet, die 50.000 inwoners telde, en waar ook een aantal landarbeiders woonde. Uitdrukkelijk wordt vermeld dat daar de boerenarbeiders de stoot tot de collectivisatie hebben gegeven door een landbouwcollectief op te richten. De arbeiders in de bedrijven volgden hun voorbeeld na door de fabrieken en ondernemingen over te nemen.[83] Het totale aantal landbouwcollectieven in Catalonië is waarschijnlijk nooit erg groot geweest. Exacte gegevens zijn ook hier moeilijk te krijgen en veel materiaal doet onbetrouwbaar aan. Door het ministerie van landbouw werd op het eind van 1936 een enquête gehouden onder de gemeenten, die hun hoofdmiddel van bestaan in de landbouw vonden. Van de 370 gemeenten die een antwoord inzonden, gaven slechts 66 op dat er zich in hun gemeente een landbouwcollectief bevond.[84] Dat zou betekenen dat slechts in eenderde van alle Catalaanse gemeenten een landbouwcollectief tot stand was gekomen. Het vermoeden is echter gerechtvaardigd, dat in de gemeenten, die niet primair van de landbouw bestonden, de behoefte aan landbouwcollectieven nog geringer was. In werkelijkheid zal dus nog minder dan éénzesde van de Catalaanse gemeenten een landbouwcollectief gekend hebben.
Over het algemeen waren de landbouwcollectieven gering van omvang. Van de 66 landbouwcollectieven uit de bovenvermelde enquête telden er slechts 2 meer dan 100 arbeiders![85] In de landbouwcollectieven van de grote steden waren echter over het algemeen ook veel grotere aantallen arbeiders werkzaam; deze gegevens werden niet opgenomen in de enquête, maar losse gegevens uit kranten en tijdschriften bevestigen dit feit. Zo telde het landbouwcollectief van Barcelona bij haar oprichting (8 september 1936) 1200 deelnemers. In juni 1937 was dit aantal tot 3500 gestegen.[86] In Hospitalet werkten 1000 arbeiders, en in Prat de Llobregat, waar alle gemeentegrond in een landbouwcollectief was omgezet, ruim 1500.[87]
Door anarchistische persorganen werden de Catalaanse landbouwcollectieven ruwweg in drie groepen verdeeld. De eerste is de ‘volledige collectivisatie’, een benaming die ook bij de industriële collectieven voor kwam. Zij beduidde ook hier de meest radicale fase. De ‘volledige’ landbouwcollectieven streefden naar het anarchocommunisme en voerden het gezinsloon in, dat voor allen gelijk was. Daarnaast stond de ‘gedeeltelijke collectivisatie’, een term die misschien, net als in de industrie, denigrerend bedoeld was. Deze collectieven betaalden aan hun arbeiders ‘loon naar werken’, en dus niet naar behoeften. Zij vertonen grote overeenkomsten met de onafhankelijke industriële collectieven. De derde groep is de landbouwcoöperatie met collectivistische trekken. Zij is in feite een belangengemeenschap en stelt openlijk het eigenbelang van de deelnemers op de voorgrond.[88]
De eerste groep kwam vooral voor in de grensstreken en afgelegen gebieden van Catalonië, waar ook de pogingen tot invoering van het anarchocommunisme plaats vonden. Deze collectieven lagen meestal in kleine plaatsjes, in tegenstelling tot de twee andere soorten, die juist bij de stedelijke centra gevonden worden. Hoe dichter bij de stad, hoe minder radicaal en direct de idealen van het anarchocommunisme op het platteland doorgevoerd werden. Deze conclusie wordt bevestigd door een uitlating van de Catalaanse minister van financiën José Tarradellas, die in maart 1938 verklaarde dat alle gemeenten met meer dan 5.000 inwoners weer beschouwd konden worden als teruggekeerd naar het normale leven, “rentree dans la normalité”.[89] Daarmee implicerende dat in de plaatsen met minder dan 5.000 inwoners de ‘normale’ toestand nog niet teruggekeerd was en het revolutionaire élan nog leefde.
Over de gehele linie bezien was de economische toestand van Catalonië, zoals die zich in het eerste jaar van de Burgeroorlog ontwikkelde, niet bepaald bemoedigend. Wij zagen in de voorgaande hoofdstukken al de grote moeilijkheden, die ontstonden door het gebrek aan grondstoffen en het wegvallen van afzetgebieden. Deze moeilijkheden konden door de officiële Catalaanse instanties niet opgelost worden. Hun pogingen tot verbetering van de toestand werden echter nog bovendien tegengewerkt door de centrale regering in Madrid. Hierdoor ontstonden met name op het gebied van de financiën en de economie problemen, die weldra een catastrofaal karakter dreigden aan te nemen.[90] Reeds in september 1936 verklaarde de economische expert van de CNT (en later minister in de Generalidad) Juan P. Fábregas, dat Madrid weigerde “enigerlei steun te geven in financiële en economische zaken, omdat men klaarblijkelijk weinig sympathie had voor het praktische werk dat in Catalonië uitgevoerd werd”.[91] De revolutionaire overwinning van de arbeiders in de Catalaanse economie was de centrale regering duidelijk een doorn in het oog.
Catalonië was dus gedwongen op eigen gelegenheid verder te zoeken naar een oplossing van de economische problemen. De feitelijke autonomie van het gebied werd op deze manier nog versterkt. Een grote hoeveelheid financieel-economische vragen wachtte op een snelle afhandeling. De revolutie wierp problemen op die volkomen nieuw waren. Bij de maatregelen, die getroffen werden, speelde de Generalidad een grote rol. In de periode 19 juli-26 september 1936, toen zij in de schaduw van het Comité de Milicias Antifascistas werkte, lagen haar activiteiten bijna uitsluitend op dit gebied.
Reeds op 23 juli 1936 stelde de Generalidad een controle in over alle particuliere banken in Catalonië. Tegelijkertijd werd een Commissariaat-Generaal voor het bankwezen opgericht, dat tot nader order alle financiële transacties moest verhinderen.[92] Het ontbreken van iedere poging tot collectivisatie van de banken, is misschien gedeeltelijk door dit snelle optreden te verklaren. De Generalidad nam de plaats van de revolutionaire organen in, en legde aldus de basis voor de herovering van al haar macht. Doordat de Catalaanse economie in de week van 19 tot 26 juli geheel gestagneerd was, en de lonen van de arbeiders in gevaar dreigden te komen, richtte de Generalidad een bureau op voor de uitbetaling van lonen. Alle bedrijven waarvan directie en kapitaal verdwenen waren, konden daar terecht. De Generalidad verplichtte zich tot uitbetaling van alle lonen. Welk een omvang deze uitbetalingen aannemen bewijst het feit dat tussen 19 juli en 19 november 1936 liefst 29.968 aanvragen van bedrijven werden ingediend, en ruim 44.000.000 peseta’s werden uitbetaald.[93] Vooral de textielindustrie en de bouwvakken leverden het grootste deel van de aanvragen op.
Daarnaast werd door de Generalidad een Kredietbank opgericht om bepaalde industrieën op de been te helpen en noodzakelijke investeringen mogelijk te maken. De uitgaven van deze instelling bedroegen in de eerste maanden van de revolutie nauwelijks minder dan die van het bureau voor uitbetaling van lonen. In december 1936 waren zij tot 50.000.000 peseta’s gestegen, en op 31 december 1937 tot 100.000.000 peseta’s.[94] Hierbij waren echter ook begrepen de leningen en kredieten, die aan de gemeenten verstrekt werden. Door de revolutie waren de verantwoordelijkheden en de activiteiten van de gemeenten aanzienlijk gestegen, zoals wij in dit hoofdstuk al zagen. Het normale gemeentebudget was hiervoor volkomen ontoereikend. Daarom werden reeds op 27 juli 1936 de budgetmogelijkheden voor de gemeenten aanzienlijk uitgebreid en de aanvullende begrotingen door de Generalidad bekrachtigd. De gemeenten kregen bovendien de bevoegdheid om speciale belastingen te heffen om openbare werken enzovoort te financieren.[95]
Door al deze extra maatregelen werd het budget van de Generalidad uiteraard zeer zwaar belast. Zij had volgens het Autonomiestatuut de bevoegdheid om bepaalde belastingen te heffen. Door de revolutie en de verwarde economische situatie daalden de inkomsten uit deze belastingen echter aanzienlijk. Over eenzelfde periode van vier maanden (19 juli-19 november) daalden de inkomsten in 1936, vergeleken bij die van 1935, van 45 miljoen tot 9 miljoen peseta’s![96] De benodigde geldmiddelen om deze uitgaven te dekken werden door de Generalidad voornamelijk verkregen door middel van het Commissariaat-Generaal voor het bankwezen. De rekeningen van alle fascisten, gevluchte industriëlen enzovoort werden geblokkeerd en gebruikt voor de uitbetaling van lonen en het verstrekken van kredieten. Hierbij werd in principe het kapitaal van de ex-eigenaars gebruikt. Maar ook de eigendommen van de clerus en de kerk werden voor dit doel gebruikt. Het geld werd aan de arbeiders verstrekt in de vorm van leningen, die na verloop van tijd terug betaald moesten worden.[97]
Vanuit een zuiver financieel-economische standpunt bezien, waren deze ad-hoc maatregelen waarschijnlijk niet verantwoord. Van de kant van de anarchistische experts is dan ook veel kritiek geleverd op de verspillingen van de Generalidad, die veroorzaakt werden door een al te gemakkelijk uitbetalen van loon aan bedrijven die daarvoor eigenlijk niet in aanmerking kwamen. Maar het is onmiskenbaar dat op deze wijze door de Generalidad een volledige stagnatie van de Catalaanse economie voorkomen werd. Van de totale uitgaven van de Generalidad (daarbij inbegrepen die van het Comité de Milicias Antifascistas) in de periode van 19 juli tot 19 november 1936, was 50% bestemd voor de oorlogsuitgaven, 40% voor kredieten en salarissen en 10% voor de overige diensten en overheidsinstellingen.[98]
Door al deze maatregelen was het ook mogelijk dat de werkloosheid in Catalonië in de eerste maanden van de revolutie aanzienlijk daalde. Veel bedrijven namen de arbeiders, die in de voorgaande jaren om economische of politieke redenen ontslagen waren, weer in het arbeidsproces op. Vooral de gecollectiviseerde bedrijven probeerden hierdoor hun idealen van solidariteit te verwezenlijken en de werkloosheid te bestrijden. In juli 1936 was het aantal werklozen in Catalonië ongeveer 150.000, waarvan 65.000 volledig en 85.000 gedeeltelijk werkloos waren.[99] In oktober 1936 was deze situatie aanmerkelijk verbeterd, hoewel ook toen nog veel arbeiders geheel of gedeeltelijk zonder werk waren. Naar beroep was de toestand als volgt:[100]
Beroep | Volledig werkloos | Gedeeltelijk werkloos | Totaal |
---|---|---|---|
Land- en bosbouw | 2.734 | 4.318 | 7.052 |
Zeevaart | 283 | 200 | 483 |
Voedselvoorziening | 287 | 19 | 306 |
Levensmiddelindustrie | 119 | 48 | 167 |
Metaalindustrie | 2.338 | 285 | 2.623 |
Electrische materialen | 329 | 18 | 347 |
Chemische industrie | 267 | 144 | 411 |
Bouwvakken | 8.642 | 2.028 | 10.670 |
Houtbewerking | 1.419 | 592 | 2.011 |
Textielindustrie | 6.109 | 13.034 | 19.143 |
Confectie-industrie | 700 | 277 | 977 |
Typografische beroepen | 330 | 46 | 376 |
Transport | 902 | 16 | 1.067 |
Water, gas en electriciteit | 32 | 39 | 71 |
Communicatie | 9 | - | 9 |
Handel | 3.633 | 211 | 3.864 |
Horecabedrijven | 410 | 29 | 439 |
Gezondheidsdienst | 145 | 14 | 159 |
Bank en verzekeringen | 2.345 | 32 | 2.377 |
Openbare vermakelijkheden | 10 | 503 | 513 |
Overige beroepen | 2.968 | 2.046 | 5.014 |
Totaal: | 34.397 | 24.180 | 58.577 |
Vooral de textielindustrie nam dus een groot contingent van de werklozen voor haar rekening. Bij de behandeling van deze industrie[101] bespraken wij reeds de speciale moeilijkheden van deze bedrijfstak, die vaak op halve kracht (gedeeltelijk werklozen) moest werken. Ook de bouwvakken hadden met grote moeilijkheden te kampen, getuige het hoge aantal werklozen. Men moet hierbij echter in het oog houden, dat door de socialisatie en municipalisatie van deze industrie in de loop van 1937 grote verbeteringen tot stand kwamen. De werkloze metaalarbeiders werden in de loop van 1936 nog grotendeels in de nieuwe wapenindustrie te werk gesteld. Het uitzonderlijk hoge aantal werklozen in het bank- en verzekeringswezen spreekt voor zich, na alles wat wij zagen over de nieuwe economische structuur. Niettemin was het totaal aantal werklozen in enkele maanden met ruim 90.000 teruggelopen.
