Inhoud

De economische organisatie van de revolutie

Door Diego Abad de Santillán


De economische organisatie van de revolutie

Hoe wij leven en hoe wij zouden kunnen leven in Spanje

Door D.A. de Santillán, vertaald door J. Krüger

Bij de Nederlandse vertaling

De vertaling van De Santillán’s boek, die hierbij aan het Nederlandstalige publiek gebracht wordt, kan zijn reis niet aanvangen, zonder dat onzerzijds enkele opmerkingen gemaakt worden.

In de eerste plaats dan, dat uit deze publicatie niet de conclusie getrokken moet worden, dat de Uitgeefster voor 100% de principiële verantwoording neemt voor alle door de schrijver verdedigde stellingen, zomin als wij van eiken lezer verwachten, dat hij kritiekloos het gebodene aanvaardt. — Men zij het gerust, zelfs in belangrijke delen, met de schrijver oneens, men debatteert en discussieert met hem in gedachten over zijn onderwerp — als dit onderwerp maar aan de orde komt en overdacht wordt. Het is hoog tijd, dat de vrijheidslievende beweging tot een overdacht, modern en duidelijk beeld komt van wat zij precies wil, zomede de weg aangeeft, waarlangs dit gewilde praktisch bereikt kan worden. Dat het schema van De Santillán reeds zulk een duidelijk en af beeld geeft, geloven wij niet. Dat het uitstekende studie- en discussiestof geeft om er toe te geraken echter evenzeer. Men ziet dit boek dus als niet meer, maar ook vooral niet als minder, dan dat het is: als een noodzakelijke schakel in de keten van bewijsvoering, waarvan het sluitstuk nog komen moet.

Een tweede opmerking die gemaakt dient is, dat De Santillán zijn boek oorspronkelijk voor de Spaanse arbeiders schreef. Feiten, cijfers, enz. slaan dus bij uitstek op Spaanse toestanden. Zonder al te grote schade aan het werk toe te brengen, was dit niet weg te werken, zodat wij het boek zonder noemenswaardige veranderingen in vertaling brengen, daarbij rekenend op het nuchtere begrip van de lezers, die wel vatten zullen, dat wat praktisch over Spanje gezegd wordt, zonder belangrijk principieel verschil ook voor elk ander kapitalistisch land geldt.

Tenslotte: het boek werd geschreven vóór 1936. De verwachting van de noodwendig-komende revolutie siddert er door heen. Veel van wat wij op dit ogenblik beleven is een tragische bevestiging van wat De Santillán hier en daar als vrees uitspreekt, met name de treurige rol, die de staatssocialisten als anti- en contrarevolutionairen en als redders van de kapitalistische (staats) orde spelen. Erger nog: in hun fanatiek ijveren voor de democratie (d. i. in hun vrees voor het teloorgaan van zékere privileges door de revolutie) stellen zij zich als vervolgers en beulen van de revolutionairen naast de fascisten.

De Santillán is in zijn verwachtingen omtrent de revolutie te optimistisch geweest. Op het ogenblik dat wij dit schrijven is de Spaanse revolutie, die overeenkomstig De Santillán’s verwachtingen in het najaar van 1936 zo glansrijk inzette, in volle neergang; alsof van Rusland en Duitsland niets geleerd is, maken de aanhangers van ’t staatssocialisme door het neerslaan van de vrije initiatieven van de revolutionairen de baan opnieuw vrij voor de reactie. — Maar de geschiedenis gaat door. Het ééns ontwaarde licht zal niet vergeten worden. De revolutie zal zichzelf over korter of langer tijd opnieuw aan de orde stellen.

En wij in overig Europa? Niet in ’t minst door het verbreiden van nuchtere kennis, klaar inzicht en als resultante van beiden: bewuste wil zullen wij de weg naar de bevrijdende revolutie moeten vinden. Dit boek zal mede één van de factoren in deze ontwikkelingsfase kunnen zijn.

De uitgeefster. Sept. '37.

Voorwoord

Op alle samenkomsten vanwege de C.N.T.—F.A.I. wordt in overweging gegeven de algemene grondslagen te bestuderen, waarop een nieuwe maatschappelijke orde — zonder Staat en kapitalisme — zou moeten worden opgebouwd. Wij zijn zo vrij hier samen te vatten, wat onzes inziens nuttig is ter nadere oriëntering. Wij doen zulks niet met het oog op een verre toekomst of in overeenstemming met onze hoogste idealen, doch enkel en alleen in betrekking tot de naaste toekomst met een mensdom, bodemgesteldheid en technisch apparaat, zoals die zich heden aan ons openbaren.

Dit werk zou misschien meer invloed hebben, als wij ons bezig hielden met het schilderen van een tafereel van de maatschappij in het jaar 2000. Hier toch zouden wij de fantasie vrij spel kunnen laten. Maar van onze kant hebben wij het nuttiger geoordeeld hier in korte trekken een overzicht te geven van de wijze waarop wij reeds terstond zouden kunnen leven, zonder dat wij onze ogen behoeven te sluiten voor elke latere ontwikkeling op economisch (staathuishoudkundig), sociaal (maatschappelijk) en moreel (zedelijk) terrein.

En aangezien wij ons hier hebben te beperken tot de naaste toekomst, welke eventueel in menig opzicht een streep zou kunnen halen door het door ons geschilderde beeld, zullen wij hier enkel in grote trekken bespreken de algemene vormen, die de economische organisatie van de nieuwe orde zou kunnen krijgen. Wij laten daarbij nog onbesproken wat men de politieke en sociale samenleving zou kunnen noemen. Ons komt belangrijker voor in dit werk een oplossing te geven van het grondprobleem van de menselijke maatschappij, te weten 's mensen levensbestaan! Dit toch wordt door het kapitalistisch stelsel niet alleen bedreigd met een algemene ondergang, doch zelfs geregeld op 'het spel gezet. Wij zullen trachten een oplossing te geven voor die behoeften van het moderne mensdom, welke van te voren reeds door het heersend regiem volkomen genegeerd plegen te worden. Ongetwijfeld zullen wij in dit boekwerk niet alles kunnen behandelen, doch wij menen, dat het tenminste een begin zou kunnen zijn van een nieuw tijdvak, het uitgangspunt voor een nieuw hoofdstuk van de geschiedenis. Wij zullen natuurlijk op onze weg ontmoeten menige tegenwerping, velerlei verbetering en uitbreiding, waartoe dit boek wil aansporen. Slechts één hartsverlangen heeft ons bij de samenstelling van dit werk geleid: bevrijd te worden van de kapitalistische staatshel. Moge het zijn, dat anderen — geïnspireerd door deze regelen — komen tot betere, en ook concretere, begrippen! Een positief plan met al zijn gebreken is te allen tijde te verkiezen boven helemaal geen plan. Om die reden zijn wij zo vrij geweest dit werk uit te geven.

D.A. De Stantillán. 5 maart 1936

Voorwoord bij de tweede druk

In het licht van de gebeurtenissen van de 19de juli 1936, zouden wij dit werk feitelijk helemaal opnieuw moeten redigeren. Inzonderheid zou het passend geweest zijn de productiecijfers te herzien en gewag te maken van de toepassing onzer beginselen op de economie van Catalonië. De huidige omstandigheden staan dit echter niet toe, zodat de tweede druk geheel conform de eerste is. In grote lijnen verschilt onze opinie niet van toen. Ook nu nog achten wij een ingrijpende ordening van het economische leven een eerste vereiste. Buiten de arbeidersorganen om hebben wij geen enkele instelling ontmoet, die dat leven praktisch in betere banen zou kunnen leiden.

D. A. DE SANTILLÁN 10 januari 1937.

Algemene beschouwingen

I. Factoren die van wezenlijke invloed zijn op de productie

De grondslag van elke economie, het wezen van alles wat met staathuishoudkunde te maken heeft, kunt u lezen in onverschillig welk handboek van deze wetenschap. Het bestaat namelijk hierin, dat men met zo weinig mogelijke inspanning en zo gering mogelijke kosten een zo goed mogelijk resultaat tracht te krijgen.

Als er verder geen argumenten zouden zijn om de huidige orde van het kapitalisme te bestrijden en te weerleggen, dan was dit zuiver economisch argument reeds meer dan voldoende om de wapens tegen dit stelsel op te nemen. Deze vorm van economie brengt immers in het geheel niet met zich mede het verkrijgen van zo groot mogelijk effect tegen zo gering mogelijke kosten en inspanning. Integendeel, de verkwisting onder dit stelsel is buitengemeen groot, het voordeel van natuurlijke hulpbronnen zowel als van technische en wetenschappelijke hulpmiddelen, is daarbij uiterst gering. Men leeft in het geheel niet, zoals men zou kunnen, althans behoorde te leven.

Laten wij dit eens wat nader bekijken.

De productiefactoren zijn de volgende:

1e. De natuur, welke de mens behalve grondstoffen ook nog zekere bruikbare krachten levert; 2e. De menselijke arbeid van hoofd- en handarbeiders, die de grondstoffen verwerkt en ten algemenen nutte maakt;

3e. Het werktuig of de machine, die de kracht en de intensiteit van ’s mensen arbeid vele malen opvoert. (Sommige economen noemen ook nog het kapitaal bij deze laatste factor).

Het kapitalisme maakt geen gebruik van de sub le genoemde hulpbronnen. Integendeel, men ziet: onbebouwde velden; watervallen, die in het geheel niet geëxploiteerd worden; grondstoffen, die nutteloos teloor gaan. Wat de menselijke arbeid betreft, het moge dan lichamelijke of geestelijke arbeid zijn, hij wordt nog zelfs niet voor de volle 50% van zijn rendementsvermogen benut voor het economisch leven zelf. Er zijn in de wereld verscheidene tientallen miljoenen arbeiders werkloos, grote groepen technici lopen doelloos rond, vele geleerden die een vegeterend leven leiden te midden van velerlei ontbering, zijn zonder middelen om hun studies te voltooien of hun onderzoekingen en proefnemingen tot een goed einde te brengen. Slechts een geringe minderheid van technici en geleerden slaagt er in haar werkkracht te verkopen aan de machtigen van het huidige kapitalistische stelsel. Men verzuimt op die manier gebruik te maken van een onmetelijke bron van welvaart: de lichamelijk, technische en wetenschappelijke arbeid, die juist daardoor bij de dag in waarde zal moeten dalen, wegens gebrek aan oefening.

Ook weet men, dat de derde factor, het technisch apparaat, zeer ver beneden zijn rendementsvermogen blijft. Er zijn wonderbaarlijke machines in werking en men zou zelfs instrumenten kunnen plaatsen, die de bestaande werktuigen nog verre in capaciteit zouden overtreffen. Doch nauwelijks enkele uren per dag of een paar dagen in de week zien wij ze werken. Men heeft uitgerekend, dat de Noord-Amerikaanse industrie — op volle capaciteit werkend in staat zou zijn de industrieproducten te leveren voor alle markten ter wereld. Een derde — en soms wel de helft van de gehele tonneninhoud van de handelsvloot ligt vastgemeerd. De economen van het kapitalistisch regiem, de staatslieden, de conferenties van deskundigen, kortom alle krachten van het maatschappelijke en politieke conservatisme spannen zich tot het uiterste toe in om een uitweg uit dit kwaad te vinden. Toch heeft men tot hier toe niets in deze richting kunnen ondernemen, want niets bleek de heren mogelijk om met succes de voortdurende verslechtering van deze toestand tegen te gaan.

Het enige dat men kan voorspellen zonder gevaar te lopen zich te vergissen is, dat als de industrie verlamd en het voordeel van het technisch apparaat in de laatste jaren sterk verminderd is, er alles op wijst, dat de achteruitgang in de komende jaren eer nog groter zal zijn. Laten de Spaanse arbeiders hiermee terdege rekening 'houden: hun toestand wordt van jaar tot jaar ondragelijker en onduldbaarder!

Wij constateren dus, dat het kapitalisme geen volledig gebruik weet te maken van de drie factoren, welke van wezenlijke invloed zijn op de productie. Wij zien dus, dat het huidige stelsel daarvan hoogstens voor een deel gebruik maakt, een deel, dat vaak nog geen 50% kan halen. De kapitalistische economie benut grond noch natuurkrachten, water noch wind. Zij maakt geen economisch gebruik van de mens als arbeider, technicus of geleerde en put geen voordeel uit het technisch apparaat, noch maakt zij gebruik van al wat reeds nu in deze samenleving mogelijk zou kunnen zijn. Het kapitalisme is dus geen levensvatbaar stelsel meer. Dit zou 'het pas dan zijn, als het gebruik wist te maken van de drie productiefactoren en hieruit het maximum nut zou weten te trekken. Nu is het evenwel anders. Wij kunnen het kapitalistisch regiem reeds zien strijden voor zijn behoud. Het ziet zich gedoemd tot vermindering van zijn akkers, tot contingentering van zijn industrieproducten, tot inkrimping van zijn fabrieksarbeiders, tot een zich bedruipen dus, zonder de medewerking van duizenden technici en geleerden te aanvaarden.

Toch komt men niet zonder meer van dit zuiver economisch terrein af! Laat men ons eens heel precies vertellen in naam van welke humanitaire, sociale of rechtvaardigheidsbeginselen ook, men het bestaan kan verdedigen van de “orde”, waarin wij nu nog genoodzaakt zijn te leven. Een kapitalistische onderneming als bijv. een landbouwbedrijf, brengt de navolgende uitgaven en lasten met zich mede, die — het hoeft niet gezegd — natuurlijk verhaald worden op de nuttige en productieve arbeid van de werkenden:

Elk kilo brood, dat naar uw mond verhuist, wordt zwaar belast. Allereerst drukt op de kostprijs de pacht van de eigenaar, vervolgens de interest van het belegde kapitaal, dan de winst van de ondernemer en tenslotte nog velerlei uitgaven, die nodig geacht worden om de particuliere eigendommen te beschermen. Wij hebben gezien, dat de productiefactoren drieërlei zijn: grond, arbeid en machines, welke het effect van menselijke verrichtingen nog met vele procenten opvoeren.

Een gesocialiseerde economie, zoals die vandaag de dag kan worden ingesteld door de Spaanse arbeidersorganen, houdt dan ook enkel rekening met deze drie factoren. Het brood, dat wij onder een dergelijk economisch systeem zullen nuttigen, zal slechts belast worden met de menselijke arbeid, die nodig was om dat brood te produceren en wel met dien verstande, dat er ruimschoots gebruik zal worden gemaakt van de technische vindingen.

Allereerst verdwijnt dus de pacht aan de eigenaar, vervolgens de interest van het belegde kapitaal. Voorts de winst van de ondernemer en tenslotte alle uitgaven, die verband houden met de nationale (lees: staats-) verdediging van particuliere eigendommen, allemaal factoren die in het middelpunt van de belangstelling staan, sterker nog: de ziel uitmaken van de huidige kapitalistische staathuishoudkunde.

Men kan niet zeggen, dat het geld — de grote afgod van het tegenwoordige economische stelsel — een factor van de productie is. Niemand kan in ernst volhouden, dat de particuliere bezitter als zodanig een noodzakelijke factor van de productie is. Ook zal niemand durven beweren, dat de tarwe op goed bewerkte akkers niet zou kunnen groeien zonder eigendomsregisters en politie.

Welnu: laat men eens bedenken, welk een schoon systeem een economie zou zijn, waarin alle parasitaire factoren, ingelast door de mens en zijn verderfelijk stelsel van particuliere eigendom, zouden worden geëlimineerd! Waarin nog slechts zouden zijn twee groepen: de ene van de producenten, die tegelijkertijd ook consumenten zijn, de andere van die consumenten, welke van nature hun rechten kunnen laten gelden op het leven, omdat zij niet tot werken in staat zijn: kinderen, zieken en ouden van dagen.

J. Stuart Mill schreef eens zeer terecht: “Ik acht een staat, waarbij een zekere klasse van mensen niet werkt, onrechtvaardig. Ik vind het onbillijk dat er mensen zijn, die zonder recht te hebben op rust na arbeid, vrijgesteld worden van het deelnemen aan de arbeid, welke op het mensdom rust. Ook wij geloven, dat een maatschappij van dergelijk gehalte geen recht van bestaan heeft en verklaren ons dientengevolge voor een totale, fundamentele wijziging van het huidige productiestelsel.

Wij willen een gesocialiseerde economie, waarbij grond, fabrieken, huisvesting en transportmiddelen ophouden langer particulier monopolie te zijn en onmiddellijk overgaan in collectief bezit van de hele gemeenschap. Deze wijziging in economisch stelsel in verband met de eigendom brengt een duidelijk waarneembare ordening in het economische leven met zich mede. Het beheer van de industrie is heden nog in handen van de ondernemers, de kapitalisten. Technisch zijn zij verreweg de minderen van ingenieurs en arbeiders. De ondernemingen zijn op hun beurt weer afhankelijk van de grote geldmagnaten, zodat het in laatste instantie de bankiers zijn, die het economische leven onzer dagen beheersen en controleren! Het hoeft nauwelijks gezegd, dat die heren het leven eenstemmig en uitsluitend volgens de Beursberichten besturen.

De nieuwe, gesocialiseerde economie zal in handen zijn van arbeiders en technici. Zij zal enkel als leuze voeren, en ook geen ander doel nastreven dan de bevrediging van de behoeften van de massa. Deze zal onder zulk een economisch stelsel zeker iets anders zijn dan de markt. De volkeren zijn er toch niet om de producten te kopen! Neen, de producten zullen worden voortgebracht om in de behoeften van de massa te voorzien. De monetaire (geldelijke) waardebepaling van aardse goederen zal plaats maken voor een gebruik van alle mogelijkheden om het leven op een hoger peil te brengen. Met de geldelijke waardebepaling verdwijnt tevens de monstrueuze, alles verslindende, volstrekt parasitaire macht van financiën, openbare schulden, improductieve geldelijke lasten enz. Tegelijkertijd verdwijnt de loonslavernij met haar natuurlijke voedingsbodem: pacht, rente en winst! Zo zullen wij dan terugkeren tot een economie van gemeenschappelijke rechten en verplichtingen, een economie, die door middel van de gelijktijdige samenwerking van de drie productiefactoren: 1e. de aarde met haar natuurkrachten, 2e. de arbeid in lichamelijke en geestelijke zin, 3e. het technisch productieapparaat, alle rijkdommen zal voortbrengen.

De toekomstige levensstandaard zal afhankelijk zijn van het maximum nut, dat meergenoemde drie factoren zullen afwerpen, d.w.z., dat die levensmiddelenstandaard in onze handen ligt. Het hangt dan immers alleen nog maar af van onze wil om welstand en geluk te brengen in deze wereld van chaos en ellende.

II. Arbeid en brood voor allen

Na zovele eeuwen van onderdrukking en uitbuiting van de massa door een betrekkelijk kleine groep, waarbij de producent van alle rijkdom een onooglijke slaaf was, die niet meer consumeerde dan strikt noodzakelijk was om zich in het leven te houden en dikwijls nog veel minder zelfs — brak de ontwikkeling van de massa door en ontwaakte de mensheid uit de duistere onwetendheid. Zij ontgroeide langzaam maar zeker aan een theologie (godgeleerdheid), die een ontzenuwend karakter droeg en de mensen opvoedde tot slaafsheid en zelfopoffering. Het spreekwoord “Wie eten wil, die werkt!” kwam in de wereld als uitdrukking van wat men allengs als vrij en rechtvaardig pleegde te zien.

Iedere economische, zowel als sociale opbouw, dient dat spreekwoord in toepassing te brengen. Anders zal het wederom bedrog, wederom camouflage zijn van de vruchten van de revolutionaire beweging.

Voor ons is de toepassing van die formule een eerste vereiste. Hier kunnen zich om groeperen alle mensen, die geestelijk gezond zijn en er een sociale ethiek (zedenleer) op na houden, zonder onderscheid van partijen of posities. Allen, die het rechtvaardig achten, dat de mens in het zweet zijns aanschijns zijn brood verdient, vormen feitelijk één partij en moesten eigenlijk één gevechtsfront vormen.

Laten wij onze opvattingen van de arbeid nader bezien. Adam Smith beschouwde als nuttig werk alléén de zogenaamde stoffelijke arbeid. Het arbeidsproces is evenwel een samenstel van intellectuele en fysische krachten (begripsvermogen, denkkracht, voorbereiding, uitvoering, etc.), die — in de vorm van een handwerker — verenigd kunnen voorkomen bij hetzelfde individu, of wel — nauwelijks merkbaar als afzonderlijke krachten — bij een coördinatie van gespecialiseerde functies in een modem economisch bedrijf.

“Daarom”, — zegt een modem econoom — “gaat het niet aan de verschillende arbeidsklassen te scheiden en bijv. de bewering te opperen, dat geen productief werk verrichten de ingenieur, die een plan ontwerpt, de kantoorbediende, die de correspondentie voert en de bestellingen doorgeeft en de meesterknecht, die toezicht houdt op de arbeiders zelf, en hun de te verrichten werkzaamheden aanwijst. Men kan niet volhouden, dat enkel de handarbeiders het werk hebben uitgevoerd en dus enkel aanspraak kunnen maken op de titel van “productieve werkers.”[1]

De arbeid in de moderne samenleving is een samenstel van technische en lichamelijke krachten. Hij moet dat des te meer zijn, omdat de techniek de handenarbeid in het algemeen zeer veel kan vereenvoudigen en het eigenlijke zware werk al meer en meer kan overlaten aan de machines. Zowel de geleerde in zijn laboratorium (in zijn kabinet of op zijn katheder), als de technicus en de arbeider in de fabriek, zij allen zijn met elkaar nuttige en noodzakelijke arbeidskrachten. Wat al die regelende en handelende krachten aangaat, die bij de productie gewoonlijk optreden, wij kunnen er ons niet anders dan van harte geluk mee wensen. Laat men ons echter eens vertellen, waarin de nuttige arbeid bestaat van kapitalisten, eigenaars, aandeelhouders en tussenpersonen van ’t tegenwoordige economische stelsel. De arbeid van die mensen — waarvan oudere economen nog spreken —, “is — volgens de woorden van Proudhon — een verdichtsel van het oude feodale recht, dat de moderne politieke economie te boven is gekomen. Die arbeid toch bestaat in hoofdzaak uit een overleveren van de arbeider aan de speculant of eigenaar, m.a.w., de uiterste vorm van verdrukking en uitbuiting van de enen mens door de andere […] In werkelijkheid is alleen de lichamelijke en geestelijke arbeid productief […]”[2]

.Niet op grond van socialistische opvattingen a la Proudhon, doch uit de eerlijke erkenning van de waarheid, komt ook een Spaans schrijver op economisch terrein in zijn in 1925 uitgegeven werk “Interés del Capital” (Interest van het Kapitaal), te weten Germán Barnacer, tot dezelfde conclusie. Hij is van mening, dat inkomsten alleen mogen bestaan in ruil voor het leveren van productief werk en dat men ook het stelsel van interest voor belegd kapitaal geheel moet opheffen, omdat couponnetjes-knippen geen bron van nuttige arbeid genoemd kan worden. Vergelijk deze idee met de moderne opvattingen van de Noord-Amerikaanse technocraten.

Iets dergelijks willen ook wij: opheffing van alle onrechtvaardig verkregen inkomsten, d.w.z. van dezulke, waarvoor men geen lichamelijke of sociaal nuttige prestatie hoeft te leveren. Deze erkenning staat gelijk met een diepgaande wijziging in het economische stelsel, waar dan niet langer de speculatie en de winst het middelpunt van alle belangstelling zullen vormen, doch de arbeid en het product, voor het welzijn van allen.

* * *

De natuur legt de mens voor zijn instandhouding, kleding en huisvesting de arbeid op. En wat op zichzelf de natuur niet doet, die immers grotendeels dor en onvruchtbaar is en niet in voldoende mate vruchten, vee en vis kan voortbrengen, daar legt de ontwikkeling van de beschaving de mens zulke plichten op. Die culturele vooruitgang heeft de mens goederen gebracht, welke onmisbaar geworden zijn; goederen, die voorheen slechts genoten konden worden door rijken en welgestelden. Al twijfelen wij er aan, of de mens inderdaad behoefte heeft aan alles wat hem heden ten dage wordt aangeboden als ware hij in het gelukkige Arcadia van de dichters of in het Hemels Jeruzalem, is het toch volstrekt noodzakelijk, dat wij met onze geest en levenskracht zoveel mogelijk verbeteringen pogen aan te brengen, koren verbouwen, textielgewassen kweken en verwerken, brandstoffen en metalen uit de ingewanden van de aarde delven, gebruiksartikelen vervaardigen, ijzerwaren produceren, enz. enz.

De Noord-Amerikaanse industrie fabriceerde in de jaren 1925—’26 acht miljoen auto’s, waarbij telkens een kleiner aantal arbeiders werk vond: in 1925 met 47.000 arbeiders minder dan in 1924 en in 1926 met 69.000 arbeiders minder dan in 1925.

Nog niet vele jaren geleden was een auto een zeldzaamheid, die de verbazing en afgunst van de dorpsbevolking opwekte. Vandaag de dag is zo’n wagen bijna “proletarisch” en onmisbaar in het stadium van de ontwikkeling, waartoe wij zijn gekomen. Het transportmiddel dient dan ook in het bereik van alleman te komen, in het bereik van alle inwoners van het land!

Wij wensen geenszins afstand te doen van de gemakken, welke de moderne techniek ons biedt. Integendeel, als het mogelijk is, willen wij het gerief nog vele procenten opvoeren. Wij twijfelen er ook niet aan, of zo iets is mogelijk. Omdat de kapitalistische economie zelfs al wonderen van de techniek heeft kunnen voortbrengen! Hoeveel te beter zal zulks dan kunnen geschieden onder een socialistisch systeem, waar vrijheid en arbeid de boventoon zullen voeren. (“Enkel in de frisse lucht van de vrijheid kan er een geweldige, rijke ontwikkeling plaats hebben in de vooruitgang van de techniek.” H. Dietzel).

Om de voordelen van de beschaving te handhaven en ze zo mogelijk nog groter te maken, moeten wij werken. Om de productiviteit van de aarde te vergroten, zal er gewerkt moeten worden. Om de handenarbeid minder zwaar en het leven zelf wat prettiger te kunnen maken, opdat alle gerief ook in werkelijkheid genoten zal kunnen worden, is de arbeid een eerste vereiste. Er is echter nog nooit iemand geweest, die de mening verkondigde, dat er slechts een bepaalde categorie van mensen zou moeten zijn, die als slaaf en dus als proletariër voor al de anderen nuttige arbeid verrichten.

Geen enkele leer handhaaft toch die oude principes van klasse of kaste en ook drukt zij niet haar speciale minachting uit voor lichamelijke arbeid. In vroegere tijden werden er aparte wetten uitgevaardigd, waarbij bepaald werd, dat het kleermakers- of schoenmakersvak geen minderwaardige arbeid zou zijn. Nu verlangt men, volgens Campomanes, een algemeen decreet, waarbij bepaald wordt, dat lediggang, parasitisme en luiheid aan de kaak worden gesteld.[3]

Half Spanje, althans op het land, gaat in lompen gehuld, voedt zich met roggebrood en weet niet, hoe vis smaakt. Fruit is een ongekende weelde voor die helft van de bevolking. En toch is Spanje het vruchtenland bij uitstek. Opeengepakt in krotten en gaten, voor zover het de steden aangaat, leeft die helft van het Spaanse inwonertal op het platteland nog veel ongunstiger. Men kent daar niet het minste gerief. Het lijkt ons vulgair toe, wanneer wij hier zo breedvoerig uitweiden over al wat een ieder bekend zal zijn. Te meer wekt het bij ons een grote wrevel, dat sommigen deze toestand nog trachten goed te praten, als zijnde een toestand van goddelijke oorsprong! Moedeloos hoort men dikwijls zeggen: “Altijd zijn er armen en rijken geweest en zo zullen er steeds ook wel armen en rijken blijven!” Zo te spreken getuigt van een Mohammedaans fatalisme. Mocht men het willen uitschreeuwen, dat het gemiddelde consumptie-cijfer voor vleesvoeding per hoofd van de bevolking lager is dan wat men gemiddeld nodig heeft, ach, dan vertelt men niets nieuws![4]

Binnen het kader van het kapitalistisch systeem zit er niets ongewoons of abnormaals in. Het bewuste stelsel kan immers toch niet gebruik maken van de rijkdommen van de natuur, de hulpmiddelen van de techniek of de diensten van de mens als arbeider. Half Spanje kleedt zich in lompen en toch zijn de textielarbeiders werkloos. Dezen kunnen hun bekwaamheden en ervaringen niet in dienst van de gemeenschap stellen, omdat de grote kapitalisten hun fabrieken sluiten en de machinerieën nutteloos laten verroesten.

Onder een gesocialiseerde economie zou een dergelijk schouwspel nooit plaats kunnen vinden. Want hier zou men immers niet produceren voor de markt die onafhankelijk is van de werkelijke behoeften van de massa, doch enkel en alleen voor het voldoen aan behoeften dier massa. Zolang er nog één Spanjaard in vodden gekleed gaat, hoeft een Catalaanse textielfabriek niet te worden stopgezet. En de arbeiders die daar werkzaam zijn hoeven zeker niet ontslagen te worden.

Hetzelfde zouden wij kunnen zeggen van welk ander product ook. De bouwvakarbeiders werken nauwelijks voor 40% hun capaciteit, de anderen zijn tot nietsdoen gedoemd. Dat onder zulke omstandigheden de tuberculose hand over hand pleegt toe te nemen, hoeft toch zeker niemand meer te verbazen. Wij kunnen naar waarheid getuigen, dat het grootste deel van Spanjes bevolking het minder goed heeft dan de dieren. De huisvesting is onhygiënisch en ouderwets, vertegenwoordigt als zodanig een deel van de ellende uit vroegere tijden, toen men nog belasting ging heffen op deuren en vensters.

In een stelsel van alleen gemeenschapsbelangen zouden de bouwarbeiders zeker niet hoeven rond te lopen, doch met man en macht aan het werk gaan om naar behoeften huisvesting te verschaffen voor het volk.

Maar het kapitalisme is niet in staat tot het exploiteren van de sociale bronnen van welvaart. Het kan er geen gebruik van maken dan voor een gering deel en wel voor zover het er winst in ziet! Wij herhalen het voor de zoveelste keer: het kapitalisme weet geen profijt te trekken van de talrijke vindingen op technisch gebied, het weet de natuurkrachten niet te gebruiken, zoals die benut zouden kunnen worden. Ook valt het dit stelsel moeilijk een goed gebruik te maken van wetenschappelijke ontdekkingen. Kortom: het systeem heeft zich zelf overleefd en past niet meer voor deze tijd. Het voldoet tenminste geenszins langer aan de eisen, die gesteld worden door de huidige cultuur en, wat erger is, het voert een groot deel van het mensdom, zowel lichamelijk als geestelijk, naar de afgrond. Het kapitalisme is geworden een struikelblok voor de vooruitgang en het bestaan van de mensheid. Het dient derhalve zijn plaats in te ruimen voor een ander stelsel.

* * *

Om het maximum van welstand te bereiken — voor zover de huidige maatschappij zulks kan verschaffen -— hoeft men alleen het parasitisme te onderdrukken en het leven zó in te richten, dat iemand, die niet werkt, ook geen levensbestaan vindt ten koste van andermans arbeid. Het spreekt vanzelf, dat wij niet als parasiet beschouwen kinderen, zieken en ouden van dagen. Die toch vormen met elkaar een natuurlijke last, een last die gerekend over de gehele mensheid absoluut niet overmatig gevoeld wordt. De kinderen zullen morgen voor ons werken, zoals wij heden voor hen gewerkt hebben, door ze op te voeden in lichamelijke, zowel als geestelijke zin. De ouden van dagen hebben het hunne reeds tot de sociale rijkdom bijgedragen, toen zij nog jong waren, terwijl de zieken slechts tijdelijk improductief zijn.

Wanneer wij aannemen, dat de werkkrachten van een bepaalde leeftijd slechts nuttige arbeid leveren, dan kunnen wij toch in ieder geval rekening houden met het feit, dat onder een socialistisch regiem de hoeveelheid arbeidskrachten op zijn minst verdubbeld zal worden! Men kan gemakkelijk begrijpen, dat de arbeid daardoor zeer verlicht wordt voor hen, die thans hun brood in het zweet huns aanschijns verdienen. Bovendien wordt de productiviteit enorm opgevoerd, zonder dat wij hier nog in aanmerking hebben genomen het feit, dat een gesocialiseerd stelsel een nuttig gebruik zal weten te maken van alle drie productiefactoren: grond, arbeid en machines, en de techniek zowel als de wetenschap toegankelijk zal worden voor ieder. De vrijheid van arbeid zal zijn productiviteit doen toenemen. Er zal gewerkt worden naar behoeften van de massa en niet zoals thans, waar het ritme geregeld wordt naar de eisen van de markt.

Zowel van moreel als economisch standpunt bezien, zal de socialisering welke het spreekwoord “Die niet werkt, zal ook niet eten” in toepassing brengt, de stoot geven tot een ongedachte stijging van het levensniveau van de massa. Zij zal immers niet langer struikelen over improductieve krachten, maar terstond haar wil tot het brengen van economische rijkdom in daden gaan omzetten, gestuwd door het intelligente streven van de mensheid. Zij zal daadwerkelijk de oude droom van een aards paradijs in vervulling doen gaan.

Men kan ons van sociaal standpunt tegenwerpen, dat in een economische organisatie, zoals wij die hier hebben beschreven, de consumenten weinig of geen plaats krijgen. Als zelfstandige groep moeten zij toch een uitingsorgaan bezitten, dat tevens zorgt voor de uitvoering van de genomen besluiten! Er is geen twijfel mogelijk, dat de mens behalve producent verscheidene uren per dag uitsluitend consument is en als sociaal wezen buiten de werkuren op kantoor of atelier of in het laboratorium, culturele verlangens zoekt te bevredigen, hetzij uit sociale, religieuze, politieke of nog andere overwegingen. En deze geestelijke stromingen moeten hun eigen organen scheppen, waardoor zij zich kunnen uitspreken en invloed kunnen uitoefenen op de maatschappij, te weten drukpers, vergaderingen, verschillende organisaties, waar het initiatief vrij dient te zijn voor het uitvoeren van experimenten, het in toepassing brengen van ideeën, enz. Dit is een terrein, waarop wij niet regelend kunnen en mogen optreden, evenmin als wij dat kunnen en mogen doen met de verdediging van de revolutie, hoezeer die ook onze directe belangen raakt. Wij geven hier slechts in grote lijnen weer de opvatting welke wij hebben aangaande de economische organisatie, die wij ruw geschetst al terugvinden in de huidige vakverenigingen en in de oorspronkelijke, welhaast instinctief gevormde sovjets. De laatste organen waren eerder een daad dan een blote theorie. Wat ons het meest interesseert is bezit te nemen van de economische productiemiddelen en haar administratie. Dit kan en zal door de arbeiders zelf moeten plaats vinden. Zij alleen zijn in staat om te voorzien in de eerste behoeften van het volk.

De rest kan gevoeglijk worden overgelaten aan de improvisatie van de massa, daar dit een zaak is waar individuele gevoelens, opvoeding, sociale begrippen e.d. een grote rol spelen.

III. Het Spaanse volk en diens distributie

Van veel belang is de kennis van het Spaanse volk, omdat de problemen van de wederopbouw niet precies dezelfde zouden zijn, als het nationaal grondgebied slechts tien miljoen in plaats van twintig miljoen inwoners zou tellen.

De levensmiddelen, gronden, mijnen, huisvesting enz. zijn zeker niet onbeperkt. Voor alles zal het dan ook nodig zijn, de hoeveelheid hiervan zoveel mogelijk op te voeren; niet zoals in vroeger tijden door verovering van nieuwe grondgebieden, maar door het stelselmatige, intensieve bebouwen van reeds aanwezige gebieden en het bestellen bij industrie en techniek van al wat de natuur niet uit zichzelf kan opleveren.

Het indexcijfer van de beschaving en de ontwikkeling van een volk wordt niet gemeten naar zijn agrarische, doch naar zijn industriële bevolking. In vruchtbare en gemakkelijk te bebouwen landen, als bijv. Canada, met een tiende van zijn bevolking op het platteland, kan men volledig voorzien in de behoeften van het volk. In Spanje zou dit gedeelte tweemaal zo groot worden en zeker een 20% van de bevolking voor de landbouw opeisen. De landarbeid zou daardoor een van de gezondste, meest renderende en lichtste bezigheden worden, terwijl het heden ten dage een vloek betekent wegens de verregaande onwetendheid, de uiterst zware belastingen en de grote achterstand in de techniek van het heersend stelsel.

Spanje staat in velerlei opzicht achter bij andere landen. Zo bijv. in de landbouw, in de industrie, in het transport en in beschaving. De revolutie zal daarom in weinige jaren een reuzensprong voorwaarts moeten doen door een technisch apparaat te bouwen, dat het land thans mist, door wijziging van de methodes volgens welke de grond momenteel nog in cultuur gebracht wordt, door herbebossing en het benutten van de laatste druppel van de rivieren voor bevloeiingswerken; ook door vermeerdering van het aantal wegen en straten en het vormen van vruchtbare akkers uit de dorre woestijngronden van de bergvlakten, enz.

Aan de andere kant is de bevolking van Spanje groot genoeg om al deze dingen binnen een paar jaar te kunnen bereiken. Men merkt op, hoe het productieproces verlicht zal worden door de vrijkomende arbeidskrachten, die momenteel in dienst van de reactie staan, zoals burgerwachten, stormtroepen, politie, veldwachters, gemeentepolitie, al het personeel van de rechtelijke macht, alsmede ambtenaren aan het “Departement van politieke en justitionele defensie van kapitalistische voorrechten”. Zij allen kunnen dan nuttig werk verrichten door herbebossing, bevordering van de bomenteelt, besproeiing van vruchtbomen, enz. enz. Door slechts vijf jaar lang in deze zin de arbeid te organiseren, zou Spanje veranderen in één grote boomgaard. Zijn bossen zouden de bodem vochtig houden en het fruit zou een volksvoedsel geworden zijn.

Laten bijvoorbeeld alle improductieve krachten bij Leger en Marine bevloeiingskanalen gaan graven, waterwerken dijken e.d. aanleggen. En laat men ons dan eens zeggen, of het uiterlijk aanzien van de Spaanse bodem, dor als hij momenteel is, niet zal veranderen in een heerlijk oord, waar met veel minder en veel lichter landarbeid dan thans mogelijk is, een dubbele oogst verkregen zal worden.

En nu hebben wij alleen nog maar gekeken naar de 350.000 mensen, welke zich vandaag de dag bezig houden met de verdediging van goederen van de rijken, en juist als zodanig elke vruchtbare arbeid tegenwerken, die van kapitalistisch standpunt gezien niet tegelijkertijd gecontroleerd en winstgevend genoemd kan worden. Doch het parasitisme is oneindig veel groter.

De Spaanse bevolking kan rekenen op een 24 miljoen inwoners.

In 1930 werd het geboortecijfer berekend op 28,8 per 1000 inwoners, het sterftecijfer op 17,8 per 1000 zielen. De definitieve toename van de bevolking per jaar bedroeg 0,61% in de periode van 1800—1870, 0,52 in de jaren 1870-1910 en 0,65 in het tijdvak van 1910-1930.

Een neiging om zonder te werken door de wereld te komen, merkt men in alle tijden op in Spanje. Deze neiging, die overigens zeer menselijk is, is op de voorgrond gesteld door oppervlakkige waarnemers en heeft Spanje in een ongunstig licht gezet.

Maar deze neiging is die van de bevoorrechte klassen, want haar arbeiders en boeren zijn uitermate ijverig in de arbeid. Wij zouden niet graag de stelling willen verdedigen als zouden de plattelandsbewoners van uit een oogpunt van bekwaamheid beschouwd, minderwaardig zijn. Men ontmoet Spanjaarden in de fabrieken van de Verenigde Staten, in de pampa’s van Argentinië, in alle werkplaatsen van de wereld en levende in alle klimaten als gelijken met welke arbeiders ook. Als zij zich in iets onderscheiden, dan is het misschien door hun grotere onafhankelijkheidsgeest, door hun meerdere neiging tot opstand. Daarom heeft men hun in sommige delen van de aarde de toegang ontzegd en niet, omdat zij minder arbeid presteren.

Bij de volkstelling van Campomanes in 1787 was slechts een vijfde deel van de bevolking werkzaam in nuttige economische functies. Daarentegen was het aantal betaalde edellieden 481.000, dat van de geestelijkheid 189.000 en dat van de bedienden 280 duizend.

Latere volkstellingen mogen dan al verschillen geven, maar steeds zien wij een deel van de bevolking vluchten voor elk compromis, dat zou kunnen leiden tot broodwinning in het zweet huns aanschijns. En wanneer het economische en sociale stelsel niet radicaal gewijzigd wordt, hoeft men zeker geen dromen te koesteren, dat dit parasitisme ooit geheel onderdrukt zal worden.

In 49 provinciehoofdsteden en in 40 gemeenten boven de 30.000 inwoners waren er in het jaar 1915, 4.646.635 inwoners; of wel, 23% van de gehele bevolking. Niettegenstaande dit percentage toen toenam, is de bevolking op het platteland nog steeds groter dan die van de steden.

Om de betekenis van de distributie voor het volk nader te illustreren, geven wij hier de toestanden, zoals die in Frankrijk waren:

in 1789 was zijn plattelandsbevolking 26.363.000 zielen en de stedelijke bevolking bedroeg 5.709.270. Tegen vijf inwoners op het land woonde er niet meer dan één in de stad.

In het jaar 1921 kwamen plattelands- en stadsbevolking in evenwicht.

In 1926 vertegenwoordigde de landbouwbevolking niet meer dan 37% van het totaal. Van 1921 tot 1926 verloor de Franse landbouw bijna een miljoen arbeiders, die naar de steden stroomden, om daar hun diensten in de industrie aan te bieden.

De verstoring van het evenwicht door de groei van enkele steden en de bevolkingsafname in overeenkomstige gebieden, vond zowat over heel Catalonië plaats. In 1920 was de totale bevolking van Catalonië 2.244.719 en Barcelona telde 721.869 inwoners. In 1930 waren de cijfers respectievelijk 2.791.292 en 1.005.565. In 1934 was de bevolking volgens berekening 2.969.921 en die van Barcelona 1.148.129.

In 1919 waren er in Spanje 406 duizend personen werkzaam in de handel en bij het verkeer. In het jaar 1920 bedroeg het aantal 644 duizend, terwijl verleden jaar het aantal arbeiders in industrie en mijnbouw 21,3 procent bedroeg, een percentage, dat, zoals men opmerkt, veel geringer is dan in bijna alle landen van Europa. Het Spaanse volk wordt in 40.082 bevolkingskernen ingedeeld, van steden met een miljoen inwoners tot gehuchten van slechts enkele dozijnen zielen. Er zijn 284 steden, 4.669 kleine steden, 16.300 grote dorpen, 13.211 kleine dorpen en 11.618 gehuchten.

Een andere belangrijke verdeling, om er in de eerste tijd van de revolutie rekening mede te houden, is deze: men verdeelt Spanje in 527 arrondissementen, 12.340 stads- en 9.260 plattelandsgemeenten. Al zal de toekomstige structuur een meer economische dan geografisch-politieke basis krijgen, moet men toch de huidige toestand kennen.

Wanneer wij de in 1910 getelde bevolking vergelijken met de huidige, dan schatten wij het aantal mensen dat in Spanje een leeftijd heeft, waarop er gewerkt kan worden, d.w.z. allen van 18 tot 50 jaar, op 10 miljoen. Van dit cijfer verrichten er momenteel nog geen vijf miljoen sociaal nuttige arbeid, in de industrie evenmin als in de landbouw, waarbij inbegrepen de werklozen en eveneens de beheerders van landbouw- en veeteeltbedrijven. Voor de naaste toekomst rekenen wij niet meer onder de productieve bevolking kinderen beneden 18 jaar en ouderen boven de 50.

Volgens de cijfers van 1920 hebben de 9.260 gemeenten ongeveer de volgende bevolking:

Het gemiddelde cijfer van 43 inwoners per vierkante kilometer is zeer hoog voor een agrarisch, en zeer laag voor een industrieel land.

Om kort te gaan, de Spaanse bevolking is onder het kapitalisme veel te groot. De kleine veiligheidsklep, tot nog toe bestaan hebbend in de emigratie, kan voor de toekomst geen praktisch nut meer hebben. Dientengevolge zal de bevolking toenemen ondanks de ellende en tuberculose, welke haar gelederen teisteren.

Binnen het kader van het huidige regiem zijn er geen andere vooruitzichten meer, dan die van toenemende ontberingen, onderdrukking en slavernij voor hen die werken. In een economisch, gesocialiseerd stelsel zullen er geen improductieve krachten zijn. Ieder zal een taak te verrichten hebben, al kan hij in de keuze van zijn beroep zeer ver gaan. De vier of vijf miljoen mensen die zich momenteel uitsloven in de industrie, op het land, in de mijnen en bij de visserij om een hapje brood te verdienen en een beetje vuur voor de haard, waarbij de ploeteraars ook nog moeten zorgen voor de dis van de functionaris van Vadertje Staat, de talrijke tussenpersonen in de handel, de industriëlen, de renteniers, de couponnetjesknippers, enz. enz., zullen onder een socialistisch stelsel hun aantal plots verdubbeld zien. Reeds hierdoor zal men ongetwijfeld terstond een merkbare verlichting bespeuren van het voorheen zo zware werk. Als allen eten, is het zeer rechtvaardig, dat ook allen werken!

Doch overigens zal de verlichting van de arbeid over de jaren merkbaar zijn, wanneer eenmaal de openbare bevloeiingswerken zullen zijn uitgevoerd, de verkeerswegen aangelegd en de transporten geregeld, de mineralen opgedolven, de gebruiksartikelen in overvloed vervaardigd, en er herbebossing zal hebben plaatsgevonden. Dit zijn allemaal dingen, die dringend nodig zijn!

Met de tegenwoordige productiemethodes en binnen het kader van de huidige staat van de Spaanse economie, zal de capaciteit van het verschaffen van levensmiddelen in Spanje van dien aard zijn, dat zij, volgens Fischer, toereikend is voor een 27 miljoen inwoners. Maar deze limiet zou zeker aanmerkelijk ruimer worden, indien de verschillende revolutionaire hervormingen zijn doorgevoerd.

IV. Een maatschappij van producenten en consumenten

Het denkbeeld om het economisch parasitisme te onderdrukken is — of zou tenminste moeten zijn — rijp in de geest van de volkeren, om direct verwezenlijkt te worden. De werkenden willen niet langer het grootste deel hun productie verloren zien gaan in de afgrond van het kapitalistisch parasitisme, hetzij dit voor politieke dan wel voor militaire doeleinden van Vadertje Staat geschiedt! Het is toch zeer rechtvaardig, dat de leuze “Wie niet werkt, zal niet eten” in praktische daden wordt omgezet. Toch zien wij in Spanje, dat de arbeiders in de fabrieken en op het land zó onderworpen en onderdanig zijn aan een regiem van knechting, zó zitten vastgekluisterd in de boeien van de slavernij, als door alle tijden heen, dat wij eindelijk eens een kentering in deze onhoudbare toestand tegemoet zien. Het enige verschil tussen de huidige loonslaven en de oudere soort is dit, dat eerstgenoemden de vrijheid hebben hun meesters te kiezen in zogenaamde democratieën, waaruit blijkt, dat vrijheid een zeer betrekkelijk begrip is.

De werkelijke producenten vormen een kleine maatschappelijke minderheid. Een tiende deel van de bevolking eet uit de staatsruif, een ander tiende leeft van de kapitalistische handel,[5] zonder dat wij nog in aanmerking nemen al die andere improductieve groepen, die deels een parasitair karakter hebben en deels van nature ongeschikt zijn tot produceren, bijv. kinderen en ouden van dagen.

Van de tien miljoen inwoners, die geschikt tot werken zijn, zien wij nauwelijks 4½ à 5 miljoen werkzaam in het productieproces van landbouw en industrie. De revolutie zal dit parasitisme geheel doen verdwijnen en zal daarmee alleen reeds voldoende gerechtvaardigd zijn. Schrijnende tegenstellingen als het tentoonspreiden van overdadige luxe, naast het voorkomen van grote armoede, zullen zomede tot het verleden behoren. Als er van een bepaald product niet genoeg kan worden voortgebracht, zal men tot rantsoenering overgaan. Ieder ontvangt zijn deel, het moge groot of klein zijn. Men zal gelijkelijk verdelen wat men nodig heeft: voedsel, kleding, woningruimte! Dit toch is volkomen te rechtvaardigen, want het is een van de eerste rechten van de vrije mens in een vrije maatschappij. Men zal voorts met groter zorgvuldigheid gaan zaaien, volgens betere methodes gaan werken en ook zal het vakonderwijs in betere banen worden geleid. Alle spier- en hersenkracht zal in werking worden gesteld en voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid zullen stakingen niet meer behoeven plaats te vinden. Al deze krachten zullen van de eerste dag van de revolutie af ruimschoots gelegenheid hebben om hun kunnen in dienst van de mensheid te stellen en hun geest tot rijpere ontplooiing te brengen.

Toch is voor verwezenlijking van dit denkbeeld de revolutie nodig, die van de huidige Spaanse republiek van burgerwachten en politie zal maken een land van consumenten en producenten.

Wij geloven voor een groot deel niet meer in de arbeidsschuwheid, zelfs niet van die klassen van de samenleving, die steeds in lediggang rondliepen. Natuurlijk zullen in het begin van de revolutie zich moeilijkheden voordoen. Zo zal het geen gemakkelijke taak zijn de enorme bevolking op doeltreffende wijze te verdelen over alle beroepen, waartoe zij op grond van hun persoonlijke aanleg het gemakkelijkst en het eerst toegang zouden moeten krijgen. Doch de grootste moeilijkheid zit niet hier, maar in de gevolgen van een internationale blokkade.

