Inhoud

De Bolsjewieken en het arbeiderszelfbestuur 1917–1921

Door Maurice Brinton


De Bolsjewieken en het arbeiderszelfbestuur 1917–1921

De staat en de contrarevolutie

Voorwoord

In de eerste jaren na de Oktoberrevolutie bestonden er in Rusland verschillende machtscentra. De belangrijkste waren de Bolsjewistische Partij, de daarmee verbonden vakbonden, de ‘linkse’ oppositie en de arbeidersraden en bedrijfsraden. Maurice Brinton beschrijft, in chronologische volgorde, de greep van de Bolsjewistische Partij naar de absolute macht over de Staat en het economische leven.

Ten eerste laat hij zien hoe iedere zeggenschap van de soldaten, arbeiders en boeren, die de revolutie droegen, door de leiders van de Partij en de vakbonden gesmoord werd. Voor zover de bolsjewieken ooit de leus ‘Alle macht aan de raden’ gevoerd hebben, bedoelden ze daarmee slechts de lokale raden die meer gemeenteraden dan arbeiders- of bedrijfsraden waren. Verder deden ze dat uit opportunisme, omdat in die tijd de raden hun enige machtsbasis vormden. Een werkelijk zelfbestuur door de bedrijfsraden (die naast de lokale raden bestonden) hebben de bolsjewieken nooit voorgestaan. Vanaf het begin van de revolutie gingen de bolsjewieken ervan uit dat arbeidersmacht partijmacht moest zijn.

Aan de hand van een nauwkeurige beschrijving van de gebeurtenissen laat Brinton zien dat Rusland in 1917 niet toe was aan arbeiderszelfbestuur, en dat de bolsjewieken ook iedere aanzet daartoe met alle middelen vernietigd hebben. Verder beschrijft hij hoe uiteindelijk ook de vakbonden volledig ondergeschikt werden gemaakt aan de Partij. Dat werd mogelijk gemaakt door de enorme macht van de Staat en de Partij, die het hele economische leven beheersten. Blijkbaar was de rol van de vakbond als buffer tussen kapitaal en arbeiders in zo’n situatie onmogelijk. De concentratie van alle macht bij de Staat en de Partij is nog steeds aan de orde van de dag in de staatskapitalistische landen.

Lenin heeft in 1920, op het Negende Partijcongres, gezegd dat “de Partij niet kan volstaan met de politieke macht terwijl de economische macht bij de vakbonden ligt.” Deze uitspraak heeft nog steeds een actuele betekenis, zoals de recente ontwikkelingen in Polen aantonen. [Dit voorwoord van Uitgeverij de Vlam werd geschreven in 1932. Noot v.d. Dolle Hond.] Dat wil niet zeggen dat een vakbond in principe geen rol zou kunnen spelen in het staatskapitalisme. Integendeel, een buffer tussen arbeiders en bedrijfsleiding en staatsbureaucratie wordt door sommigen juist gewenst. Evenals de schijn van medezeggenschap en democratie die een vakbond oproept. Maar het blijkt dat de rol van een vakbond in Polen of Rusland uiterst beperkt is.

Het is de verdienste van Maurice Brinton dat hij laat zien dat het de bolsjewieken er in de eerste plaats om ging om de arbeidersstrijd in te dammen. Toen dat eenmaal gebeurd was, was de onderwerping van de vakbonden en de ‘linkse’ oppositie een koud kunstje.

Uitgeverij de Vlam, 1982

Noot van de vertaler

Het centrale begrip in dit boekje is het Engelse Workers’ Control. Zoals Brinton zelf aangeeft is dit dubbelzinnig, omdat het letterlijk genomen meer omvat dan arbeiderscontrole of arbeidersmedezeggenschap; eigenlijk betekent het arbeiderszelfbeheer. Maar in de Engelse literatuur op dit gebied wordt het vaak zodanig gebruikt dat het eerder duidt op een vorm van inspraak van de arbeiders dan op een daadwerkelijk in eigen beheer nemen van de bedrijven. Daarom is Workers’ Control in dit boekje meestal vertaald met arbeidersmedezeggenschap. Dat ligt ook het dichtst bij het Duitse woord Arbeiterkontrolle waarop Lenin zich baseerde toen hij in zijn geschriften uit 1917 en 1918 het Russische Robochii Kontrol hanteerde. Daarbij had Lenin een soort inspraak van de arbeiders voor ogen en zeker geen zelfbeheer.

Noot van de uitgever

Bij de correcties van de vertaling uit 1982 zijn de Russische namen van personen en bekende tijdschriften zoveel mogelijk volgens de Nederlandse transcriptie weergegeven. Russische titels van aangehaalde boeken en artikelen zijn echter in Brintons’ Engelse transcriptie gehandhaafd.

Uitgeverij de Dolle Hond, 2004

Inleiding

Deze brochure wil twee dingen bereiken. Zij wil nieuw feitenmateriaal aandragen voor de bestaande discussie over ‘arbeiderszelfbeheer’ en zij probeert een nieuwe analyse te geven van het lot dat de Russische Revolutie trof. Deze twee doelen houden met elkaar verband, zoals we nog zullen zien.

Arbeidersmedezeggenschap

Over arbeidersmedezeggenschap wordt weer gediscussieerd. Nationalisatie (of het nu van de Westelijke of van de Oostelijke soort is) en de heerschappij van de ‘Partij van de arbeidersklasse’ (of het nu van de Westelijke of van de Oostelijke soort is) hebben duidelijk gefaald. Zij hebben niet voldaan aan de hoop en de verwachtingen van het gewone volk en hebben geen echte zeggenschap gegeven bij het bepalen van de levensomstandigheden. Dat heeft geleid tot een nieuwe belangstelling voor het onderwerp arbeidersmedezeggenschap en voor ideeën die, in een andere context, gemeengoed waren in het begin van de twintigste eeuw.

Zulke verschillende mensen als de ‘Young Liberals’, de linksen binnen Labour, vermoeide vakbondsbestuurders en trotskisten van de een of andere soort, om van de anarchosyndicalisten en de libertaire marxisten maar niet te spreken, praten tegenwoordig allemaal over arbeidersmedezeggenschap. Dit duidt op één van de volgende twee dingen: óf deze lieden hebben het zelfde doel – wat onwaarschijnlijk lijkt – óf het woord arbeidersmedezeggenschap vertroebelt net zo veel als het verheldert. We hopen wat van de verwarring op te lossen door te laten zien hoe op een kritiek moment in de geschiedenis de verdedigers van verschillende voorstellingen van arbeidersmedezeggenschap tegenover elkaar stonden en door te laten zien wie er wonnen, waarom ze wonnen en wat de consequenties daarvan waren.

Deze terugblik op de historische wortels van de tegenstelling is niet ingegeven door een verslaving aan het verzamelen van archiefmateriaal, of een neiging ons te beperken tot een kring van ingewijden. Anders dan in verschillende landen van het Europese vasteland, heeft de Britse revolutionaire beweging zich nooit veel bezig gehouden met theorie. Over het geheel genomen gaf zij de voorkeur aan een pragmatische ‘met je ogen dicht in het diepe springen’ benadering. Dat mag zo nu en dan geholpen hebben om te voorkomen dat men terecht kwam in het moeras van de metafysische speculaties, maar wat betreft duidelijkheid en samenhang had het ernstige gevolgen. Zonder een helder begrip van de doelen en van de krachten, die de voortgang van de revolutie belemmeren (inclusief de ideologische krachten) of, anders gezegd: zonder historisch besef, dreigt de revolutionaire strijd een beweging zonder richting te worden. Zonder heldere perspectieven lopen revolutionairen vast of komen ze op doodlopende paden terecht, die met een beetje kennis van het eigen verleden makkelijk vermeden hadden kunnen worden.

De verwarring rond arbeidersmedezeggenschap in Groot-Brittannië is gedeeltelijk een kwestie van terminologie. In de Britse beweging (en in mindere mate in de Engelse taal) wordt zelden onderscheid gemaakt tussen control en management ((mede-)zeggenschap en bestuur), functies die elkaar bij gelegenheid kunnen overlappen, maar die meestal heel verschillend zijn. In de Franse, de Spaanse of de Russische politieke literatuur verwijzen twee afzonderlijke termen naar respectievelijk de gedeeltelijke en de totale beheersing van het productieproces door de producenten (Frans: ( contrôle en gestion Spaans: control en gerencia; Russisch: kontrolia en upravleniye ). Een kleine overdenking zal duidelijk maken waarom men dit onderscheid moet maken.

We kunnen ons twee situaties voor de geest halen. In de ene neemt de arbeidersklasse (de collectieve producent) alle fundamentele beslissingen. Zij doet dat rechtstreeks, door middel van organen van haar eigen keuze waarmee zij zich geheel kan identificeren of waarvan zij voelt dat zij die totaal kan beheersen (bedrijfscomités, arbeidersraden, enz.). Deze lichamen, samengesteld uit gekozen en afzetbare afgevaardigden, verenigen zich op regionale en nationale basis. Zij besluiten – daarbij aan de lokale eenheden een zo groot mogelijke autonomie gevend – wat er geproduceerd wordt, hoe er geproduceerd wordt, tegen welke en op wiens kosten er geproduceerd wordt. De andere mogelijke situatie is er één waarin deze fundamentele beslissingen ‘ergens anders’, ‘van buiten af’ genomen worden, dat wil zeggen door de Staat, de partij of een ander orgaan dat geen diepe en rechtstreekse wortels heeft in het productieproces. De ‘scheiding van de producenten van de productiemiddelen’ (de basis van elke klassenmaatschappij) wordt gehandhaafd. De onderdrukkende gevolgen van dit soort regelingen treden spoedig aan het licht. Dat is onvermijdelijk, hoe goed en hoe revolutionair de bedoelingen van de betrokken macht ook zijn en welke voorzorgsmaatregelen ook ingebouwd worden om de politieke beslissingen van tijd tot tijd te laten bekrachtigen of te laten amenderen.

Er zijn woorden om deze twee toestanden te beschrijven. Besturen is het zelf nemen van beslissingen, als een onafhankelijk persoon of collectief, met volledige kennis van alle relevante feiten. Medezeggenschap : is het toezien op, het controleren of verifiëren van door anderen genomen beslissingen. Medezeggenschap houdt een beperking van onafhankelijkheid in, of in het beste geval, een toestand van gedeelde macht, waarin sommigen de doelen bepalen, terwijl anderen er op toezien dat de geëigende middelen gebruikt worden om ze te bereiken. Historisch bezien hebben de meningsverschillen over arbeidersmedezeggenschap de neiging om juist uit te breken op momenten dat er sprake is van zo’n gedeelde economische macht.

Zoals alle vormen van gedeelde macht, is gedeelde economische macht in beginsel onstabiel. Of het ontwikkelt zich naar een consolidatie van bureaucratische macht (waarbij de arbeidersklasse steeds minder zeggenschap uitoefent) óf het ontwikkelt zich tot arbeiderszelfbestuur , waarbij de arbeidersklasse alle bestuursfuncties overneemt. Sinds 1961, toen Solidarity begon met het propageren van het arbeiderszelfbestuur van de productie, zijn anderen begonnen met het roepen om ‘directe arbeidersmedezeggenschap’, om ‘volledige arbeidersmedezeggenschap’ enz. – evenzovele stilzwijgende erkenningen van de ontoereikendheid (of op z’n minst dubbelzinnigheid) van vorige formuleringen.

Het zou kortzichtig zijn om dit alles te zien als taalkundig purisme, of als terminologische of dogmatische spitsvondigheid. We moeten de prijs betalen voor zowel het verleden als het heden. Wij zijn niet uit het niets op het politieke toneel verschenen. We maken deel uit van een revolutionaire libertaire traditie, waarin deze begrippen een grote betekenis hadden. En we leven niet in het politiek luchtledige. Wij leven in een bepaalde historische samenhang, waarin een voortdurende strijd plaatsvindt. In deze strijd worden de tegengestelde belangen van de verschillende sociale lagen (bourgeoisie, bureaucratie en proletariaat) uitgedrukt in verschillende soorten eisen, in meer of mindere mate helder geformuleerd. Verschillende ideeën over medezeggenschap en bestuur spelen een grote rol in deze tegenstellingen. We kunnen niet zoals Humpty Dumpty aan de woorden een willekeurige betekenis geven die we maar willen.

De revolutionaire beweging is echter zelf één van de krachten in dit sociale strijdperk. Of we het nu leuk vinden of niet, of we het nu zelf beseffen of niet, het grootste deel van de revolutionaire beweging is doordrongen van de geest, de tradities en de organisatorische begrippen van het bolsjewisme. En in de geschiedenis van de Russische Revolutie – vooral tussen 1917 en 1921 – was het geschilpunt arbeidersmedezeggenschap tegenover arbeiderszelfbestuur van buitengewone betekenis. “Van 1917 tot 1921 was de kwestie van het beheer van de industrie de meest gevoelige graadmeter voor de botsing der uitgangspunten bij het vormgeven aan de nieuwe sociale orde (…). Het was het meest continue en provocerende brandpunt van conflicten tussen de communistische facties.”[1] En – dat moet benadrukt worden – tussen de bolsjewieken en de andere stromingen in de revolutionaire beweging. Bij het uitvechten van dit geschilpunt werden duizenden revolutionairen gedood en honderdduizenden gevangen gezet.

De meesten van degenen die nu tot de revolutionaire beweging toetreden zijn niet bekend met deze tegenstellingen. Van deze stand van zaken hoeft echter geen verdienste gemaakt te worden. Opheldering is essentieel; maar daarbij rijzen nieuwe problemen. De methodologische armoede, het ahistoricisme (en soms zelfs anti-intellectualisme) onder zoveel revolutionairen, die nog enigszins weten, wat er werkelijk gebeurd is, vormen een eerste tragische obstakel. En het ironische van de huidige situatie is, dat degenen (de overgebleven erfgenamen van het bolsjewisme) die het hardst praten over de noodzaak van theorie’ en over de ‘noodzaak de geschiedenis te bestuderen’, het meest te verbergen hebben (aangezien hun eigen historische antecedenten aan het licht zouden kunnen komen) en het meest te verliezen hebben (er zou een goed in elkaar zittend alternatief op kunnen duiken voor hun eigen versteende opvattingen).

Een deel van de verwarring omtrent arbeidersmedezeggenschap is noch van terminologische aard, noch te wijten aan onwetendheid van vroegere tegenstellingen; het is opzettelijk gestichte verwarring. Tegenwoordig kunnen er bijvoorbeeld enkele geharde en ouderwetse leninisten of trotskisten gevonden worden (bijvoorbeeld in de Socialist Labour League, de International Marxist Group en in de ‘leiding’ van International Socialism), die zonder blikken of blozen zeggen arbeidersmedezeggenschap voor te staan. Uit de verwarring die momenteel algemeen binnen de beweging heerst, probeert dit slag mensen munt te slaan. Zij praten over arbeidersmedezeggenschap alsof zij met dat woord bedoelen, wat de politiek onervarene denkt, dat zij ermee bedoelen: de arbeiders moeten zelf beslissen over de fundamentele zaken die verband houden met de productie. Zij praten over arbeidersmedezeggenschap alsof – en de leninistische doctrine die ze zeggen aan te hangen – dit soort eisen altijd hebben gesteund, alsof het leninisme in arbeidersmedezeggenschap altijd een universeel geldige basis heeft gezien voor een nieuwe sociale orde, in plaats van een slogan die in een bepaalde en zeer beperkte historische situatie gebruikt wordt voor manipulatieve doeleinden.[2]

De kwestie van zelfbestuur is niet alleen een zaak voor ingewijden. De discussie erover – in de scherpst mogelijke termen – is niet sektarisch. Zelfbestuur is hetgene waar het bij de revolutie van onze tijd om gaat. Dit alleen al zou deze brochure rechtvaardigen. Een studie van deze periode (Rusland 1917- 1921) omvat echter meer. Het zou kunnen dienen voor een nieuwe analyse van het lot, dat de Russische Revolutie trof, een taak, waar we het nu kort over zullen hebben.