Zo ontwikkelde zich in Catalonië een nieuwe economie. Zij was het werk van de arbeiders. De Generalidad en de andere overheidsinstanties vervulden voornamelijk een regelende en administratieve rol. In sommige gevallen steunden zij de experimenten van de anarchosyndicalisten. In andere gevallen probeerden zij deze te beperken en tegen te werken. De kracht en de intensiteit van de revolutie in de economie was echter zo groot, dat in Catalonië een ondanks alles anarchosyndicalistische economisch stelsel tot ontwikkeling kwam. Met schokken en moeilijkheden, maar ook duidelijk en onweerstaanbaar.
Laten wij ter afsluiting van dit hoofdstuk nog éénmaal een van de ooggetuigen in het revolutionaire Catalonië aan het woord. Na een rondreis van enkele weken verklaarde de sociaal-democraat André Oltremare, hoogleraar te Genève, het volgende:
“De samenwerking tussen de verschillende politieke stromingen in Catalonië heeft de leiders van de anarchistische meerderheid in staat gesteld om een sociale organisatie op syndicale basis in het leven te roepen. Deze nieuwe organisatie is bewonderenswaardig in zijn orde, intelligentie en revolutionaire kracht. In heel Catalonië kan men veilig reizen, zonder wapens. In alle dorpen heerst dezelfde rust en orde als in Barcelona. Temidden van de Burgeroorlog hebben de anarchisten zich creatieve leiders van de eerste orde betoond. Zij inspireren iedereen met de noodzaak van discipline. En zij weten hoe zij met succes moeten appelleren aan het algemeen gevoelen van de Catalanen. Hoewel ik een democratisch socialist ben, heb ik grote bewondering voor de instellingen van het nieuwe Catalonië. Hier wordt een nieuw antikapitalistisch stelsel (systeem) opgebouwd zonder de hulp van een of andere vorm van dictatuur. De leden van de syndicaten regelen de productie en de distributie van goederen in overeenstemming met de adviezen van ervaren specialisten, in wie zij volledig vertrouwen hebben. De arbeiders zijn bezield door zulk een enthousiasme dat zij zelfs ieder persoonlijk voordeel afwijzen. Zij houden alleen rekening met het algemeen belang.”[102]
Een overzicht van de collectivisatie van de Catalaanse economie is niet volledig zonder beschrijving van de ondergang van de revolutionaire verworvenheden en het uiteindelijk echec van de anarchisten. Een ongemakkelijke en onaangename taak. Temeer omdat de ondergang van de Catalaanse collectieven nauw verbonden is met de ondergang van het Spaans anarchisme als politieke macht.
De desintegratie van het Spaanse anarchisme stond immers niet alleen, maar was een onderdeel van de meedogenloze broederstrijd in het republikeinse kamp, die misschien meer dan al het andere verantwoordelijk is geweest voor de overwinning van Franco c.s. Het is hier niet de plaats om uitgebreid in te gaan op de machtsstrijd die zich tijdens de Burgeroorlog in het republikeinse kamp afspeelde. Er is wel gesteld, dat deze strijd een laatste krachtmeting was tussen het anarchisme en het communisme, met socialisten en burgerlijke groeperingen als meelopers, die zich nu weer eens achter de ene, dan weer achter de andere partij opstelden.[1] Dit beeld is onvolledig wanneer daaraan niet onmiddellijk toegevoegd wordt dat de anarchisten in het ene geval de Sociale Revolutie vertegenwoordigden en de communistische partij de Contrarevolutie. Het was mede het revolutionaire élan van de CNT en de FAI dat de fascistische opstand neersloeg en de Tweede Republiek het lot van Italië en Duitsland bespaarde. Het waren vooral de communisten die gebruik maakten van de wil tot samenwerking van de anarchisten om hun invloed met alle middelen uit te breiden. Hierbij stond hen tenslotte maar één ding voor ogen: de (anarchistische) revolutie vernietigen om de oorlog te winnen. Men zou kunnen stellen, dat het anarchisme de revolutie was, en het communisme de contrarevolutie.
Zolang de strijd een Spaanse aangelegenheid bleef, waren de tussengroepen (socialisten en burgerlijke groeperingen) geneigd de anarchisten te steunen, of althans te accepteren. Maar eenmaal in de fase waarbij de internationale politieke verhoudingen doorslaggevend werden, gaven zij hun steun tenslotte aan de communisten. Daarbij moet opgemerkt worden dat de ussr in feite het enige land was dat het republikeinse Spanje met wapens enzovoort steunde.
De houding van de communisten in het Spaanse conflict was minder vreemd dan men op het eerste gezicht zou denken. De contrarevolutie betekende niet alleen het beteugelen van de anarchisten, maar was ook een aanpassing aan de internationale politiek van de Komintern op dat ogenblik. Sinds het begin van 1936 was de communistische tactiek op het idee van het ‘Volksfront’ gericht. De communistische partijen werkten overal samen met andere linkse groeperingen om de (parlementaire) democratie tegen het fascisme te beschermen, en tegelijkertijd ook om de buitenlandse politiek van de ussr te steunen in haar pogingen tot contacten met de Westerse democratieën. Deze verzoenende en voorzichtige politiek zou door een revolutionair en anarchistisch ‘Rood Spanje’ doorbroken worden. Wat Stalin wenste, was niet een revolutionair Spanje, maar een respectabel, democratisch Spanje, dat door de Westerse democratieën gesteund zou worden. Een revolutionair Spanje zou deze landen alleen maar huiverig maken en het wantrouwen tegen de USSR doen toenemen. Voor deze opdracht werkten de Spaanse communisten met al hun inzet. Hoewel een onbetekenende minderheid bij het uitbreken van de Burgeroorlog, wisten zij door hun politiek van infiltratie en intimidatie, maar ook door hun grote organisatorische bekwaamheden en hun efficiëntie, in één jaar de feitelijke macht binnen de Republiek te veroveren. Dit deden zij met behulp van de tegenstanders van de revolutie in het Republikeinse kamp: de rechtse socialisten en de burgerlijke partijen.[2] Om deze groepen voor hun zaak te winnen, was niets anders nodig dan een felle bestrijding van de anarchisten en de revolutionaire verworvenheden. De partijen hadden elkaar weldra gevonden en tekenden zich scherp af. Aan de ene kant de anarchisten, gesteund door de POUM en de linkervleugel van de UGT, aan de andere kant de communisten, de gematigde socialisten en de burgerlijke republikeinen.[3]
De grote crisis binnen het republikeinse Spanje vond plaats in mei 1937. De regering van de linkse UGT-leider Largo Caballero, die de revolutie symboliseerde, werd ten val gebracht door de communisten en de gematigde sociaal-democraten. Zij werd opgevolgd door de regering Negrín, die geheel door de communisten beheerst werd en die de bestrijding van de revolutie openlijk in haar vaandel voerde.[4]
De directe aanleiding tot deze crisis was de zogenaamde ‘Bloedige Week’ in Barcelona. Dit was een gewapend conflict tussen beide partijen, waarbij meer dan duizend doden vielen. De confrontatie alweer van revolutie en contrarevolutie. Niet toevallig was het in Catalonië dat deze crisis het eerste tot uitbarsting kwam. De verhoudingen tussen revolutionaire en gematigde krachten lagen in Catalonië veel scherper dan in de rest van Spanje. De revolutie was er het verst doorgevoerd, vooral door de alles overheersende positie van de anarchisten. Het verzet van de communisten (in Catalonië georganiseerd in de PSUC, de verenigde socialistische en communistische partij) had er een veel ernstiger vorm aangenomen, die verdacht veel op sabotage begon te lijken. Door de voortdurende wrijvingen en spanningen tussen de Generalidad en de centrale regering groeide de onrust in Catalonië en werd de situatie explosief. Het revolutionaire en anarchistische Catalonië werd door de regering in Valencia (onder sterke druk van Rusland) economisch en militair verwaarloosd.[5] Het was hier dat de communistische tactiek haar eerste grote en beslissende overwinning behaalde.