In Spanje vindt men geen katoen, bijvoorbeeld. Zonder dit product zouden er een goede 200 duizend mensen geen arbeid meer hebben, te weten de confectie- en textielarbeiders. Er is voorts evenmin petroleum. Hierdoor zou het transportbedrijf zich ernstig belemmerd zien. Ook ontbreekt het Spanje, hoewel in mindere mate, aan papier. Zonder dit product zouden duizenden arbeiders, welke als journalisten, schrijvers, en in de grafische vakken werkzaam zijn, komen te zitten. Daarmede hebben wij de grondstoffen opgesomd, waarvan het gemis in de eerste plaats gevoeld zal worden. Het wil ons voorkomen, dat de overige problemen van veel minder belang zullen zijn.

De revolutie moet van de beginne af ten behoeve van de volkskleding katoen verschaffen aan de textielfabrieken in Catalonië. Ook dient zij terstond gereed te staan met de fabricatie van synthetische petroleum uit steenkool. Technische moeilijkheden doen zich hierbij niet voor, want de moderne wetenschap is ze alle reeds te boven gekomen. Doch als de revolutie niet wil terugkeren tot een lager levensniveau, dan zal zij voor het welzijn van de bevolking petroleum moeten fabriceren voor het verkeer per auto, trailer, boot en vliegmachine en van het eerste jaar van de revolutie af, voldoende katoen moeten verbouwen om een verlamming in de confectie- en textielarbeid van tevoren reeds tegen te gaan.

Deze problemen zouden natuurlijk minder urgent zijn — al zou men toch op de duur een oplossing moeten vinden — wanneer geen internationale blokkade gevormd werd en men in de behoeften kon voorzien door gebruik te maken van Russische petroleum en Amerikaanse katoen, in ruil voor voldoende hoeveelheden ijzer en koper.

Van het ijzererts dat in de Spaanse mijnen gedolven wordt, wordt er slechts een uiterst gering deel in het land zelf gesmolten. De rest wordt uitgevoerd en veranderd in machinerieën, instrumenten enz. De revolutie zal in Spanje ’n metaalindustrie op grote schaal moeten scheppen en het aantal hoogovens en machines aanmerkelijk moeten opvoeren. Men zal de ouderwetse Romeinse ploeg zoveel mogelijk moeten vervangen door een tractor. In het algemeen zal men trekkracht door paarden, ossen enz. dienen te vervangen door drijfkracht. Instrumenten en machines moeten in overeenstemming met het terrein, waarvoor ze gebruikt moeten worden, vervaardigd worden. Men moet de spoorwegen en de fabrieken zoveel mogelijk gaan elektrificeren. Daarbij dient men gebruik te maken van alle watervallen en stromen, die de “witte steenkool” kunnen leveren. Ook moet men met bekwame spoed tot herbebossing overgaan en nieuwe gebieden geschikt maken voor landbouw en veeteelt. Gebruik dient er gemaakt te worden van de kracht, die de wind e.d. vermogen op te wekken.

In één woord, de revolutie moet in een paar jaar scheppen, wat het kapitalisme tot dusver niet heeft kunnen brengen: een Spanje, dat zichzelf kan voeden, kleden en huisvesting verlenen en dat weldra 30 miljoen inwoners zal tellen, ondanks de stromen van emigranten, welke de laatste tijden het land verlieten.[6]

Elke drang naar arbeid zal onder de revolutie gemakkelijk emplooi vinden, hetzij die uitgaat naar wetenschappelijke, dan wel naar technische of andere nuttige werkzaamheden.

Uit deze solidariteit moet noodzakelijkerwijs iets hogers ontstaan dan de kapitalistische politiek met de speculaties van de geldmagnaten en het commando van generaals vermogen te geven.

Wij hebben voor de ideële vorming van onze arbeidersmaatschappij geen godshypothese nodig. Ook hoeven wij niet vasthouden aan de hypothese van de staat. Wij willen niet, dat allen naar hetzelfde pijpen dansen. Wij denken hierbij aan de mogelijkheid van verschillende organisaties, die min of meer revolutionair of vriendschappelijk staan tegenover de nieuwe toestand. Het belangrijkste is, dat alle Spanjaarden zo gering mogelijk behoeften hebben om bevredigd te worden en dat wij als offer hiervoor uit plichts- en rechtsbetrachting moeten bijdragen tot het productieproces. Zoals wij heden ten dage in de fabriek werken met mensen van verschillende politieke beginselen en ons meer interesseren voor de goeden arbeider, de goeden arbeidsmakker dan voor de geestverwant, zo zullen wij ook morgen omgaan met mensen die niet denken als wij, die in politiek en sociaal opzicht onze vijanden zijn, doch die wij bijv. door ons werk moeten winnen. Er zijn verschillende arbeidersorganisaties in Spanje. Alle moeten bijdragen tot de opbouw van de volkshuishouding en ieder dient zijn plaats te behouden. De revolutie weigert geen enkele bijdrage te dezen opzichte. Er zal dadelijk, behalve rechtvaardige productie en consumptie, arbeid voor allen komen. Ieder kan instemmen met de vorm van maatschappelijke samenleving, die hem het best bevalt en het meest aantrekt. Eveneens ontkennen wij geenszins het recht om er een godsdienstig geloof op na te houden, als men dat nu eenmaal heeft, met inbegrip van alle vooringenomenheden en pralerij, welke dat geloof nu eenmaal meebrengt. Ook ontzeggen wij geenszins dit recht aan hen, die onze politieke inzichten niet kunnen delen. Zelfs niet het recht om zulke afwijkende opvattingen praktisch toe te passen, tenzij men een agressieve houding zou aannemen, en ons willen dwingen dezelfde opvattingen welke zij propageren, te delen. Dan toch zou een vijandschap en burgeroorlog ontstaan. Wij voorzien, dat de vrienden van het Russisch model voor particulier gebruik, buiten het economisch stelsel, dat de vrucht van eensgezindheid moet zijn, hun volkscommissarissen zullen mogen hebben. Wij voorzien ook, dat de politieke socialisten hun parlement zullen mogen houden om hun redevoeringen uit te spreken. Dit alles zal ons geenszins deren, en wij zullen ons tevredenstellen met de regeling, dat elke agressieve manifestatie van welke richting ook verhinderd wordt, als deze aan andersdenkenden zou willen opleggen de dwang om deel te nemen aan de politieke of religieuze plechtigheden. Wij zouden slechts willen handhaven, dat het productie- en distributieapparaat in handen van de producenten en distribuanten zelf blijft.

Vrijheid, absolute vrijheid, echter in de politieke orde. Samenvoeging van alle krachten in de economische orde. Productie van allen voor allen. Rechtmatige verdeling van de producten. Wie zou iets kunnen inbrengen tegen een maatschappij, die aldus georganiseerd is? En zulks is reeds vandaag-de-dag mogelijk, als arbeiders en boeren van het heersende onrecht, dit slechts willen. En als zij met elkaar, hand in hand en schouder aan schouder, de last van zich schudden, die het parasitisme van vandaag hen doet dragen.

Wij zijn van mening, dat deze revolutie niemand nadeel, maar enkel voordeel zal brengen. Wat geeft het als er velen zullen zijn, die zich thans in weelde baden en dan een weinig spaarzamer zouden moeten zijn? En leren weten wat een stuk brood kost, dat zij nu in sleur naar hun mond brengen zonder er productieve arbeid voor verricht te hebben? Voor henzelf zal deze verandering van toestand zelfs moreel en fysisch een groot voordeel kunnen zijn. Doch de middenstand en het proletariaat zullen niet alleen niets te verliezen hebben, maar zij zullen een wereld winnen, waar een broederlijke samenwerking in de productie zal zijn en waar zij, dank zij dit, op een hoger levenspeil zal komen te staan. Er zullen geen ellende en ongerechtigheden meer zijn voor de dag van morgen bij gebrek aan brood en hope. Dit alles zal verdwijnen, omdat de arbeidspoorten voor alle vakken wagenwijd zullen worden opengezet, zonder andere richtlijnen te hebben dan die van voorzien in de behoeften.

De altijd-bangen veronderstellen, dat de revolutie die toch een rechtvaardige zaak is, uitgegeven wordt door wraakzucht. Dat is echter een vergissing. Men zou veeleer moeten vrezen, dat de Spaanse revolutie zich te buiten zou gaan aan te veel edelmoedigheid jegens tegenstanders. Het Spaanse proletariaat is juist het tegenovergestelde van wraakzuchtig. Op de dag welke op die van de revolutie volgt, zal het zijn lijdensweg vergeten zijn. Mannen en vrouwen, die van hun jeugd af niet gewoon waren arbeid te verrichten — men behoeft zich hiervan heus geen onnodige illusies te scheppen — zullen ook nú geen productieve leden van de maatschappij geworden zijn. In de eerste plaats is dan ook de hoop gevestigd op hun kinderen, die van hun prille jeugd af in een nieuwe moraal zullen worden opgevoed en onderwezen, om later nuttige gemeenschapsmensen te kunnen zijn. Het oudere geslacht van parasieten zal lichtere bezigheden krijgen te verrichten. Iets anders er van te verwachten, zou gelijk staan met peren te eisen van een iepenboom.[7]

Natuurlijk is er een groep kapitalisten, ondernemers, kleine industriëlen, e.d., die hun vak kennen en begonnen zijn als gelijke van andere arbeiders, of die zich tot volwaardige werkers zouden kunnen opwerken. Hun toekomst als technici en experts zal verzekerd zijn. Weliswaar zullen zij geen meesters, maar toch onmisbare leden van de nieuwe maatschappij kunnen zijn. In de nieuwe gemeenschap zullen zij zich meer kunnen ontwikkelen dan ooit mogelijk zou zijn in de omstandigheden, waarin zij zich voorheen bevonden. Hun ondernemingsgeest, hun initiatieven ter uitbreiding van wenselijke instellingen, enz. zullen juist hier op hogen prijs gesteld worden. Wij zouden deze categorieën van mensen stuk voor stuk kunnen beschouwen en zien, hoe geen van allen iets te duchten zou hebben van de noodzakelijke en onvermijdelijke omwenteling. Er zullen weliswaar geen hovelingen of hofdames meer zijn. Er zullen ook geen lieden meer zijn, die zich in weelde baden en ziek van verveling zijn, of die lijden aan losbandigheid, verkwisting e.d. Er zullen in Spanje door de revolutie nog geen 100.000 gezinnen zijn, die “getroffen” worden en genoodzaakt zijn op een lager levenspeil hun bestaan voort te zetten. Met die 100.000 bedoelen wij dan de rijken-zonder-meer, welke hoegenaamd geen productieve arbeid kennen. Vergelijken wij hiermede eens de 23 of 24 miljoen zielen, die door de revolutie in Spanje bevrijd zouden worden en waarvan er minstens een 20 miljoen op een hoger levenspeil zouden komen te staan, dan waarop zij onder kapitalistisch stelsel hebben gestaan!

V. Van economische en sociale ongerechtigheid tot rechtvaardigheid

Wat merken wij op in de levensbouw, die zich rondom ons volgens de richtlijnen van het kapitalisme ontwikkelt? Een formidabel productieapparaat, hetwelk nog opgevoerd door techniek en wetenschap, tot een graad van nooit gedachte mogelijkheden stijgt aan de ene kant en anderzijds het volslagen gemis aan bekwaamheid om er gebruik van te maken, wegens het met zichzelf in strijd staande speculantenstelsel dat produceert voor de markt en niet om in de behoeften van de consumenten te voorzien.

Elke Noord-Amerikaanse arbeider heeft 3000 slaven tot zijn beschikking in de vorm van 300 PK mechanische arbeidskracht. Elke paardenkracht staat gelijk met de arbeid, welke door tien mensenslaven verricht kan worden. Welke machthebber uit de Griekse of Romeinse oudheid kon rekenen op zovele krachten? In andere landen is de technische ontwikkeling geringer. Maar niettemin zijn er talrijke mechanische slaven ter beschikking van de modernen producent. Het aantal zou nog gemakkelijk verdubbeld, verdrie- of zelfs vervijfvoudigd kunnen worden. Houdt echter de menselijke welvaart gelijke tred met deze mogelijkheden? Is er verband tussen de manier waarop wij leven en de wijze waarop wij zouden kunnen leven? De staalproductie in de V.S. nam in vergelijking met andere jaren in het jaar 1930 af en wel liefst met 50 procent! In Engeland en Duitsland had men eveneens een vermindering met 50 procent, terwijl de staalproductie in Frankrijk in die tijd afnam met 33 procent! De daling is niet opgehouden en de wereldhandel toont eveneens de enorme val van de productie aan. Men heeft een enorm groot productieapparaat en beschikt over moderne en snelle vervoermiddelen, maar in sommige industrieën staat er 70 tot 80 procent van het personeel op de keien.

De landbouwgebieden zien hun graan op de akkers verrotten of wel in overvolle pakhuizen teloor gaan, zonder dat er kopers voor gevonden worden. Tezelfdertijd overvoeren de industrielanden de opslagplaatsen van de handel met artikelen, die nooit de deur zullen uitgaan. Zij vermeerderen aldus de malaise in de bedrijven. In de industrielanden van Europa en Amerika zijn er reeds meer dan 50 miljoen werklozen. Ten spijt van plannen welke men smeedt en leningen welke men sluit, kan de toestand voor het grootste deel van de arbeiders, beambten en boeren binnen het kader van het huidige stelsel niet verbeteren.

Een maatschappij als die van heden, welke de mogelijkheden voor een grote productiviteit bezit, maar die anderzijds een buitengewone ellende toelaat, verdient geen verdedigers te hebben. Zij, die er werkelijk onbevooroordeeld tegenover staan, vormen echter nog maar een uiterst geringe minderheid en dezulken verliezen hun brood en hun onderdak, als zij voor hun beginselen durven uit te komen.

Zekerheid bestaat er slechts voor weinigen. Als wij dan ook op de gevechtslinie niet meer strijders ontmoeten tegen de organisatie, die ons degradeert en te gronde richt, die het werken belet aan hen, die productief werkzaam willen zijn en die het verhindert, dat alle beschikbare krachten worden benut, dan vindt dit zijn oorsprong in de vrees voor het gezag, die de massa eigen is.

Laten wij het geval met Duitsland eens onderzoeken.

Van de 65 miljoen Duitsers worden er ± 50% gerekend productief te zijn. Hiervan verdienen 29 miljoen minder dan 200 Mark per maand.

“Het deel van de armen — schrijft F. Fried in “De ineenstorting van het kapitalisme” — is zowat 70% van ’t nationale inkomen, dat van de middenstand 26% en dat van de rijken — 30.000 lieden — bijna 4% van het nationale inkomen. Overigens genieten 29½ miljoen inwoners gemiddeld een loon van 130 a 140 Mark per maand, 3½ miljoen komen tot een salaris van 450 Mark per maand en 30.000 lieden bereiken een maandelijks inkomen van 12 a 13 duizend Mark. Maar dit is slechts een zeer oppervlakkige statistiek. Een diepere analyse zou nog merkbaarder verschillen laten zien.

“Laten wij eerst eens nemen — zo vervolgt dezelfde schrijver — deze 29½ miljoen mensen, die elk afzonderlijk minder verdienen dan 140 Mark per maand. Daarvan brengen er 16 miljoen, of laat ons zeggen de helft, minder dan 100 Mark per maand thuis; 6 miljoen komen aandragen met lonen van 100 tot 125 Mark en 7½ miljoen verdienen tussen de 125 en 200 Mark. Dat betekent, dat de helft van de productieve bevolking in Duitsland nog niet het uiterste minimum verdient, van wat officieel als onmisbaar is vastgesteld.

“Als men de regeling voor de middenstand nog dieper zou gaan ontleden, dan zou zijn rol een nog beperktere schijnen. Het gaat om een 3½ miljoen productieve mensen. Daarvan zijn 2½ miljoen of wel 70%, die een 200 a 500 Mark per maand verdienen. Meer dan een miljoen verdient 500 a 1500 Mark maandelijks. Hier zou het gewenst zijn op te houden, want er zijn niet meer dan 77 duizend die een maandelijks inkomen genieten ten bedrage van 1500 a 3000 Mark. Als men dezen bij de 30.000 rijken voegt, krijgt men voor heel Duitsland in totaal een 100.000 mensen, die zonder zorgen leven.”

Waarvoor zoveel volharding, offers en misdaden, als uiteindelijk het kapitalistisch stelsel niet zelf een eind maakt aan de economische onrust, die zij nu slechts uit de weg ruimt voor een onbetekenend deel van de bevolking?

Het Hitlerisme, een van de afschuwwekkendste manifestaties van de terugkeer tot barbaarsheid, — als wij tenminste de barbaren uit vroegere tijden met zulk een verklaring geen oneer aandoen — is slechts in de wereld gekomen om die 100.000 bevoorrechte Duitsers te redden van de tuchtiging, verkondigd in de apostolische brief aan de Thessalonicensen: “wie niet werkt, zal ook niet eten”.

Wat wij hier van Duitsland hebben geschreven, geldt in algemene trekken ook voor elk ander land. Laten wij nog achterwege laten de kritiek op het kapitalistisch stelsel, daar dit systeem reeds in een toestand verkeert, waarin de gebreken in het oog vallen van de meest verblinden en thans ook meer dan ooit gevoeld worden door de meest onverschilligen. Het is nodiger oplossingen te zoeken om uit de ellende te komen, dan kritiek uit te oefenen. En wij geven hier dan de onze, zonder enigerlei vooroordelen van deze of gene party, slechts als iemand, die de dingen als kind van deze tijd vrij onderzoekt en de kortste weg tracht te vinden naar de verlossing van het mensdom: de zekerheid van recht op leven en arbeid.

De particuliere eigendom moet plaats maken voor de socialisatie van de eigendom — een socialisatie evenwel, die — laten wij het nog eens herhalen — niet tot staatskapitalisme zal mogen ontaarden. Een communistische volkshuishouding is ketterij noch iets onmogelijks, maar heeft zelfs alle rechtsgrond. Zó ook verdedigde de katholieke Kerk, hoezeer zij ook door het christendom beïnvloed werd, het communisme met gloed en geestdrift. En haar beste apostels zijn de eeuwen door verdedigers geweest van zulk een stelsel. Vandaag-de-dag is de Kerk echter het laatste bolwerk van de particuliere eigendom, de laatste verdediging van de parasitaire rijkdom, de laatste steun aan de tirannie en uitbuiting.

“De misdaden, oorlogen en twisten” — zei St. Crisostumus — “ontstonden, toen de beide woorden ‘mijn’ en ‘dijn’ werden uitgesproken.” En ook zei hij: “Hoewel u uw goederen van uw vader hebt geërfd, en die op zijn beurt van zijn voorouders, zult u toch onmiskenbaar gelijk zijn aan een zondaar”, (wat wil zeggen, dat de oorsprong van alle eigendom niets anders is dan roof!).

St. Ambrosius beweerde, dat de aarde evenals de lucht “gemeenschappelijk bezit” van allen dient te zijn en dat de particuliere eigendom zijn oorsprong vindt in grove aanmatiging.

Van St. Basilius is deze uitspraak: “De volmaaktste maatschappij is die, welke het privaat-bezit uitsluit. Het eerste goed werd onrechtmatig verdeeld door de zonde van onze voorouders. De particuliere eigenaar is als degene, die zich meester maakt van dingen, welke gemeenschappelijk bezit zijn, zich die toe-eigent en ze aan zijn eigen goederen toevoegt….”

St. Ambrosius de Grote verklaarde: “De aarde, waaruit wij allen voortkomen, is gemeenschappelijk eigendom. Tevergeefs achten diegenen, welke de door God aan allen verstrekte gaven voor particulier belang aanwenden, zich onschuldig”.

Het privaat-bezit is dus volgens de Kerkvaders ’n zonde. En volgens St. Jeronimus is iedere rijke een onrechtvaardige of wel een erfgenaam van zo iemand.

Doch het particulier bezit is niet enkel onzedelijk, maar ook een struikelblok op de weg naar een betere wereldeconomie. Op grond van de persoonlijke eigendom bloeit er een monsterachtig parasitisme in de handel, in de bureaucratie, in de politiek, zowel als in de maatschappij. Door dat privaat-bezit ontwikkelt zich een klaploperij enerzijds en een slaaf zijn anderzijds.

Fermín Galán, de held van Jaca, heeft eens voor een bepaald ogenblik de balans opgemaakt van de Spaanse geschiedenis en van een groot deel van de wereldhistorie. Men zou zowel strateeg als revolutionair geweest moeten zijn, als men getriomfeerd en een nieuw scheppingsplan beproefd zou willen hebben, welk ingegeven zou zijn door onze eigen georganiseerde arbeidersbeweging en verwerkelijkt in vrij-socialistische en libertaire geest. Galán, die uit biologisch en historisch oogpunt, het wortelschieten van de individuele egoïsmen erkent, als zijnde in lijnrechte strijd met opheffing van de particuliere eigendommen, neemt voorlopig een vruchtgebruik, dat niet overdrachtelijk en niet accumuleerbaar is, als onmiddellijke en eerste stap tot socialisatie aan, totdat het beleven ener zedelijke samenleving een betere oplossing mogelijk zal maken. Hij beweert, dat een gelijk deel voor allen wel het sociaal, echter niet het individueel instinct bevredigt, waardoor hij de beide formules van het socialisme weerlegt, die luiden: “Aan ieder volgens bekwaamheid”, en “Van ieder volgens vermogen en aan ieder volgens behoeften”, Hij volgt deze stelregel: “Aan allen en ieder volgens capaciteiten en fysieke krachten.”

Wij kunnen en mogen niet met een hooghartig gebaar de stipte nauwgezetheid voorbijgaan, waarmede Galán ongetwijfeld de zaken ziet. Het is immers zeer goed mogelijk, dat de sociale omwenteling concessies zal moeten doen aan het individuele boereninstinct van de landman. Zo zouden wij dan een gelijktijdig bestaan krijgen van totaal gemeenschapsbezit en particuliere eigendom, al is dit laatste dan ook niet erfelijk, accumuleerbaar en enkel een vruchtgebruik.

Overigens moeten wij niet de antecedenten van gemeenschappelijke eigendom vergeten, welke zo diep geworteld zitten in het Spaanse volk en waarvan Joaquín Costa in zijn “Colectivismo agrario” en Rafael Altamira in zijn “Historia de la propiedad comunal” zovele voorbeelden geven. De laatste zegt ons in betrekking tot deze communisering van de eigendom, het volgende:

“Men neme in aanmerking, dat ons schiereiland zeer veel kleine valleien, bergen e.d. heeft, waar eenvoudig geen grote landbouwbedrijven mogelijk zijn. Elders vinden wij gebieden, welke door klimatologische en geografische factoren niet geschikt voor uitgebreide of intensieve kwekerijen zijn, hetzij deze al dan niet voor uitvoer in het leven worden geroepen. Ik denk, dat wij juist een zeer apart gemeenschapsstelsel zullen krijgen, dat in overeenstemming met de tradities van ons volk, niemand zal afschrikken, omdat men het systeem al van vroegere experimenten kent en men daarin een middel van overeenstemming zal zien voor het in praktijk brengen van de nieuwe volkshuis-houdkundige en maatschappelijke ideeën. Ook om die tegelijkertijd rechtsingang te doen verlenen, niet bij wijze van panacee (middel voor alle kwalen), doch bij wijze van beproefde werkelijkheid, die psychologisch wortelt in een groot deel van het Spaanse volk”. (Historia de la propiedad comunal, 1829, I, blz. 20—21).

Overigens leeft de Spaanse landbouwer zo ellendig op zijn eigendommen, dat hij niets zou verliezen, als zijn bedrijf op een betere wijze geëxploiteerd zou worden en tevens een doeltreffender distributie van zijn arbeid en producten mogelijk zou zijn.

Van de 13.530 betalers van grondbelasting in de provincie Avila, leven er 11.452 van lagere inkomsten dan één peseta per dag, 1.758 van lagere inkomsten dan 5 peseta’s en 155 met inkomsten tussen de 5 en 8 peseta’s per dag. Op grond van deze cijfers, die gemiddeld zeker van toepassing zijn op heel Spanje, kan men zeggen, dat 90 procent van de Spaanse bezitters minder verdienen dan de bezitsloze industriearbeiders.

Op een totaal van 1.026.412 grondbezitters, verdienen er 847.548 minder dan één peseta per dag, waardoor wij “een proletarische klasse van grondeigenaars krijgen, die in niets verschilt van de overige landarbeiders, boeren en proleten, voor zover het de volstrekte afhankelijkheid van de arbeidsmarkt aangaat.” (S. Madariaga: Espana, 1930, blz. 74).

Deze landbouwers, zo zij al op sommige plekken de handhaving van het grondbezit zouden eisen op de door Fermín Galán voorgestelde voorwaarden, en daardoor concessies zouden afdwingen van de rechtvaardige en vrijheidslievende revolutie, zullen toch te zijner tijd lessen trekken uit de ervaring dat zij zich vergist hebben en de dwaling een noodlottig onrecht veroorzaakte door hun eigen zelfzucht.

* * *

De Tantaluskwelling is geen fantasie. Wij kunnen haar opvatten als symbool van de kapitalistische maatschappij. De mens heeft dorst en kan hem niet lessen, omdat de privilegie hem zulks verhindert. Ook heeft hij honger en bezwijkt onder gevulde graanschuren, onder verrottende stapels koren. Kan men zich een groter tegenstrijdigheid indenken dan overvloed van producten aan de ene kant en daarnaast een bron van uiterste ellende anderzijds? En dit is nu de werkelijkheid van de huidige wereld.

Tantalus is de rechteloze staatsburger van welk hedendaags land ook.

Voor degene die niet uit kleinzielig eigenbelang zijn hoofd van al die wereldse ellende afwendt, is de oplossing van het vraagstuk een gewetenskwestie. Als wij grondstoffen, landerijen, werktuigen en handenarbeid in grote hoeveelheden bezitten of althans in een zodanige verhouding, dat wij allen op een hoger levenspeil zouden kunnen komen, dan moeten wij toch zo spoedig mogelijk de kunstmatige hindernissen uit de weg ruimen, die ons thans beletten gebruik te maken van al die bronnen van welvaart. Als men dus de overvloed van nuttige stoffen terstond in bezit neemt, zal niemand ze missen. En als er aan de andere kant gebrek aan bepaalde grondstoffen mocht zijn, en men er niet in mocht kunnen slagen de hoeveelheid dier benodigde stoffen te vergroten, dan verdeelt men ze onder de bevolking op grond van gelijkheid. Er zal zich geen enkel vraagstuk over differentiaalrekening voordoen, maar enkel en alleen een eenvoudige bewerking in de goede zin van het woord.

Het is niet slechts rechtvaardig, maar ook praktisch, dat de overvloed genoten wordt door allen en niet, zoals nu, de nooddruft enkel is voor het grootste deel van de bevolking. Om dit eenvoudige resultaat te krijgen, moet men overgaan tot socialisatie van de eigendom, tot beschikbaarstelling van de bodem aan hen, die hem willen bewerken en de machines onder controle van de arbeiders, de studeerkamers onder leiding van mannen van de wetenschap stellen, enz. enz.

Enkele late profeten voor het economisch individualisme van de Manchesterschool, als F. S. Nitti, ergeren zich al aan het blote denkbeeld van een communistische volks-huishouding. En toch zal men nergens meer evenwicht ontmoeten dan in een communistische vorm van economie, of althans in een streven naar communisme door middel van regelende plannen, welke zowel het productie- als het distributiewezen van een land of een groep van aangesloten landen als een eenheid met elkaar verbindt.

De moderne ontwerpen voor welk economisch stelsel ook, veronderstellen altijd een te boven komen van het economisch individualisme, dat een wezenlijke factor van het privaatkapitalisme is.

Wij hebben al proeven genomen met “Verstaatlichung” van de economie, met het z.g. staatscommunisme. Men kent de structuur van het Inka-rijk en die van het Egyptisch communisme. In Egypte had men een dwangarbeid voor de gemeenschap. Revillout, de vorser van het Egyptische recht, beschrijft deze toestanden als een soort “staats-socialisme”. Het is een soort faraonisme, wat misschien geweest is, wat het Russische communisme thans is. Maar deze wijze van socialisatie past niet in het kader van het tegenwoordige denken, hoe men het ook aanlegt om ons het tegendeel te doen geloven.

Zo heeft zich de kapitalistische productiemachine ontwikkeld; ze wordt begrepen door kapitalist noch massa en zij, die haar dóór hebben, zijn onmachtig om haar te beheersen en te besturen. Vandaar al die tegenstellingen en al die moeilijkheden. Dezelfde kapitalisten in hun honger naar speculatie en winst, ontwrichten de geesten en zien geen kans om dragelijke oplossingen aan de hand te doen. Men is de toverspreuk vergeten en zelf is men veranderd in een stel marionetten van eigen maaksel.

Iets dergelijks gebeurt er met de huidige staat. Die is zó gegroeid en ingewikkeld geworden, dat de staatsman, die voorheen het mechanisme nog heeft kunnen besturen, thans als slaaf van de machine zelf bestuurd wordt. Deze is vandaag-de-dag machine en machinist beide!

Daarom streven wij er niet naar de posten te bezetten, welke de heren bestuurders thans innemen. Wij toch zouden niet meer kunnen doen dan zij deden en ook zouden onze daden niet verschillend van de hunne zijn. Wij zouden slechts gedweeë, lijdzame instrumenten zijn van het samenstel van machines, een mechanisme, waarvan de handhaving onverenigbaar geacht moet worden met het recht op het leven, dat toch al zozeer besnoeid en te kort gedaan wordt door de gevolgen van de economische ongerechtigheid, welke tot systeem is verheven.

* * *

Volgens wat wij door studie van de moderne volkshuishouding kunnen afleiden, ligt de evolutie en de feitelijke ontwikkeling in het algemeen wel in de lijn van ordening en eenheid. De arbeid is plicht, een plicht die er niet zou zijn, als men hem op een listige manier zou kunnen ontwijken. Welnu, als wij dan moeten werken om te leven, verkiezen wij dit toch te doen met zo gering mogelijke en niet met een zo groot mogelijke krachtsinspanning — vooral wanneer het sociaal noodzakelijk werk betreft, dat ons deel aan het maatschappelijk bestaan uitmaakt!

De persoonlijke smaak van de producent weegt in de moderne volkshuishouding bijvoorbeeld minder, dan in zijn beroep. Wij zouden zeggen, dat die haast helemaal geen gewicht in de schaal legt, omdat de producent in het algemeen slechts één beweging hoeft te maken om een oneindig aantal bewegingen te voorschijn te roepen, die een volkomen afgewerkt resultaat geven. Men kan namelijk werken zonder van het hoe en waarom verstand te hebben. Dat is wel niet goed, maar dat gebeurt dan toch maar in de hedendaagse industrie, welke wij door directe bemoeiingen in haar geheel in bezit dienen te nemen.

Min of meer terugkeren tot ouderwetse opvattingen over de richtlijnen van een algemeen economisch stelsel en een wijze van werken voorstaan, waarbij men noodzakelijkerwijs zou overgaan tot invoering van handenarbeid in plaats van mechanische arbeid, zou hetzelfde zijn als in een luchtledige ruimte een predicatie te houden over het plaatsen van ventilatoren.

Het economische leven beoogt een levendige coördinatie, niet alleen voor zover het de wijze van produceren aangaat, maar ook, omdat de bevolking dubbel, drie-, neen viermaal zo groot geworden is als in tijden van artistieke handenarbeid. William Morris heeft kostbare ebbenhouten werken vervaardigd, maar met zijn arbeidssysteem zou men de mensheid niet die meubels kunnen leveren, die zij nodig heeft en evenmin zou zijn werken sociaal noodzakelijke arbeid kunnen zijn. Om zulk werk te vervaardigen, zou men het buiten de werktijd om als kunst moeten beoefenen, ter bevrediging van de smaak van zeer kleine minderheden van de bevolking. Onze huidige taak is allereerst de mensen een minimumbestaan te verzekeren, hetwelk niet ontbeerd kan worden, dus: voldoende voeding, kleding, huisvesting enz. De revolutie zal voor alles hebben zorg te dragen dat dit bestaansminimum verzekerd blijft en wanneer er later onderscheiden behoeften mochten komen, die niet over de gehele linie dezelfde zouden zijn, dan kunnen die bevredigd worden buiten de algemeen economische organisatie om.

Buiten het maatschappelijk werkprogram voor elke industrie of arbeidsdistrict, zal er toch steeds voldoende ruimte over blijven voor individuele arbeid, die onafhankelijk kan worden ontworpen en uitgevoerd en waaraan men even onafhankelijk een bestemming kan geven, buiten de gemeenschapsarbeid in de algemene, economische organisatie om.

Zoals wij een spoorweg hebben, die regelmatig moet functioneren in een eigen tempo en die niet vervangen kan worden door ossenwagens als algemeen vervoermiddel te land, zo ook zal dit het geval zijn in het nieuwe economische stelsel. Hoe men er ook tegenover staat, men zal zich hebben te verzoenen met het denkbeeld, dat de vorderingen van techniek en wetenschap zullen moeten blijven bestaan. Evenzo zal men zich moeten aanpassen aan nieuwe mogelijkheden in die zin, dat men met zo weinig mogelijk inspanning een zo groot mogelijk effect tracht te bereiken door verbeteringen in het bestaande aan te brengen.

En wij zeggen dit, ofschoon wij persoonlijk gesproken, de voorkeur zouden hebben, dat er een beetje meer werk ten koste van een iets geringere productie kwam, uit hoofde van een groter harmonie met de veelvormigheid van methodes. Welnu, de veelvuldigheid van methodes zal elke dag minder worden, allereerst al, omdat zij niet steeds samengaat met winst en ook niet voldoet aan de neiging om met zo weinig mogelijk inspanning een zo groot mogelijk effect te bereiken. Bovendien is de bevolking in bijna alle landen al zo talrijk en zijn de eisen, welke misschien grotendeels overbodig, maar daarom niet minder krachtig zijn, al zo veelvuldig, in verhouding tot die van de bevolking van een 50, 100 of 200 jaar geleden dat er van een “terug” geen sprake meer kan zijn. Wij hebben heden ten dage duizenderlei dingen nodig, waarvan onze voorouders geen flauw begrip hadden. Daarbij zijn wij veel groter in aantal en is het nodig, dat de productie van een hedendaags mens tien, twintig, ja vijftig keer zoveel bedraagt als die van een Grieks of Romeins staatsburger uit vroegere tijden. En daarom zien wij op het eerste ogenblik van de revolutie althans geen andere weg dan een ordening van het economische stelsel: de coördinatie in alles, waar dit mogelijk zal zijn, en overigens over ’t geheel een streven naar coördinatie waar een eenheidssysteem niet zou kunnen worden doorgevoerd.

VI. Organisatie van de arbeid - Van fabrieksraad tot federale raad van de economie

Misschien om er de spot mee te drijven werd er in de wetgevende Cortes van de tweede Spaanse Republiek voorgesteld om haar tot Spaanse Arbeidersrepubliek uit te roepen. Meer dan één beantwoordde die onzin op een behoorlijke wijze. Er werd overigens zeer terecht gezegd, dat Spanje een republiek van politie en burgerwachten was, of wel een republiek van arbeiders […] in de cel!

De Arbeidersrepubliek wordt niet gevormd in het parlement, evenmin door het uitvaardigen van een staatsdecreet. Alleen de arbeiders in en buiten de bedrijven kunnen haar tot werkelijkheid brengen.

Wij willen hier de economische organisatie van de revolutie, de algemene lijnen van de nieuwe structuur van de volkshuishouding schetsen, zonder tot bijkomende feiten af te dalen, hetzij naar rechts of links, waar men genoodzaakt zou zijn concessies te doen aan een bepaalde bevolkingsgroep, die — in geen al te agressieve toon althans — onderscheiden praktische wensen in vervulling zou willen zien gaan. Wij willen niet nog een paar wetstafelen aan de reeds bestaande toevoegen. Maar de arbeidersrepubliek zal ongetwijfeld als arbeidsfundament de organisatie van de arbeid moeten krijgen om het kapitalisme in de vorm van eigenaren, tussenpersonen e.d. te kunnen opheffen. Dat wil zeggen: een arbeidersrepubliek, die onmiddellijk in bezit komt van de sociale rijkdom en die bestuurd wordt door de producenten zelf.

Er zijn de laatste jaren, vooral van anarchistische zijde, verschillende proeven verschenen van opbouwende socialistische literatuur. Wij zullen hier dus niets nieuws vertellen. Alles is waarschijnlijk al gezegd. Men beschouwt het dus meer als een korte herhaling, zo men wil. Misschien is het ook niet meer, want het is de drang naar een behandeling van alle onderwerpen van de dagelijkse propaganda.

Van zeer groot belang is de constructieve letterkunde die wij gedurende de laatste jaren in onze kringen hebben zien opkomen. Maar veel belangrijker is nog het volksgeloof in een mogelijkheid van verandering van de economische toestanden en wel in een zodanige vorm, dat aan alle mensen een bereikbaar minimum-bestaan door arbeid van allen verzekerd is.

Wij weten bij voorbaat, dat de weg naar wereldopbouw niet zonder strubbelingen zal zijn, evenmin als hij ook vrij zal zijn van tegenspoeden, dwalingen en ontsporingen. Wij kennen geen enkel menselijk creatuur onfeilbaarheid toe, zoals wij die ook niet toekennen aan een of andere instelling, hoe revolutionair en proletarisch die dan ook moge zijn. Waarover wij het van de beginne af zeker eens moeten worden, is de organisatie die de vraagstukken zal moeten oplossen. Deze organisatie kan voor ons niet anders zijn dan die van de georganiseerde arbeid zonder tussenkomst van staat, bemiddelaars en parasieten van de particuliere eigendom.

Men kan de zaken wenden zoals men wil. Als wij al niet terug denken aan een onmogelijk economisch primitivisme, dan moeten wij verlangen naar een stelsel van producenten en consumenten zelf, dat een zo groot mogelijke coördinatie van alle productieve factoren bereikt. Hiermede zouden wij reeds enorm ver verheven staan boven het wezen van de particuliere, kapitalistische economie, welke niet in staat is geweest de ergerlijke verkwistingen en verspillingen, die al zo dikwijls aan de kaak gesteld zijn, tegen te gaan.

Iets is het heersend beginsel te boven gekomen, te weten het economische lokalisme. De hedendaagse volkshuishouding past niet in het kader van nationale, en nog veel minder in het raam van lokale grenzen. Dus, in de volkshuishouding kunnen geen particuliere zaken bestaan waar producent en consument elkaar maar zelden kennen. Coördinatie alleen is mogelijk. Bakoenin heeft harde woorden gesproken; hij heeft ons gesproken over centralisatie!

Wij zijn het met Cornelissen[8] eens, voor zover het een appreciëren betreft van “de kern” van elke productie, de economische cel, die niet de functie, maar de zaak zelf is. “Bovendien kunnen er in elk modem bedrijf van de grote en middelbare industrie gezamenlijk arbeiders en beambten van honderd, tien of twintig verschillende functies of specialiteiten werkzaam zijn. Allen samen kunnen zij de bedrijven leren kennen en de plaatselijke, landelijke en internationale organisatie van alle bedrijven in elke tak van industrie voorbereiden.”

Natuurlijk zal het nodig zijn de vrijheid van het individu in de arbeidsgroep, die van de groep in het syndicaat, die van het syndicaat in de arbeidersraad, die van deze in de plaatselijke raad en zo vervolgens, te handhaven. Doch voor de oplossing van talrijke uitzonderingsgevallen moet men een algemene, hechte organisatie in het leven roepen. Deze organisatie nu willen wij hier nader bespreken, niet omdat zij overeenkomt met een onzer meest verwijderde utopieën, maar omdat zij kan rekenen op praktische mogelijkheden van steun en overwinning.

Wat wij hier willen bespreken is niet onze toekomstdroom, maar wat op het ogenblik reeds gedaan zal kunnen worden met het menselijk materiaal, waarover wij beschikken en de toestanden, die er momenteel in de wereld zijn. Wij kunnen het stelsel van privaat-kapitalisme te boven komen zonder tot een soort staatskapitalisme te vervallen, als wij slechts aan de arbeiders het instrument in handen spelen om heersers van de productie en organisatie van de arbeid te worden. Als de organisatie welke wij voorstellen niet geheel en al bevrediging mocht schenken aan hen, die er verregaande wensen op na plegen te houden, en tot dezulken behoren ook wij, blijft zij toch altijd nog iets levensvatbaars en sluit geenszins de poorten dicht voor de hoop op eventuele toekomstige verbeteringen.

Arbeid zal een recht zijn, maar werken zal ook een plicht zijn. Enkele intellectuele minderheden zullen geen enkele dwang nodig hebben om al de nodige en zelfs nog meer dan de nodige arbeid te verrichten. Maar zal dat met allen het geval zijn?

Het economische leven kan en mag geen onderbreking lijden. Integendeel, de revolutie moet haar krachtig stimuleren. Het is nodig, dat wij weten op welke grondslagen wij verder moeten bouwen om de productie en distributie tijdens en na de revolutie, voortgang te doen vinden, zonder verlof van de kapitalist of vergunning van de Staat. Dit geldt niet slechts voor aanhangers van de revolutionaire gedachte, maar ook voor haar tegenstanders, de reactionairen en de ontevredenen.

Men vreest, dat in een vrije maatschappij de luilakken, welke niet genegen zijn productieve arbeid te verrichten, alle bezigheid gemakkelijk uit de weg kunnen gaan. Toch zal het evenwel moeilijk zijn in een georganiseerd arbeidsstelsel met nietsdoen een bestaan te leiden. Wij moeten veeleer bang zijn voor dwang en gestrengheid dan voor een verslapping van de nauw aangehaalde banden van het productiesysteem.

Daarom zeggen wij altijd, dat de eerstvolgende revolutie, waaraan de anarchisten al hun geestdrift, strijdwil en zelfverloochening zullen schenken, niet een revolutie zal zijn, waarna het verzet van de gezagsgeest nog reden van bestaan zal hebben. Wij zien een uitgebreid en vruchtbaar, doch vrijheidslievend werk tegemoet, omdat de eeuwen van opvoeding in de autoriteitsgedachte niet met één slag kunnen worden teniet gedaan.

Als het bestuur en de controle van de kapitalist, de eigenaar, ondernemer enz. door de revolutie worden afgeschaft, moet men er iets eigens voor in de plaats stellen, opdat wij niet een goede administratie zullen missen of relaties met alle andere organisaties van productie en consumptie in de verschillende plaatsen en districten kwijtraken.

In plaats van de eigenaar, die een steriel wezen in het economische bestel is, zullen wij een ondememings-, fabrieks- of een boerenraad krijgen, kortom: een raad van welke arbeidsbranche ook. Deze raden zullen worden ingesteld en beheerd door de arbeiders, beambten en technici zelf. Zij vertegenwoordigen respectievelijk het personeel van een scheepvaartonderneming, de arbeiders van een mijn enz. en worden benoemd door het betreffend personeel. Zij kunnen te allen tijde worden ontbonden of gewijzigd, al naar men zulks gewenst mocht achten. Niemand beter dan de eigen kameraden kennen de bekwaamheid van elkaar, en van hen, die optreden in een bepaald bedrijf. Daar, waar allen elkaar wederkerig kennen, is de praktijk van een democratie mogelijk. De fabrieksraad, of hoe men die noemt, als vertegenwoordigend lichaam van het personeel, dat in hetzelfde bedrijf werkt, regelt en verdeelt de arbeid binnen haar werkingssfeer en verbindt die met soortgelijke werkzaamheden van andere bedrijven of productiegroepen.

In de beschikking over en regeling van deze arbeid komt geen andere kracht tussenbeide dan die van de arbeiders zelf. Er is een volledig zelfbestuur, zonder dat dit zelfbestuur bedoeld is als een gril in de productie. Deze toch moet beantwoorden aan de eisen en mogelijkheden en moet plaats vinden uit een gezichtspunt van nauwgezette kennis van de toestanden van elk bedrijf afzonderlijk en van de behoeften en aanvragen van het volk.

De fabrieks- en bedrijfsraden stellen zich onderling met elkaar in verbinding en vormen de syndicaten van producenten van verwante artikelen: de beroeps- of industrieraden. Deze nieuwe instellingen, die gevormd worden uit de fabriekscomité’s of fabrieksraden, krijgen geen recht van inmenging in de organisatie van de bedrijven, behoudens ingeval van liquidatie, modernisering van machines, fusie of coördinatie van fabrieken, opheffing van improductieve of weinig renderende bedrijven, enz. enz.

De syndicaten zijn de vertegenwoordigende, plaatselijke, productie-organen, die volgen op de fabrieks-, land- of bosbouw-, mijn-, scheeps- of schoolraden. Zij kunnen niet slechts de huidige productie behartigen, maar ook voorzien in de toekomstige, door het instellen van vakscholen voor onderzoek en verbeteringen, laboratoria voor het nemen van proeven, al naar vermogen en initiatief van de leden zelf.

De syndicaten worden verenigd naar de functies, die aan de economie ten grondslag liggen, welke functies wij in achttien punten kunnen samenvatten. Dit aantal achten wij nodig om de goede gang van een moderne maatschappij te kunnen garanderen.

Onze achttien Industrieraden, waarmee wij de gehele economie van een land kunnen organiseren, zijn de volgende:

Wij geloven niet, dat er in deze opsomming één sociaal nuttige werkzaamheid buiten beschouwing is gelaten. Maar de economische functie van elk vak of tak van industrie is niet voldoende. Het is nodig, dat er een wisselwerking is tussen de verschillende functies om verband te brengen tussen het uitgebreide productie- en distributieproces, dat ons tijdvak zozeer kenmerkt.

Wij zullen uit de verschillende industrieraden een Plaatselijke Raad van Economie vormen, op de basis van deze raden in uitgestrekter gebieden de Districtsraden en in het gehele land, waar het nieuwe leven zich opbouwt, de Federale Raad van Economie, zonder dat wij enig nadeel behoeven te duchten voor een kringloop van deze functies van de Industrieraden in het gehele revolutionaire gebied.

Wij zullen stuk voor stuk de taak van elk van deze instellingen in bijzonderheden nagaan, instellingen, die organen van een nieuwe vorm van samenleving, arbeid en ontspanning zullen zijn, waarvan de samenhang volmaakt en de mogelijkheden geweldig zullen zijn.

Alle nodige, economische functies kunnen geregeld worden door deze achttien industrieraden, waarin nauw verbonden en solidair zowel handarbeiders als technici samenwerken. Beroepen als die van renteniers, grondbezitters, eigenaren van machines en woningen, aandeelhouders van industriële maatschappijen, openbare ambtenaren, politici, rechters en politie, enz. zijn niet nodig in de volkshuishouding en zullen dan ook volstrekt worden geweerd. De betrokken parasieten kunnen nuttige leden worden van de maatschappij als hoofd- of handenarbeiders, al naar hun persoonlijke aard en aanleg. Ook zullen zij zich geen kopzorgen meer behoeven te maken over een verzekerd bestaan, want in de kleine industrie en overblijvende vakken zullen zij emplooi kunnen vinden. De vroegere kapitalistische ondernemer zal morgen een nuttig lid van de fabrieksraad kunnen zijn en zal als zodanig minder zorgen hebben dan in de tijd, toen hij baas was. Toen toch ging hij gebukt onder concurrentie-zorgen, een concurrentie, die mede de zekerheid van zijn bestaan in gevaar bracht. Ook brak hij vaak zijn hoofd over hypotheken, e.d., kreeg er vaak nachtmerrie van, zag faillissementsspoken, enz. enz. Hetzelfde zal op het platteland plaatsvinden. De kleine boer zal, wel verre van iets te verliezen met het verloren gaan van zijn wettige eigendommen vóór alles winnen aan de bevrijding van de last, waarvoor hij nimmer enige beloning genoot.

De hoge bourgeoisie zal hoogstwaarschijnlijk aan luxe en verspilling verliezen. Zij zal niet langer regimenten “bediendes” tot haar beschikking kunnen houden. Ook zal zij in plaats van al de vroegere praal, op bescheidener voet moeten leven. Er zullen geen rijke paleizen naast armzalige krotten meer voorkomen. Maar daar tegenover zal zij, wanneer zij zich aan nuttige arbeid weet aan te passen, en als gelijke onder haar gelijken zal bijdragen tot het productieproces, winnen aan sociale achting en het nodige voor levensonderhoud krijgen, in ruil voor een zeker niet vernederende arbeidsprestatie.

Wij geloven niet, dat de eerste tijden van de revolutie overvloed van alles zullen produceren. Deze overvloed zal pas door een verbitterde strijd verworven worden, met gebruikmaking van de middelen en de mogelijkheden die het land biedt. Doch als de 10.000 “hogen” hun voorrechten zullen verliezen en van hun troon moeten nederdalen, zullen in plaats daarvan 23 a 24 miljoen Spanjaarden een onmiddellijke opluchting gevoelen, niet slechts wegens een grote verlichting van arbeid, maar ook wegens een groter comfort, een zekerder bestaan, overvloediger voeding, betere kleding en huisvesting, meer culturele ontspanning, enz.

De industrieraden van elke plaats verenigen zich op hun beurt, door middel van delegaties tot Plaatselijke Raad van Economie, zoals de syndicaten uit de delegaties van de fabriekscomité’s worden gevormd, het middelpunt waar alle draden van de productie, consumptie en van de “betrekkingen tussen de plaatsen onderling, samenkomen. Dit schema komt voort uit de traditie en het wezen van de arbeidersorganisaties, ontstaat zonder enigerlei inspanning van de geest, spontaan, zonder enig proces van denken en uitvinden, als het gaat om de kapitalistische volkshuishouding te vervangen door een economie, welke de producenten en consumenten zelf beheren.

Het is geen bewerking van ons, noch ook een van iemand anders, maar wettig kind van elke moderne revolutionaire arbeidersbeweging, die deze organisatie van haar oorsprong af in algemene trekken steunde.