De Russische Revolutie

Het voorstel om op een nieuwe manier te kijken naar wat er in het Rusland van 1917 (en later) gebeurde, staat gelijk aan een uitnodiging om niet begrepen te worden. Als de gestelde vragen en voorgestelde methoden ook nog verschillen van de gebruikelijke, dan is het onbegrip gegarandeerd. Zoals we al eerder gezegd hebben, het verkeerd weergeven is voor de traditionele linkerzijde gemeengoed geworden; voor hen is niets pijnlijker dan een nieuw idee. Gedurende de laatste vijftig jaar hebben alle bestaande linkse organisaties rond de Russische Revolutie een hele mythologie (en zelfs een hele antimythologie) doen ontstaan. De parlementaire fetisjisten van de sociaaldemocratie zien ‘het falen van het bolsjewisme’ in zijn ‘antidemocratische praktijken’. De erfzonde was voor hen het uiteen jagen van de Constituerende Vergadering. De zich ‘communistisch’ noemende bewegingen (stalinisten, trotskisten, maoïsten) praten met kinderlijke trots over ‘de socialistische Oktoberrevolutie’. Zij geven hoog op over de oorspronkelijke resultaten en proberen die te populariseren, terwijl ze verschillen in hun waarderingen over wat er gebeurde, wat er daarna gebeurde, wanneer dat gebeurde, waarom het gebeurde en wie het overkwam. Voor verschillende anarchisten is het feit dat de Staat of de ‘politieke macht’ niet onmiddellijk werd ‘afgeschaft’, het bewijs en de maatstaf dat er niets van fundamenteel belang gebeurde.[3] De Socialist Party of Great Britain trok ongeveer dezelfde conclusie, alhoewel zij het falen toeschreef aan het feit dat het loonsysteem niet afgeschaft werd en aan het feit, dat de meerderheid van de Russische bevolking niet het voordeel heeft gehad het standpunt van de SPGB te kennen (zoals gesteld werd door enkele vertegenwoordigers, keurig gesanctioneerd door het Uitvoerend Comité) en toen niet geprobeerd heeft een parlementaire meerderheid te verkrijgen in de bestaande Russische instituties.

Van alle kanten proberen mensen de Russische Revolutie te gebruiken, met de bedoeling haar in te passen in hun eigen propaganda – daarbij slechts die aspecten gebruikend, die overeenstemmen met hun eigen specifieke analyse van de geschiedenis, of hun eigen specifieke recepten voor het heden. Alles wat maar nieuw, wat strijdig was met de bestaande theorieën of wat niet paste in de bestaande categorieën, werd systematisch vergeten, gekleineerd, verdraaid of ontkend.

Elke poging om de beslissende gebeurtenissen van 1917 – 1921 opnieuw naar waarde te schatten, roept zeker weerstanden op. De eersten, die zullen reageren zijn de ‘apparatsjiks’, die jarenlang ‘revolutionaire’ organisaties (en ‘revolutionaire’ ideologie) hebben beschermd tegen de dubbele dreiging van opstand en vooruitgang. Weerstand zal echter ook gevonden worden in de geest van vele eerlijke activisten die de weg zoeken naar een authentieke revolutionaire politiek. Men heeft hier niet te maken met eenvoudige psychologische weerstanden, maar met een veel diepgaander verschijnsel, dat niet weggepraat kan worden door te verwijzen naar de reactionaire rol en de invloed van verschillende ‘leidende groepen’. Wanneer de gemiddelde activist moeite heeft om de volle betekenis te begrijpen van sommige problemen uit de eerste fases van de Russische Revolutie, dan komt dat doordat deze problemen behoren tot de belangrijkste en moeilijkste (misschien wel de allerbelangrijkste en moeilijkste) waarmee de arbeidersklasse ooit geconfronteerd is. De arbeidersklasse maakte een revolutie, die veel verder ging dan een persoonsverwisseling aan de top. Zij was in staat om de oude eigenaars van de productiemiddelen te onteigenen (daardoor de eigendomsverhoudingen grondig veranderend). Maar in hoeverre was zij in staat om verder dan dat te gaan? In hoeverre was zij in staat of voorbereid – om de productieverhoudingen om te gooien? Was zij bereid om de hiërarchie te vernietigen, die in de productieverhoudingen zit opgesloten en die in alle klassenmaatschappijen de productieverhoudingen bestendigen? In welke mate was zijzelf voorbereid om de productie (en daarmee de hele maatschappij) te besturen, of: in welke mate was zij geneigd deze zaken aan anderen te delegeren? En in welke mate moest de heersende ideologie overwinnen, de arbeidersklasse dwingend om haar erkende vijanden te vervangen door een partij, die er aanspraak op maakte uit haar naam te spreken?

Het beantwoorden van deze vragen is een hoofdtaak, die bemoeilijkt wordt door veel valkuilen. Eén van de gevaren waar iedereen mee te maken krijgt die probeert ‘de heroïsche periode van de Russische Revolutie’ onpartijdig te analyseren, is het gevaar van de ‘terugwerkende identificatie’ met deze of gene tendens of met dit of dat individu (bijvoorbeeld Osinski, Kollontai, Maximov, Machno of Miasnikov). Dat is een doelloos politiek tijdverdrijf. Het leidt snel tot een geestestoestand, waarbij revolutionairen in plaats van te proberen de brede stroom van gebeurtenissen te begrijpen (wat wel een relevante bezigheid is), vragen stellen als ‘wat had er op dit of dat moment gedaan moeten worden’, ‘kwam deze of die actie te vroeg?’ en ‘wie had gelijk op dit of dat congres?’ etc. We hopen deze valstrik vermeden te hebben. Wanneer we bijvoorbeeld de Arbeidersoppositie tegen het leiderschap van de Partij (in 1919 en 1920) bestuderen, is het voor ons geen kwestie van partij kiezen. Het gaat ons erom te begrijpen wat de krachten in het conflict werkelijk vertegenwoordigden. Wat waren bijvoorbeeld de motieven (en de ideologische en andere beperkingen) van degenen, die op alle gebieden van het sociale leven de neiging om te bureaucratiseren bleken te weerstaan?

Een ander gevaar (of een andere vorm van hetzelfde gevaar) bedreigt degenen, die zich voor het eerst op dit terrein begeven, terwijl ze nog steeds beneveld zijn door de officiële mythologie. Het is het gevaar verstrikt te raken in juist die legende, die men probeert te vernietigen. Degenen die bijvoorbeeld proberen Stalin (of Trotski of Lenin) af te breken, mogen dan met succes hun onmiddellijk doel bereiken. Maar zij slagen misschien ten koste van het niet zien, het niet bewust worden, of het niet opmerken van de meest fundamentele nieuwe kenmerken van deze periode: de zelfstandige actie van de arbeidersklasse, die probeert de voorwaarden voor haar bestaan totaal te veranderen. We hopen dat we niet in deze val gelopen zijn. Wanneer we van prominente individuen verklaringen van enige lengte citeren, doen we dat slechts in zoverre zij de ideologieën samenvatten, die op een bepaald punt in de geschiedenis richting gaven aan de acties en gedachten van de mensen. We vinden bovendien, dat wat de bolsjewieken zeiden of deden, alleen serieus behandeld kan worden door uit te leggen, wat de sociale betekenis is van hun uitspraken en acties.

We moeten nu uiteen zetten wat onze eigen methodologische uitgangspunten zijn. Wij zijn van mening dat de productieverhoudingen – de verhoudingen die individuen of groepen met elkaar aangaan in het proces waardoor rijkdom geschapen wordt – de wezenlijke fundamenten van elke maatschappij zijn. Alle klassenmaatschappijen hebben een bepaald patroon van productieverhoudingen gemeenschappelijk. Dit patroon is er één waarbij de producent niet de productiemiddelen beheerst, maar integendeel gescheiden is van zowel die middelen als van de producten van zijn arbeid. In alle klassenmaatschappijen bevindt de producent zich in een ondergeschikte positie ten opzichte van hen die het productieproces beheersen. Het bestuur van de arbeiders over de productie – wat de totale beheersing van het productieproces door de producent inhoudt – is voor ons geen bijkomstigheid. Het is de kern van onze politiek. Het is de enige manier, waarop autoritaire verhoudingen in de productie (orders geven, orders opvolgen) overstegen kunnen worden en een vrije, communistische of anarchistische, maatschappij opgebouwd kan worden.

Wij zijn ook van mening dat de productiemiddelen van eigenaar kunnen veranderen zonder dat daardoor de productieverhoudingen diepgaand veranderen (bijvoorbeeld de overgang van privé-eigendom naar een bureaucratie die het eigendom collectief bezit). In zo’n situatie is de maatschappij nog steeds een klassenmaatschappij, wat de formele status van het bezit ook is, aangezien de productie nog steeds beheerst wordt door een instantie die buiten de eigenlijke producenten staat. Met andere woorden: eigendomsverhoudingen weerspiegelen niet noodzakelijkerwijs de productieverhoudingen. Eigendomsverhoudingen kunnen zelfs dienen om de productieverhoudingen te verhullen – en dat hebben ze in feite ook vaak gedaan.[4]

Tot zover wordt de analyse vrijwel algemeen geaccepteerd. Tot nu toe is echter nog niet geprobeerd de geschiedenis van de Russische Revolutie in verband te brengen met dit globale begripskader. Op deze plaats kunnen we slechts de lijnen voor zo’n benadering schetsen.[5] In dit licht gezien is de Russische Revolutie een mislukte poging van de Russische arbeidersklasse om zich te ontdoen van de productieverhoudingen, die steeds onderdrukkender werden. De massale opstand van 1917 bleek sterk genoeg om de politieke overheersing van de bourgeoisie te breken (door de economische basis te vernietigen, waarop de bourgeoisie gegrondvest is: het privé-eigendom van de productiemiddelen). Hij veranderde het bestaande systeem van de eigendomsverhoudingen. Maar hij bleek niet sterk genoeg (afgezien van heroïsche pogingen in die richting) om de autoritaire productieverhoudingen te veranderen, die kenmerkend zijn voor alle klassenmaatschappijen. Delen van de arbeidersklasse (degenen, die het meest actief waren in de bedrijfsradenbeweging) hebben zeker geprobeerd om de revolutie in deze richting te beïnvloeden. Maar hun poging faalde. Het is de moeite waard om de oorzaken van dit falen te analyseren – en te zien hoe de nieuwe bazen in de plaats van de oude kwamen.

Waaruit bestonden de krachten, die zich stelden tegenover degenen, die een totale verandering van de voorwaarden van het industriële leven voorstonden? Allereerst, natuurlijk, de bourgeoisie. Bij zo’n totale sociale omwenteling had de bourgeoisie alles te verliezen. Geconfronteerd met arbeiderszelfbestuur, stond zij op het punt niet alleen het eigendomsrecht over de productiemiddelen te verliezen, maar ook de geprivilegieerde posities die samengaan met deskundigheid en leidinggevende functies. Geen wonder dat de bourgeoisie een zucht van verlichting slaakte toen ze zag dat de leiders van de revolutie ‘niet verder zouden gaan dan nationalisatie’ en geneigd waren in de industrie en elders de structuur van ‘orders geven en orders opvolgen’ intact te laten. Het is waar, grote delen van de bourgeoisie vochten wanhopig om hun verloren bezit te herwinnen. De burgeroorlog was een langdurige en bloedige affaire. Maar duizenden van degenen die, door gewoonte en cultuur, min of meer verbonden waren met de onteigende bourgeoisie, werd al heel snel de gelegenheid geboden het ‘revolutionaire bolwerk’ – als het ware door de achterdeur binnen te komen en in de ‘arbeidersstaat’ hun functie van managers in het productieproces weer op te pakken. Zij grepen deze onverwachte kans begerig aan. In drommen traden ze tot de Partij toe of besloten er mee samen te werken, terwijl ze met cynisme elke uitspraak van Lenin of Trotski verwelkomden, die ten gunste was van ‘arbeidsdiscipline’ of ‘eenhoofdig bestuur’. Velen waren snel (van hogerhand) benoemd op leidinggevende posities in de economie. Versmeltend met de nieuwe politiek-administratieve ‘elite’, waarvan de Partij zelf de kern vormde, verkregen de meer ‘verlichte’ en technologisch geschoolde delen van de ‘onteigende klasse’ spoedig sleutelposities binnen de productieverhoudingen.

Ten tweede moest de bedrijfsradenbeweging het hoofd bieden aan openlijk vijandige stromingen ter ‘linker’-zijde, zoals de mensjewieken. De mensjewieken benadrukten herhaaldelijk dat er geen toekomst zat in pogingen van de arbeiders om de productie te besturen, aangezien de revolutie er slechts één van het burgerlijk-democratische type kon zijn. Alle pogingen in die richting werden gehekeld als zijnde ‘anarchistisch’ en ‘utopisch’. Op bepaalde plaatsen bleken de mensjewieken een serieuze hinderpaal te vormen voor de bedrijfsradenbeweging, maar de oppositie was voorbereid, beginselvast en consequent.

Ten derde – en veel moeilijker te doorzien – was er de houding van de bolsjewieken. Tussen maart en oktober stemden de bolsjewieken de groei van de bedrijfsraden, om zich er pas in de laatste weken van 1917 venijnig tegen te keren en te proberen ze op te laten gaan in een nieuwe vakbondsstructuur om ze makkelijker te kunnen verzwakken. Dit proces, dat in de brochure beschreven wordt, zou een belangrijke rol spelen bij het voorkomen van een crisis door de snel toenemende uitdagingen aan de kapitalistische productieverhoudingen. In plaats daarvan kanaliseerden de bolsjewieken de energie, die tussen maart en oktober loskwam, in de richting van een geslaagde aanval op de politieke macht van de bourgeoisie (en tegen de eigendomsverhoudingen waarop die macht zich baseerde). Op dat niveau was de revolutie ‘succesvol’. Maar de bolsjewieken waren ook succesvol in het herstellen van orde en rust in de industrie – een orde en rust waardoor de autoritaire verhoudingen in de productie zich opnieuw consolideerden, nadat ze voor een korte periode ernstig verstoord waren.

Waarom handelde de Partij op deze manier? Het beantwoorden van deze vraag zou een veel diepgaandere analyse van de Bolsjewistische Partij en haar relatie tot de Russische arbeidersklasse vereisen, dan we hier kunnen ondernemen. Opnieuw zou men zowel de mythologie (‘de grote Bolsjewistische Partij’, ‘het wapen dat Lenin smeedde’, ‘de speerpunt van de revolutie’ als de antimythologie (‘de Partij als belichaming van totalitarisme, militarisme, bureaucratie’, enz. ) moeten omzeilen, daarbij steeds proberen te begrijpen, in plaats van kreten te oreren of te dwepen. Aan de oppervlakte waren zowel de ideologie van de Partij als haar praktijk stevig geworteld in de bijzondere historische omstandigheden van het tsaristische Rusland in het eerste decennium van de twintigste eeuw. Illegaliteit en vervolging verklaren gedeeltelijk (alhoewel het daarmee niet gerechtvaardigd is) de organisatorische structuur van de Partij en haar visie op de verhouding tot de klasse.[6] Wat moeilijker te begrijpen is, is de naïviteit van de bolsjewistische leiders, die niet goed ingeschat schijnen te hebben welke onvermijdelijke gevolgen deze organisatievorm en deze verhouding met de klasse zouden hebben voor de latere geschiedenis van de Partij.