De contrarevolutie in Catalonië werd belichaamd door de PSUC. Deze politieke partij, waarin communisten en rechtse sociaal-democraten samenwerkten, wist op het beslissende moment de steun te verwerven van de kleine bourgeoisie en de middenstand, ten nadele van de traditionele vertegenwoordiger van deze groepen, de Esquerra. De positie van de linksrepublikeinse Esquerra was ambivalent en onduidelijk. Enerzijds probeerde zij loyaal met de CNT en de FAI samen te werken, maar anderzijds kon zij de sociale en economische revolutie niet van harte en volledig steunen. In mei 1937 kende ook zij haar uur van de waarheid en steunde zij tenslotte de PSUC tegenover de anarchisten.
Om de situatie goed te begrijpen, moeten wij even terugkeren naar de eerste maanden van de revolutie. De leiding van Catalonië berustte geheel bij de anarchistische organisaties en het Comité de Milicias Antifascistas. De eerste fase van de economische revolutie richtte zich hoofdzakelijk tegen het grootkapitaal en het grootgrondbezit. De arbeiders collectiviseerden alleen de grote bedrijven en op het platteland werden voornamelijk de grote bezittingen onteigend en verdeeld.[6] Weldra echter werden in bepaalde takken van industrie ook de kleine en middenstandsbedrijven betrokken in de revolutie. De volledige socialisatie van de economie zou uiteraard het verdwijnen van de kleine middenstand en de liquidatie van de bourgeoisie als economische factor van betekenis inhouden. Tegen deze tendens verzette de middenstand zich fel en zocht zij steun bij groeperingen, die eveneens tegen de revolutie gekant waren. De communisten hadden slechts op deze kans gewacht voor de afrekening met de anarchisten. In de Generalidad verzette de PSUC zich van begin af tegen alles wat de stabilisatie of de uitbreiding van de revolutie begunstigde. In dit licht moet bijvoorbeeld het verzet van de socialist Ponseti tegen het Collectivisatie-Decreet gezien worden.[7] Maar de PSUC ging weldra tot het offensief over en viel de collectivisatie en de arbeidersraden op felle wijze aan. De PSUC-minister Juan Comorera ontbond in januari 1937 de Comités voor Voedselvoorziening, die door de CNT na 19 juli 1936 in Catalonië ingesteld waren, en herstelde de vrije markt met alle kwade gevolgen vandien. Het werk van de anarchist Domenéch werd geheel vernietigd. In maart 1937 schreef de POUM-leiding: “Al het werk dat Domenéch als vertegenwoordiger van de CNT gedaan heeft, is langzaam vernietigd, met een planmatigheid een beter doel waardig. Positie na positie werd aangegrepen en vernietigd, terwijl de kleinburgerlijke belangen begunstigd werden.”[8]
Dat was in januari 1937 gebeurd. In februari wist Comorera de socialisatie van de melkindustrie te verhinderen, ten voordele van de tussenhandel.[9] Het gevolg was dat de kleine burgerij in grote getale naar de PSUC toestroomde. De PSUC begon steeds meer de Generalidad te domineren, zoals dat tevoren door de anarchisten gedaan was. De CNT en de FAI verzetten zich, maar hun verzet was halfslachtig en kon slechts halfslachtig zijn, omdat de anarchisten méér dan wat ook een breuk tussen de antifascistische partijen vreesden. Deze zou immers de oorlog tegen het fascisme in gevaar kunnen brengen. Vooral in de leiding van de anarchistische organisaties was deze vrees zó diep geworteld, dat zij desnoods alles zou hebben willen opofferen om de oorlog maar te kunnen winnen. Onder de anarchistische massa-aanhang ontstond echter steeds meer verzet tegen deze voorzichtige en gematigde koers, die geen rekening met de belangen van de revolutie hield en die haar, naar men vreesde, op den duur noodlottig zou worden. Deze politiektactische scheiding der geesten symboliseerde – in dit stadium – de desintegratie van de anarchistische beweging, zoals de strijd om de socialisatie dat reeds op het economisch vlak had gedaan. Beide verschijnselen waren het gevolg van één en hetzelfde gistingsproces. De radicale vleugel van de anarchisten wenste de revolutie onmiddellijk en volledig door te voeren en de halfslachtigheid van het verleden uit te wissen. Zij weigerde haar idealen op te offeren voor de fictie van een antifascistische eenheid, die door de PSUC nu juist gebruikt werd om haar te vernietigen.
De journalist Borkenau bemerkte bij zijn bezoek aan Barcelona in januari 1937 de toenemende politieke spanning. Hij beoordeelde de politieke situatie met een vooruitziende blik: “De Esquerra wordt langzamerhand buiten spel gezet, maar niet ten gunste van de anarchisten; eerder ten gunste van de PSUC, de Verenigde Socialistisch-Communistische Partij. In feite blijven er slechts twee hoofdrolspelers over op het Catalaans politiek toneel, de Anarchisten en de PSUC. En het is de PSUC, die duidelijk terrein wint.”[10]
Het programma van de PSUC en de communisten liet niets aan duidelijkheid te wensen over: de revolutie vernietigen en de oorlog winnen. Dit tweeledig doel moest bereikt worden door de vernietiging van de collectivisaties én de militarisering van de arbeidersmilities, dat wil zeggen de ontwapening van de anarchistische arbeiders. En het wachtwoord van de contrarevolutie was: “Alle macht aan de staat!”[11]
In dit kader paste uitstekend de tactiek van doodzwijgen en ontkennen van de revolutie, zoals die door de communisten en rechtse socialisten vanaf juli 1936 toegepast werd. Het was een onderdeel van hun greep naar de macht. In een grondig voorbereide campagne tegen de anarchisten werd het bestaan van de revolutie eenvoudigweg ontkend. In oktober 1936 verklaarde André Marty, lid van het uitvoerend comité van de Komintern: “In een land als Spanje […] heeft de arbeidersklasse en de gehele bevolking als directe en dringende taak, als de enig mogelijke taak, niet het tot stand brengen van de socialistische revolutie, maar het verdedigen, verstevigen en ontwikkelen van de burgerlijkdemokratische revolutie.”[12]
De waarheid over de sociale revolutie mocht niet naar buiten doordringen. Sterker nog, de communisten wisten de schijn zelfs naar binnen toe op te houden en ontkenden eenvoudigweg het bestaan van een revolutie, terwijl zij er middenin leefden!
Borkenau hoorde in het revolutionaire Barcelona in augustus 1936 onthutsende staaltjes van deze communistische houding: “Gezaghebbende leden van de PSUC spreken de mening uit dat er helemaal geen revolutie is in Spanje. […] Ik wees op het feit dat de arbeiders bewapend waren, dat het overheidsapparaat in handen van revolutionaire comités gevallen was, dat mensen bij duizenden zonder proces geëxecuteerd werden, dat zowel fabrieken als landgoederen onteigend werden en nu onder leiding stonden van de vroegere werknemers; als dat geen revolutie was, wat was dan revolutie? Men vertelde dat ik mij vergiste; dat alles had geen politieke betekenis; het waren slechts noodmaatregelen, zonder politieke strekking.”[13]
Indien er in het geheel geen revolutie in Spanje was geweest, en er alleen maar wat noodmaatregelen waren genomen in verband met de strijd tegen het fascisme, dan was het niet moeilijk de komende conflicten voor te stellen als de strijd van het gezonde, rationele verstand tegen het onverantwoordelijk drijven van de anarchisten. Men deed niet anders dan enkele betreurenswaardige excessen de kop in te drukken. Onder deze slogans begon de grote actie van de communisten en de PSUC tegen de revolutie.
De eerste fase was gericht op de uitschakeling van de POUM, de linksmarxistische arbeiderspartij, die in Catalonië de revolutie steunde.[14] De POUM had het bestaan kritiek op de USSR en de stalinistische zuiveringen te leveren. Zij werd daarvoor gestraft op een manier, die eigenlijk iedereen in Catalonië de ogen voor de communistische bedoelingen zou hebben moeten openen. De POUM werd beschuldigd van verraad, sabotage en spionage voor Franco (alle Trotskisten waren immers fascistische spionnen). Beschuldigingen die te belachelijk waren om er één woord aan vuil te maken. Misschien was de POUM niet altijd even tactvol opgetreden in haar revolutionaire ijver, maar zij was ondanks haar geringe aanhang in staat een belangrijke sector van het front in Aragón te bemannen en te verdedigen. Iets dat de PSUC met haar massale aanhang niet klaar speelde.[15] De beschuldigingen vonden misschien geen geloof, maar er waren verschillende groepen die de POUM graag zouden zien verdwijnen. Ondanks de goed bedoelde maar halfslachtige steun van de CNT, werd de POUM in december 1936 uit de Generalidad gestoten. Kritiek op Rusland was verraad!
De tweede fase van de contrarevolutie was de greep op de binnenlandse veiligheid in Catalonië. De aanval kwam van twee kanten: via de Russische geheime dienst en via de gewapende macht van de centrale regering. Beide aanvallen gebeurden onder het mom van ‘herstel van de orde’ en verhoging van de oorlogsinspanning door meer efficiëntie. Het is de tragedie van de Esquerra geweest dat zij tegen de infiltraties van de Russische OGPU (in Catalonië Cheka genaamd) geen verweer heeft geboden of heeft kunnen bieden. De voornaamste oorzaak daarvan was de houding van de ussr, die strenge voorwaarden aan het verlenen van steun en wapenzendingen verbond. In Barcelona werden geheime gevangenissen en martelkamers voor de ongewenste, revolutionaire CNT- en POUM-elementen ingericht. Deze politieke terreur onttrok zich aan iedere controle van de Spaanse overheid.[16] Politieke moorden op tegenstanders en op leden van arbeidersraden en comités werden straffeloos gepleegd. Brademas oordeelde: “Het communistische terreurbewind is slechts één, hoewel de meest dramatische en verbazingwekkende, van de uitingen van de zeer grove aanval op de anarchosyndicalistische revolutionairen.”[17]
Aan de andere kant wist de centrale regering voor haar eigen doeleinden de macht van de politie en de Guardias de Asalto te herstellen en de gewapende arbeiderspatrouilles, eens de levende symbolen van de revolutie, op te heffen. Bij zijn tweede bezoek aan Barcelona in januari 1937 viel het Borkenau op, dat de gewapende arbeiders verdwenen waren en dat het revolutionaire aspect van de stad vervlogen was: “Geen arbeiders meer met het geweer over de schouder; überhaupt weinig gewapende mannen, en hiervan nog het grootste deel Asaltos en Guardias, in schitterende uniformen.”[18]
De militarisering van de arbeidersmilities werd doorgevoerd door de centrale regering in de eerste helft van 1937. De anarchisten werkten hieraan in zekere zin zelfs mee, gedwongen door de oorlog en hun deelname aan de regering. De communisten dreigden iedere wapenlevering aan de arbeidersmilities stop te zetten en alleen het officiële republikeinse leger te voorzien van Russische wapens. De tragedie van het front in Aragón, waar de CNT en de POUM ondanks alles negen maanden hadden stand gehouden, blijkt uit het volgende artikel dat in een links blad werd opgenomen: “… De militiemannen van de CNT-FAI en de POUM zijn degenen die wachten. Met de moderne Russische wapens zouden zij Zaragoza kunnen veroveren en op die wijze zeer doeltreffend bijdragen aan het doorbreken van de omsingeling van Madrid. En deze keer zijn de wapens geen vérverwijderde droom; ze zijn er, in de haven van Cartagena.
