Inhoud

De onvoltooide revolutie

Door Hanneke Willemse

Aan de hand van een zeventigtal interviews zijn zowel dit boek als de film '¡Ni peones, ni patrones!' tot stand gekomen. Deze film was te bestellen bij Stichting Kontrastfilm, Amsterdam.


Kaart van Spanje.

De onvoltooide revolutie. Burgeroorlog in een spaans dorp

1. Op zoek naar een verleden

'Albalate is een mooi dorp. Het is alleen jammer dat er inwoners zijn.'

Zittend op een bank op het dorpsplein van Albalate vraag ik me af wat mijn drijfveren waren om hiernaartoe te komen. In Nederland leek het allemaal zo duidelijk. Ik wilde met mensen spreken die hadden deelgenomen aan de sociale revolutie ten tijde van de burgeroorlog. Ik hoopte dat ze me zouden kunnen uitleggen wat de revolutie in de dagelijkse praktijk heeft ingehouden en of deze ervaringen nog steeds van invloed zijn op hun denken en handelen. Ik ging er vanuit dat de ervaringen voor mannen en vrouwen verschillend waren geweest en ik wilde weten waaruit de verschillen bestonden.

Daar zit ik nu, een muur van zwijgen om me heen. Behalve de glimlach bij het 'buenos días' [goedendag] als reactie op mijn vriendelijke groet komt er geen woord over de lippen van de mensen die me zoveel over hun verleden zouden kunnen vertellen. Wat beheerst de mensen in dit dorp? Ze leken zo vriendelijk en open bij de eerste kennismaking: 'Aha, een buitenlandse die nieuwsgierig is naar de geschiedenis van het dorp. Welkom.' Wanneer ik vertel dat ik vooral de ervaringen van gewone mensen wil leren kennen, wordt ik steevast doorverwezen naar anderen. 'Die kan beter praten', of: 'Die heeft een beter geheugen dan ik', wordt er verteld. In de boeken heb ik gelezen dat Albalate ooit een centrum is geweest van revolutionair activisme, dat de dorpen in de omgeving daaraan een voorbeeld hebben genomen. Maar waar zijn de activisten van toen?

Ten dele is het toeval dat ik nu op een bank in Albalate zit. Op een eerdere reis door Aragón had ik ontdekt dat nog maar weinig mensen in de dorpen in leven waren die me over hun ervaringen met de sociale revolutie zouden kunnen vertellen. Het is inmiddels vijftig jaar geleden en veel mensen zijn oud en dement, of een natuurlijke dood gestorven. De meeste deelnemers aan de collectiviseringsbeweging zijn vermoord en degenen die daartoe de kans hebben gekregen zijn naar Frankrijk gevlucht en wonen daar nog steeds.

Bij toeval kwam ik in een van de dorpen een jonge anarchist uit Zaragoza tegen. Hij vertelde me dat in Albalate een oude compañero woonde. Een maand tevoren had die meegedaan aan de bezetting in de stad van een lokaal van de CNT (Confederación Nacional del Trabajo, Nationale Confederatie van Arbeiders). Hij zou woeste verhalen hebben over de burgeroorlog. 'Een vitale man met een geheugen als een olifant.'

Eén bezoek aan deze Fernando met zijn door de wijn beneveld brein, was voldoende om mijn nieuwsgierigheid naar de gebeurtenissen in dit dorp te wekken. Uit zijn verhalen kon ik opmaken dat de bewoners van Albalate altijd een nauwe band gehad hebben met de bewoners van de andere dorpen aan de oostoever van de Cinca-rivier. Bij nadere beschouwing bleken deze dorpen op eenzelfde wijze afhankelijk te zijn van de landbouw en van de bevloeiing van de gronden door het rivierwater.

Deze omstandigheden gaven de doorslag voor mijn keuze voor Albalate. Wanneer ik van mensen uit dit dorp zelf onvoldoende gegevens zou krijgen om me een goed beeld te kunnen vormen van de revolutie, zou ik voor aanvullende verhalen een beroep op mensen uit de andere dorpen kunnen doen.

Ik ben nu een paar weken in Albalate. Fernando heeft me in contact gebracht met een jongere anarchist, Abel, die me het een en ander over de albalatenaren heeft verteld. Mijn bezoek aan hem is door de mensen opgemerkt. In de winkels wordt me gevraagd of ik door een politieke groepering of een syndicaat gestuurd ben. Wanneer ik ontkennend antwoord, krijg ik de goede raad bij die slechte mensen uit de buurt te blijven. 'Die hebben allerlei rare ideeën en vertellen leugens over het dorp.' Ik ben benieuwd naar 'die leugens', maar kan me blijkbaar niet openlijk bij de vertellers daarvan vertonen, omdat anderen me dan wantrouwen. Het gevolg kan zijn dat zij me hun 'leugens' niet meer willen vertellen.

Inmiddels voel ik me ook niet meer thuis op de kamer die ik gehuurd heb. De vriendelijke mensen die me als hun dochter zeggen te beschouwen, blijken in mijn boeken en kleren te snuffelen wanneer ik niet aanwezig ben. In de kroegen gaat het gerucht dat ik lid ben van de CNT, omdat die letters in de titel van een van de boeken voorkomen.

Anderen vertellen dat ik bij verklikkers in huis woon, spionnen voor rechts, en zij komen met verhalen. De hospita maakt schoon bij iemand die na de burgeroorlog een aantal linkse activisten verraden heeft. Om uit de benauwde sfeer te ontsnappen hoop ik op het gemeentehuis wat neutralere gegevens te bemachtigen. Een aanbevelingsbrief van de universiteit maakt geen enkele indruk op de secretaris en zijn hulpje. 'De gegevens van voor 1940 zijn verbrand en van daarna krijg je ze niet, want die mensen leven nog.'

Ik krijg het benauwd in dit waanzinnige dorp. Als ik met anarchisten omga, keurt een deel van het dorp dit af, woon ik bij rechtse mensen, dan word ik door andere mensen gewaarschuwd. Ik vraag me af of ik hier ooit iemand aan het praten kan krijgen.

Hoe win je vertrouwen in een dorp? Er bestaan geen handleidingen voor, dus ga ik af op de tips. Drie daarvan blijken zeer waardevol te zijn. Verhuis naar een neutraal terrein, waardoor niemand kan zeggen dat je bij linkse of bij rechtse mensen woont. Niemand zal dan je bagage onderzoeken. Dit advies wordt me gegeven door de vrouw van Abel. Er is een pension in het dorp waar ik een kamer kan krijgen, en ik verhuis. De kamer is kleiner, maar de eigenaars komen van buiten en kennen de dorpsroddels niet. Ik voel me hier vrijer.

Het tweede advies dient om niet voortdurend door de guardia civil (politie) op mijn nek gezeten te worden. Sedert een paar dagen vragen ze voortdurend naar mijn paspoort, pesterijtjes om me het leven zuur te maken. Ik moet gaan praten met señor Bolso, de informele machthebber van het dorp. Vroeger is hij ooit burgemeester geweest, en nog steeds heeft hij grote invloed op het dorpsleven. Deze raad komt van een vrouw die in de winkels en op de straat het nieuwtje van mijn aanwezigheid heeft vernomen.

De derde tip komt op zijn tractor naar me toe rijden. 'Hóla, Ana, Albalate is een mooi dorp, vind je niet? Het is alleen jammer dat er inwoners zijn,' schreeuwt de basurero me toe. Ik wist toen nog niet dat de vuilnisman mijn beste contactpersoon zou worden. 'De mensen in dit dorp hebben veel geleden en praten daarom liever niet over hun verleden,' zegt hij met luide stem. Wat een verademing na al dat gefluister. Zelf is de basurero ook een buitenstaander. Twee jaar na de oorlog is hij in het dorp komen wonen. Door zijn dagelijkse contact met de mensen uit het dorp heeft hij een vertrouwensband gecreëerd, waar ik gebruik van mag maken. 'Je herkent de mensen aan de drek die ze achterlaten. Het ergste vuil van de mensen in dit dorp zit in hun hoofd.' Nadat hij me verzekerd heeft dat ik eerst de vuiligheid van de naoorlogse periode moet kennen, voordat ik over de collectivisaties van voor die tijd kan denken, gaat hij op pad om mensen op mijn aanwezigheid te wijzen en op een bezoek voor te bereiden. Ik hoor nog van hem.

Een bezoek aan señor Bolso, hij is de enige die dolgraag met naam en toenaam vermeld zou willen worden. Ik vermeld alleen zijn bijnaam. Een bezoek aan hem levert me een betere relatie met het gemeentearchief op en een fles champagne van de sergeant van de guardia civil. 'Met onze excuses, we hielden je voor iemand anders.' Señor Bolso denkt alles te begrijpen van mijn onderzoek. Op zoek naar de cultuur in een dorpsgemeenschap - 'de meeste mensen hier zijn te dom om te begrijpen wat cultuur is' - is het vooral interessant om te achterhalen waar de motes, de bijnamen, van mensen vandaan komen, vindt hij. Hiermee heeft hij me een uitstekende dekmantel gegeven, die ik nodig blijk te hebben om me bij rechtse mensen in het dorp te vertonen.

De gemeentesecretaris zegt me nu ook alle hulp toe die ik nodig denk te hebben. Hoewel er geen gegevens van de burgeroorlog beschikbaar zijn, kan ik me een aardig beeld vormen van die periode met het recentere materiaal dat wel voorhanden is. Albalate is een dorp met ruim twaalfhonderd inwoners. Ruim vijfhonderd inwoners zijn na de oorlog spoorloos verdwenen. Volgens een rapport van de dochter van de gemeentesecretaris: 'Nadat de regering van Franco aan de macht kwam, besloten veel dorpelingen Albalate te verlaten.' 'Opgepakt en vermoord zijn de meesten,' verzekeren andere dorpsbewoners me later.

Champagne drinken met de guardia civil en goede maatjes zijn met leden van het gemeentehuis blijken onvermijdelijk, maar hiermee krijg ik niet de verhalen boven tafel van de mensen die aan de gebeurtenissen in de jaren dertig hebben deelgenomen.

De basurero en de jonge anarchist brengen me het eerst in contact met JUAN: 'Ik wil alleen maar met je praten als je naar mijn land komt, dat is mijn huis en daar kan ik vrijuit praten.'

Ik ben blij dat ik mijn fiets bij me heb. Voor ik bij het land van Juan kom: 'Je neemt de weg naar Monzón, gaat bij het derde pad linksaf, je volgt de weg tot de drie vijgenbomen en gaat rechtsaf tot je bij de amandelboomgaard komt van Pietje Puk en dan het derde pad aan je rechterhand', verdwaal ik al in de omgeving. Midden in het niets staat een landhuis waar ik gelukkig wat mensen aantref. 'Dit is monte [berg of heuvel] Porquet, het enige grootgrondbezit binnen de gemeente van Albalate. Een kwart van de grond van het dorp behoort hiertoe. Ik ben hier maar dagloner, maar je moet aan de overkant van de geasFAIteerde weg zijn. Want dat is het land van Solferino, waar Juan zijn land heeft.'

Juan is niet de enige die me slechts op zijn land te woord wil staan. Bijna alle mannen die niet te oud zijn om op het land te werken, hebben een voorkeur voor gesprekken onder hun bomen of in hun velden met klaver. De meeste bewoners van Albalate zijn kleine grondbezitters en hun grond is de plek waar zij vrijuit kunnen praten. Vrijuit, maar wel onder het voorbehoud dat ik geen verhalen aan anderen doorvertel. Dat maakt het me moeilijker om de verschillende verhalen aan elkaar te toetsen om zo tot een reconstructie van de gebeurtenissen te komen. Ook worden opmerkingen gemaakt als: 'Je mag mijn verhaal gebruiken, maar ik wil niet dat je foto's maakt', of: 'Ik wil anoniem blijven in een boekje.'

Daarom heb ik ervoor gekozen om in dit boekje niemand zijn of haar werkelijke naam te geven. Félix vormt daarop een uitzondering. Onder zijn eigen naam heeft hij een aantal boeken gepubliceerd over zijn ervaringen met zelfbestuur.

Hetzelfde voorbehoud heb ik gemaakt bij de keuze van de foto's. Behalve de vuilnisman, die verder in dit boekje niet voorkomt, zijn de personen op de foto's niet de mensen die hun verhalen vertellen. De foto's dienen ter verduidelijking van de omstandigheden waaronder de mensen in Albalate leven en werken.

Over een landweg hobbel ik naar het land van Juan. Het valt me op hoe groen deze monte is in vergelijking met de andere hoogvlakten in de omgeving. Het land is opgesplitst in rechthoekige percelen, waarvan geen plekje onbebouwd is. Graanvelden, appel- en peergaarden, suikerbieten, en de amandelboomgaard waar ik moet zijn. Vliegen zoemen om mijn hoofd, maar opvallender zijn de vogels en het voortdurende geluid van stromend water. Wanneer ik Juan gevonden heb, is mijn eerste vraag dan ook naar de herkomst van al dat water. JUAN begint te glunderen en wijst naar de horizon: 'Al het land dat je hier ziet hebben we met hard werken zo groen gekregen. Er groeide niets, kaal was het. Met onze blote handen, met pikhouwelen, met schepjes, met alles waarmee we konden graven hebben we deze irrigatiekanalen aangelegd. Het land was eerst in bezit van de duque de Solferino, maar die graaf was rijk genoeg en had dit land niet nodig. Toen hebben we met alle armen een syndicaat opgericht en de grond gekocht. Dat was in 1930. Gezamenlijk hebben we hier staan zweten, want ik kan je wel vertellen dat het zwaar werken was. We hadden toen nog geen muilezels en we liepen zelf voor de ploeg. En nu plukken de anderen de vruchten van dit land. Na de oorlog hebben de rechtsen bijna al de grond hier ingepikt. Zij zijn nu de rijken in het dorp en spelen de “señoritos” dankzij onze inspanning.

Het land hierachter bijvoorbeeld is van señor Bolso. Ik heb hem er nog nooit zien werken. Voor het vuile werk neemt hij wat mannetjes in dienst, dat kan hij wel betalen. En heb je het paleis in het dorp gezien? Dat is ook van hem, zegt hij. Maar dat is een grove leugen. Het paleis was van ons, van de mensen die op deze monte gewerkt hebben. Ze hebben het van ons gestolen.

Mijn grond hebben ze ook afgepakt. De grond waarop we nu staan is het bezit geweest van de familie van mijn vrouw. Om een of andere reden mochten zij de percelen houden. Dat legt ze je zelf wel eens uit. Ik werk nu al jaren op deze grond en ik voel me ermee verbonden. Ik weet precies wat er groeit en beweegt.'

Voordat ik weer op mijn fiets stap ('Je weet nu waar je me kan vinden, dus als je nog meer wilt weten dan kom je maar') wil Juan me het vogelnestje laten zien waar gisteren drie eitjes uitgekomen zijn. De 72-jarige man klimt in een boom en begint zachtjes tegen de jonge vogels te praten.

Teruggekomen in het dorp staat de basurero me gewassen en omgekleed op te wachten. Hij heeft een aantal mensen gesproken die graag met me willen praten. Bij de een moet ik 's avonds langsgaan want dan zien de buren het niet, bij de ander kan ik het beste verschijnen wanneer de schoonzoon niet aanwezig is: 'Want dat is er een van hen, en dan kan er niet gepraat worden.' Ik moet nu direct mee naar de oude Francisco. Die wil wel met me praten maar vertrouwt me niet helemaal, omdat ik in aanwezigheid van señor Bolso gezien ben. De basurero stelt voor om me te vergezellen, want hem vertrouwt Francisco wel. De verhalen van Francisco mag ik zeker niet missen 'Aqui hay confianza,' [Zij is te vertrouwen] zegt de basurero tegen de oude man als hij ons aan elkaar voorstelt. Uit de loop van het gesprek met Francisco blijkt dat vertrouwen inderdaad te bestaan.

Uit de verhalen en de gegevens uit de archieven begin ik te begrijpen hoe belangrijk het grondbezit is voor de bewoners van Albalate. De hoeveelheid grond is beperkt maar toch vormt ze voor de meesten de belangrijkste bron van inkomsten. Albalate bezit 4410 hectare grond en behalve monte Porquet, die het eigendom is van drie broers uit Catalonië, is er geen grootgrondbezit. Met betrekking tot het bezit van land kan men in Albalate spreken van rijken en armen. Wanneer een arme boer over slechts een paar hectare meer de beschikking krijgt, kan hij tot de groep der rijken gerekend worden. Rijk zijn zij die van de opbrengst van hun grond hun kinderen kunnen laten studeren, een auto of een kleuren televisie aan kunnen schaffen en over nieuwe tractoren beschikken. Dat zijn de tien families die vijftig tot vijfhonderd hectare land bezitten. Arm zijn de tweehonderd families die minder dan twintig hectare grond hebben. Hen ontbreekt het niet aan het dagelijkse voedsel, maar voor luxeartikelen als kleding, schoolboeken of een tweedehands auto, moeten de gezinsleden bijverdienen. De mannen werken op het land van de rijkeren uit het dorp, voor de vrouwen bestaat er nauwelijks een mogelijkheid om buiten de deur te werken.

Naarmate ik langer in het dorp ben, merk ik dat de mensen me gaan vertrouwen. De basurero blijft een goede vriend, die me de dagelijkse dorpsroddels doorgeeft. Minder dan in de eerste weken doe ik een beroep op zijn contacten. De mensen komen nu zelf met hun verhalen naar me toe.

Ze willen hun geschiedenis vertellen - maar niemand mag het weten. De vrouw met wie ik praat, verandert zonder overgang het onderwerp van gesprek wanneer de buurvrouw binnenkomt. MARIA zoekt me op in het pension, doet de deur achter zich dicht, gaat zitten en begint te huilen: 'Ik heb zolang niet over deze gebeurtenissen kunnen praten.' MANKEPOOT wil me graag zijn verhaal vertellen en nodigt me bij hem thuis uit. Zijn vrouw doet open en zegt dat haar man niet te spreken is. Hij is niet in het dorp en was er gisteren ook niet en dus kan hij niet met me gesproken hebben. Een half uur later kom ik hem in het dorp tegen. Hij is boos op zijn vrouw. 'Zij was een van hen en daarom mag ik in huis niet over de oorlog praten. Maar Franco is nu dood en we leven in een democratie. Dan moet je toch zeker in je eigen huis wel over dingen kunnen spreken?' MANOLO en zijn vrouw nemen me mee naar hun land. Zij plukt kersen en hij spreekt met me. Wanneer ze me later voor hun huis afzetten, krijg ik de kersen mee. 'Dan is het voor de buren duidelijk wat je op het land gedaan hebt.'

Vertrouwen?

Een deel van het wantrouwen in het dorp is veroorzaakt doordat de grond van arme bezitters door de rijkeren opgeëist werd. Na de burgeroorlog is het land van de deelnemers aan de collectiviseringen door de fascisten in beslag genomen en onder de Franco-aanhangers in het dorp verdeeld. Degenen die grond zo verworven hebben, zijn de 'rechtsen van toen'. De mensen die van hun grond beroofd werden, weten wie de tegenwoordige bezitters zijn.

'Albalate is een mooi dorp,' is ook señor BOLSO van mening. Zichtbaar verguld met mijn belangstelling voor zijn achtergrond schraapt hij zijn stem voor de cassetterecorder. Hij leunt achterover in zijn stoel en neemt een flinke slok van zijn dubbele whisky met ijs voor hij verder gaat. 'Bijna alles wat het dorp aan schoonheid bezit, is gedurende mijn ambtsperiode tot stand gekomen. Ook de industrie is in deze tijd in Albalate op gang gekomen. Ik heb het mogelijk gemaakt dat ondernemers hun geld hier investeerden.'

De textielfabriek is de enige fabriek die het dorp rijk is. De eigenaar is iemand uit Catalonië en neemt bij voorkeur meisjes in dienst die net van school komen. Zij worden voor een aantal maanden zonder arbeidscontract aangenomen, ontslagen, en een half jaar later opnieuw in dienst genomen. De eigenaar van de fabriek beschikt zo in het dorp over voldoende geschoolde krachten, die hij kan ontslaan wanneer hij dat wenselijk acht. De meisjes uit Albalate zijn door het ontbreken van andere industrieën volledig afhankelijk van de textielfabriek.

'Tijdens Franco ben ik bijna acht jaar burgemeester geweest,' vertelt señor BOLSO me in zijn kantoor, 'en hoewel nu een ander burgemeester is, heb ik feitelijk de macht nog in handen. De nieuwe burgemeester is een jong broekie, en als loco-burgemeester heb ik veel meer ervaring. Zonder me op de borst te slaan, kan ik je zeggen dat alles wat Albalate aan cultuur bezit mijn werk is geweest. Ik heb het standbeeld van de zanger Fleta opgericht en in mijn ambtsperiode huizen in de straat van José Antonio Primo de Rivera neergezet waar mensen voor weinig geld hun woning konden huren. En natuurlijk, niet te vergeten, heb ik het dorp de eerste discotheek gegeven.'

Behalve de kroegen en de discotheken, Albalate telt er inmiddels dertien, bestaat de middenstand uit dorpelingen, die de verdiensten uit hun winkel als aanvulling hebben op hetgeen hun land opbrengt. De discotheken en bars worden voornamelijk door buitenstaanders geëxploiteerd. Doordat Albalate op een kruispunt van wegen naar de 'omringende dorpen ligt, brengen veel jongeren uit deze buurdorpen hun vrijdag- en zaterdagavond in Albalate door.

Wat señor Bolso me niet vertelt, hoor ik van anderen. Met het aanleggen van zijn 'cultuurmonumenten' heeft hij een andere cultuur vernietigd. De goedkope huurhuizen en het standbeeld van de señor Fleta staan op de grond van de collectivisten, die hier ooit hun gemeenschappelijke moestuinen en koestallen hadden. De sporen van een cultuur die door gezamenlijke inspanning is verkregen, zijn hiermee uitgewist.

'Albalate is een lelijk dorp, maar ik ben blij dat het inwoners heeft.'

Na een verblijf van drie maanden is het vandaag mijn laatste dag in Albalate. Ik slenter door het dorp. Het valt me weer op dat het zo weinig mooie plekjes heeft. Zelfs het dorpsplein is niet aantrekkelijk. Een vervallen ruïne, het restant van het vroegere paleis, trekt hier de meeste aandacht. Ik ga weer op de bank tegenover het gemeentehuis zitten. Dankzij de verhalen die de mensen me verteld hebben, ben ik in de geschiedenis van het dorp doorgedrongen en ken ik de belangrijkste plaatsen. Voor het café, dat vroeger zo'n belangrijke rol vervuld heeft in de dorpspolitiek, spelen kinderen. Achter me doet de bakker zijn deur dicht en gaat naar huis voor het middagmaal. In deze bakkerij zetelde vroeger de anarchistische brigade. 'Roja y negra' [rood en zwart] noemden zij zich, naar de kleuren van hun vlag. In het huis ernaast hebben vier vrouwen aan de vlag geborduurd. Zonder het vertrouwen van haar inwoners zou Albalate voor mij een doods dorp zijn gebleven met lelijke gebouwen.

Het afscheid van Albalate. Ik ben van dit dorp gaan houden dank zij de verhalen van zijn bewoners. Mensen die hun verleden het liefst willen vergeten, om in deze kleine gemeenschap verder te kunnen leven, gaven mij hun herinneringen. De BASURERO veegt de restanten van de marktdag op een hoop en komt even naast me zitten. 'Hola, Ana. Hoe laat vertrekje? Zal je in Nederland nog aan ons denken?'

Hoe kan ik ze ooit vergeten.

Ik ga terug naar mijn pension en raap mijn spullen bij elkaar. De fiets en de koffers maak ik klaar om in de bagageruimte van de bus vervoerd te worden. In de handbagage pak ik mijn kostbaarste bezittingen: in schriften en op cassettebandjes houd ik de herinneringen van deze mensen het liefst zo dicht mogelijk bij me.

2. Van dagloner tot grondbezitter

'In de jaren twintig woonden we hier in Albalate als levenden op een kerkhof.'

JUAN kan zich van de jaren twintig vooral de grote armoede herinneren waarin vele families in zijn dorp verkeerden: 'Ik ben landarbeider van geboorte, evenals mijn vader en mijn grootvader. Dat betekende in die jaren dat je je verhuurde als dagloner. De rijken uit het dorp kozen de krachtigste mannen uit om bijvoorbeeld de oogst binnen te halen. Zelf waren ze bang voor vuile handen. De rijken, dat waren zij die te veel grond hadden om dat met hun familie te kunnen bewerken. De anderen hadden niets, of alleen een tuintje waar ze groenten en aardappelen verbouwden. Dat was vaak te weinig om te eten. Wij waren thuis met nog een broer en vier zussen, mijn vader en moeder en mijn grootouders. Mijn zusjes waren te jong om te werken en mijn opa en oma te oud. Maar we moesten allemaal eten. Ik was acht jaar toen ik voor het eerst ging werken. Ik weet niet hoeveel ik verdiende want ik ging met mijn vader mee en deed de lichtere karweitjes. Misschien kreeg mijn vader daar wat extra's voor.'

Dagloners konden per dag aangenomen of ontslagen worden. Soms werden ze voor een hele periode in dienst genomen: bijvoorbeeld voor het zaaien of voor het oogsten. Dan hadden ze geluk, maar niet direct geld. De uitbetaling vond vaak na het verrichten van de klus plaats. Soms werd er niet uitbetaald. Wanneer de oogst mislukt bleek nadat die was binnengehaald of als na een zware regenval het zaad was weggespoeld, dan konden de dagloners naar hun geld fluiten. Er was niet voortdurend werk op het land van rijkere albalatenaren. Evenmin was er voldoende voor alle armen. Dan bestond er nog de mogelijkheid bij de publieke werken

FOTO: dagloners die abrikozen uitspreiden om te drogen

Dagloonsters in 1933

in dienst te treden. Het programma van grote openbare werken zoals generaal Primo de Rivera voorstond, vond ook in de uithoek Albalate zijn weerklank. Het irrigatiekanaal van Zaidín werd in deze periode gegraven door de werklozen uit de omgeving. Er werd een nieuwe weg van Albalate naar Monzón aangelegd. Dit plan was afkomstig van de caciques, de grootgrondbezitters uit het dorp. De suikerbietenoogst kon zo sneller naar de suikerfabriek in Monzón vervoerd worden. De suikerproductie was een belangrijke bron van hun inkomsten.

FRANCISCO is tien jaar ouder dan Juan. Samen met zijn vader werkte hij aan de weg. 'De werkdagen waren net zo lang als op het land: van zonsopgang tot zonsondergang. In de winter waren de dagen korter, maar het vroor soms of het sneeuwde. We konden geen moment uitrusten, alleen om te eten tussen de middag. De werkopzichter hield ons voortdurend in de gaten. Wanneer hij vond dat je niet hard genoeg werkte, hield hij geld in of stuurde je weg. Het was trouwens helemaal een vies zaakje. De opzichter besliste wie wel en wie niet in dienst genomen werd. Hij kreeg geld van de dorpsbestuurders om de arbeiders uit te betalen. De helft van dat geld stak hij in zijn zak. Daar maakte hij geen geheim van, want als het je niet beviel dan kon je gaan en voor jou stonden tien anderen in de rij. Ik weet nog dat ik voor twee dagen werken genoeg ontving om een brood te kunnen kopen. Mijn vader en ik verdienden samen één brood per dag. Voor ons gezin, dat uit acht personen bestond, was dat een schijntje van wat we nodig hadden.'