De vroege geschiedenis van de Partij beschrijvend verklaarde zelfs een vooraanstaande vertegenwoordiger van de bolsjewistische orthodoxie als Trotski: “De gewoonten, die een politieke machine eigen zijn, waren zich reeds in de ondergrondse aan het vormen.” Een type als de jongere revolutionaire bureaucraat was reeds aan het opkomen. De omstandigheden van samenzwering boden, het moet gezegd, vrij weinig uitzicht op dergelijke uiterlijke vormen van democratie als verkiezingen, verantwoordelijkheid en toezicht. Toch legden de comitéleden ongetwijfeld aanmerkelijk meer beperkingen op dan nodig was; zij waren veel onverzoenlijker en strenger ten opzichte van de revolutionaire arbeiders dan ten opzichte van zichzelf en ze gaven er de voorkeur aan te domineren, zelfs bij gelegenheden waarbij het nodig zou zijn geweest, oplettend het oor te lenen aan de stem van de massa. Kroepskaja tekent aan, dat er, evenals in de bolsjewistische comités, op het congres bijna geen arbeiders waren. De intellectuelen hadden de overhand. ‘Een comitélid’, schrijft Kroepskaja, ‘was gewoonlijk iemand met veel zelfvertrouwen, (…) hij erkende in de regel geen interne partijdemocratie (…) hij wenste geen nieuwigheden (…) wenste en wist zich ook niet aan de snel veranderende omstandigheden aan te passen.’[7]

Waar dit alles toe leidde werd voor het eerst duidelijk in 1905. In vele plaatsen waren sovjets ontstaan. ‘Het Petersburgse comité van de bolsjewieken was eerst met schrik bevangen over zulk een nieuwigheid als een niet uit partijen bestaande vertegenwoordiging van de strijdende massa’s en wist niets beters te doen dan de sovjet een ultimatum te overhandigen: onmiddellijk een sociaaldemocratisch programma aannemen of tot ontbinding overgaan. De Petersburgse sovjet als geheel, ook met inbegrip van het contingent bolsjewistische arbeiders, negeerde dit ultimatum zonder blikken of blozen.”[8] Broué, één van de meer spitsvondige geloofsverdedigers van het bolsjewisme, zou stellen dat “degenen in de Bolsjewistische Partij die het meest positief stonden tegenover de sovjets, daarin ten hoogste slechts hulptroepen voor de Partij zagen … pas later ontdekte de Partij de rol die zij in de sovjets kon spelen en de betekenis, die sovjets konden hebben voor het vergroten van de invloed van de Partij, met het oog op het leiden van de massa.”[9] Het probleem wordt hier in een paar woorden weergegeven. De bolsjewistische kaders zagen zichzelf als de leiders van de revolutie. Elke actie die niet door hen begonnen of gecontroleerd werd, kon slechts hun achterdocht opwekken.[10] Er is vaak gezegd, dat de bolsjewieken ‘verrast’ waren door het ontstaan van de sovjets: door deze verzachtende uitdrukking moeten we ons niet laten misleiden. De reactie van de bolsjewieken was veelzeggender dan louter ‘verrassing’ – het weerspiegelde een hele opvatting van de revolutionaire strijd, een hele opvatting van de relatie tussen arbeiders en revolutionairen. De actie van de Russische massa’s zelf zou, reeds in 1905, deze opvattingen veroordelen als zijnde verouderd.

Deze scheiding tussen de bolsjewieken en de massa’s zou zich in 1917 herhaaldelijk openbaren. Het werd het eerst gesignaleerd tijdens de Februarirevolutie, opnieuw ten tijde van de ‘Aprilstellingen’ en later nog eens ten tijde van de Julidagen.[11] Herhaaldelijk is toegegeven dat de Partij zowel in 1905 als in 1917 ‘fouten’ maakte. Maar deze ‘verklaring’ verklaart niets. Wat men zich moet afvragen is: waardoor werden deze fouten mogelijk? En men kan slechts antwoorden als men begrijpt wat voor soort werk de leiders ondernamen, van de oprichting van de Partij tot het tijdstip van de revolutie. De partijleiders (van de leden van het Centraal Comité tot degenen die belast waren met de lokale groepen) waren door het gecombineerde effect van de strijd tegen het tsarisme en hun eigen organisatorische opvattingen in een situatie geplaatst die hen maar oppervlakkig in contact bracht met de echte arbeidersbeweging. “Een arbeidersagitator”, zo schreef Lenin, “die talent toont en veelbelovend is, zou niet in de fabriek moeten werken. We moeten zorgen dat hij leeft van de steun van de Partij … en ondergronds gaat.”[12] Geen wonder dat de weinige bolsjewistische kaders van arbeidersafkomst al snel de echte contacten met de klasse verloren.

De Bolsjewistische Partij werd verscheurd door een tegenstelling, die haar houding van voor en na 1917 beter helpt te verklaren. Haar kracht lag in de vooruitstrevende arbeiders die haar steunden. Ongetwijfeld was deze steun soms zeer wijdverspreid en oprecht. Maar deze arbeiders konden de Partij niet besturen. Het leiderschap was stevig in de handen van beroepsrevolutionairen. In zekere zin was dit onvermijdelijk. Een clandestiene pers en de verspreiding van propaganda kon alleen regelmatig op gang gehouden worden door activisten, die voortdurend in beweging waren en soms gedwongen werden naar het buitenland te vluchten. Een arbeider kon slechts bolsjewistisch kaderlid worden op voorwaarde dat hij ontslag nam en zichzelf ter beschikking van de Partij stelde, die hem dan met speciale missies naar deze of gene stad zou sturen. Het apparaat van de Partij was in handen van specialisten in de revolutie. De tegenstelling was dat de echte levende krachten, die de sterkte van de Partij uitmaakten, deze niet konden leiden. Als instelling ontsnapte de Partij volkomen aan de beheersing door de Russische arbeidersklasse. De problemen, waarmee de Russische Revolutie na 1917 te maken kreeg, veroorzaakten deze tegenstelling niet, maar verergerden haar. De houding van de Partij tijdens 1917 en daarna, is het gevolg van haar eigen geschiedenis. Daardoor bleven de pogingen zo vruchteloos, die de vele opposities tussen 1918 en 1921 binnen de Partij ondernamen. Zij zagen niet in, dat een bepaald ideologisch vooropgezet standpunt (de vooraf bepaalde hegemonie van de Partij) noodzakelijkerwijs tot zekere consequenties in de praktijk moest leiden.

Maar zelfs hiermee gaat de analyse niet diep genoeg. Op een nog dieper niveau weerspiegelt de opvatting van deze organisatievorm en dit soort verbinding met de massabeweging de niet herkende invloed van de burgerlijke ideologie, zelfs op de geest van diegenen die meedogenloos probeerden de bourgeoismaatschappij omver te gooien. De opvatting dat de maatschappij noodzakelijkerwijs verdeeld moest zijn in ‘leiders’ en ‘volgelingen’, de idee dat sommigen geboren heersers zijn, terwijl anderen zich boven een bepaald niveau niet werkelijk kunnen ontwikkelen, is sinds mensenheugenis de stilzwijgende veronderstelling geweest van elke heersende klasse in de geschiedenis. Dat zelfs de bolsjewieken deze veronderstelling accepteren bewijst dat Marx gelijk had toen hij verklaarde dat ‘de heersende ideeën van elk tijdperk de ideeën van zijn heersende klasse zijn’. Gesteld tegenover zo’n soort ‘efficiënte’, hecht verbonden organisatie die gebaseerd was op deze ideeën, is het nauwelijks verrassend dat de opkomende bedrijfsraden niet in staat waren de revolutie re voltooien.

De laatste moeilijkheid waarmee de raden te maken kregen, was eigen aan de radenbeweging zelf. Alhoewel bepaalde individuen een buitengewoon helder beeld hadden, en alhoewel de bedrijfsradenbeweging de meest verregaande uiting van de klassenstrijd was die in 1917 bereikt werd, begreep de beweging als geheel niet wat er met haar gebeurde en kon ze geen enkele serieuze weerstand bieden. Zij slaagde er niet in om haar ervaringen te veralgemeniseren en de documenten die ze naliet zijn, ongelukkig genoeg, erg versnipperd. Niet in staat om haar eigen doeleinden (arbeiderszelfbestuur) in duidelijke en positieve termen uit te drukken, was het onvermijdelijk dat anderen het vacuüm zouden opvullen. Terwijl de bourgeoisie in volledige staat van verval was en de arbeidersklasse nog niet sterk of bewust genoeg om haar eigen oplossingen voor de problemen, die de maatschappij verscheurden op te leggen, waren de overwinningen van zowel bolsjewisme als bureaucratie onvermijdelijk.

Een analyse van de Russische Revolutie laat zien dat de arbeidersklasse alle mogelijkheden verliest om zelfs maar toezicht uit te oefenen op de middelen, die welvaart produceren, als zij toestaat dat een bepaalde groep, gescheiden van de arbeiders zelf, het bestuur van de productie overneemt. Productieve arbeid scheiden van de populaire middelen leidt tot een uitbuitersmaatschappij. Bovendien, wanneer instituties als de sovjets niet langer beïnvloed kunnen worden door gewone arbeiders, kan het regime niet langer een Sovjetregime genoemd worden. Zonder het voorstellingsvermogen geweld aan te doen kan niet aangenomen worden, dat het de belangen van de arbeidersklasse vertegenwoordigt. De fundamentele vraag: “wie bestuurt de productie nadat de bourgeoisie omver gegooid is”, moet daarom nu in het middelpunt komen te staan van elke discussie over socialisme. Vandaag de dag is de oude formule (liquidatie van de bourgeoisie = arbeidersstaat), als die door talloze leninisten, stalinisten en trotskisten gepopulariseerd wordt, niet voldoende meer.

In 1917 schiepen de Russische arbeiders organen (bedrijfsraden en sovjets), die het besturen van de maatschappij door de arbeiders zelf hadden kunnen verzekeren. Maar de sovjets gingen over in de handen van bolsjewistische functionarissen. Een staatsapparaat, gescheiden van de massa’s, werd snel weer gevormd. De Russische arbeiders slaagden er niet in nieuwe instellingen te scheppen, waardoor zij zowel de industrie als het sociale leven konden besturen. Deze taak werd daarom door anderen overgenomen, door een groep wiens specifieke taak het werd. De bureaucratie organiseerde het arbeidsproces in een land, waarin het ook meester was van de politieke instellingen.

Dit alles maakt een serieuze herwaardering van verschillende grondbegrippen noodzakelijk. ‘Arbeidersmacht’ kan niet geïdentificeerd of vergeleken worden met de macht van de Partij – zoals herhaaldelijk door de bolsjewieken gedaan werd. Met de woorden van Rosa Luxemburg, arbeidersmacht moet uitgeoefend worden door de klasse, niet door een minderheid die de zaken in naam van de klasse bestuurt. Zij moet voortkomen uit de actieve betrokkenheid van de massa’s, onder hun directe invloed blijven, onderworpen zijn aan de zeggenschap van de gehele bevolking, resultaat zijn van het groeiende politieke bewustzijn van het volk.” Net zomin kan de opvatting van de ‘verovering van de macht’ een door de minderheid uitgevoerde, semimilitaire putsch betekenen, wat het duidelijk wèl is voor de velen die nog in het Petrograd van 1917 schijnen te leven. Ook kan het niet alleen de verdediging betekenen – hoe noodzakelijk ook – van hetgeen de arbeidersklasse heeft gewonnen tegen de pogingen van de bourgeoisie om dat terug te winnen. Wat ‘de macht veroveren’ werkelijk betekent, is dat de overgrote meerderheid van de arbeidersklasse uiteindelijk haar vermogen werkelijkheid maakt om zowel de productie als de maatschappij te besturen en zich met dit doel organiseert.

Deze tekst is in geen geval een economische geschiedenis van Rusland tussen 1917 en 1920. Het is hoogstens een selectieve, industriële chronologie. In de meeste gevallen spreken de feiten voor zich. Op enkele plaatsen hebben we de gelegenheid genomen om onze eigen kijk op de zaak te beschrijven, vooral wanneer we dachten dat alle kopstukken uit de grote historische debatten ongelijk hadden, of vastzaten in een ideeënstelsel, dat hen ervan weerhield de echte betekenis van de gebeurtenissen te onderkennen. Gebeurtenissen als de stadia van de burgeroorlog worden alleen genoemd om de verschillende tegenstellingen in een samenhang te plaatsen – en om eens en voor altijd een eind te maken aan de bewering, dat veel van de beschreven maatregelen genomen werden ‘als gevolg van de burgeroorlog’. Waarschijnlijk zal er het bezwaar gemaakt worden, dat door het hele verhaal een grotere nadruk wordt gelegd op de verschillende partijconflicten dan op de acties van de miljoenen, die om de een of andere reden nooit deel uitmaakten van de Partij of die van het begin af aan haar bedoelingen doorzagen. Het ‘verwijt’ is terecht, maar de tekortkoming bijna onvermijdelijk. De aspiraties van duizenden mensen, hun twijfels, hun aarzelingen, hun hoop, hun opofferingen, hun verlangen om de voorwaarden van het dagelijkse leven te veranderen en hun strijd daarvoor, zijn ongetwijfeld net zo’n vormende historische kracht als de resoluties van partijcongressen of de toespraken van partijleiders. Toch komt een beweging, die geen regels of statuten, geen podia of troubadours heeft, bijna per definitie niet in de annalen van de geschiedenis voor. Maar een bewustzijn van dit probleem brengt, hoe scherp het ook is, het ontbrekende materiaal niet terug. En bij een geschrift als dit draait het grotendeels om de documentatie. De massa’s maken de geschiedenis, maar ze schrijven die niet. En degenen die ze wel schrijven, bekommeren zich bijna altijd meer om voorvaderverering en om rechtvaardiging achteraf, dan om een evenwichtige voorstelling van de feiten.

Er zullen ook andere bezwaren gemaakt worden. Men zal de citaten van Lenin en Trotski niet ontkennen, maar men zal stellen dat die citaten ‘selectief’ gekozen zijn en dat er ‘ook andere dingen’ gezegd werden. Opnieuw pleiten we ‘schuldig’. Maar we zouden willen benadrukken dat er genoeg hagiografen zijn wiens ‘objectiviteit’ (zoals bijvoorbeeld bij Deutscher) alleen maar een dekmantel is voor spitsvondige geloofsverdedigingen. Er is echter nog een reden om dit materiaal boven water te halen. Vijftig jaar na de revolutie – en lang nadat zijn ‘isolatie’ doorbroken is – vertoont het bureaucratisch systeem in Rusland nauwelijks overeenkomst met het model van de Parijse Commune (gekozen en terugroepbare gedelegeerden, die geen van allen meer dan een arbeider verdienen etc.). In feite heeft de sociale structuur van Rusland nauwelijks iets van doen met het geheel van de marxistische theorie. Het lijkt daarom relevanter om die uitspraken van de bolsjewistische leiders uit 1917 te citeren, die meer geholpen hebben de Russische revolutie te bepalen, dan die andere uitspraken, die net als de 1mei-toespraken Van de Labour leiders, slechts als woordenpraal bedoeld waren.

Opmerking over de datering

Op 14 februari 1918 stapte Rusland af van de oude Juliaanse kalender en nam de Gregoriaanse kalender over, die in West-Europa in gebruik was. 1 februari werd 14 februari. Tot dit moment is de datering van de oude stijl gebruikt, daarna de moderne datering.

1917

Februari

Stakingen en hongeropstanden in Petrograd. Felle straatbetogingen tegen de regering. De troepen, die worden gestuurd om de orde te herstellen, verbroederen zich met de demonstranten. In verschillende steden worden voor het eerst sinds 1905 weer sovjets gevormd.

27 februari

Troonsafstand van Nicolas II. Vorming van een Voorlopige Regering (Prins Lvov wordt eerste minister).

Maart

In alle belangrijke industriecentra van Europees Rusland ontstaan bedrijfsraden[13], arbeidersraden en raden van oudsten. Vanaf het begin beperken hun eisen zich niet slechts tot loonsverhogingen en arbeidstijdverkortingen, maar de eisen betreffen ook medezeggenschap. In verscheidene gevallen komen er bedrijfsraden tot stand, omdat de eigenaren of directeuren gedurende de februari-onlusten waren verdwenen. De meesten van hen die later weer terugkwamen, mochten hun posities weer innemen, maar moesten de bedrijfsraden erkennen. “Het proletariaat”, schreef Pankratova [14], “begon tegelijkertijd, zonder wettelijke goedkeuring af te wachten, al zijn organisaties te vormen: sovjets van arbeidersafgevaardigden, vakbonden en bedrijfsraden.”[15]

In heel Rusland ontwikkelde zich een ongekende druk van de arbeidersklasse.

10 maart

De eerste formele capitulatie van een belangrijke werkgeversorganisatie. Tussen de Uitvoerende Raad van de Petrogradse Sovjet en de Petrogradse Fabrikanten Vereniging wordt een overeenkomst getekend, waarbij de achturige werkdag in enige bedrijven wordt ingevoerd en enige raden erkend worden. De meeste andere werkgevers weigeren echter dit voorbeeld te volgen.

Op 14 maart verklaarde de Raad voor Handel en Industrie bijvoorbeeld, dat ‘de kwestie van de achturige werkdag geen zaak was van onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers, omdat het landsbelang ermee gemoeid was.’ Het werd de inzet van de eerste grote strijd van de bedrijfsraden.

De achturige werkdag werd in Petrograd spoedig ingevoerd, deels met schoorvoetende instemming van de werkgevers, deels doordat de arbeiders die op eigen houtje invoerden. De erkenning van de bedrijfsraden bleek veel moeilijker af te dwingen, daar zowel de werkgevers als de staat de bedreiging zagen, die deze organisatievorm in zich droeg.

