Inhoud

“Directe Actie” (Zelf Doen)

Door Christiaan Cornelissen


“Directe Actie” (Zelf Doen)

De tactiek van vakverenigingen en revolutionaire groepen

“Directe actie” — “Zelf handelen' — “Onze eigen zaken zelf opknappen” — ziehier het beginsel dat steeds meer de leus begint te worden in de revolutionaire arbeidersbeweging. — Directe actie, vooral naast, en zoo nodig tegen over, de parlementaire actie van de zogenaamde arbeiders afgevaardigden in Kamer of Gemeenteraad.

En terecht wordt die leus geheven, meen ik! Hoe meer onze ervaringen zich uitbreiden in het leven, hoe meer wij rechts en links in' ons land en daarbuiten de ontwikkeling van de partijen nagaan (niet het minst van de partijen in de arbeidersbeweging zelve) des te meer moet het voor ons gaan vaststaan, dat de arbeidersklasse zich slechts zal kunnen losmaken uit de boeien van uitbuiting en dwingelandij, als ze de directe macht zelve in handen houdt.

Als ze deze niet aan afgevaardigden, of hoge bestuurders in handen behoeft te geven, aan wie ze zou moeten gehoorzamen in naam van het beginsel van de “discipline”; Als ze anderzijds haar wil weet te handhaven óók tegenover al diegenen, welke zich tegen elke krachtige organisatie verklaren en welke ons, uit een beginsel van quasi-”individuele vrijheid” voorprediken, dat we maar altijd bepaalde individuen moeten volgen.

Autonomie (zèlf beslissing) en krachtens deze autonomie ook zelf-handelen binnen eigen kring — dàt moet ons wachtwoord zijn!

Individueel handelen, daar, waar onze eigen individuele zaak alléén behartiging vraagt. Gemeenschappelijk handelen daarentegen, overal, waar het een gemeenschappelijk belang geldt, en waar zonder gezamenlijke strijd, of gezamenlijke regeling ook zelfs het eigen persoonlijke belang niet zou kunnen worden bevorderd. Maar in geval van gemeenschappelijk handelen, steeds weer handelen op vrijheidlievende en federatieve grondslag, volgens het beginsel, dat binnen eigen kring het personeel van de werkplaats zelf beslist, zoals ook binnen eigen kring beslissen de plaatselijke vereniging, de gewestelijke organisatie, de landelijke bond of de internationale federatie.

Laten wij ons niet laten afdringen van dit grote, vrijheidlievende en machtige beginsel, nòch naar rechts, nòch naar links! Niet toelaten, dat onze macht gecentraliseerd wordt, tot we ten slotte elk een rad in een monstermachine zijn geworden; maar evenmin onze macht laten verbrokkelen en desorganiseren.

Dàt is de grote waarheid voor onze internationale vakorganisatie; evengoed echter ook die voor onze revolutionaire groepen, welke ons maatschappelijk leven in geheel zijn omvang moeten bezielen.

Kunnen wij dit beginsel niet handhaven, kunnen wij niet aan deze grote waarheid trouw blijven, — dan zullen onze organisaties steeds van bepaalde individuen of van coterieën, clubs van individuen, afhankelijk blijven.

De arbeidersverenigingen moeten de macht hebben, haar eigen bestuurders, of ook min of meer bevriende politici te dwingen; zoals ze de macht moeten hebben, in het algemeen te handelen buiten de wil van elk individu om, wie het erom te doen blijkt, eigen zin door te zetten en eigen kleinen strijd te voeren, tot nadeel van het algemeen belang.

Wanneer de afgevaardigden des volks in Kamers, Provinciale Staten of Gemeenteraden (radicalen, klerikalen, of sociaal-democraten. christenen, joden, of vrijdenkers — de naam is ons om het even) verklaren:

“Volk, wij beredderen Uwe zaken: Vreest niet, gelooft alleen!’’ “Zalig degenen, die niet gezien en tóch geloofd hebben,” — enz. — dan moeten de volksmassa’s de macht bezitten, om te antwoorden aan al degenen, die zich aldus, te recht of te onrecht, als hun zaak-gelastigden beschouwen :

U zult doen, wat wij u opdragen; doet u het niet, dan hebben wij de macht, om onze eigen zaken te beredderen — ook zonder u en ondanks u.

