Door Des McCarron van de Workers Solidarity Movement
Redelijk veel mensen zijn het ermee eens dat het anarchistische principe “van een ieder op basis van hun mogelijkheden, naar een ieder op basis van hun behoeften” een goed idee is. Een zelf-georganiseerde samenleving waarin iedereen echte zeggenschap heeft over hoe de zaken gerund worden zou ook een prachtig idee zijn. Mensen knikken misschien mee met het liedje “Imagine” van John Lennon, maar zouden evengoed hun hoofd schudden en je vertellen dat zoiets nooit zou kunnen werken “in de echte wereld”. Je zou waarschijnlijk verteld worden dat mensen van nature hebzuchtig en egocentrisch zijn en dat een dergelijk experiment in chaos zou eindigen. In de twintigste eeuw zijn gewone werkende mensen er echter doorlopend in geslaagd om het heft in eigen handen te nemen. Nergens zijn mensen zo ver gekomen in het creeëren van een volledig zelf-georganiseerde anarchistische samenleving als in grote delen van “republikeins” Spanje te midden van de Spaanse burgeroorlog. Daar werd, gedurende enkele jaren, zowel op het platteland als in de fabrieken door werkers en boeren aangetoond dat anarchisme verre van chaotisch was, maar juist een efficiënt, wenselijk en reëel alternatief voor hoe de samenleving te organiseren.
Dit overzicht van de enorme sociale revolutie in Spanje is vooral gebaseerd op Gaston Levals “Collectives in the Spanish Civil War”. Leval was een Franse anarchist, die was verbannen vanwege zijn weerstand tegen de dienstplicht ten tijde van de eerste wereldoorlog. Hij bracht veel van de jaren waarin hij verbannen was door in Spanje en Latijns Amerika.
Hij keerde terug in 1936, net op tijd om de revolutie in economische en sociale organisatie te documenteren, terwijl deze ontwikkelingen plaatsvonden. In plaats van naar het front te trekken zag hij het belang in van deze veranderingen en deed een poging om deze op enige wijze vast te leggen voor de toekomst.
De graad van collectivisering van het land was ongekend. Schattingen van de aantallen betrokkenen in collectieven lopen op tot in de miljoenen - Levals eigen schatting was tussen de 5 en 7 miljoen direct of indirect betrokken personen. Zeker is dat er enkele miljoenen op enige wijze deelnamen, minstens enkele weken lang, tot aan drie jaar lang, afhankelijk van het verloop van de oorlog. Op het toppunt van de collectivisering waren er 400 collectieven in Aragon, 700 in de Levant en 300 in Castille. Veel mensen weigeren te geloven dat er zoveel mensen vrijwillig zouden meedoen met collectivisering, ongeacht of ze zelf grootbezitters of landloze armen waren.
Een beschuldiging die herhaald wordt door bijna alle geschiedkundigen die de Spaanse Burgeroorlog bestudeerden is dat de kolonnes van de anarcho-syndicalistische CNT vakbond collectivisering afdwongen bij machte van hun wapens. Ironisch genoeg werd dit als eerste genoemd door een vooraanstaand lid van de Spaanse Communistische Partij, maar het wordt alsnog als waar aangenomen door de meerderheid van de historici.
De claim houdt echter geen stand wanneer er ook maar en passant naar de feiten wordt gekeken. De CNT was vooral een arbeidersvakbond, met haar voornaamste basis in Barcelona en Madrid. In veel gebieden zoals Castille en Aragon waren hun aantallen extreem laag. Er waren bijvoorbeeld maar 34.000 leden van de CNT in Aragon, Navarra en Rioja. Dit terwijl al deze gebieden grotendeels gecollectiviseerd waren.
De militaire colonnes van de CNT bewogen zich direct naar het front en speelden verder vrijwel geen rol in de collectieven. In de woorden van Leval over de militairen van de CNT: “[they] lived on the fringes of the task of social transformation being carried out.” Enkele militairen met visie zoals Durutti realiseerden het belang van soldaten terugsturen naar de collectieven, maar dit betrof ervaren organisers, niet gewapende troepen. Tot slot was het zo dat er in alle gecollectiviseerde gebieden veel individualisten woonden waarvan het was toegestaan dat ze het land dat ze bezaten vasthielden. Verre van lastiggevallen of gedwongen worden om zich aan te sluiten werd hen toegestaan om gebruik te maken van de vele gratis diensten van de collectieven. Hoewel hun aantallen mettertijd terugliepen bleven ze in veel gebieden een significante minderheid van de bevolking. Dit zou niet zijn gebeurd als collectivisering zou zijn afgedwongen.