Zoals men in het syndicaat leerscholen, instellingen, laboratoria, enz. opricht, zal men dit ook in de industrieraden doen. Scholen voor mijningenieurs verenigen zich onder de Industrieraad voor de Mijnbouw, terwijl de spoorwegingenieurs worden ondergebracht bij de Raad van het Transportwezen.

De Plaatselijke Raad van Economie zal op zijn beurt hogere Instellingen, studiecentra, enz. ten laste krijgen. De Plaatselijke Raden van Economie verenigen zich districtsgewijs tot districtsraden en landelijk tot de Federale Raad van Economie.

Van fabrieksraad tot syndicaat, van dit tot industrieraad, van industrieraad tot plaatselijke raad en tenslotte van deze tot de districtsraden en de Federale Raad van Economie, zal de statistiek, welke in ’t kort gezegd, een goede boekhouding is, met strenge nauwkeurigheid worden bijgehouden, zodat men elke dag op de fabriek zal kunnen weten in welke staat de productie, het personeel, de productiviteit verkeren; zo ook in de betreffende syndicaten, industrieraad, Plaatselijke en Federale Raad van Economie.

De functie van de statistiek, die in onze maatschappij van zo groot belang is geworden en die wij nog beter georganiseerd willen zien dan door de huidige bourgeoisie gebeurt, zal in de raad van kredietwezen en ruilverkeer haar ontmoetings- en actiemiddelpunt vinden.

De industrieraden zullen, afgezien nog van het feit, dat zij organisch in de Plaatselijke Raad van Economie verenigd zijn, ook nationale industrieraden vormen, die gelijk staan met de Nationale Federaties van Industrie, en tot' taak hebben de productie en alles wat met deze functie te maken heeft, binnen de nationale orde te regelen. De Nationale Federatie van Industrieraden, door betrouwbare statistieken gesteund, kan door haar kennis van de mogelijkheden van haar werkingssfeer bijvoorbeeld voorstellen, dat er instellingen verplaatst worden uit het ene gebied naar het andere, als zij oordeelt, dat dit winstgevender is. Ook kan zij oordelen over de productieverdeling, enz. enz.

Met dit economische productieapparaat, dat reeds ruw geschetst teruggevonden kan worden in de bestaande arbeidersorganisatie, en dat zonder geweld gevormd kan worden door de rationele toepassing van de productieve werkzaamheden, bereikt men de maximale coördinatie. Het kapitalisme noch de zogenaamde socialistische staat kunnen tot zulk een overeenstemming komen. Het heeft daarenboven nog dit voordeel, dat het de autoriteit van het individu niet aantast in de groep, dat zij de medezeggenschap van de groep handhaaft in het syndicaat, die van het syndicaat in de industrieraad en zo vervolgens. Het is een federatief mechanisme dat in gegeven omstandigheden ook verdrukking en verstikking kan meebrengen. al naar behoeften van en de libertaire graad van ontwikkeling van de individuen, doch dat ook een waarborg kan zijn voor vrijheid en gemeenschap voor allen; iets wat niet kan geschieden met welke organisatie dan ook, wier aanpassingsmaat aan de vrijheid terstond vol pleegt te worden.

* * *

Zoals alle productieve centra zich plaatselijk, volgens district en landelijk verbinden, en vervolgens internationaal, zo harmoniëren tenslotte op gelijke voet de arbeid en de wetenschappelijke onderzoekingen van handarbeiders, technici en geleerden op heel het productiegebied. En deze harmonie en samenwerking, die het kapitalisme niet bevordert, maar onvolmaakt toestaat op grondslag van lonen en salarissen in een graad, die het gepast voorkomt en niet naar nodig en mogelijk is, zal ons ten minste nog de bijdrage geven van alle menselijke hulpmiddelen. Deze menselijke hulpmiddelen, gecombineerd en verbonden, zullen ons de verovering van de natuur, welke vandaag-de-dag door beschouwingen over een financiële en commerciële orde verlamd ligt, vergemakkelijken. Men produceert niet naar men nodig heeft en naar men in staat is te produceren, maar naar wat winstgevend is voor een paar groepen speculanten. In een maatschappij van gelijke en vrije producenten ontbreekt deze factor en daarom zal men alles ondernemen, wat het productiepeil van het land veroorlooft en wat de beschikbare arbeidskrachten toestaan. Onder het kapitalisme maakt men geen nuttig gebruik van de aanwezige arbeidskrachten noch van de geleerden, noch van de technici, noch ook van de arbeiders en de boeren.

Vandaar het grote verschil en de superioriteit van elk stelsel waarin de arbeid een plicht en tevens een recht is voor allen.

Wij hebben een namenstelsel toegepast, dat niet steeds overeenkomt met de gebruikelijke in onze arbeidersorganisaties. Het is niet een essentieel punt; maar de rangverdeling in fabrieksraad, syndicaat, industrieraad en Plaatselijke Raad van Economie lijkt ons geschikt toe. De tegenwoordige bedrijfssyndicaten noemen wij hier industrieraden, haar afdelingen noemen wij syndicaten, om dubbelzinnigheid in namen te voorkomen bij het vormen van fabrieksraden, die worden ingesteld door de gedelegeerden van de verschillende afdelingen van deze fabriek.

Wij hoeven ons echter geen zorgen te maken over de namen, maar ons veeleer bezighouden met de algemene lijnen van de nieuwe structuur.

* * *

Nog een nieuw verband uit hoofde van hun functie krijgen de producenten door het oprichten van eigen scholen van bepaalde specialiteit, waar eventuele kwesties van vakbelang e.d. kunnen worden opgelost. De syndicaten van spoorwegarbeiders, expediteurs, vliegeniers, telegrafisten, postambtenaren, enz. kunnen zich bijvoorbeeld onderling verenigen en dat daarenboven doen door middel van hun Industrieraden. In andere vakken zal deze syndicale vereniging misschien niet belangrijk zijn, maar zou het industrieel verband van de arbeidstak alleen al voldoende zijn. Aan geen van deze initiatiefnemingen en voorzieningen in bestaande behoeften zal men iets in de weg mogen leggen. Wij herhalen het nogmaals, dat wij met dit plan niet een in bijzonderheden afdalend en voor alle gelegenheden en omstandigheden passend geheel hebben geschreven, doch slechts een algemene beschouwing hebben gegeven van de economische organisatie, die door de producenten en consumenten van productie en distributie kan worden opgevolgd.

De nieuwe structuur

VII. Industrieraad voor het levensmiddelenbedrijf

Laten wij beginnen met het noemen van de werkende organen van de nieuwe economie, en wel in de eerste plaats de Industrieraad van de Voeding. Hij bestaat uit de vereniging van de Syndicaten, die op de een of andere wijze verband houden met de fabricage, verwerking en behandeling van levensmiddelen vanaf de fabrieken tot de dis van de consumenten. Er zijn in elke belangrijke stad enige tienduizenden werkzaam in deze tak van arbeid. Elk Syndicaat, dat deel uitmaakt van de Industrieraad wordt op zijn beurt gevormd door de Fabrieksraden. Laten wij meteen iets vertellen van de productie en verwerking van levensmiddelen in Spanje.

Volgens de “Anuario Estadístico” (Statistiek Jaarboek) voor 1930 waren er in het jaar 1929:

1.524 belastingplichtige fabrieksbedrijven van geconserveerde levensmiddelen en 726 in de suikerindustrie. In de chocoladeindustrie waren er 1.511, in de meel- en rijstindustrie 25.152, terwijl er in het oliebedrijf 7.487, in de wijnbouw en soortgelijke bedrijven, 7.008 en in de koffie- en cichoreibranderijen 36 waren.

Wij geven deze opgaven hier weer, zoals de officiële berichten ons ze verstrekken. Zij geven geen volledig overzicht van alle industrieën, die in betrekking tot de voedselvoorziening staan, doch slechts een paar er van, namelijk die van de belastingplichtigen!

Er zijn in alle provincies molens en maalderijen, vanaf de primitiefste waarbij men gebruik maakt van een molensteen tot aan de modernste installaties toe, waarbij men verschillende drijfkrachten aanwendt, als water, stoom, gas, elektriciteit, paarden, enz.[9] Er zijn rijstmeelfabrieken te Córdova en Valencia; kleefstoffabrieken te Barcelona en meelspijsfabrieken in alle provincies van het land.

In elk van deze bedrijven wordt er door de arbeiders, het administratief en technisch personeel een fabrieksraad ingesteld. De vereniging van deze gelijksoortige Raden vormt het Syndicaat. Deze syndicaten — bijv. van molenaars, meelspijzenfabrikanten, enz. — vormen één groep, met dien verstande dat zij met de Industrieraad van de Voeding voeling houden aangaande de voedselstaat.

Op gelijke wijze gaat men te werk bij de andere instellingen: van de eenvoudige tot de meer samengestelde toe, van fabrieksraad tot syndicaat, van syndicaat tot industrieraad, van industrieraad tot plaatselijke federatie of lokale raad van economie.

Evenzo verenigen zich de bakkers, vanaf hun bedrijf tot de plaats van distributie, van hier tot de consument. De slagers handelen op gelijke wijze, vanaf degenen, welke het vee in koelkasten bewaren tot hen, die het vlees in ’t klein distribueren, verenigen zij zich tot één groep.

In de Industrieraad van de Voeding zouden verder een plaats krijgen koks, kelners, enz. Hun functie zal in de nieuwe orde steeds belangrijker worden, omdat er in gecollectiviseerde bedrijven zeer grote voordelen schuilen, als minder verspilling van tijd en energie, meer spaarzaamheid in de producten, enz. Om die reden zou men de particuliere keukens die in geen enkel opzicht superieur aan de grotere bedrijven zijn, zoveel mogelijk moeten opheffen.

Van ’s avonds tot ’s morgens neemt de productie niet toe, het gemiddelde rantsoen voor de landsbewoners wordt niet groter. Maar er zal beter gedistribueerd worden en er zullen niet langer lieden zijn, die ziek zijn van overvoeding en anderen, die van uitputting bezwijken. Zo zal de eerste stap van de revolutie zijn in zover het de voedselvoorziening aangaat. Zolang de noodzakelijke middelen ter verhoging van het levenspeil niet praktisch kunnen worden toegepast, zal het gemiddelde rantsoen hetzelfde zijn. Maar zoals de statistiek vandaag-de-dag geen rekening houdt met wie teveel eet, noch ook met wie veel te weinig consumeert, zal morgen-de-dag het grote onrecht, hierdoor ontstaan, worden hersteld door een gelijkmatige verdeling vanwege de verschillende organen van de Industrieraad van de Voeding, die zich zullen houden aan de statistische gegevens van de raad van Kredietwezen en Ruilverkeer.

De raad van de Voeding zal in elke plaats zó te werk gaan, dat, met de beschikbare hoeveelheid producten, elke inwoner zijn rechtmatige portie krijgt in de collectieve eetzalen, die de slavernij van de huisvrouw zullen opheffen, als wel in de familiekeukens, voor zover men daaraan wenst vast te houden.

Er worden bijvoorbeeld te Barcelona dagelijks vier a vijfduizend kippen opgegeten, dat is het aantal dat, hetzij gehandhaafd zou kunnen blijven, dan wel verminderd of vermeerderd zou kunnen worden. Maar als heden ten dage alléén de rentetrekkers hun portie daarvan al krijgen, zullen zij dan bewaard worden voor zieken en herstellenden of wel, men zal ze op gezette tijden beschikbaar stellen, zodat elke landsbewoner eens per week of per maand, zijn rechtmatige portie krijgt.

Hetzelfde kunnen wij zeggen van alle andere, schaars of zeldzaam voorkomende producten, inclusief lekkernijen. Als de tegenwoordige mogelijkheid om die te krijgen al afhangt van het geld, zal ieder producent van morgen hetzelfde recht hebben zijn behoeften of grillen te bevredigen, hetzij door een algemene rantsoenering of op een voor ieder nauwkeurig vastgestelde beurt. Dit is mogelijk in een organisatie, waar een min of meer nauwkeurige controle op de productie, consumptie en bevolking wordt uitgeoefend.

Het is nutteloos in bijzonderheden af te dalen, omdat, als eenmaal de organen van de revolutie bekend zijn, het dezen zullen zijn, die tot taak hebben alles te regelen met hun ervaring op het werkterrein, dat verband houdt met een goed functioneren van het geheel. Toch geloven wij in principe, dat de huidige handelsklasse zou kunnen worden opgeheven. Elk syndicaat van producenten zou zich immers ook uitstrekken tot het bereiken van de consument, — alleen, of onderling verbonden met andere soortgelijke syndicaten — teneinde gemeenschappelijke — al dan niet van lange duur zijnde — voorraden te houden.[10] Het bakkerssyndicaat strekt zich zowel tot de fabricage als tot de distributie van broodwaren uit. Dat van de slagers omvat zowel het slachthuis als de distributieplaats van vleeswaren. De huidige handelsklasse wordt door deze syndicale organisatie geabsorbeerd. Binnen het kader van deze organisatie toch passen alle functies en krijgen zij naar redelijkheid en verantwoordelijkheid daarin haar plaats.

Op dezelfde wijze zouden de overige bedrijven in de lokale organisatie hun plaats vinden, hoewel er, in het algemeen gesproken, een oneindig aantal combinaties mogelijk zal zijn. De Raad van Visserij zou in haar organisatie kunnen opnemen de kweekplaatsen en vijvers van vissen, weekdieren en schaaldieren. Hij zou de fabrieken van geconserveerde vis kunnen omvatten en controleren en de verantwoordelijkheid op zich nemen voor de distributie van visvoorraden aan alle steden en tot de meest verwijderde dorpen toe. De laatste functie zou hij ook kunnen overlaten aan de Raad van de Voeding. Er zullen bij deze oplossingen geen opportuniteitsoverwegingen noch enig ander conflict voorkomen. Het komt er maar op aan, dat er geen enkele functie buiten de algemene organisatie van de productie, distributie en consumptie om blijft.

Enkele levensmiddelen en dranken hebben een ruime afname op de wereldmarkt, bijv. geconserveerde vis, wijnen, olie, sinaasappelen, e.d. Dit zijn dus zekere bronnen van inkomsten voor de commerciële uitwisseling tegen producten welke schaars zijn en welke niettemin veel nodiger zijn, als bijv. tarwe, machines, enige chemische producten, grondstoffen voor de textielindustrie, enz. Doch men behoeft slechts de indexen van de uitvoer te nemen als indexen van een batig saldo. Voor binnenlands gebruik zouden de sinaasappelen in veel mindere mate verbouwd hoeven te worden. Hetzelfde is het geval met olie, vis en wijnen e.d. In werkelijkheid is het gemiddelde voedingspeil in Spanje zeer laag; hierom zal de revolutie direct een plan moeten ontwerpen voor de wijze waarop dat peil omhoog gebracht kan worden.

Zoals men weet is niet altijd hetgeen men uitvoert overschot van productie. Soms besteed men de honger van de bevolking uit: Russische en Roemeense tarwe, bijv. Toch zal het niettemin nodig zijn gedurende een bepaalde tijd artikelen voor binnenlands gebruik op te geven om er noodzakelijker producten voor terug te kopen, totdat de productie van het land tot haar maximum peil is kunnen stijgen.

In 1920 werden er 551.415.107 kilo vlees (rundvlees, schaapsvlees, geiten- en varkensvlees) geconsumeerd; in 1923 was dat cijfer 527.831.412 kilo, vermeerderd met 86.504.789 kilo vis en gevogelte. Dat is een hoeveelheid, die pas na enkele jaren van verstandige opbouw en gebruik van nieuwe energiebronnen zal kunnen worden opgevoerd. De verbetering van bevloeiingswerken kan bijvoorbeeld een grotere mogelijkheid voor veeteelt brengen en juist daardoor een ruimere grens voor de consumptie van vlees, melk enz. In sommige provincies is de vleesconsumptie per hoofd van de bevolking ’s jaarlijks 5 kilo, d.w.z., dat de grote meerderheid van de bevolking geen vlees gebruikt! De gemiddelde hoeveelheid vlees welke per hoofd van de bevolking wordt geconsumeerd bedraagt 30 kilo, terwijl dit cijfer in Frankrijk 62, in Engeland 72, in Buenos-Aires 101 is. Maar als de revolutie per decreet al niet de vleesconsumptie kan opvoeren, kan zij toch een rechtmatiger distributie van vleeswaren bewerkstelligen, zodat die niet slechts door de meer bevoorrechten worden genoten en nauwelijks hun weg vinden tot de dis van de arbeiders.[11]

De Plaatselijke Raden van de Voeding, die bovendien verbonden zijn met de Plaatselijke Raad van Economie, vormen in de nationale orde een federatieve organisatie die haar werk zal verlichten, door de volkshuishouding in elk opzicht te coördineren.

Van de Plaatselijke Industrieraden of van de Nationale Raad van de Voeding zullen speciale, bijv. het instituut van de Voeding, leerscholen voor diverse ambachten en beroepen, in het algemeen speciale inrichtingen afhankelijk zijn, waartoe o.m. ook behoren de verenigde bedrijven van de Voeding, statistiekbureau, enz.[12]

Te Barcelona schommelt de onkostenbegroting voor een arbeidersgezin met twee kinderen momenteel tussen de 320 en 250 peseta per maand, waarvan 65% voor voeding.

Als deze gezinnen in gepaste verhoudingen vlees zouden eten, dan zouden alleen al voor dit éne postje — bij de huidige prijzen — onkosten ontstaan, die op de begroting voor levensmiddelen een onmogelijkheid zouden blijken te zijn. Waaruit volgt, dat men de hoeveelheid zal moeten beperken binnen het kader van de totale consumptie.[13]

VIII. Raad voor het bouwbedrijf

In de buitenlandse literatuur over Spanje komen in overvloed voor beschrijvingen van de tragedie van de Spaanse huisvesting. Een groot deel van de bevolking leeft dicht opeen of in schuilplaatsen, die hoegenaamd niet de naam van woningen verdienen. Toch is Spanje een land, dat geen schaarste kent op het gebied van grondstoffen, in- zonderheid dan van steen, noch ook een land, dat gebrek aan arbeidskrachten heeft, hetzij aan bouwvakarbeiders, constructeurs of architecten. Het betrekkelijk tekort aan hout kan op voordelige wijze worden aangevuld door gebruik te maken van metalen deuren, vensters en balken, die in elk modem bouwwerk reeds veelvuldig worden aangewend.

Wanneer wij de bouwvaksyndicaten doorlopen, merken wij juist daar een geweldige hoeveelheid arbeidskrachten op, die werk zoekt voor haar lege handen.

In 1910 waren er 3.644.483 bewoonde huizen en 800.179 gebouwen bestemd voor andere doeleinden, terwijl er toen 442.931 onbewoonde huizen aanwezig waren. Van deze gebouwen waren er 1.738.557 huizen met één verdieping, d.w.z. min of meer krotwoningen. Met twee verdiepingen kwamen er 2.355.227 huizen voor en met meer dan twee étages 793.809. Het totaal aantal gebouwen bedroeg toen 4.887.593 en dat van de herbergen 562.391. Van 1910 af is er weliswaar gebouwd, maar er is ook zeer veel vergaan door de tand des tijds. Oppervlakkig beschouwd zou het kunnen lijken, alsof er werkelijk voor allen huisvesting bestond! Maar zo is het niet: een belangrijk deel van de Spaanse bevolking leeft onder absoluut met alle begrippen van hygiëne in strijd zijnde condities en is blootgesteld aan ziekten, welke veroorzaakt worden door vochtigheid, gebrek aan ventilatie, onvoldoende veiligheid van de woningen, enz.

In de grote steden vervult het aanschouwen van de zogenaamde volksbuurten iemand met ontzetting, inz. de achterbuurten van Madrid, de Chinezenwijk van Barcelona of het oude gedeelte van de stad. In Madrid zijn er 28.000 woningen in slechte conditie. Er werden 13.000 daarvan onderzocht en ongeveer 10.000 officieel onbewoonbaar verklaard. Maar juist daarin wonen nu de arbeidende massa’s, welke dag aan dag een stuk van hun leven in dergelijke krotten achterlaten.

Maar niet alleen is de huisvesting uitermate slecht, zij is daarenboven ook zeer schaars. In december 1933 bedroeg het totaal aantal huurwoningen 205.835. Het totaal aantal hoofden van gezinnen was daarentegen 215.842. Het aantal herbergwoonplaatsen buiten de gebouwen welke voor kantoren en handel bestemd zijn, wordt gerekend op 222.317. Daarin huist de huidige Madrileense bevolking.

En afgezien nog van het feit, dat de woningen schaars en slecht zijn, zijn ze daarenboven ook nog duur. Woningen van 50 a 75 peseta per maand komen er te Madrid wel voor, doch zijn in aantal hoogstens 60.000. En juist daardoor moeten de proletariërs en de geproletariseerde middenstand voor huur sommen betalen, die in absolute wanverhouding tot hun inkomens staan.

In het begin van 1935 klaagde de Bond van Cement- fabrikanten over het karig gebruik hun producten. De werkloosheid in het bouwvakbedrijf besloeg een 85 a 100 duizend arbeiders in de cementfabrieken, die weliswaar ingericht zijn voor een productie op grote schaal, doch die bij een overvloed van grondstoffen zich niet in rendabele conditie konden houden. De verbruikscijfers door deze Bond verstrekt, zijn de volgende:

Jaar miljoen tonneninhoud
1930 1,44
1931 1,37
1932 1,31
1933 1,17
1934 1,17

De productieve capaciteit van de cementfabrieken wordt gerekend op 2.600.000 tonneninhoud per jaar, of wel 50% meer dan de laatste vijftal jaren benut is.

Men beschikt dus over cementfabrieken met een capaciteit die ruim voldoende is om te voorzien in de behoeften van de consumptie in een Spanje, waarin geen enkel arbeider in het bouwvak werkloos hoeft te zijn. Men beschikt ook in ruime mate over ijzer en heeft in de steden meer dan genoeg plaats om te bouwen. Eveneens kan men rekenen op voldoende handarbeiders en technisch personeel. Het ontbreekt er slechts aan, dat men het initiatief neemt tot een radicale omvorming van de huisvesting in Spanje ten einde haar aan de eisen van hygiëne en comfort aan te passen.

In dit opzicht kan de revolutie niet verschaffen wat er niet is. Wel zou men in de eerste tijden wat meer woonruimte krijgen door een rechtmatige distributie van de gemonopoliseerde huisvesting van een paar families in de rijke stadskwartieren. Er zijn paleizen, waar men nauwelijks bewoners tegenkomt en aan de andere kant een overvloed van krotwoningen, waarin talrijke families vegeteren en vroegtijdig oud worden. Een betere verdeling in dit opzicht zou het lijden van niet weinigen aanmerkelijk verlichten. Maar het vraagstuk blijft urgent! Vanaf de beginne zal de revolutie al haar krachten moeten wijden aan de bouw van moderne woningen, zowel in de steden als op het platteland, opdat op elke plaats een gezin de beschikking krijgt over zoveel woonruimte als het behoeft om te voldoen aan de eisen, welke de nieuwe culturele en sociale orde zal stellen. Als er iets is te vrezen voor de na-revolutionaire toekomst dan is het misschien wel dit, dat, ondanks het toevloeien van nieuwe arbeidskrachten en de industriële en technische vernieuwing, welke men terstond zal moeten aanvangen, niet gerekend kan worden op al het personeel, dat nodig zal zijn om het bouwvakbedrijf overal als gesmeerd te laten lopen.

Hoe moet men beginnen, wanneer de zozeer verlangde revolutie morgen zou worden doorgevoerd en de producenten direct de verantwoordelijkheid voor de arbeid en de nieuwe orde van zaken zouden krijgen?

De arbeiders welke werkzaam zijn in steengroeven, steen- en aardewerkfabrieken, in het algemeen in bedrijven van diverse bouwvakken, vormen direct een raad of fabriekscomité voor dat bepaalde bedrijf. (Onder arbeiders verstaan wij hier zowel de arbeiders als het administratief en technisch personeel). Deze comités verenigen zich met soortgelijke raden ter plaatse. Zo wordt dan bijv. het syndicaat van arbeiders in steenbedrijf gevormd, alsook het syndicaat van steenhouwers, van cementarbeiders, enz.

Deze syndicaten verbinden zich op hun beurt door middel van delegaties met alle syndicaten, die tot het bouwvak behoren en vormen zo ter plaatse de lokale industrieraad voor het bouwbedrijf, waarin zijn ondergebracht en vertegenwoordigd alle diensten, zowel van technische als van administratieve aard, nodig voor een goed functioneren van de raad voor het bouwbedrijf.

Wij zouden zo een tijdje kunnen doorgaan met het schetsen van de verdere organisatie, doch zouden dan in herhalingen vervallen. Het moge voldoende zijn op te merken, dat o.m. in deze Industrieraad vertegenwoordigd zullen zijn alle metselaars, opperlieden, gipsbranders, timmerlieden, elektriciens, loodgieters, arbeiders in het sanitaire bedrijf, transportarbeiders, enz. enz. Genoemde arbeidersgroepen zullen zich moeten verenigen, volgens de plaats hun inwoning, en door middel van delegaties de Lokale raad voor het bouwbedrijf moeten vormen.

Het zou natuurlijk mogelijk zijn, dat een nuttige afdeling van het bouwbedrijf als bijv. de elektriciens, welke deel zouden uitmaken van het respectievelijke syndicaat, tevens een integrerend deel van een andere lokale industrieraad zouden zijn, bijv. van de Raad van Elektriciteit en Drijfkracht. Dat zijn echter slechts gelegenheidsproblemen, die in geen enkel opzicht wrijving zullen veroorzaken. Want in dit geval zou ’t alleen betekenen, dat de raad voor het bouwbedrijf niet alleen de nodige arbeidskrachten voor het Bouwbedrijf zou leveren, maar dat ook andere, verwante industrieraden personeel zouden verschaffen. In eenzelfde toestand zouden bijv. de transportarbeiders van zand, bouwmaterialen e.d. verkeren, die deel uitmaken van de Raad van het Transportwezen.

Dergelijke gevallen laten ons zien, dat het onmogelijk is volledig uitgewerkte schema’s te geven, omdat niemand in staat zal zijn de vraagstukken tóf in détails op te lossen, welke onvermijdelijk zullen opdoemen en die de praktijk zal weten te boven te komen.

Wat ons betreft, achten wij het wenselijk, dat de samenstelling van arbeidsgroepen zo volledig mogelijk zij, omdat deze arbeidsgroepen aldus een grotere bewegingsvrijheid zouden krijgen en tevens scholen voor architecten e.d. tot de Arbeidsgroep kunnen toelaten.[14]

Maar het algemene schema van bedrijfscomités, syndicaten en de lokale Raad van het Bouwbedrijf handhaaft in elk geval de persoonlijkheid van iedere arbeider in zijn fabriek, van elk fabriekscomité in zijn syndicaat, van elk syndicaat in de lokale industrieraad.

Dit mechanisme van coördinatie sluit niet uit, dat er niet een andere functionele organisatie mogelijk zou zijn. Niemand kan de schilders beletten, dat zij er een eigen vereniging op nahouden, speciale vergaderingen hebben, hun permanente comités benoemen om over eigen zaken te debatteren, besprekingen te houden over vernieuwingen van de arbeid, over artistieke en decoratieve opvattingen, voor het oprichten van vakscholen, enz. De architecten verenigen zich op hun beurt onderling, zoals het hun ’t beste voorkomt. Slechts op socialistische grondslag geschoeide arbeid dient plaats te vinden en uitgevoerd te worden door de productie- en distributieorganen, die deel uitmaken van de Administratieve Raad van elk bedrijf en zich door syndicaat, industrie- en Plaatselijke Raad van Economie te verenigen tot de Districtsraad van Economie.

Ten opzichte van de woonvoorziening, kunnen de eventuele wijkcomités een taak vervullen. Hierin verenigen zich individuele personen als buren om te strijden voor verbeteringen of om deze zelf tot stand te brengen, zo dat mogelijk is. Deze wijkcomités zullen hun behoeften aan de Lokale Raad van Economie kenbaar moeten maken door middel van vergaderingen, drukpers en gezamenlijke uiteenzettingen. Dit zou een van de middelen zijn om de stem van de consumenten, en die van het volk in het algemeen, te beluisteren. Wanneer de gewenste zaken direct tot een goed einde kunnen worden gebracht door de huurlieden zelf, hoeft men niet elders hulp te gaan halen. Maar als ze tot stand gebracht moeten worden door alle arbeidskrachten van een bepaalde plaats, streek, gebied of het gehele land, zullen de productie- en distributieorganen van die bepaalde plaats, streek, gebied of van het gehele land, ofwel volksstemmingen in laatste instantie een oplossing voor de zaken moeten geven.

De Plaatselijke Raad van het Bouwbedrijf staat in nauwe betrekking tot de Plaatselijke Raad van Economie aan de ene kant en anderzijds ook zeer nauw met de Raden van het Bouwvakbedrijf in andere plaatsen, streken, gebieden of het land zelf, om aldus de Nationale Raad van het Bouwbedrijf te vormen.

Van de Lokale Raad van het Bouwbedrijf zijn o.m. afhankelijk speciale scholen in verband met het bedrijf, scholen voor architectuur, kunst, en bouwvakstudie. Wanneer het te verrichten werk te groot is om afgedaan te kunnen worden met behulp van de Plaatselijke Raad van het Bouwvakbedrijf, verenigen de arbeidskrachten van een streek of van een gebied zich voor 't oprichten van vakscholen voor ingenieurs en bouwkundigen, teneinde te zorgen voor nieuwe technici en vakarbeiders.

Deze centra van studie, wetenschappelijk onderzoek en vervolmaking, statistiek en controle op de handenarbeid benoemen op hun beurt hun comités van interne administratie, die hun delegatie in het Plaatselijk Comité dan wel in de streek-, districts- of landelijke Raad van het Bouwbedrijf zullen krijgen. Zo wordt de arbeid georganiseerd, vanaf degene welke stenen aansjouwt, rotsen kapt, enz. tot aan de leerling of leraar van de hoogste school voor ingenieurs toe. Deze verenigde arbeid in de plaatselijke, districts- en nationale orde zou honderdduizenden mensen van allerlei capaciteiten en specialiteiten in beweging kunnen brengen om te voorzien in een van de fundamenteelste behoeften ener moderne maatschappij: de huisvesting.

In deze onmetelijke verzameling van geest- en lichaamskrachten zal men echter gelijke rechten en plichten hebben, zowel de opperman, de ingenieur als de bouwmeester, omdat allen naar kracht en vermogen hebben bijgedragen tot de collectieve welvaart, sommigen door de aarde samen te klonteren, die nodig is voor het maken van bakstenen, anderen door het instellen van een wetenschappelijk onderzoek op laboratoria naar de te gebruiken bouwmaterialen, weer anderen door het maken van bouwplannen en berekeningen.

IX. Industrieraad voor het kledingbedrijf

Volgens officiële cijfers taxeerde men de Spaanse productie in 1922 als volgt:

Sector Opbrengst (Peseta)
Mijnbouwproductie 1.070.237.191
Landbouwproductie 9.201.300.131
Industrieproductie 6.500.000.000

Bij de industrieproductie stond de textielindustrie bovenaan met 2.150.000.000 peseta, gevolgd door de landbouwindustrieën van verschillende meelsoorten, geconserveerde levensmiddelen, suikerwerken, enz. met 1.900.009.000, terwijl de metaal- en ijzerindustrieën de derde plaats bezetten met 950.000.000 peseta.

Al mogen de verhoudingen sedert toen nóg zoveel veranderingen hebben ondergaan, wij geloven, dat ze bij benadering ook nú nog juist zijn. In elk geval is er geen twijfel mogelijk, dat op industriegebied in Spanje de textielindustrie verreweg de eerste plaats inneemt en al jarenlang het best is georganiseerd en ontwikkeld. Het totaal aantal arbeiders, dat in heel Spanje werkzaam is in de textielindustrie van katoen-, wol-, natuur- of kunstzijdefabrieken, van hennep-, vlas- of jute-bedrijven, met bijbehorende branches, als blekerijen, ververijen en bedrijven, waar de stoffen geheel worden afgewerkt, bedraagt 300.000 man.

Er zijn 2.300.000 katoenspindels, waarvan twee miljoen alleen al in Catalonië. De katoenindustrie verschaft werk aan 170.000 arbeiders, die jaarlijks 430.000 baal katoen van elk plm. 200 kilo produceren. De wolindustrie heeft in Catalonië 244.624 spindels en 6.270 weefstoelen met 30.200 arbeiders, die jaarlijks plm. 10.000.000 kilo wol verwerken.

Men had in 1921 slechts 108 textielmaatschappijen. Maar dat zegt niets, omdat reeds in 1917 het aantal belastingplichtigen in weef- en spinbedrijven 7.922 man bedroeg, waarvan 4.230 te Barcelona. Toch spreken deze cijfers van de onmacht van de kapitalisten om de nieuwe wegen van Trust en Kartelvorming in te slaan. De verdeling van de belastingplichtigen (in het jaar 1929) is interessant:

Industrie Belastingplichtigen
Wol- en kamgarenindustrie 3.557
Hennep- en linnenindustrie 1.204
Katoenindustrie 1.795
Zijde-industrie 269
Industrie van gemengde weefsels 945
Overige weverijen 225
Kantwerkateliers 1.776
Fabrieken voor het bedrukken, verven en bleken van weefsels 742
Fabrieken voor het afwerken van geweven stoffen 974
Bijbehorende bedrijven voor de fabricage van garen, geweven goederen en bedrukte stoffen
Zijdehaspel- en tulefabrieken 70

Er zijn speciale textielplaatsen, zoals Sabadell en voorsteden, die in 1917 niet minder dan 285 wolfabrieken en 292 katoenfabrieken bezaten, 11.693 arbeiders, 188.400 spindels van allerlei soort, 4.100 mechanische weefstoelen, met een nuttig effect van 16000 PK (1300 elektrische, 2000 gas-, 1000 stoom- en 600 bedrijven welke gedreven worden door hydraulische kracht). Van die tijd af zijn de fabrieken veel verbeterd en voor een deel gemoderniseerd, hoewel er nog machines in bedrijf zijn, die al 50 à 60 jaar hun diensten hebben verricht. Er zijn spinnerijen en windtoestellen te Alicante, Avila, Barcelona, Cáceres, Coruña, Gerona, Lérida, Santander, Tarragona en op de Balearen.

Men spint en windt de wol en het garen op verschillende plaatsen, maar vooral in Catalonië. Men maakt linnen goederen, geweven stoffen van hennep en jute, en gemengde weefsels van zijde, linnen, hennep, jute, wol of katoen. Er zijn belangrijke fabrieken voor de fabricage van kant, vilt, hoeden, tule, wasdoek, enz., enz., In de Catalaanse linnenindustrie werkten in 1923 ongeveer 2.300 arbeiders met in totaal 1200 weefstoelen. In de hennep- en jute-industrie van Catalonië was het aantal arbeiders in diezelfde periode 5.100 man met in totaal 2.100 weefstoelen en 34.120 spindels. De zijde-industrie van hetzelfde gebied telde in die tijd 3.100 arbeiders en plm. 2000 weefstoelen. In 1920 waren er in Spanje 20 zijde- spinnerijen met 499 stoomketels, waarin de draadjes van de cocons, die nodig zijn voor het spinnen, worden afgehaspeld. Die bedrijven stonden te Murcia (218), te Valencia (188), met in totaal 2.315 weefstoelen, die bestemd zijn voor de fabricatie van zijden stoffen en 2.081 voor de gemengde stoffen, dat zijn weefsels, waarin draden van zijde, linnen, wol of katoen worden verwerkt.

Men wint over de 1000 ton cocons en men kan rekenen op meer dan 30 scholen voor zijdecultuur in verschillende provincies van het land, te Albacete, Alicante, Badajoz, Burgos, Cáceres, op de Canarische eilanden, Gerona, Granada, Huesca, Marokko, Murcia, Palencia, Santander, Sevilla, Tarragona, Toledo, Valencia en Saragossa. In één woord, de Spaanse textielindustrie kan voldoende voorzien in de behoeften van het binnenland. Er ontbreken weliswaar enige grondstoffen, te weten katoen en wol. Maar katoen kan men in voldoende hoeveelheden verbouwen op het schiereiland zelf, zowel als in Marokko, een taak van de na-revolutionaire tijd, die technisch reeds is opgelost.

De Raad van de Textielindustrie omvat de totale productie van garens en stoffen. Het personeel van elk bedrijf vormt zijn Fabrieksraad, waarin arbeiders, beambten en technici vertegenwoordigd zullen zijn. De kapitalist zal, wanneer hij niet tevens technicus of goed vakarbeider is, evenmin als in alle andere takken van arbeid, nog reden van bestaan hebben. Hij zal werk krijgen, dat passend voor hem is en dat strookt met zijn ambities en talenten. De Fabrieksraden verenigen zich in het Syndicaat voor de fabricage van katoenen stoffen, zijden stoffen, enz. De vereniging van al die textielsyndicaten uit een bepaalde plaats is de Raad voor de Kledingindustrie, waarin wij verenigd aantreffen de vertegenwoordigers van de fabrieksarbeiders zowel als de delegaties van beambten, die belast zijn met de via de pakhuizen plaatsvindende distributie van het afgewerkte product aan het publiek.

In deze industrie, waar vooral kleine bedrijven in zo groten getale voorkomen, is het hoogstwaarschijnlijk nodig, dat er een krachtige ordening in fabrieken en werkplaatsen tot stand komt. Deze coördinatie zal zich echter spontaan moeten vormen op het ogenblik, dat het bestaansrecht en de bevoegdheid om de concurrentiestrijd te voeren van ondernemingen onderling zal zijn vernietigd. Aldus zal men komen tot een groter opbrengst, een betere verdeling van de arbeid, een besparing van krachten op fysiek gebied en een voorkómen van krachtsverspilling in het algemeen.

Bij elk belangrijk centrum van industrie behoren goede instellingen voor proeven van onderzoek, scholen voor vakstudie en verbetering van de arbeid, in het algemeen ook de specifieke organisaties van elke industrieraad voor statistiek, handenarbeid, consumptie, enz.

De industrieraad verenigt zich aan de ene kant met de overige plaatselijke secties van andere vakken tot lokale raad van economie en aan de andere kant vormt hij met de andere industrieraden van de textielindustrie over het gehele land een nationale of landelijke raad voor de kledingindustrie, waarin eveneens een plaats hebben de bureau van statistieken, informaties, initiatieven, e.d. Op hun beurt vormt de Nationale Raad voor de Kledingindustrie zich wiskundige conclusies van feiten, inlichtingen, geadviseerde regelingen, enz. op zijn terrein.

De textielindustrie maakt onder het kapitalistisch regiem en zal ook nog wel vaker doormaken, een ongeneeslijke crisis. Dagelijks zullen er nóg meer werklozen komen in deze tak van arbeid, zoals er ook dagelijks nóg meer mensen in lompen gehuld over de straat zullen lopen. Beide verschijnselen hebben dezelfde oorzaak en dezelfde reden van bestaan. In onze economie zal er niet eerder een stopzetting van fabrieken plaatsvinden, dan dat voorzien is in de binnenlandse consumptie van het volk, waarbij wordt aangenomen, dat wij de grondstoffen hebben dan wel in ruil of koop van het buitenland kunnen betrekken. Zeker in de eerste jaren van de revolutie zal een dergelijke bedrijfsstopzetting niet mogen voorkomen, omdat er, men kan wel zeggen, gebrek aan alles is.

De organisatie van de kledingindustrie omvat ook de daarmee in verband staande industrieën, als die van vilt, hoeden en petten, schoeisel, enz. Tevens is daarbij inbegrepen het met deze industrieën corresponderende distributieapparaat.

De fabrieksraden verenigen zich overeenkomstig hun functie in het syndicaat. De vereniging van syndicaten is de Raad voor de Kledingindustrie, welke niet alleen omvat degenen, die in spinnerijen en weverijen hun arbeid hebben, maar ook degenen, die de kleding maken en deze aan de verbruiker distribueren. Deze industrieraad is een van de bouwstenen van de nieuwe sociale en economische structuur.

X. Industrieraad voor het landbouwbedrijf

Zeer in overeenstemming met de vrees die de revolutie inboezemt aan de bevoorrechte klassen, dus in het algemeen aan de uitbuitende minderheden van andermans arbeid, heeft men van de revolutie een catastrofaal begrip. Hoe ernstig de rampspoeden van een revolutie ook mogen zijn, nooit zullen de nadelen er van groter zijn dan die, welke in een normaal jaar op volkomen pacifistische wijze door het kapitalistische stelsel met zijn staatsuitbuiting worden berokkend aan hen, die op grond van hun geleverde productie, alle recht op een rechtvaardige verdeling kunnen laten gelden. Wij hebben gezien, dat de schade, welke zou kunnen ontstaan door de overgang tot socialisatie van de private eigendom van huisvesting, levensmiddelen en kleding, in hoofdzaak is terug te brengen tot een iets minder verkwistend leven van hen, die thans in overvloed en weelde hun tijd doorbrengen. En dat de arbeidersklasse, het werkende volk, dat produceert, in ruil daarvoor een onmiddellijke verlichting van zijn toestand zou zien, alsmede ook een rechtvaardiger verdeling van voedingsmiddelen en een eerlijker distributie van woonruimte en kleding.

En ten aanzien van de grond? De overgang van gemonopoliseerde eigendom tot sociaal bezit van de bodem, of wel socialisatie, zal de beschikbare oppervlakte geen duimbreed kleiner maken. Dezelfde uitgestrektheid van de aardbodem zal Spanje houden, hetzij vóór of na de algehele verandering van de eigendom. Het verschil is alleen dit, dat vandaag-de-dag de landerijen voor de armen boer een slavenketen zijn en voor de rijke een bron van toe-eigening van de vruchten van andermans arbeid, en morgen de grond, in gemeenschappelijk bezit, een bron van weldaden voor allen zou zijn.

Zoals wij hierboven hebben uiteengezet, wilde Fermín Galán als overgangsmiddel de aarde in vruchtgebruik geven aan hen, die haar bewerken, d.w.z. de eigendom beperken, maar niet socialiseren, van het eerste ogenblik van de revolutie af. Wij herhalen, dat de noodmaatregelen in elk gewest anders zullen zijn. Doch de revolutie moet de maatschappelijke belangen boven vooroordelen en privébelangen stellen, vooral in die landen, waarin — gelijk in Spanje — de grootgrondbezitters hun gronden afperken en ze in jachtvelden veranderen, en de kleine grondbezitters weliswaar de grond bewerken, doch veel minder dan mogelijk is. Spanje zal onvermijdelijk zijn landbouwproductie moeten opvoeren en zal van de eerste dag van de revolutie af grote openbare bevloeiingswerken moeten aan- en moerassen moeten droogleggen, gronden welke weinig vruchtbaar zijn ontginnen, gewenste verbeteringen aanbrengen enz. De kleine grondbezitter zou even antisociaal zijn met zijn kleine percelen als de grootgrondbezitter met zijn duizenden hectaren.

Om van de vrijheid wille zouden de stadsarbeiders wellicht ook het middeleeuwse handwerk verre verkiezen boven de arbeid in moderne fabrieken. Maar dat zal niet mogelijk zijn, omdat wij deze vormen van productie, welke de gehele maatschappij zouden noodzaken op een lager niveau te leven, noch zouden wensen, nóch ook met dankbaarheid zouden kunnen aanvaarden.

Natuurlijk moet er geen dwang gebruikt worden. Het is nodig te overtuigen, zolang het goede voorbeeld te laten spreken, tot men de reactie zal hebben overtuigd en gebracht tot sociale productie en gemeenschappelijke arbeid. Dit proces van aanpassing zal niet overal met dezelfde spoed verlopen. Maar als men geen resultaten daarmee heeft, zal de revolutie niet worden tot stand gebracht en zal men niet zeker kunnen zijn van haar voordelen voor de massa. Want, moge aan de ene kant een betere distributie nodig zijn, anderzijds zal de omwenteling toch ook voor een aanmerkelijk grotere productie moeten zorgdragen.

Het Spaanse grondgebied bestaat uit 50.521.002 hectare. Van deze hoeveelheid is er ongeveer 20.000.000 hectare in cultuur gebracht, 25.000.000 hectaren bestaan uit natuurlijke weidevelden, woeste gronden, heidevelden, klaar- gemaakt weiland of bergen. De rest wordt in beslag genomen door steden, straten, landwegen, spoorwegen en rivieren.

Volgens het Landbouwinstituut te Rome, bedraagt de bebouwde oppervlakte 22.000.000 hectare, de onbebouwde 23.000.000 en de improductieve 3.224.700.

Overeenkomstig de studies van Lucas Mallada, heeft men deze verdeling[15]:

Hectare
Hectare Zeer vruchtbare gronden 4.928.800
Middelmatig productieve gronden 22.179.546
Weinig productieve gronden 17.250.758
Rotsen en volkomen improductieve gronden 4.928.788

Wat de laatste cijfers betreft, de mogelijkheid om een grotere oppervlakte van de bouwgrond te krijgen is er ruimschoots en het zal in hoofdzaak afhangen van de werkzaamheden, die men voor dit doel zal volbrengen. Evenals in Nederland, heeft men hele provincies op de zee veroverd. Het zou volstrekt niet onmogelijk zijn, dat men in de steppegordels, in de half-woestijnachtige gebieden, welke de reiziger zo veelvuldig tegenkomt, nieuwe provincies zou weten te scheppen.[16]

Hier volgt een ongevere verdeling van de 20 miljoen in cultuur gebrachte hectares:

Soort gewas Hectare
Groenten en granen 14.800.000
Olijfbomen 1.720.000
Wijnstokken 1.340.000
Planten ten behoeve van industriële producten 650.000
Wortelen, knollen en bloembollen 480.000
Bomen en struiken, welke vruchten dragen 450.000
Kunstweiden 465.000
Tuingewassen 88.000
Speciaal gekweekte gewassen 7.000

Van de graangewassen beslaat de tarwe 4.200.000 hectare, de gerst 1.600.000, de rogge 740.000, de haver 600.000, de maïs 480.000 en de rijst 43.000 hectare.

Volgens de “Junta consultiva agronómica” (Raadgevend Agronomisch College) werden er in het jaar 1915, 1.231.094 hectare besproeid, 339.916 op ongezette tijden en constant 891.478. Tegenwoordig bereikt de bevloeiing nauwelijks 1.500.000 hectare, d.w.z. dat er op het gebied van inundatie nog alles gedaan moet worden. De oppervlakte, die de tarwe beslaat, is als volgt (de productie wordt in (meter-) centenaren voor het jaar 1929 opgegeven):

Provincie
Oud-Castilië 9.383.200
Nieuw-Castilië 12.663.000
Aragon en Rioja 2.123.000
Andalusië 8.543.750
Baskenland en Navarra 1.278.750
Catalonië 1.841.000
Levante 1.542.750
Galicië en Asturië 381.650
Bijbehorende eilanden 886.250

De sinaasappelcultuur beslaat alleen al een oppervlakte van ca. 60.000 hectare met nog een 500.000 bomen, die buiten deze oppervlakte verspreid voorkomen.

De Spaanse erwtenteelt beslaat om en bij de 225.000 hectare en de productie daarvan bedraagt plm. 1.350.000 (meter-) centenaren. De bonen beslaan plm. 200.000 'hectare en haar productie bedraagt 1.800.000 (meter-) centenaren. De bruine bonen hebben 300.000 hectare en haar productie bedraagt eveneens 1.800.000 centenaren. Wij behoeven ons evenwel niet bezig te houden met in bijzonderheden de Spaanse landbouwproductie aan een bespreking te onderwerpen. Wanneer de revolutie er niet in slaagt met alle middelen de productie op te voeren, zullen wij niet meer, maar ook niet minder krijgen, omdat het aanwezige zo rechtvaardig en gelijk mogelijk verdeeld zal worden. Wij zullen in elk geval veel voordeliger uit zijn, omdat er tengevolge van de revolutie een verlichting zal komen voor een groot aantal arbeiders, er geen fiscale rechten meer betaald behoeven te worden, zoals er ook een eind gekomen zal zijn aan het betalen van pacht aan eigenaren. Het Spaanse land is geen oord van plezier en vermaak, maar een oord waar miljoenen mannen en vrouwen als dieren werken, waar zij op volwassen leeftijd gekomen, oud geworden zijn, zonder van het leven meer te kennen dan smarten en ellende. De revolutie zal de arbeid lichter maken, zij zal de werkzaamheden van ieder afzonderlijk verminderen. Als zij niet meer doet, zal zij toch zonder twijfel haar nut gehad hebben.

De grondbezitters kan men volgens hun inkomens als volgt indelen:

In tegenstelling tot de industriële eigendom en het bezit van onroerende goederen in de steden, heeft de eigendom op het platteland niet dan hoogst zelden tot parasitisme geleid.

Er zijn talrijke landbouwscholen, modelboerderijen voor het leren van de fijnste bijzonderheden van deze tak van arbeid, te Badajoz, op de Balearen, te Córdova, Salamanca, Santa Cruz de Tenerife, Ciudad Real, Coruña, Jaén, Valladolid, Saragossa, Jerez de la Frontera, Palencia, Guipúzcoa en Valencia.

Men heeft voorts te Madrid de centrale Vakschool voor zaadonderzoek, planten-pathologie en onderzoek naar landbouwmachines. Algemene proefstations voor de land- bouw bevinden zich te Albacete, Zamora, Arévalo (Avila), Léon, Avilés, Cangas de Tineo, Lorca, Puenteárenas, Pontevedra, Teruel, Segorbe (Castellón), Motril (Granada), Alcala de Henares (Madrid), Fonsagrada (Lugo), Orense, San Roque (Cadiz), Villena, (Alicante), Burgos, Guadalcanal (Sevilla), enz.; vakscholen voor de rijstbouw, scholen voor opleiding tot landbouwdeskundige en landbouwingenieur, Landbouwhogescholen te Barcelona, enz.

Er zijn fabrieken van landbouwmachines, dorsmachines, Brabantse ploegen, zaaimachines, allerlei soorten ploegen als Jaén, Lincoln, enz., wijnpersen, dorsvlegels, enz. enz. te Barcelona, Saragossa, Valladolid en andere plaatsen.