En wanneer één dezer volksafgevaardigden, of één van de bestuurders van een arbeidersorganisatie, plaatselijk of landelijk, zijn wil zou trachten door te drijven in de naam van de discipline:

“Wat de heren wijzen,

“Moeten de gekken prijzen;” dan moeten onze organisaties zulk een mens in het sociale leven, door het voorbeeld van zèlf-handelen buiten hem om, zóó duidelijk de gedisciplineerde oren kunnen wassen, dat alleen de idee zelve voorgoed vergaat, alsof de heren afgevaardigden in Parlement of Gemeenteraad, of ook zelfs maar de eigen bestuurders van de arbeidersorganisaties machthebbenden zouden wezen, in plaats van zaakgelastigden, van tolken of uitvoerders van een gemeenschappelijke wil.

Maar evengoed moeten onze groepen en vakorganisaties zich weren en het beginsel van zelf doen handhaven, wanneer de kleine tiran in de dop zou opsteken in het individu, dat in naam van eigen individuele vrijheid geen controle zou willen toelaten bij een werk van gemeenschappelijk nut.

De persoon, die herder of leider zou willen wezen van schapen, of dictator in een arbeidersvereniging, krachtens de omstandigheid, dat hij zich zelf heeft opgeworpen, of zelfs ook krachtens het feit, dat hij jarenlang meewerkte, hij moet voor ons even belachelijk zijn en werkt even zeker nadelig voor het welzijn van een arbeidersbeweging, als de persoon, die gehoorzaamheid en discipline zou vorderen, krachtens het feit, dat hij tot afgevaardigde werd gekozen, of tot een bestuursfunctie werd geroepen.

* * *

Daar is voor ons geen verschijnsel, dat duidelijker bewijst, hoe onze arbeidersbeweging steeds meer doordrongen wordt van de noodzakelijkheid van de directe actie, dan in de eerste plaats het opkomen van een onafhankelijke vakbeweging, welke zich steeds meer emancipeert van de politieke partijen.

Het moest inderdaad niet nodig zijn, nog in onze dagen de noodzakelijkheid te betogen, dat de vakbeweging vrij moet staan naast de verschillende politieke partijen. Het moest toch eindelijk voor eiken arbeider duidelijk zijn geworden, dat de vakbeweging niet de taak behoeft over te nemen van de Vrijzinnige Democraten, nóch ook van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij, zomin als ze tot taak heeft, anarchistische propaganda te maken. Het moest duidelijk zijn, dat er voor alle arbeiders, die staan op het standpunt van de klassenstrijd in de vakbeweging een plaats behoort te wezen.

We moesten toch na jarenlange strijd in Nederland eindelijk ver genoeg zijn gevorderd, om in te zien, dat wij ook in de praktische strijd bij de werkstakingen en uitsluitingen, bij elke toonbeweging tegen de patroons als vakarbeiders en niet als radicalen of sociaal-democraten, als christen-anarchisten, of als revolutionaire en libertaire communisten optreden.[1]

Jammer genoeg is dit bewustzijn zeker nog verre van algemeen bij de vakmannen doorgedrongen.

In verschillende landen zijn de vakbeweging en de politieke partijen nog samengegroeid als de tweelingen Radica en Dodica, — alleen met het treurige gevolg, dat dan de kopstukken van een bepaalde politieke partij de vakbeweging besturen, haar rondleidende als een kermisbeer, waar zij haar willen hebben. En zelfs valt op te merken, hoe in die landen, waar de vakverenigingen zijn ontgroeid aan de voogdij van de politieke hoofden, deze laatsten nog steeds trachten het verloren terrein te herwinnen, zoals de Paus van Rome nog steeds tevergeefs tracht, de verloren wereldlijke macht te heroveren; hoe de mannen van de politiek zelfs in sommige landen — zoals in Nederland — er niet voor terugdeinzen, de gehele vakbeweging te desorganiseren, om toch slechts een eigen kleine vakbeweging te behouden, bestemd om hand- en spandiensten te bewijzen aan de politieke kopstukken.

Maar het is een verblijdend teken, dat er toch overal en steeds meer kentering komt.

Juist in die landen, welke in Europa aan de spits van de beschaving staan, als in Engeland en Frankrijk, is het beginsel van zelf doen reeds zoo diep bij de vakverenigingen doorgedrongen, dat van een leiding dezer beweging door de politieke grootheden niet alleen geen sprake meer is, maar dat de statuten — evenals de statuten van het Nationaal Arbeidssecretariaat in Nederland zulk een leiding in de grond on mogelijk maken. Deze statuten laten aan de parlementaire partijen de strijd voor de wetgeving en de “parlementaire actie“ over. Wat ze voor de vakorganisaties opstellen is — directe actie.

