Niet eens zo lang geleden - in het midden van de jaren vijftig - veroordeelde de rechtbank in Rotterdam een anarchist tot twee weken gevangenisstraf wegens het beledigen van de koningin. Het was Dirk van Tol, redacteur van Vrijheid, een klein anarchistisch blad met een handvol abonnees. In een van de nummers had Van Tol de vorstin aangeduid als ‘Juultje’, wat kennelijk voor justitie voldoende reden was om hard op te treden.
Zo'n optreden zou vandaag de dag erg onwaarschijnlijk zijn, maar het is lang anders geweest. Van Tol is een van de vele tientallen anarchisten die ooit kritiek op het koningshuis met gevangenisstraf of geldboete hebben moeten bekopen. Bijna steeds heeft de rechterlijke macht anarchistische publicaties in beslag laten nemen, manifestaties verboden en anarchisten veroordeeld, zodra de Oranjemonarchie in het geding was. Zelfs goedaardige spot werd nogal eens opgevat als majesteitsschennis of opzettelijke belediging van de koning, de koningin of leden van het koninklijk huis, die bestraft behoorde te worden.
Het conflict tussen de anarchisten en de verdedigers van de monarchie - dat misschien wel de Gorilla-oorlog zou kunnen heten - ontvlamde in 1885 en duurt dus al ruim een eeuw. En net als de Honderdjarige oorlog van de veertiende en vijftiende eeuw kent het conflict zijn perioden van heftige schermutselingen en zijn perioden van betrekkelijke rust.
Niet in het minst door de economische crisis waren in de jaren tachtig van de vorige eeuw ook in Nederland arbeiders en intellectuelen in beweging gekomen. De jonge Sociaal Democratische Bond stelde zich aan het hoofd van het verzet tegen uitbuiting en rechtsongelijkheid, dat onder de noemer socialisme bekend is geworden, maar revolutionairen van allerlei schakeringen telde. Onder hen ook de anarchisten of vrije socialisten van wie Ferdinand Domela Nieuwenhuis, een voormalig luthers predikant, al spoedig een charismatisch leider werd. Eerst in Recht voor Allen, het blad van de bond, en later in zijn eigen blad De Vrije Socialist, bond Domela de strijd aan met de vijf K's (Kapitaal, Kerk, Kazerne, Kroeg en Kroon). De revolutionairen komen op voor democratie, voor een republiek in plaats van een monarchie en daarmee was de oorlog met Oranje een feit geworden. Wie tegen het socialisme was stond voortaan pal achter het Oranjehuis, terwijl koning Willem III tot symbool werd van juist dat wat omvergehaald moest worden - het vermolmde ondemocratische staatsbestel.
Nu was Willem III volstrekt onbekwaam voor zijn ambt - een zelfzuchtig, lichtgeraakt en wispelturig vorst die nauwelijks geïnteresseerd was in staatszaken. Bovendien wekten zijn buitenechtelijke escapades verontwaardiging op. Kortom, hij was weinig geliefd en werd door velen zelfs ronduit veracht, niet in het minst omdat hij steeds weer een hoger jaargeld eiste terwijl een groot deel van het volk in diepe armoede leefde. Bij de dood van de koning in 1890 stemde Domela in de Tweede Kamer tegen het adres van rouwbeklag aan de koningin-weduwe omdat er zoals hij verklaarde geen enkele reden was om de overledene eer te bewijzen.
De populariteit van Recht voor Allen - en tegelijk de verontwaardiging die het blad wekte - berustte voor een groot deel op de artikelen waarin verhaald werd over het particuliere leven van koning Willem III. De artikelen vormden een chronique scandaleuse van een vorst die zijn leven geheel aan Venus en Bacchus wijdde. Zonder twijfel waren de onthullingen soms gebaseerd op roddel en achterklap, maar later historisch onderzoek heeft het negatieve beeld van deze Oranjevorst alleen maar bevestigd. Wie de artikelen schreef is altijd onbekend gebleven, hoewel lang gedacht is dat het Sicco Roorda van Eysinga was, een vriend van zowel de Franse anarchist Réclus als van Domela, die aan Recht voor Allen meewerkte.