In één woord, er behoeft niets meer te komen op het gebied van onderwijs, nóch ook op het terrein van de machinebouw. Men zal alleen moeten zorg dragen, dat deze beide takken van arbeid in Spanje worden vermenigvuldigd. Doch er is een basis, een eerste begin voor latere vorderingen.

De Industrieraad voor het Landbouwbedrijf omvat de productie van granen, wortelen, knollen, bloembollen, tuingewassen, weiden (natuurlijke, zowel als kunstmatige) enerzijds, terwijl het aan de andere kant nodig zou zijn bij deze Raad onder te brengen de productie van vruchten, zoals sinaasappelen e.d., het kweken van industrie-gewassen, katoen, jute, hennep, etc. Ook zouden de laatstgenoemde producten kunnen worden ondergebracht bij de Industrieraad voor Bosbouwbedrijf.

In het praktische leven valt een arbeidsverdeling niet gemakkelijk door te voeren, omdat er in het algemeen gesproken, wel grenzen zijn als de teelt van rijstproducten, sinaasappelen, granen, vruchten, enz., maar aan de andere kant dezelfde boer landbouwer, veefokker, boomkweker, wijnfabrikant, enz. is.

Pas dan, wanneer de behoeften zullen toenemen en het moderne technische productieproces zal zijn doorgedrongen tot de landbouw, zal er spontaan een specialisatie ontstaan, zoals wij dat hebben gezien in Frankrijk, Nederland, Denemarken, Engeland en Duitsland. De boer brengt dan één product op de markt, hetzij een landbouw- dan wel veeteeltproduct en bereikt op zijn terrein een maxi- mum aan productiviteit. De voetstappen van de industrieën volgend, zal hij niet meer produceren naar eigen behoefte, maar zich instellen op een speciale tak van arbeid, door middel waarvan hij krijgt wat hij nodig heeft en niet zelf produceert. Hij brengt daarentegen voort wat anderen nodig hebben en niet zelf kunnen produceren. In landen, waar de moderne techniek haar intrede heeft gedaan, produceert de boer voor de gemeenschap, evenals de ar- beider zulks doet in de fabriek. De Spaanse landbouw zal in dit stadium van ontwikkeling moeten komen, om zijn opbrengst te kunnen opvoeren. Deze ontwikkeling brengt geen concentratie met zich mede en zal mogelijk zijn door de specialisatie van grote en kleine landbouwbedrijven.

Een algemeen schema is echter gewenst, hoewel het beschrijven van de variaties die er in de praktijk stellig zullen voorkomen, ons te ver van ons uitgangspunt zou voeren. Een Raad voor het Landbouwbedrijf zal er nodig zijn. Hij dient door de producenten ter plaatse te worden ingesteld. Wanneer men de arbeid verdeelt, richten de boeren van onverschillig wat dorp ook een Agrarische Dorpsraad op. Onder “boeren” verstaan wij hier de voortbrengers van granen, voer, tuinproducten, groenten, bloembollen, knollen, enz. Op de een of andere wijze verenigen deze Dorpsraden zich in de tegenwoordige gemeentebesturen of in een ander toekomstig centrum van verbinding en vormen met elkaar als zodanig het Agrarische Syndicaat.

Op gelijke wijze komen de andere Syndicaten tot stand, bijv. die van de wijnbouwers in de wijnzóne; die van de olijfplanters in plaatsen, waar olie geproduceerd wordt; verbouwers van suikerriet en beetwortelen in plaatsen, waar suikerfabricage is, enz. Landbouwindustrieën organiseren zich volgens de agrarische productie. Al deze Syndicaten vormen met elkaar de Industrieraad voor het Landbouwbedrijf, wáár die ook gekweekt worden; in de dalen of op de hoogvlakten; aan de zee of in het binnenland. Hoofdzaak is, dat er een uiterste nauwe relatie tussen de georganiseerde delen tot stand komt.

In het kader van deze Raden krijgen praktische Landbouwscholen een plaats. Eveneens worden hier de problemen, welke deze tak van arbeid met zich voert, opgelost. De communisatie van de gronden, alsmede ook zoveel mogelijk de socialisatie van alle landarbeid, dient onder deze Industrieraad verwezenlijkt te worden.

Zeer gemakkelijk zal ter plaatse de industrialisatie kunnen worden doorgevoerd door de agrarische Syndicaten en ten slotte door de Industrieraad als het grootgrondbezit betreft. Reeds van de aanvang van de revolutie af, kunnen de boerderij- of landbouwbedrijfsraden hier de zaken ordenen en, verenigd over het gehele land, vergaande beslissingen nemen. In kleine dorpen, waar de arbeidsverdeling nog niet is doorgevoerd, zal men eventueel het gehele dorp in de verenigde Industrieraden moeten opnemen en wel, meer als politiek-productieve gemeente dan als kern van gecoördineerde producenten, welke punt voor punt specificeren wat er geproduceerd kan worden en wat zij zelf voor eigen gebruik nodig hebben.

De Industrieraden voor het Landbouwbedrijf verenigen zich daarenboven met andere Industrieraden ter plaatse, als bijv. die van Transportwezen, Cultuur, Gezondheid, Mijnwezen en, — zo die al ter plaatse aanwezig is — de Industrieraad voor het Licht-, Kracht- en Waterbedrijf, e.a. in de Raden van Economie, die als grondslag de geografische eenheid hebben.

Deze raden verenigen zich rechtstreeks in de districtsraad en in de federale raad van economie en horizontaalsgewijs ook met alle industrieraden van landbouwproducten over het gehele land, teneinde een betere distributie van de producten tot stand te brengen en in het algemeen aan een vervolmaking van de organisatie mede te werken, daarbij gesteund door instituten voor onderzoek, landbouwscholen, modelbedrijven, landbouwproefstations, fabrieken van landbouwmachines, etc.

Het is natuurlijk niet voldoende de productie te ordenen, men moet ook de distributie, de consumptie organiseren. In elke plaats of complex van plaatsen is er een Raad voor het Kredietwezen en Ruilverkeer, die zorg draagt voor de statistieken van productie en consumptie (gebruik en verbruik), beschikbare gronden, machines en arbeidskrachten. Door bemiddeling van deze Raad gaan de producten naar de plaats van consumptie en door diens bemiddeling krijgt men voor deze producten ook andere benodigdheden, machines, kleding, schoeisel, levensmiddelen, enz. De Raad voor het Kredietwezen en Ruilverkeer vervangt het financieel en commercieel apparaat van het kapitalisme.

XI. Industrieraad voor het veeteeltbedrijf

Wat wij zeiden omtrent de arbeidsverdeling in de landbouwproductie kunnen wij eveneens zeggen van die van de veeteeltproductie. De gespecialiseerde productie komt zeer weinig voor in vergelijking met de verspreide veeteelt, die wordt uitgeoefend door iedere boer, hetzij groot of klein, en welke boeren tegelijkertijd landbouwer, wijnbouwer, olijfplanter enz. zijn.

Maar het algemeen schema kan gehandhaafd worden, hoewel er vele gebieden zijn, die het niet zullen volgen en in plaats daarvan een vorm van totaal-organisatie zullen aanhangen, die alle beroepen en alle takken van arbeid omvat.

Er is geen voldoende vlees in Spanje. Wanneer de consumptie alleen nog maar het dubbele van thans is, — waardoor zij op een peil gekomen is als bijv. Frankrijk van heden —, zullen de aanwezige voorraden zeer spoedig uitgeput raken. Hier kan de revolutie evenmin op één moment overvloed van producten verschaffen. Het is een taak, waar jaren mede gemoeid gaan. Bovendien zal het rantsoen afhankelijk zijn van de technische vorderingen die er gemaakt worden en het aanwenden van de nodige energieën op dat gebied. Ook houden de mogelijkheden ten zeerste verband met de grootte van ’s lands nuttige aardoppervlakte en met nieuwe arbeidskrachten, die gewend zijn gespecialiseerde arbeid te verrichten.

Almería, Albacete en Ciudad Real hebben minder dan 35 kilo aan levend vee per hectare tot hun beschikking. Vijf provincies: Huelva, Toledo, Jaén, Granada en Cadiz, hebben veertig tot zestig kilogram per hectare. Sevilla, Badajoz en Salamanca hebben 80 a 100 kilo levend vee per hectare.

“De moderne schrijvers op landbouwkundig en veeteelt- kundig gebied, zeggen, dat een landbouwbedrijf, zo het geen 150 a 200 kilo gewicht aan levende have kan bereiken, een onvolmaakte exploitatie is.”[17]

In 1921 was de stand van de veeteelt aldus:

Aantallen
Paarden 722.183
Ezels 1.137.980
Muilezels 1.294.912
Runderen 3.718.189
Schapen 20.521.677
Geiten 4.298.059
Varkens 5.151.059
Pluimvee 15.102.973

In 1933 handhaafden zich de cijfers ongeveer als volgt: rundvee 3.500.000 stuks, schapen 20 miljoen, geiten 5 miljoen.

Er is niet voldoende voor binnenlands gebruik, althans niet voor zodanig gebruik, als men met recht van spreken op dit ogenblik al zou mogen verwachten. Op zijn minst behoort de hoeveelheid dubbel zo groot te worden als zij thans is, want per hoofd van de bevolking reikt dat nauwelijks tot 30 kilo per hoofd en per jaar.

Bij deze tak van arbeid zou ook de bijenteelt een plaats kunnen krijgen. Er waren in 1920, 689.210 korven bijen, waarmee men 2.815.363 kilo honing en 748.086 kilo was

Wij zouden niet kunnen zeggen, van hoeveel nut inspecties van hygiëne en gezondheid wel voor de veehouderij zouden zijn. Een algemene inspectie te Madrid, 49 in elke hoofdstad en meer dan 5.000 gemeentelijke inspecties. Wat er ten deze ook gedaan mocht worden, het zal zijn plaats vinden in de Nationale Raad voor het Veeteeltbedrijf, evenals de veterinaire faculteiten, de bacteriologische laboratoria, enz.

Waar de veeteelt als specialiteit bedreven wordt, is de samenstelling van de vakorganisatie eenvoudig. Het personeel van elke kudde, van iedere weide, van ieder plaatsje stelt de primaire raad in. Deze eerste raden van herders, schaapscheerders, melkers, enz. vormen de respectievelijke syndicaten in een bepaalde geografische zóne of ingesteld volgens economische gegevens. Zij zijn te vergelijken met de tegenwoordige gemeenteraden of althans met soortgelijke organisaties. Het verbond van deze syndicaten is de Industrieraad voor het Veeteeltbedrijf, waarin zowel herders als veeartsen, fokkers van de ene dan wel van de andere soort vee een plaats krijgen.

De Raad voor het Veeteeltbedrijf verenigt zich op zijn beurt in de lokale raad van economie en verbindt zich bovendien met de andere industrieraden voor het veeteelt-bedrijf over het gehele land om te komen tot één nationale federatie van industrieraden voor het veeteeltbedrijf.

De reeds gemaakte studies en de nog te verwachten wetenschappelijke arbeid op dat gebied zullen een verbetering en specialisatie van de bestaande rassen mogelijk maken. Op die wijze zal er productiever melk kunnen worden voortgebracht. Ook zullen er betere slachthuizen kunnen verrijzen door gebruik te maken van slachtgeschut.[18] Wellicht zal een groot gedeelte van het werkvee vervangen kunnen worden door doelmatiger werktuigen, als tractors, machines, enz. In plaats daarvan kunnen de dieren als melk- of slachtvee worden gebruikt of dienst doen voor de voortplanting van de soort. Op welke wijze men het vraagstuk ook oplost, steeds zal men de bestaande hoeveelheden vee aanmerkelijk moeten opvoeren en evenredig daaraan eveneens het aantal kunstmatig aangelegde weiden, bossen, veestallen, e.d.

Er valt veel te verwachten van een nauwe samenwerking van veeartsen, technische adviseurs voor de veeteeltproductie, herders (en in het algemeen gesproken) verzorgers van vee, in het kader van een volkshuishouding waarin alle krachten gericht zijn op de vooruitgang, de vervolmaking en het overtreffen van wat er reeds bereikt is.

XII. Industrieraad voor het bosbouwbedrijf

Er is geen overvloed van hout in Spanje. En toch is het een zeer nuttig en belangrijk materiaal voor het bouwvak, het meubelvak, de carrosseriebouw, enz. De bossen zijn in de loop van de tijden meedogenloos neergeveld of verbrand zonder dat men zich het hoofd brak over wat de toekomstige gevolgen zouden kunnen zijn voor het nageslacht. Men heeft op die manier aan Spanje een eenzaam en verlaten uiterlijk gegeven, het landschap zeer verarmd en daardoor juist het vermogen ontnomen om de bodem vochtig te houden; kortom, men heeft een van de eerste welvaartsbronnen ten enenmale uitgeput.

Gedurende een enorm aantal jaren zal de aanplanting een belangrijke taak zijn voor de nieuwe economie. Er is 2.380.000 hectare hooggebergte, 4.500.000 hectare laaggebergte, struikgewas en bergweiden, gezamenlijk 6.893.000 hectare. Wanneer deze 'hectaren van ’s lands oppervlakte op de juiste wijze worden geëxploiteerd, zouden ze voldoende hout kunnen verschaffen voor het bouwbedrijf en zelfs voor de brandstoffenvoorziening. (De vrucht-bomen blijven hier natuurlijk buiten beschouwing.)

Van nature is er 46,8% van ’s lands oppervlakte bos geweest, maar dit percentage is thans enorm geslonken, daar bomengroei in Spanje een zeldzaamheid geworden is, een uitzondering op de regel, dat de bodem kaal is, zonder meer. Dor en arm zijn de Spaanse bergvlakten. Het wordt uitsluitend aan de regen overgelaten, of de bodem nog enige plantengroei dan wel enkel naaktheid vertoont. Het zal op de duur moeten uitlopen op één kaal rotsgebergte, dat vreemd is aan enig gewas. Bovendien is de bomengroei niet alleen van belang om zijn industriële nut, — als brand- en timmerhout —, maar ook vooral om de hulp welke plantengroei verleent aan het vruchtbaar maken van de bodem. Bomen verbinden zich met micro-organismen, die de aardoppervlakte vruchtbaar maken. Dank zij de bomengroei, ontstaat er humus, d.i. vruchtbare bouw- aarde. En in de loop van de jaren zal deze humuslaag dikker en dikker worden en eindelijk in staat zijn de dorheid en verlatenheid van de Spaanse gronden geheel en al te doen verdwijnen.

Men heeft berekend, dat wanneer de beschikbare 14 miljoen hectare wederom met bomen beplant zullen zijn — vandaag de dag is alles nog woestijngrond — men elk jaar over meer dan 20 miljoen kubieke meter houtproducten kan beschikken, wat neerkomt op een meer dan toereiken- de voorziening in de behoeften van de binnenlandse markt. Dit alles nog, afgezien van overige directe en indirecte voordelen voor ’s mensen bestaan van het overvloedig voorkomen van bossen in een zo rijk en zonnig land als Spanje!

In Segovia zijn grote dennenbossen, waaruit men hars haalt. En van die hars maakt de chemische industrie terpentijn, vioolhars, witte en zwarte pek en pyrogenetische olie. Uit de wortels en stammen haalt men creosoot, nitrobenzol, aniline enz.

In Estramadura en Andalusië komt in overvloed de kurk- eik voor, die het ontstaan gegeven heeft aan de kurkindustrie, welke in Spanje in vroegere tijden van zo groot belang is geweest. In 1850 bestond deze industrie in vijf-en- zeventig dorpen met meer dan 500 fabrieken en plm. zevenduizend arbeiders. Tot 1900 waren er 175 dorpen, die deze industrie beoefenden en 1250 fabrieken met in totaal 34 duizend arbeiders. Van deze fabrieken kwamen er 615 voor in Catalonië, 325 in Andalusië, 197 in Estramadura en 113 in andere provincies. Het was een typische handwerkersindustrie, maar verreweg de voornaamste in heel de wereld, aangezien Spanje en Portugal samen 70% van de wereldproductie van kurk leverden. In de volgende eeuw werden er ook uitgestrekte kurkeikbossen in andere landen aangeplant. Hier stichtte men echter moderne fabrieken, waardoor deze Iberische tak van nijverheid langzaamaan achteruit is gegaan. Heden ten dage zijn er geen 500 fabrieken meer te vinden en het personeel bedraagt momenteel nog slechts een paar duizend arbeiders. Door een modernisering met behulp van de productieve techniek, zou de kurkindustrie van Spanje weer zijn vroegere wereldprestige kunnen herwinnen.

De zijdewormteelt zou kunnen worden ondergebracht bij het bosbedrijf, omdat haar bestaan een speciale voeding vereist, namelijk in de eerste plaats de bladeren van de moerbeiboom.

Op gelijke wijze kan deze Industrieraad diverse aanplantingen voor industriële, textiel- of verfdoeleinden omvatten. Eveneens kan men hieronder organiseren de kweek van olijfbomen. Ook de cultuur van appelbomen, waaruit men de cider haalt, en van sinaasappelen, een product dat op de Europese markt een zo groot afzetgebied heeft gevonden, kan men hieronder thuisbrengen. (Tenzij men genoemde cultures reeds mocht hebben ondergebracht bij de Industrieraad voor het Landbouwbedrijf natuurlijk!)

De Johannesbroodboom groeit in Spanje als in geen ander oord van het gehele Middellandse Zeegebied. Deze bomen beslaan een oppervlakte van 192.793 hectare met in totaal acht miljoen stuks, waarbij nog verspreid in kloven en rotsgebieden drie miljoen stuks van die boomsoort voorkomen. Het zaad van deze bomen, veranderd in meel, verschaft een zeer voedzaam paardenvoer, dat de veefokkers bij voorkeur gebruiken voor het vetmesten van allerlei slachtdieren. Men gebruikt niet alleen het zaad van genoemde boom; ook de zaadpeul wordt gebruikt. Deze peul is rijk aan, ja bevat zelfs heel veel, suiker. Uit genomen proeven blijkt, dat men er zelfs met gemak 27% suiker uithaalt. Bijgevolg zou de Johannesbroodboom ook een bron van alcoholproductie kunnen zijn. Zelfs zou er schier geen einde behoeven te komen aan het aantal toepassingen van deze nuttige boom op industrieel terrein, zowel als op het gebied van de voedselvoorziening, aan- gezien men de zaden van de Johannesbroodboom slechts behoeft te malen om een aan koolhydraten rijk meel te krijgen. Het gele kiemmeel van deze boom kan een waardevol versterkend middel zijn, omdat het bestaat uit 10% fytine, over de 20% fosforzuur, enz. Het zaadmeel van de Johannesbroodboom bevat verder 75 a 80% koolhydraten.

De amandelboom komt in Spanje ook voldoende tot ontwikkeling. Zijn vrucht eet men in het land. Maar ook op de buitenlandse markt is de afname van amandelen stijgend en vinden zij al een vrij gerede aftrek.

Het technische personeel: de botanici, ingenieurs, handwerkers, enz. heeft men nodig vanaf het eerste ogenblik, dat men vakscholen wil stichten in alle bosbouw- gebieden van het land, en overgaan tot een duurzame aanplanting van bossen over het ganse gebied. De winst van deze tak van arbeid zal niet direct geoogst worden. Maar na verloop van luttele jaren zullen de vruchten het eerste resultaat zijn, dat men voor zijn pogingen zal oogsten.

Er was en misschien is hij er nog wel, een boswachters- korps met 90 hoofdopzieners, 400 opzieners en 995 boswachters. Wij kennen hun taak niet, maar in beginsel kunnen wij wel verklaren, dat het korps hoegenaamd niets fundamenteels heeft verricht in het belang van het behoud en de uitbreiding van bossen in het land. Dat is nu het algemeen resultaat van staatsinstellingen!

De Industrieraad voor het Bosbouwbedrijf wordt in elke aardrijkskundige zóne ingesteld en omvat principieel alle arbeidsgroepen, die verband houden met deze tak van arbeid. Een bergkaart en een overzichtskaart van de herbebossing, de uitbreiding van het beboste gebied, zal binnen het bereik van aardrijkskundigen en botanici zijn. Hetzelfde is het geval met de verdeling van de bossen onderling over het gehele gebied en de bosbouwscholen voor het planten van nieuwe bossen. Elk centrum van deze afdelingen zal zijn Industrieraad voor het Bosbouwbedrijf krijgen. Wij noemen bijv. ingenieurs, vakarbeiders in het bosbouwbedrijf, houthakkers, houtzagers, boomplanters, enz. Van deze Raad zouden afhankelijk gesteld kunnen worden allerlei bosplantingen, alsook het aanleggen van brede lanen en wandelparken, mitsgaders het onderhoud daarvan, in de steden van het land. In dit verband zou elke grote stad omringd kunnen worden met aangelegde bossen, voorzien kunnen worden van beplante pleinen, enz. enz.

In één woord, de Industrieraad voor het Bosbouwbedrijf heeft tot taak de aanplanting van bomen overal zoveel mogelijk te bevorderen, de herbebossing steeds en overal zo goed mogelijk door te voeren en vruchtbomen in groten getale aan te kweken. Aan de andere kant heeft deze Raad zorg te dragen, dat er voor de bevolking brandhout wordt gekapt en timmerhout gezaagd en het benodigde direct wordt vervoerd, vanaf de plaats van productie tot aan de plaats van consumptie of industriële werkplaats. Wat vezels voor de textielindustrie, vruchten voor de levensmiddelenbedrijven, industrieproducten als bijv. hars, oliën e.d. met elkaar betreft, al de werkzaamheden die hiermede direct verband houden zullen worden ondergebracht bij de een of andere tak van deze Industrieraad, terwijl de laatste arbeidsprocessen van de industrialisatie zullen worden overgelaten aan andere Industrieraden. Bijvoorbeeld, de olie welke uit de olijfboom is getrokken, zal moeten worden geraffineerd enz. Al dergelijke werkzaamheden vallen onder de Industrieraad voor het Levensmiddelenbedrijf. Eveneens zal de bereiding en afwerking van harssoorten, het behandelen van wortelen van dennenbossen, enz. een plaats vinden in de Raad voor de Chemische industrie.

XIII. Raad voor de mijnindustrie en de natuurlijke rijkdommen

Moge het al waar zijn, dat de landbouw, maar vooral ook de veeteelt en de bosbouw in Spanje onvoldoende produceren om te kunnen voorzien in de behoeften van het binnenland, bij het mijnwezen staan de zaken er geheel anders voor. Mijnen bezit Spanje in overvloed. Indien al niet bevoorrecht, is het toch een land, dat — met uitzondering van petroleum — de nodige mineralen bezit voor een onafhankelijk, economisch bestaan.

Enige producten, zoals kwik, lood, potas-loogzouten en ijzerpyriet kan het land zelfs uitvoeren.

Zijn mijnvalleien breiden zich over het ganse grondgebied uit en de Pyreneese bergketen vormt wel het belangrijkste middelpunt daarvan.

Afgezien nog van wat er op het schiereiland te vinden is, bevat Spaans Marokko ijzer, koper, antimonium, zwavel en andere producten.

Er werkten in het jaar 1920 honderdvijfentwintig duizend arbeiders in de Spaanse mijnen. De samenstelling van dit getal spreekt boekdelen:

In de grond werkten 8477 minderjarigen van 16 tot 18 jaar oud en 60.212 meerderjarige arbeiders. Aan de oppervlakte waren er 8495 minderjarigen van 18-jarige leeftijd werkzaam, terwijl de meerderjarigen 44.700 in aantal waren.

Ook zijn er vrouwen, die in de mijnen werken: Minder- jarigen van 18 jaar zijn er ten getale van 998, meerderjarige vrouwen van dezelfde leeftijd zijn er in totaal 2152.

Wij behoeven geen enkel commentaar te geven op het feit, dat hier 18000 minderjarigen in en buiten de mijnen werkzaam zijn.

Alleen al in Asturië was het personeel als volgt:

Jaar Aantal mijnwerkers
1916 30.000
1917 34.653
1919 34.621
1920 39.559

Het technische apparaat is noch zeer volledig nóch ook buitengewoon talrijk. Wanneer wij steeds de statistiek van 1920 volgen, krijgen wij deze gegevens: 36 motoren van 2016 PK, 1107 stoommachines met 64.890 PK, 994 elektrische machines met 60.280 PK

De arbeiders in de steenkoolmijnen waren 59.275 in getal, in de ijzerertsmijnen: 21.449, in de loodmijnen: 14.261, in de kopermijnen en in de ijzer-koper-pyrietmijnen: 9.769.

De in 1928 bij de mijnwerken gebruikte machines waren in totaal 2.995 stuks met een vermogen van 168.021 PK tegen 3.072 in 1927 met een vermogen van 146.927 PK (Vermindering van machines en vermeerdering van de arbeidskracht van het werkend personeel dus!)

In het jaar 1927 won men 431.327 ton antraciet, 5.812.777 ton steenkool en 445.792 ton bruinkool, in totaal aan kolen: 6.690.076 ton, tegen 6.680.868 in 1926.

In 1927 delfden de ijzerertsmijnen 4.950.394 ton, tegen 5.571.207 ton in het jaar 1928.

De koperpyrietmijnen leverden 3.602.870 ton pyriet in 1927, terwijl dat cijfer in het jaar 1928 luidde: 3.618.691.

De potas-loogzouten brachten 172.356 ton in 1927 op en bereikten 243.233 in 1928.

Zink leverde in 1927: 132.178 ton op en in 1928: 122.141.

Lood gaf 195.626 tonladingen in 1927 en 177.059 in 1928.

De mijnen kunnen rekenen met een serie instellingen van de spoorwegen, die ten behoeve van de Mijnbouw speciaal werden opgericht. Weliswaar zijn die transportlijnen nog niet talrijk, maar zij lopen toch reeds door belangrijke streken.

Er zijn staalfabrieken te Alava, Oviedo, Barcelona, Guipúzcoa, Santander, Sevilla, Valencia, Biscaje en Sarragossa; ijzerdraadfabrieken te Albacete, Oviedo, Barcelona en Murcia; fabrieken van antimonium te Barcelona en Léon; van aluminium te Barcelona en Murcia; van arsenicum te Oviedo en Barcelona; van kwikzilver te Oviedo en Ciudad Real. Voorts zijn er smelterijen van brons en aan ijzer verwante metalen gevestigd te Alava, Albacete, Oviedo, Barcelona, Alicante, Alméria, Cadiz, La Coruña, Léon, Sarragossa, Granada, Madrid, Málaga, Murcia, Léon, Lérida, Logrono, Navarra, Orense, Pontevedra, Santander, Sevilla, Biscaje, Tarragona, Sarragossa, Granada, enz.

Er zijn cokesfabrieken in Asturië, Córdova, Léon, Santander en Biscaje; koperfabrieken in Asturië, Barcelona, Córdova, Huelva, Granada, Madrid, Navarra, Sevilla en Biscaje; ijzerfiltraat-fabrieken in talrijke plaatsen; insgelijks ook smelterijen van ijzer, emaillefabrieken, hoogovens van mangaan en kiezelerts, blikfabrieken, messingfabrieken, alpaca-industrieën, smelterijen van lood, zwavel; zwavelmolens; zeezouten, grafiet-meststoffen, asfalt enz.

Men maakt in de mijnfabrieken o.a. arsenische zuren, zoutzuur, salpeterzuur, zwavelzuur, zware oliën, conglomeraten, loodwit, teer, aluin, arsenicum, asfalt, kwikzilver, zwavel, benzol, dubbelkoolzure natron, bismut, koolzuurnatrium, calciumcarbid, natuurcement en portland, koperplaten, blisterkoper, messing, creosoot, tin, grafiet, ijzeren staven, cokes, magnesium, rode en andere kleuren oxide, menie van kooloxide, naftaline, staniol, lood, zilverhoudend lood, keukenzout, etsnatron, mangaan- erts, koolzwavel, superfosfaten, ruw zink, bladzink en verder afgewerkte producten.

Er werkten in het jaar 1920 in de mijnfabrieken 31.599 arbeiders, van welke 959 minderjarigen van 14 tot 16 jaar en 2.635 van 16 tot 18 jaar.

Het totaal aantal in functie zijnde fabrieken bedroeg in hetzelfde tijdperk: 417 stuks. Het aantal gebruikte machines was als volgt: hydraulische: 131 met 32.782 PK: stoommachines: 436 met 65.671 PK, en elektrische: 1449 stuks met 73.610 PK.

In 1928 waren er 5474 machines in werking met een vermogen van 361.084 PK.

In de mijnen en delfstoffenindustrie werkten er in het jaar 1920: 156.639 arbeiders, in 1928: 159.073 (terwijl dit aantal in 1927 gestegen was tot 161.836).

Men heeft in Spanje een speciale School voor de opleiding tot Mijningenieur te Madrid, en beroepsscholen voor de Mijnbouw te Cartagena, Almadén, Mieres, Linares (Jaén), Vera (Almería), Huelva en Bilbao en een specialiteitslaboratorium voor proeven en ontleding van mineralen en delfstoffen, te weten het Instituut Gómez-Pardo te Madrid, enz.

De organisatie van de Industrieraad gaat in elke mijn afzonderlijk en in iedere delfstoffenfabriek uit van het desbetreffend personeel. De verschillende secties van de arbeid vormen door middel van gedelegeerden de Mijnraad, Fabrieksraad, enz. Vertegenwoordigd worden zowel arbeider als employé, ingenieur zowel als technicus, het werkvolk binnen, zowel als de arbeiders buiten de schacht, met inbegrip van de transportarbeiders bij de mijnspoorwegen.

De Vereniging van deze Mijn- en Fabrieksraden in elk gebied of streek is het Syndicaat van de Mijnbouw, het Syndicaat van de bepaalde fabrieken, enz. Het Verbond van al deze Syndicaten, zowel van hen, die producten delven als van hen, die de ruwe stoffen tot producten veranderen, — of anderszins bij het bedrijf betrokken zijn —, heet de Raad voor de Mijnindustrie en Natuurlijke Rijkdommen.

De Lokale Raad van deze tak van Arbeid heeft zitting in de Lokale Raad van Economie en werkt zodoende samen met andere Industrieraden. De nationale vereniging van deze tak van arbeid is de Nationale Raad voor de Mijnindustrie en Natuurlijke Rijkdommen. Afhankelijk gesteld van deze Raad zullen o.a. de volgende instituten zijn: Scholen ter opleiding van Mijningenieurs, Mineralogische Musea, Geologische Instituten, Fabrieken van Mijnwerktuigen, enz.

De producten gaan naar de plaatselijke opslagplaatsen of naar de centrale depóts van distributie en aflevering van de Industrieraad voor de Mijnindustrie en Natuurlijke Rijkdommen. Hier vandaan kunnen de industrieën, welke de grondstoffen nodig hebben, laten halen door bemiddeling van de Lokale Raden voor het Kredietwezen en Ruilverkeer.

Enige belangrijke mijnen, als de kopermijnen te Huelva, staan op het punt geheel uitgeput te raken. Voor het directe ogenblik echter is de toestand — van mijnbouwkundige zijde bezien —, goed te noemen. In veel slechtere condities verkeert een belangrijke ijzerertsindustrie van Italië.

Wel dient te worden opgemerkt, dat in deze tak van arbeid de industriële maatschappijen, die met buitenlands, met name Engels, Frans en Belgisch kapitaal werken, zeer belangrijk zijn. Dit feit zal op zichzelf enkele moeilijkheden doen ontstaan wegens internationale, niet te voorkomen reclames.[19]

Welke winst zal er voor het land zijn op het ogenblik, dat de socialisatie in mijnen en delfstoffenfabrieken zal zijn doorgevoerd? Vóór alles is het nodig, het werkend personeel uit te breiden, zodat de maximum-dagtaak niet meer dan vijf uren zal bedragen, zo mogelijk slechts vier. Dit komt neer op een dubbel zo groot aantal arbeiders in deze bedrijven. Het zal voorts nodig zijn alle mogelijke voorzorgen te nemen om de arbeid veilig te doen zijn, omdat er alleen al in de mijnen van Asturië bij bedrijfsongevallen ieder jaar een goede honderd arbeiders hetzij gedood dan wel gewond worden.[20] Wij spreken nog niet van die arbeiders, welke hun gezondheidstoestand zien minder worden door het afslopend werk in de mijnen; ook niet van de mijnwerkerskinderen, enz. Het kapitalisme, dat afgezien van dit alles, reeds niet meer in staat is alle nieuwe — hoewel winstgevende — uitvindingen in de bedrijven in te voeren, zal nooit ofte nimmer het hoofd kunnen bieden aan een regeling, waarbij de dagtaak van eiken mijnwerker 4, of hoogstens 5 uur, lang is! Overwegingen van rentabiliteit maken dit aan het stelsel volstrekt onmogelijk. De internationale toestand kan dit immers niet verdragen en de binnenlandse markt zal een met de werktijdverkorting gepaard gaande productievermindering niet toelaten. Wij spraken nog niet van het feit, dat in een nieuwe economie het voordeel van alle technische vorderingen zal zijn, dat deze de arbeid op zichzelf enorm zal verlichten!

Spanje is een van de rijkste landen op het gebied van het ijzerpyriet. ’s Lands productievermogen stijgt tot vijf miljoen ton per jaar. Dit pyriet heeft een grote waarde voor de fabricage van zuur, kunstmeststoffen, enz. In Spanje kan er nauwelijks gesproken worden van een gebruikmaken van dit belangrijke product. Maar in het buitenland zou het Spaanse pyriet een van de eerste plaatsen bezetten, zolang men nog geen eigen industrie voor de exploitatie en verwerking van deze delfstoffen bezit.

XIV. Industrieraad voor het visserijbedrijf

Door de lengten van zijn kusten en het voorhanden zijn van veel vis, is Spanje een land, dat betrekkelijk bevoorrecht mag heten, in zover het de visserij aangaat.

In de navolgende zónes komt veel vis voor: Golf van Biscaje, de Atlantische Oceaan van het Noordwesten, de Atlantische Oceaan in het Zuiden, de Middellandse Zee in het Zuiden, de Oostkust, de Middellandse Zee in het Zuidoosten en bij de Balearen.

Met visapparaten, die in 1920 een bedrag ad 68 miljoen peseta gekost hebben, ving men ’s jaarlijks voor een waarde van 400 miljoen peseta. Er waren toen 29.955 zeil- en roeiboten, terwijl men de beschikking had over 1549 motorboten; in totaal dus: 30.604 vissersboten. De hoeveelheid en de classificatie van deze boten zal sedert toen wel enige verandering hebben ondergaan, maar deze cijfers laten toch duidelijk zien, hoe belangrijk deze tak van industrie is.

Er waren in 1917, 803 fabrieken voor het inzouten van vis, 400 voor het conserveren en 276 voor het marineren van vis, met in totaal 35.000 arbeiders in die bedrijven werkzaam.

Ons nog steeds houdende aan de gegevens van 1920,[21] was het te werk gestelde personeel als volgt:

Baskische provincies 8.500
Santander 7.190
Asturië 2.700
Rías altas de Galicia 24.000
Rías Bajas 36.790
Atlantisch gebied 11.070
Middellandse Zee-strook 9.800
Oostkust (Levante) 15.390
Catalonië 11.070
Balearen 5.760
De strook langs Spaans-Marokko 3.220
Canarische Eilanden 1.950
Totaal 137.440

Maar de gegevens zijn niet alle nauwkeurig, omdat in vele dorpen, waar men in hoofdzaak van de visserij moet leven, het gehele gezin deelneemt aan het werk en men daarentegen alleen in bovenstaande cijfers het hoofd van het gezin heeft aangemerkt.

In het kort gezegd hebben wij onder vissers en arbeiders van de conservenfabrieken 180.000 man personeel, dat ’s jaarlijks 400.000 ton vis kan leveren.

De visserij is een belangrijke bron van welvaart en een waardevolle bijdrage tot de nationale voedselvoorziening. Vandaag de dag voert men zeer veel vis in blik uit, maar dit gebeurt niet, omdat er meer is dan de binnenlandse markt zou kunnen opnemen, doch omdat het kapitalisme er in het buitenland hogere prijzen voor krijgt.

In de belangrijkste visserscentra, conservenfabrieken, enz. vormt een arbeidersploeg haar vissersraad of fabrieksraad. De vereniging van al dergelijke raden is het syndicaat, bijvoorbeeld het visserssyndicaat, het Syndicaat van Visconservenfabrikanten. Wij zijn van mening, dat de visserij naast eigen droogdokken, reparatiewerkplaatsen e.d., haar fabrieken voor de vervaardiging van vistuig zal moeten krijgen. Ook haar kleinhandel, met alles wat aan het vissersbedrijf annex is, zal een plaats krijgen in de organisatie van deze tak van arbeid.

De vereniging van al deze plaatselijke syndicaten welke in verband staan met de visserij, is de Lokale Raad voor het Visserijbedrijf, die een verband vormt zowel met de Lokale Raad van Economie als met alle andere raden van visserij en met de laatste de Nationale Raad voor het Visserijbedrijf.

Zoals in alle andere vakken, zien wij ook hier geen korter en doeltreffender weg dan die van onderen naar boven, van de meest eenvoudige tot de meer samengestelde organen, m.a.w. van het kleine naar het grote. In de vissersdorpen langs de kust wordt in elke plaats een syndicaat in het leven geroepen en de vereniging van deze syndicaten in een bepaald gebied zullen tezamen met de syndicaten van conservenfabrieken, inzoutingsbedrijven en inrichtingen voor marmering, in dat bepaalde gebied de Industrieraad vormen.

In welk opzicht zal de revolutie voordelen brengen aan de vissers, die door het kapitalisme zo stiefmoederlijk bedeeld worden?[22] In de eerste plaats zou het nodig zijn hun arbeid lichter te maken door middel van betere motorschuiten en met behulp van het modernste en doelmatigste vistuig. Voorts zou het aantal vissers aanzienlijk moeten worden uitgebreid, ten einde te komen tot verkorting van de werktijden. En wanneer wij aannemen, dat men geen lange leertijd nodig heeft, zal de visserij aan vele mensen een nuttige arbeid verschaffen. Er zouden hier waarschijnlijk een 50.000 personen meer in het bedrijf moeten komen om de wekelijkse werkdagen wat te kunnen inkrimpen.

De visvangst, welke jaarlijks 400.000 ton bedraagt, levert een algemene consumptie op van 20 kilo per hoofd van de bevolking. Dat is weliswaar slechts een zeer geringe hoeveelheid vis, maar dat kwantum zou niet onaanzienlijk omhoog te voeren zijn.

XV. Raad voor het transportbedrijf

De Raad voor het Transportbedrijf zal een van de voornaamste raden van de nieuwe volkshuishouding zijn, zoals dit heden ten dage reeds het geval is onder het kapitalistische stelsel van privaat bezit. De organisatie van deze Raad dient perfect te zijn, omdat anders het gehele mechanisme van de nieuwe economie in de war wordt gestuurd, ernstig belemmerd en zeker zwaar geschokt. De coördinatie van dit bedrijf zal echter des te gemakkelijker kunnen plaatsvinden, naarmate men er in slaagt alle particuliere transport op te heffen, alle ondernemingen welke door particulieren worden bestuurd te liquideren, met één woord gezegd: het ganse transportwezen te socialiseren en te maken tot gemeenschappelijke dienst van allen aan allen. Het transport neemt de producten van de werkplaats in ontvangst en brengt ze op de plaats van distributie of in het algemeen gesproken: aan de consument. Daarbij wordt gebruik gemaakt van verschillende vervoermiddelen, als spoorwegen, vrachtauto’s, lastwagens, boten, vliegmachines, enz. Zo zullen wij het vervoer te land, op zee en in de lucht doen plaatsvinden. En alles zal organisch en in onderling volkomen harmonie geschieden, evenals het werk dat in serie op grote, moderne fabrieken reeds thans wordt uitgevoerd als ware de arbeid één ondeelbaar organisme.

De revolutie zal van de aanvang af niet alleen voor een volledige coördinatie hebben zorg te dragen, maar zij zal er ook op moeten letten, dat het bedrijf in elk opzicht aanzienlijk wordt uitgebreid en verbeterd, zodat het pogen in deze en gene richting van het transportwezen, tot resultaat heeft: een arbeidsverlichting voor hen, die in deze branche hun werk hebben. Het personeel kan worden uitgebreid door nieuwe werkkrachten, gerecruteerd uit de tot op heden improductieve klassen, en aangevuld met overtollig personeel van andere takken van arbeid.

Spanje heeft volgens gegevens van 1930 aan spoorlijnen 16 duizend kilometer, d.i. een hoeveelheid, die ontoereikend is, maar die gedeeltelijk wordt gecompenseerd door de omstandigheid dat het land lange kusten heeft en een groot aantal landwegen. De laatste zijn weliswaar reeds van grote betekenis, maar toch zal een wegenuitbreiding noodzakelijk, ja, onmisbaar zijn. In deze branche werken ongeveer 150.000 arbeiders en emplyé's, waarvan er alleen bij de spoorwergen van het noorden en de M.Z.A al 80.000.

Men had in 1930, 3120 locomotieven voor normaalspoort en 702 voor smalspoor; 2100 stations, 80.000 wagons en spoorwegcoupé's op het normaalspoor en 14.518 op het smalspoor.

De aangelegde wegen hebben een lengte van 52.000 kilometer. Terwijl er nog verscheidene duizenden kilometers weg in aabouw zijn. Daarbij komt nog 7000 kilometer provinciale wegen en 10.000 zijwegen. Met dat al, is de helfdt van de Spaanse dorpen geïsoleerd, ver buiten elk contact met de slagaders van het moderne leven.[23]

In 1930 was er één auto op elke 120 inwoners. Gezamenlijk waren er toen ongeveer 250.000 stuks. Dat cijfer stemt al evenmin tot voldoening. De revolutie zal zulks niet direct het eerste ogenblik kunnen veranderen. De Spaanse fabrieken zouden op volle capaciteit moeten werken en door het invoeren van verbeteringen zouden ze zeker in staat zijn binnen luttele jaren in het land in haar behoeften te voorzien.

In 1935 had SPanje een handelsvloot, die in totaal een inhoud had van 1.265.321 ton. Van deze hoeveelheid worden er ongeveer 300 duizend ton ongebruikt gelaten; wat alleen reeds op het scheepsregister van Biscaje neerkomt op een gedwongen werkloosheid van 12 a 15.000 leden van de bemanning! Er zijn maatschappijen als de Sota Aznar, die 18 boten met een tonneninhoud van 86.180, geheel hebben stilgelegd.

Al is Spanje niet een land met grote uitvoermogelijkheden, en al heeft het geen vooruitzichten om te kunnen concurreren met de grote machten op het gebied van vervoer over zee, het beschikt voor zijn behoeften over voldoende tonneninhoud om met zijn vloot verbindingen tot stand te kunnen brengen met alle belangrijke wereldcentra. Van belang is slechts, dat men doorga met het bouwen van nieuwe en het vernieuwen van oude schepen, en breekt met de oude sleur van schepen te bouwen, die worden gedreven met behulp van stoommachines. Men heeft de beschikking over goede scheepswerven, waar zowel handels- als oorlogsschepen gebouwd worden van bijna uitsluitend binnenlandse grondstoffen. In 1929 werden er voor 37.023 bruto-registerton gebouwd, in 1931 steeg de tonneninhoud tot 48.117 ton, alle feiten, die iets goeds voorspellen.[24]

Ook de handelsluchtvaart ontwikkelt zich al meer en meer. In 1930 waren er 3.215 vlieguren met in totaal 468.040 kilometer vliegens, terwijl in 1931 het aantal vlieguren 4.070 was en het aantal kilometers vliegens 603.035. Daarbij was het aantal kilogrammen vervoerde handelswaarde 31.965 en het aantal passagiers 6.300. Er zijn scholen voor de opleiding tot militair piloot te Madrid, Alcalá de Henares, Getafe, Los Alcáceres (Cartagena) en Sevilla. Er is een School voor Onderzoek te Cuatro Vientos (Madrid); scholen voor opleiding tot mechanicus en vliegtuigmonteur en een aerodynamica laboratorium voor het doen van proeven met het in de lucht gebruikte materiaal, bevinden zich te Madrid.

In 1921 lag er 1010 kilometer tramspoor.

Daar de revolutie hier niets hoeft te liquideren, — omdat zij al wat nuttig is voor de mensheid wil laten voortbestaan —, zal het voordeel van een omwenteling op dit terrein vooral blijken uit een betere organisatie en ordening van de beschikbare middelen en een verlichting van de taak van het personeel, dat in deze tak van arbeid werkzaam is. De rest van het programma in de eerste jaren van de revolutie zal zijn: verbeteren van de transportmiddelen ten aanzien zowel van de snelheid als van het comfort, van de kostenbesparing zowel als van het personeel en de aanwezige energieën enz. enz. Dit kan plaats vinden omdat het Spanje niet ontbreekt aan uitstekende ingenieurs en talentvolle technici, die de maatregelen, nodig om deze dienst steeds volmaakter te maken, kunnen bestuderen.

In de Raad voor het Transportbedrijf zullen georganiseerd zijn: transportarbeiders, dokwerkers, technici bij de scheepswerven, personeel van automobielfabrieken, locomotief- en andere rijtuigfabrieken, wegwerkers, de verkeersdirectie op straten en wegen, etc.

Elk bedrijf, elk brandpunt van permanente arbeidsverbindingen, de werkplaatsen van de spoorwegen in elke plaats afzonderlijk, het stationspersoneel, het personeel van elk groot tramwegstation, in het kort: elke arbeidsgroep, elke werkploeg van auto- of trailerpersoneel, elke bemanning van schip, luchtschip of vliegmachine, enz. enz. vormt een administratieve raad, fabrieksraad, scheepsraad enz. Deze raden verenigen zich in het respectievelijke plaatselijke syndicaat: het spoorwegsyndicaat, het tramwegsyndicaat, het chauffeurssyndicaat, het syndicaat van vliegtuigbestuurders, het syndicaat van zeelieden, en zo vervolgens. Het verbond van al deze syndicaten voor het transportwezen is de Raad voor het Transportbedrijf. Elke groep houdt volledig zelfbestuur (autonomie) in haar bedrijf. Elk syndicaat handhaaft zijn volle rechten in alles waarover het zeggenschap heeft. Maar in de Raad voor het Transportbedrijf coördineren al deze krachten zich, worden de middelen besproken en bestudeerd om de diensten te verbeteren, om deze doeltreffender te maken, alle door de praktijk of het initiatief ingegeven adviezen op te volgen, ter verbetering van het een of het ander, enz.[25]

De plaatselijke raad voor het transportbedrijf verbindt zich aan de ene zijde met de lokale Raad van Economie, en aan de andere kant met de Nationale Raad voor het Transportwezen.

Vooral hier ziet men de noodzakelijkheid van een nauwe relatie tussen alle samenwerkende krachten. Op het eerste gezicht veroorzaakt deze hele organisatie een gevoel van wantrouwen, omdat men onmiddellijk het leidende middelpunt, de dictatuur van de bureaucratie, ontdekt. Wij ontkennen niet, dat er te dien opzichte afwijkingen kunnen plaats hebben, afwijkingen, die ook kunnen voorkomen in een transportdienst, welke afhankelijk is, niet in groot verband georganiseerd, maar overgelaten aan een wisselvallige organisatie op goed geluk. In tegenstelling tot die methode, zal de door ons aangegeven vorm van organisatie het voordeel hebben productief en doelmatig te zijn. Dezelfde euvels van bureaucratie en gezag kunnen zowel in kleine autofabrieken te Barcelona als in een van de grote Fordfabrieken te Detroit voorkomen. Het praktisch resultaat van ’s mensen pogingen is echter duidelijk te zien. Wij voor ons zouden de voorkeur geven aan een Fordfabriek, waar de speculatie wordt onderdrukt, waar de gezondheid van het personeel beter wordt verzorgd en waar de lonen omhoog gaan.

Er is principieel geen enkel bezwaar tegen een kleinbedrijf, dat ons per dag één wagen levert, evenmin als er iets tegen een bedrijf valt in te brengen, dat ons 1000 auto’s per dag kan produceren. Ook zijn er geen principiële bezwaren verbonden aan een transport per muilezel of een vervoer waarbij ’s mensen rug als transportmiddel dient. Maar het is wenselijk, en zeker voordeliger en veel minder duur, als het vervoer geschiedt door geschikter middelen zoals spoorwegen, vrachtauto’s, automobielen, in de ruimste zin des woords en vliegmachines. Daarbij verricht men méér arbeid met minder inspanning van fysieke krachten en enorm veel sneller.

Wij zeggen dit als antwoord vooruit aan degenen, die in de uitgestippelde organisaties min of meer een gevaar zien. Wij zien de gevaren zowel in de grote als in de kleine organen. Maar de eerste zijn veel doelmatiger dan de laatste. En heden ten dage zal het veeleer afhangen van de wakende en parate geest van de arbeiders, van het gevoel en de liefde voor de vrijheid van de mensen zelf, om ontsporingen, vergissingen en bureaucratische feilen in deze zin uit te schakelen.

De Nationale Raad van het Transportwezen in Spanje zou op zijn minst moeten kunnen rekenen op 400.000 personen: arbeiders, employees en technici. De spoorweg- en transportarbeiders worden evengoed in deze Raad georganiseerd als de zeelieden en luchtpiloten. Natuurlijk worden ook vakscholen, fabrieken, instituten, laboratoria, herstel- plaatsen voor allerlei vervoermiddelen, gasoline-pompen, enz. enz. bij deze raad ondergebracht.

XVI. Raad voor post, telegrafie en telefonie

De posterijen en telegrafie worden in Spanje beheerd door de staat. De diensten zouden veel beter kunnen zijn, als de employees ze direct zonder inmenging van buiten, zonder tussenkomst van vreemde politiek en zonder orders van de ministeries, konden uitvoeren. De telefonie behoort in Spanje aan particuliere ondernemingen. Zowel in het ene als in het andere geval wordt de dienst verricht door technici en helpers, alsmede door handarbeiders. De doelmatigheid van de arbeid zou ongetwijfeld veel groter zijn, indien de nodige arbeid enkel en alleen door deze arbeidsgroepen werd ten uitvoer gebracht, al ontveinzen wij niet, dat er kleine strubbelingen zouden kunnen voorkomen.