Maar aan het Aragón-front wachten de anarchistische en POUM-milities tevergeefs en langzamerhand worden ze zich bewust van dit wrede feit: de Russische wapens zijn politieke wapens, gericht tegen de revolutionaire elementen van de CNT, de FAI en de POUM. Ze dienen slechts de politieke inmenging door de ussr in de binnenlandse aangelegenheden van Spanje; ze dienen de kunstmatige groei van die kleine, machteloze groepering, die de Catalaanse Communistische Partij (PSUC) in feite bij het begin van de Revolutie voorstelde; ze dienen de verwurging van de Revolutie en van haar trouwste en meest vastberaden verdedigers.”[19]
De eerste twee hier beschreven fasen van de contrarevolutie waren slechts voorbereiding en geheel ondergeschikt aan de derde fase: de vernietiging van de collectivisatie en de socialisatie van de Catalaanse economie. Hierin was de CNT het zwaarste te treffen, maar ook het moeilijkste, omdat zij nog altijd op de steun van het overgrote deel van de arbeiders kon rekenen en de UGT in Catalonië overwegend de economische revolutie steunde, zij het erg voorzichtig. Na de eerste aanvallen van de PSUC op de collectivisaties en de arbeidersraden, begonnen de communisten, gesteund door de gewapende macht, een openlijke aanval op de anarchistische bolwerken. Eind januari 1937 wordt een CNT-landbouwcollectief door gewapende communisten overvallen.[20] Deze actie was een afspiegeling en een navolging van het gewelddadig optreden van de communistische minister van Landbouw tegen de sinaasappelcollectieven in de buurt van Valencia. De industriële collectieven waren voorlopig nog te sterk en te vast in handen van de CNT om aangevallen te worden. Maar typerend was de leuze op een UGT-congres: “Minder collectivisatiepogingen en meer productie.”[21]
Half april 1936 raakten de gebeurtenissen in Catalonië in een stroomversnelling. De centrale regering wenste de grensposten met Frankrijk in de Pyreneeën onder controle te krijgen[22] Deze waren sinds juli van het vorige jaar in handen van anarchistische comités en arbeidersraden. In het dicht bij Andorra gelegen stadje Puigcerda kwamen de carabineros (nu grotendeels uit aanhangers van de communisten samengesteld) in botsing met de Catalaanse anarchisten. De voorzitter van het revolutionaire comité van Puigcerda werd daarbij doodgeschoten door enkele leden van een separatistische organisatie, die – ook hier – met de communisten samenwerkte. Op dezelfde dag wordt in Barcelona de communist Roldán Cortada dood geschoten (25 april). De anarchisten worden van deze moord beschuldigd en tegen hen wordt een vervolging ingesteld.[23] De lang verwachte botsing lijkt uit te breken. Anarchistische bolwerken en gebieden worden in staat van verdediging gebracht en in het centrum van Barcelona staan politie en arbeiders tegenover elkaar. De carabineros vertegenwoordigden in Catalonië een aanzienlijke macht. Naar schatting van Gaston Leval bedroeg hun aantal in februari 1937 al ruim 20.000.[24] De dreigende burgeroorlog binnen de Burgeroorlog wordt echter tijdelijk bezworen en de Generalidad, die op 26 april na een langdurige crisis opnieuw was samengesteld, spreekt alle geruchten over troepentransporten naar Barcelona met klem tegen.
De eerste meidag gaat in Barcelona dat jaar stil voorbij. Om de spanningen niet te vergroten, zagen zowel de CNT als de UGT van demonstratieve optochten of feestvieringen af. De vrees voor ongeregeldheden groeide sterk in Catalonië. De spanningen en geruchten namen in de eerste dagen van mei snel toe. Enkele dagen na de mislukte meiviering, op 3 mei, braken tenslotte de gevechten uit. De directe aanleiding was een poging van de politie om het gebouw van de Telefooncentrale op het Plaza de Cataluña in Barcelona te bezetten.
Dit gebouw was sinds 19 juli 1936 in handen van de anarchisten. Bij de verovering op het leger waren veel CNT- en FAI-militanten als slachtoffer gevallen en het gebouw vertoonde nog de sporen van de verbitterde strijd. In zekere zin was het telefoongebouw een symbool van de, anarchistische revolutie. Voor de arbeiders van Barcelona was de roodzwarte vlag op het dak van de centrale een teken en bewijs van hun macht. Hoe zeer de regering ook gelijk had om te protesteren tegen de beheersing van de telefooncommunicatie door één partij, het was op zijn minst een gevaarlijke provocatie om te proberen de telefooncentrale door de politie te laten bezetten. Toen de gewapende macht probeerde het gebouw binnen te dringen, brak al spoedig een vuurgevecht met de anarchistische arbeiders uit. Op het geluid van deze schoten ontwaakte Barcelona. Anarchisten en communisten betrokken in allerijl hun stellingen. Barricades werden in de volkswijken opgericht. Menigten verzamelden zich op straat en vrachtwagens met soldaten en arbeiders gierden over de Ramblas. De crisis was uitgebroken.
George Orwell, juist hersteld van ernstige verwondingen, die hij had opgelopen aan het Aragón-front als soldaat van de POUM-militie, bevond zich in Barcelona op 3 mei: “Omstreeks 12 uur ‘s middags op 3 mei zei een vriend, die door de lounge van het hotel kwam, terloops ‘Ik heb gehoord dat er wat moeilijkheden bij de Telefooncentrale zijn geweest.’ Om de een of andere reden besteedde ik daar toen geen aandacht aan. Diezelfde middag, tussen drie en vier uur, was ik halverwege de Ramblas toen ik achter me verscheidene geweerschoten hoorde. Ik draaide me om en zag enkele jongeren met geweren in de hand en roodzwarte zakdoeken om de keel, die post vatten aan weerskanten van een zijstraat, die van de Ramblas naar het noorden liep. Zo te zien wisselden ze schoten met iemand in een achthoekige toren – een kerk denk ik – die de zijstraat beheerste. Ik dacht direct: ‘Het is begonnen!’ Maar ik dacht het, zonder verrast te zijn – want al dagenlang had iedereen verwacht dat ‘het’ zou beginnen.”[25]
De aanval op de telefooncentrale was de lont in het kruitvat. Dat de provocatie van de kant van de overheid en de communisten plaats vond, bewijzen de verdere gebeurtenissen. Het is op zijn minst bevreemdend dat een historicus als Hugh Thomas, de bewijzen van de opzet, zoals die later geleverd zijn door communisten en ex-communisten, weigert te accepteren. Daarentegen hecht hij kennelijk meer waarde aan de verklaringen van fascistische kant dat de POUM en de CNT (door fascistische agents-provocateurs geleid!) voor de gevechten verantwoordelijk waren.[26] In geen der bronnen is voor deze opvatting ook maar het geringste bewijs te vinden. Integendeel. Bovendien zou niemand van de partijen in Catalonië profiteren van een gewapend conflict, dat de centrale overheid en de gewapende macht wel tegenover de revolutionaire arbeidersmassa’s moest stellen, behalve de PSUC! Daarnaast is er de politiek van de communisten en gematigde socialisten, die sinds december 1936 de vernietiging van het anarchisme in Catalonië hadden voorbereid. Provocatie na provocatie had plaats gevonden en de anarchisten hadden elke keer wéér toegegeven. Op een cynische en efficiënte wijze was de uitdrukkelijke wil tot samenwerking van de kant van de anarchistische top uitgebuit. De politiek van de communisten bevatte onder meer de afbraak van de revolutionaire verworvenheden en moest daarom eerst en vooral de anarchisten, die de ruggengraat van de revolutie vormden, uit de weg ruimen. De acties in Catalonië pasten te goed in dit geheel om zonder meer toevallig te kunnen zijn.[27] Er is echter meer dat in overweging genomen moet worden. Begin december 1936 (toen de invloed van de PSUC in Catalonië begon toe te nemen) had de Prawda onomwonden geschreven; “Voor wat Catalonië betreft is de zuivering van de trotskistische en anarchosyndicalistische elementen reeds begonnen en zij zal er doorgevoerd worden met dezelfde energie als in de USSR.”[28] De PSUC-minister Juan Comorera had in april 1937 contact opgenomen met de leiders van de Catalaanse separatisten in Parijs. Dezen speelden een rol bij de aanslag op Puigcerda en hun optreden was des te vreemder, daar zij in december 1936 uit de Generalidad verwijderd waren wegens aangetoonde verbindingen met de fascisten.[29] Victor Serge spreekt over een discussie, die in maart 1937 in Brussel gehouden was, waarbij mededelingen gedaan werden door ‘prominente Spaanse communisten’ dat men in Barcelona ‘klaar was om duizenden anarchisten en POUM-militanten te liquideren’.[30] Andere geruchten spraken eveneens over een definitieve afrekening met de CNT en de FAI, die voorbereid zou worden op het hoogste niveau. Niet alleen de Catalaanse separatisten, maar ook de Esquerra zou dit niet onwelgevallig zijn. Luis Companys verklaarde in een interview met Lister Oak van The New Statesman and Nation, kort voor de derde mei 1937 dat hij geen moeilijkheden van de kant van de CNT vreesde. Op de vraag of de overval op het revolutionaire comité van Puigcerda niet tot een opstand van de Catalaanse anarchisten zou kunnen leiden, reageerde Companys aldus: “Hij lachte honend en zei dat de anarchisten zouden capituleren, zoals ze daarvoor altijd gedaan hadden.”[31] Het zou getuigen van een al te groot vertrouwen in de minst waarschijnlijke oplossing om vol te houden dat de meigebeurtenissen in Barcelona niet geprovoceerd zijn door de aanhangers en partijgangers van de communisten. Dat zij de straatgevechten, die volgden op deze machtsgreep, niet voorzien of gewild hebben, en daarvoor ook nauwelijks voorbereiding getroffen hadden, zegt in het geheel niets. Hetzelfde kan met meer recht van de revolutionaire arbeiders gezegd worden. Men verwachtte echter van de anarchisten dat zij, zoals Companys het uitdrukte, zouden “capituleren zoals altijd”.