2 april

Eerste verkennende conferentie van de bedrijfsraden van de Petrogradse oorlogsindustrie, bijeengeroepen op initiatief van de arbeiders uit de artillerie afdeling. Deze conferentie proclameerde de – voor die tijd – het verst gaande ‘Aanbevelingen voor bedrijfsraden’. In paragraaf 5-7 van de verklaring stond: ‘Alleen de bedrijfsraad heeft het recht om aanwijzingen te geven voor de interne bedrijfsorganisaties (dat wil zeggen: arbeidstijden, lonen, in dienst neming en ontslag, vakantie, enz.). De directeur wordt hiervan in kennis gesteld (…) Al het administratieve personeel, hoger en lager leidinggevend personeel en technici, worden aangesteld met goedkeuring van de bedrijfsraad, die de arbeiders op bedrijfsvergaderingen of via afdelingsraden inlicht over zijn beslissingen. De bedrijfsraad controleert de activiteiten van de bedrijfsleiding op administratief, economisch en technisch gebied. (…) Vertegenwoordigers van de bedrijfsraad moeten, ter hunner informatie, inzage hebben in alle officiële bescheiden van de bedrijfsleiding, alsmede in de balansen, de productiebegrotingen en gegevens over aan- en verkopen.”[16]

7 april

Publicatie van de Aprilstellingen kort na Lenins terugkeer in Petrograd uit het buitenland. Slechts stelling 8 maakt gewag van arbeidersmedezeggenschap. “Onze eerste opgave zal niet de ‘invoering van het socialisme’ zijn, maar om de maatschappelijke productie en distributie van goederen (…) onder beheer te brengen van de Sovjets van Arbeidersafgevaardigden.”

23 april

De nieuwe regering moest enige mondelinge toezeggingen doen. Er werd een wet uitgevaardigd, die de bedrijfsraden gedeeltelijk ‘erkent’, maar hun macht op een voorzichtige manier beperkt. Alle belangrijke beslissingen moeten in onderling overleg tussen de betrokken partijen genomen worden, met andere woorden: de werkgevers waren niet wettelijk verplicht rechtstreeks met de raden te onderhandelen. De arbeiders interesseerden zich echter nauwelijks voor de bepalingen van de wet. “Zij legden de wet van 23 april op hun eigen manier uit (…) Zij stelden in elk bedrijf hun eigen richtlijnen vast, breidden hun bevoegdheden voortdurend uit en beslisten wat hun vertegenwoordigers konden doen, afhankelijk van de machtsverhoudingen waarmee ze op een bepaald moment te maken hadden.”[17]

23 april

Lenin schrijft: “Met alle mogelijke kracht moet worden gestreefd naar maatregelen, zoals nationalisatie van de grond, banken en kapitalistische concerns, of op z’n minst de directe invoering van het beheer erover van de raden van arbeidersafgevaardigden (maatregelen die nog geenszins de ‘invoering van het socialisme’ betekenen). Zo mogelijk moeten zij ingevoerd worden met behulp van revolutionaire methoden.” Dergelijke maatregelen waren “economisch volkomen uitvoerbaar” en zonder die maatregelen zou het “onmogelijk zijn de wonden van de oorlog te genezen en de dreigende ineenstorting te verhinderen.”[18]

Aan Lenins opvatting over arbeidersmedezeggenschap als ‘een beteugeling van de kapitalisten’ en als ‘middel om de ineenstorting te verhinderen’ werd spoedig nog een derde toegevoegd, die in vele geschriften van Lenin uit die tijd herhaaldelijk opduikt. Het is deze opvatting van arbeidersmedezeggenschap als de ‘inleiding tot nationalisatie’.

Bijvoorbeeld: “Wij moeten onmiddellijk de Sovjets van Arbeidersafgevaardigden en de Sovjet van de Afgevaardigden van Bankbedienden etc. erop voorbereiden, praktisch uitvoerbare maatregelen tot het samensmelten van banken tot één nationale bank uit te werken. Deze stap moet worden gevolgd door de invoering van het beheer van de Sovjets van Arbeidersafgevaardigden over de banken en concerns en tenslotte door hun nationalisatie.”[19]

Steeds meer werkgevers moesten het hoofd bieden aan de bedrijfsraden. De burgerlijke pers zette een intensieve campagne op touw tegen de achturige werkdag en de bedrijfsraden. Zij probeerde de arbeiders in de ogen van de soldaten als luie, hebzuchtige nietsnutten af te schilderen, die door hun ‘buitensporige’ eisen het land ruïneerden. De arbeiderspers verklaarde geduldig de werkelijke oorzaken van de industriële stagnatie en de werkelijke levensomstandigheden van de arbeidersklasse. Op uitnodiging van verscheidene bedrijfsraden kwamen afgevaardigden van het leger de toestand aan het thuisfront onderzoeken. Zij getuigden daarna openlijk, dat de arbeiders de waarheid vertelden.

17 mei

In de Pravda onderschrijft Lenin nadrukkelijk de leuze voor arbeidersmedezeggenschap, door te verklaren dat “de arbeiders de onmiddellijke invoering van het beheer door de arbeiders zelf, feitelijk en zonder mankeren moesten eisen.”[20]

20 mei

Lenin publiceert het ontwerp voor een nieuw partijprogramma: “De Partij strijdt voor een meer democratische arbeiders- en boerenrepubliek, waarin de politie en het staande leger geheel zullen worden afgeschaft en vervangen door de algemene volksbewapening, door een algemene volksmilitie. Alle officiële gezagsdragers zullen niet alleen bij meerderheid gekozen worden, maar zijn ook op elk moment afzetbaar als de meerderheid van de kiezers dat eist. Alle officiële gezagsdragers zullen zonder uitzondering een loon ontvangen dat gelijk staat aan het gemiddelde loon van een geschoolde arbeider.” Tegelijk roept Lenin op tot een “onvoorwaardelijke deelname (cursivering van de samensteller) van de arbeiders aan de controle op de handel en wandel van de ‘trusts’, wat tot stand gebracht kon worden door een decreet “dat in één dag kon worden opgesteld.”[21]

De opvatting dat de ‘medezeggenschap van de arbeiders’ door wettelijke middelen moest worden ingevoerd (zie boven), heeft klaarblijkelijk een roemrijk verleden.

29 mei

Conferentie van de bedrijfsraden in Charkov

In bepaalde opzichten waren de provincies verder dan de steden Petrograd en Moskou. De conferentie van Charkov eiste dat ‘de bedrijfsraden organen van de revolutie werden (…) met als doel haar zege te consolideren’. De bedrijfsraden moeten de productie overnemen, haar beschermen en ontwikkelen’. ‘Zij moeten de lonen vaststellen, toezicht houden op de hygiëne, de technische kwaliteit van de productie controleren, alle interne verhoudingen in het bedrijf regelen en alle ontstane conflicten oplossen’.[22]

Enkele niet-bolsjewistische afgevaardigden stelden zelfs voor, dat de raden de bedrijven direct zouden overnemen en alle bestuurlijke functies zouden uitoefenen.

30 Mei-5 juni

Eerste gezamenlijke conferentie van alle Petrogradse bedrijfsraden.

De conferentie werd gehouden in het Tauride paleis, in dezelfde zaal waar drie maanden eerder de Doema (het parlement) had vergaderd. Van alle vertegenwoordigde bedrijfsraden was tenminste de helft afkomstig uit de staalindustrie: “de lange en bloemrijke redevoeringen van de burgerlijke parlementariërs hadden plaatsgemaakt voor de oprechte, eenvoudige, en gewoonlijk beknopte bijdragen van de afgevaardigden, die even hun gereedschappen en machines hadden verlaten om voor de eerste keer in het openbaar uitdrukking te geven aan hun onderdrukking, de behoeften van hun klasse en hun menselijke noden.”[23]

De bolsjewistische afgevaardigden waren in de meerderheid. Hoewel ze vooral gericht waren op de noodzaak arbeidersmedezeggenschap in te voeren ‘om de orde te herstellen’ en ‘de productie op gang te houden’, kwamen ook andere gezichtspunten naar voren. Nemtsov, een bolsjewistische metaalarbeider, verklaarde dat “het beheer van de bedrijven tot dusverre uitsluitend in de handen van de hogere leiding ligt. Wij moeten het principe van de verkiezingen invoeren. Voor het beoordelen van het werk (…) hebben wij de individuele beslissingen van de chefs niet nodig. Als wij het beginsel van de verkiezingen invoeren, kunnen wij de productie beheersen”. Naumov, een andere afgevaardigde, beweerde dat “door zelf het beheer van de productie in handen te nemen, zullen wij de praktische kanten ervan leren kennen en zullen wij de productie verhogen tot het peil van de toekomstige socialistische productie”[24] Wij zijn hier nog ver verwijderd van de latere bolsjewistische voorliefde voor de ‘doelmatigheid’ van een eenhoofdige leiding en hun latere praktijk van benoemingen van bovenaf.

De conferentie werd goed bezocht. Zelfs M.I. Skobelev, een mensjewistische minister van Arbeid in de Voorlopige Regering, hield een rede. Zijn bijdrage is interessant als een soort voorloper van datgene wat de bolsjewieken nog vóór het einde van het jaar zouden zeggen. Skobelev beweerde “dat het regelen van en de controle over de industrie een staatszaak was. Op iedere afzonderlijke klasse, in het bijzonder de arbeidersklasse, rust de verantwoordelijkheid de staat bij zijn organisatorische werk behulpzaam te zijn”. Hij stelde verder, dat “het overgaan van ondernemingen in handen van het volk op dit ogenblik de revolutie niet zou helpen”. Het regelen van de industrie was een regeringszaak en niet een van de autonome bedrijfsraden. “De raden zouden de zaak van de arbeiders het beste dienen, door ondergeschikte eenheden te worden in een landelijk net van vakverenigingen.”[25] Een zelfde zienswijze werd naar voren gebracht door Rozanov, één van de oprichters van het Arbeidersvakverbond. Zijn beweringen over de ‘kortstondige rol van de bedrijfsraden’ en de stelling dat de ‘bedrijfsraden de kleinste eenheden van de vakbonden moeten vormen’, werden scherp bekritiseerd. Niettemin is dit precies de rol die – slechts een paar maanden later – aan de bedrijfsraden opgedrongen zou worden door de bolsjewistische werkwijze. Op dit moment echter, leverden de bolsjewieken nog kritiek op deze opvatting. (De vakbonden stonden nog sterk onder mensjewistische invloed). De rede van Lenin op de conferentie bevatte een verwijzing naar de komende ontwikkelingen. Hij kenschetste arbeidersmedezeggenschap op de volgende wijze: “De meerderheid van de arbeiders moet alle verantwoordelijke instellingen bezetten. De leiding is verplicht verantwoording af te leggen aan de meest gezaghebbende arbeidersorganisaties.”[26] Lenin had duidelijk een ander idee voor ogen wat betreft arbeidersmedezeggenschap als de arbeiders zelf.

De slotresolutie die door 336 van de 421 gedelegeerden werd aangenomen, definieerde de bedrijfsraden als ‘strijdorganisaties, die op de meest democratische wijze gekozen worden en een collectief leiderschap hebben.’

Hun doeleinden waren ‘het tot stand brengen van nieuwe arbeidsvoorwaarden’. De resolutie riep op tot de organisatie van een effectieve beheersing door de arbeiders van de productie en distributie’ en ‘een proletarische meerderheid in alle instellingen van de uitvoerende macht’.[27]

De komende weken gaven een aanmerkelijke groei van de bedrijfsraden te zien. Overal waar zij sterk genoeg waren (zowel voor, maar vooral na de Oktoberrevolutie, toen zij door de plaatselijke sovjets opgestookt werden), “verdrongen zij brutaalweg de bedrijfsleiding en verkregen de directe zeggenschap over hun respectievelijke bedrijven.”[28]

16 juni

Eerste Al-Russisch Congres van Sovjets.

20 – 28 juni

Een vakbondscongres dat in Petrograd plaatsvond, nam een resolutie aan, die verklaarde dat de ‘vakbonden, die de rechten en belangen van de loonarbeid verdedigen (…) geen administratief-economische functies in de productie op zich kunnen nemen’.[29] De bedrijfsraden werden gedegradeerd tot het toezien op de naleving van de wetten voor de bescherming van de arbeidsvoorwaarden en de collectieve overeenkomsten, afgesloten door de vakbonden. Zij moesten propageren dat alle fabrieksarbeiders lid werden van de bond. Zij moesten ‘meewerken aan de versterking en uitbreiding van de vakbonden, bijdragen tot de eenheid van de strijd en het prestige van de bonden in de ogen van de ongeorganiseerde arbeiders verhogen.’[30]

Op deze conferentie, die overheerst werd door de mensjewieken en de sociaal-revolutionairen, bestond veel achterdocht ten opzichte van de bedrijfsraden. Dit kwam tot uitdrukking in het voorstel dat de raden zouden worden gekozen door middel van lijsten die waren opgesteld door de vakbonden.

De bolsjewistische stellingen die op de conferentie werden gepresenteerd door Glebov-Avilov, stelden voor, dat voor het begeleiden van de arbeidersmedezeggenschap, ‘economische beheerscommissies’ zouden moeten worden toegevoegd aan het centraal bestuur van de bond. Deze commissies moesten worden samengesteld uit leden van de bedrijfsraad en in alle opzichten ermee samenwerken. De bedrijfsraden moesten niet alleen ‘beheersfuncties’ uitoefenen voor de vakbonden, maar zouden ook financieel van de bond afhankelijk zijn.[31]

De conferentie vormde een Al-Russische Centrale Raad van de Vakbonden, waarin vertegenwoordigers werden gekozen naar verhouding van de numerieke sterkte van de op de conferentie aanwezige politieke stromingen.

Tot dit tijdstip aten de bolsjewieken van twee walletjes, door zowel in de bonden als in de bedrijfsraden te pogen aan invloed te winnen. Zij hadden er geen moeite mee om een aanzienlijk aantal dubbelzinnigheden te verkondigen om dit tweeledige doel te bereiken. In de vakbonden die sterk onder mensjewistische invloed stonden, drongen de bolsjewieken aan op de autonomie van de bedrijfsraden. In de vakbonden die zij zelf beheersten, waren ze op dit punt veel terughoudender.

Het is nodig om nu even iets te vertellen over de rol van de vakbonden, voor en gelijk na de Februarirevolutie.

Tot 1917 waren de vakbonden in de geschiedenis van de Russische arbeidersbeweging relatief onbelangrijk. De Russische industrie stond aan het begin van zijn ontwikkeling. Onder het tsarisme (tenminste tot het begin van de twintigste eeuw) was vakbondsorganisatie altijd illegaal en stond deze aan vervolgingen bloot. “Doordat zij de vakbonden onderdrukte, bevorderde het tsarisme zonder het te willen de revolutionaire politieke organisaties (…) Slechts de politiek meest bewuste arbeiders, die bereid waren voor hun overtuiging met gevangenis en verbanning te betalen, wilden zich onder deze omstandigheden bij een vakbond aansluiten (…) Terwijl in Engeland de Labour Party door de vakbonden werd opgericht, leidden de Russische vakbonden vanaf het begin een bestaan in de schaduw van de politieke beweging.”[32]

Deze analyse is juist – en daarbij van diepere betekenis dan Deutscher zich vermoedelijk realiseerde. De Russische vakbonden van 1917 weerspiegelden deze bijzondere ontwikkeling van de Russische arbeidersbeweging. Enerzijds waren de vakbonden de hulptroepen van de politieke partijen, die hen gebruikten om er functionarissen uit te rekruteren en om de massale aanhang van de vakbonden te bespelen.[33]

Anderzijds werd de vakbeweging, nadat ze in februari 1917 als het ware opnieuw was ontstaan, aangevoerd door de meer bewuste arbeiders: de leiding van de verschillende bonden werd overheerst door een intellectuele elite, die eerst overhelde naar de mensjewieken en de sociaal-revolutionairen, maar echter later gedeeltelijk werd gewonnen voor de bolsjewieken.

Het is belangrijk te weten, dat vanaf het begin van de revolutie de vakbonden streng door de politieke organisaties werden gecontroleerd en gebruikt als ondersteuning voor hun verschillende acties. Dit verklaart het gemak, waarmee de Partij op een later tijdstip met de vakbonden kon manipuleren. Zo kan men ook begrijpen waarom de vakbonden (en hun problemen) vaak een strijdperk bleken te zijn, waar de politieke verschillen tussen de Partijleiders steeds weer werden uitgevochten. Samen met het feit dat de gehele vroegere ontwikkeling van de Partij (door een sterk centralisme en hiërarchische organisatievorm) ertoe bijgedragen had dat zij zich verwijderd had van de arbeidersklasse, wordt het duidelijk hoe sterk de tendens was tegen elke uitdrukking van zelfstandigheid of zelfs maar een uiting van het streven van de arbeidersklasse. In zekere zin konden de arbeiders zich in de sovjets vrijer uitspreken dan in de Partij of de vakbonden.

