Inhoud

Armoede en precariteit

Door Dorothy Day


Armoede en precariteit

Het is moeilijk om over armoede te schrijven.

Wij leven in een achterstandswijk. Er komen steeds meer Puertoricanen bij, het wordt steeds voller. Zij hebben de laagste lonen in de stad, doen het zwaarste werk, zijn het kleinst en het meest ondervoed - generaties lang onderworpen aan uitbuiting en ontberingen.

Het is moeilijk om over armoede te schrijven wanneer de achtertuin van Chrystie Street nog vol staat met meubels, op straat gezet bij de ontruiming van een huurder hiernaast.

Hoe kunnen we deze mensen zeggen: “verheug je en wees blij over de beloning die op je wacht in de hemel,” terwijl wijzelf comfortabel leven, een warm huis hebben, zitten aan een goede tafel en goede gekleed zijn? Misschien met geen enkel fatsoen. Ik was in de gelegenheid om het opvangcentrum voor dakloze families hier in de stad afgelopen maand te bezoeken. Ik zat daar een paar uur en dacht na over armoede en nood - een familie met twee kinderen die sliepen in de armen van hun ouders, vier anderen die om hen heen renden; een ander jong stel waarvan de moeder zwanger was. Ik meldde me bij de jonge man die de leiding had. (Ik wilde niet dat het leek alsof ik hen daar kwam bespioneren. Het enige wat ik wilde weten, was wat de situatie was wat betreft de huisvesting van dakloze families.) Hij verontschuldigde zich voor het feit dat ik had moeten wachten en vertelde me dat hij dacht dat ik één van de cliënten was.

We moeten altijd denken en schrijven over armoede, want als we niet te midden van haar slachtoffers zijn ontgaat de realiteit ons ervan. We moeten praten over armoede, omdat mensen ingekapseld raken door hun comfort en deze uit het oog verliezen. Zo veel nette mensen komen om ons te bezoeken en vertellen hoe hun familie opgroeide in armoede. Hoe ze door hard werken en samenwerken hun kinderen hadden onderwezen - zelfs priesters en nonnen hadden opgeleid voor de kerk. Ze stelden dat de gezonde gewoonten en een stabiele familiesituatie mensen in staat stellen om de armoede van de verarmde klasse te ontkomen, ongeacht hoe hard de achterbuurt ook is waarin ze gedwongen zijn te wonen. Maar waarom lukt dit dan niet iedereen? Nee, deze mensen weten niets over de armen. Hun beeld van armoede is alsof het iets moois is, duidelijk gestructureerd, als een nonnencel.

En misschien kan het niet worden uitgelegd: misschien zullen ze het moeten ervaren. Of misschien is het een genade waar we voor moeten bidden. We krijgen meestal waar we voor bidden, en misschien zijn we bang om ervoor te bidden. En toch ben ik ervan overtuigd dat dit de genade is die we het meest nodig hebben in deze crisistijd, waarin uitgaven tot in de miljarden lopen om ‘onze Amerikaanse manier van leven’ te beschermen. Misschien werpt deze verdediging wel de armoede op ons waar we bang zijn om voor te bidden.

Ik herinner me onze eerste pogingen toen we begonnen met het publiceren van onze krant.[1] We hadden geen kantoor, alleen een typemachine die we in de eerste maand werd verpand. We schreven de krant op parkbankjes en aan de keukentafel. In een poging om iets aan de armoede van onze buren te doen, gaven we hen onze meubels en zaten op dozen. Maar zo snel als we dingen weggaven, kwamen mensen ons alweer spullen brengen. We gaven dekens aan families in nood en toen we ons eerste Gasthuis voor de Behoeftigen begonnen, zamelden mensen voor ons de dekens in die we nodig hadden. We deelden eten uit en er werd meer eten gebracht - exotisch eten soms: een beetje wild uit het Noordwesten van Canada, een blik oesters uit Maryland, een doos met honing uit Illinois en we ontvangen nu zelfs zalm uit Seattle, overgevlogen vanaf de andere kant van het continent; niets is voor de armen te goed.

Niemand die bij de Catholic Worker werkt krijgt betaald. Dus onze lezers voelen zich verplicht om iets bij te dragen en te geven om ons werk gaande te houden. En dan voelen we een ander soort armoede, een gebrek aan reputatie. Er wordt ons regelmatig met minachting gezegd “Waarom zoeken zij geen baan, en helpen de armen op die manier? Waarom leven ze bedelend van anderen?”

Ik kan op zulke kritiek alleen maar reageren door te zeggen dat het dingen moeilijker zou maken als we Roger voor zijn werk van veertien uur per dag in de keuken in de keuken, de kleedkamer, het kantoor; om Jane te betalen voor het runnen van het vrouwenhuis en Beth en Anabel voor het uitdelen van kleren, voor het maken van stencils en het helpen van de armen en zieken, en dat zij hun geld allemaal weer terug zouden investeren in het ondersteuningswerk. Of om het nog ingewikkelder te maken, zouden ze allemaal kunnen gaan werken, geld verdienen om daarmee de ruimtes te betalen en de salarissen van de anderen om het huis te runnen. Het is gewoon makkelijker om arm te zijn. Het is makkelijker om te bedelen. Het belangrijkste is aan niets vast te houden.

Maar de tragedie is dat we dat wel doen, we houden aan van alles vast – aan onze boeken, onze hulpmiddelen, onze kleding; en in plaats van te juichen als ze ons worden afgenomen klagen we. We protesteren wanneer mensen tijd en privacy van ons wegnemen. Ook aan deze ‘goederen’ houden we vast.