Maar deze keer vergiste de tegenpartij zich in de inschikkelijkheid van de anarchisten. De verbittering onder velen van hen was zo groot dat zij een uitweg zocht, ondanks het feit dat de leiding van de CNT en de FAI inderdaad opnieuw wilde buigen om een openlijk conflict uit de weg te gaan. Het waren echter niet de leidende anarchisten die de beslissingen namen en die in verzet kwamen, maar de gewone leden en arbeiders, de massa’s van de CNT, die ook op de 19e juli 1936 het eerste de straat op waren gegaan. Zij wilden hun revolutionaire rechten, die zij met zo veel bloed op die dag bevochten hadden, niet zonder slag of stoot vertrapt zien. Daarom grepen zij op 3 mei naar hetzelfde wapen als zij op 19 juli gebruikt hadden en verrezen barricades in de straten van Barcelona.
Het precieze verloop van de strijd in de bloedige week is al herhaaldelijk weergegeven en is voor het verdere verloop van deze studie niet van groot belang. Alleen de uitslag telt. Wij verwijzen voor een verslag van de gebeurtenissen naar de werken van Peirats, Thomas, Souchy, Santillán en vooral Orwell, die een meeslepende beschrijving van de ervaringen van een combattant geeft.[32]
De partijen die tegenover elkaar stonden waren duidelijk onderscheiden: aan de ene kant de CNT en de POUM, gesteund door de linkervleugel van de UGT, die de gematigde leiding al vaker niet gevolgd had. De Nederlandse anarchistische propagandist Anton Constandse, die zich in Barcelona bevond op het moment van de strijd, verklaarde in een radio-uitzending van de CNT-FAI op 10 mei: “Het ganse militante deel van de CNT, de FAI, ook de POUM en zelfs een deel van de mannen van de UGT heeft gedurende deze dagen feitelijk de stad beheerst.”[33] Tegenover de revolutionairen stonden de PSUC en de Esquerra, gesteund door de Guardias, de carabineros en de hele officiële gewapende macht. Opmerkelijk is het echter dat een deel van de plaatselijke politie neutraal bleef.[34] Het waren de krachten van de revolutie en de contrarevolutie tegenover elkaar, of zoals Orwell het formuleerde: “Het was duidelijk, waarom het ging. Aan de ene kant de CNT, aan de andere kant de politie. Ik koester geen bijzondere liefde voor de geïdealiseerde ‘arbeider’, zoals hij voorkomt in de gedachten van de burgerlijke communist, maar wanneer ik een arbeider van vlees en bloed in conflict zie met zijn natuurlijke vijand, de politieman, dan hoef ik mijzelf niet te vragen aan wiens kant ik sta.”[35]
Barcelona was op een vreemde manier in tweeën gedeeld. Het centrum was links van de Ramblas in handen van de CNT, rechts in handen van de politie. Het eerste deel omvatte de havenwijk en de typische arbeiderswijken, het andere deel was het ‘officiële Barcelona’ met zijn regeringsgebouwen en handelscentra. Rond het Plaza de Cataluña, waar veel organisaties hun hoofdgebouwen hadden en waar de twee stroken aan elkaar grensden, bestond een chaotische toestand. Met machinegeweren op de daken bestookten de partijen elkaar en het verkeer beneden.
Ook de voorsteden van Barcelona waren vast in handen van de CNT, die onmiddellijk de algemene staking had afgekondigd. Zo te zien was het de CNT die de beste kansen had. Zij kon bovendien rekenen op de grote meerderheid van de bevolking, zowel in Barcelona als in de rest van Catalonië. Toch eindigden de gebeurtenissen met een nederlaag voor de anarchisten. Dit was voornamelijk het gevolg van een splitsing in de anarchistische beweging. Een splitsing, die we reeds zagen optreden bij de behandeling van de discussie over de socialisatie. Nu zou blijken, dat deze discussie niet alleen over economische vraagstukken ging en niet alleen de doorvoering van de revolutie in de economie betrof. Wat op het spel stond was de gehele revolutie.
De anarchistische leiders en vooral Juan García Oliver en Féderica Montseny, twee van de CNT-ministers in de centrale regering, wensten de strijd tegen iedere prijs te staken. Zij vonden tegenover zich de Anarchistische Jeugdbeweging (‘Juventud Libertaria’) en de linkervleugel van de CNT-massa’s. Deze waren georganiseerd in de anarchistengroep ‘Vrienden van Durruti’. Een pamflet van deze groep maakte duidelijk hoe scherp de verhoudingen lagen:
“Arbeiders! Verlaat de barricades niet! Wij eisen de instelling van een Revolutionaire Raad. Fusilleren van de schuldigen. Ontwapening van de gewapende macht. Socialisatie van de economie. Ontbinding van de politieke partijen die de arbeidersklasse hebben aangevallen. Wij begroeten de kameraden van de POUM, die zich met ons op de barricades verbroederd hebben. Leve de Sociale Revolutie!”[37]
Door de linkervleugel werd dus in feite een anarchistische dictatuur van het proletariaat en de onmiddellijke doorvoering van de sociale revolutie geëist. In tegenstelling tot juli 1936 weigerde zij zich te schikken in een compromis en stelde zij zich openlijk tegenover de CNT-leiding op. De linkervleugel werd dan ook prompt gedesavoueerd door de Regionale Comités van de CNT en de FAI. De leiders en commandanten van de anarchistische militietroepen aan het Aragón-front verhinderden hun soldaten naar Barcelona te trekken. Na de eerste berichten over de gevechten waren er namelijk zeer velen, die hun kameraden in de hoofdstad te hulp wilden komen bij de verdediging van hun revolutie. De centrale regering in Valencia handelde echter heel wat realistischer toen zij op 5 mei 7.000 Guardias de Asalto naar Barcelona zond op verzoek van Companys. Door deze troepen worden onderweg de CNT-aanhangers in Tarragona en Reus, die eveneens in verzet waren gekomen, gewapenderhand tot rede gebracht. Toen zij in Barcelona arriveerden, was alles echter al voorbij. De barricades zijn verlaten na een laatste dringende oproep van de CNT-leiding, en de algemene staking is officieel opgeheven.[38]
Terugkerende van zijn post in het POUM-hoofdkwartier zag een dodelijk vermoeide George Orwell (na 68 uur zonder slapen) dat de anarchistenvlag op het gebouw van de telefooncentrale was neergehaald en vervangen door de Catalaanse vlag: “Dit betekende dat de arbeiders definitief verslagen waren.”[39] Zijn sombere conclusie was maar al te waar. Op straat werden de papieren van iedere voorbijganger gecontroleerd door politie en militairen; lidmaatschapskaarten van de CNT en de POUM afgenomen en verscheurd door de Guardias; de eigenaars werden soms gearresteerd.[40]
De contrarevolutie had gezegevierd, ook al deden de leiders van de CNT en de FAI, die immers verantwoordelijk waren voor het staakt-het-vuren, het voorkomen alsof een status quo intrad. “Geen overwinnaars en geen overwonnenen”, schreef de officiële anarchistische pers optimistisch.[41] Degenen die al zo veel hadden opgeofferd voor de eenheid van het antifascistische kamp, waren van mening dat niets te ver ging. Met onbeschrijfelijke naïviteit werd er op gewezen, dat er immers ook anarchisten onder de nieuwe Guardias uit Valencia waren!
De ontwapening van de anarchisten en de massa-arrestaties begonnen binnen enkele dagen na de strijd. Op 19 juli 1936 had Durruti de arbeiders al gewaarschuwd zich nooit te laten ontwapenen: “De garantie van onze overwinning staat of valt met het behoud van onze wapens; alleen gewapend kunnen wij de revolutie verder en verder doorvoeren.”[42]
De strijd had enkele honderden doden en talloze gewonden gekost. Onder de gesneuvelden was Domingo Ascaso, de broer van Francisco Ascaso die op 20 juli 1936 gesneuveld was bij de bestorming van de Atarazanas-kazerne, op de dag dat het fascisme in Barcelona verslagen werd. Professor Camillo Berneri, een van de leiders van de anarchistische linkervleugel en voorvechter van de socialisatie, werd door de communisten vermoord. Eenzelfde lot trof Andrés Nin, de leider van de POUM.
Op 13 mei, enkele dagen na de onderdrukking van de revolutionairen, brachten de communisten en de rechtse socialisten in Valencia de regering van Largo Caballero ten val. Deze regering had steeds in belangrijke mate gesteund op de CNT en de UGT, en dus op de Spaanse arbeidersmassa’s. De val van Largo Caballero betekende de nederlaag van de Spaanse revolutie en het aan de macht komen van de communisten. De contrarevolutie had ook deze slag gewonnen.[43] In Valencia kwam de regering-Negrín aan de macht, zonder deelname van de CNT. In Catalonië zegevierde de PSUC en verdwenen de anarchisten uit de Generalidad. Het spel was gespeeld. De communisten hadden gewonnen. Terwijl in Catalonië de POUM-leden in de gevangenis werden gezet of vermoord, en de linkervleugel van de CNT vervolgd werd, schreven de anarchistische leiders dat de economische strijd opnieuw alle aandacht zou krijgen en pleitten zij voor een eenheidsfront tussen de CNT en de UGT. Alsof er niets gebeurd was. Zij begrepen niet, of wensten niet te begrijpen, dat met de politieke macht ook de economische macht verloren was. Pas veel later, toen de contrarevolutie de laatste resten van de revolutie vernietigd had, betreurden zij hun streven naar verzoening en samenwerking. De wapenstilstand van mei 1937 betekende in feite een definitieve capitulatie voor het communisme. Diego Abad de Santillán, die eveneens aan deze capitulatie had meegewerkt, begreep de ware toedracht eerder en trok zich uit de officiële leiding van de anarchistische beweging terug.[44] De ‘dwaze interventie van de anarchistische ministers’ (Leval) betekende de doodssteek voor de revolutie. Een latere historicus oordeelde: “De bourgeoisie had een grote overwinning behaald, de sociale revolutie een beslissende nederlaag geleden.”[45] Van nu af aan zou de contrarevolutie de revolutionaire verworvenheden van de arbeiders te niet doen en de Catalaanse collectieven proberen te vernietigen. Er werd censuur ingesteld op anarchistische bladen, de CNT-radio werd gesloten, de militarisering van de arbeidersmilities streng doorgevoerd, de arbeidersraden ontbonden en de dictatuur van de communisten verscherpt. De Spaanse Revolutie was geëindigd. De Spaanse Burgeroorlog ging door.