Leggen wij eerst vóór ons het program van de Algemene Federatie van Vakverenigingen in Engeland.

Artikel 1 van dit program omschrijft het doel, dat de federatie zich voor ogen stelt. Om duidelijk te maken, dat ook onze praktische Engelse vakbroeders niet de strijd voor of tegen de wetgeving hebben opgenomen in hun program, teneinde aldus de dank van de een of andere parlementaire groep in te oogsten, laten wij dit artikel geheel volgen :

NAAM EN DOEL

“1. Deze Federatie zal worden genoemd: The General Federation of Trade-Unions.

“2. Het doel zal wezen het handhaven van de rechten van de Arbeidersorganisatie, de verbetering in elke richting van de algemene positie en de toestand van de werklieden door de huldiging van een politiek, welke hun de macht zal verzekeren, de economische en sociale voorwaarden, onder welke ze leven en werken, te bepalen, en eenheid van actie te verzekeren onder de organisaties, welke samen de federatie, vormen.

“3. de industriëlen vrede te bevorderen en door alle minnelijke schikkingen, als door Vergelijk, Bemiddeling, Scheidsrechterlijke Uitspraak of door de oprichting van Permanente Raden, werkstakingen of uitsluitingen tussen ondernemers en werklieden, of twistgeschillen tussen vakken of organisaties te voorkomen. Waar geschillen voorkomen, mede te werken aan de bijlegging ervan naar juiste en rechtvaardige methoden. “4. Een fonds te stichten tot wederkerige ondersteuning en bijstand, en tot de uitvoering van het boven omschreven doel.[2]

Ziedaar het artikel. Geen woord erin over de parlementaire actie, de deelneming aan de wetgeving! Ook in de rest van het program van de Engelse Federatie zoekt men te vergeefs van deze zaken een spoor.

’t Zou ook wat moois wezen, om zóó willens en wetens geschil te zoeken tussen de werklieden, die toch in zake wetgeving, als in zake godsdienst, zoo geheel verschillend denken. En dat terwijl men zoekt “twistgeschillen te voorkomen.”

Nog sterker komt in het program van de Franse Federatie — de “Confédération Générale du Travail” — uit, hoe de vakbonden van de overheersing van de politieke grootheden wensen bevrijd te blijven, en naast, of tegenover de parlementaire actie, de vak-actie, dit is de directe actie gaan stellen.

In Frankrijk, als in Nederland, hebben de politiekers geschil willen. zoeken en verdeeldheid willen brengen tussen vakman en vakman. Maar ze zijn, als ten onzent, te zwak gebleken. Ze hebben de strijd verloren tegen de revolutionaire arbeiders, met het gevolg, dat in de statuten van de Confédération eens en vooral is uitgemaakt, dat de vakbeweging aan geen verkiezingsactie zal worden dienstbaar gemaakt. Wij laten ook artikel 1 dezer statuten volgen :

DOEL EN SAMENSTELLING

“Artikel 1. De Algemene Confederatie van de Arbeid, door de hier volgende statuten geleid, heeft ten doel:

“1e. De groepering van de loonarbeiders voor de verdediging van hunne morele en materiële, economische en beroepsmatige belangen -,

“2e. zij verenigt, buiten elke politieke school om, alle werklieden, die zich bewust zijn van de strijd, welke moet worden gevoerd tot het doen verdwijnen van het Loonstelsel en net Patronaat.

“Niemand kan zich van zijn titel van lid van de Confederatie, of van de vervulling van enige functie in de Confederatie bedienen voor enige politieke verkiezingsactie, welke ook.”[3] Ons dunkt, dit is duidelijk. Wie met zulk een artikel vóór zich nog verder twist wil zoeken tussen de vakarbeiders onderling, kan alleen nog trachten, tegenover de eigenlijke federatie een nieuwe te stichten. Of zo'n poging in Frankrijk aan de politieke grootheden goed zou bekomen, ook voor het eigen doel, is een andere zaak.

In elk geval ziet men, hoe de statuten van de Franse federatie een sterk revolutionair karakter dragen niet alleen, maar ook een sterk karakter van onafhankelijkheid. In de Verenigde Staten van Noord-Amerika is het in dit opzicht nog niet zoo gunstig gesteld op vakbewegingsgebied, als dit in Frankrijk of Engeland reeds het geval is, en als wij het ook steeds meer in Nederland het geval zien worden.