Ter gelegenheid van 's konings zeventigste verjaardag - 2 februari 1887 - werden de verhalen gebundeld en aangevuld tot het schotschrift Uit het leven van Koning Gorilla. Ieder die de eerste regels ervan las begreep welke koning bedoeld werd: ‘Koning Gorilla uit wiens misdadig leven wij ons voorstellen hieronder enige taferelen te schetsen, was de oudste zoon van een vorst die dezelfde naam droeg en behoorde tot een Gorilla geslacht dat door wanbestuur en knevelarij het volk diep ongelukkig had gemaakt en dan ook door het volk herhaaldelijk werd weggejaagd, doch zich telkens steunende op vreemd geweld, weer op de troon wist te herstellen.’ De oplage van honderdduizend exemplaren was snel uitverkocht. Nadien is het schotschrift nog herhaaldelijk herdrukt, het laatst nog ten tijde van Provo.
Tot woede van de autoriteiten raakte de spotnaam Gorilla nu op slag bij iedereen bekend. Hoe woedend de autoriteiten waren bemerkte de jeugdige anarchist Alexander Cohen, die als corrector bij Recht voor Allen werkte. Toen de koning door de residentie reed riep hij ‘Weg met Gorilla’, wat hem op een halfjaar gevangenis kwam te staan. ‘Wijze regeerders,’ schreef Cohen later in zijn memoires In opstand, ‘zouden mijn demonstratie eenvoudigweg genegeerd hebben…’ Maar wijs waren de autoriteiten allesbehalve - een verschijnsel dat overigens nog altijd valt waar te nemen als het om het vorstenhuis gaat. Door Cohen te veroordelen gaven ze alleen maar grotere bekendheid aan het schotschrift en escaleerde de Gorilla-oorlog verder.
De oorlog was begonnen in 1885, om precies te zijn in de nacht van 27 op 28 mei in Amsterdam, toen twee rechercheurs zagen dat iemand op het Rokin een biljet aanplakte. Het bleek een zogenaamd door koning Willem III uitgevaardigde proclamatie te zijn, waarin hij verklaarde afstand te doen van de troon en van zijn jaarlijkse traktement van zeshonderdduizend gulden. Verder werd het gehele Nederlandse volk uitgenodigd om een nieuwe regeringsvorm te kiezen. Tot slot bracht de vorst in deze pseudo-proclamatie ‘nederige dank aan het lieve Nederlandse volk dat zo geduldig en lankmoedig ons met onze familie en verdere nasleep heeft gevoed en onderhouden’.
De volgende ochtend werd Bert van Ommeren, een notarisklerk en lid van de Sociaal Democratische Bond, van zijn bed gelicht en beschuldigd van majesteitsschennis. Voor de rechtbank verklaarden de rechercheurs Van Ommeren herkend te hebben, waarschijnlijk omdat deze al langer geschaduwd werd door de politie die op de hoogte was van zijn correspondentie met de naar New York uitgeweken anarchist Johann Most. Het proces tegen Van Ommeren - die in 1887 redacteur zou worden van het anarchistische blad De Vrije Pers - wekte veel beroering. Ondanks de zeer twijfelachtige bewijslast werd er in eerste instantie een gevangenisstraf van twee jaar tegen hem geëist. Daarop ontstonden er samenscholingen van het verontwaardigde publiek die door de Amsterdamse politie met de blanke sabel uiteengedreven werden. Misschien hadden de volksdemonstraties toch tot nadenken aangezet, want de Hoge Raad veroordeelde Van Ommeren uiteindelijk tot een jaar gevangenisstraf. In ieder geval kon Recht voor Allen constateren dat ‘het Amsterdamse publiek in de afgelopen week getoond [heeft] dat het meer gevoel van recht bezit dan de hele politie en justitie tezamen’.