Meer dan de helft van de inwoners van Albalate probeerde zich op een dergelijke wijze in leven te houden. Geld hadden deze mensen niet of nauwelijks. De winkeliers waren er niet veel beter aan toe dan hun klanten. Eenmaal per jaar, meestal nadat de oogst was binnengehaald, vond er een afrekening plaats. Dan was er even wat geld. Vaak betaalden mensen met de producten die ze op hun landje kweekten, of ze kochten op de pof.

De dochter van een bakker weet nog hoe ze na de oogstfeesten de klanten van haar vader opzocht om de rekening te innen: 'Zelf had-ie er geen lef voor. Hij schaamde zich om bij arme mensen geld op te halen. Er waren ook velen die bijna nooit voor hun brood betaalden. Maar als ze een paar eieren over hadden of een konijn, of een paar tomaten, dan kwamen ze ons die brengen.'

Buren hielpen elkaar te overleven. De armen hadden hun eigen buurten aan de rand van het dorp. Hun huizen bestonden veelal uit twee etages en een zolder. Van de etage op de begane grond was een gedeelte afgescheiden voor' het varken, de muilezel en de kippen of konijnen. Een ander deel vormde de woonkeuken. Boven de warmte van de beesten en het vuur sliepen op de eerste etage de leden van de familie. Achter het huis bevond zich een erf of een moestuin. De zolder werd gebruikt om vruchten en gewassen te drogen en op te slaan.

Brede straten scheidden de armenbuurten van de dorpskern, het gedeelte waar de rijken huisden. Aan het dorpsplein bevonden zich het paleis van graaf de Solferino en natuurlijk het gemeentehuis. Tegenover het paleis hadden de rijken hun café en daar vergaderde de Partido Agrario, de Agrarische Partij. Hierin waren vooral de rijkere grondbezitters en pachters vertegenwoordigd, die tevens de politieke macht hadden in het dorp. In dit café werd de dorpspolitiek besproken en werden de belangrijkste beslissingen genomen. Van hieruit ook werd in 1936 door de fascisten de opstand tegen de republikeinse gemeenteraad beraamd.

De kerk was aan de rand van de dorpskern gebouwd. De armen konden zo gods woord ontvangen zonder daarvoor het leven van de rijken te moeten doorkruisen.

In 1929 zou de verkoop van het bezit van de duque van Solferino voor een verstoring zorgen van deze zorgvuldige terreinafbakening. De graaf had nog nooit in het dorp gewoond en geen flauwe notie wat de gevolgen van de verkoop zouden kunnen zijn.

De dagloners en andere armen hadden hun eigen ontmoetingsplaats aan de rand van de dorpskern, het Centro Obrero Republicano [Republikeins Arbeiderscentrum]. Hier werd gesproken over de landbouwhervormingen die de eerste republiek in de negentiende eeuw nagestreefd had en die door een volgende republiek gerealiseerd zouden kunnen worden.

Maria's ouders waren gedurende acht jaar, tot 1930, conciërges van het Centro Obrero. MARIA: 'Mijn vader en moeder werkten daar allebei. Op de eerste verdieping kwamen bijna iedere dag de mannen bij elkaar en dan zorgden mijn ouders voor de wijn. Toen de terreinen van de graaf verkocht werden, kwamen steeds meer mensen naar het centrum. Bijna alleen mannen. De vrouwen kwamen pas toen de jongeren de bovenverdieping in het centrum kregen. Daar ben ik toen ook nog geweest. De mannen die in het centrum kwamen waren allemaal lid. Als ze konden, betaalden ze contributie. Van een deel daarvan werden mijn ouders betaald. Maar het meeste geld verdienden ze met het wijnschenken. Dat was niet veel, want ik weet nog dat we toen honger hebben gehad. Toen mijn ouders in 1930 ergens anders gingen werken, kwamen er twee nieuwe conciërge, later werden dat er wel tien of twaalf, zo druk was het centrum geworden.'

In het jaar 1929 besloot de graaf van Solferino 'zijn bezittingen in Albalate te verkopen. Deze bestonden uit een graanmolen, een wijnkelder, het paleis op het plein en nog enige gebouwen in het dorp. Naast een paar hectare grond in de vruchtbare Cinca-vallei bezat hij tachtig hectare onontgonnen terrein op de droge monte.

In het Centro Obrero Republicano laaiden de discussies hoog op. De landloze arbeiders zagen nu een mogelijkheid om enig bezit te verwerven. Omdat de bezittingen van de graaf bij het grondgebied van Albalate hoorden, kwam volgens de wet de dorpsgemeenschap van Albalate als eerste koper in aanmerking. De arbeiders van het Centrum waren het erover 'eens dat het bezit van de graaf niet aan de rijken, maar aan hen toekwam. Na een aantal rumoerige vergaderingen besloten ze zich als gemeenschappelijke koper op te stellen. Wat ze individueel niet konden opbrengen, zouden ze gezamenlijk misschien wel voor elkaar krijgen. Bovendien wilden ze zelf de voorwaarden van de koop vaststellen en wensten ze geen enkele inmenging van de dorpsautoriteiten. Hoewel ze geen geld bezaten moest er toch een mogelijkheid bestaan om het bezit van de graaf te verwerven.

JUAN: 'De secretaris van de gemeente was ook lid van het Centro Obrero. Hij had meer gelezen dan wij en was op de hoogte van wetten en regels. Hij gaf ons het advies een syndicaat of een broederschap te stichten. Zo kon een groep mensen een rechtspersoon worden en konden we over de aankoop onderhandelen. Alle mannen van achttien jaar en ouder mochten lid worden van dit syndicaat en maakten daardoor aanspraak op een stuk grond. Het enthousiasme was overdonderend. Meer dan tweehonderd mannen sloten zich aan. Bovendien hielden we een campagne onder de dorpsbewoners. Hierdoor stond meer dan de helft van het dorp achter het voorstel om ons syndicaat van landarbeiders de eerste gegadigde te laten zijn. Ook de pastoor stond aan onze kant. Hij had meer aanzien en ervaring dan wij en wij vroegen hem namens ons de onderhandelingen met de familie van Solferino te voeren. Wekelijks hadden we vergaderingen over de gang van zaken en iedereen wilde daarbij aanwezig zijn. Het was nog nooit zo druk geweest in ons centrum.'

De politieke gebeurtenissen in Madrid leken de onderhandelingen over de koop in Albalate te versnellen. In januari 1930 trad generaal Primo de Rivera af en gaf zijn bevoegdheden terug aan koning Alfonso de Dertiende. De monarchie had haar sympathie verspeeld en het was iedereen duidelijk dat haar geen lang leven meer beschoren was. De republikeinse partijen bereidden zich voor op regeringsdeelname. Ze onderzochten de wettelijke mogelijkheden om uitgebreide landhervormingen tot stand te brengen, waarvan de landlozen profijt zouden moeten hebben. De verkiezingen werden in april 1931 gehouden en in juli was de regering van de Tweede Republiek gevormd.

JUAN: 'Na 1929 ging alles ineens heel snel. Via republikeinse kameraden in Madrid werden ons allerlei wetten toegespeeld waarop we ons zouden kunnen beroepen. In een daarvan stond dat alle onbewerkte grond binnen een gemeente verdeeld moest worden onder haar inwoners. Een regel in een andere wet schreef voor dat de armen, mensen die per jaar minder dan vijfentwintig pesetas belasting betaalden, de nieuwe eigenaars moesten worden. Hoe groot de invloed van die wetsregels is geweest weet ik niet, maar binnen een jaar was de koop gesloten. Voor een grijpstuiver was ons syndicaat eigenaar geworden van alle bezittingen van de graaf. Voor maar één miljoen pesetas met een afbetalingsregeling van veertig jaar. Maar, wetten of geen wetten, wij hadden gezien waartoe we in staat waren als we het sámen deden.'

Zowel de eensgezindheid van de armen als de agressie van de rijken namen door de koop toe. De armen waren niet alleen grondbezitters geworden, maar ook de eigenaars van het paleis op het plein. Hiermee drongen ze zich binnen in de wereld van de rijken.

Een zonnige dag in september 1930. Een grote massa dorpelingen verzamelt zich op het plein. De balkondeuren van het paleis gaan open. Gejuich klinkt op als de ingenieur en de secretaris van het syndicaat van landarbeiders naar buiten komen. Ze dragen een ton waarin genummerde briefjes zitten. De verloting van de gronden gaat beginnen. Ieder lot komt overeen met een stuk grond in de monte van 3,5 hectare en een klein stukje vruchtbare grond vlakbij de rivier. De ingenieur komt uit Madrid en is door het syndicaat gevraagd een verdeling van de terreinen te maken. Als buitenstaander is hij beter in staat dat eerlijk te doen. Net zoveel lapjes grond als er leden zijn van het syndicaat. Deze lappen grond zijn door hem genummerd en de nummers van de loten komen overeen met het genummerde stuk grond. Als iedereen een nummer gekozen heeft, blijken een paar loten over te zijn. Omdat de jongeren uit het Centro Obrero zich zo ingezet hebben voor de zaak, krijgen zij deze terreinen toegewezen. Hun terrein zal het eerste collectief in het dorp worden en later veel navolging vinden.

De 'HEILIGE', of 'DE SCHAAR DIE AAN TWEE KANTEN KNIPT', 'de man met de gespleten tong', had een goed lopend café tegenover het paleis. Zo goed lopend, dat hij zich het kon permitteren zijn scheldnaam als embleem op zijn suikerzakjes te laten drukken. Zijn klantenkring breidde zich niet uit toen de armen het paleis in bezit namen. 'Ik ben altijd rechts geweest, daar heb ik nooit een geheim van gemaakt, en daarom moesten ze me niet. Ze dronken liever niets dan dat ze bij mij kwamen. Bovendien waren ze ook bepaald niet mijn vrienden. Toen ze het syndicaat van landarbeiders opgericht hadden, hielden ze alle grond voor zichzelf. Wij rechtsen kregen niets. Niet dat ik grond zou willen hebben, hoor. Ik ben nu eenmaal geen landarbeider.'

FOTO:

Dagloners op de monte Porquet

JUAN: 'We hadden er bewust voor gekozen om geen rijken in ons syndicaat op te nemen, want dat waren degenen die met hun grond kapitaal verkregen hadden. Zij waren onze uitbuiters en die wilden we er niet bij. Wij wilden juist een eind maken aan de uitbuiting van de een door de ander en met het bewerken van onze gronden konden we dit ideaal in de praktijk brengen. Bovendien, welke rijke zou zulke grond willen hebben? Er groeide niets, het was er kaal en droog. Alleen als je aan de afgrond van het bestaan leefde zoals wij, nam je er genoegen mee.'

Een droge hoogvlakte zonder irrigatiekanalen was het eigendom van de armen geworden. In het Centro Obrero werd besloten gezamenlijk de grond bebouwbaar te maken en irrigatiekanalen aan te leggen. Om de eerste termijnen af te betalen werd de molen van de graaf verkocht. De bomen die aan de rand van het land groeiden werden gekapt en het hout leverde wat extra inkomsten. Zolang er niet geoogst kon worden was er zo wel geld voor de afbetaling.

MANOLO was acht jaar toen hij met zijn vader meeging naar de monte van Solferino. In tegenstelling tot vele andere eigenaars van vroeger, is hij nog wel in het bezit van een perceel. Er staan nu kersen en appelbomen en je hoort het water in de kanalen stromen. 'Ik begreep er niets van. Mijn vader zei altijd: “Ga je mee naar ons land”, en dan dacht ik dat ik wist welk land van ons was, maar dan gingen we weer naar land van iemand anders. Dan gingen we daar helpen. Iedereen hielp elkaar. De grote mannen hakten kanalen en wij kleintjes haalden de stenen weg of maaiden gras met kapmessen. Een zeis was veel te groot voor ons. Mijn vader en een heleboel andere mannen bleven soms wel een week boven. De afstand van het dorp naar het land is ongeveer zeven kilometer en het kostte te veel tijd om die afstand iedere dag heen en terug te lopen. Mijn moeder ging maar heel af en toe mee naar boven. Zij moest thuisblijven bij de kleintjes. Ik ben de oudste en daarna komen er nog vier. Zo was het met nog veel meer moeders gesteld. Maar iedereen, jongens en meisjes, mannen en vrouwen, gingen boven helpen als ze een uurtje over hadden. En iedereen hielp iedereen, de kameraadschap was toen heel groot.'

Manolo zwijgt. De boer die zoëven nog appels plukte, komt nu op hem af gestapt voor een praatje. Hij proeft de kersen en slentert weer weg. 'Vroeger waren we hier alleen met de onzen, de rooien. Maar nu zijn de meeste bezitters de rechtsen. Er is geen saamhorigheid meer en zelfs hier moet je oppassen met wat je zegt. Ook de bomen hebben oren.'

Door het gemeenschappelijk werk aan de aanleg van de 24 kilometer irrigatiekanaal en het bouwrijp maken van de grond kon al in 1931 een begin gemaakt worden met het inzaaien van de eerste gronden. In één jaar van samenwerking was meer bereikt dan men met individueel werken ooit tot stand had kunnen brengen. De armen waren een ervaring rijker. Ze zagen de vruchten van gemeenschappelijke arbeid. Het gevoel van kameraadschap was gegroeid. Vele armen, die tot dan toe alleen maar arm geweest waren, begonnen zich tot de linksen van het dorp te ontwikkelen. Het werd hen duidelijker hoe de maatschappij in elkaar zat. Ideeën van vrijheid, gelijkheid en 'compañerismo' [kameraadschappelijkheid] waren niet langer alleen maar ideeën. De activiteiten in hun lokalen, waartoe nu ook het paleis hoorde, droegen een steentje bij aan de ontwikkeling van hun ideeën. Evenals de praktijk van de jongeren.

Wanneer het werk op het land van zijn vader en diens compañeros was beëindigd, werkte JUAN nog een paar uur op het collectief van de jongeren, die zich Juventudes Libertarias [Libertaire Jongeren] noemden. Na het uitroepen van de republiek in 1931 waren libertaire organisaties niet langer verboden. In Aragón schoten ze als paddenstoelen uit de grond. 'We probeerden de anarchistische idealen in de praktijk te brengen. Op onze grond werkten we niet alleen samen, maar ook de opbrengst van het land werd samengevoegd. Daarvan kochten we boeken en platen, die we gebruikten op de avondschool. Hoewel we nog steeds arm waren, begonnen toen de gelukkigste jaren van mijn leven. We hadden ons nog nooit zo vrij gevoeld.'

3. Het revolutionaire arbeiderscentrum

'Toen wij in het paleis trokken, werden we de kriebelende luis in de pels van de rijken.'

JUAN legt uit hoe de gebeurtenissen in het jaar 1929 voor de inwoners van Albalate van doorslaggevend belang zijn geweest. 'Eerst door de oprichting van het syndicaat van landarbeiders, en later ook door de initiatieven die wij, de Libertaire Jongeren, namen. Zij werden door vele mannen en vrouwen nagevolgd.'

In 1929 leefde men in Spanje onder het juk van de dictatuur van Primo de Rivera. Andere dan de door hem getolereerde vakorganisatie waren verboden. Vooral de anarchosyndicalisten, die georganiseerd waren in de CNT, maakten een zwarte periode door. Samenkomsten waren verboden en (vermeende) leden werden vervolgd. Hoewel kernen van activiteit bleven bestaan, kon in deze periode geen sprake zijn van een landelijke organisatie zoals de CNT ooit geweest was.

In 1927 was clandestien de FAI opgericht, de Anarchistische Federatie voor het Iberisch schiereiland. Door haar organisatiestructuur was de FAI beter geschikt om clandestien te opereren. In affiniteitsgroepen van een beperkt aantal personen werden acties voorbereid en uitgevoerd die tot doel hadden ervaring met de revolutionaire praktijk op te doen en de dictatuur ten val te brengen. Ook in Albalate raakte men bekend met de mogelijkheid zich clandestien te organiseren.

De caciques hadden grote macht in het dorp. Als grootgrondbezitters of pachters van grootgrondbezitters bepaalden zij aan welke personen de grond voor een bepaalde periode verpacht werd of wie als dagloner aan het werk mocht.

Zij waren met hun handlangers georganiseerd in de Partido Agrario en hadden de bestuurlijke macht in het dorp. De caciques steunden de dictatuur van Primo de Rivera, die hen welgezind was. Zij controleerden de bijeenkomsten in het Arbeiders Centrum op revolutionaire geluiden. Degenen die verdacht werden van opruiende taal werden van werk op hun terreinen uitgesloten. Daartoe beschikten de grootgrondbezitters over spionnen, die vaak als arbeiders bij hen in dienst waren.

Medewerkers van de kerk en de school waren de grootgrondbezitters vrijwel altijd goed gezind. Ook zij gaven informatie door over (vermeende) linkse families. De guardia civil van een drietal dorpen uit de omgeving had in Albalate haar vaste standplaats. Zij bestond uit zoons van sympathisanten van Primo de Rivera. Deze kwamen meestal uit een andere streek, waardoor ze geen vriendschap konden sluiten met de dorpsbewoners. Ze stonden aan de kant van de caciques, aan wie ze hun baantje te danken hadden. Zeven leden woonden met hun gezinnen in de kazerne aan de rand van de woonwijk van de rijken. De guardia civil zorgde voor openlijker intimidatie van het arme deel van de bevolking. Ondanks deze onderdrukking ontwikkelden zich ideeën van vrijheid en revolutie die, met name na het vestigen van de Tweede Republiek, in praktijk gebracht zouden worden.

FÉLIX is een van de mensen die in deze ontwikkeling een belangrijke rol heeft gespeeld. Als tweede zoon in het gezin van een bakker, die tevens secretaris van de gemeente was, had hij al vroeg van zijn ouders lezen en schrijven geleerd. Er werd bij hem thuis ook veel gepraat over de onrechtvaardigheid in de maatschappij. Toen hij de leeftijd bereikt had om naar school te gaan wist Félix wat hij wilde, en vooral wat hij niet wilde. Na zijn eerste schooldag heeft hij nooit meer een voet in het schoolgebouw gezet.

De school in Albalate werd vooral bezocht door de kinderen van de armen. De rijkeluiskinderen kregen les van privé-onderwijzers. De leerkrachten op de school waren paters en nonnen, en jongens en meisjes werden strikt gescheiden gehouden. De paters en de nonnen waren door de kerk aangesteld. Ze gaven vooral les in gehoorzaamheid aan god en vaderland en hadden minder aandacht voor de ontwikkeling van de leerlingen. Aan lezen en schrijven zouden toekomstige landarbeiders en huismoeders immers toch niets hebben. Voor de meeste kinderen duurde de schoolperiode niet langer dan een paar jaar. Wanneer ze groot en sterk genoeg waren om mee te helpen op het land eindigde het onderwijs voor hen. Lezen en rekenen konden ze dan nog maar nauwelijks.

De enige dag die Félix in zijn leven naar school geweest is, zou hem altijd bijblijven. Met een lange lat werd hij gedwongen zijn handen te vouwen. Dat was de laatste keer dat hij gebeden heeft. Dank zij deze eerste schooldag is zijn belangstelling voor alternatieve opvoedingswijzen ontstaan. Toen hij zestien jaar was vertrok Félix naar Barcelona, nieuwsgierig naar de wereld en naar frisse ideeën. Hier las hij veel en raakte bekend met anarchistische denkers en schrijvers als Kropotkin en Bakoenin. Bovendien leerde hij hier de rationalistische onderwijsmethode van Francisco Ferrer kennen. Hij bezocht compañeros van de CNT en raakte steeds meer overtuigd van het belang van goed onderwijs. Hij wist wat hij wilde toen hij in 1929 naar Albalate terugkeerde.

Tegelijkertijd met Félix kwamen andere compañeros uit Barcelona terug. Zij hadden gewerkt aan de voorbereidingen van de wereldtentoonstelling die daar gehouden werd. Ze waren met kameraden van de FAI in contact geweest en zagen een mogelijkheid om ook in Albalate een afdeling op te zetten.

Juan was bij de eerste vergadering aanwezig en herinnert zich dat Félix en de compañeros dezelfde ideeën hadden. Félix legde meer de nadruk op het onderwijs ter voorbereiding van de revolutie, de anderen kozen voor een organisatie die snel in actie zou kunnen komen bij stakingen en opstanden. De acties zouden dienen om kennis van de praktijk van de revolutie op te doen. JUAN: 'En die twee beten elkaar niet. Ze baseerden zich allemaal op anarchistische ideeën en die gingen er bij ons in als koek. Bovendien was zowel voor het geven van onderwijs als voor het vormen van een organisatie een ruimte nodig. En, met dezelfde ideeën, waarom zou dat niet dezelfde ruimte zijn? Bovendien hadden we zo een goede dekmantel voor revolutionaire activiteiten. Natuurlijk konden we ons niet openlijk anarchistisch of anarchosyndicalistisch noemen. We zouden Culturele Club heten. Bij deze eerste bijeenkomst waren we met ongeveer twintig jongeren uit het dorp ergens op het land bij elkaar gekomen. We besloten om met onze oudjes te gaan onderhandelen over de lege tweede etage in het Arbeiders Centrum. Félix hadden we tot onze woordvoerder uitgeroepen. Hij kon wat beter uit zijn woorden komen dan wij.'

Een beetje onwennig ging FÉLIX naar een vergadering van de leden van het Centrum. Hij vond het niet makkelijk om voor een groter publiek te praten. Hij kende niet iedereen en wist niet hoe vrij hij kon praten. 'Bovendien waren ze naar mij toe ook een beetje wantrouwend, want als zoon van de secretaris van het dorp zagen ze me als een “jongeheer” en wisten ze niet of ik wel echt een van hen was. Ik zou een provocateur kunnen zijn. Maar ik wist hun vertrouwen te winnen, hoewel ik misschien wel wat pedant geklonken moet hebben. Ik vertelde ze dat wij, de armen, ons moesten voorbereiden op een toekomst waarin wij niet langer de onderdrukten waren en dat onderwijs daarvoor noodzakelijk was. Ik vertelde hen dat we daarom een culturele vereniging wilden oprichten, waar wij 's avonds bij elkaar konden komen om te lezen, te discussiëren en toneel te spelen. Ik vroeg ze de lege etage aan de jongeren ter beschikking te stellen, aan de zoons en dochters van de leden om een avondschool te beginnen en vergaderingen te houden. Het was geen gemakkelijke vergadering, want een aantal mensen keek nogal sceptisch tegen dit voorstel aan, want wat moesten wij, eenvoudigen, nou met cultuur of onderwijs?'

Met twee stemmen tegen nam de vergadering het voorstel van de jongeren aan. De tweede etage werd aan hen ter beschikking gesteld en de Culturele Club begon haar activiteiten. Félix was in zijn schik omdat hij nu eens andere onderwijsmethoden in praktijk kon brengen. Jongeren die overdag op het land werkten konden in de avonduren eindelijk leren lezen en schrijven. De belangstelling voor het avondonderwijs was groot en bleef niet beperkt tot jongeren. Dank zij de wijze waarop het onderwijs gegeven werd, kwamen er steeds meer ouderen bij.

FÉLIX: 'Het is de mooiste school die ik in mijn leven ben tegengekomen. Al vrij snel hadden we iedere avond lessen. De leeftijd van de leerlingen varieerde van jongens en meisjes van zes tot mannen en vrouwen van zestig jaar. Behalve de basiskennis van het lezen en het schrijven bepaalden de leerlingen zelf de inhoud van de lessen. Zij kozen de thema's waarover ze meer wilden weten en bijna altijd was er wel iemand die daarover iets kon vertellen. Mannen van het Arbeiders Centrum hielpen ons met hun kennis en ervaring en soms nodigden we mensen uit van buiten het dorp om over een bepaald onderwerp een lezing te geven. Iedereen was gelijk en de discussies werden steeds levendiger omdat we merkten dat we konden praten en dat naar ons geluisterd werd. De sfeer was heel stimulerend. Toen een voorstel werd geopperd om een theatergroep op te richten, stemden we daar allemaal mee in. We waren onze schroom kwijt.'

Hoewel vele onderwerpen in de Culturele Club behandeld werden, stond voortdurend de vraag centraal hoe een einde te maken aan de verschillen tussen arm en rijk. Hierbij was het uitgangspunt dat iedereen gelijk was en dus gelijke rechten en plichten diende te hebben. Niet alleen de rijken waren tegen deze gelijkheid, maar ook de staat, de guardia civil en de kerk hadden er belang bij de verschillen tussen arm en rijk te handhaven en de grote massa armen onder de duim te houden. De enige mogelijkheid om aan de onderdrukking een eind te maken zou een sociale revolutie zijn, waarin principes van vrijheid en gelijkheid in praktijk gebracht konden worden. Een eerste stap in die richting kon gezet worden toen de graaf van Solferino zijn bezit verkocht.

De Culturele Club kreeg hiervan ook een stuk grond, vanwege haar hulp aan het syndicaat van landarbeiders. Bovendien mochten de jongeren van de Club over een lokaal in het paleis beschikken. Vanaf nu bezaten ze een echte theaterruimte en een balzaal.

De Culturele Club met de avondschool betekende een eerste doorbraak in de zo gescheiden wereld van jongens en meisjes, van mannen en vrouwen. Met deze ruimte voor de jongeren in het paleis waar ze plezier konden maken, werd een volgende stap gezet. Meisjes en jongens bepaalden nu ook op andere terreinen hoe ze met elkaar wilden omgaan. Kinderen van arbeiders eigenden zich iets toe wat tot dan slechts als een privilege voor de rijken gold, namelijk het recht op vertier.

JOSEFINA is een van de vrouwen die lid was van de Culturele Club en de avondschool bezocht. Alleen in haar huis wil ze over deze periode praten. 'Ik begon in die tijd te beseffen, dat ik als vrouw dezelfde rechten had als een man. Gelijkheid betekende ook gelijkheid tussen mannen en vrouwen.'

Josefina bewoont een huis in een buitenwijk van het dorp. Na de burgeroorlog is ze gevlucht en opgepakt en heeft ze een aantal jaren in de gevangenis doorgebracht. Nadat ze twintig jaar in Frankrijk geleefd had wilde ze niet meer terugkeren naar haar oude landarbeidershuisje. Ze zoekt geen oude buren meer op en wil eigenlijk met niemand iets te maken hebben. Ze is door te veel mensen uit het dorp verraden toen Franco's aanhangers de macht in Albalate overgenomen hadden. Tot in Barcelona werd zij gezocht, omdat zij linkse sympathieën had tijdens de burgeroorlog.

Deze herinneringen moest ze eerst kwijt, voordat ze over de vooroorlogse periode begon te spreken.

'Op de avondschool hoorde ik voor het eerst over anarchisme praten. We noemden onszelf Juventudes Libertarias, Libertaire Jongeren, maar voor de buitenwereld waren wij de Culturele Club. We begonnen met niets. We hadden nauwelijks boeken. Die kwamen er later wel, toen we een stukje grond van de graaf van Solferino bewerkten. Van de opbrengst van het land schaften we die aan. De anarchistische ideeën spraken ons jongeren erg aan. De armoede bracht ons bij elkaar. We wilden onze levensomstandigheden verbeteren, maar we waren daar weinig op voorbereid. Wij armen hadden geen eigen cultuur. De meeste van ons konden zelfs niet lezen of rekenen.