De verdeling van het postpersoneel was in 1920 als volgt:

TECHNICI
Algemeen Beheer 281
Voornaamste administraties 2.504
Hulppostkantoren 1.202
HULPKRACHTEN
Brievenbestellers 5.291
Hulpbestellers 1.165
Bestellers op het land 3.627
Bestellers in boerenstreken 7.193

In dat zelfde jaar waren er 497 subalterne ambtenaren, telegram- en brievenbestellers, enz. In totaal 21.760 man personeel.

In 1920 was het aantal postkantoren in geheel Spanje 8505. In 1923 was dit aantal 11.412 en het personeel bereikte een aantal van 24.198 man. Van die tijd af is het cijfer steeds omhoog gegaan.

In 1923 bezat de Spaanse telegrafie 3394 kantoren, waarin 14 miljoen telegrammen werden opgegeven. Het personeel bedroeg meer dan 11.000 man. In 1920 waren er 2808 kantoren van staat, provincie, gemeente, spoorwegen en particulieren en lag er 117.878 kilometer lijn. Het personeel was als volgt verdeeld:

Chefs 502
Subalternen 4.515
Inspecteurs en ambtenaren 4.535
Totaal 9.552

De telegrafie had in dat jaar een begroting van 34.341.270 peseta. (26 miljoen voor uitgaven wegens personeel en 8 miljoen voor materiaal en dienst.)

Aan ’t eind van 1929 waren er 2280 telefooncentrales in bedrijf en de in dienst zijnde apparaten bereikten een aantal van 174.059. In 1931 waren er 2699 telefooncentrales en het aantal telefoons bedroeg 242.152. Wij weten niet, hoeveel personeel er in totaal bij de Spaanse telefoonbedrijven is.

Samen verenigd — post, telefoon en telegraaf — zal dit bedrijf in dienst waarschijnlijk een 100 à 150.000 personen vereisen over geheel het land, wil hij enigermate goed functioneren. In Portugal was dit cijfer in 1923: 84.475 en in hetzelfde tijdperk was het in Duitsland: 430.967.

De communicatiemiddelen in een land zijn als het zenuwstelsel van een levend organisme; zij dienen dan ook goed verzorgd te worden. De revolutie, zal wel verre van functies inkrimpen en beperkingen opleggen aan deze organisatie, ze veeleer moeten uitbreiden en zorgen, dat er voldoende personeel ter beschikking staat door overname van personeel uit andere bedrijfstakken; ah bijv. de huidige bureaucratie van staat, gemeente en particuliere handel!

Er is een officiële school voor de telegrafie, ter opleiding van telegrafisten, werktuigkundigen, beambten, technici-mechanici, en ingenieurs van de telecommunicatie.

Er is een Nationale School voor het Postbedrijf, die tot taak heeft facultatief corpspersoneel op te leiden, instellingen op te richten voor de vooruitgang en verbeteringen in de postdienst, cursussen en conferenties te houden voor ambtgenoten in hetzelfde vak.

Dit alles: scholen, posterijen, telefonie, telegrafie moet worden georganiseerd in een, absoluut in elk opzicht harmoniërende, vorm van coördinatie, doch steeds van onderen op naar boven. In de steden richt het postpersoneel het syndicaat van postbeambten op, met delegaties van gevormde raden uit elke afdeling; postboden, kantooremployés, enz. Hetzelfde doet het personeel van de telegrafie, door middel van afdelingsdelegaties uit hen, die de telegraaflijnen hebben aangelegd, zowel als uit de telegrafisten en kantooremployees. Op gelijke wijze handelt het personeel van het Telefoonbedrijf. Het verbond van de plaatselijke syndicaten van post-, telegraaf- en telefoonpersoneel is de Raad voor het Post-, Telegraafen Telefoonbedrijf. Deze raad verbindt zich weer met de lokale raad van economie, maar ook met de raden voor het P.T.T.-bedrijf in andere plaatsen, teneinde aldus de Nationale Raad van het Post-, Telegraaf- en Telefoonbedrijf te vormen. De laatste organisatie kan vergeleken worden met een soort algemeen beheer van P.T.T., met dit verschil echter, dat terwijl de laatste uitsluitend bestaat uit bestuurders van zuiver politiek of bureaucratisch allooi, die hoegenaamd geen verantwoording verschuldigd zijn aan hun personeel, in de nieuwe orde het personeel van de centrale lichamen van coördinatie benoemd worden door arbeiders en ambtenaren van deze diensten zelve en te allen tijde verantwoording verschuldigd zijn aan dezen, te allen tijde kunnen worden afgezet, zonder andere en meer bevoegdheden te krijgen dan het mogen bijeenroepen van congressen of vergaderingen van gedelegeerden uit de bedrijven.

Aan de postscholen en scholen voor telegrafie en telefonie zal speciale aandacht besteed worden om tot telkens beter technisch onderlegd personeel te komen.

XVII. Industrieraad voor het typografenbedrijf

Tengevolge van het feit, dat het land arm aan bossen is, zou er in Spanje gebrek kunnen zijn aan papier. Met een ruimere cultuur van koren, rijst, tarwe enz. zou men enigszins tegemoet kunnen komen aan het gebrek aan cellulose, door deze grondstof uit het stro van genoemde gewassen te halen,[26] maar vandaag de dag gebruikt men dit stro voor de veevoeding. De fabricage op grondslag van oud papier, vodden enz. zou nauwelijks de meest noodzakelijke en dringendste behoeften kunnen dekken. Zonder nieuwe cultures, zonder nieuwe bosaanplanting van houtleverende dennenbomen of eucalyptus, zal er in Spanje geen papier zijn toereikend voor ’s lands normale behoeften, wanneer althans tot internationale blokkade mocht worden overgegaan en men daarbij zou blijven volharden!

En de behoeften, welke weliswaar op buitensporige wijze zijn toegenomen door de partij- en concurrentiestrijd van handel en politiek, zijn niettemin groot. Zonder de dagbladen en tijdschriften er bij te tellen, was alleen al de bibliografische productie van het jaar 1928, als volgt:

Boeken 2.830
Brochures 3.530
Platen 20
Landkaarten 18

Van deze productie leverde de romanschrijverij 538 werken op, de literaire kritiek en de bloemlezingen 150, het theater 133, de geschiedenis 131 boeken, de muziek 130 stukken, de geneeskunde 114 werken, het recht en de wetgeving 90, de dichtkunst 82, de aardrijkskunde 60, de pedagogie en het onderwijs 49, de biografieën 39, de militaire vraagstukken 27, de economische politiek 21, de statistiek 19, kinderboeken 17, enz. Van de 2180 boeken, waarvan uitgezonderd alle handelswerken, waren er 1625 originele en 525 vertaalde werken. Van deze vertalingen behoren er 254 tot de letterkunde, 66 tot de toegepaste wetenschappen, 38 tot de geneeskunde, 40 tot de geschiedenis (meer dan 10 hiervan zijn aardrijkskundige biografieën), 55 tot de wijsbegeerte, 20 tot de godsdienst, 19 tot de zuivere wetenschappen, enz.

Dit alles vereist een kleine wereld van bibliotheken, onderzoekers, schrijvers, vertalers, grafisch personeel, arbeiders in het papierbedrijf, boekhandelaren, enz. Deze wereld moet geordend, gecoördineerd worden; de verschillende leden ervan moeten onderling voeling met elkaar houden, elkaar de hand reiken tot gezamenlijke, welbewuste arbeid, zoals dit thans geschiedt, zonder dat men zich rekenschap van zulk een eensgezindheid geeft. En deze welbewuste solidariteit is aanwezig in de Industrieraad voor het Typografenbedrijf.

Iedere papierfabriek — in 1923 waren er in Catalonië 2000 arbeiders in de papierbedrijven werkzaam — met al wat er bij behoort, vormt door middel van haar speciale raad van vertegenwoordiging het syndicaat van de Papierbewerkers, waarbij men gevoegelijk kan inlijven de fabricage van papier. De arbeiders in de drukkerijen met hun Bedrijfsraad vormen met elkaar, ieder voor een bepaald vak, het Syndicaat van Grafische Kunsten. Op gelijke wijze handelen journalisten voor dagbladen of periodieken, onderzoekers werkzaam in deze tak van arbeid, wetenschappelijk gevormden in hun bepaald beroep en specialiteit; zij allen vormen een Bedrijfsraad van schrijvers op wetenschappelijk, literair of artistiek gebied. Het verbond van deze Bedrijfsraden vormt het Syndicaat van Journalisten en Schrijvers. Ook vinden boekbinders, en in ’t algemeen gesproken: allen, die met de boekerij iets uitstaande hebben, bureaus van couranten en tijdschriften, papierbedrijven, e.d. hier hun organisatie, de Persraad geheten, waaruit diverse delegaties vervolgens de Perssyndicaten vormen.

Al die Syndicaten die medewerken aan een geregeld functioneren van het Typografenbedrijf, waartoe zowel de makers van papier behoren als zij, die het papier distribueren, bedrukken, beschrijven met artikelen, enz.; ook degenen die voor de distributie van boekwerken zorg dragen, zij allen behoren met elkaar te vormen: de Industrieraad voor het Typografenbedrijf, die op zijn beurt weer verenigd is door middel van delegaties in de Lokale Raad van Economie en landelijk in de Nationale Raad voor het Typografenbedrijf.

Samen me: de Raden voor Transportwezen, voor Post-, Telegraaf en Telefonie, Kredietwezen en Ruilverkeer behoort de Industrieraad voor het Typografenbedrijf tot die diensten in de nieuwe volkshuishouding, welke beschouwd kunnen worden als het sociale zenuwstelsel, of een weefsel, dat allerlei stoffen harmonisch tot een geheel verenigt.

Groots is de taak van het doen functioneren van kranten en tijdschriften in de nieuwe volkshuishouding. De Wetenschap, de Letterkunde en de Schone Kunsten, zowel als de berichtgeving zal in dienst van de Gemeenschap staan, omdat er geen enkel vreemd belang zal zijn om deze waarden in eigen belang aan te wenden. Het licht zal allen bereiken, zoals de zon ook allen bestraalt, zonder rekening te houden met kasten en andere vermommingen van delen van de mensheid.

Onze vrees voor een internationale blokkade is niet bijster groot. Waarschijnlijk zal elk land genoeg werk hebben met het onderdrukken van eigen revolutionaire bewegingen, wanneer er een sociale omwenteling in Spanje gekomen zal zijn. Maar als onze berekeningen falen, dan zal deze Industrieraad terstond aan grondstoffen te kort komen en zal zijn werk praktisch geweldig belemmerd, misschien zelfs geheel gestremd worden. In dat geval zou het overtollige personeel belast moeten worden met andere bezigheden, wat natuurlijk niets afdoet aan het feit, dat zodra het genie of de internationale situatie het land in staat stelt voldoende papier te fabriceren, de Industrieraad voor het Typografenbedrijf terstond weer in functie zal treden.[27]

XVIII. Raad voor het kredietwezen en ruilverkeer

Verbindingsorganen van het nieuwe maatschappelijke en economische leven hebben wij in de Raden voor Transportwezen, P.T.T. en Typografenbedrijf. Maar nu ontbreekt er nog één: die voor het Kredietwezen en Ruilverkeer, welke een belangrijke schakel is in het nieuwe productiestelsel. Deze Raad heeft tot taak de producten van producent naar consument te brengen. Dit geschiedt met behulp van de communicatiemiddelen van andere Raden. Aan de ene kant vervult het transport een taak met het vervoeren van producten en grondstoffen, anderzijds zorgt de P.T.T. voor het overbrengen van het gesproken of geschreven woord, het Typografenbedrijf voor het verschaffen van inlichtingen, berichten en denkbeelden. Opdat al deze verbindingsorganen aan de verwachtingen zullen kunnen beantwoorden, is het nodig, dat er iemand zegt aan het Transportwezen: wat het moet vervoeren en waarheen; aan de P.T.T.: wat medegedeeld moet worden en aan wien.

In de Raad voor het Kredietwezen en Ruilverkeer cumuleren alle economische functies, die niet zonder onderling verband zijn te verrichten. Het krediet kan gratis zijn, maar dit wil niet zeggen, dat men zijn functie in de nieuwe economie zal mogen of kunnen verwaarlozen. Integendeel, vooral het kredietwezen, dat een sociale functie zal zijn en niet zoals thans: een particuliere woekerspeculatie, zal een belangrijke taak te vervullen hebben. De Raad voor het Kredietwezen en Ruilverkeer zal van vitaal belang zijn voor de toekomstige vooruitgang van onze nieuwe volkshuishouding. Is het nodig een belangrijk werk uit te voeren, dat met 10.000 arbeidskrachten één of twee jaar tijd in beslag zal nemen? In die tijd zullen al die mensen moeten worden gekleed, gevoed, gehuisvest en onderricht, zullen zij hun vermaken moeten hebben en diverse producten van verscheidene industrieën consumeren, alsook transportmiddelen van node hebben, enz. enz. Al deze vraagstukken kan men niet intuïtief (bij ingeving) of met kunstgrepen oplossen. Het is volstrekt nodig nauwkeurige statistieken er op na te houden, die betrouwbare gegevens opleveren omtrent productie en consumptie, en die aan de andere kant terstond kunnen berekenen, of het werk van deze 10.000 man, dat uit de aard van de zaak zo productief en nuttig mogelijk dient te zijn, van maatschappelijk oogpunt ook inderdaad kan plaatsvinden. Dat wil zeggen, of men de consumptie voor de voorlopig onproductieve arbeid, kan garanderen aan de 10 duizend man personeel. Het toekomstig krediet zal gegeven worden overeenkomstig de economische mogelijkheden van de maatschappij en niet op grond van rentabiliteitsoverwegingen of rente-motieven.

Deze raadgevende functie zal onze Raad voor het Kredietwezen en Ruilverkeer vervullen. De macht zal geheel en al bij de arbeiders van de bedrijven zijn, die ook hier op de bekende wijze zijn georganiseerd. In de raad van economie, zowel als in de Raad voor het Kredietwezen en Ruilverkeer, zijn het de verschillende Industrieraden, die in de ruimste zin van het woord, verbindingen helpen tot stand te brengen. Uitgezocht personeel van de tegenwoordige instellingen zullen hier nuttig werk kunnen verrichten.

Tot het gebied van deze raad zal ook de goederenruil behoren, d.w.z. de ruilorganisatie op volstrekt rechtvaardige grondslag. Daar in grote steden met veel verkeer niemand op de hoeken van de straten mag blijven staan om zodoende botsingen in het verkeer te vermijden, moet dit verkeer zelve geregeld worden. Een vlot functioneren van de economische organisatie zal ook afhankelijk zijn van de Raad voor het Kredietwezen en Ruilverkeer.

Het ruilen zou kunnen geschieden als onder het kapitalistische stelsel door directe bestellingen van Raad tot Raad en dorp tot dorp te richten. Maar dan zouden wij de zaken ingewikkeld maken, terwijl het streven van de gehele economie toch feitelijk een vereenvoudiging van de functies dient te zijn. De Raad voor het Kredietwezen en Ruilverkeer zal in samenwerking met de Statistiek van Productie en Consumptie de goederencirculatie regelen, bestellingen aannemen en uitvoeren, kortom de gehele handelsfunctie van de tegenwoordige zakenlieden overnemen. Het verschil is echter, dat in de nieuwe bedeling geen speculatie-mogelijkheden meer voorkomen en men de zaken afdoet met een zo gering mogelijk aantal werkkrachten. Deze Raad hoeft hoegenaamd niet te zorgen voor de werkelijke transporten van gebruiksartikelen en grondstoffen, evenmin als zij de grondstoffen op de een of andere manier hoeft te bewerken. Wij hebben immers gezien, dat hiervoor andere Industrieraden hebben te zorgen. Er zou een uitzondering kunnen worden gemaakt voor heel kleine dorpen. Hier zou de Raad voor het Kredietwezen en Ruilverkeer zelf de transactie tot stand kunnen brengen. Zijn taak zal echter vooral zijn een centrum voor bestellingen en offertes te vormen. In de steden zou deze Raad kunnen zorgdragen voor het verkopen van producten, waarvoor de Syndicaten geen winkels of aparte magazijnen tot hun beschikking hebben.

Waarschijnlijk zal een ruilmiddel worden geschapen, wel niet in die zin, zoals wij dat heden ten dage kennen in de kapitalistische geldwereld, maar toch een ruilmiddel ter vergemakkelijking van de circulatie. De administratie van dit stelsel berust bij de Raad voor het Kredietwezen en Ruilverkeer. Deze Raad zal zich autonoom ontwikkelen evenals alle andere raden, doch zodanig, dat daardoor de samenwerking met en de wederkerige solidariteit tot andere raden niet uitgesloten wordt. De handel met het buitenland en de financiële regeling op internationaal gebied zullen onder meer onder deze Raad vallen. Het spreekt vanzelf, dat alles slechts kan geschieden volgens de beslissingen en richtlijnen van de Federale Raad van Economie.

Van minder gewicht is de vraag, of de functies direct door de Raad van Economie dan wel door de Raad voor het Kredietwezen en Ruilverkeer worden uitgeoefend. Beide methoden kunnen worden toegepast, omdat deze raad feitelijk een gespecialiseerde organisatie is, die haar functie enkel in volkomen overeenstemming met andere industrieraden en de rest van de lokale economische organen zal kunnen verrichten. Van belang is echter, dat alle vraag en aanbod plaats vindt door bemiddeling van de bepaalde Raad voor het Kredietwezen en Ruilverkeer en dat er geen individuele vraag en aanbod kan zijn!

Enige jaren lang zal er heus geen sprake van enige overvloed van productie zijn, zodat de controle op de distributie, zowel als op de productie, zeer nauwgezet moet worden uitgeoefend. Het individualisme, zoals dat in het huidige kapitalistische stelsel tot uiting komt, zal ons voeren tot misbruik en onrechtvaardigheid in de consumptie, omdat de productie zonder methode en zonder enige zekerheid plaatsvindt. Om deze reden zal de eerste voorwaarde van een nieuwe economie haar sociaal karakter zijn, haar steun aan een voorzien in de dringendste behoeften van het volk, teneinde de massa een minimum bestaan te garanderen. Wanneer de productie overvloediger zal zijn, en de techniek een groter opbrengst zal hebben mogelijk gemaakt, dan zal men buiten dit bestaans-minimum-voor-allen er aan kunnen denken de individuele behoeften van een ieder te bevredigen, boven het fundamenteel vastgestelde minimum.

De Raad voor het Kredietwezen en Ruilverkeer zal zijn als een thermometer van wat er geproduceerd en wat er nodig is ter plaatse, of over het gehele land. De producerende Industrieraden weten door bemiddeling van deze Raad wat er geproduceerd moet worden en de bestemming welke men aan het geproduceerde dient te geven: of men direct de producten moet distribueren of wel ze ter beschikking stellen van de Raad voor het Kredietwezen en Ruilverkeer, die dan voor een rechtvaardige verdeling zal hebben zorg te dragen.

De bureaus van statistiek, die onder het huidige stelsel slechts een decoratieve taak vervullen, daar zelden of nooit de cijfers kloppen en deze, hetzij onvolledig of wel vervalst, aan de openbaarheid worden prijsgegeven, zullen hun middelpunt krijgen in deze Raad, waar ze hebben zorg te dragen voor het verstrekken van precieze gegevens ten behoeve van een goede regeling van de nieuwe volkshuishouding.

XIX. industrieraad voor licht-, kracht- en waterbedrijven

Ook in het aanwenden van eigen energiebronnen is Spanje een achterlijk land. Toch wordt het economische vermogen van een land meer gemeten naar het verbruik van elektrische, in het algemeen gesproken: naar het verbruik van de drijfkracht, dan naar het aantal zijner arbeiders of de uitgestrektheid van zijn grondgebied. De Federal Power Commission van de Verenigde Staten heeft berekend, dat de hydro-elektrische reserves van Spanje 4 miljoen PK bedragen, waarvan slechts één vierde wordt gebruikt. Het Statistisch Jaarboek van Spanje voor 1930 geeft als verbruikte energie op: 1.064.272 PK Er zijn grote fabrieken, vrij machtige maatschappijen, als de “Compañia de Riegos y Fuerzas del Ebro” met centrales te Tremp y Aytona, de “Energía Eléctrica de Cataluña”, de “Hidroelétrica Ibérica”, de “Sociedad Anónima de Fuerzas Hidroeléctricas de Cataluña”, enz. enz. Dit alles is niettemin zeer weinig in vergelijking met wat men zou kunnen bereiken.

Een ingenieur, Pereira Carballo,[28] acht het mogelijk, dat men 12 miljoen PK energie verbruikt, als volgt verdeeld:

Rio Ebro 3.150.000
Rio Duero 2.080.000
Guadalquivir 1.964.000
Taag 1.865.000
Guadiana 865.000
Rio Mino 743.000
Júcar 511.000
Segura 346.000
Andere rivieren 990.000
Totaal: 12.514.000

Deze hydro-elektrische kracht of witte steenkool, omgezet in zwarte steenkool, zou ongeveer overeenkomen met 75 miljoen ton kolen, echter met een enorm verschil, wat kosten en inspanning van fysieke krachten aangaat. Er zijn talloos vele technische ontwerpen voor elektrificatie, voor aanleg van waterreservoirs voor bevloeiingswerken, voor het ten nutte maken van de hydro-elektrische energieën in Spanje, zowel als voor het aanwenden van drijfkracht om de strijd aan te binden tegen de regenloze perioden. De grootste bezwaren van thans liggen in het gemis aan de nodige financiële middelen om dergelijke plannen te kunnen uitvoeren. Aan arbeidskrachten en materialen ontbreekt het evenmin als aan bekwame ingenieurs, om dergelijke grote werken tot een goed eind te brengen!

Behalve hydro-elektrische energie, die in Spanje wel het goedkoopst zal zijn, kan men thermo-elektrische energie opwekken door de kolen, welke in ’s lands mijnen gevonden worden, voor dit doel aan te wenden. Vooral op dit gebied heeft men prachtige vindingen gedaan, De voor het eerst op een centraal-station geplaatste turbine gebruikte 6.88 pond kolen per Kilowattuur in het jaar 1903.[29] In 1913 was het kolenverbruik per Kilowattuur in het Centraal Station van de Verenigde Staten reeds geslonken tot 2.87 pond en in 1929 bedroeg het gemiddelde kolenverbruik nog maar 1.2 pond. In 1933 werd er al minder dan één pond kolen per Kilowattuur verbruikt!

Op deze weg komt men tot een beter gebruikmaken van steenkolen voor industriële, landbouwkundige en transportdoeleinden.

Wij laten nog onvermeld de vele bronnen van energie, die de lucht ons biedt. De Hollanders hebben dat element reeds weten te gebruiken voor hun windmolens, en men begint er reeds over te denken, de lucht te gebruiken voor het opwekken van elektrische energie, enz.

Het meeste materiaal voor de elektriciteit vervaardigt men reeds in Spanje zelf en wat er ontbreekt, zou daar gemakkelijk kunnen worden geproduceerd. Er werden ondergrondse kabels gebouwd van 6000, 11.000, 30.000 en 50.000 volt voor de centrales te Madrid, Malaga, Bilbao, Barcelona en Valencia;[30] telefoonkabels voor de stads- en intercommunale netten; buigbare één- en meerpolige conductoren voor binnenleidingen; mijnkabels; porseleinen isolatoren; motoren voor de textielindustrie, kranen en liften; machinerieën en elektrische apparaten voor leger en vloot; toestellen ten behoeve van geneeskunde, wetenschappelijk onderzoek en openbare veiligheid; elektrische meters; gloeilampen (zowel metaaldraad als koolspits); koolspitsen voor speciale booglampen, enz. enz.

Er waren 118 maatschappijen in 1921 voor de fabricage van elektrisch materiaal, 515 voor gas en elektriciteit en 101 voor watervoorziening. Daarenboven waren er nog de particuliere ondernemingen, welke in Spanje de boventoon voeren en een steentje er toe hebben bijgedragen, dat de Spaanse kapitalisten nóg meer moeilijkheden ondervinden om hun belangen en initiatieven met elkaar in overeenstemming te brengen.

Wij verenigen de Lichtproductie, Drijfkracht en Watervoorziening van de steden, zowel als Inundatiewerken op het platteland, met elkaar, omdat die in zeker opzicht nauw met elkaar in verband staan. De grote stuwen vereisen tegelijkertijd de installatie van elektrische krachtstations. En in de steden kunnen licht-, water- en drijfkrachtvoorziening best gecoördineerd worden in één en dezelfde organisatie.

Ook hier vindt de ordening van onderen op plaats. Van Bedrijf tot Syndicaat, van dit tot Industrieraad en van de laatste tot Plaatselijke Raad van Economie, enz.

Maar evenals bij het Transportwezen, zal ook bij deze tak van arbeid een landelijke vereniging noodzakelijk zijn. Men heeft al eens gesproken over de mogelijkheid van één elektrische Unie van het gehele vasteland van Europa, waardoor er geen kilowatt stroom onverbruikt behoeft te blijven of nutteloos verspild.

Deze Industrieraad voor Licht-, Kracht- en Waterbedrijven zal tot taak krijgen de grondslagen te leggen voor de toekomst van het land, omdat alle plannen tot vermeerdering van de productie, verlichting van de arbeid en opvoering van het comfort in duigen zullen moeten vallen, als niet bij voorbaat alle in den lande beschikbare krachten kunnen worden aangegrepen om mede te werken tot de nieuwe economische opbouw.

Als men de beschikbare paardenkrachten niet vervijf- of vertienvoudigd, en de bevloeiingswerken niet aanzienlijk uitbreidt; als men geen merkbare krachtsvermeerdering ziet van eiken producent afzonderlijk, dank zij de mechanische slaven die aan zijn wil onderworpen zijn, dan zal de revolutie niet die voordelen brengen, die zij belooft te zullen en kunnen brengen.

XX. Raad voor de metaalindustrie

Spanje is nog geen industrieland, althans niet in de gewenste mate. Het merendeel van zijn landbouw vindt nog plaats volgens zeer primitieve werkwijzen, zoals bijv. met de Romeinse ploeg. In de industrie zijn de instrumenten zelden up to date. En toch zal men het industrialisatieproces moeten verhaasten, omdat, als men dit niet doet, er geen vrede in de wereld zal zijn en de mensheid niet zal kunnen genieten van de welvaart, waarop zij recht heeft.

Natuurlijk kan de verzoening van de mens met de machine niet plaatsvinden in een economisch stelsel, waarin de machine, die in staat is in overvloed te produceren, de mens van het meest nodige berooft. De machine heeft de ontwikkelingsperspectieven van de mensheid vele malen opgevoerd, maar men heeft onder het kapitalistisch regiem een wig geschoven tussen de winsten van de onvermoeibare arbeid en de verlichting van ’s mensen taak.

Een schoenmaker van het oude Rome vervaardigde een paar schoenen in een week, terwijl in een moderne fabriek de productie per arbeider in de week 500 paar schoenen bedraagt. Ongetwijfeld zullen er ten tijde van het Romeinse Cesarisme vele mensen blootsvoets hun leven hebben moeten slijten. Maar zou er heden ten dage met recht en geloofwaardigheid gezegd kunnen worden dat ieder ze draagt?

Vóór de uitvinding van de boekdrukkunst, waren er in Frankrijk enige dozijnen kalligrafen voor het kopiëren van boeken. In het jaar 1874 waren er 16.705 drukkers en graveurs. Vóór de uitvinding van Arkwright verschafte het spinnen van katoen in Engeland aan 7.800 arbeiders werk. In 1833 bedroeg dit cijfer 800.000, waarvan ieder persoonlijk vele malen meer produceerde dan een van die vroegere arbeiders.

Zoals men ziet, zijn de machines onmisbaar, omdat het tegenwoordige geslacht zich langs een andere weg niet zal kunnen voorzien van de meest elementaire levensmiddelen. Wanneer de bevolking veel kleiner was, wanneer de beste kledingstoffen en andere benodigdheden, slechts in het bereik lagen van een kleine, bevoorrechte minderheid, dan zouden er slechts een paar duizend arbeiders voor de productie nodig zijn. Maar heden ten dage willen allen deelgenoot zijn aan de winsten en voordelen van de beschaving en de vooruitgang. En daarom zal men een industrialisatie nodig hebben! Maar deze zal zich dienen los te maken uit de krachtige greep van het kapitalisme van de private eigendom, dat enkel en alleen let op eigen voordelen en belangetjes.

Een nieuwe omvorming van het economisch stelsel is onvermijdelijk; en zulks meer om de noodlottige uitwerking van de bestaande levenscondities, welke er onder het heersend regiem zijn dan om een beroep te doen op de rechtvaardigheid van zulk een omwenteling. Op het eind van de 18e eeuw waren er volgens Garrido — niet meer dan 300.000 arbeiders werkzaam in de Spaanse industrieën. In 1860 waren er naast 150.000 arbeiders, ongeveer 26.000 mijnwerkers en 600.000 handwerkslieden. Ieder nu weet, dat de zaken veranderd zijn, dat het handwerk in onze maatschappelijke orde tot een onbelangrijke factor is gedaald en het cijfer van de industriearbeiders in de loop van de laatste 50 a 75 jaar aanmerkelijk is gestegen.

De nieuwe omvorming zal ook belangrijke verschuivingen van de bevolking naar zekere arbeidsgebieden tengevolge hebben. Eveneens zal er echter een grondige wijziging plaats vinden ten opzichte van de private eigendom, welke thans nog een hinderpaal is voor een broodnodige verandering van het economische stelsel.

Hoewel de machine- en metaalfabrieken heden ten dage in Spanje nog niet zijn, wat zij zouden kunnen zijn, heeft men fabrieken van locomotieven- en spoorwegmateriaal te Barcelona, Bilbao en Sarragossa, waar men — wat kwaliteit van het geproduceerde aangaat — kan wedijveren met welke andere Europese onderneming ook. Er worden explosiemotoren vervaardigd voor automobielen te Barcelona, Castellón en andere plaatsen. Inrichtingen voor machinebouw vindt men in bijna alle provincies van het land. Ook komen overal smederijen en slotenmakerijen voor. ijzergieterijen vindt men te Barcelona, Castellón en andere plaatsen. Men bouwt en repareert rijwielen te Barcelona, Burgos, Córdova, Sevilla en Valencia. Er zijn ketellappers en koperslagers in de voor deze handwerken bestemde ateliers te Albacete, Alicante, Badajoz, Barcelona, Granada, Huelva, Logrono, Madrid, Málaga, Pontevedra, Santander, Sevilla, Tarragona, Toledo, Valencia en Sarragossa. Er zijn fabrieken van kachels, schoorstenen, fornuizen, enz. te Avila, Badajoz, Barcelona, Córdova, La Coruña, Madrid, Oviedo, Salamanca, Santander, Sevilla, Valencia en Saragossa. Er zijn werkplaatsen voor het vervaardigen van Romeinse Weegschalen (d.i. een soort weegtoestel met verstelbaar gewicht, Vert.), bascules, enz., fabrieken voor ledikanten en wiegen, e.d.; bedrijven voor het vervaardigen van spelden, sleutels en blikwerk, alsook voor het bedrukken van blikken voorwerpen, enz.[31]

Te Barcelona alleen al waren er in het jaar 1923 plm. 30.000 arbeiders in de metaalindustrie werkzaam. Het totaal aantal arbeiders, dat in deze tak van arbeid werkzaam is zal voor Spanje ongeveer 120.000 man zijn. De revolutie zal dit aantal minstens moeten verdubbelen; wat voldoende spreekt van het grote gewicht, dat de metallurgie in de nieuwe economische orde zal hebben.

Om het met cijfers te zeggen: Spanje produceert 19 kilo ijzerproducten per hoofd van de bevolking, tegen Duitsland 200 en België 150. Het voorhanden zijn van ijzererts in Spanje — de hoeveelheid hiervan schat men op 600 miljoen ton — pleit voor een eigen Spaanse metaalindustrie van hoog kaliber.

Er is geen enkele variatie nodig in wat de algemene organisatie van de industrieraad aangaat. Steeds van onderen naar boven, in iedere fabriek, door arbeiders, beambten en technici een fabrieksraad gevormd. Deze raden komen samen in het syndicaat. De Vereniging van de plaatselijke syndicaten van de metaalindustrie vormt de lokale arbeidersraad van de metaalindustrie, die zich zowel met de lokale Raad van Economie als met de nationale raad van de metaalindustrie associeert. Laatstgenoemde, federale of nationale raad geheten, is de vereniging van alle Spaanse industrieraden van de metaalindustrie.

De technici in deze tak van arbeid en de huidige intelligente kapitalisten begrijpen licht de superioriteit van een dergelijke coördinatie op het gebied van een industrie en vervolgens doorgevoerd in de gehele economie. Want zij toch kennen de onoverkomelijke moeilijkheden en de grenzeloze energieverspilling, waarmede men thans sukkelt bij het landelijk organiseren van de productie.[32]

Daar ons hier slechts het algemene schema belang inboezemt en niet de organisatie tot in détails, behoeven wij er slechts melding van te maken, dat fabrieken die in deze branche werkzaam zijn als ook een functie als het exploiteren van mineralen en andere met deze tak van arbeid verband houdende werkzaamheden zowel in de Raad voor de Mijnindustrie als in die van de metaalindustrie hun plaats kunnen hebben. Voorbeelden hiervan zijn: instellingen als locomotief- en auto-industrieën, die ook wel georganiseerd zouden kunnen worden in de Raad voor het Transportwezen. Van belang is enkel, dat de organisatie hetzij in de ene, dan wel in de andere raad, tenslotte plaatsvindt. Wat vermeden moet worden is, dat iemand of iets buiten de economische organisatie blijft, opdat alle krachten van het werkende volk zich coördineren tot één harmonisch geheel.

XXI. Raad voor de chemische industrie

In het jaar 1921 waren er in de chemische industrie 185 maatschappijen, ongerekend nog de particuliere ondernemingen, die aan personen of bepaalde families in eigendom toebehoorden, en waarvan sommigen niet onbelangrijk zijn. Het aantal belastingplichtigen in de chemische industrie steeg tot 3466 in het jaar 1927, terwijl er in 1929 de volgende verhouding bestond:

Aantal belastingplichtigen
Chemische industrieën 993
Chemische laboratoria 1.368
Kolen, zeepsoorten, stearine-producten 2.137
Kruit en explosieve materialen 18

Men vervaardigt zwavelzuur te Biscaje, Salamanca, Valencia, Barcelona, Huelva, Malaga en op de Balearen; salpeterzuur te Barcelona, Salamanca, Valencia en op de Balearen; geest van terpentijn in verschillende provincies; aluin te Barcelona en Burgos.

Er zijn lak- en vernisfabrieken te Barcelona, Madrid, Pontevedra, Oviedo, Valencia, Santander en Saragossa; kopervitriool te Barcelona, Valencia en op de Balearen; kopergroen te Castellón; chloorkalk te Barcelona en La Coruña; wijnsteenzuur te Barcelona, Tarragona, Valladolid en op de Balearen.

Men distilleert teer- en ammoniakwater, wint essences uit bloemen; produceert zoutzuur, zoethout-extract, vloeibare gom, laksoorten, parfumerieën, antimonium-preparaten, enz. Men vindt zwavelraffinaderijen, azijnzuur, lood, koolstofzwavel, enz.

Er zijn fabrieken van schrijf- en drukinkten te Barcelona, Gerona, Madrid, Sevilla, Valencia en Valladolid. Fabrieken van farmaceutische producten treft men aan te Barcelona, Cadiz, Madrid, Murcia, Oviedo, Tarragona en Valencia.

In 1933 waren er 3099 alcoholfabrieken; 1085 — hiervan 830 voor de fabricatie van brandewijn en alcoholhoudende wijnen — in werking; 73 fabrieken voor brandewijn en neutrale, alcoholische dranken; 141 van dubbel gedistilleerd; 59 fabrieken van gedenatureerde alcohol; 678 van bitters en likeuren; 24 van essences. Fabrieken voor de fabricage van kruit en explosiestoffen staan er te Guadálcano, Cayes-Llanera, Alumbres, La Manjoya. In totaal produceerden deze fabrieken 17.295.547 kilo springstoffen.

Lederververijen, lakfabrieken, enz. vindt men in bijna alle provincies van het land.

Men vervaardigt kleuren, verfstoffen en loodwit te Almería en Cadiz; vermiljoen te Jaén en Malaga; verven te Vergara; kleurenpreparaten te Barcelona, Cadiz, La Coruña, Madrid, Malaga en Santander.

Er zijn machines voor de bereiding van gekleurd hout en het malen van drogerijen in verschillende plaatsen. Men maakt lijm, zeep- en loogsoorten in geheel het land.

Men vervaardigt kunstmest te Barcelona, Cáceres, Castellón, Córdova, Huelva, Logrono, Madrid, Manresa, Murcia, Salamanca, Valencia en op de Canarische Eilanden.

Er zijn fosforfabrieken te Alcoy, Barcelona, Carabanchel, La Coruña, Irún, Oviedo, Sevilla, Tarragona, Valencia en op de Balearen.

Zoals wij gezien hebben, is het dringendste probleem bij de textielindustrie, — wanneer er een revolutie komt —, in voldoende mate katoen disponibel te hebben om te kunnen voorzien in de behoeften van de, op gang gezette, industrie en te werken naar het hoogst te bereiken rentabiliteitsvermogen. In de chemische industrie zijn er twee dingen, die niet over het hoofd gezien mogen worden: de destillatie van kolen, bruinkolen en asfalt door middel van waterstof voor het winnen van petroleum en nevenproducten en de productie van papier. Men heeft al eens gesproken over de mogelijkheid om alcohol te gebruiken als nationaal vergassingsmiddel. Maar dat sluit het oprichten van grote distilleerderijen van petroleum in de koolgebieden en leisteengebergten niet uit.[33]

Wat de papierproductie betreft, zij is nauw verbonden aan het bestaan van bossen. Dit is een tweede probleem, dat opgelost dient te worden, zowel door de Raad van het Typografenbedrijf als de daarmee nauw samenwerkende Raad voor de Chemische Industrie.

De coördinatie van al deze krachten zal de taak van de sociale revolutie zijn. Zij zal alle improductieve instellingen liquideren, anderen doen samensmelten, nieuwe fabrieken oprichten overeenkomstig de directe kennis van de gebieden, welke voor elk bepaald product het meest geschikt geacht moeten worden,[34] De kapitalisten zullen door het overmatig veel voorkomen van het stelsel van de private eigendom, nooit tot overeenstemming kunnen geraken voor zover het een volstrekte solidariteit aangaat tussen hen onderling.

Elke fabriek van chemische producten, — d.w.z. het werkend personeel van elke fabriek: arbeiders, beambten en technici —, benoemt een Fabrieksraad, die binnen zijn eigen werkingssfeer de arbeid coördineert en regelt, grondstoffen, machines, arbeidskrachten aanvraagt, kortom dienst doet als harmoniserend orgaan binnen, en als verbindingsschakel buiten de fabriek. De Fabrieksraden verenigen zich door delegaties in Syndicaten, bijv. het Syndicaat van Kleurstof-, Lak- en Vernisfabrieken, het Syndicaat van Alcoholfabrieken, etc. Al deze syndicaten verenigen zich op hun beurt in de Lokale Raad voor de Chemische Industrie.

In de lokale orde verbindt de Raad zich met de plaatselijke Raad van Economie en voegt zich gewestelijk bij de overige raden voor de Chemische Industrie en vormt aldus de Nationale Raad van de Chemische Industrie. Van dit orgaan zullen o.m. afhankelijk zijn de hierna volgende instellingen: de chemische faculteiten, de laboratoria voor analyse en onderzoek, de bibliotheken, bijzondere vakscholen, e.d.

Zowel in de chemische, als in de metaalindustrie en in nog zo vele industrieën meer, kan men maar niet lukraak personeel aannemen. Voor deze gebieden wordt, voor een groot gedeelte althans, kennis, ervaring en praktijk vereist. De personeelsbezetting moet dan ook van onderen af beginnen: in de Fabrieksraad en vooral waar het grote bedrijven betreft, ook in de Lokale Industrieraad! Deze hebben leer- en vervolgcursussen in te stellen, de jeugd aan te sporen tot het doen van onderzoek en proefnemingen op laboratoria, werkplaatsen, bibliotheken en vakscholen op te richten, enz.

XXII. Raad voor de glas- en aardewerkindustrie

Ofschoon wij de cijfers van het aantal glasblazers, pottenbakkers en meer in het algemeen: van de arbeiders werkzaam in glas- en aardewerkindustrie niet kennen, maakt deze arbeidersgroep een vrij belangrijk deel van de bevolking uit. Deze industrieën, al zijn zij niet van fundamentele betekenis, zij zijn toch nodig en kunnen op volle capaciteit functioneren. Het hoeft haar aan grondstoffen, die in overvloed aanwezig zijn, evenmin als aan werkkrachten, die er ook in ruimen mate zijn, niet te ontbreken. Op het gebied van kunstproducten zou er zelfs aan een exportregeling gedacht kunnen worden! Er bestaan in Spanje een voldoend aantal, goed ingerichte fabrieken, die ruimschoots in de behoeften van het land kunnen voorzien.

Een groot verbruik zal er zijn van inmaakglazen ten behoeve van het conserveren van vruchten. Gedeeltelijk zullen die verloren gaan door uitvoer van conserven naar het buitenland, zodra in de binnenlandse behoeften voorzien is.

De Industrieraad zal evenals bij alle andere functies en werkzaamheden plaats vinden van onderen af, in het bedrijf, waar de Fabrieksraad wordt opgericht, via de syndicaten, samengesteld uit de gezamenlijke fabrieksraden, naar de industrieraad, welke de vereniging is van alle syndicaten. Zijn naam is: Raad voor de glas- en aardewerkindustrie.

In 1929 waren er 8978 belastingplichtigen in de kristal-, glas- en aardewerkindustrie, w.o. particuliere ondernemingen, zowel als corporaties. Wij sommen hier niet de, tot deze tak van arbeid behorende, instellingen op, want zij zijn zeer talrijk. Er is een oneindige variëteit op dat gebied: van de primitiefste bedrijven tot de modernste en meest volmaakte fabrieken toe.

XXIII. Raad voor de gezondheid

Niet alleen is Spanje zeer achterlijk ten aanzien van de industrie, maar ook ten opzichte van het sanitaire welzijn van het volk staat het land ver ten achter. Er is een zeer hoog sterftecijfer, eensdeels veroorzaakt door onwetendheid en het ontbreken van hygiëne en medische hulp, maar voor een groot deel door gebrek aan brood en absoluut onvoldoende voeding.

Er sterven jaarlijks 50.000 zieken aan tuberculose; patiënten, die nauwelijks enige verzorging krijgen, daar er slechts zeer weinig sanatoria over het gehele land voorkomen, die daarenboven nog arm aan middelen zijn ook. Typisch is, dat men wèl beschikt over deugdelijke plaatsen voor longlijders.

Waarschijnlijk is het aantal tuberculoselijders enorm gestegen in de laatste jaren van algemene ellende. In 1920 waren er 35 sanatoria en poliklinieken voor tuberculose-patiënten in heel Spanje. Maar deze stonden niet op een hoog peil en voldeden zeker niet aan de eisen om te voorzien in de behoefte, welke er alom in het land aan dergelijke inrichtingen bestond.

Van 1905 tot 1925, dus in een tijdruimte van twintig jaar, stierven er 66.112 moeders bij de haring óf door de gevolgen daarvan, wat 3000 huisvrouwen per jaar is. Van 1905 tot 1925 werden er 339.092 kinderen dood geboren, d.w.z. een gemiddelde van 17.000 dode kinderen per jaar.

Al deze kwalen kunnen tot een minimum worden gereduceerd, bij een juiste verzorging en medische behandeling van de patiënten, door goed ingerichte moeder-tehuizen een goede verpleging van moeders tijdens de zwangerschap. De Spaanse geneeskunde is een van de wetenschappen, die werkelijke vorderingen heeft gemaakt en die haar op hetzelfde peil als die van meer gevorderde landen zou kunnen brengen. Maar dit is slechts mogelijk in een nieuwe volkshuishouding, waar men de beschikking heeft over de nodige middelen.[35]

De lepra-ziekte is dieper geworteld dan wij wel vermoeden. In 1921 waren er 426 leprozen in de hospitalen en 356 lijders aan die ziekte in de tehuizen voor invaliden in Alicante, Valencia, Lérida, Jaén, Pontevedra, Malaga, La Coruña, Castellón, en op de Canarische Eilanden. Het aantal van deze patiënten zou men best kunnen verminderen. In Zweden heeft men deze kwaal tot nauwelijks merkbare proporties teruggebracht. Ook in andere landen bestrijdt men met succes de lepra, zodat wij niet inzien, waarom Spanje het niet zou kunnen!

Zonder een groot industrieland te zijn, telt Spanje ’s jaarlijks meer dan 200.000 bedrijfsongevallen. In 1919 waren het er 219.237, waarvan 49 met dodelijke afloop; 120 gevallen met algehele invaliditeit en 3784 met gedeeltelijke ongeschiktheid om te werken; voorts 214.860 die tijdelijk ongeschikt waren om te werken.

Dit alles vereist een goede geneeskundige en een eerste klas hospitaaldienst, omdat, zo de revolutie het aantal ongevallen al kan verminderen door het bevorderen van hogere veiligheid voor de arbeiders, zij weliswaar niet alle ongelukken zal kunnen voorkomen, maar toch zoveel mogelijk. Bovendien is het bewezen, dat een goed verzorgde patiënt economischer is dan een verwaarloosde, of slecht verpleegde zieke. Niet alleen, omdat hij tot zijn vroegere werkkring zal kunnen terugkeren, maar ook omdat hij minder kosten veroorzaakt door een minder lang verblijf in het hospitaal.

Momenteel is er een uitgestrekt medisch proletariaat zonder werk, niettegenstaande Spanje stiefmoederlijk bedeeld is met sanitaire instellingen en gezondheidsdiensten. Met de revolutie zullen er geen dokters, tandartsen, verplegers en verpleegsters meer werkloos rondlopen, want afgezien nog van de onvermijdelijke ziekten, zal een sterke inspanning van allen gevergd worden ter voorkoming van uitbreiding van de kwalen op groter schaal.[36]

De organisatie van de Raad voor de Gezondheid vindt op dezelfde wijze plaats als bij de overige Industrieraden. Er zullen geen individuele dokters zijn, maar allen zullen in dienst van de gemeenschap staan, hun functie verrichten in de gezondheidsinstituten, in de klinieken voor eerste hulp of in de moeder-tehuizen, welke over het hele land verspreid zijn. Elk onderdeel van de arbeid zal zijn representatieve Raad krijgen: dokters, tandartsen, apothekers, ziekenoppassers, verpleegsters, administratief personeel, enz., in elk bedrijf. Deze bedrijfsraden vormen plaatselijk de Syndicaten voor de Gezondheid. Insgelijks worden de scholen voor opleiding tot geneeskundige, apotheker en tandarts georganiseerd; niet anders ook: de laboratoria van onderzoek en de biologische instituten. Al deze Syndicaten met elkaar vormen de Raad voor de Gezondheid, waarvan alle openbare diensten van gezondheid in de steden zowel als op het platteland afhankelijk zijn. Deze raad verbindt zich met de Lokale Raad van Economie en zoekt zijn nationale verband, in samenwerking met de overige raden voor de gezondheid, in de Nationale Raad voor de Gezondheid.

Evenals de landbouwers hun eigen problemen oplossen zonder inmenging van derden en het administratief personeel volkomen zelfbestuur heeft; kortom, zoals iedere arbeidsgroep zelf de zaken regelt, die tot haar werkkring behoren, zo ook zullen de medici, apothekers, verplegers en verpleegsters enz. absolute autonomie genieten op het terrein van de gezondheid. In ruil daarvoor krijgen deze groepen van andere producenten, hetgeen zij nodig zullen hebben.

XXIV. Raad voor de cultuur

Wij geloven met de eersten te zijn, die beweren dat het brengen van openbaar onderwijs in het kapitalistische stelsel meer een gevolg is van de noodzakelijkheid om in de moderne samenleving arbeiders te hebben die kunnen lezen, schrijven, rekenen etc. dan om die arbeidende massa oprecht een hoger cultuur en vooruitgang bij te brengen. Hoe dan ook, de cultuur onder het kapitalisme wordt druppelsgewijs aan de massa ingegeven maar zodanig vermengd met valse begrippen, die alleen maar dienen om de belangen van de heersende kasten onaangetast te houden, dat er met reden van een hoge cultuur geen sprake kan zijn. Het gehele onderwijs oriënteert zich naar de winsten, die er onder dit verfoeilijk stelsel mogelijk zijn; vanaf de lagere school tot aan de universiteit wordt dit onderwijs gegeven, zonder nog rekening te houden met andere bronnen van cultuur als bioscoop, schouwburg, sport e.d. Alles is er op gericht om de “upper ten”, de hoogste kringen in den lande, hun privileges te laten houden en de volkeren in slavernij!

“Het kapitaal” — zegt Ferdinand Fried — “heeft zo weinig waardering voor de wetenschap, dat het de universiteiten slechts beschouwt als beroepsscholen, waar betere krachten teloor gaan, of geheel en al vervalst worden”.[37]

De nieuwe economie, die niet een economie van de bevoorrechte klassen maar een sociale volkshuishouding zal zijn, moet een waarachtige cultuur krachtig bevorderen en — met geen andere doeleinden dan die van de vooruitgang en de opheffing van de mens tot het peil van volledige menselijkheid.