Hoe het ook zij, na februari nam het aantal leden van de vakbonden snel toe. De arbeiders maakten gebruik van hun nieuw verworven vrijheid. “Gedurende de eerste maanden van 1917 steeg het aantal vakbondsleden van een paar duizend tot anderhalf miljoen (…) Maar de werkelijke rol van de vakbonden kwam niet overeen met hun numerieke sterkte (…) De stakingen van 1917 bereikten niet het peil en de kracht van die van 1905 (…) De economische ineenstorting van Rusland, de voortschrijdende inflatie, het gebrek aan consumptiegoederen, gaven aan de gewone strijd om het bestaan een onwerkelijk aanzien. Bovendien hing eventuele stakers het gevaar van de mobilisatie boven het hoofd. De arbeidersklasse was niet in de stemming om voor beperkte economische voordelen of gedeeltelijke hervormingen te strijden. De gehele sociale orde van Rusland stond op het spel.”[34]

Juni – juli

Aanhoudende pogingen van de mensjewieken om de bedrijfs- en fabrieksraden ondergeschikt te maken aan de vakbeweging. Dit werd met succes verhinderd door een tijdelijk verbond van anarchisten die zich op principiële gronden hiertegen keerden -met bolsjewieken die handelden op grond van tactische overwegingen.

De zelfstandige bedrijfsradenbeweging was het verst ontwikkeld en had haar grootste aanhang in de metaalindustrie.[35] Dit is van bijzonder belang omdat het de ingrijpende maatregelen verklaart, die de bolsjewieken in 1922 namen om de onafhankelijke organisaties van de metaalarbeiders te breken.

26 juli – 3 augustus

Zesde Partijcongres.

Miljoetin verklaart: “We zullen meevaren op de top van de economische golf van de arbeidersbeweging en deze spontane beweging veranderen in een bewuste politieke beweging tegen de heersende staatsmacht.”[36]

7 – 12 augustus

‘Tweede conferentie van de Bedrijfsraden van Petrograd, haar Omgeving en Omliggende provincies’, gehouden in het Smolny-instituut.

De Conferentie besloot dat een kwart procent van het loon van alle vertegenwoordigde arbeiders ten goede zou komen aan de ‘Centrale Sovjet van Bedrijfsraden’, waardoor deze onafhankelijk van de vakbonden zou worden.[37] De aanhangers van de bedrijfsraden bezagen de vorming van deze ‘Centrale Sovjet’ met gemengde gevoelens. Enerzijds erkenden zij de noodzaak van coördinatie, anderzijds wilden zij zelf deze coördinatie ‘van onder af’ opbouwen. Velen wantrouwden de motieven van de bolsjewieken op wier initiatief de ‘Centrale Sovjet’ op bureaucratische wijze opgezet was. De bolsjewiek Skripnik sprak over de moeilijkheden van de Centrale Sovjet en schreef ze ‘gedeeltelijk aan de arbeiders zelf toe”. Met tegenzin stelden de bedrijfsraden hun leden vrij voor het werk in de Centrale. Een paar bedrijfsraden “stuurden geen vertegenwoordiger naar de Centrale Sovjet, omdat hij werd overheerst door de bolsjewieken”.

V.M. Lenin, een andere bolsjewiek, beklaagt zich erover dat “de arbeiders geen onderscheid maken tussen het begrip medezeggenschap en het begrip onteigening”.[38]

De Tweede Conferentie nam een hele reeks besluiten aan, die het werk van de bedrijfsraden, de plichten van de bedrijfsleiding (sic!), de verkiezingsprocedure voor de bedrijfsraden, enz. Regelde.[39] “Alle besluiten van de bedrijfsraden” werden bindend verklaard “voor de bedrijfsleiding, maar ook voor de arbeiders en de beambten, totdat ze door de bedrijfsraad zelf of door de Centrale Sovjet van Bedrijfsraden werden opgeheven”. De raden moesten regelmatig, onder werktijd, bij elkaar komen. De vergaderingen zouden op door de raden zelf vastgestelde dagen worden gehouden. Leden van de raden moesten gedurende hun werk in de bedrijfsraad hun volledige loon van de werkgever behouden. Melding bij het betreffende leidinggevende personeel werd voldoende geacht om een lid van de bedrijfsraad van zijn werk vrij te stellen, opdat hij zijn verplichtingen aan de raad zou kunnen nakomen. In de tijd tussen de vergaderingen moesten de gekozen leden van de bedrijfsraden een vaste ruimte in de fabriek hebben, waar zij inlichtingen van de arbeiders en de beambten konden ontvangen. De bedrijfsleiding moest gelden vrijmaken “voor de lopende onkosten van de bedrijfsraden”. De bedrijfsraden zouden de “controle over de samenstelling van de bedrijfsleiding moeten uitoefenen en het recht hebben, diegenen te ontslaan, die geen normale betrekkingen met de arbeiders konden garanderen of die, om andere redenen, onbekwaam waren”. “Leidinggevend personeel kan alleen in dienst treden met toestemming van de bedrijfsraad, die zijn (sic!) aanstellingen bekend moet maken op een Algemene Bedrijfsvergadering, of via afdelings- of werkplaatsraden.” Ook de ‘interne bedrijfsorganisatie’ (werktijd, loon, vakantie enz.) moet door de bedrijfsraden worden geregeld. Bedrijfsraden moesten een eigen pers hebben en “de arbeiders en beambten van het bedrijf inlichten over hun besluiten door het ophangen van aankondigingen op een in het oog springende plaats”. “Maar”, herinnerde de bolsjewiek Skripnik de conferentie er realistisch aan: “wij moeten niet vergeten, dat dit niet de normale besluiten zijn, die door de regering zijn erkend. Zij zijn ons platform, op grond waarvan wij zullen strijden.” De basis van de eisen was het ‘revolutionair gewoonterecht’.

3 augustus

De Voorlopige Regering begint een campagne tegen de bedrijfsraden bij de spoorwegen. Kukel, de onderminister van Marine, stelt invoering van de krijgstucht bij de spoorwegen voor en de vorming van comités, die tot taak ‘opheffing van de bedrijfsraden’ hebben. (Hier is de bourgeoisie aan het woord in augustus 1917 – en niet Trotski in 1920; zie ‘Augustus 1920’).

Op een, door de regering gesteunde, ‘ruggespraak met de gewone man’ in Moskou op 10 augustus, wordt de catastrofale toestand bij de spoorwegen toegeschreven aan het bestaan van de spoorwegraden. “Volgens een onderzoek, gehouden op een vergadering van leidende functionarissen van de spoorwegen, waren 5531 arbeiders (op de 37 hoofdlijnen) benoemd om deel te nemen aan de raden. Deze mensen waren vrijgesteld van alle werk. Bij een gemiddeld minimum van 2000 roebel per persoon, kostte dat zaakje de regering 11 miljoen roebel. En dat betrof dan nog slechts 37 van de 60 hoofdlijnen…”[40]

Omstreeks dezelfde tijd schreef Stroeve, een bekende burgerlijke ideoloog en econoom, dat “precies als op militair gebied de afschaffing van officieren door soldaten tot de vernietiging van het leger leidt (omdat het een wettiging van oproer inhoudt, wat met het bestaan van het leger onverenigbaar is), is het ook zo op economisch gebied: de vervanging van de bedrijfsleiding door arbeidersbestuur betekent de ineenstorting van de normale economische orde en gang van zaken binnen de ondernemingen”.[41]

Iets later in dezelfde maand werd er een conferentie van werkgevers gehouden in Petrograd. Er werd een bond van werkgeversverenigingen opgericht. De voornaamste taak van de nieuwe organisatie was volgens haar president Bymano: “de uitschakeling van de inmenging van de bedrijfsraden in de leidende functies”.

11 augustus

Het eerste nummer van Golos Troela, dat in Rusland gepubliceerd werd onder het vaandel van de Bond van Anarcho-Syndicalistische propaganda.

25 augustus

De Golos Troela schreef in een beroemd artikel onder de kop ‘Actuele kwesties’: “Wij zeggen tot de Russische arbeiders, boeren, soldaten, revolutionairen: voor alles, ga door met de revolutie. Ga door met het vormen van hechte organisaties en met het verenigen van uw nieuwe organisaties, uw communes, uw vakbonden, uw comités, uw sovjets. Ga, altijd en overal, door met vastberadenheid en volharding om intensiever en effectiever aan het economische leven van het land deel te nemen, ga voort om alle grondstoffen en machines, die onmisbaar voor uw arbeid zijn, in uw bezit, dat wil zeggen in het bezit van uw organisaties, te nemen. Ga door met de revolutie. Aarzel niet om de brandende kwesties van dit ogenblik aan te pakken. Richt overal organisaties op, die deze kwesties kunnen oplossen. Boeren, neem het land en stel het ter beschikking van uw raden. Arbeiders, ga verder om alle mijnen, en de ondergrond, alle fabrieken, werkplaatsen en machines in bezit te nemen en ter beschikking te stellen van uw eigen plaatselijke sociale organisaties”.

Wat later, in nr. 15, roept het blad de lezers dringend op “om het sociale en economische leven van het land onmiddellijk op een nieuwe grondslag te organiseren. Dan zal er gemakkelijk en op een natuurlijke wijze een soort ‘dictatuur van de arbeid’ tot stand worden gebracht. En het volk zal langzamerhand leren hoe dat gedaan moet worden”.

Gedurende deze periode waren er een aantal belangrijke stakingen (leerlooiers en textielarbeiders staakten in Moskou, de metaalarbeiders in Petrograd, arbeiders in de olie-industrie van Bakoe, er werd gestaakt in de mijnen aan de Don). “Deze stakingen hadden allemaal iets gemeen: de werkgevers waren bereid tot concessies betreffende loonsverhogingen, maar weigerden categorisch om maar enig recht aan de bedrijfsraden toe te kennen. De strijdende arbeiders (…) wilden tot het bittere einde toe vechten, niet zozeer voor loonsverhogingen, maar voor de erkenning van hun bedrijfsorganisaties.[42] Eén van de belangrijkste eisen was de toekenning van het recht van aanstelling en ontslag aan de bedrijfsraden.” De tekortkomingen van de ‘wet’ van 23 april werden nu overal erkend. De eis dat de sovjets de macht zouden moeten overnemen, begon overal weerklank te vinden. “In de strijd voor een ‘bedrijfsgrondwet’ had het proletariaat de noodzaak om de productie zelf te besturen, onderkend.”[43]

28 augustus

Als reactie op de verhevigde campagne van de burgerlijke pers tegen de bedrijfsraden en het ‘anarchisme van de arbeidersklasse’, vaardigde de mensjewistische minister van Arbeid, Skobelev, zijn befaamde ‘Circulaire nr. 421’ uit, waarin vergaderingen van de bedrijfsraden gedurende werktijd werden verboden (“omdat alle energie en ieder beschikbaar moment aan de intensieve arbeid moet worden gewijd”).

De circulaire gaf de werkgevers het recht om de tijd, die de arbeiders doorbrachten op vergaderingen van de raden, op het loon in te houden. Dit gebeurde in de tijd, dat Kornilov naar Petrograd oprukte en “de arbeiders dreigend in opstand kwamen ter verdediging van de revolutie, zonder er ook maar over te piekeren of ze dit binnen of buiten werktijd deden”.[44]

September

De Bolsjewistische Partij verkrijgt de meerderheid in de sovjets van Petrograd en Moskou.

10 september

Derde Conferentie Van de Bedrijfsraden.

Op 4 september had een volgende circulaire van het Ministerie van Arbeid verklaard, dat het recht om arbeiders in dienst te nemen of te ontslaan bij de eigenaren van de bedrijven lag. De Voorlopige Regering die intussen door de opkomst van de bedrijfsraden sterk verontrust was, probeerde met alle middelen hun macht te beperken. De mensjewiek Kolokolnikov woonde de conferentie als vertegenwoordiger van het Ministerie van Arbeid bij. Hij verdedigde de circulaires. Hij ‘legde uit’ dat de circulaires de arbeiders niet van het recht van de medezeggenschap over aanstelling en ontslag beroofden, …maar slechts van het recht van aanstelling en ontslag. “Zoals de bolsjewieken later ook zelf zouden doen, definieerde Kolokolnikov medezeggenschap als het recht om toezicht op het beleid te honden, tegenover het recht om zelf beleid te maken.”[45]

Op de conferentie stelde een arbeider, genaamd Afinogenev: “Alle partijen, met inbegrip van de bolsjewieken, verleiden de arbeiders met de belofte van een hemelrijk op aarde over honderd jaar… Wij hebben nu onmiddellijk verbeteringen nodig, niet pas over honderd jaar”.[46] De conferentie, die slechts uit twee zittingen bestond, besloot te streven naar de onmiddellijke afschaffing van de circulaires.

14 september

Samenkomst van de, door de regering gesteunde, Democratische Conferentie. De bolsjewieken benadrukten, dat de taken van de bedrijfsraden ‘fundamenteel verschilden’ van die der vakbonden en eisten 25 zetels voor de bedrijfsraden (eenzelfde aantal was door de regering toegekend aan de vakbonden).

26 september

Lenin schrijft: “De Sovjetregering moet onmiddellijk over het hele land de arbeidersmedezeggenschap over de productie en distributie invoeren”. “Als een dergelijke medezeggenschap ontbreekt zal het land binnen enkele weken met hongersnood en andere rampen van ongekende grootte bedreigd worden.”[47]

Gedurende verscheidene weken hadden de werkgevers in toenemende mate hun toevlucht genomen tot uitsluitingen in een poging om de macht van de raden te breken. Tussen maart en augustus 1917 werden 586 bedrijven met meer dan 100.000 werknemers stilgelegd[48], 37 soms door gebrek aan brandstof of grondstoffen, maar vaak in een bewuste poging van de werkgevers om de toenemende macht van de bedrijfsraden te ontgaan. Men zag het als één van de functies van de arbeidersmedezeggenschap om aan deze praktijken een einde te maken.

1 oktober

De publicatie van Lenins geschrift Kunnen de Bolsjewieken de staatsmacht behouden? Dit geschrift bevat enige passages die vele latere gebeurtenissen begrijpelijk maken. “Als wij over ‘arbeidersmedezeggenschap’ spreken en deze leuze altijd verbinden met de dictatuur van het proletariaat en in deze samenhang te berde brengen, maken wij daardoor duidelijk wat voor een staat wij in gedachten hebben (…) Als het een proletarische staat is (dat wil zeggen de dictatuur van het proletariaat) dan kan arbeidersmedezeggenschap een nationale, alles omvattende, alom tegenwoordige, uiterst precieze en nauwgezette administratie worden (nadruk in het origineel) van de productie en distributie van goederen.”

In het zelfde geschrift definieert Lenin de ‘socialistische organen’ (of het kader) waarbinnen deze administratiefunctie (arbeiderscontrole) uitgevoerd zal worden. “Zonder grote banken is het onmogelijk het socialisme te realiseren. De grote banken vormen het ‘stabiele apparaat’, dat we voor de realisering van het socialisme nodig hebben en dat we kant-en-klaar van het kapitalisme zullen overnemen. Ons probleem hierbij is slechts dat we de kapitalistische uitwassen van dit op zichzelf voortreffelijke apparaat moeten wegsnoeien en het nog groter, democratischer en uitgebreider moeten maken…” “Eén reusachtige staatsbank, met filialen in elk district en ieder bedrijf – dat zou reeds negen tiende van een socialistisch apparaat zijn.” Volgens Lenin zou dit apparaat de “algemene staatsboekhouding, staatstoezicht op de goederenproductie en -distributie mogelijk maken” en zou “zogezegd een soort geraamte van een socialistische maatschappij zijn”. (Steeds benadrukking van Lenin).