Op de avonden dat we bij elkaar kwamen spraken we bijna altijd over de revolutie. Vooral Félix kon die dingen heel goed uitleggen. Als we bijvoorbeeld aardrijkskundeles hadden, werd de kaart van Spanje tevoorschijn gehaald en bekeken we strategische posities van de dorpen en steden.

Op de kaart zagen we waar stakingen en opstanden plaatsgevonden hadden en we bespraken waarom ze mislukt waren. Want ze mislukten toen bijna allemaal. Ik lach er nu om, maar het is een valse lach, want we hebben de revolutie verloren en verschrikkelijk geleden. Alleen maar omdat we idealen van gelijkheid hadden en we die in praktijk probeerden te brengen.

We hebben ook heel veel over vrije liefde gepraat, meisjes en jongens samen. Dat wilde zeggen dat je je eigen partner uitkoos en daarvoor niet om de zegen van de kerk vroeg. Ook vrouwen moesten die keuze kunnen maken. Toen we de danszaal in het paleis begonnen, ging dat ook met jongens en meisjes samen. Toen kregen we echt de mogelijkheid onze keuze te maken. Ik heb er spijt van, dat ik later de vrije liefde in de praktijk gebracht heb, want het is de oorzaak van veel ellende geweest. Als je niet getrouwd was, werd je na de oorlog voor hoer uitgemaakt. En zo werd je ook behandeld.'

Via de ruimten in het paleis en in het Arbeiders Centrum, waar jongeren elkaar ontmoetten, breidden de anarchistische idealen zich uit. Ze bleven niet beperkt tot een onderwijsvorm maar strekten zich uit tot bijna elk terrein van het dagelijkse leven, zij het aanvankelijk nog heimelijk. Toen de Libertaire Jongeren bij de verdeling van de terreinen van de graaf ook een stuk land kregen, besloten ze tot de vorming van het eerste collectief in Albalate. Wanneer de dagtaak verricht was op het land van hun ouders, trokken ze naar deze grond. Het werk werd door jongens en meisjes samen verricht, hetgeen ongehoord was in die tijd.

'Een stelletje naaktlopers was het en meer niet,' verzekert de HEILIGE met de gespleten tong. 'Werken noemden ze dat, het enige wat ze deden was op hun luie rug in de zon liggen bakken. En je had die meiden moeten zien. Die trokken hun kleren uit en liepen met blote armen rond en deden hetzelfde werk als de mannen.'

Toch was de productie van dit collectieve land niet gering. De opbrengst werd samengevoegd en de jongeren waren er trots op dat de eerste tractor, die in het dorp gekocht werd, een product was van hun gezamenlijke arbeid. Bovendien schaften ze boeken voor de school, een grammofoon, een filmprojector en enige jaren later zelfs een vrachtwagen aan. Het collectief experimenteerde ook met verschillende gewassen om te bekijken welk het meest geschikt was voor de grond. Het bouwde een stal voor de eerste schapen, die na drie jaar konden worden aangeschaft. De besluiten over al deze vernieuwingen werden op de vergaderingen op de tweede etage van het Arbeiders Centrum genomen. Ook hierbij waren zowel jongens als meisjes aanwezig. Hoewel de meisjes niet of nauwelijks het woord voerden, hebben deze vergaderingen wel bijgedragen aan het zelfbewustzijn van de vrouwen. Ze beslisten mee over het werk dat ze zelf ook uitvoerden.

Het land bouw experiment van het collectief werd door de ouderen met veel belangstelling gevolgd. Sommigen werkten met de jongeren mee, anderen toonden hun sympathie. Toen de bezitter van een perceel van het vroegere bezit van de graaf naar Barcelona verhuisde, gaf hij zijn 'grond aan de jongeren om hun activiteiten verder uit te breiden. Het belangrijkste motief voor de vorming van het collectief was het in praktijk brengen van de anarchistische idealen. Ieder draagt haar of zijn steentje bij, de opbrengst komt allen ten goede. Enige jaren later zou op grote schaal het voorbeeld' van de jongeren gevolgd worden.

De anarchistische idealen vonden grote weerklank bij degenen die een alternatief zochten voor de heersende wanverhoudingen tussen rijk en arm. De jongeren verkondigden met veel enthousiasme nieuwe ideeën. Vele ouderen herkenden er de idealen van republikeinse voormannen in als Joaquín Costa, die onder meer geijverd had voor een grondverdeling waarbij niemand meer grond bezat dan hij zelf kon bewerken. Deze mensen aarzelden niet langer om deel te nemen aan de discussies van de jongeren. Ze leverden met hun ervaringen een belangrijke bijdrage aan de groei van de beweging in Albalate.

JUAN: 'Er bestond op een gegeven moment geen andere organisatie voor armen in het dorp. Wanneer mensen zich wilden aansluiten, kon dat alleen maar bij ons. De een noemde zich meer republikeins, de ander was meer een socialist, maar we zaten allemaal in dezelfde organisatie. Als er bijvoorbeeld een vergadering van de CNT was, waren we er allemaal, was er een vergadering van de Libertaire Jongeren, dan waren we er ook allemaal. Ook waren we allemaal bij de vergaderingen van de FAI. Het was zo simpel als wat, wij zaten allemaal in elke organisatie. De socialisten hadden geen aparte club, de republikeinen evenmin. De enigen die hun eigen vereniging hadden waren de rijken. Die kwamen bijeen op het plein tegenover het paleis in het huis van de Heilige met de gespleten tong.'

In 1931 lagen de verhoudingen in Albalate eenvoudig. De armen identificeerden zich met de idealen van de republiek, waren veelal in het geheim lid van de CNT en kwamen bijeen in het Arbeiders Centrum of in het paleis. De anderen waren rijk en voorstanders van het bewind van de afgetreden dictator Primo de Rivera. Ze noemden zich rechts en kwamen bijeen in het café van de Heilige. De armen vonden dat het gedaan moest zijn met de uitbuiting door de rijken, de rijken wensten deze situatie ten koste van alles te handhaven. De conflicten zouden niet lang op zich laten wachten.

4. De Tweede Republier: hoop en verwachting

'We wilden ze wel een handje helpen om hun beloftes uit te voeren.'

Op 12 april 1931 trokken de Spaanse mannen massaal naar de stembus en kozen voor de republiek. De monarchie had afgedaan en een programma van grote sociale hervormingen werd door de republikeinen in het vooruitzicht gesteld. De censuur werd afgeschaft en arbeidersorganisaties als de CNT waren niet langer verboden.

In Albalate vierde men feest toen de republiek geïnstalleerd werd. Een periode van grotere vrijheid leek te zijn aangebroken. De oude machthebbers, de caciques, moesten wijken voor een republikeinsgezinde gemeenteraad. De leden van de guardia civil beheersten zich, om niet de sympathie van de republikeinen en dus hun eigen baantje te verspelen. De armen uit het dorp vierden de ondergang van de dictatuur met haar gehate onderdrukking. Een menigte was op het dorpsplein te hoop gelopen.

De HEILIGE met de gespleten tong was die dag gewoon aan het werk gegaan, evenals de andere tegenstanders van de republiek. Hij gaat er prat op, dat hij de gebeurtenissen vanuit het café gadegeslagen heeft en nog precies weet wie eraan deelgenomen hebben. 'Feest noemden ze dat, die schooiers. Weet je wat ze gedaan hebben? Midden op dit plein stond vroeger een groot stenen kruis op een sokkel van rotsblokken. Als een dolgeworden massa hebben ze het tot de grond toe afgebroken en de resten in de rivier gesmeten. Dat was geen feest, dat was heiligschennis. Ze waren met z'n allen van het Arbeiders Centrum naar het plein gekomen om hier hun feest te vieren. Ik was niet bang, hoewel ze met honderden hier voor de deur bezig waren. Ik hield me rustig. De andere rechtsen ook.'

Niets op het plein wijst erop dat hier ooit een kruis stond. Op de bankjes onder de bomen zitten een paar oude mannen. Ze kunnen zich het kruis nog herinneren, maar weten niet wat ermee is gebeurd. Een van deze mannen blijkt, wanneer hij in zijn woning is, wel het een en ander kwijt te willen. Nadat hem beloofd is dat zijn naam onbekend zal blijven steekt FRANCISCO van wal: 'Ach, je weet hoe die dingen gaan. Een van ons was naar boven geklommen met de republikeinse vlag. We waren uitgelaten en toen iemand riep, dat het kruis naar beneden gehaald moest worden, waren er anderen die daar direct mee begonnen. Dat kruis had ons altijd al geïrriteerd, veel kruis en veel wind, maar verder ho maar. De kerk had het ooit eens neergezet. Meer heeft ze voor ons nooit gedaan. Toen we het kruis afbraken deed iedereen daaraan mee, tot en met de kleintjes. Maar we hadden dit niet afgesproken of voorbereid. Het was meer een uiting van spontane woede tegen de kerk, of van geestdrift om de nieuwe vrijheid. De rechtsen deden niet mee, natuurlijk. Die waren die hele dag in geen velden of wegen te bekennen. We hoopten dat de republiek een eind zou maken aan de macht van rechts en wij droegen op onze eigen manier een steentje bij, letterlijk en figuurlijk. Niemand van ons was een echte republikein, geloof ik. Maar we hoopten allemaal dat de beloofde landhervormingen uitgevoerd zouden worden. We wilden ze wel een kans geven.'

Hoewel de armen in het dorp er door de verdeling van de terreinen van de Solferino iets beter aan toe waren, bleven ze arm. Van de opbrengst van het land konden vele gezinnen niet rondkomen. Daarom werkten de mannen een paar maanden per jaar, wanneer het werk op hun eigen land afgelopen was, als dagloner op het land van anderen. Veelal moesten ze daarvoor naar andere gebieden, want de grootgrondbezitters uit het dorp namen bij voorkeur arbeiders in dienst die uit andere dorpen kwamen. Die stelden geen eisen en waren niet georganiseerd, in tegenstelling tot de arbeiders uit Albalate. Deze hadden zich bij de afkondiging van de republiek laten inschrijven bij de CNT en hielden hun wekelijkse vergaderingen. In juni hield de anarchosyndicalistische vakbond een buitengewoon congres te Madrid, waarbij ook een delegatie uit Albalate de Cinca aanwezig was. Zij hadden zich georganiseerd in een comarca [regio] met drie andere dorpen. De delegatie vertegenwoordigde zestienhonderd leden die in meerderheid uit Albalate afkomstig waren. Albalate telde toen 1488 inwoners en was het grootste dorp uit de comarca.

Albalate zou voor andere dorpen het voorbeeld worden van strijdbaarheid.

In juli 1931 werd in het dorp de eerste algemene werkstaking georganiseerd, in oktober van dat jaar volgde een tweede. 'Hiermee hoopten we de regering een duwtje in de goede richting te geven. Wat wij van de bazen vroegen, was wat de regering ons beloofd had,' verzekert JUAN. Loonsverhogingen en een achturige werkdag waren de eisen die de stakers stelden. Wanneer de bazen niet op deze eisen niet ingingen, gingen de arbeiders zelf tot handelen over.

De broers van MARÍA waren per jaar een langere tijd van huis om in Catalonië geld te verdienen met de graanoogst of bij de druivenpluk. 'Weken zagen we ze soms niet. Hier in het dorp konden ze geen werk krijgen, want ze hadden een lidmaatschapskaart van de CNT en dat waren de ongewensten bij de bazen. Ze hebben ook een keer meegeholpen met de bezetting van het terrein van een grootgrondbezitter. Die betaalde zijn arbeiders te weinig. Alle mannen uit het dorp hebben geholpen om een deel van de oogst van zijn land te halen. Dat gedeelte van de oogst kwam overeen met het bedrag dat de baas te weinig had uitbetaald. Mijn moeder en ik hebben toen eten naar de mannen gebracht; daarom kan ik het me nog herinneren.'

Kleinere incidenten en werkonderbrekingen waren bijna aan de orde van de dag. De achterliggende idee was steeds dezelfde. JUAN: 'We wilden een gelijkwaardiger verdeling van de gronden. Nog steeds waren er rijken in het dorp. Dat waren degenen die meer grond bezaten dan ze zelf konden bewerken. Zij moesten daarvoor arbeiders in dienst nemen. Die arbeiders waren wij, de armen. We werden onderbetaald en uitgebuit. Bovendien verhandelden ze de grond, ze maakten er kapitaal mee. Dat was vaak land dat er onontgonnen bij lag, waar niets meegedaan werd. En wij leefden intussen in armoede. De rijken waren de oorzaak van onze ellende. Met onze stakingen en opstanden wilden we ook de regering onder druk zetten. Ze hadden ons landhervormingen beloofd en die moesten er dan ook komen. Op een gegeven moment was ons geduld op.'

In 1933 liepen bijna alle mannen uit het Arbeiders Centrum en de oudere jongens van de Culturele Club met een CNT-lidmaatschapskaart op zak en bezochten de vergaderingen. De mannen die vroeger republikeinse sympathieën hadden, verloren hun vertrouwen in de regeringspartijen door het uitblijven van de beloofde hervormingen. De vrouwen sloten zich over het algemeen niet bij de CNT aan, hoewel zij zich verbonden voelden met de idealen van de beweging en de acties ondersteunden.

MARIA vertelt dat de CNT er voor arbeiders was en dat zij en haar moeder voornamelijk in het huishouden werkten. 'We dachten er toen niet over na, dat dit ook werk was. Mijn moeder naaide bovendien voor anderen, zoals een heleboel vrouwen deden. Toch heeft ze er nooit over gedacht om zich aan te sluiten. Niemand heeft het ons ook ooit gevraagd. Wij wisten wel wat er omging. Met vier mannen in huis die CNT-lid waren, werd alles onder het eten en na de vergaderingen besproken.

Ik ging wel naar de Culturele Club en naar de ruimte in het paleis. Daar kwamen veel vrouwen, maar alleen jongere. Mijn moeder ging soms met mijn vader mee naar het Arbeiders Centrum, maar dat was meer voor de gezelligheid, denk ik.'

JOSEFINA is een paar jaar ouder dan Maria. Ze was de enige dochter in het gezin en hielp mee op het land van haar ouders, dat ook van de graaf de Solferino geweest was. Loon kreeg ze hier niet voor, het eten dat op tafel gezet werd waren haar verdiensten. Ze heeft veel koeriersdiensten verricht voor de CNT en (vooral) de FAI. (Hiermee liep ze een groot risico, vooral toen in 1934 een grote jacht geopend werd op revolutionaire activisten.) 'Ik ben nooit lid geweest van de CNT. Ik kwam wel eens op een vergadering, maar daar zaten alleen maar mannen en dat was niets voor mij. Ik zag wel het belang van een goede organisatie in en daarom heb ik me bij de Libertaire Jongeren aangesloten. We vergaderden op de tweede etage van het Arbeiders Centrum. De CNT zat op de eerste. Voor het theater en de muziek gingen we naar het paleis.

Op de vergaderingen spraken we over dezelfde zaken als de oudjes op de eerste etage, maar het ging er niet zo ernstig aan toe. Toen de republiek begon konden we onze idealen kenbaar maken. De theaterstukken die we speelden werden heel veel gevraagd. Ook in andere dorpen. Wij jongeren waren vooral op deze manier bezig met de verbreiding van onze idealen.

Aan een aparte organisatie voor vrouwen of meisjes dachten we in die tijd niet. Het was voor ons vrouwen veel belangrijker om uit ons isolement te komen. We waren geheel gescheiden van de jongens opgegroeid, we mochten zelfs niet naar ze kijken totdat we getrouwd waren. Op school werden we apart gehouden, evenals in de kerk. Ook op het land werkten we gescheiden. Voor ons was het een enorme doorbraak om samen met mannen aan de vooruitgang te kunnen werken. Een aparte vrouwenorganisatie zou voor ons in die tijd een stap terug hebben betekend.

Ik ben destijds verliefd geworden. We besloten om samen te gaan wonen zonder te trouwen. Het is een voorbeeld van de praktijk van de vrije liefde. Beide partners nemen de beslissing zonder inmenging van welke autoriteit dan ook. Vrouwen werden in een dergelijke beslissing als gelijkwaardig gezien, hetgeen een enorme stap vooruit was. Niet iedereen had daarover dezelfde mening. Ik werd vaak de hoer van het dorp genoemd. Tijdens de revolutie gingen meerdere paren zo samenwonen en was ik niet langer de enige “hoer”.'

Nu de CNT niet langer een verboden organisatie was, kon ze haar activiteiten openlijk voortzetten. Niet alleen door middel van stakingsacties en opstanden werden de anarchistische ideeën in de praktijk gebracht, ook door de onderwijsmethode op de avondschool en door de culturele activiteiten in het paleis. Het theater uit Albalate werd een begrip voor de dorpen in de omgeving.

JUAN maakte met zijn zussen deel uit van de theatergroep: 'We noemden ons toneel sociaal omdat het over de maatschappij ging, over onszelf, de armen, tegenover de rijken en de machtigen. Mensen die kwamen kijken herkenden hun situatie ineens en raakten vaak erg ontroerd. De meeste mensen konden niet lezen en televisie was er nog niet. Door het theater raakten ze bekend met andere ideeën. In sommige dorpen waar we optraden, begonnen jongeren een eigen toneelgroep. Die trad dan weer bij ons in Albalate op.'

Toen bleek dat de republikeinse regering haar belofte van sociale hervormingen niet nakwam, nam het aantal stakingen, opstanden en grondbezettingen toe. Steeds vaker werden deze ongeregeldheden bloedig onderdrukt. In januari 1933 vond in Casas Viejas, een dorp in het zuiden van Spanje, een opstand plaats. De bewoners gingen over tot plaatselijk zelfbestuur, waarbij iedereen gelijk was. De guardia civil maakte een eind aan deze anarchistische revolutiepoging en vermoordde 22 mensen. Een golf van verontwaardiging overspoelde Spanje en proteststakingen waren het antwoord op dit brute overheidsoptreden. Ook in Albalate werd het werk neergelegd. Inmiddels was duidelijk geworden dat de regering de arbeiders, die tot zich namen wat hen door de regering was beloofd, met de doodstraf beloonde. Bij de protestacties werden velen opgepakt. In Aragón werd een comité tot steun aan de gevangenen opgericht om te ijveren voor hun vrijlating. In Albalate bereidde men zich voor op de revolutie.

De opstand in Casas Viejas had een regeringscrisis veroorzaakt. Nieuwe verkiezingen werden uitgeschreven. Het opkomstpercentage bedroeg in Aragón minder dan vijftig. De republiek had haar geloofwaardigheid en sympathie verloren bij haar linkse achterban. De nieuwe regering bestond uit rechtse partijen, die een zeer gematigd hervormingsbeleid afkondigden. Als boeren en arbeiders hun omstandigheden wilden verbeteren, dan zouden ze dit zelf moeten doen.

Op acht december 1933 zou een algemene opstand in de dorpen en steden van Aragón plaatsvinden. Deze zou de aanzet vormen tot een sociale omwenteling in heel Spanje. De CNT in Barcelona en in andere grote steden zou ter ondersteuning een algehele werkstaking organiseren. De albalatenaren stonden ook klaar.

Die zaterdagavond regende het in Albalate. De straten waren zo goed als verlaten. Zoals iedere avond ging FERNANDO na het eten naar het Arbeiders Centrum. 'Je kon voelen dat er iets ging gebeuren. We deden allemaal krampachtig normaal. Félix tokkelde wat op zijn gitaar, anderen zongen erbij. Het leek een gewone zaterdagavond. Buiten hield het op met zachtjes regenen. Het water begon met bakken tegelijk uit de hemel te vallen. Plotseling stond een lid van de guardia civil in ons lokaal. Door de regen hadden we hem niet horen aankomen. We schrokken ons de pest. Zou hij iets weten? Van de zenuwen schoten we in de lach, hij stond daar maar, zeiknat, het water droop van hem af. We bulderden van het lachen en hij begreep maar niet waarom. Hij was gekomen om onze boeken te controleren of zo. De gewone pesterijtjes dus. Als we er geen aanleiding toe gaven konden ze ons niet in elkaar slaan of arresteren, maar dan sarden ze ons zo. Ze controleerden wie er aanwezig waren of namen iemand mee voor verhoor. En nu wilde hij de boeken zien. Nou, hij kon zijn gang gaan, want morgen was het afgelopen met zijn getreiter. Zolang hij bezig was zaten wij maar te grinniken, en hij droop snel af die avond.

Om twaalf uur precies zou de opstand beginnen. Na de laatste slag van de kerkklokken. Zo was de kerk nog ergens goed voor. Iedereen wist wat hij moest doen. We hadden een revolutionair comité gevormd dat in verbinding stond met het comité in Zaragoza. Daar was besproken hoe we de opstand moesten voorbereiden en welke mensen verschillende taken op zich namen. Ik ging met mijn groepje compañeros de wapens uit hun schuilplaats halen. Een of twee revolvers en wat jachtgeweren, allemaal ouwe troep, maar we konden ze gebruiken om af te schrikken en, als het nodig was, om ons te verdedigen. Anderen stalen de boeken uit het gemeentehuis, want men had lijsten aangelegd van de mensen die links waren, en die moesten vernietigd worden. Weer anderen sloten de dienstdoende guardias op in hun wachtlokaal. En er was een groep die de vergadering moest voorbereiden, want we wilden de volgende morgen vergaderen met het hele dorp en dat is een behoorlijke klus. De rijken moesten we uit hun huizen halen, want die wilden niets weten van onze vergaderingen en uit zichzelf zouden ze toch niet komen. Ook de rest van guardia civil moesten we in de gaten houden.

We riepen alle mensen op om naar het paleis te komen. Om tien uur was iedereen er.' FRANCISCO en zijn groep zou de rechtsen uit het café van de Heilige gaan halen. 'Ze stribbelden wel wat tegen, maar uiteindelijk gingen ze wel mee. Wapens droegen we niet, maar ze scheten in hun broek, omdat er honderden mensen voor de deur stonden. Die waren allemaal voor de vergadering gekomen. Toen zeiden de compañeros van het revolutionaire comité, eentje van hen leeft nog, die woont ergens in Frankrijk, toen zeiden ze: “vanaf nu is het afgelopen met rijken en armen. We zijn nu allemaal gelijk en we moeten allemaal even hard werken. En alle mensen die meer grond hebben dan ze alleen kunnen bewerken, moeten het teveel afstaan aan het dorp. Die grond bewerken we dan met z'n allen en de opbrengst is ook voor ons allemaal.”

En op die vergadering begon de gelijkheid. Iedereen mocht zeggen wat-ie van het voorstel vond, we hadden allemaal evenveel te vertellen. Er waren veertig of vijftig personen die vertelden dat ze daar niet aan wilden meewerken. Natuurlijk waren dat alleen maar rijken, en twee van de guardia civil, en de Heilige was er ook bij. Maar je moet tegen niemand vertellen dat ik dat verklapt heb. Wat moet je met mensen die niet willen? Die saboteren alleen maar. We hebben toen besloten om die op te sluiten in het Arbeiders Centrum.'

De HEILIGE met de gespleten tong herinnert zich van zijn gevangenschap vooral het lekkere eten. 'We zaten in een ruimte waar we niet uit konden. Maar we mochten eten van thuis laten komen en mijn familie had natuurlijk medelijden met me, dus kreeg ik lekkere dingen toegestopt. Ze hadden ons opgesloten omdat zij de revolutie wilden en wij niet. Op een vergadering waarbij wij ook aanwezig waren, heeft de meerderheid besloten ons gevangen te zetten. Ze dachten dat mensen die niet aan de opstand meededen hun vijanden waren. En vijanden kun je maar beter opsluiten om te voorkomen dat zij iets ondernemen.'

FERNANDO: 'En dat was onze revolutie. Bijna drie dagen leefden we in libertair communisme. Geen guardia civil meer en geen ongelijkheid. De vergadering van dorpsbewoners nam de besluiten. Het land van de rijken die we opgesloten hadden, zouden we met z'n allen bewerken, maar daar zijn we nauwelijks toe gekomen. Nee, het is jammer, maar tot veel zijn we niet in staat geweest. We hoorden dezelfde dag dat de opstand niet algemeen was geweest. Slechts in drie andere dorpen in de buurt was het libertaire communisme uitgeroepen, en de ondersteunende staking in Barcelona was mislukt.

Even hebben we aan de vrijheid geroken. We wisten dat onze overwinning van korte duur zou zijn en al snel vernamen we geruchten dat de guardias de asalto, de stoottroepen, onderweg waren naar Albalate. We zijn toen een hele dag bezig geweest met het opwerpen van barricades om ze tegen te houden. Maar ze waren met veel te veel en met moderne wapens. Op het laatste moment besloten we te vluchten. Mij is het gelukt weg te komen, maar ze hebben heel veel mannen opgepakt. De meesten van hen hebben acht maanden in de gevangenis gezeten, anderen zelfs totdat in 1936 de algehele amnestie voor politieke gevangenen werd afgekondigd.'

Fernando, Juan, Francisco en Félix wisten te ontkomen. De broers van Maria zijn minder gelukkig geweest. MARIA: 'Ik heb ook meegedaan met het opsluiten van de rijken, en hard gewerkt aan de barricades. Maar ze zochten alleen mannen. Zonder bewijs namen ze hen mee, de lidmaatschapskaart van de CNT was voor hen voldoende. Schietend waren ze het dorp binnengekomen. De meeste mannen waren weggevlucht en wij vrouwen verscholen ons in onze huizen. Mijn oudste broer wist uit hun handen te blijven, maar mijn vader en een andere broer hebben in de gevangenis in Jaca gezeten. Dat was de gevangenis voor de “zware” politieke gevallen. Zij kwamen na een jaar vrij. Maar mijn andere broer kon tot 1936 niet naar Albalate terugkeren. De guardia civil kwam minstens één keer per week bij ons thuis om hem te zoeken en ons te bedreigen. We moesten vertellen waar hij ondergedoken zat, want anders zou hij met ons ook korte metten maken. Die rooie hond, zo noemde hij mijn broer, zou zijn straf niet ontlopen. We hebben hem nooit verteld waar de schuilplaats was, maar bang zijn we wel geweest. Na december 1933 hebben we een aantal zeer zware jaren gehad. Pas na de verkiezingen van 1936 konden we weer vrij ademen.'

Toen in 1934 een eerste amnestie werd afgekondigd voor de politieke gevangenen, keerden ook veel mannen die gevlucht waren, naar Albalate terug. ]UAN bevond zich onder hen, maar heeft geen goed woord over voor deze amnestie. 'Het paste in een beleid om ons anarchisten zwart te maken. In 1931 had een antirepublikeinse generaal een aanval op de jonge democratie gedaan. Hij werd gevangen genomen en veroordeeld. Toen in 1934 de amnestie afgekondigd werd, gold die voornamelijk voor de generaal en zijn aanhangers.