Even plotseling en dramatisch als de politieke contrarevolutie was geweest, zo langzaam en weinig opwindend was de ondergang van de economische rechten en verworvenheden van de Catalaanse arbeiders. De PSUC en de burgerlijke partijen beseften maar al te goed, dat het enige wat de arbeidersmassa’s na de Bloedige Week opnieuw in verzet zou kunnen brengen, de vernietiging of de aantasting van de collectivisaties was. Zij gingen daarom zeer behoedzaam te werk en in bepaalde gevallen bleek bijvoorbeeld de Esquerra helemaal niet zo fel gekant te zijn tegen de ideeën van arbeiderszelfbestuur en economische democratie, zolang de anarchistische arbeiders maar geen al te grote politieke invloed hadden. Na de vorming van een nieuwe Generalidad zonder CNT (juni 1937) was in Catalonië in feite de situatie van voor de 19e juli hersteld: een autonome burgerlijke regering van gematigde socialisten en linkse republikeinen, die de arbeiders in bedwang moest zien te houden, maar hen niet ongenegen was.
Companys kon zich de grote overwinnaar van het eerste revolutiejaar wanen, de overwinnaar die de klok had teruggezet en niets had verloren. De meidagen van 1937 leken vooral zijn Esquerra te bevoordelen en hijzelf poseerde als de politicus die Catalonië uit de handen van anarchistische gevaar gered had.
Toch rekende Companys in dit geval buiten de waard, dat wil zeggen de PSUC, die heel andere politieke aspiraties had nu de politieke macht van haar anarchistische tegenstanders vernietigd was. Niet de Esquerra maar de PSUC zou meester over Catalonië worden. En geen politiek van legalisatie maar van liquidatie diende tegenover de anarchistische economische experimenten gevoerd te worden. Om Spanjes gematigdheid en burgerlijke democratie te bewijzen tegenover de Europese staten, moest ook het laatste restant van de verfoeide sociale revolutie verdwijnen. De communisten en rechtse socialisten waren van plan om hun ‘eerlijke strijd voor de democratie en voor de rechten van de kleine zelfstandigen’ te bekronen met de zuivering van de laatste der proletarische smetten. In de komende maanden en jaren fungeerde de PSUC als de boze geest van de Esquerra. Onder haar leiding werd de strijd tegen de collectivisatie gevoerd.
Al onmiddellijk na de meidagen van 1937 was het duidelijk dat de beperkende maatregelen tegenover anarchistische organisaties en instellingen dienden ter voorbereiding van een groter plan. De strijdvraag waarvoor de tegenstanders van de revolutie zich gesteld zagen, was niet nieuw. Zij was in feite zo oud als de revolutie zelf. Op welke wijze konden de overheidsinstellingen hun invloed op de economie behouden en vergroten. Langs welke wegen konden de rechten van de arbeiders beperkt of afgeschaft worden. In de nieuwe situa-tie na mei 1937 werd het offensief tegen de revolutie niet meer op één front ondernomen (zoals Comorera in januari 1937 nog had gedaan), en ook niet meer alleen in de nieuwe oorlogsindustrieën. Zij werd op alle fronten tegelijk ondernomen. Men begon bij het zwakke punt van de anarchisten in Catalonië, de landbouw. Aanvallen op landbouwcollectieven en aanslagen op anarchisten werden geënsceneerd en uitgevoerd. De PSUC spoorde de boeren aan om de collectieven te verlaten en het ministerie van landbouw weigerde de normale kredieten. Zelfs de schulden van de overheid aan de CNT-collectieven werden niet meer betaald.[46] De zwaarste klap viel echter niet in Catalonië, maar in Aragón, dat het grote voorbeeld van de anarchistische landbouwcollectieven was. Sinds dit gebied in de zomer van 1936 voor een groot deel door de anarchistische arbeidersmilities bevrijd was, hadden de CNT en de FAI er een grote invloed behouden. De leiding van dit overwegend agrarische gebied was in handen van de Raad van Aragón (Consejo de Aragón). Deze raad telde in het midden van 1937 een veertiental leden: 7 CNT, 2 UGT, 2 Esquerra, 2 PSUC, 1 Syndicalist.[47] President van deze Raad was de anarchist Joaquín Ascaso, een neef van de twee Ascaso’s die respectievelijk in juli 1936 en mei 1937 als FAI-militanten in Barcelona om het leven gekomen waren. Na de nederlaag van de anarchisten in de Bloedige Week, was Aragón niet meer of minder dan ‘het laatste van de anarchistische bolwerken’.[48] De communisten en rechtse socialisten van de regering-Negrín hadden al na enkele weken besloten om ook dit obstakel voor hun macht uit de weg te ruimen.
Eind juli 1937 worden de landbouwcollectieven in Aragón in de communistische pers ongemeen fel aangevallen en worden er maatregelen tegen deze ‘onaangepasten’ gevraagd. Op 8 augustus 1937 verklaart minister Juan Comorera op een meeting in Valencia openlijk, dat na de uitschakelijking van de anarchisten in Catalonië, Aragón aan de beurt was.[49] Drie dagen later wordt door de Centrale Regering de Raad van Aragón plotseling als onwettig ontbonden. Meer dan 600 CNT-militanten, onder wie Ascaso, worden gearresteerd bij een massale razzia; anarchistische bladen worden verboden en CNT-syndicaatsgebouwen worden door het leger bezet. Ter ondersteuning van deze goed voorbereide actie, waren drie communistische divisies naar de achterhoede van Aragón overgeplaatst, onder commando van generaal Lister. Een groot deel van de collectieven wordt met geweld bezet en vernietigd; de boeren worden gedwongen zich terug te trekken en hun land weer individueel te bebouwen. Men moet hierbij bedenken, dat dit alles zich afspeelde (en zich kón afspelen) terwijl drie anarchistische divisies de frontlijn in Aragón hielden tegen de fascistische legers![50]
De machteloze positie van de CNT wordt geïllustreerd door het feit, dat van dit flagrante verraad in de anarchistische pers nergens melding gemaakt wordt! Dit was enerzijds te wijten aan de strenge censuur, maar anderzijds ook aan de vrees van de CNT-leiding om de eenheid in gevaar te brengen. Alles wat zij kon doen was voorkomen dat de Aragonese anarchisten geëxecuteerd werden.
De kracht van de collectivisatiebeweging in Aragón wordt overigens wél bewezen wanneer na de eerste maanden van communistische terreur, ondanks alle moeilijkheden en tegenwerking het grootste deel van de landbouwcollectieven weer opgebouwd werd door de boeren van Aragón.[51] Maar het ‘laatste anarchistische bolwerk’ was gevallen.
In Barcelona en Catalonië wordt intussen na de meidagen een heel ander soort aanval op de collectivisatie gedaan. Door de Generalidad wordt plotseling bezwaar gemaakt tegen de erkenning van het Collectivisatie-Dekreet. In de tweede helft van mei 1937 was namelijk de vraag aan de orde gekomen, of men wettelijke maatregelen diende te treffen tegen onteigende ondernemers, die weigerden met het Collectivisatie-Dekreet rekening te houden. In verschillende buitenlandse havens waren schepen en goederen door de ex-aandeelhouders en ex-directieleden in beslag genomen. De gecollectiviseerde bedrijven drongen bij de Generalidad op maatregelen aan. Deze verklaarde nu echter plotseling te twijfelen aan de wettigheid van het Collectivisatie-Dekreet, “dat gedicteerd werd buiten verantwoordelijkheid van de Generalidad”.[52] Door de anarchisten en de Economische Raad werd deze houding scherp bestreden, en werd aangetoond dat het dekreet door de Esquerra-minister Tarradellas als eerste ondertekend was.
Begin juni wordt door de PSUC in de gemeenteraad van Barcelona een voorstel ingediend om alle openbare diensten onder controle van de gemeente te brengen (te municipaliseren). Dit was uit praktische overwegingen voor de Bouwvakken al gebeurd, maar met behoud van volledige arbeiderscontrole over de productie.[53] Het plan van de PSUC behelst echter alle openbare diensten (tram, bus, metro, gas, water, electriciteit enzovoort)onder de gemeente te plaatsen zonder dat de arbeiders daarover geraadpleegd worden, en zonder dat zij enige controle behouden. Het argument om deze ‘decollectivisatie’ door te voeren, was de inefficiëntie en de onverantwoordelijkheid van het arbeiderszelfbestuur.[54] Bovendien wees de PSUC op het feit dat de CNT zelf steeds voor de functie van communes en vrije gemeentes gepleit had, waarin uiteraard een groot aantal diensten gemeentelijk georganiseerd zouden zijn. De anarchisten verzetten zich echter fel tegen deze plannen van de PSUC en betogen dat municipalisatie alleen geaccepteerd kan worden, wanneer de gemeenten geen politieke organen meer zijn en niet meer door politici, maar door de producenten geleid worden. “Wij anarchisten zijn voorstanders van de municipalisatie, omdat dat een integrerend onderdeel is van onze anarchocommunistisch beginselen, maar alleen op basis van de vrije communes, waarin de hand- en hoofdarbeiders de enigen zijn die beslissingen nemen en verantwoordelijkheid dragen.”[55] Ook de gecollectiviseerde bedrijven in de bedreigde sector laten er het niet bij zitten. Zij geven een verklaring uit, waarin zij één jaar collectivisatie analyseren. Daarin wordt er op gewezen dat de gecollectiviseerde bedrijven tweemaal zoveel belasting aan de gemeente en de Generalidad betalen, als de particulieren. De dienstverlening aan de verbruikers is met 30% gestegen, de tarieven zijn vaak aanzienlijk gedaald en een aantal noodlijdende diensten wordt door hen ondersteund.[56]
De opmerking van de CNT, dat de gemeenten nog steeds grotendeels door politici bestuurd worden, sloeg nog op een ander probleem, dat in deze tijd op de voorgrond treedt. In een aantal Catalaanse gemeenten werden na de meidagen de anarchisten (en speciaal de FAI-vertegenwoordigers) uit de gemeenteraden gezet, omdat zij daarin voor 19 juli 1936 ook geen zitting hadden gehad! De CNT en de FAI protesteren onmiddellijk tegen deze onrechtvaardige handelwijze. In een brochure eisen zij de stopzetting van de aanvallen op de collectieven, garanties voor leven en veiligheid van anarchisten, de economische mobilisatie van de hele bevolking en de omvorming van de gemeenteraden in economisch-administratieve organen.[57] Maar hun rol blijkt op deze terreinen definitief uitgespeeld te zijn. Méér dan protesteren kan de CNT niet meer. In juni 1937 wordt door de Centrale Regering bepaald, dat leden van de FAI geen zitting meer mogen hebben in de Volkstribunalen of andere antifascistische organen, omdat de FAI een illegale en geheime organisatie is.[58] Het antwoord van de FAI is. dat zij zichzelf opheft en vervolgens zich als een wettige, politieke partij heropricht, waarvan iedereen lid kan worden.