Wij verwijzen in deze bladzijden naar de economische organisatie van de nieuwe volkshuishouding. De cultuur heeft als zodanig geen direct deel in deze orde. Maar onze vrije maatschappij, die de mens en niet slechts de arbeider als basis neemt, voedt zich niet enkel met brood, maar ook met kennis en kunst, teneinde op een hogere trap van menselijke beschaving te komen en het leven telkens aangenamer, comfortabeler en edeler te maken. De organisatie van de Cultuur, nauw verbonden met de overige Arbeidsorganen van productie en distributie, wordt ook als autonoom wezen opgebouwd van onderen af naar boven. Van de school met haar door onderwijzers, ouders en leerlingen ingestelde Bedrijfsraad, tot het Syndicaat van de onderwijzers, — die de Vereniging is van alle schoolraden in een bepaalde plaats of gemeente bijvoorbeeld — en de Lokale Raad voor de Cultuur, die alle Syndicaten voor de Cultuur in zich verenigt tot de Nationale Raad voor de Cultuur, welke het verband is van alle raden op dit terrein des levens.

Wij hebben gezien, hoe in elk syndicaat, in iedere Industrieraad, in elke Plaatselijke Raad van Economie, enz. er speciale inrichtingen van onderwijs zijn, die afhankelijk zijn van de economische organen, waarin zij haar taak hebben te verrichten. Er waren in het jaar 1920 bijvoorbeeld 32 scholen voor de zijdeteelt in 30 plaatsen, te weten in Albacete, Alicante, Badajoz, Burgos, Cáceres, op de Canarische Eilanden, te Gerona, Granada, Huesca, Marokko, Murcia, Valencia, Sevilla, Tarragona, Toledo, Valencia en Saragossa. Al het onderwijzend personeel verenigt zich in zijn schoolraden, vervolgens in zijn syndicaten van leraren voor bijzonder onderwijs en tenslotte in de Raad voor de Cultuur of wel in de industrie, in wier dienst zij werkzaam zijn.

De Universiteiten zullen niet beantwoorden aan haar tegenwoordige structuur. De chemische Faculteiten zullen namelijk haar plaats hebben in de chemische Industrie, de Faculteiten voor opleiding tot ingenieur zullen afhankelijk

zijn van de desbetreffende industrieraden, terwijl de Faculteiten van de jurisprudentie geheel en al zullen worden opgeheven en voor zover zij nog enig nut hebben bij andere studie- en onderzoeksinstituten worden ondergebracht.

Openbare Vermakelijkheden, welke heden ten dage slechts geschikt zijn om het kapitalisme winsten te bezorgen, en als zodanig ook geëxploiteerd plegen te worden, zullen dén instrumenten van Cultuur zijn geworden en zullen zich aan dit verheven doel aanpassen. Schouwburg, Film, Sport e.d. zullen integrerende onderdelen zijn van de cultuur en zullen voor de eerste keer in de geschiedenis van de mensheid volledig en ruimschoots hun taak vervullen.

Te dien opzichte zal de kunst, welke nu nog het voorrecht is van uitgelezen en kapitaalkrachtige minderheden, dan bereikbaar zijn voor alle geesten, met als gevolg, dat zij ’s mensen bestaan edeler, mooier en voller zal maken. Er zijn grote mogelijkheden om de massa in de schouwburg, bioscoop, met muziek, enz. waardige en schone voorstellingen te verschaffen. Hier zal de revolutie terstond de vruchten van haar arbeid kunnen dragen, evenals dat trouwens ook bij het onderwijs het geval is. Veel van het oude personeel van de bureaucratie, magistratuur enz. kan op de school een nieuwe levenstaak beginnen, wanneer zij geschikt zijn gebleken om het gebrekkige onderwijs van thans in betere banen te leiden. Van parasiet zullen zij dan nuttige leden van de maatschappij zijn geworden.

Niet slechts zal het analfabetisme verbannen worden, maar ook zal er geen enkel kind de wereld ingaan, zonder technische kennis te bezitten van landbouw of industrie, die hem alle wegen opent tot de hoogste wetenschappelijke arbeid toe.

De revolutie heeft behoefte aan bekwame arbeiders, boeren met ondernemingsgeest, mensen met een solide basis. En de nieuwe school en de speciale inrichtingen van studie, onderzoek en experimenten zullen deze generatie, waaraan zo’n grote behoefte is, vormen. Met geleerde en onderrichte mensen, die kenners van hun vak zijn en wetenschappelijke vorming hebben genoten, zal Spanje ophouden te zijn wat het nu is, en zal het land beginnen te lijken op de romantische wensen van de meest geëxalteerde patriotten!

Het kapitalisme zal zijn huidig apparaat van openbaar onderwijs niet kunnen handhaven. Het leeuwendeel van de begroting zal moeten worden besteed aan de sterke arm van Vadertje Staat: de jeugd zal worden opgeleid tot Guardia, soldaat of marinier en de onderwijzer zal een arm verlaten ambtenaar worden, weggevaagd door de crisis uit het openbare leven. De nieuwe volkshuishouding zal daarentegen vele duizenden scholen meer stichten, vele duizenden leraren en onderwijzers meer in dienst stellen en talrijke beroepsscholen oprichten voor kunst, techniek en wetenschap. bijv. scholen ter opleiding van arbeiders in de landbouw, boomkwekerij, enz. Een gedeelte van zulk personeel bestaat reeds onder het huidige stelsel. Binnen een klein aantal jaren zal het ontbrekend deel zijn vorming hebben genoten en in dienst van de gemeenschap aan de vooruitgang van de mensheid kunnen medewerken.[38]

XXV. Plaatselijke raad van economie

Er zijn drie vormen van economie die in toepassing kunnen worden gebracht, een paar zijn in ruimen mate onderzocht en beproefd, terwijl de andere nog nauwelijks ruw geschetst is:

Om de goederenruil te vergemakkelijken, zijn er deze drie mogelijkheden:

Wij aanvaarden de laatste vorm van consumptie: er zal niet geconsumeerd worden naar behoefte, want…. behoefte is er in oneindig grote verscheidenheid en mate, doch de bestaande middelen zijn (nog!) beperkt. Er zal dus een consumptie moeten zijn die gelijke tred houdt met het peil van de productie.

Onder het kapitalistisch stelsel is er een grote klove tussen producent en consument. Maar bij het gesocialiseerde, economische systeem zal er volledige eenheid bestaan tussen de producent en de consument, omdat men niet meer werkt dan nodig is om te consumeren en vereist om ruimschoots in de behoeften van de maatschappij te voorzien.

* * *

Nadat men de productie en de distributie in elke Industrieraad geregeld heeft, zodat er als het ware één grote coöperatie is ontstaan, waarin allen dezelfde rechten en dezelfde plichten hebben; — wanneer men die organisatie heeft tot stand gebracht, waar niemand leeft van andermans arbeid en ieder naar beste krachten, hetzij op lichamelijk dan wel op geestelijk gebied, heeft bijgedragen tot het eindresultaat van de productie, dan zal het nodig zijn, dat al die verschillende takken van arbeid zich plaatselijk coördineren in één verband, dat de Lokale Raad van Economie heet. Die raad is de vertegenwoordiging van de producenten zowel als van de consumenten in een bepaalde plaats.

Alle industrieraden: die voor het levensmiddelenbedrijf, die voor het bouwbedrijf, die voor het kledingbedrijf, die voor het landbouwbedrijf, die voor het veeteeltbedrijf, die voor het bosbouwbedrijf, die voor de mijnindustrie en natuurlijke rijkdommen, die voor het visserijbedrijf, die voor het transportbedrijf, die voor het P.T.T.-bedrijf, die voor het typografenbedrijf, die voor het kredietwezen en ruilverkeer, die voor de metaalindustrie, die voor de chemische industrie, die voor de glas- en aardewerkindustrie, die voor licht-, kracht- en waterbedrijven, die voor de gezondheid en tenslotte nog die voor de cultuur — als deze raden tenminste alle bestaan — hebben hun vertegenwoordiging in de Lokale Raad van Economie.

Deze raad komt niet tussenbeide in interne aangelegenheden betreffende de fabrieksraad, het syndicaat, de industrieraad, maar wel als het gaat om de krachten van de raden te regelen voor een bepaalde samenwerking van twee of meer industrieraden. De taak van dit instituut is dan ook zuiver een functie van het sluiten van relaties, studies maken van de economie in de ruimste zin des woords, verbindingen van de plaatselijke takken van arbeid onderling mogelijk te maken en relaties van deze met die uit andere plaatsen tot stand te brengen. Op zijn periodieke congressen lost deze raad alle kwesties op, die van groter gewicht zijn dan dat het eenvoudige verband van syndicaten onderling of de arbeidersraden ieder voor zich, ze zouden kunnen oplossen.

De Economische Raad vervangt de tegenwoordige politieke organen als gemeentebesturen, deputaties, e.d. Wanneer eenmaal het economisch leven geregeld is, dan zal er een samenleving ontstaan, waarin men naar beste weten en kunnen kan leven. Toch zal de Plaatselijke Raad van Economie in geval van nood — contrarevolutie bijv. — de taak van verdediging en aanval kunnen vervullen, het scheppen van vrijwilligerscorpsen voor de strijd of het lichten van militanten voor de verdediging van de revolutie, enz. Of de raad zuiver economisch ordenend zal zijn, hangt af van de omstandigheden die buiten de gemeenschap om op de sociale orde invloed uitoefenen.

In haar boezem delen de behoeften van alle takken van arbeid zich mee, de gehele volkswil weerspiegelt zich in deze raad. Zo kan men de productie opvoeren in deze of gene raad, ze daar verminderen en in een vierde tak van arbeid helemaal opheffen, wanneer andere plaatsen beter zijn ingericht door een gunstiger ligging, bijv: dichter bij de benodigde grondstoffen of plaatsen van transport.

In de korte bespreking van de organen van de nieuwe economie zal men hebben kunnen zien, dat de nieuwe organisatie geen klasseapparaat meer is voor 'het uitbuiten of onderdrukken van deze of gene. Alle mannen en vrouwen, zonder onderscheid, worden ondergebracht in de nieuwe volkshuishouding, zodra zij de leeftijd hebben gekregen om werk te verrichten. Maar de arbeid moet in de nieuwe economie een sociale plicht zijn! Wanneer men deze niet spontaan en vrijwillig wenst uit te voeren, sluit men zich willens en wetens buiten de productiegemeenschap en mist men derhalve ook de voordelen aan het deelnemen in die samenleving verbonden!

En wie de bedrijven kent, d.w.z. de arbeidersorganen, weet ook, welke dwangmiddelen een syndicaat kan toepassen, zonder dat hij de hulp daarbij hoeft in te roepen van het politioneel, rechterlijk of militaire apparaat.

Wij willen niet zeggen, dat in de nieuwe orde, zoals wij die hier hebben beschreven, hoegenaamd geen dwang kan worden uitgeoefend. Evenmin willen wij beweren, dat elk gezag volkomen zal worden uitgeschakeld. Wanneer de omstandigheden dit vereisen zou het zelfs helemaal niet denkbeeldig zijn! Maar men vergete niet, dat het stelsel de grootst mogelijke vrijheid toestaat en volkomen autonomie toelaat van het individu in de bedrijfsraad, van deze in het syndicaat, van het syndicaat in de industrieraad en van deze in de Plaatselijke Raad van Economie. Het komt dus niet van deze organen, als er fouten en gebreken blijken te bestaan! Zij kunnen zowel organen zijn, waar vrijheid heerst als waar dwang de boventoon voert. Te beweren, dat de kapitalistische staat als zodanig ook geen onderdrukkingsapparaat is, maar dat de arbeiders zelf er zulk een instituut van hebben gemaakt, is een ongerijmdheid, die wij stilzwijgend kunnen voorbijgaan. Integendeel, de nieuwe volkshuishouding, die geen economie van een bepaalde klasse is, die slechts het parasitisme bestrijdt en het voorrecht (de privilegie), zij zal geen dwangmiddelen van node hebben als het parasitisme en de privilegies verdwenen zijn. De mensen, die deel uitmaken van de Lokale Raad van Economie zijn geen politieke gezagsmensen, evenmin als de gedelegeerden in bedrijfsraden, syndicaten en industrieraden dit zijn. De zitting van de leden is maar tijdelijk, hun invloed nooit permanent. Daarenboven kunnen zij te allen tijde worden afgezet, al zal men in deze niet voorbarig te werk mogen gaan. Heden ten dage zien wij toch iets dergelijks in de bestaande arbeidersorganisaties, nietwaar?

XXVI. Districtraden van Economie

Tot hieraan toe hebben wij ons enkel bezig gehouden met de fabrieken, de administratie, vereniging en onderlinge organisatie van deze; met de aarde en de mijnen; met de transport- en communicatiemiddelen, enz.; doch dit alles slechts in lokaal verband. Wij hebben het plaatselijke leven aan een nadere beschouwing onderworpen en vergeleken met de tegenwoordige gemeenten op het platteland. Doch daarbij hebben wij een abstractie gemaakt, die er in de nieuwe volkshuishouding ten enenmale niet is, n.1. de lokalisatie. Onder het door ons beschreven stelsel is enkel een onderling verband van plaatsen mogelijk, echter in geen geval lokalisatie van de economie!

Er zijn in Spanje verscheidene streken, die worden begrensd door een eigen dialect, geschiedkundige feiten of aardrijkskundige ligging. Hoewel die grenzen niet steeds geëerbiedigd kunnen worden, daar een betere verdeling en onderverdeling van de Spaanse gewesten economisch zeer goed mogelijk zouden zijn, heeft de hedendaagse arbeidersbeweging deze regionen aangegrepen als middelpunten van actie, administratie en propaganda van haar denkbeelden. In de toekomst zullen zij dan ook georganiseerde, economische centra worden.

De Lokale Raden van Economie in stad, gemeente of plattelandsdistrict, verbinden zich onderling om zodoende te komen tot de vorming van Districtsraden van Economie, die precies dezelfde functie hebben als de plaatselijke Raden, maar dan over grotere uitgestrektheden dan de lokale Raden hun invloed laten gelden. Wij krijgen dan op die manier de Raad van Economie van de Balearen, de Raad van Economie van Catalonië, de Raad van Economie van Baskenland en Navarra, de Raad van Economie van Galicië, enz., enz. Elke zone zal zijn volstrekt autonoom beheer hebben; iets wat alleen mogelijk is onder dit economisch stelsel. Onder het kapitalistisch regiem zal men een dergelijke ordening nooit kunnen doorvoeren. Natuurlijk, autonomie wil niet zeggen insolidariteit, onafhankelijkheid! Er zijn geen onafhankelijke gebieden in Spanje, d.w.z. streken waar men volkomen een eigen economisch leven kan leiden, al zijn er weliswaar armere en rijkere districten in het land.[39]

Het spreekt vanzelf, dat in de regionale economie de mensen, die daarin een functie bekleden, beter de vraagstukken kunnen beoordelen welke in hun eigen gebied bestaan dan die welke er in andere streken voorkomen. Voor de eigen problemen zal men meer animo hebben en met groter ambitie werken dan voor vraagstukken uit een andere streek van het land. Zo zal echter de cultuur aan waarde en betekenis slechts toenemen! Kropotkin heeft zeer gelijk, als hij de kunst, welke er bijvoorbeeld in de vrije steden van de Middeleeuwen werd uitgeoefend, prijst. Men moet echter niet vergeten, dat de zo belangrijke kunstwerken meer een gevolg zijn van het temperament dan van de geest van het gebied, waar zij worden aangetroffen. Wij moeten de cultuur niet zoeken in een afzondering van andere gebieden, maar veeleer in een voortdurend contact met die gebieden.

Wij zullen zien, dat er, afgezien nog van deze administratieve, economische en regionale eenheid, ook permanente landelijke verenigingen zijn, die zullen weten tegen te gaan, dat er een regionale afsluiting van een bepaald district op cultureel terrein plaatsvindt.

De Districtsraad van Economie maakt de statistieken op met behulp van de Raad voor het Kredietwezen en Ruilverkeer, aangaande productie en consumptie, bevolking, arbeidskrachten en grondstoffen van zijn gebied. Ook voert hij openbare werken uit, die door de plaatselijke organen niet kunnen worden tot stand gebracht. In samenwerking met alle verenigde, lokale raden sticht hij instituten voor onderzoek en studie, doet alle moeite om de productie van het gebied omhoog en de modernste werkmethoden op wetenschappelijk en landbouwkundig terrein in te voeren. Ook zorgt deze raad voor bosaanplanting en het exploiteren van nieuw gewonnen landerijen in bosstreken, door het aanléggen van bevloeiingswerken, gebruik van kunstmest, enz.

Wel zal men vooraf rekening moeten houden met het feit, dat men niet zoals onder het kapitalistisch stelsel door de emigratie als veiligheidsklep te gebruiken ’s jaarlijks een aantal consumenten het land kan uitlozen. Integendeel, men zal moeten zorgen niet enkel voeding, kleding en huisvesting beschikbaar te hebben voor degenen, welke onder het kapitalistische stelsel dat alles moeten ontberen, maar ook die arbeidskrachten in het land een taak verschaffen in het productieproces.

Geen enkel regiem zal zozeer het streekleven respecteren met al zijn gewoonten, met zijn dialecten of streektaal, met zijn zeden en geest, dan het stelsel, dat wij voorstaan en waarin de grootst mogelijke coördinatie gebaseerd is op de meest volkomen autonomie van elk lid van de maatschappij, vanaf het individu tot aan de lokale raden van economie toe.

Gij, patriotten van Catalonië, Baskenland, Galicië en Andalusië, kunt de weg vinden waarlangs gij uw verlangens zult kunnen verwezenlijken!

De Districtsraden van Economie zullen op gezette tijden hun congressen houden, waar hun leden worden ge- of herkozen, waar men het programma van actie behandelt, waar ieder zijn initiatief kan tonen en zijn stem kan laten horen.

De Districtsraden van Economie vormen met behulp van delegaties, of door stemming op congressen, de Federale Raad van Economie, het hoogste ordeningsinstituut van ’s lands economie.

XXVII. Nationale federatie van industrieraden

Wij hebben nu al het schema van de coördinatie van de economie in de lokale, zowel als in de regionale organisatie, door middel van de Plaatselijke en Districtsraden van Economie, beschreven. Wij zouden op die wijze kunnen voortgaan met het schetsen van de Economische Organisatie tot en met de Federale Raad. Toch is er nog een noodzakelijke schakel in de coördinatie, met name die, welke de Industrieraden landelijk verenigt.

Onze achttien Industrieraden verbinden zich onderling, in hoger verband, zodat wij 18 nieuwe instellingen krijgen, te weten:

Zo verkrijgt men nóg een permanent contact tussen alle Industrieraden, dat voor de een wat meer dan voor de andere, van essentieel belang is. De taak van deze Nationale Federatie overschrijdt niet de grens van haar arbeidsveld. Zij zal resoluties kunnen aannemen, die geldig zijn voor het geheel door haar bestreken gebied, tot betere coördinatie opwekken, de fusie van ondernemingen tot stand brengen, het overplaatsen van instellingen uit het ene district naar het andere, de verdeling van alle arbeidskrachten, grondstoffen en hoeveelheid van de aanwezige productie over haar arbeidsveld bewerkstelligen. Zij kan uitvindingen die vooruitgang brengen, doen invoeren in de bedrijven, zorg dragen voor speciale instellingen voor Onderzoek en de hoogste inrichtingen voor Studie en Wetenschap, welke in haar gebied voorkomen. Van deze Federatie zijn o.m. afhankelijk: de huidige scholen ter opleiding van ingenieur, de faculteiten van de universiteiten, te weten de chemische, fysische, enz. Deze Federaties vertegenwoordigen een bepaalde tak van de Arbeid, terwijl de Federale Raad van Economie een soort maatschappelijk tegenwicht vormt, daar in die Raad de leden niet worden gekozen door de Industrieraden, maar door de Districtsraden van Economie. Dit tegenwicht kan, ingeval van nood, het corporatief vakbelang inbinden, zo dit in te grote mate in de Nationale Industrieraad tot uiting komt. De beslissingen van de Industrieraden kunnen dus door de Federale Raad van Economie ten zeerste worden beïnvloed!

Een wederkerige samenwerking door inlichtingen en voorstellen zal in hoge mate vruchtbaar zijn.

Toch zullen in geval van nood, vooral in de eerste tijden van de revolutie, voor het bepalen van de arbeidswaarde en het te gebruiken ruilmiddel, het niet de Nationale Federaties van de Industrieraden, maar de Lokale, Districts- en Federale Raden van Economie zijn, die de normen hebben vast te stellen, welke gevolgd zullen moeten wor-den, en waardoor op deze wijze wordt voorkomen, dat elke Industrieraad zich aan een buitensporig hoge zelfoverschatting schuldig maakt.

De ruil van producten, arbeidskrachten, enz., in het algemeen gesproken de verbindingen tussen de verschillende Industrieraden enz. zullen tot stand worden gebracht, niet door de Nationale Federaties van Industrieraden, maar door de Raden van Economie.

XXVIII. Federale raad van economie

Eindelijk zijn wij dan gekomen bij de Federale Raad van Economie, die het middelpunt is van de hoogste ordening des lands. Wij zijn uitgegaan van de cel: arbeider, boer, mijnwerker, visser, in ’t kort gezegd, van de mens zelf. Trapsgewijs zijn wij toen naar boven geklommen en hebben de eerste cellenbouw gezien van die individu- en, die in de maatschappelijke orde dezelfde functie uitoefenen. (Cellen waren Fabrieksraad, Boerenraad, Scheepsraad, Mijnraad, enz.). Deze groepen van personen zagen wij georganiseerd in de Syndicaten en tenslotte ook in de Industrieraden, waarin alle krachten zich verenigden, die gezamenlijk een volledige functie van de economie kunnen waarnemen. Wij hebben voorts gezien, hoe de Industrieraden zich verbonden tot de Plaatselijke Raad van Economie en onderling zich verenigden tot een hogere orde in de Nationale Federaties van Industrieraden. Met behulp van de Plaatselijke Raden van Economie ontstaan er eenheid en verband in de lokale orde van de Arbeid. Hetzelfde vindt plaats in de regionale orde door middel van de Districtsraden van Economie, terwijl de nationale orde tot stand komt door middel van de Federale Raad van Economie. Deze laatste Raad wordt gevormd door de delegaties van de Districtsraden van Economie.

Geen enkel principieel gezag zal er gepaard gaan aan de door ons geschetste organisatie, een organisatie, die gedeeltelijk reeds is terug te vinden in onze hedendaagse, antikapitalistische beweging. Geheel het economisch stelsel kan bij de nieuwe cultuur worden aangepast. Dit zal beantwoorden aan het intens verlangen de vrijheid van het individu te combineren met de plicht tot werken in de nieuwe sociale orde. Dan zal er niet langer zijn een ruil van producent naar consument, maar een productie voor de hele maatschappij, waarin de arbeider persoonlijk niet kan weten wie de vruchten van zijn arbeid zal ge- of verbruiken.

Wij vatten de volkshuishouding op als een eenheid, en zulks niet als gevolg van een langdurige en uiterst zware studie, gepaard gaande aan een evenzo langdurige hersenpijniging, maar op grond van de feitelijke toestanden. Het kan nu eenmaal moeilijk anders, want het revolutionaire zowel als het reactionaire initiatief gaan beide uit van de economische eenheid. Aan de ene kant wil men de socialisatie en aan de andere kant de staatshuishouding.

Wat absoluut buiten alle mogelijkheden ligt, dat is het economisch individualisme. En een dergelijk individualisme zou evengoed zijn het in lokaal verband doorvoeren van een economisch stelsel, of alle functies van de volkshuishouding doen waarnemen door kleine, onbetekenende groepen van mensen. In de betrekkelijk dichtbevolkte landen, waar het grondgebied beperkt en de hulpbronnen weinig in aantal zijn, moet men de economie wel volgens een bepaald plan inrichten en kan men die niet overlaten aan een met veel verspilling van tijd en arbeid gepaard gaand individualisme. Hoe is dit alles te rijmen met de veelvuldigheid van smaken, neigingen en sympathieën? Het eeuwige verlangen naar onderscheiding zal zich ongetwijfeld op duizenderlei manieren uiten. Het individu mag niet verstikken door deze of gene nivellering. Maar kan men het wel nivellering noemen, als men door zijn maatschappelijke arbeid bijdraagt tot de productie en de sociale opbouw?

Wij menen van niet. Bovendien kan men persoonlijke afwisseling in de productie krijgen, buiten de verplichte sociale arbeid om. Wanneer wij eenmaal in het productieproces hebben ingeschakeld alle arbeidskrachten van de leeftijd, waarop men in staat geacht kan worden arbeid te verrichten en aan de andere kant partij getrokken hebben van de geweldige middelen, welke techniek en wetenschap ons heden ten dage aan de hand doen, dan zal het arbeidsprogram niet langer een voortdurende uitputting van de mens zijn. Maar integendeel: een paar uur per dag gewijd aan het produceren voor de mensheid zal reeds voldoende zijn om de maatschappij te laten genieten van een niet te versmaden bestaansminimum. Dan zal het individualisme, de persoonlijke neigingen, kortom: het zich onderscheiden ruimschoots gelegenheid hebben zich te uiten. Natuurlijk zou dit een economie zijn voor degenen die aan productie, artistieke afwerking enz. de hoogste eisen stellen en niet de leidende economie.

Wij zullen rekening moeten houden met het feit, dat de tijden voortdurend veranderen en dat zich in het productieproces een enorme revolutie voltrokken heeft, zodat onze jeugdbeschouwing van de arbeid niet meer overeenkomt met de eisen van heden en nieuwe methoden absoluut onontbeerlijk zullen zijn. Een sociale volkshuishouding zal, hoe men die overigens ook zou willen noemen, gebiedende eis zijn en beantwoordt aan de evolutie van de moderne economische wereld. Dat te willen ontkennen zou gelijk staan met zich op te sluiten in het utopisme van zijn eigen kleine wereldje.

De Federale Raad van Economie, die — van de eenvoudigste tot de meest samengestelde toe, van onder naar boven — door de arbeidscellen gevormd wordt, bindt de hele volkshuishouding van het land en is het resulterend orgaan van een oneindig complex krachten, die samenkomen voor éénzelfde doel: meer te produceren en beter te distribueren.

Als het socialisme — en hieronder verstaan wij hier alle schakeringen van het socialisme, van het revolutionair-libertaire tot het politieke toe — van de aanvang af waren overeengekomen propaganda te maken voor de vervanging van het politieke en economische stelsel van het kapitalisme, en daarbij helder en klaar de organen hadden uitgestippeld, die de bouwvallige organen van het heersende regiem moeten vervangen, dan zouden wij er heden ten dage anders hebben voorgestaan. Er werd daarentegen voor een belangrijk deel propaganda gemaakt vóór de Staatsidee, vóór de valse gedachte, zo spoedig mogelijk het apparaat van de Staat te veroveren en van daaruit nieuwe wetten uit te vaardigen. Anderzijds kon het revolutionaire deel, in zijn verwoede strijd tegen zijn tegenstander, die van plan was en ook nu nog van plan is het zo mogelijk geheel en al uit te roeien weinig aandacht besteden aan de opbouw van de nieuwe maatschappij. Heel de geschiedenis van de revolutionaire arbeidersbeweging is een geschiedenis van heldenmoed en grenzeloze zelfverloochening. Maar wanneer de massa het probleem van de sociale omvorming aandachtig in ogenschouw zal kunnen nemen, dan zal het blijken, dat deze omwenteling niet tot stand gebracht wordt door de Staat, doch door de organisatie van de producerende arbeiders. Deze norm hebben wij gevolgd en om zulk een nieuwe orde van zaken in het leven te roepen hebben wij tot dusverre nog niet nodig gehad de hypothese van een hogere macht dan die van de georganiseerde arbeid.

Als iemand ons kan zeggen op welk moment de Staat zal kunnen overgaan in een economische organisatie waarin private eigendom, parasitisme, bevoorrechting en zogenaamde cultuur zullen ophouden te bestaan, zullen wij hem ten zeerste erkentelijk zijn.

De opheffing van de Staat kan geen langzaam proces zijn. Het moet het werk van de revolutie zijn hem geheel en al af te schaffen en het is een taak, die daarmee is afgelopen. De revolutie geeft al dan niet de sociale rijkdom in handen van de producenten. Als zij dit wel doet en de producenten organiseren zich voor de productie en distributie van de collectieve producten, zal de Staat niets meer te doen hebben. Bewerkstelligt zij daarentegen niet een overgave van de sociale rijkdom aan de producenten, dan is de revolutie niet meer dan een leugen geweest en de Staat leeft voort.

Onze Federale Raad van Economie is geen politieke macht, maar een economisch ordenend lichaam, dat zijn bevelen van onderen op ontvangt en zich in zijn doen en laten heeft te schikken naar de regionale en nationale congressen. Het is een lichaam, dat verbindingen tot stand brengt zonder meer. Van deze Raad hangt de internationale handel af, de transacties met andere landen, die geen zaken van plaatselijk belang zijn en die niet mogen worden overgelaten aan kleine bevolkingsgroepen of zelfs aan enkele individuen, zoals dat thans geschiedt onder het kapitalistische bewind; maar die zaken zijn van maatschappelijk belang, zaken waarbij allen betrokken zijn. Tot hieraan toe dient de speculatie bestreden en onderdrukt te worden.

De Federale Raad van Economie zal een belangrijke rol te vervullen hebben in het propageren van de nieuwe normen, in het binnendringen in de verschillende delen van het land, in het bevorderen van de nationale solidariteit, in het stimuleren van de nieuwe methoden van arbeid, landbouw enz., in het verdelen van de arbeid over verschillende gebieden en ambachten. Op de basis van de gezamenlijke statistieken die onder zijn arbeidsveld vallen, zal deze raad op elk ogenblik van de dag kunnen weten, hoe de werkelijke toestand van de volkshuishouding is, waar zich zwakke plekken bevinden en waar de productie wordt overtroffen. Ook kan deze raad terstond de tekorten waarnemen, die er op het gebied van transport- en communicatiemiddelen kunnen voorkomen. Ook kan deze raad constateren, waar er nieuwe wegen moeten worden aangelegd, nieuwe culturen ontgonnen en nieuwe fabrieken opgericht. En daar, waar de districten zelf niet over de nodige middelen beschikken, kunnen zij landelijke hulp verschaffen, opdat de nuttige arbeid zijn gang vindt.

De raad zal niet de beschikking krijgen over politie in welke vorm ook, om aldus zijn voorstellen en ideeën met geweld in toepassing te kunnen brengen. In de burgerlijke parlementen kunnen wetten worden uitgevaardigd, die niemand begrijpt noch wenst, met uitzondering dan van belanghebbenden. Om die wetten in vervulling te doen gaan, heeft men politie nodig. In de Federale Raad van Economie, waar het hoogste gezag zal bestaan in cijfers en statistieken, zou elke dwang in strijd zijn met de productie en derhalve onvruchtbaar alsook onmogelijk. Het rijk van de parlementsredenaars zal worden vervangen door dat van de statistische gegevens, die zeker welsprekender en waarheidsgetrouwer zullen zijn.

De Revolutie der Vrijheid

XXIX. Economie en vrijheid

De anarchie, d.w.z. de vrijheid, kan gebonden zijn aan de meest verschillende economische omstandigheden, wanneer die tenminste niet, zoals dat bij het kapitalistische monopolie het geval is, deze vrijheid ontkennen. Men kan evengoed anarchist zijn achter een Romeinse ploeg als op een moderne tractor. Men kan dat zijn in een eenvoudige kleermakerswerkplaats, maar ook in een gerationaliseerde fabriek. Anarchist kan men zijn, wanneer men zich in overvloed baadt, maar ook als men ontberingen en gebrek lijdt. Je kunt het in een comfortabel paleis zijn, maar evengoed in een krotwoning. De anarchie is een houding van de geest tegenover het leven en kan zich dus uiten in alle, behalve gemonopoliseerde, toestanden. Want in alle omstandigheden kan de mens zijn eigen meester zijn, de heerschappij van eigen willen opeisen en die van een ander verwerpen.

De ontkenning van het gezagsprincipe van mens over mens is niet gebonden aan het tot stand komen van een bepaald economisch peil, zoals het marxisme verkeerdelijk denkt. Dit wil zich verwezenlijken als noodzakelijk gevolg van de kapitalistische evolutie. De anarchie daarentegen heeft veel meer behoefte aan een zeker beschavingspeil, bewustheid van de massa van eigen krachten en bekwaamheid tot zelfbestuur. Idioten kunnen geen anarchisten zijn en de bescherming van dezen zowel als van de jeugd in gezin en maatschappij is een plicht van menselijke solidariteit jegens de zwakkere en minder ge-schikte broeders.

Niettegenstaande de mogelijkheid als anarchist te kunnen leven in welke staat van ontwikkeling de economie zich ook verder moge bevinden, oefenen de materiële omstandigheden des levens ongetwijfeld een machtige invloed uit op de geestesgesteldheid van de mens. In een tijdperk van ontberingen ontwikkelt het individu zich als een egoïst en insolidair wezen. In een tijd van overvloed is het daarentegen edelmoedig, ruimdenkend en in ’t algemeen gesproken voorbestemd om een goed buur te zijn, iemand met wien men in volle harmonie zal kunnen leven.

Alle tijdperken van gebrek en ellende zijn perioden van verdierlijking van de gewoonten, van zedelijk verval, van een hevige strijd van allen tegen allen om het dagelijks brood. In dit opzicht kan men zeggen, dat de economie ernstig in het geestelijk leven van het individu ingrijpt en grote invloed uitoefent op de sociale samenleving. En daarom zoeken wij naar omstandigheden die meer comfort, betere uitkomsten en een prettiger leven kunnen verschaffen. Wij doen dit niet alleen, omdat het zeer menselijk is te streven naar een leven, waarin steeds minder bezigheden en materiële zorgen zijn, maar ook, omdat deze levensvoorwaarden een waarborg geven voor gelijke en solidaire betrekkingen tussen de mensen.

Wij houden niet op anarchist te zijn, als wij een knorrende maag in onze body voelen, maar met een lege maag voelen wij ons daarom nog niet beter op ons gemak! Wij wensen daarom een economisch stelsel, waarin overvloed, welvaart en genot in het bereik liggen van een ieder.

Deze wens onderscheidt ons, revolutionairen, echter niet van alle andere sociale bewegingen. Het ideaal van alle sociale stromingen is, zonder uitzondering, dit: in overvloed levensmiddelen te brengen in het bereik van allen. Wat ons van andere bewegingen op sociaal terrein onderscheidt, is ons anarchistisch principe, dat wij boven die “overvloed” stellen. Voor ons gaat de vrijheid boven de overvloed en wij geven de voorkeur aan de vrijheid boven een algehele verzadiging onder staatsdwang, boven slavernij en andere gemeniteiten en daarbij dan nog een volle maag…

Als wij economisch in het algemeen het communisme voorstaan, dan is dit niet, omdat dit systeem een deel uitmaakt van, ja innig verbonden is met, de anarchie. De laatste kan verwezenlijkt worden in velerlei vorm van economische, individuele en collectieve regelingen. Proudhon verbond haar met het mutualisme, Bakoenin met het collectivisme en Kropotkin met het communisme. Malatesta heeft de mogelijkheid van anarchie voorzien in gemengde vormen van al deze stromingen en zulks vooral in de eerste tijden. Tarrida del Mármol en Mella hebben de zuivere anarchie voorgestaan, zonder economische adjectieven, omdat die de vrijheid van experimenteren veronderstelt of althans het nemen van proeven op elk terrein, zoals elk tijdvak en elke plaats dit het geschiktst oordelen.

Wat wij er van kunnen zeggen is dit: op economisch gebied moeten wij een stelsel in het leven roepen, waaronder gelijkheid en rechtvaardigheid bestaan en overvloed van productie mogelijk is. Omdat de overvloed, of althans de voorziening in de behoeften van de mensheid, een mentaliteit schept en een geestesgesteldheid, welke zeer verschillen van die wij thans aantreffen als gevolg van gebrek en nooddruft. In comfort, in overvloed en gerief voor allen in het algemeen, liggen hechte grondslagen voor vrijheid en solidariteit. De wolf-mens kan niet eerder een waarachtige broeder van de ware mens worden dan in welverzekerde stoffelijke omstandigheden.

Als de anarchie zich al kan handhaven onverschillig hoe de omstandigheden zijn, waaronder het mensdom leeft, het communisme bijvoorbeeld kan alleen in toepassing worden gebracht als er overvloed van productie is. Zonder deze loopt het steeds gevaar schipbreuk te lijden. In het communisme is iets edelmoedigs en deze edelmoedigheid ontbreekt, of vermindert althans, bij een voorkomende schaarste van levensmiddelen en andere productie. Tenslotte wordt de edelmoedigheid langzamerhand geheel verdrongen door de zelfzucht, het wantrouwen, de concurrentie en de strijd voor het brood van alledag.

Wij wensen daarentegen de overvloed, omdat een dergelijk economisch systeem met een minieme inspanning het leven van allen veilig stelt. En niet, omdat de anarchie niet tot stand kan komen door de anarchisten zónder een dergelijk stelsel van economie. Wij wensen de overvloed, omdat de volkeren meer gebaat zijn bij een geriefelijk bestaan dan bij historische ontberingen, zoals zij die steeds hebben moeten doorstaan. Wij verkiezen de overvloed, omdat de massa met een materieel veilige toekomst beter ons levensideaal zal begrijpen en beter op prijs zal stellen de voordelen van solidariteit van de arbeiders aan de ene kant en de opheffing van de particuliere monopolies aan de andere kant; alsook beter zal leren waarderen de praktijk van de gemeenschappelijke arbeid en de goede harmonie van de arbeiders onderling. En boven dit geestelijk en stoffelijk gebied, in de ruimste zin des woords, zal de anarchie de algemene uiting worden van het collectieve leven en niet, zoals nu, opgroeien als een exotische bloem in idealistische en zich zelf verloochenende karakters.

Wij stellen ons daarom de economische reorganisatie van de toekomst voor zonder enigerlei dogma en vrij van alle vooroordeel en eigengereide stelsels. Het communisme zal de natuurlijke vrucht zijn van de overvloed. Wanneer deze overvloed niet mogelijk is of niet te verwezenlijken mocht zijn, blijft het communisme een ideaal, een koers die de vooruitgang zal moeten nemen, maar wordt het niet een feit! Op elke plaats en in elke atmosfeer zal men voor die producten, welke men beschouwt als in overvloed voor te komen, tot een oplossing moeten komen om te bepalen welke graad van communisme, collectivisme of mutualisme daarbij zal heersen. Dit is een kwestie van vrij akkoord, goede verstandhouding, bereidwilligheid en mogelijkheid. Waarom te dezen opzichte reeds nu een bepaalde zienswijze opdringen? Wij, die vrijheid in ons schild voeren, kunnen nóch mogen haar op economisch gebied negéren. Vrije experiment derhalve, vrije tentoonspreiding van initiatief, onderzoek en nuttige inspiraties.

Wij hebben evenals anderen een zekere toekomstbeschouwing. Wij wensen, dat het vrijheidsideaal — de anarchie — ophoudt een bloot verlangen te zijn, maar zich in daden omzette. De economische, politieke, morele en geestelijke omstandigheden van tegenwoordig staan ons slechts uiterst kleine porties van die vrijheid toe. Wij kunnen vrijuit denken, zolang wij de politieke en maatschappelijke belangen van de bevoorrechten niet in gevaar brengen. Wat echter de vrije arbeid betreft, zijn de hinderpalen van dien aard, dat wij van de wieg tot het graf niet meer vrijheid genieten dan een vogel in zijn kooi, omdat tot in de intiemste zaken toe, de Staat pleegt in te grijpen.

Wij willen, dat alle mensen het recht hebben te leven, te werken, te consumeren en te genieten. Zulks vooronderstelt een regiem van gelijkheid en rechtvaardigheid. En ofschoon gelijkheid in armoede rechtvaardiger en wettiger is dan een regiem van bevoorrechting, wensen wij toch niet alléén gelijkheid, maar eisen wij ook op: overvloed! En deze stand van zaken zal meer ten gunste van onze beweging uitwerken dan welke andere te bedenken propagandamiddelen ook.

Zonder bij voorbaat andere oplossingen af te wijzen, propageren wij de onze om economisch gemakkelijker tot overvloed te komen; en wel tot een overvloed, die niet gemonopoliseerd is, maar terstond in dienst staat van de consumptie, van de voorziening in de noodzakelijke behoeften van de mensheid; iets, wat niet gegeven is onder het kapitalistisch systeem, waar de overvloed een bron van ontberingen is, min of meer gelijkende op die welke voorkomen in tijden van schaarste.

Wij handhaven de vrijheid van plaatselijke organisatie in elk bedrijf, van vrij experiment enz. Natuurlijk! Maar één ding mogen wij niet vergeten: wil er overvloed zijn, dan moet men zijn toevlucht nemen tot de industriële techniek en de moderne landbouw. De Romeinse ploeg, noch de werkplaats van de ambachtsman kunnen ons hierbij van dienst zijn, evenmin als de primitieve smederij. Iemand, voor wie de mechaniek geen geheimen oplevert, zal wel in staat zijn helemaal alleen een automobiel te fabriceren. Maar al is van het standpunt van volledige vrijheid bezien, een individueel fabricageproces niet verwerpelijk, is het daarom wel juist doenlijk, als men het van de praktische kant beschouwt?

Een boer kan zijn tarwe zaaien, zoals zijn voorvaderen dit duizend jaar geleden ook gedaan hebben. Maar doet dit iets aan het feit af, dat hij de gemeenschap op die manier van grote voordelen berooft? Een passende selectie zaden en een juiste bemesting kan de oogst aanzienlijk doen stijgen, terwijl een modem ingerichte automobielfabriek honderdduizend maal meer kan produceren dan wat bij individuele productie mogelijk zou zijn. (Dit laatste zou misschien overeenkomen met één hele auto gedurende het aardse bestaan van de producent!). Laten wij vooral niet vergeten, dat het noodzakelijk is, zo spoedig mogelijk tot overvloed van producten te komen en tot een welvaart voor allen. En laten wij daarbij niet uit het oog verliezen, dat techniek en wetenschap ons hierbij van groot nut kunnen zijn.

De bevolking is aanzienlijk toegenomen, zodat de ruimte voor elk afzonderlijk steeds kleiner wordt. Daarenboven zijn de behoeften van de mens duizendmaal gestegen bij die van de primitieve mens, of wij kunnen wel haast zeggen reeds bij die van de mens van een honderd jaar geleden. Het sociale leven is heden ten dage duidelijker waarneembaar dan bij de schaarse volksstammen in bossen en valleien van twee of drieduizend jaar terug. Leven in een maatschappij wil echter zeggen aanvaarden van een maatschappelijke moraal. En dit te meer vandaag, nu wij door buren omringd zijn en in werkplaatsen en ontspanningsoorden gezamenlijk onze tijd plegen door te brengen. Wij willen ons kleden met wollen goederen en geriefelijke schoenen. Wij willen er een radiotoestel, schrijfmachine, elektrisch licht, enz. op na houden. Dat wil zeggen, dat wij bij de dag afhankelijker worden van de moderne industrie. En opdat er overvloed zij, moet de huidige industrie in zijn mogelijkheden worden vooruitgebracht, zodat wij al meer en meer met zuiver mechanische arbeid krijgen te doen.

Welnu, de moderne industrie, zowel als de moderne landbouw, stellen zichzelf als economische grens “doe wat je wil”. De moderne industrie is een mechaniek, dat zijn eigen ritme heeft. Het menselijk ritme is niet hetzelfde als dat, wat de machine kenmerkt. Maar toch bepaalt het ritme van de machine dat van de mens.

Met de revolutie wordt de private eigendom van de fabriek opgeheven. Als de fabriek er echter moet zijn, en naar onze mening zelfs geperfectioneerd moet worden, dan moeten wij de voorwaarden voor haar functioneren terdege kennen. Door het feit, dat de fabriek in gemeenschapsbezit is overgegaan, wordt niets veranderd aan het wezen van de productie of aan de methode van produceren. Laat de distributie van de producten van dat ogenblik af op grond van gelijkheid plaats hebben en beantwoorden aan het voorzien in de behoeften van de mensheid en niet berekend worden naar overwegingen van speculatieve aard! De fabriek volgt daarom in haar arbeid het eigen ritme.

De fabriek is geen afzonderlijke organisatie met een eigen autonoom leven. Zij is een schakel in een ingewikkeld mechanisme, dat via de fabriek ter plaatse loopt naar het gebied, waarbij zij behoort en soms zelfs buiten de nationale grenzen. Het kenmerk van het moderne economische leven is de cohesie welke er plaats heeft over alle grenzen heen. Het economisch lokalisme gaat, of moet tenminste waar dit nog niet gebeurd is, naar het museum van oudheden.

Schrijver dezes heeft in zijn geboorteplaats een klein dal gekend, dat helemaal van elk contact met de beschaving was verstoken, zodat de economische lokalisatie daar nog maar een dertig of vijfendertig jaren verdwenen is. Men weefde de wol van eigen schapen, men maakte schoeisel van hout, men zaaide, oogstte en maalde de tarwe zelf en bakte zijn eigen brood. Geneeskundige kruiden van de plaats zelf maakten, dat er zelden medicamenten van elders voorkwamen. In welk opzicht was men dan afhankelijk van andere plaatsen? In kleinigheden slechts zonder enige betekenis. Men wist, dat er buiten het dal een hogere macht bestond, die de belastingontvangers en Guardia Civil stuurde. Het is een 30 a 40 jaar geleden, dat dit dorp, men kan wel zeggen autonoom leefde, dat de volkshuishouding zuiver plaatselijk was geregeld. Gelukkig is dit alles veranderd. Er kwamen geweven kleren uit Barcelona, uit Lancashire en wollen goederen uit Argentinië of Australië, katoenen stoffen uit Indië of de Verenigde Staten. Men kreeg radio, gemaakt in Duitsland of Engeland, koffie van Brazilië. Er kwamen schoenen, gemaakt in de fabrieken op de Balearen, enz. enz. Zou het ideaal zijn terug te keren tot de plaatselijke economie? Men zou daar in geen geval van harte mee instemmen. Men wil genieten van alle weldaden, die ’s mensen arbeid en intelligentie hebben gewrocht en nog zullen kunnen voortbrengen. Duizend en één banden hechten op deze wijze de meest onbetékenende vlek aan de nationale- zowel als aan de wereldeconomie.

Het boezemt ons geen belang in op welke wijze arbeiders, beambten en technici zich kunnen organiseren in een bepaalde fabriek of in een zeker landbouw- of veeteeltbedrijf. Dat is hùn zaak. Waar het echter wel op aan komt, is, dat van het eerste moment af aan, waarop de revolutie optreedt, de concentratie van alle krachten op productief zowel als op distributief gebied een feit wordt. En dit brengt met zich mede, dat de producenten zich allereerst in elke plaats, vervolgens ook met andere plaatsen van de provincie en van het landsgebied, als ook van het hele land, hebben te verstaan, totdat er een directe, internationale ruilverhouding van de producenten van heel de wereld tot stand komt.

Deze cohesie is onvermijdelijk voor het functioneren zelf van de productiebedrijven. Want indien de fabriek al afhankelijk is van het elektriciteitsbedrijf, is dit op zijn beurt weer afhankelijk van de motoren- en dergelijke fabrieken. Het is noodzakelijk te eten en te drinken, zoals men zich ook noodwendig moet kleden. Dit is dus al weer een zaak, die afhankelijk is van transportmiddelen, enz. De specialisatie op economisch terrein heeft de samenwerking van alle krachten nog noodzakelijker gemaakt. Wat kunnen de hoogovens van Bilbao of Sagunto uitvoeren zonder mijnwerkers, spoorwegarbeiders, boeren, bakkers, constructeurs van werken, duizend en een bedienden, die het met elkaar mogelijk maken, dat de hoogovens functioneren en dat de daarin werkzame arbeiders leven, rusten, eten, zich kleden, vermaken en onderwijs genieten? Het lijkt ons even overbodig te zeggen, dat de sneeuw wit en water vloeibaar is, als er op aan te dringen, dat concentratie op economisch terrein een gebiedende eis en dus onvermijdelijk is. Maar wat wij wel willen beklemtonen, dat is het feit, dat er niet bestaat, en ook niet moet komen, een lokalisme in de volkshuishouding. Dit toch zou het ons in geen enkele vorm mogelijk maken te leven op het peil, waarbij in de dringendste behoeften kan worden voorzien. De bevolking is toegenomen en neemt nog steeds toe, terwijl de eisen van het moderne leven steeds groter en omvangrijker plegen te worden.

Wij menen in onze libertaire kringen een kleine verwarring op te merken over wat een economische functie is: de sociale samenleving of de vereniging, die louter uit ontspanningsmotieven is opgericht. Visioenen van gelukkige luilekkerlanden, van vrije communes, beïnvloeden de mentaliteit van sommige kameraden. Maar het paradijs is een droombeeld van dichters uit het verleden. In de toekomst zijn de toestanden heel anders. In de fabriek zoeken wij geen geestverwantschap, zoals bij een huwelijk of bij het sluiten van ware vriendschap, geheel in de sfeer van maatschappelijke omgang. In de fabriek interesseert ons bovenal de arbeidsmakker, de collega, die zijn werk kent en het uitvoert zonder verwikkelingen te scheppen door onervarenheid enz. in de gang van zaken. De samenleving in de fabriek is niet gevestigd op de grondslag van zielsverwantschap, maar op grond van arbeidskwaliteiten, vakbekwaamheid. In één woord gezegd, de vereniging, die er in de nieuwe volkshuishouding tot stand komt op basis van geestverwantschap, heeft geen enkel specifieke functie in het economisch leven.

De “vrije gemeenschap” is een logisch product van deze opvatting van de geestverwante groep. Maar op economisch terrein zijn er geen “vrije communes”, omdat deze vrijheid ook onafhankelijkheid zou veronderstellen. Onafhankelijke gemeenschappen nu bestaan er op dit gebied volstrekt niet.