Het lijkt niet overdreven te veronderstellen dat de autoriteiten hun kans afwachtten om de door hen gehate voorman van de revolutionairen persoonlijk te kunnen treffen. Die kans deed zich nog geen jaar later voor. In Recht voor Allen had een artikel gestaan, getiteld ‘De koning komt’, waarin de spot gedreven werd met de serviele toon waarop de pers schreef over het aanstaande bezoek van koning Willem III aan Amsterdam. De meeste kranten waren woedend over het stukje en spoorden aan tot vervolging, hoewel de toon van het stukje gematigd was.
Hoewel het artikel niet was ondertekend had Domela het toch geplaatst. De gedachte dat het om een provocatie van de politie ging bleek achteraf onjuist, maar Domela wilde de verantwoordelijkheid voor plaatsing niet afwentelen op de drukker en nam het artikel voor zijn rekening. In de zomer van 1886 vond het proces tegen Domela plaats in Den Haag. De beschuldiging luidde: ‘Het boosaardiglijk en openbaar smaden, honen en lasteren van de persoon des konings.’ Het werd een geruchtmakend proces dat grote groepen sympathisanten op de been gebracht. Voor de rechtbank had Domela willen zeggen dat hij geen hoogverrader was en dat juist het stamhuis van Oranje tijdens de Tachtigjarige Oorlog door hoogverraad aan de macht was gekomen. Maar omdat hij geen gelegenheid kreeg zijn pleidooi in alle rust uit te spreken zag hij daar verder van af en werd zijn verdedigingsrede als brochure verspreid.
Daarin ontkende hij dat er sprake geweest was van majesteitsschennis: ‘Is het volk er ter wille van de vorsten, of zijn deze er ter wille van het volk? (En) wie is majesteit? Het volk! Wat is groter, de soevereiniteit van de vorst of van het volk? Moet men het na drie eeuwen nog in twijfel trekken?’ Toen tegen Domela toch een gevangenisstraf van twee jaar werd geëist (terwijl in diezelfde tijd een Zeeuwse herbergier voor majesteitsschennis vijfentwintig gulden boete kreeg) barstten er kleine volksopstanden los. De revolutionaire voorman werd overstroomd met bemoedigende reacties uit binnen- en buitenland, vrienden vroegen hem dringend om uit te wijken. Ook de schrijver van het omstreden artikel meldde zich maar Domela besloot er over te zwijgen. Uiteindelijk werd Domela veroordeeld tot een jaar celstraf, waarvan hij er negen maanden uitzat. Op de verjaardag van de jonge Wilhelmina - 31 augustus 1887 - kreeg hij gratie.
Ondanks de vele blijken van medeleven die Domela ontving en de festiviteiten na zijn vrijlating bleek er ook nog zoiets te bestaan als antisocialistische straatterreur. Op de verjaardag van de koning en het prinsesje trokken aangeschoten en brooddronken Oranjeklanten door de straten onder het zingen van ‘Hop, hop, hop, hang de socialisten op’ en ‘Domela moet zakkies plakken hi ha ho, Oranje boven, leve Willem III’. Ze drongen de vergaderlokalen van de socialisten binnen, vernielden hun bezittingen en mishandelden hen. Dat de Oranjefeesten uitliepen op Oranjefuries was zelfs de behoudende pers te veel van het goede. Zo schreef het conservatieve Dagblad voor Zuid-Holland en 's-Gravenhage: ‘Men begrijpe toch dat men op die wijze zelf doet, wat men van de sociaal-democratische woelingen vreest. Men onthoude zich dus voortaan om zelf te doen hetgeen waarom men de sociaal-democraten haat.’ Veel helpen deed het niet, want de Oranjefuries werden een tijd lang een bijna jaarlijkse traditie, waarbij op een avond ook Domeia's woning in Hilversum het ontgelden moest.