Laten we ons richten op een regio, Levals eerste voorbeeld: Aragon. Naar schatting nam zo’n 69,5% van Aragons toendertijd 430.000 bewoners van de revolutionaire zone deel aan de collectieven, waarvan er 400 werden opgericht. Toen Leval aankwam in februari van 1937 waren er 275 collectieve dorpen waarin 141.430 families georganiseerd waren in 24 kantonnale federaties die in Caspe hun eerste conferentie hielden. Dit was een grote prestatie die in de zeven maanden sinds de fascistische staatsgreep in juli was behaald.
Leval bezocht de voornaamste collectieven van zeven van deze federaties. Collectivisering vond in de meeste van deze federaties op vergelijkbare wijze plaats. Nadat de grootgrondbezitters waren gevlucht werd er een bijeenkomst gehouden waarin werd besloten om het land en de machinerie in bezit te nemen en gezamenlijk te beheren. Er werden teams gevormd om verschillende taken te volbrengen, waarvan elk een herroepbare vertegenwoordiger verkoos voor de dorpsvergadering.
Om het gezamenlijk geproduceerde goed te verdelen werd er een rantsoen, ook wel het familie-inkomen genoemd, ingevoerd. Gezien het lage niveau van de Spaanse agricultuur en de eisen van de oorlog, was het onmogelijk om in Aragon of elders direct over te gaan op een communistische verdeling (d.w.z. gratis goederen voor iedereen). Ondanks dat vond er een grote verbetering van de levensstandaard plaats, met meer inspraak voor iedereen en een groot aantal gratis sociale diensten.
In het dorp Graus, bijvoorbeeld, betekende het familie-inkomen voor veel gezinnen een groei in inkomen van 15% (de familie bleef in deze tijd de dominante sociale vorm). Alle diensten zoals elektriciteit en gas waren gratis. Daarnaast werden de medische voorzieningen sterk verbeterd, net als de faciliteiten voor educatie en vermaak. Over het algemeen nam de levensstandaard hierdoor toe met 50 tot 100 procent.
Er waren tevens veel toenames in productiviteit en efficiëntie. In een aantal gebieden konden er gigantische nieuwe projecten worden opgezet door de collectivisering. In Esplus werden vier nieuwe varkenshouderijen opgezet die honderden dieren produceerden, en de schapenkuddes namen toe van 600 tot 2000 stuks vee. In Mas de Las Mantas verzorgde een reusachtige collectieve bakkerij al het brood, dat vroeger exclusief de taak was van vrouwen in het huishouden. In Alcorisa had een toename in gecultiveerd land plaatsgevonden van 50%, en centralisering van de kleermakerijen had een toename in productie van 66% tot gevolg.
Dit zijn slechts enkele voorbeelden waar het systeem van privaat bezit van het land het efficiënte gebruik van het land had tegengehouden, waardoor boeren en arbeiders elk jaar met hongersnood te maken had gehad. Bij de februaribijeenkomst van de kantonnale federaties werden er maatregelen genomen om stukken land apart te zetten voor onderzoek om in elk kanton beter zaad te produceren voor de landbouw. Er speelde bijvoorbeeld het idee dat er in de bergen van noordelijk Aragon aardappels geteeld konden worden die vrij zouden zijn van virussen. Dit type innovaties had nooit bedacht kunnen worden door de landheren die compleet afhankelijk waren van goedkope arbeid (zonder geld te ‘verspillen’ aan nieuwe machines), waardoor de landheren rijk werden terwijl de meerderheid honger leed.
De federatie probeerde ook om uitwisseling tussen de collectieven aan te moedigen, waarbij de rijkere voedsel en machinerie uitdeelde aan collectieven in minder welvarende gebieden. De collectieven bevoorraadden ook de grote steden op vrijwillige basis (in tegenstelling tot de wat in de Russische burgeroorlog gebeurde (1921) waar graan onder dreiging van geweld werd gegrepen door de Bolsjewieken, waardoor elk gevoel van gemeenschappelijkheid tussen landelijke en stedelijke arbeiders werd vernietigd. Ze stuurden ook extra voorraden naar de colonnes aan het front.
De CNT was voornamelijk een stedelijke anarcho-syndicalistische vakbond, waardoor veel van hun leden uit Barcelona en Madrid kwamen. OM deze reden lijkt het misschien verrassend dat de industriële collectivisering niet zo ver ging als die op het platteland. Het is echter belangrijk te beseffen dat veel van deze industrieën totaal afhankelijk waren van landen buiten Spanje, zowel voor haar grondstoffen als voor diens afzetmarkten. Deze werden bijna geheel afgesneden door de Europese overheden op grond van non-interventie in de interne strubbelingen binnen Spanje. Daarnaast moesten de meeste fabrieken zich ombouwen om te produceren voor de oorlog, wat een enorme inzet van arbeidstijd vereiste.