De “vrije gemeenschap”, van politiek of sociaal standpunt beschouwd, teneinde zelf haar interne aangelegenheden op een volstrekt soevereine manier te regelen, is één ding. Iets anders wordt het, als men ze van economisch standpunt beziet. Wat dit laatste betreft, is ons ideaal de maatschappelijke commune, nauw verbonden met het totale net van de huishouding in het land (of de landen) van de revolutie. Het economisch communisme is ook een instelling van de oude opvattingen van het gemeenschapsbezit. En wij, die de opheffing van de private eigendom van land, fabrieken en werktuigen voorstaan, willen niet, dat er in plaats van de vroegere particulieren eigenaar een bezitter komt van meerdere individuele personen, noch in gemeentelijk, noch ook in landelijk verband. Grond, fabrieken, mijnen, transportmiddelen en scholen zijn, moeten dit althans zijn, van allen. En onze arbeid op het land of in de fabriek maakt ons niet tot individuele bezitters van die grond of die fabriek, maar tot wezens, die bijdragen tot het algemeen welzijn, waaraan wij onze krachten naar lichaam en geest geven. Moet een goed gelegen commune, die voorzien is van de grootst mogelijke natuurlijke rijkdommen, van de beste gronden en bossen, van dit natuurlijk voorrecht genieten als eigenaresse? Waar zou dan wel de gelijkheid blijven en de rechtvaardigheid, waar wij economisch naar streven? Alles is van allen en de producten van de arbeid moeten rechtvaardig verdeeld worden, zoals ook de arbeid zelf rechtvaardig verdeeld moet zijn.

Men moet niet overgaan tot het verwezenlijken van revolutionair-economische verlangens in de geest van het lokalisme. Vrijheid en gelijkheid zijn niet gewaarborgd als er gebrek en ellende heerst. En de plaatselijke economie kan niet anders worden dan een volkshuishouding waar nood en ontbering wordt geleden. Men moet volgens een maatschappelijk criterium te werk gaan en een land, ja zo mogelijk de hele wereld, onderbrengen in één grote organisatie. De bepaalde fabriek of dat bepaald stukje grond is niet van hen, die er werkzaam zijn, maar van allen. En voor allen dienen ook de vruchten te zijn. Allen zullen ook de verantwoordelijkheid dragen voor een goed functioneren van deze productiemiddelen. De economie is heden ten dage een uitgestrekte organisatie en elke besnoeiing van dit orgaan kan niet anders dan nadelige gevolgen met zich slepen.

Alleen wanneer men de specialisatie in de arbeid opgeeft, kan men de vrije commune als economisch ideaal krijgen.

Welnu, voor de coördinatie van de economie hebben wij onze bepaalde denkbeelden en beginselen. Anderen zullen de hunne er van hebben. Elke discussie van nu kan ons de beslissing van morgen vergemakkelijken.

Wij herhalen, dat wij op economisch gebied niet tot basis nemen de culturele vereniging van geestverwanten. Wij nemen tot basis het bedrijf: de fabriek, het landbouwbedrijf, de mijn, de school, het schip. Elk bedrijf moet tot uiterste efficiency gebracht worden, zijn functies verdelen en de taak vervullen, die het in economisch verband krijgt waar te nemen. Er zal geen patroon zijn. Allen die hier tussenbeide komen zullen gelijke rechten maar ook gelijke plichten hebben. Allen zullen gelijk staan. Als het bedrijf klein is, zal er een speciale raad zijn, die benoemd wordt door de arbeiders in dat bedrijf. Als het bedrijf groot is, zal men behoefte hebben aan een coördinerende kerngroep van degenen, die werkzaam zijn in zulk een onderneming. Bovendien zal elk bedrijf, klein of groot, zich in verbinding moeten stellen met andere bedrijven, zowel voor de behoeften op het gebied van de productie als van die op het terrein van de distributie. Wij nemen dus voor elk bedrijf aan, dat er geen patroon uit het kapitalistisch tijdperk aanwezig is, maar wel een Fabrieks- of Bedrijfsraad of hoe die raad ook moge heten. Dat die Raad of dat Comité voor zover zij hebben op te treden, benoemd worden door de arbeiders uit dat bepaalde bedrijf en dat die Raad of dat Comité door de wil van de kiezers op elk gewenst ogenblik zal kunnen worden teruggeroepen. Iets dergelijks zal men krijgen, daar waar het de Raad van een Syndicaat betreft.

De comités of raden van elk bedrijf verenigen zich al naar de aard hun functie. Het is bij voorbeeld heel natuurlijk, dat alle bedrijven op het gebied van schoeisel, fabrieken zowel als distribuerende organen, in een bepaalde plaats zich met elkaar in verbinding stellen door middel van hun gedelegeerden en zodoende het productie- orgaan voor de schoenindustrie in het leven roepen. Zulk een vereniging zal er ook plaats hebben bij de overige takken van de kledingindustrie en zowel plaatselijk, volgens district als landelijk. Van minder belang is het aantal personen, dat zich met deze coördinatie bezig houdt. Men zal een dringend noodzakelijke realiteit moeten krijgen, die in overeenstemming is met de productievorm die wij als dan zullen hebben bereikt en de eisen welke een kapitalistische maatschappij ons stelt. Op hun beurt zullen de arbeiders in de schoenfabrieken zich in verbinding stellen met de werkplaatsen van de leerlooiers en deze respectievelijk met de veefokkers, e.a. Zal deze cohesie in enige vorm de werkelijke vrijheid van het individu, de sociale vrijheid, aantasten? En wanneer eenmaal ’s lands schoenindustrie is geconcentreerd en voorts bewezen is, dat haar productie onvoldoende of veel te groot is — volgens de gegevens die door iedere fabriek, plaats of district worden verstrekt — zal men dan niet op de gewestelijke of landelijke congressen van deze tak van industrie een beslissing nemen omtrent de wijze waarop voortaan de productie zal opgevoerd of wel zal worden ingekrompen?

Hetzelfde zouden wij willen zeggen van elke industrie, die geen mogelijkheid heeft om plaatselijk het hoofd boven water te houden, zowel wat de productie als wat de consumptie aangaat, maar die enkel levensvatbaarheid toont als zij een schakel vormt in één groot nationaal en internationaal verband.

En zoals industrieën of arbeidsbranches zich onderling verenigen, organiseren deze zich op hun beurt, omdat wanneer er geen onafhankelijke plaatsen zijn er evenmin ook industrieën zullen voorkomen, die zichzelf behelpen. Integendeel, al deze industrieën zullen in feite nauw met elkaar verbonden zijn.

Dit feit ontkennen is willens en wetens zijn oog sluiten voor werkelijkheden, die zo klaar als de dag zijn. Wij willen hiermee slechts zeggen, dat de huidige, en nog meer de toekomstige, volkshuishouding een sprong voorwaarts zal moeten doen en niet een schrede achteruit en niet bloeien, kan in het lokalisme, maar wel in de zo uitgebreid en volledig mogelijke ordening.

En op de weg van die coördinatie van arbeidsmethodes, machines en landbouwsystemen, ligt ons doel om in overvloed voort te brengen, een overvloed, waarin onze anarchie — die door de anarchisten ook kan worden beleefd als er armoe en ontbering is — begrepen zal worden door de massa en verwezenlijkt in een steeds ruimere kring.

Of wij willen de welvaart en moeten dan het economisch-industrieel apparaat met al de daaraan verbonden consequenties aanvaarden, òf wij willen haar niet en kunnen dan als leuze de vrije commune, de economische gemeenschappelijkheid, aanheffen. De anarchie kan overal tot stand komen. Maar welvaart kan er enkel komen onder een systeem, dat economisch volmaakt is georganiseerd en waarbij men zo intensief mogelijk gebruik heeft gemaakt van alle technische en wetenschappelijke kennis, waarover wij beschikken en welke in de naaste toekomst nog aanzienlijk kan worden uitgebreid.

Geleid door de dringende noodzakelijkheid om een oplossing te vinden voor het economisch vraagstuk onzer dagen, wensen wij, dat de anarchisten zich zullen bezig houden met aan de wereld een weg te wijzen, die het mogelijk maakt uit de afgrond van tegenstellingen en ellende te komen, waarin men door de schuld van het huidig economisch stelsel van monopolies is geraakt. Dat zal ons in staat stellen nooit-gedachte steun en instemming te vinden, omdat in deze economische aangelegenheden niet de fantasie een rol speelt of de gril van hen, die een beslissing moeten nemen, maar feiten, ervaringen, waarnemingen en serieuze studies de richting in deze bepalen. Voor ons is enkel van belang een ruil- en productiestelsel, waarin alleen de producenten zelf een rol spelen, hetzij op het terrein van de handenarbeid of op het gebied van de administratie of de techniek — en waarin elk parasitisme is uitgesloten. In deze vorm van economie zal alle werkloosheid worden opgeheven en zullen ogenblikkelijk levensvoorwaarden gevestigd worden, die niet alleen dragelijker zijn, maar die ook een geestestoestand scheppen, die ontvankelijker is voor onze schone denkbeelden van algehele emancipatie, harmonie, vrede en solidariteit.

* * *

Maar wij willen hier niet een beschrijving geven van onze wensen, omdat al kunnen wij een andere oplossing geven dan zij, die streven naar gezag en centrale commandomacht, wij niettemin een taak hebben, die ver uitsteekt boven de oplossing van het economisch vraagstuk alleen.

De opheffing van het kapitalisme is niet voldoende. Wij moeten veel verder nog. En de vernietiging van de Staat, die de incarnatie is van het gezagsbeginsel, zal niet tot stand komen door het feit, dat men de huidige orde heeft omvergeworpen. Het gezag is evenzeer in degene, die beveelt als in hem, die deze bevelen opvolgt. Men zal nog veel moeten leren, maar het zal het werk zijn van verscheidene generaties, om niet te gehoorzamen, maar heer en meester van zichzelf te zijn.

Welnu, wanneer wij al terstond grote massa’s kunnen winnen voor een economische oplossing, die berust op gelijkheid en rechtvaardigheid, twijfelen wij er toch aan, of zulks ook het geval zal zijn met de anarchie. Deze toch is geen kerkleer of politieke richting, die berust op het blindweg volgen van gelovigen, maar een denk- en levensvorm, een opvoeding, die men niet zo maar met een toverformule kan verwezenlijken.

XXX. De bevrijdende revolutie

Wij zeiden dat het anarchisme een wil tot vrij leven is. Dat de anarchie zowel bij gebrek en kommer als bij overvloed en weelde kan bestaan. Dat zij als zodanig niet afhankelijk hoeft te zijn van deze of gene productiemethode. Maar dat de economische gesteldheid toch zekere voorwaarden ten grondslag moet hebben. Anarchist kan men zijn bij ontbering, maar het communisme kan niet tot stand komen als er gebrek en schaarste heersen. Wij zullen nu spreken over de voorwaarden van de bevrijdende revolutie, teneinde onze gedachte daaromtrent van een andere kant te belichten.

Onze reden van bestaan als individuen en beweging bestaat in onze oppositie tegen het gezagsprincipe, in onze voortdurende eerbied voor de vrijheid van ieder en allen.

Wat de oplossing van het economisch vraagstuk, inz. de methode betreft, kunnen wij met talrijke sociale krachten samenwerken. Doch aangaande de politieke oplossing — vervanging van het gezagsprincipe en zijn hoogste incarnatie (de Staat met zijn onderdrukkingsinstituten) door het vrij akkoord van de maatschappelijke groepen — staan de anarchisten veel meer geïsoleerd. Deze afzondering zal waarschijnlijk wel kleiner zijn als de revolutie gewonnen is, maar verdwijnt daardoor nog niet.

Wij geloven, dat een goed deel van de massa door onwetendheid niet met ons zal zijn. Maar de meerderheid er van zal het niet zijn door de genoten opvoeding, omdat men onze wensen niet verstaat, omdat men niet dezelfde ontvankelijkheid voor onze denkbeelden bezit en niet dezelfde ontwikkeling aangaande de betekenis van de vrijheid, de onafhankelijkheid, heeft en ook niet hetzelfde begrip van recht.

De revolutie kan bij velen worden opgewekt, omdat de krachten van de bevrijding door de dagelijkse sleur en de vijandige omgeving in slapende toestand verkeren. Maar er zal van de sociaal-anarchistische minderheid van heden morgen geen absolute sociale meerderheid door worden. Zelfs al waren wij morgen een meerderheid, dan nog zouden wij ongetwijfeld niet de hele maatschappij vormen. Er zou een minderheid blijven, die een andere gedachte is toegedaan, die wantrouwend tegenover ons zou staan, die vijandig zou zijn aan onze pogingen, vreesachtig jegens onze durf tot experiment, verlangend om andere wegen in te slaan.

Welnu, als wij het geweld afwijzen in de strijd tegen het verslavende geweld, zullen wij in de nieuwe economische en sociale opbouw geen andere middelen kunnen gebruiken dan overtuiging en praktisch bewijs. Wij kunnen met kracht weerstaan, wie van plan is ons te onderwerpen, ons te doen buigen voor diens belangen of opvattingen, maar wij kunnen het geweld niet gebruiken om anderen te verplichten om te leven, zoals wij verlangen te leven. Vandaar dat onze eerbied voor de vrijheid een zodanige hoogte moet bereiken, dat hij tevens inhoudt de vrijheid van onze tegenstanders om hun eigen leven te leven. Waarbij natuurlijk stilzwijgend wordt verondersteld, dat zij het leven van een ander niet aanvallen, noch ook eens anders vrijheid negéren.

Als wij in de komende revolutie, ten spijt van alle klippen, een meerderheid zouden vormen, dan zou de praktische arbeid van de economische wederopbouw enorm verlicht zijn, omdat wij van dat ogenblik af konden rekenen op de toestemming en de steun van grote groepen van de bevolking. Toch zouden wij ook dan nog de pogingen van andersdenkende minderheden moeten respecteren, ons daarmede vertrouwd maken voor het ruilen van producten. En wanneer wij als meerderheid niet minder kunnen doen dan het recht van de minderheden te erkennen om hun eigen leven te leiden in de vorm welke zij verkiezen en hun zoveel mogelijk onze hartelijke solidariteit te verlenen, moeten de anarchisten als eventuele minderheden deze vrijheid van experiment weer opeisen en ze verdedigen tegenover wie — hetzij als individu, partij of klasse — het voornemen mocht hebben die vrijheid aan banden te leggen.

Elke totalitaire oplossing, welke op eenheid berust, komt uit de fascistische hoek, al zou men haar in naam van het proletariaat en de revolutie ook willen verdedigen. De nieuwe levensvorm is een sociale hypothese, die de praktische ervaring alleen waarde mag geven.

Wij zijn er van overtuigd, dat wij gelijk hebben en dat het recht aan onze zijde is. Maar moeten wij daarom nalaten te erkennen, dat andere sociale stromingen hetzelfde geloven ten aanzien van haar denkbeelden, methoden en verlangens? Wij geloven dat wij dichter bij de waarheid staan dan anderen, maar wij beschouwen onszelf niet onfeilbaar, noch ook veronderstellen wij gebrek aan oprechtheid en innerlijke overtuiging betreffende de juistheid en rechtvaardigheid van de eigen zaak bij de aanhangers van andere beginselen. Welnu, wat moet de methode zijn om deze of gene sociale hypotheses of andere revolutionaire waarheden te bewijzen?

In de Middeleeuwen nam men zijn toevlucht tot het godsgericht. Twee ridders streden in naam van de oorzaken tot twist. Hij, die de ander de kop insloeg, had de waarheid en het recht aan zijn zijde. Willen wij, dat er in onze dagen in plaats van het godsgericht, eensgezindheid kome als toetssteen van de waarheid in de verschillende stromingen? Wij denken aan het Russische anarchisme. Bewijst het uitroeien hiervan door de nieuwe dictatuur, dat het geen reden van bestaan heeft? Als wij die handelwijze veroordelen om de superioriteit van denkbeelden ener bepaalde revolutionaire partij aan te tonen, veroordelen wij zulks niet, omdat men die in Rusland praktisch toepaste, maar omdat wij het moeten veroordelen, ook dan wanneer men het in Spanje praktisch zou toepassen.

Wij willen bij voorbaat het recht erkennen voor het vrij experimenteren voor alle sociale stromingen en onze revolutie zal daardoor niet een nieuwe tirannie worden, maar de intocht in het rijk van vrijheid en welvaart, waarin alle krachten zich kunnen ontplooien, alle initiatieven worden beproefd, alle vorderingen in praktijk gebracht. Het geweld is goed in het omverwerpen van de oude wereld, maar het is contrarevolutionair en antisociaal, als men het wil gebruiken als norm van reconstructie.

In Asturië traden tijdens de Oktober-revolutie twee duidelijk van elkaar te onderscheiden stromingen op. Op sommige plaatsen riep men een socialistische republiek uit en op andere het vrijheidslievende communisme. Als die opstand een andere ontknoping had gehad, wat zou dan het gevolg daarvan geweest zijn? Ongelukkigerwijze zou de eerbiediging van het vrije experimenteren afhankelijk gesteld moeten worden van de kracht, waarmee onze beweging zich zou hebben verdedigd tegen eisen welke indruisen tegen de onze, zoals de nivellering, het eenheidsregiem, de monopolistische wijze van handelen. Wat de anarchisten betreft zou het niets ongehoords zijn, als men te Toledo de arbeidsmethodes en de distributie zoals die door socialisten wordt voorgestaan, in de praktijk had beproefd, terwijl men te Gijón en La Felguera het vrijheidslievende communisme zou hebben gebracht. Misschien was de bedoeling van de socialisten niet identiek aan die van de communisten, en de dag volgende op de overwinning van de bourgeoisie en de Staat, zou men de burgeroorlog hebben gekregen om te beslissen, of de toekomst sociaaldemocratisch, bolsjewistisch of libertair zou moeten worden, een oorlog dus van broeders onderling, die de geest zou vernietigen en de beloften van de revolutie daarenboven.

Wij weten niet of onze Asturische makkers hun recht van bestaan zouden hebben kunnen verdedigen tegen het totalitarisme van socialisten en communisten. Misschien zouden zij daar in de minderheid zijn gebleven, maar in bijna de hele rest van Spanje zouden wij in geval van een revolutie onbetwistbaar in de meerderheid zijn, zoals in Aragon, Rioja en Navarra, in Andalusië, in Catalonië en in Levante. Volgens ons moet een revolutie, die hetzelfde totalitaire criterium aanvaardt als de socialisten en bolsjewisten, als mislukt worden beschouwd. Bij voorbaat hebben wij de plicht de minderheden van de gewesten, waar onze krachten de boventoon voeren, onze erkenning en onze solidariteit te verzekeren en die te eisen van de eventuele meerderheid, waar wij in de minderheid zijn.

Wat de politieke zijde betreft, is het natuurlijk nodig afstand te doen van de hegemonie van een comité, een partij of bepaalde stroming, d.w.z. afstand te doen van de Staat als instelling die alle dwang oplegt, zowel aan hen, die deze aanvaarden als aan degenen, die hem afwijzen. Maar dit afzien van het stellen van wetten aan allen, zonder welke er geen waarachtige omwenteling noch sociale welvaart zal zijn, omdat het handhaven van de Staat het handhaven is van de aloude bron van exploitatie van ’s mensen arbeid — wil niet zeggen, dat er in de economische orde geen solidariteit gesloten zou kunnen worden of een wederzijdse steun, het vrij akkoord mogelijk zou zijn. Naarmate het economisch lokalisme onmogelijk is en het libertair-communistisch Gijón het socialistisch Oviedo nodig heeft. Ook op het gebied van de economische organisatie is vóór alles de wederzijdse overeenkomst van de verdragspartijen van belang. Als dit verband er eenmaal is, zal de overeenstemming er ook komen ondanks de politieke en sociale verschillen die belanghebbenden zouden kunnen scheiden. Op die manier nu is het moge-lijk een prachtig net van verbindingen en wederkerige hulp te organiseren in de hele nationale orde zonder de voorafgaande basis van het eenheidsregiem, de levensnorm en de eenheidsproductie.

In het belang van allen, van socialisten en communisten zowel als van anarchisten, zal bijvoorbeeld zijn het in gang houden van het verkeer en de postdienst op een politiek neutraal terrein, zodat deze in dit gewest door deze politieke stroming en in het andere door gene worden gecontroleerd, waarbij de praktijk zal laten zien welk akkoord te verkiezen is voor het gaande houden van deze dienst tot nut van ’t algemeen op grond van de verschillende sociale scholen die hun vormen van samenleving en arbeid in toepassing willen brengen.

Wanneer de discussie over het “eenheidsfront” zich op dit gebied had bewogen, zouden er hoogstwaarschijnlijk andere uitkomsten geweest zijn. Maar door de momentele overeenkomsten en oneerlijke intriges konden de consequenties slechts zijn dat door een scherpe polemiek de sociale krachten verder van hun doel verwijderd raakten dan zij al waren. De kwestie zou anders worden als men de positie van de verschillende stromingen van de Spaanse arbeidersbeweging, minderheden zowel als meerderheden zou planten in het geval van een overwinnende omwenteling. Als uit dit onderzoek zou blijken, dat ieder zou kunnen rekenen op de eerbiediging van de overigen, zou van kapitalistische wereld en Staat het laatste uur geslagen hebben. Maar als men ons, anarchisten of in het algemeen gesproken de arbeiders niet zegt, dat de dictatuur van vandaag morgen zal worden voortgezet onder andere namen en titel, zal elke discussie onvruchtbaar zijn.

De arbeiders willen één ding: vrij zijn, leven van het product van hun arbeid en hun welstand opvoeren. Waarom bespreekt men niet de manier waarop die vrijheid, die welvaart, dat recht op leven, verzekerd kan worden? Wij zeggen bij voorbaat, dat wij ons leven aan niemand kunnen opdringen, maar dat houdt tevens in, dat men ook als eerste voorwaarde ons recht op de door ons voorgestane samenleving eerbiedige. Tot nog toe hebben sociaal- democratie noch bolsjewisme iets gedaan, waaruit hun wil blijkt om de vrijheid van anarchisten te erkennen om zich te organiseren en zo goed mogelijk te leven volgens het aandeel dat zij nemen in het arbeidsproces en de sociale rijkdom. Men heeft gezegd, dat wij morgen de dag hun respectieve dictatuur moeten eerbiedigen of zoals heden voortleven in verbanning, kerkers of strafkolonies.

Of de ene zowel als de andere stroming treedt op dit een revolutie onbetwistbaar in de meerderheid zijn, zoals in Aragon, Rioja en Navarra, in Andalusië, in Catalonië en in Levante. Volgens ons moet een revolutie, die hetzelfde totalitaire criterium aanvaardt als de socialisten en bolsjewisten, als mislukt worden beschouwd. Bij voorbaat hebben wij de plicht de minderheden van de gewesten, waar onze krachten de boventoon voeren, onze erkenning en onze solidariteit te verzekeren en die te eisen van de eventuele meerderheid, waar wij in de minderheid zijn.

Wat de politieke zijde betreft, is het natuurlijk nodig afstand te doen van de hegemonie van een comité, een partij of bepaalde stroming, d.w.z. afstand te doen van de Staat als instelling die alle dwang oplegt, zowel aan hen, die deze aanvaarden als aan degenen, die hem afwijzen. Maar dit afzien van het stellen van wetten aan allen, zonder welke er geen waarachtige omwenteling noch sociale welvaart zal zijn, omdat het handhaven van de Staat het handhaven is van de aloude bron van exploitatie van ’s mensen arbeid — wil niet zeggen, dat er in de economische orde geen solidariteit gesloten zou kunnen worden of een wederzijdse steun, het vrij akkoord mogelijk zou zijn. Naarmate het economisch lokalisme onmogelijk is en het libertair-communistisch Gijón het socialistisch Oviedo nodig heeft. Ook op het gebied van de economische organisatie is vóór alles de wederzijdse overeenkomst van de verdragspartijen van belang. Als dit verband er eenmaal is, zal de overeenstemming er ook komen ondanks de politieke en sociale verschillen die belanghebbenden zouden kunnen scheiden. Op die manier nu is het mogelijk een prachtig net van verbindingen en wederkerige hulp te organiseren in de hele nationale orde zonder de voorafgaande basis van het eenheidsregiem, de levensnorm en de eenheidsproductie.

In het belang van allen, van socialisten en communisten zowel als van anarchisten, zal bijvoorbeeld zijn het in gang houden van het verkeer en de postdienst op een politiek neutraal terrein, zodat deze in dit gewest door deze politieke stroming en in het andere door gene worden gecontroleerd, waarbij de praktijk zal laten zien welk akkoord te verkiezen is voor het gaande houden van deze dienst tot nut van ’t algemeen op grond van de verschillende sociale scholen die hun vormen van samenleving en arbeid in toepassing willen brengen.

Wanneer de discussie over het “eenheidsfront” zich op dit gebied had bewogen, zouden er hoogstwaarschijnlijk andere uitkomsten geweest zijn. Maar door de momentele overeenkomsten en oneerlijke intriges konden de consequenties slechts zijn dat door een scherpe polemiek de sociale krachten verder van hun doel verwijderd raakten dan zij al waren. De kwestie zou anders worden als men de positie van de verschillende stromingen van de Spaanse arbeidersbeweging, minderheden zowel als meerderheden zou planten in het geval van een overwinnende omwenteling. Als uit dit onderzoek zou blijken, dat ieder zou kunnen rekenen op de eerbiediging van de overigen, zou van kapitalistische wereld en Staat het laatste uur geslagen hebben. Maar als men ons, anarchisten of in het algemeen gesproken de arbeiders niet zegt, dat de dictatuur van vandaag morgen zal worden voortgezet onder andere namen en titel, zal elke discussie onvruchtbaar zijn.

De arbeiders willen één ding: vrij zijn, leven van het product van hun arbeid en hun welstand opvoeren. Waarom bespreekt men niet de manier waarop die vrijheid, die welvaart, dat recht op leven, verzekerd kan worden? Wij zeggen bij voorbaat, dat wij ons leven aan niemand kunnen opdringen, maar dat houdt tevens in, dat men ook als eerste voorwaarde ons recht op de door ons voorgestane samenleving eerbiedige. Tot nog toe hebben sociaal- democratie noch bolsjewisme iets gedaan, waaruit hun wil blijkt om de vrijheid van anarchisten te erkennen om zich te organiseren en zo goed mogelijk te leven volgens het aandeel dat zij nemen in het arbeidsproces en de sociale rijkdom. Men heeft gezegd, dat wij morgen de dag hun respectieve dictatuur moeten eerbiedigen of zoals heden voortleven in verbanning, kerkers of strafkolonies.

Of de ene zowel als de andere stroming treedt op dit punt in discussie, of men verliest zijn tijd in een debat over leuzen zonder samenhang.

Al langer dan een halve eeuw heeft het marxisme in de arbeidersbeweging zijn verdeeldheid zaaiende arbeid verricht. Maar het heeft deze verdeeldheid niet gezaaid om verder dan thans te komen, maar om zich telkens inniger bij de kapitalistische wereld en aan haar opvatting van de staat aan te sluiten. Wij wensen, dat de arbeiders zich verenigen, dat zij hun belangengemeenschap inzien, dat zij zich broeders voelen in het gemeenschappelijke lot. Wij weten, dat zij verenigd tot alles in staat zijn en dat zij verdeeld kanonnenvlees moeten worden voor de huidige zowel als voor de toekomstige bevoorrechten, lastdieren zonder rechten en persoonlijkheid. Laten wij, arbeiders, ons toch verenigen, maar dan enkel in vrijheid met en door de vrijheid.

Er is een grondslag van overeenkomst voor alle arbeiders, en in dit akkoord zal de winnende revolutie zijn: de rondborstige erkenning van onze verschilpunten in karakter, temperament, opvoeding en de plechtige belofte om ons vandaag zowel als morgen te verstaan op voorwaarde van wederzijdse eerbiediging, teneinde zonder enige zelfverloochening mede te werken aan de gemeenschappelijke arbeid: de vernietiging van het kapitalisme en de totalitaire Staat.

Wij, anarchisten, zijn de talrijkste revolutionaire fractie in Spanje. Toch erkennen wij de vrijheid van onderzoek en experiment voor de persoonlijke opvattingen van alle andere stromingen in de arbeidersbeweging. Wij vragen slechts één ding: dat men ons hetzelfde recht late en dat men ons niet dwingt morgen te leven zoals wij heden moeten leven, d.i. in een strijd op leven en dood tegen de tirannie, beroofd van het product van onze arbeid.

Eén vaan kan ons verenigen en het kapitalisme te gronde richten: de vaan van de vrijheid! Spaanse arbeiders, nog is het niet te laat!

XXXI. Spanje en de revolutie

Wij leven in een crisis, in een universele storing van waarden, instellingen en systemen. Niets biedt weerstand aan de tand des tijds en veel meer dan de trefzekere en door denkers beredeneerde kritiek hebben de gebeurtenissen van de laatste jaren zelf op een grootse en welsprekende wijze indruk gemaakt. De volkeren waren jammer genoeg niet voorbereid op een ineenstorting van dergelijke afmetingen. Zij waren dit in psychisch noch in materieel opzicht. Vandaar, dat zij zich in hun ellende niet hebben weten los te maken van de oude fetisjen en van de ene afgodendienst vallen in de andere en van de ene dienstbaarheid in de andere, in plaats van al hun krachten te verzamelen en vertrouwen te stellen in zichzelf, in hun bekwaamheid tot werken, in hun levensopvatting, in hun rechts- en vrijheidsmoraal.

Droevig is het schouwspel, dat volkeren, welke toch zulke grote scheppende mogelijkheden in zich sluiten, smekend neerknielen voor een baas, een leider en verheugd diegenen achterna lopen, die beloven de boeien van de slavernij nog vaster vast te klinken. Wij willen echter niet de ogen dichtdoen en enkel de werkelijkheid zien door de bril van onze wensen en aspiraties. Duitsland is tevreden met zijn Führer, Italië stelt vertrouwen in de Duce, Rusland vertrouwt op Stalin. Van minder belang is de mening van enkele oppositionele en andersdenkende minderheden, welke van hun kant bezien toch ook gelijk hebben. Niet alles is dwingelandij, onderdrukking, en woest geweld, maar volgens onze mening meer dan iets anders de vrijwillige dienstbaarheid. Deze dienstbaarheid nu is het, die dergelijke situaties doet ontstaan.

De volkeren stellen geen vertrouwen in zichzelf. Dat is natuurlijk niet hun schuld, maar die van hen, welke zich eeuwenlang hebben uitgesloofd om dit vertrouwen te ondermijnen met een opvoeding in religieuze, monarchistische en marxistische zin. Maar het zaad van de geestelijke verslaving draagt vruchten. Alleen de anarchisten werden tegen de stroom in geïnspireerd door dat reddende geloof, maar niemand heeft naar hen willen luisteren. Nu boet men voor de gevolgen.

Nooit hebben zich in de geschiedenis gunstiger voorwaarden voor een wisseling van regiem voorgedaan. De oude instellingen, de oude interpretaties van wat al dan niet zedelijk is, politiek, sociaal of economisch is, zijn failliet. Een laatste stoot zou voldoende zijn om alles naar de afgrond te voeren, zodat de massa eindelijk eens verantwoordelijk voor haar lot zou kunnen worden gesteld. Toch gaan de jaren voorbij, de bevoorrechte klassen wikken en wegen in de duisternis op zoek naar oplossingen, al ontmoet men daarbij de ene mislukking na de andere. De grote massa daarentegen heeft geen vertrouwen in eigen kracht vanwege de opvoeding waaraan zij al duizenden jaren is onderworpen, zodat het spel nog voortgang kan vinden ten koste van hen, die arbeiden en lijden. En het merkwaardigste is, dat, in plaats van dat deze ondragelijke voorwaarden de revolutionaire strijdfronten verstevigen, het wereldbeeld ons juist iets tegengestelds laat zien: het reactiefront wordt versterkt en het herstel van de oude machten een feit.

* * *

De geschiedenis bevestigt ons weer eens te meer de juistheid onzer voorspellingen. Staatspolitiek en Socialisme harmoniëren evenmin als vuur en water. Als de een triom-feert, moet de andere het loodje leggen, en omgekeerd. Het socialisme wordt opgebouwd in dezelfde mate als de Staat wordt ondermijnd en men volksinstellingen krijgt, die direct invloed uitoefenen zowel op het gebied van productie en distributie als op dat van de reorganisatie van de maatschappij.

Nadat het Oosters symbool, de Russische mythe, werd vernietigd, is er, zoals Berkman definieert, voor de vooruitstrevende legioenen, voor de ongehoorzame slaven van de wereld het Spaanse symbool ontstaan. Men vertrouwt op Spanje als het laatste bolwerk van de vrijheidsgeest, als de laatste hoop om te verrijzen uit deze donkere tijden.

Wij zijn geen patriotten, wij verheerlijken het nationalisme niet. Ons vaderland bestaat niet, waar de rechtvaardigheid ontbreekt, waar ellende, kommer en slavernij heersen. Toch brengt het visioen van wat Spanje zou kunnen zijn ons in opwinding. In het concert van de kapitalistische naties zou dit land slechts een onbelangrijke schakel, een kommapunt, een tranendal zijn, waarin enkele bevoorrechte minderheden van het leven kunnen genieten ten koste van het zweet en de ontberingen van de grote massa’s arbeiders en boeren. Onder het kapitalistisch regiem kan Spanje slechts een uiterst geringe rol spelen, vanwege zijn achterstand op industrieel gebied, de onwetendheid waarin de arbeidende massa’s verkeren, de geestelijke armoede en het gebrek aan ondernemingsgeest van het binnenlands kapitalisme. Als het beeld van Spanje onder het kapitalistisch systeem gewijzigd moet worden, zal dit een gevolg zijn van het initiatief en het toedoen van het buitenlands kapitaal, wat een aanzienlijke vermeerdering van de afhankelijkheid met zich sleept. De levensvoorwaarden die aan de werkenden in Spanje, arbeiders en technici zijn voorbehouden, kan men reeds nu voorzien, daar men deze alle dagen kan waarnemen.

Maar als het Spaanse volk zijn boeien zou verbreken en overgaan tot het bouwen van een eigen tehuis en zulks voor eigen rekening op basis van de arbeid, de wederzijdse hulp en de solidariteit, dan zou dit volk niet alleen in de voorste gelederen, maar zelfs aan het hoofd staan van de moderne volkeren en dienen tot voorbeeld en aansporing voor de overige naties en het grote levende symbool van de toekomst zijn geworden.

Het Spaanse volk heeft een oneindig groot scheppingsvermogen, het heeft tradities van een vrij leven en beschikt over stoffelijke hulpbronnen zo goed als over handen hoofdarbeiders. Wat heden ten dage een eenzaam en verlaten land is, zou door de arbeid van het volk veranderd kunnen worden in een bewoonbaar, comfortabel en vruchtbaar oord. In Spanje is alles aanwezig om te fabriceren: industrie, land- en bosbouw, verkeerswegen, veeteelt en cultuur. Het werk dat er op alle gebieden gedaan moet worden is oneindig veel, maar men beschikt over meer dan voldoende arbeidskrachten, scheppingsdrang en grondstoffen.

Een revolutie zal geen wonderen doen, maar zij zal energieën opwekken, geestelijke zowel als lichamelijke krachten vrijmaken, die door het kapitalisme worden verwaarloosd, de arbeid regelen in de geest van maatschappelijk nut en binnen een paar jaar van bezielende en volhardende arbeid, zal Spanje zijn volk op een behoorlijke wijze kunnen voeden, kleden en van huisvesting voorzien. Dit met betrekking tot de voornaamste levensbehoeften, die weliswaar zullen toenemen, maar waar tegenover staat, dat ook de mogelijkheden zullen toenemen om in die behoeften te voorzien, afgezien nog van het feit dat dit bevrijdingswerk, hetwelk tot stand is gebracht door de productieve en sociaal nuttige arbeid, aan de wereld de ware weg zal wijzen om uit de kapitalistische chaos te geraken. Spanje zou dan een leidende macht van de eerste orde zijn. Zijn woord zou door heel de wereld beluisterd worden en zijn voorbeeld zou ook in andere delen van de wereld navolging vinden, d.w.z. het luisterrijk gebouw van het gezag zou tot puin geschoten worden en er zou een eind komen aan de meeste ellende en lasten, waar de hedendaagse mensheid onder gebukt gaat.

Ons kleine schiereiland zou het begin kunnen zijn van een heel nieuw tijdperk. Het zou ook het graf kunnen worden van een grootse verwachting. De niet meer zo bijster verre toekomst zal hier het laatste woord moeten spreken.

* * *

Wij leven in een periode van ontreddering. Alom heerst ellende. De onzekerheid klopt niet alleen aan de deur van de onterfden, maar klopt ook aan de deur van de bourgeoisie, van de industriemagnaten, en machthebbers in handel en landbouw. In de volkslagen sterft men letterlijk van honger en gebrek, maar de middenstand lijdt verschrikkelijke ontberingen, terwijl de hoge burgerij volstrekt geen zekerheid heeft, voor wat de toekomst aangaat. In deze kringen leidt men een vegeterend bestaan, dat met voortdurende schokken gepaard pleegt te gaan. Van ’s morgens vroeg tot laat in de avond kan een potentaat, zoals duizenden en duizenden anderen na de bank-krach van 1929 te New-York, in onrust zitten. De werkloosheid van handarbeiders, geleerden en technici neemt toe. Men krimpt de agrarische zowel als de industriële productie in, terwijl de handelscurve daalt. Alles staat stil, alles is werkloos, alles voelt zich onverzekerd, alles is ontspoord. Men heeft de middelen om zich in weelde te baden — machines, grondstoffen, arbeidskrachten — en men gaat dood van ellende. Men zou gelukkig kunnen zijn en men is in hoge mate het tegenovergestelde. In het begin leek het een voorbijgaande crisis te zijn, die nog slechts een weinig correctie nodig had, om haar geheel en al te boven te komen. Maar de jaren zijn voorbij gegaan, en het zijn al enkele lustra geworden. En men heeft ingezien, dat de crisis geen crisis was, maar het bankroet van het hele kapitalistische stelsel, waaronder wij leven. Er is een nieuwe vorm van economie nodig. Daarover is de hele wereld het eens. Maar nog gaat het er om een oplossing te zoeken in de lijn van de bevoorrechting enerzijds en van de uitsluiting van de producerende massa aan de andere zijde; teneinde te voorkomen, dat deze laatsten hun eigen levensrichting bepalen en gaan beschikken over eigen arbeid en lot.

Daar verschijnt de totalitaire Staat. De kapitalisten, voor zover die er zijn, verklaren zich onmachtig tot het inslaan van een nieuwe koers, tot het vinden van oplossingen en tot het te bovenkomen van de gevolgen van het bankroet van hun systeem. Welnu, men denkt, dat de kapitalisten als heersers het wonder zullen kunnen doen. De organisatie van de economie was tot dusver in handen van het privaatkapitalisme. In het vervolg zal het zich in handen van de Staat bevinden. Dat is alles, wat de intelligentie van de bourgeoisie, daarbij gesteund door het streven van de marxisten, de mensheid heeft kunnen aanbieden. Een totalitaire Staat, zo zegt men, zal in staat zijn de tegenstellingen op te heffen, die er bestaan tussen de elkaar beconcurrérende kapitalistische groepen, terwijl hij anderzijds een eind zal kunnen maken aan de wrijvingen, welke het gevolg zijn van de klassenstrijd. De totale Staat zal van ’s lands economisch apparaat één machtige machine maken, die aan één wil en één dwang zal gehoorzamen.

Ongetwijfeld zal een economische ordening noodzakelijk zijn. Maar als die door de Staat moet worden ingesteld, zal het middel erger zijn dan de kwaal, omdat het op niets anders neer zou komen, dan de uitroeiing van alle waarden, initiatieven, e.d. die niet van de Staat zelf uitgaan.

Anderzijds betekent de totale Staat het gezag in zijn hoogste vorm. Hij zal zijn instellingen moeten verstevigen, zijn militarisme versterken en zijn bureaucratie en politie- apparaat aanzienlijk vergroten. En dit feit alleen al zal een enorme verzwaring van belastingen met zich meebrengen en is het beste bewijs voor de voorspelling van de ondergang van dit regiem. Een van de voornaamste euvels van de huidige maatschappij is de enorme last van het fiscaal parasitisme. De moderne Staat is ondragelijk, niet alleen omdat hij tiranniek is, maar vooral ook omdat hij vreselijk duur is en zijn voornaamste functies belemmeringen zijn voor een goede sociale ontwikkeling. Oorlog, bureaucratie, noch politieapparaat, die bij de dag in macht toenemen, zijn factoren van sociale ontwikkeling. Integendeel, het zijn juist factoren, die de maatschappelijke ontwikkeling de das om doen. De totale Staat vermeerdert deze parasitaire lasten, wat duidelijk valt waar te nemen in alle landen, waar men hem heeft ingevoerd of zo goed mogelijk heeft trachten te vestigen.

Onder deze voorwaarden kan de crisis van het stelsel, het bankroet van de volkshuishouding, niet worden opgeheven. Integendeel, beide kwalen zullen nog erger worden. De onderdrukking van een smartkreet of een protest brengt nog geen onderdrukking van die smart of die reden tot protest mede.

Een logische aanvulling van de algehele Staat is de leer van het nationalisme, de rassentheorie, in het algemeen van alles wat de persoonlijkheid onderdrukt en er voor in de plaats stelt een machtiger godheid. En het nationalisme is oorlog. En oorlog betekent nieuwe rampen, nieuw verval in sentiment (gevoel) en menselijke gedachte. Vóór 1914 waren er maar heel weinig mensen van zekere intellectuele en morele waarde, die de moed hadden de oorlog te verheerlijken ter wille van de oorlog. Vandaag de dag is het een gewoon verschijnsel, dat men de massamoorden als zodanig verdedigt. Wat wil zeggen, dat het gevoel van de mensheid terrein verloren heeft en dat wij terugkeren tot tijden, die wij verdwenen waanden in het grauwe verleden.

* * *

Niet alleen het privaatkapitalisme, het z.g. klein-kapitalisme, is failliet. Ook het collectief kapitalisme, dat van de grote trusts, kartels en ondernemingen, welke soms voor de volle 100 procent controle uitoefenen op de productie van een tak van industrie, in nationaal maar soms wel in internationaal verband, heeft eenzelfde bankroet geleden, omdat het beginsel van de productie voor de markten bij beide precies hetzelfde is. En welk wezenlijk verschil bestaat er tussen het Privaatkapitalisme en het Staatskapitalisme? Wij willen niet ontkennen, dat het Staatskapitalisme voordelen biedt boven het Privaat-kapitalisme, inz. de betere economische ordening dan. Maar toch wordt de productie altijd geregeld naar de verkoop, de speculatie en de winst en niet naar de werkelijke behoefte van de verbruiker. Het kapitalisme produceert om te speculeren met winsten, maar niet om te voorzien in de behoeften van de massa. Vandaar de onoplosbare tegenstelling en de niet te vermijden ondergang van beide stelsels van economie. Behoeften zijn er slechts in verband met de financiële middelen om er in te voorzien. En alle experimenten (proefnemingen) die men heeft gedaan om deze gebrekkige cirkel in het kwadraat te verheffen, zijn vruchteloos gebleken. En dat zullen zij ook in de toekomst zijn! Zowel onder het Privaat- als onder het Staatskapitalisme sterft het volk van honger bij tot-aan-de-nok-gevulde graanschuren en rilt de massa van koude, terwijl de winkels propvol zitten met allerlei beschuttingsmiddelen. Aan het ene, zowel als aan het andere stelsel gaat werkloosheid gepaard, hoewel men natuurlijk tijdelijk een opleving kan hebben in de oorlogsindustrieën en door toepassing van sommige kunstgrepen het industriële reserve-leger met enige honderdduizenden kan ontlasten.

De moderne Staat, verscheurd als deze is in zijn liberaal kleed en zijn democratische illusies, kan zich nog slechts handhaven als totale Staat met algehele macht op economisch terrein, zonder dat die geremd wordt door enig gewetensbezwaar, wanneer het erom gaat, zij het dan ook voor slechts korte tijd, zijn bestaan te redden. Maar zolang de economie geen voortgang vindt overeenkomstig het principe, te voorzien in de behoeften met uitsluiting van elk criterium van rentabiliteit (opbrengstmogelijkheid), speculatie en winst, zal men voortgaan op dezelfde wegen van kommer en gebrek te midden van overvloed, of beter gezegd van de mogelijkheid tot overvloed…

Men moet geraken uit het kapitalistische stelsel van economie. Men moet het wezen van het kapitalisme aantasten, hoe ook de toevallige vorm daarvan mocht zijn. Zonder deze voorwaarde zullen wij geen betere dagen kennen.

* * *

Wij leven, terwijl wij langzaam maar zeker van uittering sterven, in onwetendheid en ontberingen voort. En toch is hier alles in overvloed om van het leven te kunnen genieten. Er is in Spanje land genoeg om er op te werken en te verbouwen. Ook zijn er ruim voldoende arbeidskrachten: meer dan een miljoen arbeiders en boeren zijn gedwongen werkloos, afgezien nog van de vier of vijf miljoen mensen, die, hoewel op arbeidsleeftijd zijnde, afzijdig staan van nuttige arbeid. Wij hebben de beschikking over technische werkkrachten en geleerden om de productieve arbeid te verlichten en de opbrengst van ’s mensen pogen herhaalde malen op te voeren. Wij zouden kunnen leven zoals dat behoorde te zijn bij de hoedanigheid van het hedendaagse mensdom, wij zouden kunnen genieten van het leven, de wetenschap en de kunst. Maar de meeste Spanjaarden krijgen niet alle dagen te eten en eten niet om hun begeerte te stillen.

Vroeger was de productiecapaciteit van een land zeer beperkt. Heden ten dage is die grens, zo zij er al is, ver verwijderd en het is de moeite niet waard om er zelfs enige rekening mee te houden. Spanje kan een prachtig land zijn, wanneer van alle krachten, die men kan hebben, partij wordt getrokken om de verlaten hoogvlakten een ander aanzien te geven, de loop van de rivieren te verbeteren, de kracht van de wind te gebruiken, nieuwe bossen aan te planten, wegen, kanalen en bevloeiingswerken aan te leggen, het aantal scholen en universiteiten uit te breiden

Wij wensen de revolutie, omdat wij de afstand willen verkorten die er is tussen de manier waarop wij leven en die waarop wij zouden kunnen leven.

Wij weten immers wat de arbeid in staat is voort te brengen. Wij willen haar niet, omdat wij enkel de nood zouden voelen, maar omdat wij de fysieke ineenstorting betreuren van een volk, dat getoond heeft tot reusachtige daden en offers in staat te zijn. Omdat ons beweegt het ideaal van een Spanje, dat vrij is en zich heeft losgerukt uit het beheer van slechte herders, en de geschiedenis zou kunnen ingaan als de vruchtbaarste scheppingskracht van deze eeuw.

Als Spanje zich zelf redt uit de greep van het kapitalisme en de boeien verbreekt, waarmee de Staat het gekluisterd houdt, dan zal het tevens nog een lichtend voorbeeld voor de mensen zijn. Een Spaanse revolutie met een sociaal karakter, die een machtige invloed zou uitoefenen op de wereld, zou tevens de nieuwe oorlog voorkomen, die al meer en meer nadert en op wiens voorbereiding alle Staten hun aandacht hebben geconcentreerd.

Een revolutie kan plaats vinden uit velerlei motieven. Men kan haar wensen uit economische, ethische, zowel als rechtvaardigheidsmotieven. Ook kan men haar willen uit hoofde van zijn vrijheidszin. Men kan ook dit perspectief stellen: oorlog of revolutie, en deze laatste weg kiezen, onafhankelijk van alle andere beschouwingen. Welnu, een vrij Spanje van de geëmancipeerde arbeid zou het einde betekenen van de oorlogen, de dood van de barbaarsheid, die pleegt toe te nemen op het gebied waar het geloof in Staat, kapitalisme en wanhoop de boventoon voeren.

* * *

Als wij ons willen redden, moeten wij de redding zoeken in een door en door maatschappelijke en economische reorganisatie, waarbij de bedrijven wijd opengezet worden voor degenen, die willen werken. De belemmeringen die het vrije, economische spel in de weg staan moeten voor altijd worden opgeheven. Het onvermijdelijke evenwicht dient gebracht te worden tussen de middelen, waarover wij beschikken om een beter leven te leiden en een betere toekomst voor allen te bewerken, en de onmogelijkheid om ze toe te passen, vanwege de tegenstellingen die onafscheidelijk aan het kapitalisme verbonden zijn.

In plaats van vast te houden aan een politiek en economisch stelsel, dat aan de ene kant meer dan een miljoen industrie- en landarbeiders op de straat laat staan — waarbij dan nog verder komen de 4 a 5 miljoen parasieten van het staatsapparaat, de economische organisatie plus de maatschappelijk bevoorrechten op een bevolking van 24 miljoen zielen — wat neerkomt op minstens ¾ improductieve tegen ¼ productieve volksdelen — zal ’t nodig zijn, dat wij ons anders gaan organiseren. Wij zullen een organisatie moeten hebben, waarin producenten en consumenten broederlijk samenwerken in de productie en in de gelijke en rechtvaardige verdeling van de rijkdom. Maar wij moeten ons niet verenigen om de hoorn des overvloeds van het étatisme te vullen of de eetlust te stillen van de bevoorrechte minderheden des volks.

Onze taak is eenvoudig. In elke werkplaats, fabriek, landbouwbedrijf, scheepswerf, mijn, school, belast het personeel zich direct, zonder inmenging van de Staat, met het waarnemen van hun functies, zonder voorafgaande erkenning van de kapitalistische eigendom. Alles is tot stand gebracht door de arbeid. Wat dus onttrokken is aan de arbeidscollectiviteit door slinkse manoeuvres of door geweld, waardoor de catastrofale situatie, waarin wij ons thans bevinden, ontstond, moet terugkeren tot de arbeid, welke de enige wettige bezitter is. Deze producenten stellen zich in verbinding met die van andere industrieën, allereerst in lokaal, vervolgens in regionaal, tenslotte ook in landelijk verband, om het ruilverkeer te regelen en de invloed te verwerven op het productieproces van de miljoenen wezens, die er vandaag de dag ongetwijfeld naast zullen staan. De werklieden-organisaties hebben al reeds ruwe schetsen van een mogelijke ordening op economisch gebied in het net van hun syndicale, coöperatieve en dergelijke organen. Het kapitalisme noch de Staat hebben een zo volledige actie-basis van economie als de arbeidersorganisaties. Het zal haar betrekkelijk gemakkelijk vallen morgen reeds zelf de controle over productie en distributie in handen te nemen, overeenkomstig het beginsel van voorziening in de behoeften van de massa. Daarmee zullen ook degenen gebaat zijn, die door hun geboorte, hun opvoeding of door de thans geldende voorwaarden, buiten de productiviteit staan of in functies die hen inwendig soms tegenstaan, als bijv. die van eenvoudig waakhonden over de rijkdommen van de bourgeoisie te zijn.