Zo nu en dan, wanneer we na beginnen te denken over armoede - vaak na het lezen over het leven van een heilige als Benedict Joseph Labre. dan dromen we ervan erop uit te gaan, levend met de misdeelden, slapend op parkbankjes of in de opvangcentra van de stad, leven in de kerk, zitten voor het Heilige Sacrament zoals we zovelen zien doen bij de Gemeentelijke Huisvesting. En wanneer zulke gedachten komen op warme lentedagen wanneer de kinderen in het park spelen en het fijn is buiten op straat te zijn, weten we dat we onszelf voor de gek houden, want we dromen enkel van een vorm van luxe. Wat we willen is de warme zon, en rust en tijd om na te denken en te lezen en geen last te hebben van de mensen die ons maar blijven storen van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat. Nee, het is niet eenvoudig, dit hele verhaal van armoede.

“Precariteit” is een essentieel onderdeel van werkelijk vrijwillige armoede, schreef een goede en vrome priester uit Martinique. “Werkelijke armoede is zeldzaam” schreef hij. “Hedendaagse religieuze gemeenschappelijk zijn goed, dat denk ik echt, maar ze hebben een verkeerd beeld van armoede. Ze accepteren armoede, geven er principieel aan toe, maar alles moet goed en sterk zijn, gebouwen moeten brandzeker zijn. Precariteit wordt overal afgewezen, en precariteit is een essentieel onderdeel van armoede. Dit is vergeten. Hier in ons klooster willen we dat alles precair is, behalve de kerk. De afgelopen dagen is onze refter bijna ingestort. We hebben overal extra balken geplaatst en hij zal het nog wel weer twee of drie jaar volhouden. Hij zal op een dag op onze kop vallen, dat zal grappig zijn. Precariteit zorgt ervoor dat we de armen beter kunnen helpen. Als een gemeenschap altijd aan het bouwen is, zich uitbreidt, dingen opfraait, blijft er niets over voor de armen. We hebben het recht hiertoe niet, zolang er achterstandswijken, sloppen en wachtrijen voor brood zijn.”

In de geschiedenis van de kerk hebben de heiligen keer op keer armoede benadrukt. Elke religieuze gemeenschap startte in armoede en had het enorm zwaar. Maar met de vreugdevolle acceptatie van de ontberingen door de simpele priesters, broeders, monniken of nonnen, die hun jeugd en energie gaven en zich inspanden, zouden deze gemeenschappen al snel tot bloeien komen. Eigendom werd uitgebreid en gebouwen vergaard; en hoewel er nog steeds individueel eigendom in de gemeenschap bestond, was er gemeenschappelijke rijkdom. Het is moeilijk arm te blijven.

Eén manier is om geen geld te accepteren dat verdiend is door dit te onttrekken aan de armen. Hier volgt het verhaal van St. Ignatius van Laconi, een kapucijn[2] die recentelijk heilig werd verklaard. Ignatius ging elke dag met een zak naar het dorp om daar te bedelen bij de lokale bevolking, maar hij zou nooit naar een koopman gaan die zijn fortuin opgebouwd had over de ruggen van de armen. Franchio, de rijke man, werd telkens woedend als de heilige aan zijn deur voorbij kwam. Hij was niet boos omdat hij de kans niet kreeg om een aalmoes te schenken, maar was bang voor de publieke opinie. Hij beklaagde zich bij het klooster, waarop de Overste St. Ignatius gebood om de volgende keer als hij er op uit ging, ook bij de koopman te bedelen.

“Al goed”, zei Ignatius gehoorzaam. “Als dat is wat u wilt Vader, zal ik dat doen, maar ik zal ervoor zorgen dat de Capucijnen niet dineren van het bloed van de armen.”

De koopman ontving Ignatius rijkelijk en gaf hem een ruimhartige bijdrage. Hij vroeg hem om nog eens voorbij te komen in de toekomst. Maar Ignatius had het huis nog maar net verlaten, of er begonnen druppels bloed uit de zak die over zijn schouder hing te sijpelen. Het bloed druppelde van de voordeur van Franchinos woning, door de straten van het dorp tot aan het klooster. Overal waar Ignatius ging, volgde hem een spoor van bloed. Toen hij bij het klooster aankwam, legde hij de zak aan de voeten van de Overste. “Wat is dit?”, vroeg de Overste. “Dit”, zei St. Ignatius, “is het bloed van de armen.”

Dit verhaal verscheen in de laatste column van F.P. Kenkel, een eenvoudige gelovige, een strijder voor maatschappelijke rechtvaardigheid. Hij is redacteur bij de Social Justice Review in St. Louis (en altijd al een vriend van Peter Maurin).

Meneer Kenkel laatste in zijn laatste stuk dat de universele crisis in onze wereld vandaag de dag ontstaat door de liefde voor geld. “Het verre Oosten en het Midden-Oosten [en hij had ook heel Afrika en Latijns Amerika kunnen zeggen] vormen samen een enorme zak waar bloed uit sijpelt. De stroom zal niet stoppen zolang onze interesse in de mensen daar grotendeels wordt beheerst door financiële en economische overwegingen.”

Vrijwillige armoede is het antwoord, zou Peter Maurin zeggen. Door vrijwillige armoede zullen we de middelen hebben onze broeders te helpen. We kunnen onze broeders in nood niet eens zien voor we onszelf ontledigen. Het is de enige manier om onze liefde te laten zien.

Voetnoten