In de statuten van de Amerikaanse Federatie van de Arbeid (“American Federation of Labor”) vinden wij nog als volgt het doel van de federatie omschreven :

DOEL.

“§1. Het doel dezer Federatie zal zijn de aanmoediging en de stichting van plaatselijke vak- en arbeidersverenigingen, en de nauwer federatie van zulke verenigingen door de organisatie van Centrale Vak- en Arbeidersbonden in elke stad, met de verdere combinatie van zulke lichamen in Staats-, Gebieds- en Provincie-organisaties tot bevordering van de wetgeving in het belang van de arbeidende massa's… enz.[4]

Zonder twijfel behoren de Verenigde Staten tot de meest vooruitstrevende landen. Maar, bij de beoordeling van de arbeiderstoestanden aldaar moeten wij nooit uit het oog verliezen, dat de geheel bevoorrechte verhoudingen, waarin de jonge Amerikaanse industrieën in vele streken de werklieden van bepaalde beroepen hebben geplaatst, — vooral de eigenlijke vaklui (“skilled laborers,“ tegenover de losse werklieden of sjouwerlieden, geen vaklui zijnde, de “unskilled laborers”) oorzaak zijn, dat tienduizenden en honderdduizenden van werklieden van de Verenigde Staten eigenlijk verkeren in een tussenstand tussen bourgeoisie en proletariaat. Ze vormen er een soort klein-bourgeoisie, tegelijk met kleine ambtenaars, onderwijzers, winkeliers, enz. — een stand, zoals wij in Nederland door dezelfde elementen zien innemen, alleen met dit verschil, dat in Nederland het aantal eigenlijke handarbeiders : typografen, diamantbewerkers, handelsbedienden, enz. welke tot dezen stand zouden kunnen worden gerekend, betrekkelijk véél geringer is, dan in de Verenigde Staten.

Waar deze klein-bourgeoisie zich scherp genoeg aftekent van het eigenlijke proletariaat, is niet alleen steeds bij haar een streven merkbaar, om toch vooral goed te doen uitkomen, dat ze geen gewone arbeiders zijn, doch tegelijk ook een streven, om de wetgeving te gebruiken tot behoud van hun min of meer bevoorrechten toestand. Samengaan met de patroons, propaganda voor invoerrechten tot bescherming van de eigen industrie, afkeer van het socialisme vooral zijn daarom onder de grote Amerikaanse vakbonden kenmerkende verschijnselen.

Naarmate echter de Amerikaanse industrieën langzamerhand hun overwicht op de wereldmarkt gaan verliezen; naarmate de Europese landen — niet alleen Engeland, Frankrijk, België, Duitsland, maar allengs ook Rusland — en zelfs ook reeds Japan, Indië, Australië en de Zuid-Amerikaanse staten, alle voor en na ter internationale markt naar voren dringen; naarmate aldus de concurrentie op elk terrein toeneemt in de verschillende productiesferen; — naar die mate beginnen ook steeds meer de arbeidsverhoudingen internationaal gelijk te worden. Werkman en werkman komen elkaar steeds nader te staan en ook de bescherming van de wetgeving is op de duur niet bestand, om enig beroep als begunstigd af te sluiten. Wanneer bij de meer bevoorrechte arbeiders in Amerika en elders als geprivilegieerde tussenstand de sociale verhoudingen, komen te vervallen, dan zullen wij ook het dáár proletariërsbewustzijn en de socialistische beginselen gaandeweg zien toenemen. Ook de Noord-Amerikaanse arbeidersbevolking zal dan revolutionair worden.

Dat echter de Amerikaanse vakbeweging, waarover wij hier in 't bijzonder spreken, reeds thans zéér sterk de trek naar zelf-handelen vertoont (ondanks het hangen nog dikwerf aan de wetgeving), dat bewijst ze ons door haar gehele houding ten opzichte van de politieke partijen ; door haar uitbouwen van de economische organisatie van de miljoenen arbeiders; door de werkstakingen; door de uit de weg ruiming van geschillen met de ondernemers door middel van scheidsrechterlijke commissies ; door de druk van de publieke opinie buiten alle wetgeving om en op elk gebied. Hoezeer wij de Noord-Amerikaanse arbeiders nog zoo dikwijls de steun van de wetgeving op de voorgrond zien plaatsen, is er toch tegelijk geen volk, dat zich minder aan de wetgeving stoort en meer op eigen houtje zelf handelt, eigen zaken zélf regelt, directe actie toepast, dan juist het Noord- Amerikaanse.