Wat behelst nu die kritiek van de anarchisten op het koningschap van de Oranjes? Vooropgesteld moet worden dat de meeste argumenten die ze gebruikt hebben ook door niet-anarchisten naar voren zijn gebracht. Zo is als belangrijkste bezwaar al een eeuw lang aangevoerd dat het erfelijke koningschap per definitie een ondemocratisch instituut is. Domela voorspelde dan ook dat de monarchie zou verdwijnen zodra de volken mondig geworden waren. Het is een argument dat steeds te horen was. Bijna drie kwart eeuw later - in de jaren zestig - viel in het anarchistische blad De Vrije te lezen dat er van de monarchie ‘weinig waarlijke democratie’ te verwachten is. En in diezelfde tijd benadrukte een andere anarchist - in het blad Buiten de perken - nog eens dat het koningschap met zijn erfopvolging ‘volledig in strijd is met de idee van gelijkheid’ en dat het bovendien ‘het irrationalisme en het autoriteitsgeloof in de samenleving versterkt’.
Een ander, meer principieel anarchistisch (en algemeen socialistisch), argument is de koppeling van de monarchie aan het kapitalisme. In het begin van deze eeuw verschenen pamflet De pyramide der tyrannie schetste Domela hoe het kapitaal de gehele samenleving overheerst. Koningen en ministers regeren als zaakwaarnemers van het grote geld, daarbij gesteund door de kerk, het leger en de bourgeoisie. Onder aan die maatschappelijke piramide zwoegt de arbeidersklasse. Ze draagt de samenleving, inclusief de uitbuiters en de nietsnutten.
Het was vooral die verbondenheid van de Oranjemonarchie met alles waar anarchisten zich tegen keerden - het burgerlijke nationalisme, het kolonialisme en niet in de laatste plaats het militarisme - die in de praktijk de meeste kritiek uitlokte. Met name de bijzondere belangstelling en vaak ook de voorliefde voor het vaderlandse leger van koning Willem III, koningin Wilhelmina en prins Bernhard hebben bij de anarchisten verzet gewekt. Wilhelmina, schreef Bart de Ligt, die net als Domela predikant was geweest voor hij zich bij de anarchisten aansloot, in De Wapens Neder, was steeds weer ‘voor de bloei van het Nederlandse kapitalisme en de groei van zijn imperialisme’ opgekomen, zoals ze ook ‘al jong een voorliefde voor allerlei oorlogstuig en leger- en vlootgedoe’ had getoond.
Op dat terrein bleef Juliana met haar religieus getint pacifisme de anarchistische toorn bespaard. Des te heviger echter was de kritiek die losbarstte toen haar echtgenoot betrokken bleek te zijn bij internationale wapenhandel. In 1976 - ten tijde van de Lockheedaffaire - bracht het anarchistische tijdschrift De AS een themanummer uit over de monarchie en Oranje. Daarin werd onder meer het financiële reilen en zeilen van Soestdijk belicht, maar passeerden bovendien verscheidene antimonarchistische én anti-Orangistische argumenten de revue, een onderscheid dat in de Nederlandse grondwet is terug te vinden. Daarin immers wordt zowel de erfopvolging als de troonopvolging geregeld. Met dit laatste is de continuïteit van de monarchie niet gebonden aan het voortbestaan van het Oranjehuis, zo waarschuwde het blad. Hoewel de staatsrechtelijke consequenties, de psycho-sociale invloeden (‘de mythologisering van de monarchie’) en de politieke implicaties van het koningschap uitvoerig aan de orde werden gesteld constateerde het blad toch dat de monarchie ‘zich hoogstens leent voor een symbolische bestrijding’.
Veel bedenkelijker vond het blad het optreden van de prins-gemaal: ‘Bernhard's wapenhandel is een andere zaak, evenals zijn officiële functies in het Nederlandse leger en de vaderlandse wapenindustrie.’ Het zal duidelijk zijn dat de kritiek van anarchisten op zijn hevigst - en voor velen wellicht het meest aanvaardbaar - is als de publieke en de private sferen van het Oranjehuis elkaar overlappen. Op momenten dat de meer abstractie kritiek op de monarchie als instituut concrete invulling krijgt door het gedrag of de uitlatingen van een lid van het koninklijk huis - de smeergeldaffaire van prins Bernhard; de politieke huwelijken van de prinsessen Irene en Beatrix - lijken de anarchisten ook de (althans morele) overwinnaars in de Gorilla-oorlog.