Niemand betwijfelt de noodzaak van een betrouwbare boekhouding, maar Lenins gelijkstelling van arbeidersmedezeggenschap in een ‘arbeidersstaat’ met een administratieve functie (dat wil zeggen het nagaan van beslissingen genomen door anderen) is zeer onthullend. Nergens wordt door Lenin arbeidersmedezeggenschap ooit gelijkgesteld met werkelijke beslissingsvrijheid (dat wil zeggen het initiatief nemen tot beslissingen) op het gebied van de productie (wat en hoe er wordt geproduceerd, tegen welke prijzen, op wiens kosten, etc.). Andere teksten van Lenin uit die tijd herhalen dat het één van de functies van arbeidersmedezeggenschap is om te voorkomen dat hogere functionarissen en bureaucraten de boel saboteren. “Wat betreft de hogere beambten (…) we zullen ze net als de kapitalisten stevig moeten aanpakken. Zij zullen, net als de kapitalisten, verzet bieden (…) met behulp van arbeidersmedezeggenschap zullen wij een dergelijk verzet onmogelijk maken.”[49]

Lenins denkbeelden over arbeidersmedezeggenschap (als middel om uitsluitingen te verhinderen) en zijn herhaalde eisen om ‘de boeken te openen’ (om economische sabotage te voorkomen) sloegen zowel op de toenmalige toestand als op de maanden, die op de revolutie zouden volgen. Hij voorzag een periode, waarin, in een arbeidersstaat, de bourgeoisie de formele eigendom en de daadwerkelijke leiding van het grootste deel van het productieapparaat nog zou behouden. De nieuwe staat zou, naar Lenins oordeel, niet in staat zijn het beheer van de industrie meteen over te nemen. Er zou een overgangsfase komen, waarin de kapitalisten tot samenwerking zouden worden gedwongen. Arbeidersmedezeggenschap werd gezien als het dwangmiddel daartoe.

10 oktober

Vierde Conferentie van de Bedrijfsraden in Petrograd en omgeving.

Op de agenda stond op de eerste plaats de bijeenroeping van de Eerste Al-Russische Conferentie van Bedrijfsraden.

13 oktober

Golos Troela doet een oproep voor totale arbeiderszeggenschap, die alle bedrijfswerkzaamheden omvat, werkelijke en geen denkbeeldige zeggenschap, zeggenschap over arbeidsreglementen, aannemen en ontslaan van arbeidskrachten, werktijden, lonen en het productieproces.

In een geweldig tempo ontstonden overal sovjets en bedrijfsraden. Hun groei kan worden verklaard door het buitengewoon radicale karakter van de taken; waarmee de arbeidersklasse werd geconfronteerd. Sovjets en raden waren veel nauwer dan de vakbonden verbonden met de problemen van alledag. Zij bleken daardoor veel geschikter als spreekbuis voor de fundamentele eisen van het volk. Gedurende deze periode werd uitgebreid propaganda gemaakt voor libertaire ideeën. “Geen enkele krant werd een verschijningsverbod opgelegd, geen enkele brochure, pamflet of boek werd in beslag genomen, geen enkele bijeenkomst of massavergadering werd verboden. Weliswaar was de regering er in die periode niet afkerig van om streng tegen bolsjewieken en anarchisten op te treden. Kerenski dreigde vaak ‘ze met wortel en tak uit te roeien’. Maar de regering was machteloos omdat de revolutie in volle gang was.”[50]

Zoals reeds gezegd steunden de bolsjewieken in dit stadium de bedrijfsraden nog. Zij zagen die als de stormram, die op het kapitalisme in zou beuken, als organen van de klassenstrijd, die de arbeiders op hun eigen terrein hadden geschapen.[51]

Ze beschouwden de leuze van arbeidersmedezeggenschap ook als een wapen om de mensjewistische invloed in de vakbeweging te ondermijnen. Maar de bolsjewieken werden meegesleept door een beweging, die voor hen in vele opzichten lastig was, maar die zij echter als een van de belangrijkste drijvende krachten achter de revolutie moesten erkennen.[52]

In het midden van 1917 was de bolsjewistische steun aan de bedrijfsraden zo sterk, dat zij door de mensjewieken er van werden beschuldigd de marxistische beginselen ten gunste van het anarchisme te ‘verloochenen’. “In feite bleven Lenin en zijn aanhangers trouwe verdedigers van de marxistische opvatting van de gecentraliseerde staat. Hun directe doel was echter nog niet de vestiging van de gecentraliseerde proletarische dictatuur, maar de grootst mogelijke decentralisatie van de burgerlijke staat en economie. Dit was een noodzakelijke voorwaarde voor het slagen van de revolutie. Op economisch gebied was daarom de bedrijfsraad, de lokale organisatie, het krachtigste en dodelijkste instrument van de opstand – niet de vakbond. Daarom moesten de vakbonden naar de achtergrond worden geschoven…”[53]

Dit is wellicht de meest openhartige verklaring, waarom de bolsjewieken in dit stadium de arbeidersmedezeggenschap en zijn organisatorische gestalte, de bedrijfsraden, ondersteunden. Thans kunnen alleen onwetenden – of zij die zich zand in de ogen willen laten strooien – zichzelf nog voor de gek houden door te geloven, dat proletarische macht op de werkvloer, ooit een grondbeginsel of doel van het bolsjewisme is geweest.

17 – 22 oktober

Eerste Al-Russische Conferentie van Bedrijfsraden, bijeengeroepen door Nary Put (Nieuwe Weg), een blad met een “sterke anarchosyndicalistische kleur, hoewel er geen anarchosyndicalisten in de redactie zaten.”[54]

Volgens latere bolsjewistische bronnen waren van de 137 aanwezige afgevaardigden, 86 bolsjewieken, 22 sociaal-revolutionairen, 11 anarchosyndicalisten, 6 ‘maximalisten’ en 4 ‘partijlozen’.[55] De bolsjewieken stonden op het punt de macht te grijpen en hun houding tegenover de bedrijfsraden begon reeds te veranderen. Shmidt, de latere arbeidscommissaris in Lenins regering, beschreef wat er gebeurd was: “Toen de bedrijfsraden werden gevormd, bestonden de vakbonden eigenlijk nog niet. De bedrijfsraden vulden een vacuüm op.”[56]

Een andere bolsjewistische spreker meende dat “de groei van de invloed van de bedrijfsraden natuurlijk ten koste gegaan was van de gecentraliseerde economische organisaties van de arbeidende klasse, zoals de vakbonden. Dit is natuurlijk een zeer ongewone ontwikkeling, die in de praktijk tot zeer ongewenste gevolgen heeft geleid.”[57]Een gedelegeerde uit Odessa bracht een ander standpunt naar voren. Hij verklaarde dat “de medezeggenschapscommissies niet slechts toezichthoudende commissies moeten zijn maar cellen van de toekomst, die reeds nu de overgang van de productie in handen van de arbeiders voorbereiden.”[58]

Een anarchistische spreker wees erop, dat “de vakbonden de bedrijfsraden willen opslokken. Het volk is niet ontevreden over de bedrijfsraden, maar over de vakbonden. De arbeider ziet de vakbond als een van buitenaf opgelegde organisatievorm. De bedrijfsraad staat dichter bij hem.” Hij benadrukte ook nog een punt, dat nog vaak onderwerp van discussie zou zijn: “De bedrijfsraden zijn de cellen van de toekomst (…), zij en niet de staat, moeten nu de beslissingen nemen.”[59]

Lenin zag in dit stadium de geweldige betekenis van de bedrijfsraden… als middel om de Bolsjewistische Partij aan de macht te helpen. Volgens Ordzjonikidze beweerde hij: “Wij moeten het zwaartepunt naar de bedrijfsraden verleggen. De bedrijfsraden moeten de organen van de opstand worden. Wij moeten onze leus: ‘alle macht aan de sovjets’ veranderen in: ‘alle macht aan de bedrijfsraden’.”[60]

Op de conferentie werd een resolutie aangenomen, die verklaarde, dat arbeidersmedezeggenschap – binnen de grenzen die de conferentie stelde – slechts onder de politieke en economische leiding van de arbeidersklasse mogelijk was. Er werd gewaarschuwd voor ‘alleenstaande’ en ‘ongeorganiseerde’ acties en er werd benadrukt, dat het “in bezit nemen van bedrijven door de arbeiders en een bedrijfsvoering gericht op persoonlijk profijt onverenigbaar was met de belangen van het proletariaat”.[61]

25 oktober

Omverwerping van de Voorlopige Regering van Kerenski.

Tijdens de openingszitting van het Tweede Al-Russische Sovjetcongres wordt de vorming van de Raad van Volkscommissarissen (Sovnarkom) bekend gemaakt.

26 oktober

Op het Tweede Al-Russische Sovjetcongres verklaarden bolsjewistische sprekers: “De revolutie heeft gezegevierd. Alle macht is nu in handen van de sovjets (…) over een paar dagen zullen nieuwe wetten worden uitgevaardigd, betreffende de problemen van de arbeiders. Eén van de belangrijkste wetten zal de arbeidersmedezeggenschap over de productie en de terugkeer van de normale toestand in de industrie regelen. Stakingen en demonstraties richten schade aan in Petrograd. Wij verzoeken u, alle stakingen voor economische en politieke eisen te beëindigen, het werk te hervatten en op gedisciplineerde wijze te verrichten… Een ieder op zijn post. De beste manier om de Sovjetregering op dit moment te steunen, is door weer aan het werk te gaan.”[62] onder blikken of blozen schreef Pankratova dat “de eerste dag van de arbeidersmacht werd ingeluid met deze oproep om weer te gaan werken en een nieuwe bedrijfsvorm op te bouwen”.[63]

Publicatie van de ‘Verordening over het grondbezit’. De landerijen van adel, de kerk en de kroon gaan over in handen van de boeren.

3 november

De Pravda publiceert Lenins Ontwerpverordening over arbeidersmedezeggenschap.[64] Deze regelde de “invoering van de arbeidersmedezeggenschap over productie, opslag, koop en verkoop van alle producten en grondstoffen in alle industriële, commerciële, financiële, agrarische en andere ondernemingen, die in totaal niet minder dan vijf arbeiders of beambten in dienst hebben – of niet minder dan 10.000 roebel per jaar omzetten”. De arbeidersmedezeggenschap zou worden “uitgevoerd door alle arbeiders en beambten van het bedrijf, hetzij direct, als de grootte van het bedrijf dat mogelijk maakt, hetzij via gedelegeerden, die direct op algemene vergaderingen worden gekozen. De gekozen delegeerden zouden zonder uitzondering toegang hebben tot alle boeken en bescheiden, tot alle pakhuizen, machines en producten.”

Deze voortreffelijke en vaak geciteerde bepalingen resumeerden en wettigden in feite slechts datgene, wat reeds door de arbeidersklasse in de loop van haar strijd in de afgelopen maanden bereikt en in praktijk gebracht was. Ze zouden worden gevolgd door drie verdere bepalingen van onheilspellende betekenis. Het is verbazingwekkend, dat deze niet beter bekend zijn. Want in de praktijk zouden zij spoedig de voorafgaande bepalingen te niet doen. Zij stelden vast (punt 5), dat “de besluiten van de gekozen vertegenwoordigers van de arbeiders en beambten voor de eigenaren van de bedrijven bindend waren, maar dat ze echter door vakbonden en congressen nietig konden worden verklaard. (Nadruk van de samensteller).

Dit was precies het lot, wat de beslissingen van de “gekozen vertegenwoordigers van de arbeiders en beambten” te beurt zou vallen: de vakbonden werden het belangrijkste instrument, waarmee de bolsjewieken de zelfstandige macht van de bedrijfsraden trachtten te breken. De ontwerpverordening benadrukte ook (punt 6), dat “in alle ondernemingen van staatsbelang” de afgevaardigden bij de uitoefening van de arbeidersmedezeggenschap “aan de staat verantwoording schuldig zijn voor de handhaving van orde en discipline en voor de verdediging van eigendomsrechten”. Ondernemingen van ‘staatsbelang’ werden als volgt gedefinieerd (punt 7) – dit zal alle revolutionairen bekend in de oren klinken: “Alle boerderijen die werken voor defensiedoeleinden, die op een of andere wijze betrokken zijn bij de productie van goederen noodzakelijk voor het levensonderhoud van de bevolking”. (Nadruk van de samensteller).

Met andere woorden: iedere onderneming kon door de nieuwe Russische staat als van ‘staatsbelang’ worden aangemerkt. De gedelegeerden van dergelijke bedrijven (gekozen om arbeidersmedezeggenschap uit te oefenen) waren nu verantwoording schuldig aan een hogere autoriteit. En bovendien, als de beslissingen van de afgevaardigden van de arbeiders door de – al tamelijk verbureaucratiseerde – vakbonden konden worden ‘vernietigd’, wat was dan nog de werkelijke macht van de arbeiders?

In de praktijk bleek al gauw, dat de ‘Verordening op de Arbeidersmedezeggenschap’ nog minder waard was dan een vodje papier.[65]

9 november

Verordening, die de Sovjet van het Volkscommissariaat voor Post en Telegrafie opheft.[66]

De denkbeelden van arbeidersmedezeggenschap hadden zelfs weerklank gevonden bij de ambtenaren. Een sovjet van ambtenaren had de leiding over het Volkscommissariaat voor Post en Telegrafie genomen en een andere sovjet van ambtenaren had zich gevestigd in het Ministerie van Marine. Op 9 november werd er een oproep uitgevaardigd, afkomstig van de volkscommissaris van Post en Telegrafie, die luidde: “Ik verklaar, dat de zogenaamde initiatiefgroepen of comités voor het beheer van de post- en telegraafdienst zich niet de functies kunnen toe-eigenen, die aan de Centrale Raad en aan mij, als volkscommissaris, toebehoren”.[67]

14 november

Lenin verwachtte, dat zijn ‘Ontwerpstatuten voor arbeidersmedezeggenschap’ door het Al-Russische Centraal Uitvoerende Comité van Sovjets (V.Ts.I.K.) en de Raad van Volkscommissarissen (Sovnarkom) met slechts geringe wijzigingen zouden worden goedgekeurd. In plaats daarvan veroorzaakten zijn voorstellen hevige discussies en werden door zowel links als rechts bekritiseerd. Lozovski, een bolsjewistische vakbondsman, zou hierover schrijven: “Wij dachten dat de bestuursorganen aan de basis slechts werken binnen de grenzen die door de hogere bestuursorganen scherp vastgesteld werden. Maar de kameraden, die de decentralisatie van de arbeidersmedezeggenschap voorstonden, drongen aan op de onafhankelijkheid en de zelfstandigheid van deze lagere organen, omdat zij vonden dat de massa’s zelf het beginsel van medezeggenschap zouden belichamen.”[68]

Lozovski geloofde, dat “de lagere bestuursorganen hun activiteit binnen de grenzen moeten houden, die door de voorgestelde Al-Russische Raad voor Arbeidersmedezeggenschap worden gesteld. Dat moeten wij erg duidelijk en op de man af zeggen, zodat de arbeiders in de verschillende bedrijven niet op het idee komen dat de bedrijven hen toebehoren”. Ondanks verbitterde tegenstand werd – na bijna twee weken van discussies – een ‘compromis’ aanvaard, waarbij de vakbonden – nu de “plotselinge kampioenen van orde, discipline en gecentraliseerde leiding van de productie”[69] – duidelijk de overhand hadden gekregen. De nieuwe tekst werd door het Al-Russische Centraal Comité van Sovjets (V.Ts.I.K) op 14 november (met 24 tegen 10 stemmen) aanvaard en werd door de Raad van Volkscommissarissen op 15 november bekrachtigd en de volgende dag gepubliceerd. Miljoetin, die het gewijzigde ontwerp voorlegde aan de V.Ts.I.K., verklaarde verontschuldigend dat “de werkelijkheid ons overviel” en dat het dringend nodig was geworden “de arbeidersmedezeggenschap zoals die plaatselijk in praktijk gebracht werd, in te passen in een hecht staatsapparaat” “Wetgeving betreffende arbeidersmedezeggenschap, welke logischerwijze in een economisch kader had moeten worden ingevoegd, had de wetgeving over zo’n kader moeten voorafgaan.”[70]

Deze uitspraken vormen een erg duidelijke erkenning van de geweldige druk van onderop en van de moeilijkheden, die de bolsjewieken ondervonden, om deze druk te kanaliseren. In de gewijzigde verordening waren de acht oorspronkelijke punten van Lenin tot een aantal van veertien uitgebreid.[71]

De nieuwe verordening begon met de slimme opmerking dat: “In het belang van een planmatige regulering van de nationale economie”, de nieuwe regering “de autoriteit van de arbeidersmedezeggenschap voor de hele economie erkende.” Maar er moest een strakke hiërarchie van bestuursorganen zijn. Bedrijfsraden werd ‘toegestaan’ het bestuursorgaan van de individuele bedrijven te blijven. Maar iedere bedrijfsraad was verantwoording schuldig aan een Regionale Arbeidersmedezeggenschapsraad, die op haar beurt ondergeschikt was aan de Al-Russische Arbeidersmedezeggenschapsraad. De samenstelling van deze hogere organen werd door de Partij bepaald.[72]

De vakbonden waren massaal vertegenwoordigd in de middelste en de hogere regionen van deze nieuwe piramide van geïnstitutionaliseerde arbeidersmedezeggenschap. Zo bestond bijvoorbeeld de Al-Russische Raad voor Arbeidersmedezeggenschap uit 21 ‘vertegenwoordigers’: 5 van het Al-Russische Centraal Uitvoerend Comité van Sovjets, 5 van het Uitvoerend Comité van de Al-Russische Vakbondsraad, 5 van de Vereniging van Machinisten en Technici, 2 van de Vereniging van Agrariërs, 2 van de Petrogradse Vakbondsraad, 1 van iedere Al-Russische Vakbondsvereniging die minder dan 100.000 leden telde (2 voor vakbonden die dit getal overschreden) … en 5 van de Al-Russische Raad van Bedrijfsraden!