Stuk voor stuk gaan dus de politieke, sociale en economische verworvenheden van de revolutie voor de anarchisten verloren. Binnen één jaar waren zij (zelfs in Catalonië) geheel teruggedrongen door de communisten en de burgerlijke partijen. Dat zij zich op het economische vlak nog zo lang wisten te handhaven, kwam ongetwijfeld door de resolute houding van de arbeiders in de bedrijven, die weigerden hun revolutionaire verworvenheden af te staan. Zij reageerden fel op iedere aantasting van hun rechten en wezen de toegeeflijkheid van de CNT-leiding radicaal van de hand. Maar tenslotte zou alle verzet slechts uitstel van executie blijken. Zo gauw de oorlog voorbij was, zouden hun voorrechten eveneens volgens plan vernietigd worden. De centrale regering en de Generalidad lieten er geen twijfel over bestaan dat de bestaande toestand hoogstens als tijdelijk gezien moest worden. Scherpe acties tegen de arbeiders bleven echter uit omdat zij schade aan de oorlogsindustrie zouden kunnen toebrengen.[59] Maar in alle belangrijke takken van industrie werden overheidspersonen, controleurs en waarnemers geplaatst en groeide de invloed van de staat via de voortwoekerende bureaucratie.
In de electriciteitsbedrijven nam de invloed van de gemeenten toe, ondanks het succesvolle verzet tegen de municipalisatie. Goedkeuring van nieuwe collectivisaties werd alleen in ruil voor meer overheidsinvloed gegeven.[60] De Collectieve Waterleidingbedrijven van Barcelona werden op 2 juni 1937 omgezet in een legale, door de Generalidad goedgekeurde, onderneming. Het nieuwe statuut, dat op 30 september 1937 in werking trad, bepaalde dat de fabrieks- en sectiecomités voortaan niet meer door de arbeiders, maar door de Bedrijfsraad gekozen zouden worden. De democratie vanonder af wordt nog verder verzwakt door de bepaling dat slechts éénmaal in het jaar een algemene arbeidersvergadering gehouden zal worden, waarin de Bedrijfsraad over haar beleid verantwoording moet afleggen. Vroeger werden regelmatig algemene vergaderingen gehouden, omdat deze (terecht) als de hoeksteen van het arbeiderszelfbestuur gezien werden.[61] De manier waarop het vakblad van de energiebedrijven over deze veranderingen schrijft, is leerzaam: “Vanaf vandaag is de abec (het nieuwe bedrijf, J.G.) de wettelijke onderneming binnen de nieuwe orde, als opvolgster en erfgename van de soab (het vroegere collectief, J.G.), die door de sociale revolutie mogelijk werd gemaakt. De arbeiders blijven leden van de cnt; de verantwoordelijke leiders zijn dezelfden, behalve enkele wisselingen. De hervormende kracht van het bedrijf is dezelfde gebleven, evenals haar revolutionaire wil; haar geloof en haar loyaliteit aan de beginselen van de CNT veranderen niet. Maar wel veranderd is het kader waarin zij gevat is. … Er is een einde gekomen aan de revolutionaire fase in de eigenlijke betekenis, er vangt een tweede fase aan, waarin het collectieve leven van het bedrijf met al zijn interne organen zich dient aan te passen aan een normale gang van zaken, althans juridisch gesproken.”[62]
Ook het bouwvakkercollectief van Barcelona verloor zijn onafhankelijk karakter. Het werd op het einde van 1937 onder controle van de Generalidad gesteld. Deze benoemde enkele waarnemers (‘interventores’), die een rapport over het collectief moesten opstellen. In het rapport wordt zonder meer gesteld dat de arbeidersleiding een volkomen gebrek aan verantwoordelijkheid heeft getoond, en dat de administratie van het collectief in chaotische toestand verkeerde. Door de Generalidad worden hierop de functies van de ‘interventores’ aanzienlijk uitgebreid en krijgen zij volmachten voor de leiding van het collectief.[63] De onderneming wordt gereorganiseerd en het ministerie van economische zaken weet daarbij bijna alle functies van belang door haar mensen te doen bezetten. Een sterke uitbreiding van de bureaucratie is het gevolg. De CNT-syndicaten waren te vermoeid om nog te protesteren of verzet aan te tekenen. “Wij dienen de nieuwe Bedrijfsgroep te zien als een stuk van onszelf en wij moeten bedenken, dat de interventiecommissie niets anders is dan een steun, en geen usurpatie”, aldus een goede raad, die het vakblad van het voormalige arbeiderscollectief aan haar leden geeft.[64]
Waar de overheid voorzichtig en zonder overhaasting te werk ging, kon zij de arbeiderscollectieven ontkrachten. Slechts zelden wisten de arbeiders op de duur de aantasting van hun rechten te verhinderen. Overal won de overheid aan invloed en macht. Zij beschikte over kapitaal, over grondstoffen, over deviezen enzovoort; de arbeiders waren uiteindelijk geen partij voor haar. De Catalaanse ex-minister Vidiella deelde in december 1937 met grote voldoening mee dat “… het arbeiderscomité van de Barcelonese Energiemaatschappij niet langer de filmvoorstellingen controleerde. Het houdt zich slechts bezig met zaken, die het personeel betreffen. De leiding van de grote installaties van de Maatschappij is in handen van de Catalaanse regering, door middel van de hogere ambtenaren van de Maatschappij.”[65] Verzet kwam wel van de leden van de gesocialiseerde openbare vermakelijkheden. Wanneer Comorera in januari 1938 als minister van economische zaken de nationalisatie van deze collectieve bedrijven beveelt, volgt een algemene staking van de openbare vermakelijkheden in Barcelona. Bij daaropvolgende besprekingen wordt met veel moeite een compromis bereikt. Er zal een interventiecommissie benoemd worden, die niemand verantwoording schuldig is en alleen uit CNT- en UGT-leden bestaat. Deze commissie (aanvankelijk uit 3 CNT en 1 UGT afgevaardigde) neemt de leiding van de bedrijfsraad over. Alle afdelingsraden en sectiecomités worden echter onmiddellijk buiten werking gesteld.[66]
De drang tot nationalisatie en staatsinvloed deed zich in de loop van de oorlog steeds sterker voelen. Nauw hiermee verbonden was de wens van de overheid om de buitenlandse belangen te sparen. De bevoegdheden van de arbeidersraden werden steeds meer teruggedrongen naar het terrein van ‘personeelszaken’.
In de Economische Raad van Catalonië wordt op 3 november 1937 door de afgevaardigde van de Acción Catalana Republicana, een burgerlijke partij, een felle aanval gedaan op de collectieven. Deze aanval wordt (uiteraard) ondersteund door de PSUC, die er in haar bladen grote aandacht aan besteedt, maar ook, zij het aarzelend, door de Esquerra. Een plan voor de inperking van de collectivisatie wordt ingediend, dat de volgende punten behelsde:
Duidelijk spreekt uit dit plan de wens om de belangen van de eigenaars en de buitenlandse investeerders zwaarder te laten wegen dan die van de arbeiders. Om dit doel te bereiken en de nederlaag van de CNT te voltooien, was de PSUC geen middel te grof. Zij organiseerde zelfs de handelaars en industriëlen van Catalonië in een ‘vakorganisatie’, de Gepci, waarvan één van de meest bekende diehards van de ondernemersorganisaties van voor de revolutie voorzitter was. Het gematigd socialistische blad ‘Adelante’ noemde deze organisatie dan ook verontwaardigd ‘een club van stakingsbrekers en arbeidersvijanden’.[68] Door middel van deze en andere pressiegroepen weet de PSUC in de Generalidad haar politiek volkomen door te drijven.
Op 8 februari 1938 kondigde Comorera plotseling een ‘aanvulling’ op het Collectivisatie-Dekreet af, dat de functie van de controlerende raden moest herzien. De raden zouden zich veel te zelfstandig gedragen hebben en daarom werden hun bevoegdheden sterk ingeperkt. Een van de paragrafen van deze aanvullende wet luidde letterlijk: “Het is noodzakelijk om nogmaals precies vast te stellen dat in alle bedrijven waar de patroon aangebleven is, deze de werkgever is, met alle consequenties van autoriteit, vertegenwoordiging en verantwoordelijkheid.”[69]
De CNT wist tegen deze aantasting van de positie van de arbeiders geen duidelijke verdediging te stellen. Nog steeds overheerste bij de leiding het idee dat alles wat de overwinning van de Republiek in gevaar kon brengen, verworpen moest worden. Voor de fictie van de eenheid werd alles opgeofferd, zelfs de revolutie.[70] Kritiek werd zo goed als nooit uitgeoefend, althans van de CNT-zijde. De FAI nam in haar organen een kritischer houding aan en waarschuwde voor een volkomen overwinning van het communisme. Zij vroeg zich af of de toestand onder het communisme niet slechter zou blijken te zijn dan in de periode voor de 19e juli 1936.[71] De enigen, die onverbiddelijk en zonder ophouden het communistische gevaar bestreden, waren de ‘Amigos de Durruti’, die in de Bloedige Week zo’n grote rol hadden gespeeld. In hun blad El Amigo del pueblo leverden zij felle kritiek op de houding van de communisten, maar ook op de in hun ogen te slappe leiding van de CNT. In feite vertegenwoordigde deze groep in de jaren 1937 en 1938 de enige zuivere anarchistische stroming in Spanje. Onder de CNT-leiders waren er zelfs, die zó ver gingen dat zij compromisloos de regering-Negrín volgden. Tot deze groep, die spottend de ‘negrínistas’ genoemd werd, behoorde zelfs de secretaris-generaal van de CNT, Mariano Vazquez. Geen wonder dat de Amigos de Durruti door de CNT-leiding gedesavoueerd werden en men scherp tegenover elkaar stelling nam. Het programma van deze linkervleugel liet aan duidelijkheid niets te wensen over:
Kortom, grotendeels de idealen van de eerste revolutionaire maanden na de 19e juli. De publicatie van dit programma, een jaar na de revolutie, moet de CNT-leiding wel als een doorn in het vlees hebben gestoken. Maar eenmaal op de weg van collaboratie met hen, die niets anders waren of konden zijn dan gezworen vijanden van de revolutie, was er geen terug meer mogelijk. Steeds meer moest men de nationalisatie en centralisatie van de economie aanvaarden. De macht van de basisorganen, zoals bedrijfsraden en controlerende raden, werd ook door de CNT ingeperkt ten gunste van centrale organen. Maar de tragiek was, dat vele van deze organen niet langer onder arbeiderscontrole stonden, maar semi-officiële staatsorganen waren geworden. Op het Nationale Congres van de CNT te Valencia in januari 1938, wordt besloten dat de zeggenschap over alle gecollectiviseerde industrieën aan een Nationale Raad zal komen. “De industriële ondernemingen en de agrarische collectieven, die door de CNT gecontroleerd worden, zullen bestuurd worden door de Nationale Raad voor de Confederale Economie (‘Consejo Nacional de Economia Confederal’).”[73] De oorspronkelijke administratieve en coördinerende functie van de overkoepelende organen wordt hier dus vervangen door directe leiding.