Die verstrengeling van openbare functies en particuliere belangen en opvattingen van de Oranjes is steeds de zwakke plek geweest van de monarchie en waar mogelijk hebben de anarchisten dat aangetoond. Zo hebben de omvangrijke bedragen die het Oranjehuis - als een van de rijkste families ter wereld - uit de staatskas ontvangt telkens onder het vuur van de anarchistische kritiek gelegen, zeker omdat ze afgezet werden tegen de bestaande sociale misstanden. Domela noemde de vorsten ‘knabbelaars uit de staatsruif’ en had onoverkomelijke bezwaren tegen een verhoging van het inkomen van de Kroon zolang het een deel van de bevolking aan de belangrijkste levensbehoeften ontbrak. En telkens weer tijdens de regeerperiode van koningin Wilhelmina ontstond er agitatie als het koninklijk inkomen herzien werd. Ook de leus ‘Geen woning, geen kroning’ die in het voorjaar van 1980 door de kraakbeweging gevoerd werd is er een voorbeeld van.
Dan is er nog de kritiek op het particuliere leven van de leden van het Oranjehuis. Dat anarchisten zich daar verre van gehouden hebben kan in het licht van het schotschrift over koning Gorilla moeilijk beweerd worden, maar zelden hebben aperte roddels als die van de sensatiepers hun kritiek ontsierd. Bijna altijd werden de gevallen van drankzucht en overspel, van gierigheid en verspilling, van benepenheid en arrogantie van de Oranjes in een breder kader geplaatst, zoals mag blijken uit De carrière der zeven Oranjes. De schrijver van dit in anarchistische kring populaire boek, Jos van Veen, liet weinig heel van de mythe dat het vorstenhuis zich al eeuwenlang heeft opgeofferd voor het Nederlandse volk. Van Veen, een vrijdenker en gewezen priester, beschreef hoe de familie van Oranje-Nassau via het stadhouderschap een doelbewuste machtspolitiek - óók middels buitenechtelijk kroost - voerde en naar de koninklijke status streefde, wat hen uiteindelijk in 1813 lukte. Dat het Oranjehuis in feite niet meer bestaat omdat stadhouder Willem iv zich de titel prins van Oranje onrechtmatig toe-ëigende verbaasde Van Veen in dat verband dan ook helemaal niet.
Het boek is een belangrijke bron geweest van de pamfletten die Anton Constandse enkelejaren later over het vorstenhuis en zijn stamvader Willem van Oranje schreef. In de brochure God, Nederland en Oranje constateerde Constandse dat er hoog opgegeven wordt van de band tussen Nederland en Oranje, maar ‘dat alle vooruitgang, vrijheid en verdraagzaamheid slechts bevochten is in felle strijd tegen Oranje’; in de brochure Willem de Zwijger concludeerde hij dat ‘volgens christelijke en burgerlijke maatstaf deze Vader des Vaderlands: een Duits avonturier, verkwister en losbol [was]; voor roomsen een ketter, voor protestanten een huichelaar; een ontrouw stadhouder en landverrader; een overspelige die zich aan concubinaat, echtbreuk en bigamie schuldig maakte; een heler die profiteerde van zeeroverij’. Ook in zijn bijdrage aan het eerder genoemde nummer van De AS en in zijn in 1980 verschenen boekje Oranje zonder mythe maakte de anarchistische publicist gebruik van de door Van Veen verzamelde gegevens.
In het voorwoord van dat boekje heeft Constandse het over de wenselijkheid van een vrijheidslievende en sociaal vooruitstrevende politiek. Verkiezen anarchisten dus te allen tijde een republiek boven een monarchie? Die vraag is door Domela beantwoord in zijn Typen, een bundel studies gebaseerd op bijbelse figuren. Hoewel Domela als anarchist het ideaal van de zelfregering huldigde (‘De beste mens is nog niet goed genoeg om te regeren’) achtte hij de republiek in het algemeen toch een democratische stap voorwaarts vergeleken bij de monarchie: ‘Welke landen zijn het die voorgingen in de geschiedenis? Niet de monarchieën, neen, deze ontzedelijken niet alleen de volkeren maar ook de monarchen zelve. Maar de republieken, zij droegen het meest bij tot de vooruitgang van het menselijk geslacht.’ Een republiek waarin het volk onderdrukt wordt is echter volgens Domela niet beter dan een monarchie: ‘Zo'n republiek wekt een gevoel van walging op. Zo'n regering bezit er niets van behalve de naam.