Toen ze aan onze compañeros dezelfde amnestie verleenden, was dat alleen om ons op één hoop te gooien met hen. Wij werden antidemocratische elementen genoemd, net als de generaal en zijn aanhangers. Het was voor de regering alleen maar een voorwendsel om harder tegen ons op te kunnen treden. En de kranten deden daaraan mee. Na onze mislukte revolutie schreef de Correo Catalán dat we het vlees van de pastoor voor vijftien céntimos per kilo verkocht hadden. Of we dat echt gedaan hebben? Ja zeker, we hebben alle pastoors uit de hele comarca bij elkaar geveegd en we verkochten ze bij opbod. Laat me niet lachen. Aan een pastoor maak je toch zeker je handen niet vuil. Weer een andere krant schreef dat de anarchisten van Albalate nooit vlees aten, maar het aan de rijken voerden, omdat ze er vergif in gestopt hadden. En het werd nog geloofd ook. Ik herinner me dat bezoekers aan het dorp het vlees op hun bord lieten liggen of aan de honden gaven.'

Na de mislukte revolutie van 1933 was het leven in Albalate in velerlei opzicht moeilijker geworden. Doordat veel mannen verdwenen waren, moesten andere gezinsleden in hun plaats op het land werken. Kinderen en bejaarden waren de nieuwe arbeidskrachten en de families hielpen elkaar waar het mogelijk was. Soms was de opbrengst van de oogst onvoldoende om aan het einde van het jaar schulden te kunnen betalen en vele families waren gedwongen hun laatste bezittingen te verkopen.

Eén verkeerd woord van iemand die als 'rood' bekend stond kon leiden tot een nacht celstraf of een huiszoeking door de guardia civil. FRANCISCO heeft tot 1936 zijn CNT-lidmaatschapskaart op een geheime bergplaats gehad. Verschillende malen werd zijn huis volledig binnenste buiten gekeerd toen ze dit bewijsmateriaal tegen hem probeerden te vinden. Hij wil nu nog steeds niet vertellen waar die schuilplaats was, omdat hij haar misschien ooit nog eens moet benutten.

Toen in 1934 een grote staking in Asturië uitbrak, organiseerden de arbeiders in Albalate solidariteitsacties. In Asturië werd de opstand met behulp van het Vreemdelingenlegioen onderdrukt. Duizenden stakers werden vermoord of belandden in de gevangenis. In Albalate werd de jacht geopend op activisten. Tot aan februari 1936, toen de Volksfrontregering gevormd werd, maakten ook de bewoners van Albalate twee zwarte jaren van onderdrukking door. Er kon geen sprake meer zijn van grote en goed voorbereide acties. In kleine geheime affiniteitsgroepen werden sabotage-acties verricht. Alleen al op verdenking daarvan kon men voor maanden achter slot en grendel belanden. Door de mislukte revolutiepoging en de zware jaren van onderdrukking was de gemeenschapszin in Albalate toegenomen. Mensen wisten nu op wie ze konden rekenen in perioden van strijd, wie ze konden vertrouwen in de tijd van verraad en onderdrukking. Ze hadden gezien dat een sociale revolutie mogelijk was, mits deze tegelijkertijd in andere gebieden plaatsvond. Gedurende enige dagen hadden mensen genoten van de vrijheid die zij in hun idealen nastreefden. Bovendien hadden zij ervaring opgedaan met het gemeenschappelijk bewerken van de grond en met het ontwikkelen van een eigen cultuur en ideologie. Deze ervaringen bleken van doorslaggevend belang toen in 1936 de burgeroorlog uitbrak en in Albalate een begin gemaakt werd met de sociale revolutie.

5. Juli 1936: opstand van de militairen

'De fascisten hebben ons twee keer verraden.'

In februari 1936 vonden in Spanje opnieuw verkiezingen plaats. Alle politieke partijen die niet uitgesproken rechts waren hadden zich aaneengesloten in een Volksfront. In hun verkiezingsprogramma beloofden zij uitgebreide hervormingen en amnestie voor de politieke gevangenen. Anders dan bij voorgaande verkiezingen riep de CNT nu haar leden op om op het Volksfront te stemmen. Een overwinning van deze regeringscoalitie zou de vrijlating van duizenden compañeros betekenen.

Met een vrij krappe meerderheid won het Volksfront en vormde het een regering, die met een sterke oppositie van rechts rekening diende te houden. De amnestie voor de politieke gevangenen werd direct na de regeringsinstallatie afgekondigd, maar van uitvoering van de andere beloften was voorlopig geen sprake. Links dreigde met opstanden en stakingen om de hervormingen af te dwingen, rechts dreigde met een staatsgreep wanneer ze doorgevoerd zouden worden. De Volksfrontregering ondernam niets om de spanningen te verminderen. Beide groeperingen zagen nog maar één mogelijkheid om uit de impasse te geraken. Rechts wilde een dictatuur met een sterke man aan het hoofd, links wilde een sociale revolutie waarin de arbeiders zelf de hervormingen zouden uitvoeren die hen al zo lang beloofd waren. Een uitbarsting kon niet uitblijven.

Na de politieke moord op een leider van de republikeinen kondigde de CNT in juli 1936 een algemene proteststaking af, waaraan door honderdduizenden leden gehoor werd gegeven. Enige dagen later werd de monarchistenleider Calvo Sotelo vermoord. Vermoed werd dat het hier om een wraakactie van links ging. Deze moord was voor de samenzwerende legerleiding een reden om tot handelen over te gaan. Op 17 juli om 17.00 uur werd in Marokko met een opstand van de militairen een begin gemaakt met de staatsgreep, die zou leiden tot drie jaren van strijd.

Ook in Albalate was de spanning voelbaar. Na de amnestie van februari 1936 waren vele mannen naar het dorp teruggekeerd. In de gevangenis hadden ze compañeros uit andere gebieden leren kennen en ervaringen met hen uitgewisseld. Ook de mannen die twee jaar ondergedoken hadden gezeten keerden terug met hun ervaringen. In het Arbeiders Centrum werd hierover druk gesproken. De guardia civil had geen reden meer om de familieleden van de deelnemers aan de opstand van 1933 onder druk te zetten nu die officieel in vrijheid waren gesteld. Ze nam een afwachtende houding aan, evenals de andere tegenstanders van het Volksfront. De Libertaire Jongeren hervatten openlijk hun bezigheden in de Culturele Club, evenals de leden van de CNT. De contacten met compañeros uit andere gebieden waren verbeterd. Ze beschikten nu over meer informatie en konden rekenen op solidariteit van anderen. Tijdens de gebeurtenissen van juli 1936 bleek dat onontbeerlijk.

JUAN kan zich herinneren dat hij heeft meegedaan aan stakingen in de maanden voorafgaande aan de burgeroorlog, maar weet niet meer waarom die acties plaatsvonden of wie eraan hebben deelgenomen. 'De gebeurtenissen in juli hebben zo'n grote indruk op me gemaakt, dat ik de andere vergeten ben. De eerste dagen van de oorlog zal ik nooit meer vergeten. Toen de opstand van de militairen begon, waren we in Albalate op onze hoede. Een week tevoren was iemand uit Barcelona ons komen waarschuwen dat het fascisme binnenkort zou losbarsten. Hij vertelde ook dat de compañeros in Barcelona op dat moment niet aan het werk zouden gaan, maar de wapens zouden oppakken. In de verschillende affiniteitsgroepen waren al plannen beraamd voor het verzet tegen een opstand.

In het dorp zijn we gewoon aan het werk gegaan, maar we waren alert. Toen kwam de zeventiende juli. Mijn vader en ik werkten op het land toen mijn moeder ons kwam vragen of we al wisten van de opstand in Afrika. We hebben het werk laten liggen en zijn direct naar het dorp teruggekeerd. Ik ging naar het Arbeiders Centrum, naar het lokaal van de jongeren. De anderen waren er al. Niemand had meer informatie, maar we besloten voor alle zekerheid toch maar om wachtposten uit te zetten om de toegangswegen van het dorp te bewaken. Ook de huizen van mensen die als fascisten bekend stonden zouden we in de gaten houden.

De burgemeester was een republikein. Toen hij hoorde van onze voorbereidingen stuurde hij de kapitein van de guardia civil naar ons toe. In die tijd hadden we zeven guardias in het dorp. Zij waren goede maatjes met de burgemeester, want sinds de republiek waren het vooral de zoontjes van republikeinen die een baantje als guardia kregen. Die kapitein vroeg ons of we een algemene dorpsvergadering bijeen wilden roepen. Daar zou over de gebeurtenissen gesproken worden en besloten worden welke maatregelen we moesten treffen. De voorzitter van de vergadering zou een lid van de guardia civil zijn.

We kwamen bijeen en we hoorden dat de burgemeester gepraat had met de fascisten die in het café van de Heilige met de gespleten tong waren samengekomen. Zij hadden hem beloofd niets te ondernemen en trouw te blijven aan de republiek. De guardia civil had hetzelfde beloofd. Op die vergadering werd ons dit verteld en ze vroegen ons om naar huis te gaan en rustig te gaan slapen omdat er niets in Albalate zou gebeuren. Wij geloofden het niet, want met de rechtsen kan je geen afspraken maken, ze houden zich er toch niet aan. We begrepen niet dat een republikeinse burgemeester zo: dom was de woorden van fascisten te vertrouwen.'

FERNANDO was woedend over deze overeenkomst en samen met andere compañeros besloot hij zich er niets van aan te trekken. Nog dezelfde nacht werden de eerste wachtposten uitgezet. Er gebeurde niets. 'De dag nadat de overeenkomst gesloten was, bleef ik in het dorp om de rechtsen in de gaten te houden. Toen hoorden we dat er een lading guardias in Monzón was aangekomen. Hun bedoelingen waren duidelijk niet om hun trouw aan de republiek te bewijzen. Hoewel ons dorp klein is, waren we met vrij veel activisten. Met z'n allen zijn we, met de weinige wapens die we bezaten, in de vrachtwagen van de Libertaire Jongeren gestapt om Monzón tegen de fascisten te verdedigen. Ik bleef in Albalate, om met nog wat compañeros de drie wegen van het dorp te bewaken.

Toen de fascisten hoorden dat de jongeren het dorp verlaten hadden, trokken ze de straat op. Aan het hoofd de guardia civil, daarachter de Falangisten, de jongere aanhangers van de rechtse Falange-beweging, en dan de fascisten uit het dorp. Ze gingen naar het huis van de burgemeester en naar het gemeentehuis, waar zij het bestuur over wilden nemen. Dit was om ongeveer één uur 's middags.

Ik had de laatste nachten niet geslapen en wilde juist naar huis gaan om wat te eten en uit te rusten. Mijn compañero bleef op zijn post. Voordat ik naar huis ging, liep ik nog even langs het revolutionaire comité, om het laatste nieuws te vernemen. Na de eerste gebeurtenissen hadden we dit comité opgericht. Het bevond zich in het centrum van het dorp. Daar zag ik twee guardias met de geweren in aanslag. Een voorbijgangster vertelde me dat de fascisten uit het hele dorp gewapend op straat liepen en dat ze belangrijke plaatsen bezet hadden.

Ik ben toen naar de compañero gehold die nog op wacht stond. We zagen dat we met te weinig waren om een front te kunnen vormen. We waren op z'n hoogst met ons tienen en zij wel met tweehonderd. De meeste inwoners van het dorp waren links, dat waren de armen. De anderen waren rechts. Zo eenvoudig lagen de verhoudingen toen. We besloten via een omweg door de bergen naar Monzón te gaan om versterking te halen.'

FRANCISCO zat om twaalf uur 's middags in de schaduw op de stoep voor zijn huis. 'Ik had er behoorlijk de smoor over in dat de jongeren zonder mij vertrokken waren. Niet dat ik zo van knokken hou, maar tegen de fascisten kan je niet anders. Een buurjongen, een aardige jongen hoewel hij fascistische sympathieën had, kwam een praatje met me maken. Hij vertelde me dat er in het dorp iets broeide, dat de rechtsen iets aan het bekokstoven waren. Even later kwam een lid van de guardia civil hem vragen om met hem mee te lopen. Een kwartier later kwam dezelfde jongen voorbij, maar nu met een geweer in zijn hand. Ik wist toen dat hij mijn vijand was geworden, dat hij mee zou doen aan gewapende acties van rechts.

Ik probeerde contact op te nemen met de achtergebleven compañeros, maar het bleek al te laat. Op alle hoeken van de straten stonden fascisten met geweren in de aanslag. Overal wapperden hun vlaggen, zelfs aan de gevel van het Arbeiders Centrum, dat ze ook in bezit hadden genomen. Toen wist ik dat het te laat was en ik besloot te vluchten.'

MARÍA kan zich aanvankelijk niets van deze eerste dag herinneren. 'Volgens mij was ik toen niet in het dorp.' Na enig aandringen weet zij weer: 'Het was afschuwelijk, dat is alles wat ik weet. Onze mannen waren niet in het dorp aanwezig. We waren alleen met vrouwen en we sloten ons op in onze huizen. Er was geen sprake van dat we bij elkaar kwamen. Alle vrouwen zaten doodsbang in hun eigen huis. De fascisten liepen met wapens op straat en schoten op iedereen die ze tegenkwamen en die niet een van hun was.'

Ook JOSEFINA herinnert zich van de eerste dag vooral de angst. 'Het was maar goed dat onze compañeros niet aanwezig waren, want de gevechten zouden dan veel heviger geweest zijn. Vooral de nacht was afschuwelijk. Overal hoorde je schieten, maar je wist niet waar het vandaan kwam of door wie geschoten werd. Mijn zoontje was pas één jaar geworden, hij huilde de hele nacht. Ik was bang dat ze iets met hem zouden doen, omdat ze daarmee gedreigd hadden. Ze waren een paar keer aan de deur geweest omdat ze m’n compañero zochten. Als ze hem niet te pakken konden krijgen, zouden ze mijn zoontje en mij iets aandoen.'

De HEILIGE met de gespleten tong hield die nacht zijn café open, zodat de fascisten die afgelost werden hun glas wijn konden drinken. 'Wij waren met rechtsen en linksen in het dorp en dat moest ééns tot een uitbarsting komen. Toen wij hoorden van de opstand van de militairen ging niemand aan het werk. In mijn café wachtten de rechtsen de gebeurtenissen af. Op een gegeven moment besloten we de straat op te gaan en de macht in het dorp over te nemen. De burgemeester werd in zijn huis opgesloten en wij waren de baas. Wij hadden wel de wapens, maar de linksen waren veel groter in aantal. Ik ben die dag gewoon in mijn café gebleven en heb geen wapen in handen gehad. Het is stom dat we de straat op zijn gegaan, want het was alleen maar om te sterven of te lijden.'

Juan en Fernando waren elkaar op de weg naar Monzón tegengekomen. Beiden waren op weg om versterking te halen in de strijd tegen de fascisten. Het was een uur of vijf in de middag toen ze Monzón zagen liggen. De rust leek er weergekeerd, maar ze wisten niet of het dorp in handen was van de fascisten of bevrijd was door hun compañeros.

JUAN: 'Toen we de weg overstaken zagen we een vrachtwagen naderen. We sprongen de berm in, we dachten dat het vijanden waren. Zij stopten de auto omdat ze hetzelfde van ons dachten. Toen ze eenmaal in de lucht schoten, wisten we dat het de onzen waren. We stapten in en reden richting Albalate. Voor het dorp verdeelden we ons in groepen om via de verschillende toegangswegen naar Albalate te trekken. We zouden zo het dorp omsingelen.

De fascisten hadden zich ook in de klokkentoren van de kerk geïnstalleerd, een uitkijkpost op het hoogste punt van het dorp. We zagen hoe velen van hen de uniformen en de reservewapens van de guardias droegen. Wij hadden het geluk dat we met het allereerste schot dat we losten een leider van de guardias raakten. Dit veroorzaakte paniek en ze raakten hierdoor wat gedemoraliseerd. Ze trokken zich terug in de huizen die het meest strategisch lagen om de ingangen van het dorp te controleren. Daardoor konden we diezelfde avond het dorp al vrij dicht naderen, zonder dat ze ons opmerkten. Iemand van de republikeinen stelde voor om de regeringstroepen ter versterking te gaan halen, maar dat wilden we niet omdat we daarin geen vertrouwen hadden.

Een hele nacht hebben we rondom het dorp gelegen. We hadden maar weinig wapens en sommigen van ons droegen stokken die uit de verte op geweren leken. Door de bevloeiingskanalen die droog waren naderden we het dorp en riepen we af en toe: pief, poef. De volgende morgen kregen we versterking van de guardias uit omliggende dorpen die de republiek trouw gebleven waren. De strijd was kort maar hevig. Zij ontwapenden de guardias in Albalate. Uit enige huizen werd nog verzet geboden. Toen de oorlog afgelopen was, hebben ze deze republikeinsgezinde guardias jarenlang gevangen gehouden.

De klokkentoren was veel moeilijker te nemen. De fascisten verschansten zich hier. In Albalate stond een benzinepomp die brandstof aan alle dorpen in de hele regio leverde. Op een gegeven moment hadden we die in handen en konden we ook de klokkentoren ontruimen. Met benzine hebben we de kerkdeur overgoten en in de fik gestoken. De fascisten dachten dat de hele kerk in brand stond en gaven zich over. Ze hingen een witte vlag uit en werden afgevoerd in de rook. Vijf fascisten uit het dorp werden naar Barbastro vervoerd, naar de gevangenis. Zij zijn ter dood veroordeeld door een militair gerechtshof. Misschien is dat niet juist, maar zij hebben veel meer mensen omgebracht dan wij. Dat was al na de opstand van 1933, waaraan door veel inwoners is deelgenomen. Ze hebben toen op een beestachtige wijze huisgehouden.

Tussen acht en negen uur 's morgens klonken de laatste schoten en om één uur 's middags was het weer rustig in het dorp. Het verhaal van de eerste dag is vooral belangrijk omdat het het verraad van rechts aantoont. De eerste keer het verraad van de militaire opstand tegen de legale regering. De tweede keer toen ze, ondanks een overeenkomst om de republiek trouw te blijven, toch in opstand kwamen.'

FERNANDO: 'Na de oorlog hebben ze alle deelnemers aan de collectivisering beschuldigd van moord op deze fascisten. Ik kon bewijzen dat ik in Albalate was toen deze gebeurtenis plaatsvond - hoe kon ik tegelijkertijd in Barbastro en- Albalate zijn? Toch veroordeelden ze me tot dertig jaar gevangenisstraf. Dertig jaar, dacht ik, dat is nog wel vol te houden. Bovendien betalen zij voor mijn eten. Er waren anderen die van hetzelfde beschuldigd waren en die gefusilleerd zijn.'

Terwijl de fascisten naar Barbastro werden afgevoerd, vertrokken andere sympathisanten van de opstand met de staart tussen de benen, bang dat hen hetzelfde lot te wachten stond. Anderen besloten om in het dorp te blijven en zich aan de omstandigheden aan te passen. De HEILIGE met de gespleten tong zag geen aanleiding om te vluchten: 'Ik had niemand vermoord, dus waarom zou ik? Anderen wel en die gingen er vandoor. Op een gegeven moment werden de rollen omgekeerd. Toen Franco's troepen kwamen moesten de linksen vluchten.'

Toen de fascisten verdwenen waren en de opstandige guardia civil gearresteerd, verkeerde het dorp enige dagen in een overwinningsroes. Zonder de gehate onderdrukkers was het dorp van de achterblijvers. Symbolen van de onderdrukking werden vernietigd. De houten heiligenbeelden werden uit de kerk gehaald en op het dorpsplein verbrand. Het geld uit het gemeentehuis onderging hetzelfde lot.

JUAN: 'De eerste dagen verliepen heel chaotisch. We hadden een gevoel van enorme vrijheid, maar we wisten ook dat het oorlog was. We hadden al compañeros verloren. Overal in Spanje hadden opstanden plaatsgevonden, en sommige met succes. Er waren fronten gevormd en een aantal van ons besloot mee te gaan vechten aan de kant van de republikeinen. De achterblijvers waren zich ervan bewust dat ze dit front moesten ondersteunen. Na een paar dagen hielden we onze eerste dorpsvergadering waarop we de gebeurtenissen bespraken en de balans opmaakten. De machthebbers waren verdwenen en het dorp was van ons. We waren het erover eens, dat nu de tijd was gekomen om onze idealen in praktijk te brengen.'

6. De praktijk van een revolutie

'Kollektiviseren is net zo eenvoudig als eten.'

Na een chaotische periode volgend op de militaire opstand in juli, deden de inwoners van Albalate een poging de productie en consumptie te reorganiseren. Ook in de andere dorpen in de vallei van de Cinca was de opstand onderdrukt en werd het comunismo libertario [libertair communisme] uitgeroepen. In dit gebied waren het voornamelijk de actieve leden van de CNT die daartoe het initiatief namen. Doordat de CNT in dit gebied een hechte organisatie had weten op te bouwen, zou het libertaire communisme ditmaal niet beperkt blijven tot enkele individuele dorpen.

Eind augustus al werd in Albalate een vergadering gehouden met vertegenwoordigers uit 21 dorpen. Er werd gesproken over de mogelijkheden die er waren om de nieuwe economie te organiseren. Een aantal gemeenschappelijke richtlijnen werden opgesteld die in deze dorpen nagestreefd zouden worden. Deze hielden onder meer in dat iedereen dezelfde inspanning zou leveren voor het front; dat collectiviseringen gestimuleerd zouden worden, maar niet ten koste van de, kleine grondbezitters; en dat grondbezitters niet meer land zouden mogen hebben dan ze zonder hulp van anderen konden bewerken. Om de directe uitwisseling van producten tussen de dorpen te coördineren werd een comité comarcal, een regionaal comité opgericht. In de Raad van Aragón werd de uitwisseling tussen de verschillende comarcas georganiseerd.

Toen de fascisten uit Albalate in de eerste dagen van de opstand naar Barbastro waren weggevoerd sloegen andere sympathisanten van de opstand op de vlucht uit angst dat hen hetzelfde lot wachtte. Ze lieten al hun bezittingen achter, grond, goederenvoorraden en hun huizen. Er werd een spoedvergadering gehouden van de CNT in het Centro Obrero. Er was sprake van een oorlogssituatie en daarom zou zo snel mogelijk de productie op gang gebracht moeten worden. Er kon geen sprake van zijn dat goederen of gronden onbeheerd bleven. Het eerste wat moest gebeuren was de bezittingen van de fascisten in gemeenschappelijk beheer nemen. De vergadering van de CNT koos een aantal compañeros uit die de in beslag genomen goederen zouden registreren, opdat de onteigeningen geen nieuwe rijken zouden creëren. Nadat de onteigende goederen geregistreerd waren, zouden ze worden opgeslagen. Goederen voor direct gebruik zouden naar de onteigende huizen in het dorp of naar de kerk gebracht worden, de voorraden landbouwproducten naar de grote stallen en de opslagplaatsen van de grootgrondbezitters, die buiten het dorp lagen. Een coöperatie zou voor de verdeling van de goederen in het dorp zorgen.

JUAN legt uit waarom de mensen in het dorp wisten hoe ze met de collectivisering moesten beginnen. 'Ten eerste werden de collectieven niet op de eerste dag gevormd. In het begin werd alleen de grond van de verdwenen fascisten gemeenschappelijk bewerkt. Pas na een maand of twee functioneerden de collectieven en werden de coöperaties gevormd. Maar dát er collectieven gevormd zijn is niet vreemd. We hadden allemaal wel wat praktische ervaring: sommigen hadden meegedaan aan de revolutiepoging van 1933, anderen hadden deelgenomen aan het landbouwcollectief van de Juventudes Libertarias, de Libertaire Jongeren. Bovendien hadden we er veel over gelezen. Vooral El comunismo libertario van Isaac Puente kenden we bijna van buiten. Het was in pamfletvorm gepubliceerd en we hadden er in de Culturele Club veel over gediscussieerd. We wisten daarom wat revolutie betekende en hoe we de productie konden overnemen.

Maar knoop één ding goed in je oren: 'niemand heeft ons iets opgedragen, niemand heeft ons verteld wat we moesten doen. We namen zelf de beslissing om collectieven te vormen. Het was onze eigen verantwoordelijkheid en niet die van een regering in Barcelona of Madrid.'

FERNANDO: 'We hadden het libertaire communisme uit geroepen en we wilden dat wel direct in praktijk brengen. We waren nu allemaal gelijk en zouden niet alleen even hard moeten werken, maar ook evenveel te eten krijgen. Ons motto was: van ieder arbeid naar vermogen, voor ieder goederen naar behoefte. Mensen die ziek waren of te oud om te werken zouden evenveel krijgen als mensen die wel werkten. Een familie zou niet meer bezit mogen hebben dan voor eigen consumptie nodig was.

Met mijn affiniteitsgroep waren wij op eigen houtje met onteigenen begonnen. We waren behoorlijk opgewonden door de gevechten van de afgelopen uren en over het verraad van de fascisten. Toen de gevechten voorbij waren en de rust in het dorp was weergekeerd, merkten we dat een rijke fascist stiekem de benen had genomen. Wij besloten om hem wat armer te maken. Van zijn sieraden en bekers zijn we afgebleven, want daarmee had hij ons niet dwars gezeten. We waren vooral geïnteresseerd in zijn voorraden. Hij had die niet verkregen omdat hij zelf zo hard gewerkt had, nee, hij had ons voor een schijntje ingehuurd om op zijn land te werken. De voorraden kwamen daarom niet hem toe maar de mensen die voor hem gewerkt hadden.

Hij had een grote voorraad olijfolie en wijn. Die hebben we naar de kerk gebracht. Deze was nu toch leeg en kon goed als opslagplaats gebruikt worden. Ik geloof dat deze goederen de eerste van de coöperatie zijn geweest. Onze groep had autonoom deze beslissing genomen, want als je moet wachten tot het dorp daarover eerst vergaderd heeft, dan kun je de revolutie wel vergeten. Vroeger was deze rijkaard een van ons geweest, net zo arm als wij. Hij heeft ook een perceel van het land van Solferino gekregen. Toen werd hij beroemd als zanger, verdiende geld als water, en koos de kant van de rechtsen. Hij liet anderen op zijn land werken en kocht de percelen op van de mensen die hun schulden niet konden betalen. Zo kreeg hij steeds meer grond. Hij had zelfs zijn naam laten veranderen van Burro, ezel, in Fleta. Ik mocht die man niet, omdat hij zo gemakkelijk naar de kant van de fascisten overgestapt was toen hij geld geroken had. Hij is later in de oorlog gesneuveld voor Franco.'

Een revolutie bleek zich niet helemaal te laten coördineren. Evenals Fernando hadden veel mensen een appeltje te schillen met de machthebbers. Zo was het bijvoorbeeld niet afgesproken dat op het dorpsplein een vreugdevuur van heiligenbeelden en gemeentearchieven zou worden ontstoken, of dat de inboedel van de rijken op de brandstapel zou belanden. De eerste algemene dorpsvergadering die het comité had aangekondigd, werd pas een paar dagen later gehouden, toen de gemoederen wat waren bedaard.

JUAN: 'Iedereen was aanwezig, zowel voorstanders van de revolutie als mensen die rechts waren. Op de vergadering werd verteld dat we nu allemaal dezelfde rechten en plichten hadden. Als we deze oorlog zouden willen overleven moesten we het gezamenlijk doen. We konden geen nieuwe opstand gebruiken en het front lag vlakbij. Er waren op deze vergadering geen tegengeluiden te horen.