Zelfs met deze feiten in het achterhoofd, laat Leval zien dat er in de meeste gevallen in de fabrieken geen ware collectivisering plaatsvond, maar eerder een “worker’s neo-capitalism”. Hiermee bedoelde hij dat de kapitalistische structuur werd aangehouden, maar dan met werkers aan het roer van de fabrieken, het verkopen van goederen en het delen van de winst.
Levals loyaliteit aan de CNT weerhield hem ervan om in deze kwestie met een vinger te wijzen. Het weigeren om de revolutie tot haar logische conclusie door te trekken, namelijk het afschaffen van kapitalisme en het weigeren om macht te delen met de bourgeois in de republikeinse regering moet worden aangewezen als een voorname reden waarom de industrieën niet compleet onder zelfbeheer van werkers terechtkwamen. Het syndicalisme van de CNT leidde hen ertoe weinig interesse te hebben in politiek in politieke macht. Ze liet het parlement en de staatsstructuur intact, wat de bourgeois een bastion in handen gaf vanwaar deze zich kon herbouwen. Ze hadden de politieke macht van de overheid compleet moeten ontmantelen, en de vrijgemaakte wapens en goudreserves moeten gebruiken om de revolutie verder te financieren.
Dit alles meegenomen waren de prestaties in de collectivisering van de industrie alsnog verbazingwekkend, en buitenlandse observanten als George Orwell stonden dikwijls versteld van wat er allemaal bereikt was. In Barcelona waren er 3000 bedrijven gecollectiviseerd. Op elke werkplek werd er door de arbeiders een raad verkozen die het bedrijf beheerde. Elke sectie van het bedrijf verkoos afgezanten om te overleggen met de raad over het reilen en zeilen van het geheel. De raad stuurde herroepbare representanten naar een overkoepelende raad voor de bedrijfstak waarbinnen ze opereerde, die overkoepelende raad maakte de plannen voor die gehele bedrijfstak.
De algemene diensten ondergingen grote verbeteringen. Iedereen ontving gelijk loon en voor de meeste werkers was dit een grote vooruitgang ten opzichte van hun voormalige inkomen.
Zo werden bijvoorbeeld alle kleine elektriciteitsgeneratoren in privébezit aan elkaar gekoppeld en werden er nieuwe dammen en generatoren gebouwd om een efficiënter lichtnet op te zetten. De watervoorraad, die vanouds erg fluctueerde, werd verbeterd waardoor de voorraad snel opklom tot 150.000 vierkante meter (Leval legde hierover uit dat de voorraad niet veel verder kan groeien omdat alle natuurlijk reservoirs voor water daarmee al waren volgelopen en er geen tijd was om nieuwe reservoirs aan te leggen).
Wellicht de meest dramatische verbetering was die in het tramnet, het voornaamste vervoermiddel in Barcelona. Vijf dagen nadat de fascisten uit de straten waren weggeveegd reden de trams onder controle van de werkers. Het aantal trams was van 600 tot 700 toegenomen door de reparatie van 100 trams die voorheen waren weggezet als niet te repareren. Er werd een nieuwe systeem ontwikkeld voor veiligheid en signalering, wegen en sporen werden gerepareerd en verbeterd, en er werd een systeem geïnstalleerd waarmee schade aan het netwerk automatisch werd gesignaleerd en de routes van veel tramlijnen werden vernieuwd. Het aantal passagiers dat werd vervoerd nam toe van 183.243.516 tot 233.557.506 tegen een laag tarief zonder klasse-onderscheid. Laat nu iemand je nog eens vertellen dat werkers te dom zijn om de zaken zelf te beheren.
De Spaanse revolutie bewees duidelijk, hoewel het helaas maar kort duurde, dat wanneer de kans zich voordoet, arbeiders en boeren de samenleving veel beter kunnen organiseren dan dat de bazen het kunnen. Het wegvallen van het winstmotief en de onverstoorde toepassing van technologie verbeterde de levens van de betrokkenen op tal van overduidelijke manieren.
Zelfbeheer door werkers en de landbouwcollectieven stortten niet in door enige zwakte in de menselijke aard. In plaats daarvan werden ze vernietigd door fascistische aanvallen vanaf het front, en door communistische tanks in de rug (zo werd er bijvoorbeeld een divisie van tanks onder het commando van de communistische generaal Lister gebruikt om het merendeel van de Aragonese collectieven te vernietigen). Anarchisme als methode van organiseren was met glans geslaagd voor haar test van de tijd.