De bedrijfsraden, die vaak onder anarchosyndicalistische invloed stonden, waren goed en wel ‘gekortwiekt’. De tijd was voorbij, waarin Lenin nog had verzekerd, dat “de bron van de macht niet een wet is, die eens in het parlement behandeld en goedgekeurd is, maar het directe initiatief van de massa van onderop, in hun eigen buurt – een totale ‘machtsovername’, om een populaire uitdrukking te gebruiken.”[73]

Maar alleen al het feit, dat in het ontwerp gesproken werd van een Al-Russische Raad van Bedrijfsraden, betekende dat er naast een ‘officiële’ structuur van de organen voor de arbeidersmedezeggenschap, nog een andere structuur bestond, die bijna onvermijdelijk daaraan tegengesteld was: de piramide van organen die de bedrijfsraden vertegenwoordigden. Het toont ook aan, dat de bedrijfsradenbeweging nog steeds probeerde haar activiteiten op nationaal niveau te coördineren. Zelfs deze zwakke vertegenwoordiging van de bedrijfsraden was een tactische concessie van Lenin geweest en het zou snel duidelijk worden dat de Russische regeringsleiders niet van zins waren, deze potentiële bedreiging van de Partijhegemonie en aanhangers in de vakbonden lang te dulden. De Partij ging aan de slag. “Degenen die de arbeidersmedezeggenschap de meeste lippendienst bewezen en hadden beweerd, dat ze de arbeidersmedezeggenschap zouden uitbreiden, waren in feite bezig met een vakkundige poging om hen ordelijk en onschadelijk te maken, door hem in een grootschalig, gecentraliseerd, openbaar instituut te veranderen.”[74]

Jaren later zou de bolsjewistische propaganda herhaaldelijk beweren, dat de bedrijfsraden geen geschikt instrument waren om de productie op nationale schaal te organiseren. Deutscher beweert bijvoorbeeld, dat al bijna vanaf hun ontstaan “de anarchistische trekken van de bedrijfsraden opvallend waren: iedere bedrijfsraad streefde ernaar het laatste woord te hebben bij alles wat het bedrijf betrof, de productiecijfers, de grondstofvoorraden, de arbeidsvoorwaarden enz. en zij bekommerden zich weinig of niet om de behoeften van de gehele industrie.”[75]

Maar reeds in de volgende alinea wees Deutscher erop, dat “een paar weken na de omwenteling (de Oktoberrevolutie) de bedrijfsraden hun eigen nationale organisaties probeerden te vormen, die hun feitelijke economische dictatuur veilig moest stellen. De bolsjewieken deden daarop een beroep op de vakbonden: om de opkomende Sovjetstaat een bijzondere dienst te bewijzen en de bedrijfsraden te disciplineren.

De vakbonden verzetten zich dan ook heftig tegen een eigen nationale organisatie van de bedrijfsraden. Zij verhinderden het bijeenroepen van het voorgestelde Al-Russische Congres van Bedrijfsraden en verlangden van de bedrijfsraden totale ondergeschiktheid.”

Voor de bedrijfsraden was vereniging op regionale en nationale basis één van de belangrijkste voorwaarden om een begin te maken met het aanpakken van regionale en nationale taken.

Het getuigt van grote huichelarij, dat de bolsjewieken de bedrijfsraden van 1917-1918 later voor de voeten wierpen, dat ze zich slechts met plaatselijke belangen bezighielden, terwijl de Partij zelf al het mogelijke deed om de autonome aaneensluiting van de bedrijfsraden te verhinderen. De door de bolsjewieken gesteunde ‘Centrale Sovjet van Bedrijfsraden’ werd na de val van de Voorlopige Regering net zo snel ontbonden als hij was opgericht. Het Revolutionaire Centrum van Bedrijfsraden, een anarchistisch gerichte groepering, die al verscheidene maanden bestond, slaagde er niet in zijn plaats in te nemen, omdat hij enorm dwarsgezeten werd. Deze ontwikkelingen vragen om enige toelichting.

De desorganisatie, die door de oorlog en het verzet van de ondernemersklasse (in de vorm van sabotage of het in de steek laten van hun fabrieken) was ontstaan, maakte het verminderen en vermijden van onnodige wrijvingen tussen de bedrijfsraden noodzakelijk (wrijvingen over de slechts in geringe mate voorhanden zijnde brand- en grondstoffen). Er was duidelijk een grote behoefte aan de coördinatie van de activiteiten van de bedrijfsraden op grote schaal, een behoefte waarvan velen, die erg actief in de bedrijfsradenbeweging geweest waren, zich terdege bewust waren.

De kwestie is niet, dat men een functioneel onderscheid tussen de verschillende organen van de arbeidersklasse (sovjets, bedrijfsraden, enz.) nodig vond, of dat men een omschrijving van lokale, regionale en nationale taken zocht. Dat had vastgesteld kunnen worden door het voorgestelde Congres van de Bedrijfsraden (en dat zou waarschijnlijk ook gebeurd zijn). Het belangrijkste punt is, dat er een hiërarchisch patroon van buitenaf werd ontwikkeld en opgedrongen door tussenkomst van anderen dan de producenten zelf.

Een bolsjewistische woordvoerder[76] beschreef de situatie zoals die gezien werd door de nieuwe machthebbers: “In plaats van een snelle normalisatie van de productie en distributie, in plaats van maatregelen die tot een socialistische organisatie van de maatschappij geleid zouden hebben, vonden wij toestanden die aan de anarchistische dromen over autonome producerende communes herinnerden”. Pankratova was zelfs nog duidelijker: “Gedurende de overgangsperiode moest men de negatieve aspecten van de arbeidersmedezeggenschap aanvaarden, die toch maar een middel was in de strijd van arbeid en kapitaal. Maar nadat de macht eenmaal in handen van het proletariaat was overgegaan (d.w.z. in de handen van de Partij, MB.), werd de handelwijze van de bedrijfsraden, die deden alsof ze de fabrieken in bezit hadden, antiproletarisch”.[77]

Deze subtiele verschillen gingen de meeste arbeiders echter boven de pet. Zij namen de bolsjewistische propaganda over arbeidersmedezeggenschap voor waar aan. Zij zagen deze niet als iets dat bij de “overgangsperiode behoorde” of als een “tussenstation op de weg naar andere methodes om het economische leven te normaliseren.”[78]

Voor hen betekende het niet slechts een manier om de sabotage van de heersende klasse te bestrijden, of als een juiste tactische zet, die het één of andere comité geschikt oordeelde voor een bepaalde fase van de revolutie. Voor de massa’s gaf de arbeidersmedezeggenschap uitdrukking aan hun diepste overtuiging. Wie had de zeggenschap in de fabriek? Zij voelden instinctief dat wie het in de fabriek voor het zeggen had, de zeggenschap had over alle gebieden van het sociale leven. Het onderscheid tussen ‘medezeggenschap’ en ‘bestuur’, waar de meeste bolsjewieken zich goed van bewust waren, ontging de massa’s.[79] Dit misverstand zou bloedige gevolgen hebben.

De verordening over arbeidersmedezeggenschap van november 1917 scheen de eisen van de arbeidersklasse voor totale zelfbeschikking te sanctioneren. Een blad van metaalarbeiders schreef: “De arbeidersklasse moet uiteraard de centrale plaats in de productie en in het bijzonder zijn organisatie innemen (…) alle productie zal in de toekomst de wil en geest van het proletariaat tot uitdrukking brengen.”[80]

Terwijl vóór de Oktoberrevolutie de medezeggenschap meestal een passieve en toezichthoudende rol had, kregen de bedrijfsraden nu een steeds belangrijkere rol in de bedrijfsleiding van verscheidene ondernemingen.

“Gedurende enkele maanden na de revolutie genoot de Russische arbeidersklasse een mate van vrijheid en macht die waarschijnlijk uniek in haar geschiedenis was.”[81] Over deze zeer interessante periode zijn echter jammer genoeg maar weinig bijzonderheden bekend. Het voorhanden materiaal is gewoonlijk afkomstig uit burgerlijke of bureaucratische bronnen, die in principe vijandig staan tegenover de idee van arbeiders medezeggenschap en slechts zijn inefficiënte en praktische onbruikbaarheid willen aantonen. Er is een interessant verslag gepubliceerd over de gebeurtenissen in de Nobel Olieraffinaderij.[82] Het illustreert de fundamentele beweging van de arbeidersklasse naar zelfbestuur en de vijandschap die deze ontmoette in Partijkringen. Andere voorbeelden zullen ongetwijfeld boven tafel komen.

28 november

Vergadering van de pas gevormde Al-Russische Raad voor Arbeidersmedezeggenschap.

De oude tegenstellingen duiken weer op.[83] Larin, de vertegenwoordiger van de bolsjewistische fractie in de vakbonden, verklaarde: “De vakbonden vertegenwoordigen de belangen van de hele klasse, terwijl de bedrijfsraden slechts particuliere belangen vertegenwoordigen. De bedrijfsraden moeten ondergeschikt worden gemaakt aan de bonden.”

Zjivotov, de woordvoerder van de bedrijfsradenbeweging, verklaarde: “In de bedrijfsraden werken we volgens opdrachten die we van onderaf krijgen om te bekijken hoe ze op de hele industrie kunnen worden toegepast. Het gaat hierbij om de opdrachten van de mensen op de werkvloer, van het werkelijke leven. Het zijn de enige opdrachten die van werkelijke betekenis zijn. Zij tonen aan waartoe de bedrijfsraden in staat zijn en moeten daarom in discussies over arbeidersmedezeggenschap voorop worden gesteld. De bedrijfsraden waren van mening dat het beheer de taak was van iedere bedrijfsraad, in ieder bedrijf. De bedrijfsraden van verschillende steden moesten zich verenigen (…) en daarna een coördinatie op regionale basis bewerkstelligen”.

De bijeenroeping van een Al-Russische Raad voor Arbeidersmedezeggenschap was duidelijk een poging van de bolsjewieken om de bedrijfsradenbeweging buitenspel te zetten. Deze poging lukte gedeeltelijk. De bedrijfsraden zetten weliswaar hun agitatie voort, maar hun stem vond slechts weinig weerklank binnen de Al-Russische Raad zelf, waar de vertegenwoordigers van de Partij de overhand hadden. In januari 1918 verklaarde Rjazanov dat het Congres slechts één keer bij elkaar was gekomen (en in mei 1918 dat ze nooit hadden vergaderd). Volgens een andere bron “probeerden ze bij elkaar te komen” maar konden het vereiste minimum aantal aanwezigen niet bijeen krijgen.[84] Met zekerheid kan men zeggen dat de Raad nooit werkelijk heeft gefunctioneerd. Het is moeilijk na te gaan of de oorzaak lag in de systematische obstructie en de boycot van de bolsjewieken, of het gebrek aan begrip bij de niet-bolsjewistische revolutionairen van de werkelijke gebeurtenissen, of dat het lag aan de zwakte van de beweging, die het bureaucratische keurslijf waarin ze steeds meer gedrongen was, niet meer kon openscheuren. Alle drie de factoren speelden waarschijnlijk een rol.

28 november

Besluit tot de opheffing van de Sovjet voor de Zeevaart.[85]

5 december

Besluit[86]tot de vorming van een Opperste Economische Raad die een plan voor het economische leven en de financiële middelen van de regering zou uitwerken. De Opperste Economische Raad (Vesenka) moest “de activiteiten van alle bestaande economische instellingen, inclusief de Al-Russsiche Raad voor Arbeidersmedezeggenschap onder een gemeenschappelijke noemer brengen.”[87] De Vesenka moest “verbonden zijn met de Raad van Volkscommissarissen”, (die uitsluitend uit leden van de Bolsjewistische Partij bestond). De samenstelling van de Vesenka was tekenend. Hij bestond uit enige leden van de Al-Russische Raad voor Arbeidersmedezeggenschap (een weinig betekenend gebaar naar de bedrijfsraden), een sterke vertegenwoordiging van alle nieuwe commissariaten en een aantal deskundigen die van bovenaf waren aangesteld in een adviserende functie. De Vesenka moest een dubbele structuur hebben: a) de centra (Glavki), die de verschillende industriële sectoren van dienst moesten zijn en b) de regionale organen, de plaatselijke Raden voor de Nationale Economie (Sovnarkhozy).

In het begin bezetten de ‘linkse’ bolsjewieken een meerderheid van de leidende posities in de Vesenka. De eerste voorzitter was Osinski en in het Leidend Bureau zaten Boecharin, Larin, Sokolnikov, Miljoetin, Lomov en Shmidt.[88]

Ondanks zijn ‘linkse’ leiding slokte deze instelling de Al-Russische Raad voor Arbeidersmedezeggenschap op, vóór deze zelfs aan de slag kon gaan. Deze stap werd door de bolsjewieken openlijk erkend als een poging tot verdere ‘verstatelijking’ (ogosudarstvleniye) van de economische macht. Het netto-effect van de vorming van de Vesenka was een verder monddood maken van de bedrijfsraden, zoals Lenin een paar weken later zei: “Wij gingen van arbeidersmedezeggenschap over tot de vorming van een Opperste Raad voor de Nationale Economie”.[89] De functie van deze Raad was duidelijk de “vervanging, inpassing en verdringing” van het apparaat van de arbeidersmedezeggenschap.”[90] Er kan nu een proces onderkend worden, welks afloop de rest van dit boekje zal trachten te ontrafelen. Het is een proces dat binnen het korte tijdsbestek van vier jaar van de ongekende opkomst van de beweging van de bedrijfsraden (een beweging die de productieverhoudingen uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk wilde veranderen) voerde tot een onaantastbare overheersing van een bureaucratische en monolithische instantie (de Partij), over alle aspecten van het economische en politieke leven. Daar deze instantie niet geworteld was in de productie, kon haar macht de voortgaande beknotting van de zeggenschap van de arbeiders binnen de productie slechts voortzetten. Dit hield noodzakelijkerwijze de handhaving van de hiërarchische relaties binnen de productie zelf in, en daardoor het voortbestaan van de klassenmaatschappij. In het eerste stadium van dit proces werden de bedrijfsraden ondergeschikt gemaakt aan de Al-Russische Raad voor de Arbeidersmedezeggenschap, waarin de vakbonden, die zelf sterk onder partijinvloed stonden, sterk waren vertegenwoordigd. Het tweede stadium – dat het eerste vrijwel onmiddellijk volgde – was de inlijving van deze Al-Russische Raad voor de Arbeidersmedezeggenschap in de Vesenka, die nog opvallender ten gunste van de vakbonden was samengesteld, maar ook directe vertegenwoordigers van de staat (d.w.z. de Partij) telde. Als overgangsmaatregel mocht de Vesenka een ‘links’-communistische leiding hebben. Wat later werden deze ‘linksen’ verwijderd. Een langdurige campagne werd begonnen om de macht van de vakbonden te beknotten die, hoewel erg indirect en van grote afstand, toch door de arbeidersklasse beïnvloed konden worden. Het was bijzonder belangrijk om de macht die de vakbonden nog met betrekking tot de productie hadden, te beknotten en te vervangen door de macht van directe Partijvertegenwoordigers. Deze directeuren en beheerders, die bijna zonder uitzondering van bovenaf waren benoemd, gingen langzamerhand de grondslag vormen van de nieuwe bureaucratie. Elk van deze stappen stuitte op verzet, maar zonder succes. Steeds verscheen de tegenstander in de schaapskleren van de nieuwe ‘proletarische’ macht. En na iedere nederlaag werd het voor de arbeiders nog moeilijker om zelf rechtstreeks de productie te besturen, d.w.z. de productieverhoudingen grondig te veranderen. Totdat deze productieverhoudingen veranderd waren, kon niet echt gezegd worden dat de revolutie zijn socialistische doelstellingen bereikt had, ongeacht de uitspraken van zijn leiders. Dit is de werkelijke les van de Russische Revolutie.