Onze eerste zorg gold de door de fascisten verlaten gronden, want het was oogsttijd en we konden het graan niet op het land laten rotten. Zeker niet nu het oorlog was. We stelden voor om gemeenschappelijk de oogst van het land te halen en de opbrengst naar de compañeros aan het front te sturen. Niet iedereen op de vergadering zal het hiermee eens geweest zijn, die hadden liever voedsel aan Franco en zijn trawanten gestuurd. Maar zij hielden hun mond en zo kwam het dat iedereen voor dit voorstel stemde. Gemeenschappelijk werken betekende dat we allemaal, zonder uitzonderingen, eenzelfde bijdrage moesten leveren, dat we allemaal op dezelfde manier achter de muilezels moesten lopen. We konden geen lijntrekkers gebruiken, maar we verwachtten dat de rechtsen zouden proberen om onder het werken uit te komen.

Er was dus een vorm van controle nodig. Er werden verschillende voorstellen gedaan. Uiteindelijk besloten we een comité op te richten dat op de uitvoering van het werk zou toezien. De eerste taak van het comité was een overzicht maken van de grond en een herindeling van de terreinen. Zo zouden we niet van het ene eind van het dorp naar het andere hoeven te lopen, maar konden we op de percelen werken die dicht bij elkaar lagen. Iedere dag zou een andere groep mannen aangewezen worden om op de gemeenschappelijke grond te werken. Dit deden we na de dagtaak op ons eigen land.

Dit was de eerste beslissing die we namen, werken voor het front. Of we verzetten ons met ons allen, of we gaven ons allemaal over. En als we ons niet overgaven, dan moesten we allemaal werken, ook degenen die in het comité gekozen waren. Ik koos een aantal van mijn beste vrienden uit om op dit land te werken. Dat deden de meeste mensen, want in goed gezelschap werkje het beste.'

De HEILIGE met de gespleten tong heeft minder prettige herinneringen aan de eerste periode dat hij voor het front werkte. 'Voor anderen was het misschien makkelijk, maar voor mij was het een ramp. Ik was geen landarbeider en wist alleen maar hoe ik een moestuin moest verzorgen, en dat bleek iets heel anders te zijn. Met een aantal vrienden vormde ik een werkploeg, maar de meesten wisten net zo weinig van landarbeid af als ik. Alle groepen werkten evenveel maar wij deden er drie keer langer over dan de anderen. Als we klaar waren met het werk moesten we naar het comité om te vertellen wat we precies gedaan hadden. Het was altijd minder dan de anderen en dan moesten we soms de dag daarna terug om ons werk af te maken. Ze hielden ons extra in de gaten, omdat ze dachten dat we te lui waren om te werken. Ik heb geprobeerd een andere groep te vinden met mannen die sterker waren, maar dat is me niet gelukt.

In het begin werkte ik ook nog in mijn café maar dat leverde me niets op. Ze hadden al het geld verbrand en wat nog over was had geen waarde meer. Je kon met geld niets meer krijgen in het dorp en voor een glas wijn werd niet betaald. Later ben ik in de bakkerij van het collectief gaan werken, want brood bakken kon ik beter dan op het land werken.'

Binnen een paar weken was de hele graanoogst van het land gehaald en in de collectieve bakkerij werd de eerste lading brood voor het front gebakken. Nu het duidelijk was geworden dat het front zich voorlopig niet zou wijzigen, werd op een dorpsvergadering besloten door te gaan met produceren voor de republikeinse soldaten. Nu zouden ook de niet ontgonnen terreinen bewerkt moeten worden en geschikt gemaakt voor de volgende oogst. De werkwijze zou dezelfde zijn. Ieder moest dezelfde inspanning leveren. Het comité kreeg een permanent karakter en werd voortaan oorlogscomité, comité de guerra, genoemd. De productie was weer op gang gekomen. Ook de consumptie werd gereorganiseerd. Een maand na de opstand functioneerde de coöperatie.

MARÍA werkte vanaf het begin in de coöperatie, samen met nog twee vrouwen. 'Mijn broer had me gevraagd of ik het wilde en ik heb ja gezegd zonder dat ik me realiseerde wat ik moest doen. Achteraf heb ik er spijt van dat ik toegezegd heb. Mensen beschuldigen me er nu nog van dat ik ze benadeeld heb, omdat ze niet de onzen, de CNT’ers, waren.

De coöperatie bevond zich in het centrum van het dorp en was gevestigd in het grote huis van iemand die was weggegaan. Het was de enige winkel in het dorp geworden. Alle producten uit de andere winkels waren hiernaartoe gebracht, kleding, voedingsmiddelen, alles. Hier konden mensen van alles krijgen zonder te betalen, want geld was er niet meer. Net als vroeger waren het meestal de vrouwen die de boodschappen deden. Het comité had aan iedere familie een boekje gegeven waarin onder andere stond hoeveel gezinsleden er waren. Daarvoor had ik het boekje niet nodig, want ik kende iedereen in het dorp. Maar in dat boekje moest ik ook aankruisen hoeveel de vrouwen meegenomen hadden, bijvoorbeeld twee broden en een liter olie. Zo kon het comité zien hoeveel en welke producten er waren opgehaald. Sommige producten waren schaars, zoals suiker en olie, en dan vertelde het comité ons: vandaag mag een familie met zoveel leden niet meer hebben dan één liter olie. Het comité hield in de gaten hoe groot de voorraden in het dorp waren en wist daardoor ook hoeveel een familie kon krijgen. Zo kreeg iedereen evenveel. Ik weet niet of vrouwen en kinderen evenveel als mannen kregen, want alles werd per familie verdeeld. Zo werd er geen onderscheid gemaakt.

De producten die wij in de coöperatie hadden, kwamen zowel van de collectieven als van de individuele landeigenaars. Als zij bijvoorbeeld graan van het land gehaald hadden, gingen ze eerst langs het comité en dan werd in het familieboekje of in het boekje van het collectief aangetekend hoeveel graan er geleverd was. Dan werd het graan naar de collectieve bakkerij gebracht en daarna naar de coöperatie. Individuele eigenaar of collectivist, iedereen werd hetzelfde behandeld.'

Aanvankelijk waren alleen de bedrijfjes die voor het front produceerden in collectief beheer overgegaan, en werden gecontroleerd door leden van de CNT. Ook de bedrijfjes die achtergelaten waren door de mensen die gevlucht waren, werden overgenomen door arbeiders die zich achter de revolutie schaarden. Het vervoer van producten naar andere dorpen in de regio was niet langer in handen van derden maar werd door een collectief uit Albalate of door één uit een omliggend dorp geregeld. Binnen twee maanden bestond in Albalate een aantal goedlopende collectieve bedrijven en werd het eerste landbouwcollectief gevormd.

In de landbouw waren de eerste collectivisten voornamelijk de mensen die percelen hadden op de monte van Solferino. Zij waren bijna allemaal lid van de CNT.

Op de vergadering waarop tot de vorming van het collectief besloten werd, was FRANCISCO aanwezig. 'Nadat we de eerste oogst voor het front zo snel hadden binnengehaald gingen stemmen op om ook ons eigen land gemeenschappelijk te bewerken. Anderen wilden een stap verder gaan door ook de producten van het land samen te voegen en naar de coöperatie te brengen, zodat ze ter beschikking kwamen van het dorp. Daar was eigenlijk iedereen wel voor, maar dat moesten we dan goed regelen. Er werden verschillende voorstellen gedaan en uiteindelijk besloten we tot het oprichten van een landbouwcollectief en affiniteitsgroepen. Deze besluiten werden door ons gezamenlijk genomen, door alle mannen en vrouwen die op de vergadering aanwezig waren.

Wanneer iemand het ergens niet mee eens was, zeiden we niet: de meerderheid beslist, maar praatten we daar eerst over. Natuurlijk ging dat wel eens mis, maar op deze vergadering was iedereen heel eensgezind. We benoemden een comité dat een overzicht moest maken van de grond van de collectivisten. Het was zo simpel als wat: de collectivisten voegden hun land samen en het comité zorgde voor een herverdeling, waardoor de percelen dicht bij elkaar lagen en door een groep bewerkt konden worden.

Niet iedereen voegde zijn grond bij het collectief. Vooral in het begin waren mensen er nog wat aarzelend over. Het betekende vaak dat anderen op jouw land en jij op het land van anderen werk te. Je moet niet vergeten dat een boer zich een beetje verbonden gaat voelen met de grond waarop hij jarenlang gewerkt heeft. Veel mensen gingen wel een handje helpen. Wij waren bijvoorbeeld met vijf mannen thuis. Twee daarvan waren naar het front vertrokken, ik was bij mijn vader achtergebleven om hem op het land te helpen. In zijn eentje kon hij het niet klaren. Toen in de zaaitijd het landbouwcollectief werd opgericht, wilde mijn vader zijn grond daar nog niet meteen bijvoegen. Maar als ik klaar was met het werk op ons land, ging ik bij het landbouwcollectief werken.'

MARÍA was niet mee geweest naar de vergadering. Ze had het avondeten klaargemaakt en wachtte met haar moeder op de mannen. 'We wisten dat deze vergadering heel belangrijk was. We hadden thuis al vaker gesproken over collectivisering en afschaffen van al het privébezit. Mijn oudste broer hadden ze gekozen in het comité voor het binnenhalen van de oogst. Hij had jarenlang ondergedoken gezeten bij compañeros in Catalonië. Omdat hij veel discussies met hen gevoerd had kon hij de zaken heel duidelijk uitleggen. Ik denk dat de mensen in het dorp hem daarom gekozen hebben. Toen de mannen thuiskwamen waren ze heel opgewonden, omdat het besluit was gevallen om met het collectief te beginnen. Ze zeiden tegen ons: “Wij doen daar ook aan mee. We brengen alles wat we hebben naar het collectief. Het is afgelopen met al het privébezit, we zijn nu allemaal gelijk.” “Alles wat we hebben?” vroeg mijn moeder. Ik was ook verbaasd, want we hadden er wel over gesproken om het land af te staan aan de gemeenschap, maar over de andere bezittingen niet. Mijn jongere broers liepen naar het kippenhok en leken direct tot daden over te willen gaan. Daar stak mijn moeder een stokje voor. “Zo, als we dan allemaal gelijk zijn, wil ik wel eens weten waarom ik er niets over te zeggen heb.” Ze had gelijk, want de kippen en het varken verzorgde zij altijd en de mannen bemoeiden zich er nooit mee maar aten er wel van. Die avond heeft mijn moeder niet toegegeven, dat was om ze een beetje te plagen, koeien. Op de vergadering werd ook beslist welke groep de volgende dag de dieren het meeste nodig zou hebben. Ik heb nog een tijdje in de uitvoerende raad gezeten. Samen met nog twee mannen waren we altijd bij de vergadering aanwezig. Wij moesten de besluiten van de vergaderingen mogelijk maken. Dat was heel eenvoudig werk, al klinkt “uitvoerende raad” wel gewichtig. Als bijvoorbeeld een groep mensen de volgende dag ging werken op land dat ver van het dorp verwijderd lag, dan moest ik ze brengen en halen met een kar. Of ik regelde het vervoer van hooi voor mensen die het nodig hadden. Vooral het vervoer regelden wij, omdat er te weinig karren in het dorp waren. Behalve over het werk spraken we ook over de gewassen die we wilden zaaien en of we niet beter eens een ander gewas konden proberen. Wanneer bepaalde producten te weinig voorhanden waren spraken we ook over de mogelijkheden om die aan te schaffen, waar we dat het beste konden doen en tegen welke producten van ons we die het beste konden ruilen. We hadden geen vaste werkuren maar werkten zeker niet minder dan vroeger, alleen wisten we nu waarvoor, en onze inzet was groot.'

JUAN vertelt hoe enige tijd later ook affiniteitsgroepen voor speciale werkzaamheden opgericht werden. 'Het collectief was toen al groter en er waren mensen die graag de irrigatiekanalen wilden onderhouden, omdat ze dat goed konden. Zij vormden een eigen groep zoals er ook één opgericht werd voor het verzorgen van de koeien. Dat waren mensen die meer verstand hadden van koeien en het leuk vonden om alleen met koeien om te gaan. Die groep bestond eerst uit tien, later uit twintig personen. We kregen steeds meer koeien in onze gemeenschappelijke stal. Dat kwam vooral omdat de beesten nu genoeg te eten hadden, net als wij, en goed verzorgd werden. Daardoor werden er veel meerkalveren geboren.

Ook in deze speciale groepen werd een afgevaardigde gekozen die 's avonds meevergaderde met het comité en de afgevaardigden van de andere groepen. Je begrijpt dat de vergaderingen steeds groter werden, tot het enige maanden later niet langer mogelijk bleek om op deze wijze verder te gaan. We zaten toen iedere dag met honderd mensen bij elkaar om werkafspraken te maken en om over de dagelijkse gebeurtenissen te praten. We pasten toen ook niet meer in onze vroegere vergaderlokalen in het Arbeiders Centrum of in het huis van de familie Bolso, dat omgebouwd was tot openbare gaarkeuken. We zaten in het paleis, waar we ook al snel uitgroeiden.'

Dank zij de verbeterde organisatie was het landbouwcollectief in Albalate nu in staat een vrachtwagen aan te schaffen. De gecollectiviseerde fabriek in Barcelona ontving hiervoor graan in ruil. Albalate verbouwde in grote hoeveelheden suikerbieten maar moest voor de verwerking daarvan naar de suikerfabriek in Monzón, een dorp dat op dertig kilometer afstand lag. MANOLO is met zijn vader mee geweest op een reis naar Monzón, voordat ze over de vrachtwagen beschikten. 'We gingen midden in de nacht weg met muilezels en een kar. Het was heel koud, want een deel van de bieten bleef vaak in Albalate opgeslagen liggen tot de winter, tot december of januari. Soms liep mijn vader ernaast omdat de kar vol was en ik erop lag en de ezels niet meer lading konden trekken. Met anderen maakte hij zo soms drie reizen per week.'

Voor het oogsten van de bieten en het vervoer zorgden de mannen. Vrouwen kapten de stronken en laadden ze in de karren. Voor de oorlog was dit ook al zo. JOSEFINA: 'Voor het hooien, de suikerbietenoogst en de olijvenpluk werd altijd al een beroep op ons gedaan. Een paar maanden per jaar werkten we op het land, als de mannen vertelden dat ze ons nodig hadden. Het enige verschil met vroeger was dat we nu wisten dat we voor het collectief werkten. Maar vroeger stonden we dezelfde bomen kaal te plukken, alleen stond je dan op het land van die of die buurman. Wanneer er door ons vrouwen op ons eigen land gewerkt moest worden, moest dat op het land van de buren ook gebeuren. We trokken dan altijd met een groep naar boven, begonnen op het land van de eerste en eindigden bij de laatste. Daarin was niet veel verandering gekomen. We werkten nu wel vaker met de mannen mee omdat er voor het front gewerkt moest worden. Bovendien waren er minder mannen in het dorp. Eigenlijk had ik altijd al een affiniteitsgroep gevormd met mijn beste vriendinnen, maar we noemden ons niet zo. Wat wel een groot verschil was met de periode van voor de oorlog is dat we toen gedwongen waren om mee te helpen op het land, want je wist dat er anders minder te eten was. Tijdens de oorlog was er altijd te eten, misschien niet altijd in overvloed, maar in elk geval meer dan in de jaren ervoor. Als de mannen van het collectief je vroegen om te komen helpen, kon je nee zeggen. Het was je eigen verantwoordelijkheid of je wel of niet ging. We voelden ons belangrijker, gelijkwaardiger aan mannen dan vroeger. Misschien was dat ook wel een reden dat we wat vrijer met mannen omgingen en veel makkelijker over seksualiteit praatten dan vroeger. Omdat ik een kind van een paar jaar had en een compañero aan het front, werd ik altijd al als ouder en meer ervaren gezien en werden me vragen gesteld. Tijdens de oorlog praatten we vrij over zaken die voor die tijd niet aan de orde kwamen. We kwamen nu ook veel meer in contact met mannen dan vroeger, ons leven ging zich meer buitenshuis afspelen en de mannen kwamen veel meer in het dorp dan vroeger, er was altijd wel een vergadering in een of ander collectief.'

Met de oprichting van het regionale comité en de Raad van Aragón werd niet alleen de ruilhandel tussen de dorpen vergemakkelijkt maar ook de watervoorziening verbeterd. Alle dorpen waren afhankelijk van het water dat door de irrigatiekanalen stroomde. JUAN: 'We hadden een watersyndicaat [vergelijkbaar met Nederlandse waterschap] in het dorp, zoals alle dorpen die hun water uit het kanaal van Aragón en Catalonië verkregen. Ons kanaal van Zaidín staat daar ook mee in verbinding, en zo stroomt het in de irrigatiekanalen op de monte. Voor de oorlog zaten in het syndicaat alleen maar caciques, de bezitters van grotere terreinen, de rijken uit ons dorp. We moesten toen aan het syndicaat 50% betalen van de opbrengst van de producten die we op de bevloeide terreinen geoogst hadden. En we moesten betalen met geld, waarover we nauwelijks beschikten. Als we niet betaalden, werden het jaar erop de sluizen dichtgehouden.

Alle watersyndicaten in het gebied werden in de oorlog beheerd door de Raad van Aragón. Met de Raad en het regionale comité maakten we een afspraak over de betaling van het water. Eigenlijk betaalde je niet voor het water, maar voor het onderhoud van de kanalen. Omdat we die nu zelf onderhielden, was betaling niet langer noodzakelijk. Maar we spraken af dat we 116% van de opbrengst van de collectieven zouden afstaan aan degenen die onze kanalen verdedigden. We stuurden de goederen naar het front en hadden water in overvloed. Doordat we nu voldoende water hadden, waren we in staat om een hogere productie te krijgen dan voor de oorlog. We konden nu ook andere gewassen kweken die meer water nodig hadden.'

Met de steun van het regionale comité werd ook het anarchistisch onderwijs verbeterd en uitgebreid. FÉLIX was na de revolutiepoging van 1933 naar Barcelona gevlucht. Toen de eerste amnestie in 1934 werd afgekondigd, vertoonde hij zich weer vrij op straat. Zijn ideeën over anarchistisch onderwijs had hij verder uitgewerkt en hij begon een Ateneo Libertario, een avondschool met anarchistisch onderwijs in Barcelona. Toen hij hoorde van de geslaagde revolutie in zijn geboortegebied bezocht hij de dorpen, benieuwd naar de resultaten: 'Het enthousiasme en de inzet van de mensen waren enorm, maar in sommige dorpen konden mensen zelfs niet berekenen hoeveel goederen ze in hun bezit hadden.' Op zijn voorstel om in het gebied een school op te richten, werd op een regionale vergadering van de CNT instemmend gereageerd. 'De school zou volledig door de leerlingen zelf bestuurd worden, waardoor de leerlingen in de praktijk konden zien wat zelfbestuur inhield en ze zich konden voorbereiden op de toekomstige samenleving.' In een onteigend gebouw in Monzón werden de eerste leerlingen ontvangen. De dorpen uit de regio zonden een of twee leerlingen, jongens en meisjes. Een van de jongens kwam uit Albalate. Hij woont nu in Frankrijk en wil nooit meer terug naar het dorp, 'tenzij al de fascisten van toen overleden zijn. Ik was pas vijftien toen ik naar de school van Félix ging. Hij had oudere jongens en meisjes verwacht, maar die konden we in het dorp niet missen. Ik was uitgekozen door het comité, ik weet niet waarom. Ik kon een beetje lezen en rekenen, maar van andere dingen had ik geen verstand. Op de school in Monzón kregen we sociologie en geschiedenis en praatten veel over de collectieven in onze dorpen. We waren hier allemaal gelijk, niemand was de baas en we deden alles zelf: we werkten in de keuken, maakten onze eigen bedden op en zelfs de lessen bepaalden we met elkaar. Als iemand iets wilde weten over een speciaal thema, dan vroeg Félix of iemand anders daarover iets zou kunnen vertellen. Félix verbeterde het verhaal of vroeg of iemand het thema voor de volgende dag wilde voorbereiden en vertelde waar we iets over het onderwerp zouden kunnen vinden. We lazen kranten en bespraken de gebeurtenissen, we werkten op het land, we hadden een moestuin, we probeerden nieuwe gewassen uit. We hadden ook een toneelgroep en gingen af en toe ergens een lezing houden.

Van de collectieven uit Monzón en de andere dorpen kregen we de producten die we nodig hadden maar niet zelf verbouwden. We werden voorbereid om in de comités of in de collectieven in ons dorp onze kennis over te brengen. Helaas is het zover nooit gekomen, want eerst kwamen de communisten de collectieven vernietigen en openden de jacht op ons, en vlak daarna kwamen de nationalisten, de troepen van Franco.'

Ook in Albalate zelf werd het onderwijs op gang gebracht. Ondanks de behoefte aan arbeidskrachten op het land probeerde men de kinderen zoveel mogelijk jaren onderwijs te laten volgen. De onderwijzers van voor de oorlog werden vervangen door jongere leerkrachten, die vooral uit Barcelona kwamen. De rationalistische onderwijsmethode had de dogma's van het katholieke geloof vervangen. Avondonderwijs werd niet meer gegeven. 'Daar hadden we geen tijd meer voor,' zegt JUAN. 'We moesten werken, en 's avonds gingen we naar de vergaderingen van de ouderen. Bovendien waren we niet meer de jongeren van toen. De oorlog had ons volwassen gemaakt en we beslisten net als de ouderen mee over zaken die ons allemaal aangingen. Veel oudere mannen waren naar het front gegaan, en veel van hun verantwoordelijkheden berustten nu bij ons. Er was wel behoefte aan scholing, ook bij ons, want de revolutie moest doorgezet worden. We wisten hoe we haar moesten beginnen, maar op de periode daarna waren maar weinig mensen voorbereid. In ons dorp hadden we het geluk, dat er een aantal goede compañeros in de comités zaten. Op vergaderingen legden ze ons veel uit. Maar in andere dorpen ontbrak het soms aan voldoende kennis.'

De spanningen tussen links en rechts leken verminderd te zijn en het normale leven kwam weer op gang. Jongens en meisjes speelden op straat en gingen naar school. De vergaderingen, waar men in het begin nogal onwennig tegenover stond, gingen een belangrijke plaats innemen in het dagelijks leven. Behalve de vergaderingen met de affiniteitsgroepen en het comité werden wekelijkse dorpsvergaderingen gehouden, waarbij steeds meer mensen aanwezig waren. Het tijdstip van de vergaderingen werd aan de collectieven en aan de coöperatie doorgegeven en van mond tot mond verspreid door het dorp. FERNANDO legt uit waarom niet zoals vroeger klokken geluid werden om een vergadering aan te kondigen. 'We hadden de klokken naar beneden gehaald. Van het metaal hadden we wapens voor het front gemaakt. De smid was ook een van de onzen. Hij had ze omgesmeed tot handgranaten. Later hebben de fascisten van het dorp hem daarom op afschuwelijke wijze in het openbaar gecastreerd.'

Iedereen werkte een paar uur per dag op het land of in een collectief om een bijdrage te leveren aan de productie voor het front. Niet iedereen spande zich even hard in om een zo hoog mogelijke productie te krijgen. Dat veroorzaakte wel eens conflicten. FRANCISCO: 'In het begin heb ik met mijn vrienden in het grote collectief gewerkt. Dat ging goed totdat er mensen bij kwamen die te lui waren om hun handen uit hun mouwen te steken. Met die mensen wilde ik niet hetzelfde brood delen of dezelfde aardappels eten. Toen zijn we eruit gestapt en hebben een onafhankelijke groep gevormd. Eerst alleen met mijn compañeros, later kwamen onze vrouwen en familieleden er ook bij en werden we een eigen collectief. Zo werden er meerdere in het dorp gevormd. Wij waren collectief nummer vijf. Ik geloof dat er zes in totaal waren. Met de compañeros uit dit collectief ben ik later de oorlog ingegaan.

We zijn ook uit het grote collectief gestapt omdat we niet mochten roken en drinken. In het begin waren we het daar allemaal mee eens geweest. Maar na een tijdje ga je merken dat alleen maar werken en eten ook niet alles is.

Ik hield van wijn en rookte graag. Toen we voor ons zelf begonnen, brachten we de oogst wel naar het comité, maar eieren bijvoorbeeld ruilden we in Monzón voor tabak en wijn, als we de suikerbieten naar de fabriek brachten.'

'Ideeën van gelijkheid hadden velen van ons,' zegt JUAN, 'maar de uitvoering ervan ging niet zonder problemen en conflicten. Er waren bijvoorbeeld gezinnen met vijf of zes kinderen en andere hadden er maar twee. Door de mannen van de gezinnen met twee kinderen werd dan wel eens gezegd: 'Waarom zou ik even hard werken als hij. Jij hebt meer kinderen en hebt dus meer eten nodig, en dus moet je harder werken.' Ook is het voorgekomen dat we, in een periode dat het vlees schaars was, op een vergadering besloten hadden dat de kinderen en bejaarden het vlees zouden krijgen. Toen waren er mensen boos omdat zij niets hadden gekregen. Maar dat waren de kinderziekten. Het zijn zaken die je moet leren: solidair zijn met anderen, iets voor anderen over hebben. Wat dat betreft leerden we elke dag meer, ook van de fouten die we maakten. Het is jammer dat deze periode niet langer geduurd heeft. Want steeds meer mensen werden dagelijks wat wijzer. Zelfs de rechtsen die vroeger tegen het hele project geweest waren begonnen mee te werken.'

In november stonden de troepen van Franco voor Madrid. Ze dreigden de stad in te nemen. Van het front in Aragón werden versterkingen gevraagd en de anarchistische colonne onder leiding van Durruti vertrok naar Madrid. Hierdoor bleef het Aragón-front verzwakt achter. Uit Albalate en de andere dorpen vertrokken mannen naar het front om de gelederen aan te vullen. De mannen die uit Albalate vertrokken, hadden allemaal in het collectief gewerkt. In het dorp werd een vergadering belegd. Daar besloten mannen en vrouwen de plaatsen van de vertrokken compañeros in te nemen. Steeds meer namen de vrouwen deel aan het werk in de collectieven.

JOSEFINA: 'Ik liet mijn zoontje dan achter bij de moeder van mijn compañero of bij een buurvrouw die te oud was om naar het land te gaan. Er bleven altijd genoeg ouderen achter om voor de kinderen te zorgen. In die tijd hadden we aan crèches [kinderopvanggelegenheden] geen behoefte, de ouderen vingen de kinderen op. We vertrokken 's morgens vroeg naar het land en kwamen terug als de zon onderging. Als ik 's avonds thuiskwam, lag mijn zoontje in bed en stond het eten op tafel. Ik werkte soms een week achter elkaar op het land, tot bijvoorbeeld de oogst binnen was. Het was oorlog, dat wisten we maar al te goed. De vrouwen uit het dorp hielpen elkaar waar ze konden, daar werd niet over gepraat, het was heel gewoon. Wanneer bijvoorbeeld de vrachtwagen met lappen stof uit Barcelona was aangekomen, kwamen er buurvrouwen naar me toe die niet konden naaien en vroegen me een jurk of een bloes voor hun kinderen te maken. Ik naaide thuis, dat deden veel meer vrouwen, en allemaal naaiden we gratis. We hebben er nooit aan gedacht om ons te organiseren of bij elkaar in een grote ruimte te gaan werken. Er zouden in het dorp wel lokalen te vinden zijn geweest, maar we hebben er eenvoudigweg nooit over gedacht. Als we met elkaar wilden werken, deden we dat bij iemand thuis.'