Er leven in Spanje nog geen 100.000 mensen, die zich om economische zorgen niet behoeven te bekommeren. Moeten wij nu voor de veiligheid van deze honderdduizend man een heel volk van 24 miljoen zielen opofferen?

Hoe het politieke staatsbestel ook moge zijn, wij zullen steeds aan de ene kant een uiterst geringe minderheid krijgen, die van het leven kan genieten en aan de andere zijde legers van soldaten, politie en bureaucraten; enerzijds eindeloze rijen van tussenpersonen van het commercieel, industrieel en financieel apparaat van het kapitalisme. Anderzijds een door ellende en gebrek ontaarde arbeidersmassa, die een ziekelijk, zwak en willoos ras kweekt. Uitsluitend de socialisatie van de eigendom, de inbezitname van fabrieken, transportmiddelen, mijnen, instellingen van onderwijs en gronden door de arbeiders, zal Spanje maken tot één arbeidsgemeenschap van bijna 12 miljoen zielen, die in een paar jaar het uiterlijke aanzien van ’t land en de stoffelijke zowel als de geestelijke mogelijkheden geheel en al zullen omvormen.

* * *

Wij herhalen hier nog eens, wat wij al zovele malen hebben gezegd: één keer zal men moeten kiezen! Aan de ene kant: de Staat, d.w.z. kapitalisme, oorlog, werkloosheid en verplettering van de voortbrengers door de belastingen zowel als door de vervolging van de geest en het vrije doen en laten. Aan de andere kant: de socialisatie van de volkshuishouding en de directe actie van de voortbrengers om de distributie en productie te regelen van die voortbrengselen, welke nodig zijn ter voorziening in de behoeften van de massa, zonder opbrengsten aan de Staat, zonder bedrijfslasten, zonder kapitaalsrente, zonder pacht, kortom: zonder economisch, politiek en sociaal parasitisme, zonder improductieve werken, zonder een vroegtijdige hongers-, oorlogs- of uitbuitingsdood. Een van deze twee wegen zal gekozen moeten worden.

Wij zouden wensen, dat degenen die nog dictatoriale illusies koesteren of dromen van de mythe van proletarische regeringen, te elfder ure inzagen, dat het staatskapitalisme geen opheffing is van het kapitalisme, noch ook tot iets anders kan leiden dan tot de wederopleving van het kapitalisme. En dat de regering van het “proletariaat” slechts is een regering als ieder andere, ja slechter nog dan deze, omdat zij de arbeiders geestelijk bindt aan haar instellingen en verwachtingen schept, die onmogelijk in vervulling kunnen gaan.

Er is één duidelijke weg — en dat is de onze: de weg van socialisatie en directe actie van alle voortbrengers en verbruikers, ongeacht hun godsdienstige, politieke en sociale denkbeelden, daar allen een hetzelfde hoofdbelang hebben: in bezit te komen van het product van hun arbeid. En waar alle producenten dat doel nastreven, is het van weinig belang, of zij in god of in de duivel geloven en doet het er weinig toe, of zij religieus of atheïstisch, katholiek of protestant, conservatief of socialistisch zijn. Daarom stellen wij de enige oplossing voor, die dit gemeenschappelijk ideaal van alle arbeiders zal kunnen verwezenlijken: het ideaal om zelf de vruchten van zijn arbeid te mogen genieten, iets dat alleen maar mogelijk is in een gesocialiseerde volkshuishouding.

Wat moet Spanje de wereld bieden als het gaat in de richting van de reactionaire Staat, met diens wetten voor de openbare orde, met de dwanginstellingen en diens strijd tegen de revolutie? Het zal niet meer laten zien dan alle andere Staten, die er aan vooraf gingen, t.w.: meer ellende, meer onderdrukking, meer verwoesting, meer geestelijke armoede, meer zedelijk verval. Op de weg van de economische socialisatie daarentegen zal Spanje een hefboom worden voor de gehele wereld, zal het de weg wijzen, die gaat naar vrijheid en geluk, naar het volle profijttrekken van wetenschap en techniek, zodat het land tot in het oneindige zal kunnen bloeien en vooruitgaan. Als de eerlijke patriotten in hun geval eens de moeite namen een weinig door te denken, dan zouden zij zien, dat het ook in naam van het patriotisme nodig is de weg van socialisatie op te gaan, d.i. de weg van leven en arbeid en algemene veiligheid voor allen.

* * *

Wij hebben tegenwoordig in alle landen voorbeelden te over, waar wij, van dichtbij of van verre, hebben gezien, hoe alle vooruitstrevende bewegingen gevallen, onder de voet gelopen of uitgeroeid zijn door de horden van de reactie. Dit indroevige lot zouden wij niet voor Spanje wensen. En ten aanzien hiervan zouden wij ons zelven heel wat opofferingen willen getroosten. Wij streven naar een libertair systeem, zonder wetten en autoriteiten, waar het vrij akkoord en de solidariteit alle zaken regelen. Wij kunnen en zullen weten te leven in overeenstemming met de opvattingen, die wij voorstaan en wij hebben de overtuiging, dat zij, die het meest vergiftigd zijn met het virus van het gezag, zich met genoegen zullen aanpassen aan een stelsel van arbeid, leven en wederzijdse hulp, zoals wij dat voorstaan. Wij zijn er vast van overtuigd, dat de wereld pas gelukkig zal zijn, wanneer zij vrij is en men haar instellingen en denkbeelden ontdaan heeft van overheersing en de onderlinge uitbuiting van de mensen. Maar het is niet onze schuld, als dit ideaal nog niet door allen wordt aangevoeld en begrepen. Al zijn wij talrijk, wij vormen toch nog een minderheid. Hoewel wij als minderheid zoveel mogelijk zouden willen bereiken op het gebied van wat er verwezenlijkt moet worden in een uitgebreid maatschappelijk bestel, zouden wij toch niet anders wensen, dan dat dit samenstel zich zoveel mogelijk zou losmaken van alles, wat haar levensrecht in de weg staat.

De toestand is ernstig. De vijand heeft zich opgesloten in zijn citadellen en dreigt van daar uit met een algemene vernietiging van alle progressieve bewegingen. Wel zullen wij de eersten zijn, die moeten vallen, maar geenszins de laatsten, zoals gebleken is in Italië, in Duitsland en overal. Dientengevolge spreekt men van defensieve verbonden of eenheidsfronten. Wij mogen geen enkele concentratie van krachten afwijzen. Wij wensen dat ook niet te doen. Wij zullen onvermoeid blijven aandringen op het verlenen van onderlinge steun door alle stromingen, die, met de toekomst voor ogen, willen voorkomen, dat wij in de richting van het fascisme afzakken. Zonder resultaat hebben wij de linkse politieke en sociale groeperingen in overweging gegeven dieper na te denken, om uit de kleine belangenkringetjes te geraken en het Spaanse zowel als het wereldbeeld van een ruimer standpunt te leren bezien. Wij hebben de “Esquerra” van Catalonië gezegd, dat alles wat men zou willen ondernemen met het doel om onze posities te verzwakken, direct ondermijnend op eigen posities zou werken. de socialisten hebben wij gezegd, dat alles wat men zou proberen om de macht van de C.N.T. te ondermijnen, tot eigen schade zou leiden. Alles tevergeefs echter! Wij willen ons evenwel niet gewonnen geven en zullen met onze propaganda doorgaan, waar de gelegenheid zich ook mocht voordoen.

De ervaring heeft ons geleerd, dat door de vestiging van de Staat, — onverschillig welke Staat —, de economische, sociale en morele euvels niet alleen niet plegen af te nemen, maar gewoonlijk zelfs nog erger worden, ondanks mutaties in het heerserskorps en de gangbare ideologieën. Daarom willen wij niet deelnemen aan allianties, eenheidsfronten en compromissen, die niet uitgaan van de basis, de boezem van het proletariaat, van de centra en die bijna uitsluitend gaan over de verdeling van de toekomstige buit van de openbare functies in de nieuwe Staat. Of die klaarblijkelijk geen ander doel hebben dan belemmeringen in de weg te leggen aan een bepaalde vorm van fascisme, of tirannie en een bijzondere vorm van kapitalisme.

Wij zijn bereid onszelf in vele dingen op te offeren, omdat wat op het spel staat opofferingen noodzakelijk maakt. Maar wij kunnen ons zelf niet verloochenen, noch ook de reactionaire, antisociale en anti-proletarische betekenis ontkennen van de Staat; wat zoveel als zelfmoord zou zijn. Eenheidsfronten en allianties zijn weliswaar welkom, maar dan moeten tenslotte de voortbrengers baas zijn over eigen voortbrengselen en moeten deze niet samenzweren voor een vorm, die enkel wijziging brengt in de personen van de uitbuiters van andermans arbeid.

Wij zeggen dit niet uit een bekrompen partijgeest, maar met de bewustheid van al de ernst en de draagwijdte van dit alarmerende ogenblik. Slechts rond onze vaan zal men eenheid van actie kunnen krijgen van alle producenten, van allen, die van de vruchten van eigen arbeid willen leven.

Er is dringend behoefte aan een eenheidsfront van hen, die zichzelf, èn Spanje èn de mensheid willen redden van de ramp, een eenheidsfront dat enkel kan staan in het teken van de vrijheid, het onderling overleg en de wederzijdse eerbiediging, zowel nu als later. Maar hoe moet men deze resultaten verkrijgen, als men als eerste voorwaarde stelt het veroveren van de Staat en diens overheersing om dan ten eigen bate wetten uit te vaardigen? Begrijpt men dan niet, dat de Staat onze vijand is? Dat de Staat zich nooit kan verzoenen met de Vrijheid, zoals ook water nooit met vuur kan samengaan en dat de Staat evenmin akkoord kan gaan met de primaire eis: wie niet werkt, zal niet eten?!

Hoe gemakkelijk zouden de arbeiders het eens kunnen worden, als de commando-liefhebbers van de politieke partijen zich niet zouden mengen in hun aangelegenheden!

XXXII. Grondvesting van de Iberische eenheid

Wij weten wel, dat de Iberische eenheid — Spanje en Portugal — niet tot stand zal komen in het kader van het kapitalistische stelsel. Omdat, wanneer de grote politieke, commerciële en strategische belangen van Engeland gevaar dreigen te lopen, dit land die eenheid zeker niet zal dulden. Het zal de taak van de revolutie zijn en die hangt af van de wil van boeren, arbeiders en intellectuelen van beide zijden van de grens.

Het zou misschien nutteloos lijken reeds nu te spreken van deze eenheid, zoals het ook nutteloos is de huid van een beer te verkopen, als het beest zelf nog niet geschoten is. Toch is het niet van belang ontbloot, dat men weet, wat onze wensen en verlangens zijn. De kapitalistische Staat heeft zijn internationale politiek. Wij moeten daarentegen onze eigen gedragslijn bepalen ten aanzien van de buitenwereld.

Terwijl een Staat, onverschillig welke, zich voortdurend moet voorbereiden op een oorlog, moeten wij door vreedzame arbeid onze aangelegenheden oplossen. En verder een goed voorbeeld geven door de grenzen uit te wissen, waarvan wij afhankelijk zijn en ons onthouden van rassenhaat en nationale wrok, die altijd worden opgewekt door onzuivere belangen en praktijken. Wij moeten voorstander zijn van de universele samenwerking in plaats van aanhangers van de universele oorlog.

De werkelijke vijand is hij, die de vooruitgang, de vrijheid en de rechtvaardigheid belemmeringen in de weg legt. Deze nu bevindt zich niet slechts aan de “andere” zijde van de grens, maar is overal aanwezig in de vorm van uitbuiter of tiran. Als er aan de ene kant van de grens een Carmona en een Oliveira Salazar staan, hebben wij aan de andere kant individuen, welke waardige concurrenten van deze beide heren zijn. Maar aan de ene zowel als aan de andere zijde bevinden zich massa’s arbeiders en boeren, die verenigd zijn door hetzelfde lot, dezelfde denkbeelden en dezelfde verlangens.

Wij zijn er aan gewoon geraakt in het praktische leven en in de dagelijkse gedachtegang het proletarische Portugal te beschouwen als iets van ons, als iets, dat eng verbonden is aan ons lot en als iets waarvan ons de afscheiding voorkomt als tegennatuurlijk en anti-historisch te zijn. Met dezelfde broederlijkheid, waarmede wij de Gallicische, Catalaanse en Castiliaanse strijders bejegenen, behandelen wij ook de Portugese arbeiders-militanten. Aan de ene zowel als aan de andere kant van de grens hebben wij even goede vrienden. Wij voelen ons evenveel verbonden met de arbeiders van Valencia, Madrid en Gijón als met die van Oporto, Coimbra of Lissabon. In één woord: voor ons bestaat er geen geestelijke of ideologische slagboom tussen Spanje en Portugal. Beide landen vormen één historische, aardrijkskundige en maatschappelijke Iberische eenheid, waarvan de verschillende gewesten weliswaar een bijzonder karakter dragen, dat echter een goede verstandhouding en een zo hecht mogelijke solidariteit geenszins in de weg staat.

Een sociale revolutie in Spanje zou Portugal bevrijden van de onloochenbare overheersing van Engeland en van de nationale tirannie. Verder zou zij terstond de eenheid van het Iberische Schiereiland tot stand doen komen, een eenheid, waartegen zich alleen zelfzuchtige belangen en politieke overwegingen uit het kamp van de heersende en bevoorrechte klassen plegen te verzetten. Men weet, dat Engeland niet zo gul zijn toestemming tot een Iberische eenheid zou geven. Integendeel, het wenst zelf zoveel mogelijk de touwtjes in handen te houden om deze eenheid te verhinderen. Het zou er niet voor terugdeinzen om met militaire middelen in te grijpen, zodra dit nodig mocht blijken. Maar de Portugese arbeiders en boeren — het eigenlijke Portugal — hebben meer belang bij de solidariteit en de wederzijdse steun van de Spaanse arbeiders en boeren om gezamenlijk hun gemeenschappelijke problemen op te lossen!

In de Federación Anarquista Ibérica (F.A.I.) bestaat er geen enkele grensonderscheiding. De libertaire beweging van Portugal is lid van de F.A.I. en heeft dezelfde rechten en plichten als de overige libertaire bewegingen van Catalonië, Andalusië, Levant, Galicië, Asturië, Aragon, enz. Ook de C.N.T. zou een Iberische Arbeidsfederatie moeten worden, waarin Portugal reeds nu een regionale, d.i. gewestelijke, federatie zou kunnen zijn, zoals wij die al hebben in Catalonië, Andalusië en Estremadura. Het is in het belang van de revolutionaire arbeiders van Spanje en Portugal, dat het zo wordt, omdat hun lot niet te scheiden en volstrekt ondeelbaar is.

Wat de anarchistische beweging heeft geleid tot de tevoren genoemde wegen om tot verwezenlijking van haar denkbeelden te komen — het politieke socialisme begint zich daarmee ook op zijn manier te verzoenen — is het verlangen geweest van denkers en schrijvers aan beide zijden van de Spaans-Portugese grens. Het denkbeeld van de Iberische eenheid handhaaft zich nu eens als politieke unie, dan weer als federatie door alle tijden heen in dynastieke pogingen, in ontwerpen en verklaringen van beide zijden van deze kunstmatige grenslijn.

Oliveira Martins, de grote geschiedschrijver van de Iberische beschaving, is een beslist verdediger van de vereniging van beide volken. En Ruiz Zorrilla, de bekende republikein, bepleit in zijn Brussels manifest hetzelfde. Onder zijn invloed hield men in het jaar 1889 het Iberisch congres van de Republikeinen te Badajoz. De Portugese zowel als de Spaanse republikeinen voelden zich daar als broeders verenigd in hun strijd en streven. Met nog veel meer reden voelden de anarchisten van beide landen zich in 1927 — toen zij het ontstaan gaven aan de F.A.I. — als één, ondeelbare gemeenschap.

Van dezelfde geest getuigen ook de woorden welke Angel Ganivet aan het vraagstuk van de Iberische eenheid wijdde. Deze wenste namelijk een vrijwillige broederlijke en vrije vereniging van beide landen en niet een eenheid als resultaat van verovering of overheersing. Ook wij willen haar slechts als logisch gevolg van een goede verstandhouding, wederzijds begrip en natuurlijke toenadering.

De droom van Ganivet zal werkelijkheid worden in de rijen van de onderdrukte en uitgebuite massa, welke geen vaderland erkent en die in beide landen dezelfde belangen en dezelfde verlangens heeft. Evenals men de F.A.I. heeft geschapen zou men op dezelfde wijze de Confederación Ibérica del Trabajo (C.I.T.) in het leven kunnen roepen. Op deze manier zou men de economische, sociale en geestelijke eenheid krijgen van het Iberische Schiereiland, een eenheid, die het werk van de bevrijdende revolutie zal zijn.

Wij zijn het met Salvador de Madariaga eens, als hij zegt, dat een Portugees een Spanjaard is, die de rug toekeert naar Castilië en de ogen richt op de Atlantische Oceaan, zoals de Cataloniër ook een Spanjaard is, maar de ogen richt op de Middellandse Zee. Het is interessant wat deze auteur hierover schrijft: “De psychologie, de aardrijkskunde en de geschiedenis bepalen een Iberische eenheid voor Portugal. Dit land gaf de voorkeur aan een rampzalig leven onder de alliantie met Engeland, maar vergat daarbij, dat er nooit sprake kan zijn van een alliantie tussen een uiterst zwakke en een uiterst sterke natie. Hoewel Engeland een zeer goed en zelfs edelmoedig vriend is geweest en ofschoon Portugal — in tegenstelling tot wat er met Spanje gebeurd is — al zijn koloniën heeft behouden, heeft dit land toch zeker al zijn vreugde en opgewektheid verloren. Voor Portugal zouden drie eeuwen lang burgeroorlog met de Spanjaarden van meer waarde geweest zijn dan deze, louter in naam bestaande, onafhankelijkheid onder de politieke soevereiniteit van Engeland.”

Niet enkel om redenen van nabuurschap, gemeenschappelijke tradities en bijna ook gemeenschappelijke taal, of om reden van aardrijkskundige ligging, maar uit gevoelens van menselijke solidariteit, zou het onzerzijds onbegrijpelijk zijn, dat wij zouden ijveren voor een vrij en gelukkig Spanje en het feit zouden negéren, dat een zo belangrijk deel van ons schiereiland als Portugal is, in dwang en ellende onderworpen blijft.

De sociale revolutie moet natuurlijk een zo groot mogelijke oppervlakte beslaan. Al dwingen de omstandigheden ons momenteel ook hier enkel een beschrijving te geven van wat wij binnen het kader van de grenzen van ons schiereiland kunnen verrichten, zou de omwenteling zich zowel aan deze als aan de andere zijde van de grens moeten voltrekken, door de duizend en een relaties, waarmede de Franse arbeidersmassa zich met de revolutie verbonden voelt, zoals dit ook het geval is aan gene zijde van de Straat van Gibraltar.

Wij eisen, dat men vaker uitspreekt wat ons aan Portugal bindt, opdat dit aan de ene zowel als aan de andere zijde van de kunstmatig getrokken grens terrein wint en men algemeen het bewustzijn krijgt van een natuurlijke eenheid, die nodig en onontkoombaar is voor beide volken ter verkrijging van een betere toekomst.

Aanhangsel

I. Bibliografie

Het aantal opbouwende werken van vrij socialistische oorsprong is de laatste jaren aanzienlijk gestegen. Met uitzondering van “Ni Comunismo” van Sebastian Faure, die romantische utopieën nastreeft; “El Humanisferio”, door J. Dejaques; “Noticias de ninguna parte”, van William Morris; “Tierra Libre” van Jean Grave, enz., ademen bijna alle constructieve werken, die na de oorlog het licht zagen, een werkelijkheidsgeest en hebben dientengevolge als basis de volkshuishouding.

Wij willen hier enige titels noemen:

Verder noemen wij nog de studies van de groep van internationale communisten, Nederland:

De opbouwende gedachten, die naar kwantiteit zowel als naar kwaliteit toenemen, zijn het gevolg van het woeden van de wereldcrisis onder het kapitalistische regiem en van de noodzakelijkheid een weg te wijzen, die redding en onmiddellijke verwezenlijking van constructieve denkbeelden kan brengen.

Het is zeer goed mogelijk, dat wanneer na verloop van jaren de revolutionaire conjunctuur verdwenen zal zijn door niet te voorziene oorzaken, alles wat wij hier geschreven hebben, zal zijn te boven gekomen, de latere generaties onze poging om tot een oplossing te komen met een blik van minachting zullen bekijken. Maar de toekomstige geschiedschrijvers zullen het beoordelen naar de tijd waarin dit de gangbare opvatting was en conform de edelmoedige intenties, die daarvan het uitgangspunt waren.

Boven al deze voorspellingen zal het leven zijn gang gaan, maar opdat het zijn gang zal gaan, zijn deze voorspellingen even noodzakelijk als het geloof in de doelmatigheid en de mogelijkheden van het leven. Wij bevelen hierbij nog twee boeken aan, die een duurzame waarde vertegenwoordigen en als prikkel kunnen dienst doen voor onze sociale scheppingen:

Men zal een groter of kleiner verschil aantreffen bij dezen dan wel bij genen schrijver, verschillende meningen omtrent de oplossing van dit of dat probleem. Maar de bedoeling is in alle werken dezelfde: te geraken uit de kapitalistische hel met zijn staatsdwang. Met zulke ontwerpen raken de mogelijkheden noch de bestaande literatuur uitgeput.

Met de blote mededeling kan men zich echter al een beeld vormen van de grootte en de belangrijkheid van de literatuur op dit gebied.

II. Het maatschappelijk noodzakelijke en het maatschappelijk vrije

Vrijheid en noodzakelijkheid

Verwarring van termen en dubbelzinnigheid in opvattingen veroorzaken dikwijls misverstanden, die tot discussies verworden, die nadelig zijn voor een goed begrip en een goede harmonie.

Er is één maatschappelijk iets, dat wij allen nodig hebben: dat, wat voor allen geldt. Dit is onbetwistbaar van algemeen belang en zal maatschappelijk moeten worden geregeld. Vandaag de dag wordt dit geregeld door het kapitalisme met de daarbij vereiste Staat, geheel overeenkomstig hun privilegies en belangen. Morgen zal “het” door allen, en in het belang van allen, worden geregeld. Maar wat maatschappelijk noodzakelijk is kan niet ontkomen aan een regeling door de maatschappij, noch ook ophouden onderworpen te zijn aan vastgestelde normen, ondergeschikt te zijn aan een bestendige, duurzame functioneren van dit algemeen geldende. Wij denken bijvoorbeeld aan de spoorwegen, de P.T.T., licht- en waterleiding, enz.

Maar wat maatschappelijk niet noodzakelijk is, wat slechts op particulier terrein ligt en dus op een gegeven moment van meer beperkt belang is en enkel slaat op een bepaald gebied, dat behoort tot het terrein van spontane schepping, zal zonder maatschappelijke controle en derhalve zonder maatschappelijke regeling dienen plaats te vinden.

De discussie, die te allen tijde is gevoerd over het al dan niet bij voorbaat vast stellen van de normen van het toekomstige leven, heeft in deze verwarring zijn oorsprong gehad. Men is met recht opgekomen tegen de verleidelijkheid wetten te willen stellen aan de toekomst, alsook tegen elke poging om het sociale leven te kanaliseren en vast te leggen in gedetailleerde banen, volgens hedendaagse begrippen. Nu wij nauwelijks kunnen doorgronden de samenstelling van het moderne leven met zijn beide machtige bewegingen van nivellering en uniformatie, zoals de kapitalistische economie en het staatsapparaat toch zijn, met hoeveel te minder reden zullen wij dan wel de complexiteit kennen van het sociale en morele leven in een maatschappij, die vrij is van gezag en dwang en die zich aanknopingspunten, actie en eigen denkbeelden zal moeten vormen in een voortdurende ontwikkeling en verscheidenheid van vormen.

Van deze maatschappelijke vormen kunnen wij alleen dit weten, dat zij de vrijheid ongerept moeten laten. De individuen zoeken niet naar een organisatie om haarzelve, maar naar organisaties, verenigingen, enz. die hun het beste passen. Als men bij voorbaat reeds in dit opzicht iets wil regelen, kan men niet meer of minder doen dan zich te begeven op het terrein van de utopieën op het terrein van de romanschrijfkunst. Laten wij dus de mensen van de samenleving zonder kapitalisme en zonder Staat de ontwikkeling gunnen, die zij verkiezen door te maken. En laten wij enkel ons bepalen tot het voorbereiden van een zodanige samenleving, waarin men zal weten, dat er verbindingsorganen nodig zijn op sociaal, cultureel, vriend- schaps- en ontspanningsterrein. Aan hen de taak om uit te maken, welke organen dit zullen zijn. Zij zullen beter op dit gebied kunnen werken dan wij, die nog vastgeketend zijn aan de huidige maatschappij en van de kapitalistische hel uit alles moeten voorzién.

Voorziening in de noodzakelijke levensbehoeften

Maar er is één terrein waarover wij reeds kunnen spreken en onze berekeningen maken, akkoorden kunnen sluiten en bijzonderheden vermelden zonder dat wij op de vrolijke velden van het dromenrijk onze schreden behoeven te zetten. Dat terrein is de voorziening in de noodzakelijke levensbehoeften van de mens. Het is nodig ons te voeden, te kleden en de beschikking te hebben over huisvesting, zorg te dragen voor de verpleging van zieken, ons te verplaatsen van de ene naar de andere plaats en ons in verbinding te stellen met vrienden en bloedverwanten, die zich op verre afstand van ons bevinden…. De vrijheid bestaat ons te voeden met vlees of groenten, het eten al dan niet te kruiden, er veel of weinig zout aan toe te voegen. Maar het eten is een noodzakelijke behoefte, die bevredigd dient te worden. Deze en vele andere behoeften zijn geen eventuele problemen, die zich al dan niet in de toekomst kunnen voordoen, maar integendeel werkelijke en tastbare feiten! Men moet noodzakelijkerwijs voorzien in deze en gene behoeften. Vandaag de dag doen wij dit al gedeeltelijk. Sommigen — en hiermede bedoelen wij de meer bevoorrechten — doen het zelfs volledig en de gesalarieerden doen het hun wat stuntelig na. Wij voeden ons ook al min of meer, echter meer “min” dan “meer”. Wij kleden ons, zij het met vodden. Huisvesting hebben wij reeds, al is dit in woonkrotten of onder bruggen. In één woord, de behoeften zijn niet denkbeeldig; zij zijn reëel en wij zelven kunnen nagaan, in hoeverre wij ze bevredigd hebben en in welke mate wij ze zouden kunnen bevredigen, als er een ander economisch stelsel bestond, waarbij deze en gene factoren werden onderdrukt en andere bronnen van energie werden aangeboord. Kortom: bij een stelsel van algehele wederopbouw van de volkshuishouding. Hier is ons initiatief en dat van anderen zeer stellig op zijn plaats, doch hier past geen breidelloze, ongecontroleerde gril of fantasie!

De bevrediging van deze elementaire behoeften, die wij kennen en voelen en waarvan wij ook de mogelijkheden kennen om ze te bevredigen, dient ons eerste en grootste streven te zijn. De ervaring in de eeuwenlange strijd voor betere lonen heeft ons reeds geleerd, dat wij langs deze weg nooit ons doel zullen bereiken. Het denkbeeld is ontstaan om door een omwenteling alle hinderpalen uit de weg te ruimen, die aan het leven van de grote massa in de weg staan. Men wil de revolutie ter voorziening in de behoeften van het mensdom, behoeften, die in de huidige orde onbevredigd blijven. Dientengevolge wil men iets concreets, iets definitiefs: behoeften bevredigen, die thans niet volledig hun bevrediging vinden. In Bijbelse tijden voorzag men daarin door middel van een wonderbare brood- en visvermenigvuldiging of door manna, d.i. hemels brood te laten regenen. De mens kon toen nog aan de goden bevrediging van zijn behoeften vragen. Tegenwoordig kan men zoiets alleen nog maar verwachten van de pogingen, die de mensheid voor die bevrediging in het werk stelt, alsook van de techniek, in het kort gezegd van de arbeid. Als men van de goden de oplossing voor dat probleem zou verwachten, zou men zich geen zorgen voor de dag van morgen behoeven te maken. Men zou immers alleen hoeven te wachten.

Indien wij daarentegen weten, dat de economie de vrucht is van ’s mensen inspanning en intelligentie, wordt de ordening van deze krachtsinspanning en de oriëntatie van deze intelligentie een zaak van goed begrip, zo al niet de richtsnoer van het leven zelf.

Wat ons allen en wat slechts enkelen belang inboezemt

Vóór en na de revolutie kan het maatschappelijk leven zich handhaven, kan de gemeenschap gevoed, gekleed en van onderdak voorzien worden, zonder dat er een hengelaarsvereniging bestaat, die haar vrije uurtjes op de pier pleegt door te brengen. Een vereniging van hengelaren, evenals zovele duizenden van dergelijke groeperingen voor allerlei liefhebberijen, smaken en temperamenten meer, is maatschappelijk gezien niet noodzakelijk en moet aan de keuze van belanghebbenden worden overgelaten. Maar het industriële, agrarische, transport- en communicatie- leven, enz. is van sociaal standpunt beschouwd, onvermijdelijk. Hoeveel men ook al heeft voorspeld en gestudeerd sinds alle tijden om het leven beter te doen functioneren, blijft het niettemin een taak, die wij op ons hebben te nemen en die de reorganisatie van heel het maatschappelijke en economische leven zal vergemakkelijken. Onvermijdelijk is de regeling van het economische leven, een leven, dat ons allen aangaat. Tegenwoordig heerst het kapitalisme of de Staat volgens hun belangen en voorrechten. Wij willen dat deze heerschappij overgaat in handen van de producenten en consumenten zelf. En het productieapparaat — mensen, landerijen, machines, vervoermiddelen — is niet een oncontroleerbaar iets of een niet definieerbaar wezen. Evenmin ook is de industriële techniek een geheim voor hen, die haar verlangen te kennen. Op deze concrete gegevens, die te wegen en te meten zijn, kunnen wij direct onze weg bepalen. Daar de toekomstige generaties, heersers als zij zijn van de sociale rijkdom, onderricht door eigen ervaring, geleerd zullen hebben de nodige vernieuwingen en verbeteringen aan te brengen in het productieapparaat dat zij van ons zullen hebben overgenomen.

Wanneer wij op politiek terrein alle macht willen breken en daarvoor een omzichtige regeling in de plaats willen stellen, teneinde aldus te beletten, dat deze macht zich weer kan opbouwen, en wanneer wij daarvoor in de plaats het vrije akkoord en de menselijke solidariteit wensen, willen wij op economisch gebied fabrieken, grond, vervoermiddelen enz. veroveren, niet om die te vernietigen of tijdelijk in bezit te hebben, maar om die te socialiseren, d.w.z. blijvend in bezit te nemen voor de gemeenschap, in het belang van allen, zonder onderscheid van kaste, ras, kleur of klasse.

Het voorzien in de noodzakelijke levensbehoeften is iets, dat ons allen aangaat en niet slechts enkelen. Daarom kunnen en moeten wij het nu reeds eens worden over de wijze waarop wij er voor moeten zorgen, dat het parasitisme niet gaat strijken met het beste deel van de opbrengst van onze arbeid, en omtrent de manier waarop wij de productie zullen kunnen opvoeren, opdat alle mensen niet alleen het nodige voor hun levensonderhoud hebben, maar zich ook volledig zullen kunnen ontwikkelen. Als het gaat over die studie, dan bedoelen wij hiermede het rekenen met bekende waarden, het toepassen van de techniek, de onderlinge orde en het wederzijds begrip.

Eén ding is voldoende en dat is: het veroveren van de sociale rijkdom, niet om die te verwoesten, maar om die beter te beheren dan het kapitalisme en doeltreffender dan de Staat. Dit verplicht ons tot:

De economie van morgen is het resultaat van het streven van vandaag

Zonder de vrijheid van wie ook in gevaar te brengen of hinderpalen op te werpen voor de toekomstige ontwikkeling, kunnen wij de navolgende berekening maken:

Onze productie van elektrische energie bedraagt op dit ogenblik miljoen kilowattuur. Maar alleen al de hydro-elektrische energie, die er kan worden opgewekt, bedraagt in Spanje 10 a 12 miljoen kilowattuur. Dat komt overeen met de energie, die er geput kan worden uit 75 miljoen ton kolen. Deze energie, overgebracht op machines, kan evenveel produceren als mogelijk zou zijn met de arbeidskracht van 50 miljoen slaven bij een dagtaak van acht volle uren. Het is niet alleen passend te wijzen op het nut, dat deze onmetelijke energie — die op dit ogenblik nutteloos teloor gaat — aan het mensdom kan brengen, maar ook op de noodzakelijkheid dat wij nu reeds studie maken van de plaatsen waarin deze elektrische bedreven zullen moeten worden opgericht, en van hun condities, opbrengst, enz.

Wij kunnen ook reeds studie maken van de Spaanse bodem en opmerken, dat er gebrek aan bossen is. Wij kunnen de noodzaak aantonen van de behoefte, die er bestaat, om nieuwe bossen aan te planten, inz. met het oog op de voordelen, welke bossen medebrengen voor het klimaat, de industrie en de verrijking van de bodem. Wie zou het nageslacht nadeel kunnen berokkenen met het vermelden van alle détails, die nu reeds door deskundigen verstrekt kunnen worden, over de wijze waarop wij de maatschappelijk noodzakelijke herbebossing tot stand kunnen brengen? De economie, die uitgaat van bekende factoren en te bepalen elementen, is een zaak van sociale regeling. Om die reden kan men beter nu beginnen met de studie dan morgen. De improvisatie kan op dit gebied verwoestende gevolgen hebben. Als wij daarentegen reeds nu de wetenschap verbreiden, die nodig zal zijn om de vraagstukken op dit terrein tot een oplossing te brengen en daarenboven duidelijk de wijze van oplossing kunnen aangeven, zullen wij bij de grote massa dag aan dag in steeds toenemende mate vertrouwen inboezemen, in betrekking tot de taak van de revolutie, die in de eerste plaats wil voor-zien in die behoeften, welke in de huidige orde onbevredigd blijven.

Op politiek terrein is het ons voldoende alle dwang te vernietigen die de wet op ons allen pleegt uit te oefenen en maatregelen te nemen om weerstand te bieden aan elke poging in welke vorm ook, om deze macht weer in het leven te roepen. De gemeenschap zelf zal normen weten vast te stellen voor de samenleving, normen, die wij niet bij voorbaat hoeven te voorzien, noch ook van te voren behoeven vast te stellen. Doch laten wij de Keizer geven wat des Keizers, de Vrijheid wat van de Vrijheid en de Noodzaak wat van de Noodzaak is.

III. Theorie en praktijk

Het volgend artikel van Rudolf Rocker geeft duidelijk onze gedachten en motieven weer, die ons bij de redactie van dit werk hebben geleid:

De oorzaak van het in onze gelederen steeds toenemende doctrinairisme kan worden toegeschreven aan twee verschijnselen. Gedurende de laatste decennia hebben wij weinig pogingen aangewend om ons buiten onze kringen te bewegen. Maar voortdurend kuisheid werkt op de duur afstompend, geeft weinig voldoening aan individuele personen en brengt bijkans steeds een zekere weerzin teweeg. Bovendien hebben de meesten van ons zich aangewend in de hedendaagse vorm van het anarchisme een laatste ontwikkeling van ideeën te zien. Men ziet in het anarchistisch communisme de laatste fase van dié ontwikkeling, welke haar oorsprong vindt in het mutualisme en die via het collectivisme is overgegaan in de hedendaagse opvattingen. Met wantrouwen of uit de hoogte ziet men dan neer op alle nieuwere pogingen, die er worden aangewend om uit de kapitalistische chaos te geraken.

Wat mijzelf betreft, moet ik verklaren, dat ook ik in de associatie van communisme en anarchisme de gunstigste voorwaarde zie voor een libertaire ontwikkeling van de mensheid. Maar deze mening is slechts van ondergeschikt belang, omdat wij geen enkele waarborg voor haar juistheid bezitten. In elk geval hebben de revolutionaire gebeurtenissen in Rusland, Centraal-Europa, Italië enz. ons voor een aantal nieuwe problemen geplaatst, die ons wel zeer in twijfel laten omtrent de juistheid van de voor-waarden, volgens welke de komende revolutie, ons door Kropotkin in zijn “Verovering van het Brood”, beschreven, zich zou moeten ontwikkelen. Hoewel wij aannemen, dat de algemene ontwikkeling tot een stand van zaken leidt, zoals wij die in het communistisch anarchisme voorzien, hebben wij toch niettemin, na alle praktische experimenten in de laatste tientallen jaren, geen enkel bewijs voor de veronderstelling, dat een revolutie ons onmiddellijk voert naar de verwezenlijking van ons ideaal. Wij moeten ons meer rekenschap geven van het feit, dat er een hele reeks verschillende vormen van economie naast elkaar bestaan, die allen hun praktische waarde willen bewijzen. Dit nu acht ik geenszins verkeerd. Integendeel, het lijkt mij juist de enige mogelijkheid om de weg vrij te maken van allerlei hinderpalen in het belang van een waarlijk vrije ontwikkeling.

Persoonlijk ben ik van mening dat een vorm van economie als het collectivisme in een revolutionaire overgangsperiode praktisch gemakkelijker is te verwezenlijken dan het communisme. In de eerste plaats is het communisme slechts mogelijk, wanneer er van alles en nog wat in overvloed aanwezig is, zodat de leuze van vrije consumptie werkelijke waarde heeft. Maar de ervaring heeft ons geleerd, dat de revoluties gewoonlijk niet steeds onder zo gunstige voorwaarden plaats vinden. In de meeste gevallen moet men rekenen met het feit, dat deze uitbarsten, als het hele economische leven is ontwricht, zodat het een eerste vereiste is, zorg te dragen voor de voedselvoorziening, kleding en huisvesting van de revolutionaire massa. Maar in zulke omstandigheden kan men niet dromen van een communisme, zoals wij ons dat voorstellen, maar hoogstens van een trapsgewijze ontwikkeling in de geest van het communisme.

Daarenboven zal de leuze: “Ieder geve naar vermogen” in haar onmiddellijke en praktische uitvoering niet zo eenvoudig blijken, als de meesten onzer van te voren wel dachten. Het kapitalistische systeem is niet geschikt om bij de mensen sociale en solidaire instincten aan te kweken, echter wel om bij dezen al deze gevoelens en uitingsvormen te onderdrukken en ze zo mogelijk praktisch geheel en al uit te roeien. Het bekende spreekwoord: “De een zijn dood is de ander zijn brood”, is een uitdrukking, die voor zichzelf spreekt en die in dit geval duidelijk de situatie weergeeft. Wij moeten evenwel rekenen met mensen, zoals die heden ten dage zijn en zoals de oude maatschappij ons die heeft nagelaten. En daarom lijkt mij beter overeen te komen met het algemeen rechts-gevoel een waardebepaling van de persoonlijke arbeid dan de leuze van vrije consumptie. Uit de ervaringen van de laatste tien a vijftien jaar moeten wij rekening houden met het feit, dat een groot deel van de mensheid zich op het terrein van de productie persoonlijk minder bekwaam zal achten dan anderen. Dit nu zal bij voorbaat strubbelingen opwekken en derhalve gemakkelijk de oorzaak van gezagsmiddelen kunnen zijn. En waartoe zulks kan leiden, daarvan geeft Rusland ons het beste voorbeeld. De leuze van de collectivisten: “Ieder krijgt naar wat hij produceert” zou — althans gedurende de eerste fazen ener periode van omwenteling — beter beantwoorden aan de behoeften van de praktische werkelijkheid dan de vrije consumptie van het communisme; te meer, omdat er aan deze productie- en consumptiemethode geen andere strekking ten grondslag ligt dan die van de vrije consumptie.

Mutualisme, collectivisme, communisme zijn geen doel op zichzelf, doch enkel middelen om te komen tot het definitieve doel. Men moet de gevoelens van vrijheid en menselijke solidariteit in de economische en sociale omstandigheden van het maatschappelijk leven zoveel mogelijk ondersteunen, om op deze manier een mentaliteit te kweken die zuiver instinctmatig reeds elke uiting van gezag de kop indrukt. Alle menselijke vooruitgang is slechts te danken aan het vrije onderzoek; wat wij vooral ook kunnen waarnemen op het gebied van de wetenschap. Een met geweld dwingen van de mensheid in bepaalde vormen van maatschappelijke samenleving is altijd autoritair en een struikelblok voor elke ontwikkeling. De voorwaarde voor een waarlijk vrijheidslievende ontplooiing bestaat noodzakelijkerwijs in de mogelijkheid, dat elke richting zich kan uiten en haar ideeën in praktijk kan brengen, alsook die op doeltreffendheid zal kunnen onderzoeken, steeds voorop gesteld natuurlijk, dat door een dergelijke poging de anderen niet in hun vrijheid worden aangetast.

De grote gebeurtenissen na de oorlog hebben bewezen, dat een volkomen vernieling van alle bestaande instellingen, gelijk de meesten van ons voorheen hebben gemeend, evenmin zekerheid van slagen biedt. Het banken geldstelsel kan in de revolutionaire overgangsperiode bijvoorbeeld niet met één slag worden opgeheven. Beter zou het daarom zijn te werken in die geest, dat deze instellingen worden omgevormd en gebruikt als voorlopig ruilmiddel, ten einde het maatschappelijke leven op gang te kunnen houden en de nieuwe vormen van de volkshuishouding te kunnen voorbereiden. Het is beklagenswaardig, dat onze literatuur in de laatste vijfentwintig tot dertig jaar zich te weinig heeft bezig gehouden met een nieuw economisch leven. Buiten het grondige werk van Kropotkin: Van veld, fabriek en werkplaats, is er werkelijk geen studie van grote omvang in onze literatuur te vinden, die zich ter zake heeft bezig gehouden met deze vraagstukken, of ons nieuwe perspectieven voor de toekomst heeft geopend. In elke taal hebben wij werken in overvloed, waarin men zich ten doel stelt de basis te leggen voor het aanvaarden van het vrijheidsbeginsel op zuiver wijsgerige grondslag. Men doet zulks min of meer op uiterst abstracte wijze. Maar de praktische voorwaarden voor deze vrijheid, die allereerst in de economische, politieke en sociale factoren tot uiting moeten komen, werden tot dusver zeer gebrekkig behandeld. Laat men hiermede eens de soms schitterende inlichtingen vergelijken die de vertegenwoordigers van de libertaire vleugel aan de nationale, zowel als aan de internationale Congressen van de Eerste Internationale hebben verstrekt, en men zal tot de erkenning moeten komen, dat er in die tijd meer begrip bestond van het enorme belang van deze problemen dan in de tijden, die daarop volgden. Nu pas, na de pijnlijke ervaringen, die wij gedurende de oorlog en daarna hebben opgedaan, begint men zich langzamerhand weer met wat meer aandacht bezig te houden met deze vraagstukken, al geschiedt zulks nog niet in dien mate als deze eigenlijk verdienen.

Laat men niet zeggen, dat de oude grondleggers van het algemeen socialisme, als Saint-Simon, Fourier, Owen, Proudhon, e.a., op wier onderzoekingen ook de anarchisten steunen, de economische vraagstukken al zo grondig hebben behandeld, al zo fijn hebben uiteengerafeld, dat men slechts uiterst weinig zou kunnen toevoegen aan hun ideeën op dit gebied. Allereerst al heeft de formidabele ontwikkeling van de moderne industrie een hele reeks nieuwe problemen opgeworpen, die men vroeger niet heeft kunnen voorzien en die hun betekenis niet verliezen, als wij de industrialisatie, óók al overdreven en eenzijdig, beschouwen als een voorbijgaand verschijnsel in de sociale ontwikkeling. In de tweede plaats zijn de denkbeelden van die mensen voor de hedendaagse anarchisten vrijwel volledig vreemd geworden. Dit slaat niet alleen op Fourier, Owen, Thompson, enz., maar zelfs op Proudhon, die de voornaamste pionier en voorloper van het anarchisme is geweest. De werken van deze laatsten zijn nauwelijks oppervlakkig bekend aan het merendeel van de anarchisten. En toch, hoeveel bevatten de geschriften van deze mensen niet, geschriften, die stellig ook vandaag hun waarde nog geenszins verloren hebben! Hoe prachtig zou de theorie van de attractieve arbeid van Fourier het Fordisme en Taylorisme kunnen weerleggen, theorieën die onze staatssocialisten blindelings hebben aanvaard! En welk een schitterend arsenaal tegen het moderne nationalisme heeft niet Proudhon geschapen, bestrijdingsmiddelen, die aan de meesten onzer volkomen onbekend zijn! Het is niet voldoende om aan de mensen te zeggen: “Weest vrij!” men moet hen ook vertrouwd maken met de middelen waarmede en wegen waarlangs die vrijheid praktisch verworven kan worden. Tegelijkertijd moet men hun in de gewijzigde omstandigheden een nieuw maatschappelijk leven kunnen verzekeren. Juist in dit opzicht hebben de doeleinden en de gezagsmiddelen van het socialisme een grote voorsprong op de onze. Gegeven de lichtgelovigheid van de massa, in zover het de staatsidee betreft, valt het dezen mensen niet moeilijk haar te overtuigen, dat al deze vraagstukken enkel en alleen kunnen worden opgelost door een regering; wat tot uiting komt als “dictatuur van het proletariaat” of als democratisch constitutionele Staat. Daar de mensen zich hebben aangewend in de Staat de aardse Voorzienigheid te zien, lijkt hun deze oplossing de meest eenvoudige en de meest natuurlijke. Daarom is het dubbel en dwars noodzakelijk de massa praktische middelen en wegen aan te wijzen, die hun de mogelijkheden van een vrije mensheid doen zien. Ieder, die praktische propaganda heeft gevoerd, weet, dat de denkende en verlangende elementen ons steeds dergelijke vragen stellen. Zij, die zich tevreden stellen met een gewoon politiek consigne zijn van veel minder belang voor de constructieve en scheppende arbeid. Belangrijk zijn diegenen, die bewuste en geestelijk actieve wezens zijn en die er in alles een eigen kritische mening op na plegen te houden.

Deze overweging is niet in de laatste plaats de reden geweest, dat Pelloutier, Pouget en vele anderen in de anarchistische beweging zich vooral hebben bewogen op het gebied van de vakverenigingen, of er althans aan hebben medegewerkt om deze beweging te zuiveren. Door te constateren, dat de syndicale organen van de arbeiders het meest geschikt zijn om een organisatie van de maatschappij voor te bereiden, die als basis het socialisme heeft, en door aan de arbeiders praktische wegen te wijzen om tot een zodanige samenleving te komen, hebben deze mensen goed werk verricht. Zij hebben hun denkbeelden waarde gegeven door ze te propageren in de economische strijdorganisaties van het proletariaat. Vooral legden zij de nadruk bij die organisaties op de zending, die deze hebben als constructieve organen in een vrije maatschappij. Dit nu heeft niet nagelaten steeds dieper in te werken op de syndicalistische beweging. Op een van haar grondbeginselen werd zij ten volle bekeerd.

Maar met deze erkenning is niet alles afgedaan: men moet ook pleiten voor actie, opdat deze zich in praktische en tastbare daden mogen omzetten. Het is niet voldoende te verklaren, dat de syndicale organisaties van de arbeiders de taak hebben de productie en distributie in eigen handen te nemen, het is ook noodzakelijk ze praktisch dichter bij die grootse taak te brengen.

IV. Lijst van illustraties

  1. Economische ordening van het levensmiddelenbedrijf
  2. Economische ordening van het bouwbedrijf
  3. Economische ordening van het kledingbedrijf
  4. Plaatselijke ordening van het transportbedrijf
  5. Landelijke ordening van het transportbedrijf
  6. Economische ordening van het grafisch bedrijf
  7. Landelijke ordening van de economie

Voetnoten

Soort gewas Aantal hectare
Geestgrond Granen en groenten 15.000.000
Wijnbergen 1.300.000
Olijventeelt 2.000.000
Vruchtbomen 360.000
Voederweiden, bouwland en boomgaarden 7.000.000
Laaggebergte met Espartograssen 6.000.000
Heidevelden of weiden 4.000.000
Vruchtbare grond Weide- en bouwland 1.850.00
Waterrijk land Groenten en Granen 700.000
Wijnstok en Olijf 160.000
Wortels voor industrieproducten 220.000
Kunstweiden 190.000
Sinaasappelen en dergelijke zuidvruchten 120.000
Kale rotsen 10%
Weinig productieve gronden of wegens hun buiten- gewone hoogte of om hun droogte of om hun slechte samenstel 35%
Gronden van middelmatige vruchtbaarheid, met een schaarse watervoorziening of met topografisch iets gunstiger condities of door een meer of minder gunstige samenstelling 45%
Gronden, “die ons doen geloven dat wij zijn geboren in een bevoorrecht land” 10%
Jaar Doden Zwaargewonden
1917 254 395
1918 300 401
1919 251 300
1920 259 347
Type Peseta per ton
Pantserschepen 2.870
Snelle kruisers 2.500
Torpedojagers 6.000
Torpedoboten 6.500
Duikboten 6.400