Een volgende stap op deze weg is het Pact tussen de CNT en de UGT, dat op 18 maart 1938 tot stand komt. Alleen indien men kennis heeft genomen van de ontwikkeling, die de CNT zelf tot aan dit tijdstip heeft doorgemaakt, kan men de betekenis van dit Pact op waarde schatten. In zekere zin was het Pact, dat de meest elementaire doelstellingen van het anarchisme de rug toe draaide, een logisch gevolg van de eerdere ontwikkelingen binnen de CNT. De verhouding tussen de twee grote Spaanse vakcentrales was steeds teleurstellend geweest. Een werkelijk éénheidsprogramma was nooit tot stand gekomen. De afspraken van oktober 1936, toen de CNT tot de regering toetrad, zou men met de woorden van Largo Caballero het beste kunnen karakteriseren als een ‘non-agressie pact’.[74] Onder invloed van de contrarevolutie (die ook de linkervleugel van de UGT uitschakelde) en het Ebro-offensief van Franco, dat in het begin van 1938 de Burgeroorlog dreigde te beslissen, komt het eenheidsprogramma of Pact eindelijk tot stand. Op 9 februari publiceert de UGT haar voorwaarden en op 13 februari de CNT. Het definitieve programma is op 18 maart gereed.[75]
Het eenheidsprogramma van de CNT-UGT verdient alle belangstelling als document over de politiek-economische verhoudingen op het einde van de Burgeroorlog. Het aanvaardde de nationalisatie van de bodem, de mijnen, de spoorwegen, de zware industrie en alle industrieën waarvoor dit nodig zou zijn. Een Hogere Economische Raad voor heel Spanje moest de uitvoering van dit project mogelijk maken, in samenwerking met de Nationale Raden van Industrie (de syndicaten). De oorlogsindustrie zou geleid worden door een Algemene Raad, waarin syndicaten en overheid vertegenwoordigd zijn. Municipalisatie zal alleen doorgevoerd worden voor die openbare (gemeentelijke) diensten, die daarvoor op de een of andere manier in aanmerking komen. Onroerende goederen moeten in principe steeds door de gemeenten beheerd worden. De collectivisatie zal wettelijk geregeld worden en beperkt worden. Letterlijk luidt dit programmapunt: “De CNT en de UGT stellen de juridische legalisatie van de collectieven zonder meer op prijs. Zij vinden het met betrekking daartoe noodzakelijk dat er een regeling wordt opgesteld, die bepaalt welke collectieven moeten blijven bestaan, de normen vastlegt voor hun oprichting, hun functioneren en de interventie van de staat. De collectieven die niet onder deze regeling vallen, zullen moeten verdwijnen.”[76] De gelegaliseerde collectivisaties, die economisch rendabel zijn, moeten door de staat geholpen worden. De belangrijkste overwinning van 1936 is volgens het Pact de arbeiderscontrole (en niet de collectivisatie). Deze arbeiderscontrole moet door de staat beschermd worden en met waarborgen omkleed. De controlerende raden moeten democratisch gekozen worden en oefenen controle uit op de productie, de administratie, de winsten, de arbeidsvoorwaarden en de sociale voorzieningen.
Alles bijeen wordt door de CNT via dit programma een verregaande nationalisatie geaccepteerd. De economie wordt volledig gecentraliseerd en komt zo niet direct onder de leiding, dan toch onder de curatele van de almachtige staat.[77] Het anarchistische verleden van de CNT schijnt in maart 1938 geheel vergeten. Op het gebied van de lonen blijkt deze verloochening van de anarchistische idealen het sterkste. Er wordt in het eenheidsprogramma bepaald, dat er een minimumloon nodig is, maar dat in principe het loon rekening moet houden met de functie en productiviteit van de arbeider: “Voor meer en betere productie, meer beloning.”[78] Niet de CNT, maar de UGT trok bij de vaststelling van dit programma aan het langste eind. De socialistische veteraan Luis Araquistan verklaarde dan ook zeer tevreden te zijn over de afsluiting van het Pact: “De CNT is socialer geworden in die zin, dat zij de noodzaak van de staat erkent als instrument van strijd en bevestiging van revolutionaire veroveringen, zowel naar binnen toe als naar buiten. Wat een vreugde voor een socialist, om het programma van nationalisatie, municipalisatie en collectivisatie te lezen, zoals dat door de CNT is vastgelegd! Sommige artikelen lijken wel ontleend te zijn aan ons eigen programma […] Bakounin en Marx omhelzen elkaar in dit CNT-document.”[79]
De invloed van het CNT-UGT Pact is gering geweest. In ieder geval heeft het niet de rechten van de arbeiders, zij het dan op nog zulk een beperkte wijze, kunnen beschermen. Waarschijnlijk heeft het de centrale regering daarentegen wel de moed gegeven, om de laatste resultaten van de sociale revolutie de nek om te draaien. Begin augustus 1938 wordt een Raad van de Arbeid (‘Consejo del Trabajo’) ingesteld, om zoals de regering zegt “de goede gang van zaken in alle industrieën en afdelingen te normaliseren.”[80] Deze raad telt 31 leden, die als volgt verdeeld zijn: 7 namens de overheid, 12 namens de werkgevers, en 12 namens de werknemers. (6 CNT en 6 UGT) De arbeiders bevonden zich aldus binnen dit hoogste orgaan, dat over hun belangen moest beslissen, veruit in de minderheid: 12 tegen 19! Toch accepteerde de CNT-leiding dit voorstel en nam zitting in de Raad van de Arbeid. Daarmee werd het idee van de klassenstrijd in alle stilte verworpen. Op 11 augustus 1938 wordt door de centrale regering de gehele oorlogs- en wapenindustrie in Catalonië genationaliseerd en onder het ministerie van oorlog geplaatst. Tegelijkertijd wordt het Autonomiestatuut van Catalonie opgeheven. Hiermee was de laatste fase van de contrarevolutie voltooid. De afzonderlijke rol van Catalonië was uitgespeeld. De centralistische, bureaucratische en door Moskou geleide republiek van Negrìn c.s. wiste de laatste sporen van de ‘Sociale Republiek’ van 1936 uit. Dit werd gesymboliseerd door de overbrenging van de regering uit Valencia naar Barcelona.[81]
Het eerste gevolg van de naasting van de Catalaanse oorlogsindustrie was een toevloed van bureaucraten en managers. Onder hen bevonden zich de ‘interventores’, en de ‘consejeros’ of ‘raadslieden’, die meestal Russen waren. De arbeiders die bijna twee jaar de wapenindustrie geleid hadden, werden van hun functie ontheven. Discipline en formalisme kwamen in de plaats van enthousiasme en vrijheid. Het gevolg was een enorme demoralisatie onder de arbeiders. De productie liep snel terug en de verhoudingen tussen het personeel verslechterden.[82] Toch moet men bij dit alles niet vergeten, dat deze natio-nalisatie van de oorlogsindustrie óók in het eenheidsprogramma van de CNT-UGT opgenomen was. De centrale regering voerde eenvoudig het plan uit dat door de CNT-leiding was opgesteld en goedgekeurd. De eveneens gevraagde Nationale Raad voor de Oorlogsindustrie werd weliswaar niet opgericht, maar het valt te betwijfelen of dat aan de situatie veel veranderd zou hebben.
Twee jaar na de revolutie van juli 1936 waren de Catalaanse arbeiders het grootste deel van hun verworven rechten weer volledig kwijt. Alle belangrijke industrieën waren onder staatscontrole gesteld en het buitenlands kapitaal was weer onaantastbaar. De bedrijfsraden waren in de meeste gevallen gedegenereerd tot een soort van adviescollege voor sociale aangelegenheden. De syndicaten waren machteloos. Toch bleven er bedrijven door arbeiders bestuurd en geleid. In heel Catalonië waren er nog zelfstandige bedrijven, die de herinnering aan de eerste maanden van de revolutie levend hielden; waar de arbeiders nog de leiding hadden. De anarchist Leval is zelfs van mening dat er eigenlijk niet van een nederlaag van de revolutie gesproken kan worden. Hij wijst op de ledentallen van de CNT en de FAI, die ook na mei 1937 bleven groeien. Ondanks de aanvallen en de sabotage van de communisten zouden de collectieven stand gehouden hebben. Het anarchistisch collectivisme kon niet ten onder gaan, stelt hij, “want in ieder opzicht was de burgerlijke kapitalistische machine zo goed als geheel vernield, de overheid was niet in staat de productie in eigen hand te nemen en de UGT-syndicaten ontbrak het te zeer aan durf en initiatief.”[83] Er is zeker enige waarheid in deze uitspraak, maar dat kan ons niet de ogen doen sluiten voor het feit dat het directe arbeiderszelfbestuur, zoals dat door de anarchisten in 1936 verwezenlijkt werd, na mei 1937 stelselmatig aangetast werd. Door de communisten en de burgerlijke partijen is consequent de collectivisatie bestreden. Waar zij konden, hebben zij haar vernietigd. En helaas heeft de economische contrarevolutie maar al te goed haar werk gedaan.
Voor de volledige titels van de hier in hoofdletters aangeduide bronnen zie de bibliografie op blz. 241.
De in de Aantekeningen cursief gedrukte afkortingen en trefwoorden verwijzen naar kranten en tijdschriften, de overige naar boeken en brochures.
Kranten en tijdschriften
Boeken en brochures