Het was drie uur in de middag. In het café van de Heilige met de gespleten tong zaten drie vrouwen te borduren aan een grote lap rood-zwarte stof. MARIA was een van hen. Sinds de Heilige in de bakkerij werkte en vroeg op moest staan, deed hij iedere dag een middagdutje. 'Als hij wakker zou zijn, zou ik daar niet zitten. Want hij kon wel links lijken omdat hij in het collectief werkte en omdat hij nu met een vrouw samenwoonde, maar daarom vertrouwde ik hem nog niet.'

Die middag stond de Heilige iets eerder op dan gewoonlijk. Toen de vrouwen hem hoorden stommelen, vouwden ze haastig de vlag ineen. De Heilige kwam binnen en Maria nam afscheid. Ze nam de vlag met haar vest over de arm mee naar buiten. 'We hebben nooit meer daar aan de vlag geborduurd, maar deden dat in mijn huis. Want je kon nooit weten. Hoewel we in die tijd meer vrijheid hadden dan ooit, waren we altijd op ons hoede. We hadden in ons dorp veel rechtsen die zich linkser voordeden dan ze waren.'

De gemeenschappelijke ruimtes namen in aantal toe. JUAN: 'In het Centro Obrero kwamen we bijna nooit meer. Het was een krot vergeleken bij alle andere gebouwen waar we nu konden vergaderen. In het Centro hadden de oudjes de benedenverdieping en daar dronken ze hun borreltje. Wij hadden natuurlijk het paleis. Soms vergaderden we daar, andere keren was er een theater- of filmvoorstelling. Twee keer per week draaiden ze een nieuwe film, een keer per week was er een nieuw toneelstuk. Van de films die er draaiden kan ik me Pantserkruiser Potemkin [van Sergei Eisenstein] nog herinneren. De films en de theatergroepen rouleerden in het hele gebied. Doordat het front zo dichtbij lag, was het een komen en gaan van mensen uit Barcelona. Zij brachten ons ook de films. In het gemeentehuis hielden we de grote vergaderingen met het comité, dat daar zijn vaste werkplaats had. Dan hadden we de kazerne van de guardia civil. Die lag aan de grote weg en van daaruit konden de transporten in de gaten gehouden worden. Het oorlogscomité en het verbindingscomité zetelden er. Dat laatste hadden we een van de eerste dagen opgericht om de nieuwsuitwisseling met andere gebieden te regelen. Zo konden we voortdurend op de hoogte gehouden worden van de laatste ontwikkelingen. De kazerne was de aangewezen plek voor dit comité. Mensen die snel het laatste nieuws kwamen brengen en dan weer door moesten, hoefden zo niet eerst het dorp in. Dan hadden we natuurlijk de kerk, maar na de eerste dagen gebruikten we die alleen nog maar als opslagplaats voor wat kleine goederen die beslist koel bewaard moesten worden. Toen we de heiligenbeelden verbrand hadden en er per vergissing een lading suikerbieten in de kerk was beland, waren veel mensen nogal geschokt, en we wilden die niet nog eens voor het hoofd stoten. Het huis met de tien balkons, dat naast de kerk stond, was ook koel en had een grote kelder, dus meestal gebruikten we die. De coöperatie bevond zich in het huis daarnaast. De bovenverdiepingen gebruikten we als een logement voor compañeros die ons op het land kwamen helpen of in Albalate vergaderd hadden. Het waren niet alleen huizen van mensen die verdwenen waren.'

Señor BOLSO was nog maar een jongetje toen het oorlog was. 'Ik geloof dat mijn vader republikeins was, want ik kan me herinneren dat hij de wacht moest houden op het dak van een huis. Hij moest het comité van het dorp waarschuwen als de vliegtuigen van de Duitsers in zicht kwamen. Ik weet nog wel dat we eerst in een groot huis woonden, tegenover het pand waar nu mijn discotheek in zit. Op een gegeven moment verhuisden we naar zo'n klein huisje buiten het centrum van het dorp. Dat huisje was ook eigendom van mijn vader, maar wij hadden altijd in een van zijn grote huizen gewoond. In het dorp bezat hij een ander huis, waar mijn tantes altijd gewoond hebben. Ik vond het wel grappig in dat huisje omdat ik nu veel vaker buiten kon spelen en veel meer contact had met andere jongetjes. Mijn vader vertelde me dat hij ons grote huis aan het comité gegeven had, omdat ze het nodig hadden. Ik geloof dat ze er een keuken in gehad hebben. Na de oorlog zijn we weer naar dat huis teruggegaan.'

Over het huis van de familie Bolso weet de vrouw van Juan meer te vertellen: 'Tijdens de oorlog kwamen heel veel mensen van buiten naar dit dorp. Sommigen kwamen om te helpen in de landbouwcollectieven. Anderen gingen naar het front of kwamen ervandaan voor een bezoek aan bekenden of familie. In het huis van de familie Bolso werd voor deze mensen een soort restaurant ingericht, de comedor popular [volkskeuken]. Aan mijn broer en zijn vrouw had het comité gevraagd of zij er zouden willen koken en afwassen en zo. Ze hadden er hun handen aan vol. Soms sliepen ze er zelfs, omdat ze geen tijd hadden om naar huis te gaan. Dan vroegen ze me of ik hun kippen wilde voeren. Vaak waren er mannen in het dorp van de anarchistische brigade. Die kwamen hier uitrusten van het front en dan aten ze in de gaarkeuken. Ik geloof niet dat mensen uit het dorp daar ook gingen eten, maar voor gezellige avonden gingen we er wel heen. Iedereen kon er de hele dag in en uit lopen; er zaten altijd mensen.'

De anarchistische milities die naar Albalate kwamen om een paar dagen uit te rusten, kampeerden buiten het dorp, 'op het veld waar nu de plaatselijke voetbalclub is gevestigd,' vertelt PEDRO, een ex-miliciano. 'Wij waren hier in januari 1937 met onze divisie een weekje met vakantie. Onze wapens hadden wij bij de compañeros gelaten die ons aan het front afgelost hadden. Ik kende wat compañeros in het dorp, omdat ik uit een dorp dicht in de buurt kom en we vaak gezamenlijke vergaderingen hadden gehad. Bij deze mensen kon ik slapen en eten. Heel veel milicianos [leden van de arbeiders- en boerenmilities] werden zo ontvangen. Onze aanwezigheid zal wel invloed gehad hebben op het dorpsleven, maar niet omdat we een legereenheid waren. We waren met vakantie, en uniformen droegen we niet. Alles wat met de divisie te maken had deden we in aparte gebouwen. Op het plein stond een huis dat permanent voor uitrustende officieren bestemd was, die sliepen en aten daar. Wij van de militie hadden geregeld vergaderingen op het voetbalveld en we aten in de gaarkeuken. Naar de dorpsvergaderingen gingen we niet: wij konden geen besluiten over het dorp nemen, dat moesten de bewoners zelf doen. We hadden daarover al vaker discussies gehad, omdat in andere dorpen aan het Ebro-front mensen door de milicianos gedwongen waren om in de collectieven te gaan werken en hun bezittingen af te staan. We hadden hierop veel kritiek, omdat dat niets met anarchisme te maken had. Wij wilden niet nog eens die fout begaan. Alles wat in Albalate opgebouwd is hebben de bewoners zelf gedaan.'

MARIA: 'We waren vrij in Albalate, een vrijheid die van korte duur was omdat de communisten er een eind aan gemaakt hebben. Nooit zal ik me vrijer voelen dan in die periode. In deze tijd heb ik mijn compañero leren kennen. We werkten samen op het land, we gingen naar de film, we vrijden zonder dat we getrouwd waren. Weet je wat dat voor ons betekende? Voor de oorlog leerde je je man pas na het huwelijk kennen en dan was het vaak te laat. Samen op straat lopen of elkaar een hand geven was alleen tijdens de oorlog mogelijk. Door de ellende die we na de oorlog hebben doorgemaakt, vergeet ik wel eens dat ik in die tijd heb leren lachen. Ik ben gelukkig geweest.'

7. De aanval van de communisten

'Die communisten waren echte anti revolutionairen.'

Sedert november 1936 maakten ook de anarchisten deel uit van de republikeinse regering. In het voorjaar van 1937 begon de macht van de communisten aanzienlijk te groeien, doordat de Sovjetunie de enige natie was die de republiek rechtstreeks steunde. De andere Europese landen hadden besloten tot een houding van non-interventie. De Sovjetunie stuurde wapens en honderden adviseurs, die moesten helpen om een gedisciplineerd Spaans leger te vormen. Ook de duizenden internationale brigadisten die tegen het fascisme kwamen vechten, waren hoofdzakelijk communisten.

De Spaanse communistische partij onderschreef de theorie dat in een kapitalistische samenleving pas van een revolutie sprake kon zijn indien de bourgeoisie zich ten volle had ontwikkeld. Dat was in Spanje nog niet het geval, en de communisten vertegenwoordigden daarom tijdens de burgeroorlog de belangen van de kleine burgerij. Ze waren van mening dat eerst de oorlog tegen Franco gewonnen moest worden, voordat er sprake kon zijn van een revolutie. Deze oorlog moest gevoerd worden met een gedisciplineerd leger.

De anarchisten waren echter van mening dat een antifascistische strijd alleen met een revolutie gewonnen kon worden. Niet een gedisciplineerd leger maar een democratisch leger moest de strijd tegen het fascisme voeren.

Deze verschillen in opvatting leidden tot een eerste gewapend conflict in mei 1937 in Barcelona. De regeringstroepen deden een poging om de telefooncentrale te bezetten, om zo een einde te maken aan het arbeiderszelfbestuur in deze centrale. De arbeiders, leden van de CNT en de POUM, wierpen barricades op om de overname te verhinderen. De CNT-top in de regering riep haar leden op om de barricades weer af te breken. Door haar openlijke keuze tegen de revolutionaire arbeiders in Barcelona, leverde de CNT-top de revolutie van haar leden uit aan een regering die antirevolutionair was. De centrale werd ingenomen.

Nu er binnen de regering geen oppositie meer was, lag de weg open om ook de revolutie in Aragón ongedaan te maken. De eerste aanval richtte zich op de Raad. Door het ontbreken van andere krachtige groeperingen zaten hier voornamelijk anarchisten in. Een gewapend conflict werd de aanleiding om de Raad ten val te brengen. Eind juni trokken gewapende regeringstroepen door de lagere vallei van de Cinca. Na een confrontatie met de anarchistische milities, moesten zij zich terugtrekken. Dit gewapende conflict was volgens de centrale overheid een direct -gevolg van de autonomie van Aragón. Op tien augustus 1937 werd de Raad van Aragón per regeringsdecreet ontbonden. Dezelfde nacht trokken troepen militairen van de elfde divisie, onder leiding van de communist Enrique Lister, Aragón binnen. Ze arresteerden de leden van de Raad van Aragón en Lister kreeg 'carte blanche' om naar eigen goeddunken te handelen bij de ontmanteling van de collectieven in de dorpen. De communisten, de socialisten en de CNT-leiders die de regering vormden, waren verantwoordelijk voor deze antirevolutionaire maatregelen. De bevolking van Aragón was niet voorbereid op een aanval van de kant van de republikeinen en stond machteloos.

JUAN vertelt over deze gebeurtenissen: 'We waren in AIbalate net een beetje op gang gekomen met de productie. Nog niet alle oogst was binnengehaald, maar de voorraden die we hadden, waren nu al groter dan ooit tevoren. We hadden te eten in het dorp en ruimschoots over voor het front. Geloof me, als de communisten niet waren gekomen, zouden we in Albalate in luilekkerland hebben geleefd. En de vraag is of de fascisten zo snel Aragón binnen hadden kunnen dringen. Toen onze productie vernietigd was, werd in heel republikeins Spanje de honger voelbaar. Er was geen graan, suiker of olie meer, de producten die Aragón leverde. Met hun aanval vernietigden ze niet alleen onze productie, maar ook ons moreel gaven ze een behoorlijke knauw. Daarna vochten we niet meer voor onze eigen zaak, maar alleen nog maar tegen het fascisme.'

FERNANDO werkte op het land toen hij de eerste geruchten vernam. 'We waren begonnen met het hooien. Een compañero en ik waren bezig een kar vol te laden toen er een militair naar ons toekwam. Hij kende mijn compañero, omdat zij samen in een ander dorp hadden meegedaan aan de opstand van '33. Hij vertelde ons dat hij nu bij de communistische divisie zat, die onderweg was naar Albalate. “Ik kom jullie even waarschuwen,” zei hij. “Jullie werken veel te hard.” Wij waren verbaasd en vroegen hem wat we dan moesten doen. “Een beetje minder hard werken en wat meer toezicht houden. Onze divisie komt niet naar Albalate om uit te rusten, maar om de collectieven te vernietigen.” We wisten niet of we hem moesten geloven of niet, want in deze oorlogstijd gonsde het van de geruchten. We besloten dan ook om door te gaan met werken. Het zou zo’n vaart wel niet lopen. Bovendien moesten we zo veel mogelijk zien te produceren en konden we niet voor ieder wissewasje ons werk in de steek laten.

Toen we na het werk weer naar het dorp teruggingen, waren er overal patrouilles op straat. We hadden ons toen wel voor onze kop kunnen slaan, dat we niemand naar het dorp gestuurd hadden om het bericht door te geven. Dan zouden mensen nog kunnen besluiten om weg te gaan. Weverscholen ons in een stal buiten het dorp. Toen hoorden we van anderen dat de communisten naar alle collectivisten op zoek waren, dus ook naar ons. Voorlopig bleven we waar we waren.'

MARIA heeft nadien zoveel militairen gezien, dat het haar moeite kost om zich deze gebeurtenissen te herinneren. Toch weet ze nog: 'Ik werkte die dag in de coöperatie. Er kwamen een stuk of tien militairen binnen. Ze droegen uniformen en wapens en dat was in Albalate niet gewoon. De meeste militairen die hier kwamen bezaten geen wapens. Ze vroegen om twintig kilo suiker, honderd broden en een paar liter olie. Daarna kwamen anderen die ook een voorraad wilden hebben. Ik stond perplex en wist niet goed hoe ik moest reageren. Het waren militairen van de republiek, militairen die aan onze kant stonden, daar werkten we met ons allen voor in het dorp. En nu kwamen ze ook nog onze voorraad ophalen. Aan de andere kant stuurden we ze voedsel, dus waarom zou ik ze weigeren als ze het hier kwamen vragen. Ik gaf ze dus wat ze vroegen, hoewel ik mijn twijfels had. Maar ze droegen wapens en dan is je twijfel van korte duur. Ik heb de coöperatie gesloten en ben naar mijn vriendinnen gegaan om te overleggen wat we moesten doen.'

JOSEFINA: 'Het was een dag dat er bijna geen mannen in het dorp waren, de meesten waren aan het hooien. Ik was thuis bezig en hoorde op een gegeven moment schreeuwen dat ze mensen aan het zoeken waren en dat ze er al twee gearresteerd hadden. Ik ging naar buiten, wel met de bibbers in mijn benen, want het zouden ook fascisten kunnen zijn die weer de straat op waren gekomen. Ik ging op zoek naar mijn vriendinnen en zag een groepje vrouwen voor het huis van Maria staan. Niemand wist precies wat er aan de hand was en waarom de militairen hier waren. De dapperste van ons stelde voor: “Waarom zouden we ze niet gaan vragen waarom ze hier zijn?” We trommelden nog wat vrouwen bij elkaar, want met meer voel je je sterker, en we trokken door het dorp naar het gemeentehuis. Daar hadden ze de compañeros van het comité gearresteerd en we vermoedden dat ze daar in de buurt zouden zijn. We troffen een aantal militairen op het plein. Ze vroegen ons wat we kwamen doen. Manuela was weer de dapperste en antwoordde: “Dat gaat jullie niets aan. Waar is jullie chef, we moeten met hem praten.” Door haar kordate optreden kregen we allemaal wat meer lef. “De kapitein zit boven.” “Dan gaan jullie hem maar halen, want we willen hier op straat met hem spreken,- zodat iedereen kan horen wat hij te vertellen heeft.” De militairen wisten niet goed wat ze moesten doen. Ze besloten ons verzoek in te willigen en haalden de chef. De moeder van een compañero was ook met ons meegegaan, en toen de kapitein of commandant naar buiten kwam stoof ze op hem af. Voordat hij iets had kunnen zeggen schreeuwde ze, dat hij zich moest schamen, dat militairen aan het front horen te zijn, niet in de dorpen die aan dezelfde kant staan. Ze moesten niet de bewoners de stuipen op het lijf jagen. “We staan toch aan dezelfde kant?” Die kapitein kreeg het duidelijk benauwd, want we begonnen hem allemaal toe te schreeuwen. Hij droeg wel wapens, maar wij hadden onze tongen, en daar kon hij niets tegen beginnen. Hij hoorde bij de communistische divisie en hij had opdracht gekregen om hiernaartoe te komen. Heus, het was echt niet zijn keuze, hij vond het ook niet leuk, maar ja, opdracht is opdracht. “En wat is je opdracht?” Hij was hier om een eind aan de chaos te maken, om een gemeenteraad te installeren en om een eind te maken aan de onwettige landbezettingen. En wie zich hiertegen verzette zou gearresteerd worden, net als de compañeros van het comité. We wisten genoeg en konden op dat moment niets anders doen dan onze compañeros te laten waarschuwen dat ze zich niet in het dorp moesten vertonen.'

JUAN: 'We hadden geen wapens, niets, alleen onze zakmessen en zo. Wat konden we uitrichten tegen zoveel gewapende militairen. Ik werkte met Fernando in dezelfde affiniteitsgroep, en we besloten met onze groep om niet naar het dorp te gaan, maar om zo nodig de voorraden te verdedigen die lagen opgeslagen in de schuur bij het huis van Fleta. Er waren genoeg irrigatiekanalen in de omgeving om ons te verstoppen en er was wat voedsel. Drie dagen hebben we ons schuil weten te houden. Ze kwamen iedere dag naar boven om ons te zoeken. Toen kwamen ze met zo'n honderd man om alle terreinen uit te kammen. Wij wisten allemaal weg te komen, behalve mijn broer. Die werd gearresteerd en heeft een paar weken in de gevangenis gezeten.

En hij heeft nog geluk gehad dat hij er zo vanaf gekomen is. Door het ingrijpen van een broer van Félix kon hij opgespoord worden, maar ze hadden hem toegetakeld dat het niet mooi meer was. Ze hadden hem ondervraagd op een manier die niet verschilde van die van de fascisten, alleen gebruikten ze wat modernere technieken, elektriciteit en zo. Nee, de communisten kunnen nooit revolutionairen zijn.'

MARÌA: 'In het begin zochten ze de mannen die aan de collectieven en aan de comités hadden meegedaan. Toen die er niet meer waren, gingen ze tot handelen over. Het werd ons verboden om nog langer op het collectieve land te werken. Ze waren hier met zo'n tweehonderd man en bewaakten die terreinen. Van stiekem toch werken was geen sprake. De coöperatie werd leeggehaald. En hoewel ze zeiden dat iedereen zijn bezittingen van voor de oorlog terug zou krijgen, heb ik ons varken nooit meer teruggezien. Ik wist ook niet dat het nog jaren zou duren voor ik mijn compañero weer terug zou zien.'

FERNANDO: 'Ik heb me wekenlang in de buurt van het dorp verborgen weten te houden. In het begin met andere compañeros, later alleen. Ik ging er vanuit dat die zwijnen wel weer eens zouden vertrekken. Na een paar weken deden ze dat inderdaad. Ik ben teruggegaan naar het dorp. Jezus, wat een schoften waren dat geweest. Niets, maar dan ook niets, was erover van datgene waar we maanden voor gewerkt hadden. Onze voorraad hooi was verbrand, de varkens die ze overgelaten hadden waren het land opgejaagd, onze graanvoorraad was verdwenen en de suikeropslagplaats bijna leeg. Er was zelfs een fascist naar het dorp teruggekomen om zijn vroegere bezit in ontvangst te nemen. Je kan me geloven of niet, maar ik heb zitten janken als een klein kind. Ik heb toen besloten om naar het front te gaan, en ik was niet de enige die dit uit teleurstelling deed.'

Zelfs de HEILIGE met de gespleten tong had in de gaten, dat het spoedig afgelopen zou zijn. 'Ik vertrok naar Barcelona omdat ik in het dorp niets meer te zoeken had. M'n vriendin bleef achter, maar ik wilde niet in het dorp zijn als de nationalisten kwamen. Ik was bang dat ik dan ten onrechte voor een rooie uitgemaakt zou worden omdat ik in een collectief gewerkt had. Na de oorlog pas ben ik weer naar Albalate teruggekomen.'

Op FÉLIX en zijn leerlingen werd een jacht geopend. De leerling uit Albalate had steeds een koffer met boeken bij zich: 'Als we een paar dagen in een collectief konden blijven, gingen we door met de school. Maar op een gegeven moment werd het te gevaarlijk om samen te vluchten. Toen heb ik mijn koffer achtergelaten en ben naar Albalate teruggekomen. Félix dook onder en werd later gevangen genomen door de nationalisten.'

In totaal zeshonderd leden van de CNT, de FAI en de Juventudes Libertarias [Libertaire Jeugd] werden gedurende deze actie gearresteerd. Velen van hen werden op geheime plaatsen vastgehouden, enkelen werden nooit meer teruggezien. Toen in maart 1938 het offensief van de nationalisten niet kon worden teruggedrongen, werden de meeste anarchisten vrijgelaten om mee te vechten tegen Franco.

Ruim dertig procent van de collectieven was ontmanteld. De productie van voedsel voor het front stagneerde en moest uit andere gebieden komen die verder weg lagen. Zich bewust van haar vergissing, stond de regering begin 1938 weer enige mate van collectivisering toe.

LAURA: 'Zodra de communisten weg waren probeerden we weer iets op poten te zetten. We hadden alleen nog maar wat percelen op de monte en onze moestuintjes. De communisten konden ons niets maken als we op elkaars land werkten, en dat zijn we dan ook blijven doen. Toen ze weg waren, besloten we de opbrengsten weer samen te voegen. Het was hard werken, want de mannen waren bijna allemaal naar het front vertrokken. Wij vrouwen gingen op onze manier door met wat de mannen ontvlucht waren. Kinderen werkten nu mee en ook de ouderen hielpen waar ze konden. We waren zelfs in staat om weer producten naar het front te sturen, niet zoveel als vroeger, maar toch. Er waren families die vroeger niet meegedaan hadden en nu hun bezit bij het collectief voegden. De nationalisten kwamen te vroeg om van een succes te kunnen spreken, maar we hadden weer een productie met een reserve voor het front.'

8. Fascisme in het dorp

'In de gevangenis was je vrijer dan erbuiten.'

Begin maart 1938 vond het eerste grote offensief plaats van de nationalisten aan het Ebro-front. Aan het eind van de maand was bijna heel Aragón in hun handen, waarna ze konden doorstoten naar Barcelona. Na een half jaar leek de oorlog zo goed als beklonken. De situatie aan het Ebro-front was vanaf juli 1936 vrijwel ongewijzigd geweest. Aanvallen en tegenaanvallen leverden niet meer dan een aantal kilometers terreinwinst voor een van beide partijen. Sommige dorpen zijn wel vijf maal afwisselend door nationalisten en republikeinen bezet geweest.

De plotselinge doorbraak aan het Ebro-front verraste de republikeinse regering, maar niet de republikeinse frontsoldaten. Het front aan de Ebro bestond voor een groot deel uit anarchistische en POUM-soldaten die over inferieure wapens beschikten. De nieuwe wapens werden bij voorkeur toegekend aan de meer gedisciplineerde militairen aan de andere fronten. Sedert het vernietigen van de collectieven ontvingen de milities aan dit front minder te eten. Hierdoor was de inzet van de anarchisten verminderd. JUAN: 'Soms wist je niet waarvoor je vocht. Ik was tégen de fascisten, maar hoe kon ik vóór de republikeinen zijn, die onze revolutie vernietigd hadden?'

Op hun 'kruistocht voor de vrede' openden de nationalisten in het gebied dat ze veroverden de jacht op alles en iedereen die in hun ogen 'rood' was of niet geloofde in God en Franco. Openbare en nachtelijke terechtstellingen, martelingen in de plaatselijke politiecel en bedreigingen met de dood moesten mensen overtuigen van hun fouten of waren bedoeld als afschrikwekkend voorbeeld voor de anderen. Wie de kans had, vluchtte. De tweede week van maart 1938 waren de nationalisten Albalate dicht genaderd. Bombardementen door de Duitse Junkers gingen aan hun aanval vooraf. 'We vluchtten dan het veld in. Maar ze kwamen soms zo snel dat je niet op tijd weg kon komen. Ik heb mijn zoontje een keer tussen de glasscherven vandaan gehaald, nadat vlak voor ons huis een bom was ingeslagen,' vertelt JOSEFINA.

Onder de brug over de Cinca waren explosieven bevestigd die tot ontploffing zouden worden gebracht wanneer de nationalisten Albalate zouden naderen. Het dorp aan de overzijde van de rivier was al ingenomen door Spaanse en Italiaanse troepen en het offensief werd 's nachts verwacht. Republikeinse troepen wachtten vergeefs tot de nationalisten over de brug zouden komen. Het verdedigingsplan van Albalate was uitgelekt. 'Door een overloper,' zegt FRANCISCO. 'Ze hadden een brug verderop genomen en vielen de republikeinen in de rug aan. Om onze huid te redden, zijn we over de brug weggevlucht. De republikeinse troepen hebben later de brug opgeblazen om hun aftocht te dekken. Grote groepen vrouwen en kinderen probeerden op het allerlaatste moment nog weg te komen. Sommigen van ons verscholen zich op de monte, anderen sloten zich aan bij de stroom vluchtelingen die naar Barcelona trok.'

De familie Bolso vluchtte niet. Señor BOLSO kan daarom over de eerste dagen vertellen: 'De gevechten tussen de republikeinse en de nationalistische troepen speelden zich vooral op de monte af. Ik weet nog dat de republikeinen de brug en de sluizen van de bevloeiingskanalen opbliezen, zodat het hele gebied hier blank kwam te staan. Toen waren er al Italianen in dit dorp. Zij wachtten op steun van de overkant. Er moesten bruggenbouwers uit Barcelona aan te pas komen om de verbinding met de overkant te herstellen. Wij woonden toen al weer in ons grotere huis.'

JOSEFINA: 'Mijn vader woonde in Barcelona en het was voor mij het meest voor de hand liggend om naar hem toe te gaan. Met een broer van mijn compañero en mijn zoontje zijn we op weg gegaan. Ik had alleen mijn naaimachine meegenomen en een bundeltje kleren van de kleine. De tocht naar Barcelona was ·verschrikkelijk. Stromen mensen die allemaal dezelfde kant op gingen; één grote menigte van ellende en paniek. Voortdurend die vliegtuigen boven ons, die soms hun bommen lieten vallen. Dan vluchtten we het land in, en als we terug kwamen begroeven we de doden, voor we verder gingen. Je kunt de route lopen die wij gelopen hebben. Je hoeft alleen maar de kruizen te volgen. Mijn zoontje huilde aan één stuk door. Van al die mensen en het gebrom van de vliegtuigen was hij compleet over zijn toeren.