Het is een gewone constitutionele monarchie met dit onderscheid dat men het hoofd ervan president noemt in plaats van koning…’
In navolging van Domela hebben de anarchisten zich steeds weer opgesteld als republikeinen, maar daarbij terdege onderkend dat een constitutionele monarchie democratischer kan zijn dan een republiek. Op zichzelf is een republiek geen panacee. Anarchisten willen een republiek die zich ontdoet van hiërarchische structuren en de samenleving van onderop, langs federale lijnen, ordent. Of zoals de anarchist Thom Holterman het nog kort geleden in het boekje Leve de republiek! formuleerde: ‘De hantering van het anarchieke paradigma moet voorkomen dat de antimonarchale roep om de republiek smoort in een republiek waarin het hiërarchieke paradigma dominant is of blijft.’
Rond de eeuwwisseling was de Sociaal Democratische Bond uit elkaar gevallen. Degenen die prioriteit aan de verovering van het algemeen kiesrecht gaven hadden zich verenigd in de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP), de meesten overigen volgden Domela naar het anarchisme. Aanvankelijk was de SDAP antimonarchistisch, al was het streven naar een republikeinse staatsvorm niet in het partijprogramma opgenomen. In de Tweede Kamer en ook daarbuiten vertolkte de sociaal-democratische voorman Troelstra weliswaar de kritiek op het Oranjehuis zoals die bij veel partijleden te beluisteren viel, maar toen in 1918 elders in Europa de kronen over de straten rolden durfde hij het toch niet aan om in Nederland de republiek uit te roepen.
De behoudende burgerij sloot onmiddellijk de gelederen rond de koningin die als vanouds als antisocialistisch symbool fungeerde. Een overigens grotendeels geënsceneerde aanhankelijkheidsbetuiging op het Haagse Malieveld gaf de aanhangers van het Oranjehuis weer voldoende zelfvertrouwen om de Gorilla-oorlog voort te zetten. Met nieuwe offensieven zelfs, want in de jaren twintig en dertig werden er telkens weer aanleidingen gevonden om het vorstenhuis te huldigen, waardoor de tegenstanders weer tot verzet geprikkeld werden: in 1923 omdat Wilhelmina een kwart eeuw koningin was; in 1926 omdat ze een kwart eeuw getrouwd was; in 1933 omdat vier eeuwen terug Willem van Oranje het levenslicht zag; in 1936 en 1937 omdat kroonprinses Juliana zich verloofde en trouwde; en in 1938 omdat Wilhelmina nu veertig jaar koningin was.
Met veel vertoon werd in 1923 het ambtsjubileum van de koningin gevierd. Het was kennelijk bedoeld om nog eens te onderstrepen dat de regering zich geheel achter het Oranjehuis schaarde en niets voelde voor een referendum over het koningschap zoals een staatscommissie voor herziening van de grondwet geopperd had. Niet alleen de anarchistische, ook de sociaal-democratische en de communistische pers bespotte het opgeschroefde patriottisme en de dweperij met het Oranjehuis. De jubileumfeesten leidden zelfs tot een ad hoc-samenwerking van anarchisten en communisten in het Comité van actie tegen de Oranjelol en de Vlootwet. Het comité verspreidde onder meer een krant, De Spelbreker, waarin het koninklijk paar op de hak werd genomen. Tevergeefs probeerde de politie de kranten in beslag te nemen.