Het probleem kan ook vanuit een andere gezichtshoek worden bezien. De vorming van de Vesenka betekent ook een gedeeltelijk samengaan op het vlak van de economische macht van vakbondsfunctionarissen, Partijbonzen en ‘deskundigen’, benoemd door de ‘arbeidersstaat’. Maar dit zijn niet drie sociale groepen die al leidende functies bezaten – d.w.z. die de arbeiders in de bedrijven al overheersten. Op grond van hun eigen bijzondere achtergrond, was ieder van deze drie groepen al enigszins van de arbeidersklasse verwijderd. Hun samengaan maakte deze verwijdering nog groter. Het resultaat is dat vanaf 1918 de nieuwe staat (hoewel officieel een arbeidersstaat of Sovjetrepubliek genoemd – en hoewel die gedurende de burgeroorlog over het geheel door de grote arbeidersmassa’s gesteund werd) geen instelling was die door de arbeidersklasse zelf werd bestuurd.[91]

Als men tussen de regels door kan lezen (en zich niet in de luren laat leggen door woorden als ‘arbeidersstaat’ en ‘socialistische perspectieven’, die alleen het onjuiste bewustzijn weerspiegelen dat toen op de voorgrond trad, is de volgende uiteenzetting van Pankratova over hetgeen op het spel stond bij de oprichting van de Vesenka zeer verhelderend: “Wij hadden een efficiëntere organisatievorm dan de bedrijfsraden nodig en een flexibeler instrument dan arbeidersmedezeggenschap. Wij moesten de leiding van de nieuwe bedrijven verbinden met het beginsel van één nationaal economisch plan en voorts moesten we dit doen met het oog op de socialistische perspectieven van de jonge arbeidersstaat (…) De bedrijfsraden ontbrak het aan praktische ervaring en technische kennis (…) De enorme economische taak van de overgangsperiode naar het socialisme maakte de vorming noodzakelijk van één orgaan voor de normalisatie op staatsniveau van de nationale economie. Het proletariaat begreep dit. (De wens is hier wel zeer duidelijk de vader van de gedachte, M.B.). Toen de bedrijfsraden hun bevoegdheden die niet langer correspondeerden met de economische realiteit, overgaven aan de Raad voor de Nationale Economie, gaven ze daarmee de macht aan dit nieuwe orgaan.” Zij besluit veelzeggend met: “De Petrogradse bedrijfsraden, die in mei 1917 de eis van de arbeidersmedezeggenschap stelden, begroeven dit idee eensgezind op de zesde conferentie”.[92]

De volgende gebeurtenissen toonden aan, dat dit weliswaar de doelstellingen en gezichtspunten van de Partijleiding waren, maar dat ze door de achterban van de Partij bij lange na niet werden geaccepteerd, om nog maar te zwijgen van de massa zelf, ‘uit wiens naam’ de Partij zich aanmatigde te spreken.

Begin december

Publicatie van Lenins Staat en revolutie, dat hij enige maanden eerder had geschreven. In dit grote theoretische werk spreekt hij weinig over arbeidersmedezeggenschap en nog minder over socialisme als ‘de regeling van de productie door de arbeiders’. Lenin spreekt tamelijk abstract over “onmiddellijke veranderingen, zodat allen de beheers- en toezichthoudende functies zullen uitoefenen, zodat allen een tijdje bureaucraten worden en dat zodoende niemand bureaucraat kan worden”. Dit maakte deel uit van de libertaire retoriek van de bolsjewieken van 1917. Maar zoals gebruikelijk stond Lenin met beide voeten op de grond. Hij zette uiteen, wat dit in werkelijkheid zou betekenen. De ontwikkeling van het kapitalisme had de “economische voorwaarden geschapen”, die het “heel goed mogelijk maakten onmiddellijk, op de dag na de val van de kapitalisten en bureaucraten, hen te verdringen uit het beheer van de productie en distributie; hen uit de functie van de boekhouding van de arbeid en zijn producten te verdringen, door de gewapende arbeiders en de gehele gewapende bevolking. De boekhouding en het beheer van de productie zijn door het kapitalisme dermate vereenvoudigd, dat het is teruggebracht tot de buitengewoon simpele handelingen van controleren, registreren en het uitgeven van kwitanties die iedereen die lezen en schrijven kan en die de vier grondregels van het rekenen beheerst kan uitvoeren.”[93]

Er wordt niet gesproken over wie de beslissingen moet nemen die de massa’s dan zullen ‘controleren’ en ‘registreren’. In Staat en revolutie staat de volgende interessante zin: “Wij willen de socialistische revolutie uitgaande van de bestaande aard van de mensen, een menselijke aard, waarbij ondergeschiktheid, leiding en directeuren niet te vermijden zijn.”[94]

Het jaar 1917 beleefde natuurlijk een geweldige sociale omwenteling. Maar het was een utopische droom om te denken dat het socialisme bereikt kon worden, zonder dat een groot deel van de bevolking het begreep en wilde. De opbouw van het socialisme kan, in tegenstelling tot het kapitalisme, dat best aan de krachten van vraag en aanbod kan worden overgelaten, slechts door de zelfbewuste en collectieve daad van de grote meerderheid geschieden.

December

Publicatie van het beroemde Praktische handboek voor de uitvoering van de arbeidersmedezeggenschap in de industrie, door de Centrale Raad van de Petrogradse Bedrijfsraden. Tot grote ergernis van de Partij werd het in de voorsteden van Petrograd in grote aantallen verspreid. De voornaamste betekenis van dit geschrift is dat het zich bezighoudt met de vraag hoe de arbeidersmedezeggenschap snel tot arbeiderszelfbestuur kon worden uitgebreid. Noch bij Lenin, noch bij de schrijvers van het handboek is er verwarring omtrent de begrippen medezeggenschap en zelfbestuur. Lenin bepleitte arbeidersmedezeggenschap en heel zijn optreden na de revolutie hield de afwijzing in van pogingen tot arbeiderszelfbestuur, als zijnde ‘voorbarig’, ‘utopisch’, ‘anarchistisch’, ‘schadelijk’, ‘onaanvaardbaar’, enz.

Het zou tragisch zijn als de ahistorische en antitheoretische neiging van het merendeel van de tegenwoordige libertaire beweging ertoe zou leiden dat jonge actievoerders in de oude fouten vervallen of ze zou aanmoedigen weer wegen in te slaan die tot niets leiden – of in het ergste geval zouden leiden naar een herhaling van vroegere nederlagen. Dit Handboek bevatte een aantal praktische wenken voor de bedrijfsraden. Iedere bedrijfsraad moest vier bestuurscommissies benoemen, met het recht om technici en andere specialisten uit te nodigen om advies te geven (daarmee is dus de wijdverbreide leugen afgedaan, dat de bedrijfsraden zich tegen de samenwerking met technici of specialisten keerden).

De functies van de vier commissies moesten zijn: a) de organisatie van de productie, b) het overschakelen van de oorlogsproductie, c) het verkrijgen van grondstoffen, d) het verkrijgen van brandstof. De voorstellen zijn gedetailleerd uitgewerkt. Er wordt nadruk op gelegd dat ‘arbeidersmedezeggenschap’ niet alleen een kwestie is van de inventarisatie van grond- en brandstoffen (vergelijk Lenins “Socialisme is inventariseren, iedere keer dat u de voorraad ijzeren staven of lappen stof opneemt, is dat het socialisme”)[95], maar dat het nauw verband houdt met de wijze waarop deze grondstoffen door het bedrijf worden verwerkt, met andere woorden: door het geheel van de productieprocessen die tot het eindproduct leiden.

De ‘productiecommissie’ moest de noodzakelijke verbindingen tussen de verschillende afdelingen van het bedrijf leggen, de toestand van de machines controleren, adviseren over eventuele tekortkomingen in de opzet van de fabriek of het bedrijf en deze verhelpen, de bezettingsgraad van elke afdeling vaststellen, beslissingen nemen over het nodige aantal afdelingen en het aantal arbeiders in iedere afdeling, de afschrijving van de machines en gebouwen vaststellen, de aanstellingen regelen (vanaf de positie van bedrijfsleider) en de financiële zaken van het bedrijf regelen.

De schrijvers van het Handboek kondigen aan dat ze de bedrijfsraden in Regionale Federaties willen onderbrengen en deze in een Al-Russische Federatie willen coördineren. Ter voorkoming van ieder misverstand benadrukten ze dat arbeidersmedezeggenschap in de industrie, als onderdeel van de arbeidersmedezeggenschap over het geheel van het economische leven, niet in de beperkte zin van een juridische hervorming moest worden gezien, maar zo ruim mogelijk, als het veroveren van gebieden die vroeger door anderen werden beheerst. De medezeggenschap moest overgaan in bestuur. In de praktijk kwamen verschillende vormen van arbeidersmedezeggenschap voor, die regionaal sterk verschilden. Deze werden gedeeltelijk door plaatselijke omstandigheden bepaald, maar bovenal door de mate van verzet van de werkgevers. In sommige plaatsen werden de werkgevers direct ‘van onderaf’ onteigend. In andere gevallen werden ze slechts onderworpen aan een soort toezichthoudende ‘zeggenschap’ die door de bedrijfsraden werd uitgevoerd. Er was geen pasklaar model dat gevolgd kon worden. De verschillende praktijkvoorbeelden en experimenten waren eerst onderwerp van hevige discussies. Dat was geen tijdsverspilling, zoals later werd beweerd. Ze moesten noodzakelijk worden geacht als men van mening was dat het socialisme slechts door de emancipatie van de arbeidersklasse zelf kan worden bereikt. Deze discussies werden echter helaas spoedig afgebroken.

13 december

De Izsvestija publiceert de ‘Algemene instructies voor de Arbeidersmedezeggenschap overeenkomstig de verordening van 14 november’. Deze werden bekend als het Tegen-Handboek en vertegenwoordigen de uiteindelijke vorm van het leninistische standpunt.[96]

De eerste vier hoofdstukken behandelen de organisatie van de arbeidersmedezeggenschap in de bedrijven en de keuze van de beheerscomités. De volgende vijf hoofdstukken stellen de rechten en plichten van deze commissies vast en benadrukken welke functies zij moeten vervullen en welke in de handen van de eigenaars-bedrijfsleiders blijven. Hoofdstuk vijf verklaart dat voor zover de bedrijfsraden enige rol van betekenis spelen in het bedrijfsbestuur, deze rol beperkt moet blijven tot het toezicht houden op de uitvoering van de aanwijzingen van de centrale regeringsinstanties, waarvan het de “speciale taak is om de economie op landelijke schaal te organiseren”. Hoofdstuk zeven verklaart dat “het recht om orders te geven over de leiding en de verdere gang van zaken in bedrijven, voorbehouden blijft aan de eigenaar. De beheerscomités mogen niet deelnemen aan de leiding van de onderneming en dragen voor het functioneren ervan geen verantwoording. Deze verantwoording blijft rusten bij de eigenaar”.

Hoofdstuk acht specificeert dat de comités zich niet met financiële kwesties mogen bezighouden, daar deze aangelegenheid een zaak is van de centrale regeringsinstanties. Hoofdstuk negen verbiedt de comités uitdrukkelijk om bedrijven eigenmachtig te onteigenen of te besturen. Zij mogen echter “de kwestie van de bedrijfsovername voorleggen aan de regering en wel door bemiddeling van de hogere organen voor arbeidersmedezeggenschap”. Hoofdstuk veertien stelt tenslotte, zwart op wit, wat de bolsjewistische leiders reeds verscheidene weken voor ogen stond: zelfs op lokaal niveau moesten de bedrijfsraden met het vakbondsorgaan samengaan.

“De beheerscomités van ieder bedrijf moesten de uitvoerende organen vormen voor de zeggenschap over de distributiesector door de plaatselijke vakbondsafdeling. De activiteiten van de beheerscomités moesten de goedkeuring van de laatstgenoemden hebben.”

Het feit dat deze ‘algemene richtlijnen’ binnen veertien dagen na de vorming van de Vesenka werden gepubliceerd, bewijst langs welke systematische lijnen Lenin en zijn aanhangers te werk gingen. Ze mogen ‘gelijk’ of ‘ongelijk’ hebben gehad (dat hangt af van het oordeel dat men heeft over de maatschappij die ze probeerden op te bouwen). Maar het is belachelijk te beweren – zoals tegenwoordig veel wordt gedaan – dat de bolsjewieken zich in 1917 inzetten voor de totale en directe zeggenschap van de arbeidersklasse in de fabrieken, mijnen, bouwwerken en andere ondernemingen, d.w.z. dat zij arbeiderszelfbestuur voorstonden.

20 december

Het officiële vakbondsorgaan Professionalny Vestnik (de Vakbondskrant) publiceerde een ‘Resolutie over vakbonden en politieke partijen’. “Zonder onafhankelijke organen van de politieke strijd te worden, in onafhankelijke politieke partijen of bijwagens daarvan, kunnen de vakbonden niet onverschillig blijven staan tegenover de problemen, die de politieke strijd van de arbeidersklasse aan de dag brengen.” Na deze banaliteiten wordt de resolutie duidelijker. “Als de vakbonden hun doeleinden als organisatie met een politieke partij delen, moeten ze als strijdorganen van de arbeidersklasse de politieke leuzen en de tactiek van die proletarische partij ondersteunen, die op dat ogenblik de oplossing van de historische taak het beste benadert (enz. enz…)” Diezelfde editie van het blad bevatte een artikel van de bolsjewiek Lozovski, die protesteerde tegen de bolsjewistische politiek om stakingen van arbeiders tegen de nieuwe regering met geweld te onderdrukken. “De taken van de vakbonden en de Sovjetmacht zijn de isolering van burgerlijke elementen, die tot stakingen en sabotage aanzetten; maar deze isolering moet niet bereikt worden met alleen mechanische middelen zoals gevangenneming, naar het front sturen of intrekking van broodkaarten. Preventieve censuur, het verbod van de kranten, opheffing van de vrijheid van propaganda voor socialistische en democratische partijen is voor ons absoluut onaanvaardbaar. Het verbod van de kranten, geweld tegen stakers, enz., was zout in de wonde wrijven. Er leven teveel recente herinneringen aan dit soort ‘acties’ in de hoofden van de arbeidersmassa’s en dit kan tot een vergelijking leiden die dodelijk is voor de Sovjetmacht.”

Dat een leidend lid van de Partij al zover moest gaan, is tekenend voor de mate waarin deze praktijken moeten zijn gevorderd. Zij vormen in toenemende mate de methode waarmee de Partij haar geschilpunten, niet alleen met burgerlijke tegenstanders, maar ook met haar verklaarde tegenstanders binnen de arbeidersklasse zelf, oploste. Intrekking van broodkaarten beroofde de betrokkene van het recht op rantsoenen, d.w.z. van het recht om te eten. Het slachtoffer moest dan op de zwarte markt of op illegale wijze aan eten zien te komen. Hun ‘misdaden tegen de staat’ zouden dan als een wettig middel gebruikt worden om hen te ‘neutraliseren’. In deze atmosfeer werden de grote debatten van januari 1918 gehouden over de Partij, de vakbonden en de niet georganiseerde massa’s (eufemistisch ‘bourgeois elementen’ genoemd).

23 december

Verordening voor de vorming van een netwerk van Regionale Raden voor de Nationale Economie (Sovnarkhozi), die ondergeschikt waren aan de Vesenka.

“Iedere regionale Sovnarkhoz moest een miniatuurmodel van de Vesenka zijn. Hij moest in veertien secties voor de verschillende bedrijfstakken zijn verdeeld en vertegenwoordigers bevatten van plaatselijke organisaties en instellingen.” Iedere Sovnarkhoz kon “kleine afdelingen vormen, die de organen voor de arbeidersmedezeggenschap zouden omvatten”. “Er was een centraal economisch bestuur met plaatselijke filialen tot stand gekomen.”[97]

1918

De rest volgt.

1919

1920

1921

Epiloog mei 1921

Conclusie

Voetnoten