Maar wij hebben Barcelona tenminste nog gehaald. Een paar weken hebben we daar doorgebracht en toen moesten we weer verder, want Barcelona leek het ook niet lang meer te houden en behalve mijn vader kende ik er niemand, dus wat zou ik daar blijven. We probeerden naar Frankrijk te komen, zoals duizenden met ons. Vol gepakte treinen en overvolle stations. Ik heb mijn zoontje opgepakt en ben gaan lopen, in de hoop opgepikt te worden door een passerende auto. Ik had het geluk dat een compañero in een vrachtwagen me herkende. Ik kon het laatste stuk tot aan de grens meerijden. Met wel dertig mensen zaten we achterin, maar we hoefden tenminste niet te lopen. Aan de grens moesten we al onze bezittingen afgeven. Het dekentje voor mijn zoon mocht ik houden en dat was maar gelukkig ook, want het was ijskoud. We werden bij een vluchtelingenkamp ergens in het zuiden van Frankrijk afgezet.

Het was daar vooral heel koud en we hadden alleen maar dat dekentje. Op een ochtend werd ik wakker en dacht dat iedereen doodgevroren was. Ze lagen te slapen met rijp overdekt. Ik ben daar niet lang gebleven. Mijn compañero dacht dat ik beter naar Spanje kon terugkeren. Hij zat in Spanje in de gevangenis en hoopte dat ik hem vrij kon krijgen. En ik, naïef als ik was, heb zijn raad opgevolgd, niet wetende wat me nog te wachten zou staan.'

JUAN werd met zijn legeronderdeel krijgsgevangen gemaakt: 'We werden steeds verder teruggedrongen naar de Middellandse Zee. Bij Alicante werden we omsingeld. We gaven ons over. Ik had een granaatscherf in mijn been gekregen en dacht dat ik naar een hospitaal gebracht zou worden. Maar ik belandde net als iedereen in een arena voor het stierenvechten. Met zwepen ben ik afgeranseld tot ik erbij neerviel, maar ik ging niet dood.

Compañeros legden me op een beschutte plek en verzorgden me zo goed als het ging. Vijf dagen zijn we daar geweest zonder eten en drinken. We hadden het geluk dat het regende. Toen ben ik naar de gevangenis in Huesca vervoerd. En natuurlijk zaten daar ook compañeros uit onze dorpen. We kregen nauwelijks te eten, maar ik knapte op en mijn wond genas. Het was goed om te weten dat je omringd was door je vrienden. Toen kreeg ik een proces. Dat was een lachertje. Er was een hele lijst opgesteld met feiten die ik nooit gepleegd kán hebben, eenvoudigweg omdat ik kon bewijzen dat ik elders was. Ze beschuldigden me onder andere van de moord op de fascisten die de eerste dag van de opstand naar Barbastro afgevoerd waren. Ik vertelde ze dat het enige feit waarvan ze me konden beschuldigen was, dat ik een soldaat was geweest in het republikeinse leger. Ik werd schuldig bevonden en kreeg dertig jaar. Ik was op erger voorbereid, dus viel het mee. Een aantal jaren in gezelschap van goede compañeros was niet iets waar ik tegenop zag. Na vier jaar werd ik als vrijwilliger aangewezen om in het werkkamp bij Madrid mee te werken aan het monument voor de gesneuvelden bij de nationalisten. Dagelijks stierven daar tientallen aan ondervoeding en ontberingen. Na twee jaar werd ik in voorlopige vrijheid gesteld, zonder dat ze me daarvoor een reden gaven. Ik ben naar Zaragoza gegaan en moest me daar iedere zondag bij de guardia civil melden om te laten zien dat ik 'm niet gesmeerd was. In de stad nam geen baas me aan omdat ik een rooie was. Ik was blij dat ik een kans kreeg om naar Albalate terug te keren. Ik had toen geen flauw idee hoe ik mijn dorp aan zou treffen.'

Maria was met haar broers en haar compañero naar Barcelona gevlucht. Ze ging terug naar Albalate toen de nationalisten Barcelona innamen, 'bevrijdden', zegt MARIA, 'dat hebben we jarenlang zo moeten noemen, en dat leer je niet zo maar af. Je vergeet soms wat een woord inhoudt. Ik ging naar huis om mijn moeder te verzorgen. Zij was ziek en mijn vader was in het dorp gefusilleerd, dus was er niemand om voor haar te zorgen. Ik ben teruggegaan, maar mijn moeder heeft niet veel aan me gehad, want een paar dagen later kwam de guardia civil me halen. Samen met nog drie vrouwen en vier jongens sloten ze me op. Dat was de eerste keer.

Ik werd opgesloten in het gemeentehuis, in een ruimte zonder ramen. Ik dacht echt dat het met me afgelopen zou zijn. We zaten op de eerste etage en ze kwamen ons een voor een halen. Die keer was ik als laatste aan de beurt en ik was bang, doodsbang. Ik werd de trap afgeslagen en tien mannen stonden met knuppels en stokken grijnzend naar me te kijken. Behalve de guardia civil stonden er mannen uit het dorp, en daar maakte ik een opmerking over. Ze sloegen me waar ze maar konden. Ik had maar steeds in mijn hoofd dat ik moest proberen niet te verraden waar mijn broers en mijn compañero waren, maar daar was het ze helemaal niet om te doen. Ze wilden niets van me weten, ze wilden me alleen maar vernederen. Ze sloegen me waar ze maar konden tot ik erbij neerviel. Ik hoorde ze fluisteren: “We zouden haar toch niet doodmaken,” maar ik kwam weer bij. Ze knipten mijn hoofd kaal, net zoals ze ezels knippen, met van die grote plukken. Daarna werd ik bij de anderen opgesloten in een schoollokaal.

De volgende dag kwamen ze ons halen, alleen de vrouwen. Op het dorpsplein stonden nog veertig vrouwen met kale hoofden. We kregen een bord om onze hals. Ik weet niet meer wat erop geschreven stond. We moesten met onze kale hoofden en het bord om het dorp door lopen, en met hele kleine vegertjes moesten we het dorpsplein schoonmaken. Waarom? Zodat de mensen konden lachen. Ik vond het geen schande om dit te doen. Ik had het idee dat ik ergens achter stond en daar best voor uit wilde komen. Maar ik schaamde me voor een paar van degenen die me dwongen dit te doen en voor een paar van mijn buren die kwamen kijken en vroeger mijn vrienden waren. Daarna hebben ze ons nog een week vastgehouden, toen lieten ze ons gaan. Ik stond nu als rooie hond bekend. Mensen die me goed kenden, werden bang om ook zo genoemd te worden en gingen me uit de weg. De eerste maanden en nog langer, de eerste jaren, was het afschuwelijk om in dit dorp te wonen.'

Fernando belandde net als Juan in de gevangenis en werd net als hij beschuldigd van de moord op de fascisten in Barbastro. Fernando zou nog jaren ondergedoken leven omdat hij uit de gevangenis ontsnapte. Juan zat nog in de gevangenis. MANOLO keerde met zijn ouders na een paar maanden terug naar het dorp: 'We waren de monte opgevlucht toen de fascisten naderden en hebben in Catalonië rondgezworven. We wilden naar Frankrijk maar ze lieten ons niet door, er waren al te veel naar Frankrijk gevlucht. Toen hebben we een tijdje in Barcelona doorgebracht, waar we alleen maar honger tegenkwamen. Mijn vader en ik konden gelukkig werk krijgen op' een collectief. Daar hebben we een paar maanden geleefd, tot de fascisten kwamen.

In 1938 kwamen we terug in Albalate. Toen we uit het dorp wegvluchtten hadden we alles achtergelaten. Toen we terugkwamen troffen we een leeg huis aan, alles was eruit gehaald, tot en met de deurposten en de raamkozijnen. Mijn grootvader was in het dorp achtergebleven omdat hij vond dat hij te oud was om te vluchten. Hij vertelde me dat er mannen uit het dorp bij hem langs geweest waren om te vragen waar we verborgen zaten. Ze hadden mijn grootvader met van alles gedreigd, maar hij gaf geen kik. Toen hadden de mannen tegen hem gezegd dat ze er dan maar vanuit gingen dat we dood waren, en ze sloopten het hele huis. We waren nogal overstuur, maar later zagen we dat ze met het bezit van veel meer mensen zo waren omgesprongen. Mijn moeder vertelde later dat ze in de kerk op een van onze stoelen heeft gezeten. We trokken een paar weken bij mijn grootvader in tot ons huis weer wat bewoonbaar was. Onze grootste zorg was toen om aan eten te komen. Ze hadden niet alleen ons huis vernield maar ook onze grond gestolen. Ik ben met mijn vader naar het gemeentehuis geweest om de grond terug te vragen. “Rooien hebben niets bezeten, kijk maar in de boeken.” Er waren geen boeken meer, en we konden niet bewijzen dat de grond van ons was geweest. De nieuwe eigenaar van de grond is iemand uit het dorp. Hij bezit de grond nu nog steeds.'

MARÍA en haar vriendin werden in mei 1939 voor de tweede keer opgepakt. 'Weer schoren ze ons hoofd kaal en weer moesten we het dorpsplein aanvegen. Ditmaal waren we met vijf vrouwen. Een van ons had een dochtertje thuis van een jaar. Haar compañero zat in de gevangenis. Ze hielden ons opgesloten in het gemeentehuis. De guardia civil bewaakte ons. Behalve de sergeant waren het allemaal vreemden. Overdag lieten ze ons de rotzooi opruimen die de avond tevoren gemaakt was. En 's avonds kwamen de mannen uit het dorp bij de guardia op bezoek. Ze bedronken zich hier of in het café van de Heilige met de gespleten tong en kwamen dan naar ons toe. Ze ranselden ons af, bedreigden ons met de dood en deden met ons wat ze wilden. We kenden de mannen uit het dorp, ze wonen hier nog steeds. Ik was blij dat we naar de gevangenis in Huesca overgebracht werden. De vier jongens die ze de eerste keer opgepakt hadden, zijn samen met ons naar de gevangenis gebracht. Ook in Huesca werden we mishandeld en daar is de vrouw die een dochtertje had, doodgeslagen. Ze zat in de cel naast me opgesloten en ik hoorde haar gillen. Toen was het stil. Daarna werden we met vierhonderd vrouwen overgeplaatst naar een nonnenklooster in Barbastro. Wij zaten op de eerste etage, de nonnen op de tweede. Hier ben ik maar kort geweest. Na drie maanden werd ik zonder proces vrijgelaten en keerde terug naar Albalate. Mijn vriendinnen hebben langer vastgezeten.'

Een van hen vertelt: 'In Barbastro vond mijn proces plaats. Ik werd veroordeeld voor feiten die ik niet gepleegd had en kreeg drie jaar en één dag gevangenisstraf. Die ene dag eindigt nooit. Drie jaar is drie jaar, maar die ene dag betekende dat je straf verlengd kon worden. In die tijd werd bij regeringsdecreet afgekondigd dat de tot drie jaar en één dag veroordeelden een verlenging kregen tot zes jaar en één dag, de zes jaar en één dag tot twaalf jaar en één dag. Ik werd uiteindelijk tot twaalf jaar en één dag veroordeeld, maar na vier jaar lieten ze me vrij. Ik mocht niet terug naar mijn geboortedorp en moest me wekelijks melden bij de guardia civil. Na twee jaar was ook dat afgelopen. Ik ben naar Frankrijk vertrokken en pas in Albalate teruggekeerd toen Franco dood was.'

Manolo's vader was een van de weinige linkse mannen die niet in de gevangenis terecht was gekomen. MANOLO: 'Ook de fascisten uit het dorp hadden dat in de gaten. Iedere nacht kwamen ze met een ploeg door onze straat, soms in gezelschap van de guardia civil, soms alleen maar wat opgeschoten jongens. De ene keer kwamen ze binnen om het huis te doorzoeken, de andere keer moest mijn vader mee voor verhoor, soms bleven ze alleen maar voor de deur staan schreeuwen. Ik was doodsbang. Op een nacht stond mijn buurjongetje bij de achterdeur. Hij vertelde dat ze zijn vader en moeder meegenomen hadden en dat zijn zusje niet naar buiten durfde te komen. Mijn moeder ging haar halen. We hebben die nacht niet geslapen, maar we durfden ook niet te praten, omdat ze dan zouden kunnen horen dat we niet sliepen. We hoorden schreeuwen, en de motor van een zware auto lopen. De vrachtwagen reed weg en de volgende dag hoorden we dat er 28 mensen buiten het dorp vermoord waren. Door mensen uit het dorp. Ik weet wie erbij waren want ik herkende de stemmen. Deze moorden zijn voorbereid geweest, want een dag tevoren hadden mensen al gezien dat er een grote kuil gegraven was. Niemand uit het dorp heeft deze grond ooit nog aangeraakt. Er gaat het gerucht dat mensen uit Barcelona de grond gekocht hebben en bij het ploegen kledingstukken hebben gevonden.· Ook zij hebben de grond verder gelaten voor wat die was. Maar door al deze gebeurtenissen begrijp je hoe bang wij waren. Toen mijn vader een jaar later, in 1940, naar de gevangenis vervoerd werd was ik bijna blij, omdat dorpelingen hem toen niets meer konden aandoen.'

FRANCISCO keerde na drie jaar terug uit de gevangenis. 'Een vergissing,' grinnikt hij. 'Toen ze me oppakten had ik geen identiteitspapieren bij me. Ze konden niet achterhalen wie ik was en waar ik vandaan kwam. De identiteitspapieren werden vergeleken met de zwarte lijsten die door de fascisten en hun verklikkers in de dorpen waren opgesteld. Omdat ik geen papieren had verzon ik een naam en een dorp en toen mijn zaak voorkwam, bleek ik per vergissing vast te zitten, want ik bleek een van hen.

Ik ben als dagloner in mijn dorp overnieuw begonnen. Mijn grond was gestolen door een fascist en ik moest maar zien waarmee ik me in leven hield. In het begin wilde niemand in het dorp me aan werk helpen. Ik heb de eerste jaren in Albalate meer honger geleden dan ooit in de gevangenis. Toen met de bouw van de brug over de Cinca werd begonnen, hadden ze mannen nodig. Voor tien pesetas per dag werden mannen zonder werk aangenomen. Een brood kostte toen vijftien pesetas. Bijna alle mannen die aan de brug werkten waren de rooien van toen. Maar je kreeg de kans niet ergens over te praten. Onder strenge bewaking werkten we als slaven. Ik ben er een beetje bovenop gekomen toen ik als metselaar bij iemand thuis kon werken. Deze man heeft er ook voor gezorgd dat de nieuwe eigenaar me een stukje van mijn grond teruggaf, zodat mijn compañera wat aardappelen en groenten kon verbouwen. Maar totdat de Amerikanen in 1954 kwamen met hun melkpoeder hebben we honger gehad in Albalate.'

MARIA ging terug naar Albalate om haar moeder te verzorgen. 'Als mijn moeder niet ziek was geweest, zou ik niet naar het dorp zijn teruggegaan. Mijn vader en een broer waren dood, een andere broer zat in Frankrijk, en de jongste zat in de gevangenis. Van mijn compañero had ik nog niets gehoord. We hadden geen land meer, alles was ons afgenomen. Op monte Porquet, het enige grootgrondbezit in het dorp, was soms werk voor ons vrouwen. Het werd slecht betaald, maar we hadden geen andere keuze. 's Morgens, als het nog donker was, vertrokken we met een groepje vrouwen uit het dorp. We werkten de hele dag samen. ’s Avonds kwamen we weer naar beneden. Soms werkten we veertien uur per dag. En drie uur lopen, anderhalf uur heen en anderhalf uur terug. De meeste vrouwen hadden aan de collectieven meegedaan en op monte Porquet verdeelden we het werk op dezelfde wijze. In groepjes werkten we een gedeelte van het terrein af en wanneer een groep eerder klaar was dan de andere gingen ze die helpen. Zo kon niemand een bevoorrechte positie krijgen. Als een van de vrouwen een dag niet kon werken, omdat ze bijvoorbeeld een ziek kind had, deden de andere vrouwen haar werk en ontving deze vrouw toch hetzelfde loon als wij. Wij praatten veel met elkaar. Er was wel controle, maar die betrof alleen ons werk. Hier werden alle nieuwtjes doorgegeven want in het dorp kon je niet praten. Voor ieder verkeerd woord konden ze je meenemen. En iedereen kon een verklikker zijn. Er waren eigenlijk maar twee onderwerpen van gesprek op het land: nieuws van verdwenen familieleden en wegtrekken uit dit dorp. Frankrijk werd ons ideaal, omdat daar de meeste compañeros zaten. Toen mijn moeder overleden was en mijn compañero schreef dat hij in Frankrijk zat, ben ik direct naar hem toe gegaan. Toen Franco doodging en de democratie in Spanje werd ingevoerd, wilde mijn compañero terug naar Albalate. Ik ben met hem meegegaan, zeer tegen mijn zin. En ik heb er spijt van. Om in dit dorp te kunnen leven moet je voortdurend doen alsof een periode in je leven niet bestaan heeft. Maar dagelijks word je geconfronteerd met mensen die je eraan herinneren.'

Maria vertrok naar Frankrijk, JUAN was blij dat hij na acht jaar weer naar zijn dorp kon terugkeren: 'Ik begon heimwee te krijgen en werd ziek. Ik verlangde naar de grond en de bomen, naar het water van de Cinca, naar de rif. Weet je, ik ben een boer in hart en nieren en die moet je zijn grond niet ontnemen. Voor de mensen zou je niet naar Albalate terugverlangen, want ik wist wel wie nu de touwtjes in handen hadden genomen. Fascisten en verraders, allemaal. De laatsten waren het ergste, want die praatten met een gespleten tong. Ze deden zich als een compañero voor maar achter je rug om gaven ze je aan bij de fascisten en werd je op de zwarte lijst geplaatst.

Toen ik terugkwam in mijn dorp bleek dat ik de ergste straf niet in de gevangenis of in het werkkamp had gekregen. De fascisten hadden mijn grond gestolen. En uitgerekend de grootste schoft uit het dorp was de nieuwe eigenaar geworden. Ik ben gaan reclameren bij het gemeentehuis. Maar hun enige antwoord bestond uit dreigementen. Ik wilde niet aan de brug werken, maar op het land. De meeste nieuwe grondbezitters hadden te veel land om zonder hulp te kunnen bewerken. Bij een van hen die niet links en niet rechts was heb ik me als knecht aangemeld. En zo kon het gebeuren dat ik, na tien jaar, weer op het land werkte dat we vroeger collectief bewerkt hadden. Twee jaar heb ik dat gedaan, totdat ik trouwde en ging helpen op het land van de familie van mijn vrouw. Je moest in die jaren wel trouwen, van vrije liefde was geen sprake meer. Als je niet in de kerk trouwde, dan werden je kinderen niet gedoopt, bestonden ze officieel niet en konden ze niet naar school. De eerste jaren van ons huwelijk waren we erg arm, ondanks dat mijn schoonfamilie al haar grond nog had.'

De vrouw van Juan legt dat uit: 'Mijn moeder was de min geweest voor de kinderen van een aantal rijke fascisten en de moeders van deze kinderen hebben erop aangedrongen dat ons niets zou overkomen. We waren allemaal links in onze familie.'

'We moesten in die jaren “cupos” betalen,' vervolgt JUAN, 'een soort belasting. Als je de oogst binnen had gehaald, bepaalden de fascistische machthebbers in het dorp hoeveel je moest afdragen. Dat was een volstrekt willekeurige hoeveelheid. Omdat ik hun vriend niet was, moest ik soms bijna de hele opbrengst afstaan. Dan had ik een heel jaar voor hen staan werken. Brood kregen we op de bon. Het kon gebeuren dat je al je goede graan had ingeleverd en met je bon zwart brood kreeg, het slechtste brood dat er bestond. De bakker was een fascist en gaf het slechtste brood aan de armen, die zonder uitzondering allemaal links waren. Wanneer je protesteerde, werd je door de guardia civil meegenomen voor verhoor of een pak slaag. Ik praat niet over de jaren veertig, nee, dit gebeurde tot in de laatste jaren van Franco.'

JOSEFINA bracht jaren in de gevangenis door voor zij weer naar haar dorp terugkeerde. 'Omdat mijn compañero me vroeg om hem uit de gevangenis te halen ging ik uit Frankrijk terug naar Barcelona. Dat was in 1942. Ik zou voor de rechter moeten verklaren dat hij bepaalde feiten niet gepleegd kon hebben, omdat hij die tijd bij mij had doorgebracht. Het lijkt heel simpel, maar de verklikkers uit het dorp vervolgden me tot in Barcelona. Mijn vader hebben ze gemarteld opdat hij zou vertellen waar ik me bevond. De ziel wist niet eens dat ik in Barcelona was. Toen ben ik compañeros tegengekomen die me aan valse papieren konden helpen, want ik moest ook aan werk zien te komen en daar had je papieren voor nodig.

Zes jaar heb ik me zo kunnen behelpen. Toen werd de rechtszaak van mijn compañero heropend. Ik verscheen als getuige en verklaarde dat ik de niet-wettige vrouw van deze man was. De rechter vroeg of ik bereid was met hem te trouwen, anders kon ik niet getuigen. Ik zei ja en overhandigde mijn identiteitspapieren. Hetzelfde werd nu aan mijn compañero gevraagd. Hij antwoordde dat hij niet met mij wilde trouwen. Omdat de rechtbank nu mijn ware identiteit wist, werd ik naar de gevangenis gebracht en tot twaalf jaar celstraf veroordeeld. Ik ben na zes jaar vrijgelaten toen ik trouwde met een militair. Die man is heel goed voor me geweest. Over politiek of over ons verleden spraken we niet met elkaar.'

Señor BOLSO beleefde in de jaren zestig de plezierigste tijd van zijn leven. 'Ik heb in die tijd veel voor het dorp kunnen doen, want ik was acht jaar burgemeester. Ik heb Albalate economisch vooruit geholpen. De eerste banken heb ik naar het dorp gehaald, zodat arme boeren geld konden lenen. De textielfabriek is mijn werk. Ook heb ik de familieleden van de vermoorde mensen, die op het veld liggen net buiten het dorp, proberen over te halen om ze op een nette manier te begraven. Nooit heeft daar iemand op gereageerd. De mensen hier hebben geen opvoeding gehad, er is hier geen cultuur.'

Met de komst van de democratie is in het dorp volgens de bewoners niet zoveel veranderd. Angst, wantrouwen en intimidatie heersen nog steeds. De vrouw van de Heilige met de gespleten tong wil, nu haar man overleden is, haar verhaal wel kwijt. 'Ik heb nooit van die man gehouden, maar ben met hem getrouwd toen hij uit Barcelona kwam, om mijn huid te redden. Ik was ook een rooie, m'n compañero was vermoord en ik had twee kinderen. Die moesten eten en ik wilde leven. De Heilige had ook twee kinderen bij een vriendin. Die is bij hem weggelopen toen ze erachter kwam wat de Heilige hier in het dorp voor een rol speelde. Hij heeft zijn kinderen bij haar weggehaald. Ik wist dit allemaal toen ik hem voorstelde met me te trouwen. Ik zou zo voor zijn kinderen zorgen en hij de mijne redden. Jarenlang kwamen hier mannen in het café van wie ik kon zeggen: die heeft die vermoord en die heeft die verlinkt. Fascisten. Mijn rooie vrienden kwamen hier nooit. Na Franco zijn deze fascisten democraten geworden, zij hebben op een rechtse partij gestemd, net zoals mijn man. Ik stemde voor de socialisten. Ik vond dat het tijd werd dat anderen dan die van vroeger de dienst gingen uitmaken. Het maakte niets uit, ze zitten er nog steeds. Van de democratie zijn we niet veel wijzer geworden. Voor mij is de dood van mijn man belangrijker geweest. Ik kan nu eindelijk vrijuit praten. Zijn oudere broer heeft zijn plaats hier ingenomen. Die komt van buiten en weet van niets van dit dorp. De rechtsen komen hier gelukkig nu wat minder regelmatig.'

JUAN ging niet stemmen voor de laatste gemeenteraadsverkiezingen: 'Het was zo duidelijk als wat dat links geen enkele kans maakte. De rechtse partijen speelden een vuil spelletje, dat was zo klaar als een klontje. De socialisten hadden een vrij grote aanhang; de andere grote groep was Alianza Popular [Volksalliantie], een verbond van rechtse partijen. Toen de socialisten dreigden te gaan winnen, werd er even snel een derde partij opgericht. Señor Bolso, die van de discotheek, was daarvan de leider. Hij ging de huizen langs om de mensen te vragen op hem te stemmen. En je weet hoe hij is, altijd bereid om je schuld te verminderen of je een borrel aan te bieden. De zigeuners mochten een jaar gratis in zijn huis wonen als ze op hem stemden, en hij heeft nog meer huizen in dit dorp.

Honderdvijftig mensen hebben hun stem aan hem gegeven en samen met de Alianza Popular vormde deze partij de gemeenteraad. Zo werkt de democratie in Albalate.'

JOSEFINA ging wel naar de stembus: 'We moeten toch met die rechtse kliek afrekenen. Als je nagaat dat er nog steeds momenten zijn waarop de fascisten met hun wapens de straat opgaan, moet je toch proberen op alle mogelijke manieren daar een stokje voor te steken. Weet je, in die beruchte nacht van Tejero, 23 februari 1981, de poging tot een staatsgreep van die gek, toen was het hier ook niet rustig. Een heleboel mensen durfden niet te gaan slapen, bang dat ze weer van hun bed gelicht zouden worden. En ze zijn de straat opgekomen, de fascisten, met wapens en uniformen. Ken je de vrouw wier moeder ze in de gevangenis vermoord hebben? Naar haar huis zijn ze gegaan, stampend met hun zware laarzen. Voor haar deur bleven ze staan en ze riepen: “Pas jij maar op, we komen je halen en zullen hetzelfde met je doen als ze met je rooie moeder hebben gedaan.” En iedereen bleef binnen, niemand had de moed om tegen ze op te treden, iedereen was bang. Franco is dan wel dood, maar met hem zijn niet alle andere fascisten gestorven. Als de vuilnisman er toen niet geweest was, hadden ze die vrouw misschien wel iets aangedaan. De vuilnisman is woedend de straat op gerend en heeft ze staan uitschelden, zodat het in de verre omtrek te horen was. Toen dropen ze af. De volgende morgen probeerde hij een aanklacht tegen deze fascisten in te dienen bij de guardia civil. Ze stuurden hem weg als een klein kind dat leugens heeft verteld. Hij liet het er niet bij zitten en ging naar de gemeentesecretaris. Die heeft de klacht aangehoord en zou die jongens een reprimande geven. Nou met zo'n kliek moeten we toch afrekenen?'