Hoon voerde de boventoon in Alarm, het maandblad van anarchistische jongeren, waarvan Anton Constandse de redactie voerde. Het prompt in beslag genomen nummer van september 1923 opende met de regels: ‘Na 25 jaar van goddelijk koningschap komt jubileumtijd van jool en dronkenschap. Als beesten vieren mensen feest omdat hun medebeest, die hooggeboren schat, voor het volk het volgende gedaan had:’ Verder was de voorpagina blanco. Het was een herhaling van wat Recht voor Allen in 1890 had gedaan. Na de dood van Willem III was het blad namelijk verschenen met een voorpagina die niet meer tekst bevatte dan ‘Het leven van koning Willem III de Grote in al deszelfs hoge betekenis voor het volk geschetst!’ Een betekenis van nul komma nul derhalve.
Toch dwong Wilhelmina meer persoonlijk respect af dan haar vader. ‘In haar soort is ze een flinke vrouw,’ merkte Bart de Ligt op. Maar de feestviering kon volgens hem onmogelijk verhullen dat ze allereerst de vorstin was van de grote burgerij die in Indië fortuin had gemaakt. In zijn brochure De jubileumfeesten en de Vlootwet schetste hij een portret van een autoritaire en bigotte vorstin: ‘Het werd berucht dat zij twee liefden koestert: een hemelse voor Jezus Christus, een aardse voor Jan Pieterszoon Coen die zij naïef tezamen propageert. […] Maar juist daarom is deze degelijke, ernstige, werkzame koningin een gevaar - principieel. […] Voortdurend wekt zij onder schone leuzen de geest van militarisme en imperialisme die haar zelf bezielt. De koningin is gehuldigd. Welnu, wij huldigen haar ook. Wij waarderen haar: want ze is duidelijk. Wij willen haar ook duidelijk bestrijden.’
In de jaren dertig begon de kritiek op het Oranjehuis en de monarchie bij de sdap - althans bij de leiding van die partij - weg te ebben. De definitieve ommezwaai van de sociaal-democratie - die in 1937 nu ook de nationale gedachte aanvaardde en afzag van nationale ontwapening - wekte bij de anarchisten slechts minachting. ‘Mij walgt,’ schreef een verontwaadigde anarchist in 1938 in De Syndicalist, ‘het laffe, opgeschroefde en domme gedoe in deze Oranjedagen. Mij walgt de onoprechtheid vooral. […] Mij walgt het gewouwel over de eenheid van acht miljoen mensen, van wie de enen in paleizen en weelderige villa's wonen, de anderen in krotten, schuren en stallen, [maar] erger dan al het andere walgt mij de houding der sociaal-democratie.’
Ook de communisten verlegden hun koers inzake de monarchie. Onder invloed van de volksfrontpolitiek verstomde in die kringen eveneens de kritiek op het vorstenhuis. Voortaan stonden de anarchisten alleen met hun roep om een republiek, want de nu bijna algemeen geroemde nationale verankering van de Oranjemonarchie riep bij hen hooguit vraagtekens op. Had Constandse niet een paar jaar eerder gezegd dat men wel de onverbrekelijke band tussen Nederland en Oranje roemt, maar verzwijgt dat die band nooit bestond?
Eind 1939 - Nederland was al gemobiliseerd - voorspelde de anarchistische propagandist Jo de Haas hoe het bij het uitbreken van de oorlog tussen Nederland en Duitsland zou vergaan: ‘De laatste trein of het laatste vliegtuig is voor de koningin.’ En hij kreeg gelijk, zij het dat het een Britse torpedobootjager was die de koninklijke familie in IJmuiden kwam ophalen. Voor die voorspelling zat De Haas niettemin drie maanden lang in voorarrest. De officier van justitie ging vervolgens in beroep tegen de vrijspraak, maar omdat Nederland ondertussen was bezet kwam het niet meer tot een voortzetting van de strafzaak.
Na mei 1940 kregen de anarchisten er een dubieus soort medestanders bij. Immers, ook in nationaal-socialistische kringen was het Oranjehuis nu uit de gratie. Maar de anarchisten beschikten over voldoende politiek inzicht om de fascistische scheldpartijen op de koninklijke familie naar waarde te kunnen schatten, zoals te lezen valt in de brochurereeks die de anarchistische uitgever Gerhard Rijnders tot in 1942 legaal wist uit te brengen. Rijnders, die na Domela's overlijden in 1919 de uitgave van De Vrije Socialist had verzorgd, moest die uitgave in de zomer van 1940 op last van de bezetter staken. Daarop zag hij echter kans het blad voort te zetten als Libertaserie. In deze brochurereeks met politieke commentaren verscheen opmerkelijk veel kritiek op de NSB en andere fascistische organisaties. Kritiek op het koningshuis wist Rijnders zorgvuldig te vermijden.