PEDRO: 'Toen de socialisten in Spanje aan de macht kwamen, hebben ze onder meer een wet uitgevaardigd dat weduwen van oorlogsslachtoffers een pensioentje konden krijgen. Een vrouw uit Albalate kwam naar het CNT-lokaal in mijn dorp. Of ik haar wilde helpen haar pensioen te krijgen, want zelf durfde ze het niet, en vroeger was haar man sympathisant van de CNT. Hij was gefusilleerd op het land buiten Albalate. Hij was één van de achtentwintig. In 1984 ben ik voor haar naar het stadhuis in het dorp gegaan, want ik had een overlijdensakte van de man nodig. In de gemeenteregisters ontbrak een bladzijde: de dag waarop deze mensen omgebracht zijn. Ik ging op zoek naar de geboortedatum van de man. Op de bladzijde waar ik zijn naam zou moeten aantreffen, was een regel uitgewist. De gemeentesecretaris kon me niet verder helpen. Deze man had nooit bestaan. Toen ben ik verder gaan zoeken en door de verhalen van oude compañeros kwam ik erachter dat niemand van de gefusilleerden, volgens de boeken, ooit bestaan heeft. De vrouw heeft nu haar pensioen en een verklaring die door de gemeente Albalate is opgesteld. Deze geldt alleen voor haar man: “Tijdens de bezetting van Albalate door de nationalistische troepen heeft er in Albalate een vuurgevecht plaatsgevonden, waarbij die en die het leven liet. Op grond daarvan, etcetera”.'

JUAN: 'We hebben nog een organisatie met een structuur en al zijn we maar met weinigen, er komen steeds meer jongeren bij, die zich teleurgesteld voelen over de democratie. Vlak voor de Heilige met de gespleten tong doodging, had hij voor een half jaar een meisje in dienst genomen. Na twee maanden ontsloeg hij haar, terwijl ze een arbeidscontract had voor een half jaar. De Heilige negeerde de advocaat van het meisje en zelfs de rechtbank die hem veroordeelde tot het uitbetalen van haar loon over de afgesproken termijn.

Hij moest een boete betalen van vijfduizend pesetas per dag indien hij haar niet op een bepaalde datum had uitbetaald. We hebben hem een maand de tijd gegeven. Toen zijn we met de compañeros uit het hele gebied het geld gaan halen. Met veertig, vijftig oude baasjes, ik weet verdomd goed dat we niet meer de jongsten zijn, en met een stuk of tien jongeren hebben we zijn zaak bezet. En reken maar dat hij betaalde. Je moet laten zien dat je bestaat en niet bang bent, ze hebben ons al te lang beheerst.'

FERNANDO heeft na zijn geslaagde ontsnapping uit de gevangenis jarenlang meegeholpen met het gewapende verzet tegen Franco in de Pyreneeën. 'Toen Franco dood was kwam ik terug. Ik dacht dat mijn strijd afgelopen zou zijn. Ik merk dat hier in het dorp de strijd nog moet beginnen. De oude machthebbers hebben nieuwe jasjes aangetrokken. Mensen zijn vergeten dat ze zich kunnen organiseren om iets te bereiken. Ze zijn vergeten dat ze een verleden hebben. Alleen de angst leeft voort.'

Bijlage

Schets van de anarchistische beweging in Spanje en Aragón, 1930 -1985.

Spanje

Anders dan in andere West-Europese landen ontwikkelt het anarchisme in Spanje zich tot een volksbeweging met massale aanhang. De anarchistische uitgangspunten, gericht op het afbreken van de macht van kerk en staat, vinden hier grote weerklank. De kerk bestiert volledig het leven van de gewone mensen, heeft grote invloed op het opvoedingssysteem en kiest in de strijd tussen rijk en arm meestal de kant van de rijken. Van de overheid in Spanje hoeft men niet veel meer te verwachten dan corruptie en onderdrukking. In de regering wisselen de politieke partijen zich volgens afspraak af. Harmonie tussen de regeringspartijen en de oppositie is hierbij het uitgangspunt. De politieke machthebbers zijn vaak grootgrondbezitters die al jaren in de grote stad wonen en niet bekend zijn met de problematiek van de plattelandsbevolking. Zij zijn over het algemeen tegenstanders van modernisering van de landbouw en de industrie omdat dat hun belangen niet dient.

Culturele verschillen tussen de verschillende landstreken dragen ertoe bij dat mensen zich over het algemeen meer met de eigen regio verbonden voelen dan met het centrale gezag dat in Madrid zetelt. Het anarchisme, dat de zelfstandige dorpsgemeenschap als uitgangspunt neemt voor een toekomstige samenleving, sluit bovendien aan bij de traditie van gemeenschapszin binnen de dorpscommune, zoals die bestaat in het overwegend agrarische Spanje.

Socialistische en marxistische partijen en vakbonden vinden een minder gretig gehoor en weten zich pas later te ontwikkelen. In 1869 onderneemt de italiaan Fanelli een reis naar Spanje om de werkende bevolking bekend te maken met het bestaan van de Internationale. Hij verkondigt de ideeën van Bakoenin die onder meer inhouden dat de staat vernietigd moet worden als men een nieuwe maatschappij van vrijheid en gelijkheid wil vestigen. Hoewel Fanelli als buitenstaander slecht begrepen moet zijn, kan hij de resultaten van zijn bezoek bevredigend noemen. Een jaar later komt voor het eerst de anarchistisch georiënteerde Spaanse sectie van de Internationale bijeen. Zij vertegenwoordigt dan al veertigduizend leden.

De anarchisten organiseren zich per dorp en per bedrijfstak en voeren strijd om een sociale revolutie te bewerkstelligen; niet (alleen) ter verbetering van de materiële omstandigheden. Rijkdommen zullen in deze revolutie moeten toekomen aan degenen die ze produceren, de arbeiders. De productie en de consumptie worden dan gezamenlijk beheerd door de hele gemeenschap, waardoor het egoïsme, een eigenschap van de rijken, uitgebannen wordt. In de nieuwe maatschappij moet elk individu zich kunnen ontplooien en de mogelijkheden daartoe zullen voor iedereen gelijk zijn. Goede opvoeding en scholing zijn in het anarchisme onmisbare elementen, omdat de sociale revolutie het best voltrokken kan worden met bewust handelende individuen.

De opstanden en stakingen die aan het einde van de negentiende eeuw uitbreken, zijn niet alleen een poging om een begin te maken met de sociale revolutie, maar diepen tevens als leerschool voor het denken en handelen in de toekomstige samenleving. Landbezettingen door landloze boeren vinden veelvuldig plaats als antwoord op de oneerlijke verdeling van de grond, evenals bedrijfsbezettingen waarbij de arbeiders zelf het bestuur in handen nemen. Regelmatig wordt de anarchistische beweging onwettig verklaard, worden de leden vervolgd en de lokalen gesloten. De anarchistische acties vinden over het algemeen vrij geïsoleerd plaats door onvoldoende coördinatie, en de resultaten zijn wisselend. Ondanks perioden van zware repressie weet de beweging zich te handhaven en leven de ideeën voort.

Rond de eeuwwisseling beginnen de industriële centra zich op grotere schaal te ontwikkelen. Grote groepen landarbeiders trekken naar de stad om werk te zoeken. Met name Barcelona krijgt grote stromen arbeiders uit het zuidelijke deel van Spanje te verwerken. Omdat de lonen vaak laag zijn, de werkdagen lang en de omstandigheden slecht, blijft onrust niet uit. De arbeiders organiseren zich in vakbonden, en stakingen en opstanden nemen in aantal en hevigheid toe. In 1909 vallen in Barcelona doden als een poging tot opstand onderdrukt wordt. De anarchisten worden als zondebok aangewezen en een klopjacht wordt op hen geopend. Mede door deze gebeurtenissen besluiten de anarchisten in 1910 zich landelijk te organiseren in de CNT, de Confederación Nacional del Trabajo [Nationale Arbeidersconfederatie]. Een hechte organisatie geeft de mogelijkheid om bij soortgelijke gebeurtenissen in het hele land protestacties te organiseren. Veel boeren en arbeiders sluiten zich aan bij deze Nationale Arbeidersconfederatie. Hoewel het gevaar bestaat dat de CNT een reformistische vakorganisatie gaat worden die alleen ijvert voor de verbetering van de arbeidsomstandigheden, weet ze haar anarchistisch karakter te bewaren. In de discussie tussen de meer syndicalistisch georiënteerde arbeiders uit het noorden en de meer anarchistisch getinte boerenarbeiders uit het zuiden, zijn het vooral de laatsten die daarvoor zorg dragen.

De CNT heeft direct na haar oprichting al een grote aanhang. In 1911 telt zij meer dan dertigduizend leden, in 1918 zijn het er meer dan een miljoen. De opstanden van 1917 in navolging van de Russische Revolutie dragen bij aan haar revolutionair karakter en aan de groei van haar ledental. In de lokalen worden vakbondsactiviteiten gecoördineerd en acties voorbereid. In deze lokalen zijn ook de anarchistische avondscholen gevestigd en men organiseert er film- en toneelvoorstellingen. Tijdens de dictatuur van Primo de Rivera, die duurt van 1923 tot 1931, gaat de CNT-ondergronds. Zij weigert iedere vorm van samenwerking met dit bewind en wacht niet af tot de organisatie verboden wordt.

Mede onder invloed van deze illegaliteit besluiten enige van haar radicale leden tot de oprichting van de geheime organisatie FAI, de Federatie van Anarchisten van het Iberisch schiereiland. In kleine groepen worden geheime acties georganiseerd en uitgevoerd. Deze moeten voorkomen dat de CNT haar revolutionaire karakter verliest. De FAI-Ieden blijven lid van de CNT en stellen zich tot doel te waken over haar anarchistische idealen. Door de geheime organisatiestructuur weet de FAI vele successen te boeken, maar binnen de CNT staat haar radicaliteit voortdurend ter discussie.

In 1931 komt er een eind aan de dictatuur en de Spaanse mannen spreken in de verkiezingen hun voorkeur uit voor een republiek. De nieuwe regering van deze Tweede Republiek ziet zich voor grote problemen gesteld. Ook in Spanje zijn de gevolgen van de wereldcrisis voelbaar. Er heerst onvrede over de grote werkloosheid, over het ontbreken van sociale voorzieningen en over de ouderwetse situatie op het platteland. De eerste daad die de regering stelt is de invoering van het algemeen kiesrecht. Er worden plannen voor agrarische hervormingen ontwikkeld, waarbij herverdeling van de grond een belangrijke plaats krijgt. Grootgrondbezitters zullen grote delen van hun onbewerkte land moeten afstaan, landloze boeren zonder werk zullen over grond beschikken. Een kortere arbeidsdag in de industrie en op het platteland zal het probleem van werkloosheid moeten verkleinen.

Van al deze hervormingsplannen komt niets terecht. Door onwil of sabotage bij de regeringspartijen blijven de plannen papieren constructies. De bevolking, die vol spanning naar hervormingen uitkijkt, wordt onrustig. Wanneer bij een regeringswisseling in 1933 de rechtse partijen de dienst gaan uitmaken, wordt het helemaal duidelijk dat het in de praktijk brengen van hervormingen niet van die kant zal komen. Men zal zelf het initiatief moeten nemen.

De CNT heeft in 1931 haar activiteiten weer bovengronds hervat. Weinig vertrouwen als zij in de uitvoering van de hervormingsplannen van de regering heeft, besluit ze een handje te helpen door de plannen alvast in de praktijk te brengen. Naarmate het duidelijker wordt dat de regering niets doet, neemt het aantal bedrijfsbezettingen, opstanden en landbezettingen in omvang en aantal toe. In 1932 en 1933 vindt een reeks van landbezettingen plaats waarbij de bezetters direct tot collectieve bewerking van de grond overgaan en het libertair communisme uitroepen. Gewapenderhand worden deze bezettingen ongedaan gemaakt. In Casas Viejas, een dorp in het zuiden van Spanje, worden 22 mensen vermoord. De verontwaardiging is groot. Opstanden en stakingen zijn het antwoord op het brute overheidsoptreden. Na een regeringscrisis komen in november nog rechtsere partijen aan de macht.

In december 1933 besluiten de anarchosyndicalisten in Aragón tot een gezamenlijke opstand, waarbij zij gesteund zullen worden door een algemene werkstaking in de rest van het land. In dorpen in Aragón wordt het libertaire communisme uitgeroepen en zijn de boeren en arbeiders gedurende enkele dagen heer en meester over hun eigen gemeenschap. De sterke arm heeft de situatie snel onder controle, maar voor de dorpsbewoners dient deze ervaring als voorbeeld: wanneer een paar jaar later de burgeroorlog uitbreekt en een begin gemaakt wordt met de sociale revolutie.

Nog twee donkere jaren van onderdrukking volgen. In oktober 1934 breken opstanden uit in Catalonië en Asturië. In deze laatste provincie zijn de mijnwerkers tot staking overgegaan. Anarchisten en socialisten vechten naast elkaar op de barricades en werken samen in de onteigende fabrieken en bedrijven ter verwezenlijking van de 'proletarische revolutie'. Ditmaal stuurt de regering de Noordafrikaanse eenheden van het Vreemdelingenlegioen met generaal Franco aan het hoofd. Een massale slachting is het resultaat en duizenden worden gevangen genomen. Ook elders in Spanje worden vermeende revolutionairen opgepakt en gevangen gezet.

Aan deze periode komt een eind met de verkiezingen van februari 1936, wanneer de gezamenlijke linkse partijen als overwinnaars uit de bus komen. Met de leuze 'amnestie voor de politieke gevangenen' weet dit Volksfront ruim een miljoen kiezers te trekken, die bij eerdere verkiezingen uit principiële (anarchistische) overwegingen thuisgebleven zijn. Met een niet al te ruime meerderheid van veertigduizend stemmen vormt het Volksfront een regering die met een sterke oppositie van rechts rekening dient te houden. Deze overwinning betekent dan ook geen inleiding tot een periode van rust of herstel van de welvaart in Spanje. Nadat de amnestie is afgekondigd, laten verdere verbeteringen op zich wachten door verdeeldheid tussen de regerende partijen. Linkse groeperingen geven met opstanden en stakingen blijk van hun groeiende ontevredenheid. Rechtse politieke stromingen dreigen met een militaire opstand om verbeteringen tegen te houden.

Een uitbarsting kan niet uitblijven. Na de politieke moorden op een leider van de republikeinen en een rechtse monarchistische leider besluit rechts tot handelen over te gaan. Op zeventien juli om 17.00 uur wordt door militairen in Marokko een begin gemaakt met een opstand van generaals en legereenheden. Deze moet leiden tot de vernietiging van de parlementaire democratie en tot de vestiging van een militair-fascistische dictatuur. In de gebieden waar de opstand slaagt, beginnen de generaals, onder wie Franco, hun bewind met een bloedige vervolging van de mensen die voor de zaak van de arme bevolking gekozen hebben.

Niet overal in Spanje komt het leger in opstand. In sommige gevallen blijven de militairen trouw aan de republiek, in andere gevallen kunnen ze door het hevige verzet van de bevolking niet in opstand komen. Binnen dit verzet nemen de anarchosyndicalisten, soms gezamenlijk met de socialisten, een sleutelpositie in. Zij zijn de mening toegedaan dat de beste strijd tegen het fascisme de sociale revolutie is. De beweging waartoe zij het initiatief nemen zal zich uitbreiden onder grote groepen van de bevolking en gaat vaak verder dan de leiding van de CNT wenselijk acht.

In de maanden die volgen op de opstand van de generaals breidt de sociale revolutie zich uit over de gebieden waar deze de macht niet over hebben kunnen nemen. Met name in Catalonië en Aragón worden de anarchosyndicalistische idealen op grote schaal in praktijk gebracht. In deze gebieden krijgt de sociale revolutie van de anarchisten het karakter van een volksrevolutie. In Catalonië is het vooral de stedelijke bevolking die een rol speelt in de socialisering van de industrie. In Aragón spelen de bewoners van het platteland de hoofdrol in de vorming van de, voornamelijk agrarische, collectieven.

Aragón

Aragón ligt in het noorden van Spanje en bestaat uit de provincies Zaragoza, Teruel en Huesca. In deze laatste provincie bevindt zich Albalate de Cinca. Aragón is een landstreek met uitgebreide droge vlakten, alleen langs de rivieren vindt men vruchtbare stroken grond. Het bezit van de grond is ongelijk verdeeld. In de jaren dertig is ruim 65% in handen van 2% van de bevolking. De verarmde boeren en kleine grondbezitters zijn gedwongen elders aanvullend werk te zoeken. Seizoensmigratie is in dit gebied een bekend verschijnsel.

De ongelijke verdeling van de grond wordt door de boeren gezien als de oorzaak van hun armoede. Bewegingen die gelijkheid voorstaan vinden ook hier bij de arme bevolkingsgroepen een gretig gehoor. Aan het einde van de negentiende eeuw sluiten de boeren zich vooral aan bij de anarchistische Internationale en bij de socialistische UGT, Unión General de Trabajadores [Algemene Arbeiders Verbond].

Tot 1910 vindt een opleving plaats van de republikeinse beweging. Deze is onder meer te danken aan de pogingen van een voorman die uit deze landstreek afkomstig is, Joaquín Costa. Hij is van mening dat een familie niet meer grond mag bezitten dan zij, zonder hulp van anderen, kan bewerken. Hiermee denkt hij een eind te kunnen maken aan de armoede. De grond die overblijft, moet volgens hem collectief bewerkt worden. Hij is van mening dat Aragón een vruchtbaar -land kan zijn indien het water van de rivieren beter benut wordt. Hij ontwerpt daartoe een plan voor irrigatiekanalen. Om deze plannen te realiseren heeft Costa een groepering opgericht, de Unión Nacional [Nationaal Verbond], die boven politieke partijen staat. Door middel van stakingen en landbezettingen moet de regering gedwongen worden deze verbeteringen door te voeren. De beweging is een aantal jaren zeer populair en een golf van stakingen en landbezettingen vindt plaats.

In 1910 wordt de CNT opgericht. Op een congres in Zaragoza doet ze een oproep aan alle arbeiders, ongeacht ideologie of politieke achtergrond, om zich aan te sluiten. Socialisten, onafhankelijken en anarchisten verenigen zich in een organisatie. De eenheid duurt tot 1919, wanneer het samenwerkingsverband van de CNT met de socialisten wordt opgezegd. De CNT manifesteert zich duidelijker als anarchosyndicalistisch, en in Aragón heeft dit een grote toestroom van leden tot gevolg. Ook de Nationale Federatie van Spaanse Boeren, de Federación Nacional de Agricultores Españoles, die aangesloten is bij de CNT, krijgt een stevige basis in Aragón. De tactiek van de CNT - directe actie in plaats van onderhandelen en overleggen - lijkt aan te spreken, evenals de organisatiestructuur die in de eerste plaats mensen op lokaal niveau organiseert.

Wanneer de CNT na de dictatuur van Primo de Rivera weer bovengronds verschijnt, blijkt ze grote aanhang in de stad Zaragoza en in de provincie Huesca te hebben. De socialistische UGT heeft vooral haar aanhang in de provincie Teruel. Tot eind 1934 maakt ook de Partido Republicano Radical Socialista, de Radicaal-Socialistische Republikeinse Partij, een korte periode van bloei door. Uit ontgoocheling met de praktijk van de Tweede Republiek echter lopen haar leden weg en heft de partij zich op. Ook de socialisten maken deel uit van de regering en zijn medeverantwoordelijk voor het uitblijven van de beloofde hervormingen. De teleurgestelde weglopers sluiten zich daarom bij de CNT aan. De sociale conflicten die tijdens de eerste jaren van de republiek in Aragón uitbreken, zijn zowel een uiting van deze teleurgestelde verwachtingen, als een revolutionaire tactiek om de republiek ten val te brengen.

Een van de grootste opstanden breekt uit in december 1933. Voor de verkiezingen van 19 november heeft de CNT een campagne gevoerd om niet te gaan stemmen. De verkiezingen blijken in het voordeel van de rechtse partijen uit te vallen en een aantal federaties van de CNT besluit nu tot een opstand over te gaan om een einde aan deze regering te maken.

Over deze opstand zijn de meningen binnen de CNT verdeeld omdat ze een zuiver politiek doel heeft. Desondanks wordt in Zaragoza een revolutionair comité opgericht dat de activiteiten in Aragón moet coördineren. De opstand is op 8 december gepland en een belangrijk speerpunt zal een algemene staking in Zaragoza zijn. Behalve deze stad komt een aantal dorpen in opstand. In Mas de las Matas, Albalate de Cinca, Alcampél, Valderrobres en Beceite wordt het libertair communisme uitgeroepen, hetgeen gepaard gaat met het verbranden van de bezitsregisters en het geld, afschaffing van privébezit, de vervanging van de gemeenteraad door een revolutionair comité en van de republikeinse vlag door de zwart-rode van de anarchosyndicalisten. In de dorpen duurt de opstand drie dagen, in Zaragoza wordt gedurende acht dagen gevochten met de guardias de asalto, de stoottroepen, die door de regering gestuurd zijn om de opstand te onderdrukken. Bijna honderd mensen worden in deze strijd vermoord, honderden anderen worden gevangen genomen.

In april 1934 wordt een proteststaking georganiseerd om de gevangenen vrij te krijgen. In Zaragoza duurt de staking 36 dagen; ze legt bijna het hele leven in de stad plat. De socialisten spreken hun afkeuring uit over deze actie. Na 1934 blijft het onrustig in Aragón, stakingen en opstanden zijn echter van korte duur en er wordt hard tegen opgetreden. Bij de verkiezingen van februari 1936 organiseren de federaties van Aragón een staking om de amnestie af te dwingen van de politieke gevangenen, in aansluiting op de verkiezingsleuze van de Volksfrontpartijen.

In juli komen ook in Aragón de militairen in opstand. In vele gevallen stuiten zij op hevig verzet van de bevolking. In Zaragoza weten zij de macht te verkrijgen, onder meer omdat het stadsbestuur weigert de wapens aan de arbeiders te geven. Ook in de dorpen in het zuiden en westen van Aragón slaagt de militaire opstand. Aragón wordt verdeeld in een nationalistische en een republikeinse zone en gedurende twee jaar zullen de fronten bijna ongewijzigd blijven. Aan republikeinse zijde zijn het vooral de colonnes van de anarchosyndicalisten en de POUM, Partido Obrero de Unificación Marxista, de revolutionair-marxistische arbeiderspartij, die voor de verdediging zorgen. Ze krijgen slechte en te weinig wapens van de centrale regering om tot een effectieve aanval over te kunnen gaan.

Achter het republikeinse front wordt in de dorpen een begin gemaakt met de sociale revolutie, die door velen als het meest effectieve middel in de strijd tegen de fascisten gezien wordt. In de meeste gevallen worden de initiatieven daartoe door de CNT-leden genomen, in andere gevallen door socialisten. Over het algemeen bestaat er een nauwe samenwerking tussen hen.

Een van de belangrijkste aspecten van de revolutie is de collectivisering van de economie. De gronden worden collectief bewerkt en de producten samengevoegd in de coöperaties. Het geld wordt afgeschaft en er komt ruilhandel tot stand. De dorpen organiseren zich in comarcas (regio's) en benoemen een raad die de ruilhandel coördineert. Om de ruil tussen de verschillende regio's te regelen, wordt de Raad van Aragón opgericht. Deze Raad verzorgt ook de informatie-uitwisseling in het gebied.

In de dorpen worden gemeenteraden ontbonden en revolutionaire comités opgericht. In sommige gevallen wordt al het bezit in een dorp collectief beheerd, in andere gevallen worden alleen de gronden van de gevluchte rijken in collectiviteit beheerd. Het zijn de dorpelingen zelf die deze beslissingen genomen hebben, de raden hebben slechts een uitvoerende taak. In de dorpen is iedereen gelijk, men produceert naar vermogen en ontvangt naar behoefte. Wanneer niet alle grond bij de collectieven gevoegd wordt, bestaat over het algemeen de regel dat niemand méér grond bezit dan hij met zijn familie kan bewerken. In december 1936 wordt in Aragón 75% van de grond gemeenschappelijk bewerkt in 450 collectieven met 10.000 leden.

Voor de lopende zaken benoemen de dorpelingen een dorpsraad. Dagelijks vinden vergaderingen plaats over de voortgang van het werk. Over het algemeen worden de verschillende werkzaamheden in groepen verricht. Iedere groep kiest .een afgevaardigde om naar deze vergaderingen te gaan.

De kerk krijgt veelal de functie van opslagplaats van landbouwproducten omdat ze de koelste plek in het dorp is. De kerkelijke leiders hebben in de meeste gevallen de benen genomen, in andere gevallen zijn ze vermoord.

De vrouwen nemen over het algemeen op dezelfde wijze deel aan het openbare leven als de mannen.

Hoewel de revolutie in elk dorp op verschillende wijze in de praktijk wordt gebracht, zijn de achterliggende ideeën overal gelijk. Vrijheid, gelijkheid, solidariteit en produceren voor de compañeros aan het front.

Niet alleen CNT-leden werken mee aan het in praktijk brengen van de anarchistische idealen. Mensen die zich vroeger nooit georganiseerd hebben, werken nu aan de revolutie mee. Deze vergaande wijze van zelfbestuur is de republikeinse regering een doorn in het oog. De CNT heeft, in strijd met haar principes en tegen de zin van een groot aantal van haar leden in, enkele ministersposten in de regering geaccepteerd. Deze ministers worden voor de keuze gesteld om trouw te blijven aan de regering of aan hun achterban, de deelnemers aan de collectiviseringsbeweging. Met name de communistische regeringsleden proberen de collectieven steeds meer te reglementeren en te kanaliseren, met het uiteindelijke doel ze te vernietigen.

In oktober 1936 vaardigt de communistische minister van landbouw Uribe een decreet uit waardoor de collectieven aan strenge en ingewikkelde regels worden onderworpen. In de praktijk pakt dit als een anticollectivistische maatregel uit. De anarchosyndicalistische leden van de regering blijken niet in staat, of zijn onwillig, om dit tij te keren. Zij zijn zelfs medeverantwoordelijk voor de maatregelen die in augustus 1937 getroffen worden. Per decreet wordt dan de Raad van Aragón ontbonden en worden de leden gearresteerd. Kort hierna trekken republikeinse troepen onder leiding van de communist Lister door Aragón, alsof het vijandelijk gebied betreft. Zij arresteren deelnemers aan de collectieven, sluiten de lokalen van de vakbonden, plunderen de warenhuizen en geven de bezittingen terug aan de vroegere eigenaars. De gemeenteraden worden weer in functie hersteld. Ruim 30% van de collectivisaties wordt zo ongedaan gemaakt.

De republikeinse regering ziet te laat in dat ze hiermee een fout heeft gemaakt. Door de collectivisering is in veel gevallen de productie hoger geweest dan ooit. Er ontstaat nu een schaarste aan levensmiddelen, mede veroorzaakt door de verschuiving van de fronten. De nationalisten onder leiding van Franco winnen steeds meer terrein. In januari 1938 staan de republikeinen een beperkte mate van collectivisering toe. In sommige dorpen in Aragón gaat men weer over tot het collectief bewerken van de gronden, maar de resultaten zijn matig. Veel mannen zijn naar het front vertrokken nadat de collectieven vernietigd zijn. Vrouwen en kinderen hebben het werk van de mannen moeten overnemen.

Definitief wordt met de revolutie afgerekend wanneer in de tweede helft van 1938 de nationalistische troepen het bewind van Franco vestigen.

Duizenden deelnemers aan de collectivisering worden vermoord of belanden voor jaren in de gevangenis. Zij die de kans krijgen, slaan op de vlucht. De achterblijvers in de dorpen gaan de zwartste periode van hun leven tegemoet.

Leeswijzer