Na de bezettingstijd kon het koningshuis zich verheugen in een tot dan ongekende populariteit. Terwijl de vier prinsesjes de school van de christen-anarchist Kees Boeke bezochten, raakte het anarchisme - en daarmee het antimonarchisme - meer en meer in de versukkeling. In die jaren van wederopbouw leek de Gorilla-oorlog op zijn eind te lopen.
Maar opnieuw was het juist het Oranjehuis zèlf dat het anarchisme en de roep om een republiek in de jaren zestig deed herleven. De gebeurtenissen van toen zijn bekend. Van de ene op de andere dag wankelde de monarchie zoals ze nog niet eerder gewankeld had. Nauwelijks was de storm over het huwelijk van prinses Irene met een carlistische troonpretendent geluwd of er ontstond een orkaan van kritiek op prinses Beatrix. Haar voornemen om met de Duitse diplomaat Claus von Amsberg te trouwen riep op massale schaal anti-Duitse sentimenten wakker en bracht in het kielzog daarvan de kwestie monarchie of republiek terug in de actualiteit.
In de zomer van 1965 dwarrelde er in de rondvaartboot waarmee Beatrix en Claus door de Amsterdamse grachten voeren een pamflet van Provo. ‘Geen monarchie, maar anarchie,’ stond erop te lezen en dat was prompt voorpaginanieuws. Provo, aanvankelijk niet meer dan een kleine groep anarchistische jongeren, verbreedde het emotionele protest tot antimonarchistische kritiek. Het werd tijd dat de Oranjemonarchie plaats maakte voor een republiek, riep Provo en bemerkte dat de weerklank op die oproep met de dag groeide. De periode tussen de zomer van 1965 en 10 maart 1966 toen het vorstelijk huwelijk in Amsterdam werd voltrokken, kenmerkte zich evenzeer door voortdurende agitatie als door overspannen reacties van politie en justitie. De Gorilla-oorlog was opgelaaid, heviger dan ooit tevoren.
Een van de opmerkelijkste zaken in die periode is de wijze waarop en de mate waarin Provo teruggreep naar eerdere tradities van anarchistisch antimonarchisme. Zonder af te doen aan de originaliteit van de Provo-acties (‘Provocaties’) moet toch vastgesteld worden dat het ludieke karakter ervan niet altijd nieuw was. De alternatieve troonrede - waarin koningin Juliana verklaarde dat zij afstand deed van de troon ten behoeve van het volk - die in september 1965 circuleerde herinnert aan de pseudo-proclamatie van koning Willem III; het Provo Oranjekomité De Parel van de Jordaan doet denken aan het comité uit 1923; en ook het Provoblad God, Nederland en Oranje hanteerde het instrument van de spot zoals eerdere generaties anarchisten dat deden.
‘Oranje boven, leve de Republiek,’ klonk het op die tiende maart tussen de rookbommen door. Sindsdien is het rustiger geworden, maar is de Gorilla-oorlog geenszins geëindigd. Telkens weer laaide de strijd op, het laatst in 1980 toen de inhuldiging van koningin Beatrix in Amsterdam tot een ware stadsoorlog leidde. Hoe het verdere verloop zich zal ontwikkelen valt niet te voorzien. Zeker is wel dat er nog altijd voldoende maatschappelijk draagvlak is voor de republikeinse gedachte - volgens een NOS-onderzoek van voorjaar 1992 zijn twee van de drie Nederlanders voor het handhaven van de Oranjemonarchie. Dat anarchisten zich daarbij in de voorste linies zullen bevinden kan gezien de geschiedenis van de afgelopen eeuw een veilige voorspelling heten.