Vergissen wij ons daarom niet — ook niet in de vakorganisaties van de Verenigde Staten. Deze organisaties hebben juist door haar drang naar onafhankelijkheid herhaaldelijk reeds de inmenging van de eigenlijke parlementaire partijen in haar eigen zaken afgeslagen. Ook die van de parlementaire socialisten.

Nog op het laatste congres van de American Federation of Labor (gehouden van 9 tot 23 November 1903 te Boston) verwierpen de Noord-Amerikaanse vakverenigingen met 11282 tegen 2285 stemmen de aansluiting aan de socialistische partij in de Verenigde Staten. En dat ook bij deze, voor een deel nog zoo kleinburgerlijke arbeidersverenigingen, die toch reeds zoo moeilijk tot het socialisme zijn te brengen, de vrees, eigen onafhankelijkheid te zullen verliezen bij de inmenging van een politieke partij, een grote rol speelt, daarvan kan zich elk overtuigen, die het tijdschrift van de Noord-Amerikaanse Federatie, de American Federationist belangstellend wil volgen. De tirannie, het streven naar de inburgering van discipline heeft in de Verenigde Staten de parlementaire socialistische partij even gehaat gemaakt in arbeiderskringen, als dit in de Westerse en Zuidelijke landen van Europa met de sociaal-democratische beweging zoo veelvuldig het geval is.[5] Dit is een treurige waarheid voor de propaganda van het socialisme zelf en kan voor de doordringing onzer socialistische beginselen niet anders dan kwade gevolgen hebben.

Wat vooral bij onze beoordeling van arbeiderstoestanden, als die in de Verenigde Staten bestaande, gewicht moet werpen in de schaal is dit, dat de directe actie, het zelf-handelen van de werklieden, als methode van ingrijping in ons openbare leven in elk zijner vormen, volstrekt niet uitsluit de uitoefening van druk ook op de regering. Deze druk zal dan echter wezen een druk onmiddellijk, en van buiten af op de regeringscolleges gericht; naast of tegenover de druk, die daarin bestaat “goede volksmannen” te stellen in de plaats van de “slechte vertegenwoordigers” van heden. De voorstander van directe actie zal tegenover hem, die meent, dat het aan de “goede mannen” ligt, of de zaken goed of slecht marcheren, antwoorden: “Goede of slechte vertegenwoordigers is maar iets betrekkelijks; als wij het willen — wij, de volksmassa’s — dan zullen ze allemaal onzen wil doen!”

Vandaar ook, dat de directe actie, op de regeringslichamen toegepast, geen onderscheid maakt tussen de verschillende politieke partijen, maar dat ze zowel de christelijke partijen, als de liberalen, radicalen en sociaal-democraten, allen zonder onderscheid, voor zich uit tracht te drijven.

Het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS) in Nederland heeft dit zoo uitmuntend begrepen, toen het zijn invloed en dien van de gehele vakorganisatie, waarvan het de ziel is, besloot te willen aanwenden óók om zich te verzetten tegen slechte wetgeving, of om de naleving van een voor de arbeidersklasse goede wet te helpen bevorderen.

En hoe zou het ook anders kunnen? Zoo vast, als wij ervan overtuigd zijn, dat de economische macht, dat wil zeggen de macht in het onmiddellijke materiële leven, de grondslag is, waarop al onze rechten berusten; de grondslag ook van geheel ons politieke en zedelijke bestaan; dat wetgeving, rechtspraak, de toestand van de politie, enz. zich met de economische toestand van de bevolking wijzigen; — zo zeker zijn wij er ook van overtuigd, dat van de anderen kant ons geestelijke en zedelijke leven weer met terugwerkende kracht kunnen inwerken op diezelfde materiële en economische verhoudingen, waarop ze gegrondvest zijn.

Het zou dwaasheid zijn, te willen ontkennen, dat wanneer morgen een wet ons het recht ontnam van vereniging en vergadering, zulk een wet geen invloed zou kunnen uitoefenen op onzen materiële, onze economische toestand; zoals het dwaasheid zou wezen, te willen beweren, dat wij ons tegen zulk een slechte wet niet zouden moeten verzetten. Evenzeer ook zou het dwaasheid wezen, te willen beweren, dat het voor ons in de arbeidersbeweging onverschillig zou moeten zijn, of een goede wet al dan niet wordt uitgevoerd een wet bijvoorbeeld, die ons vakonderwijs verbetert, of het onderwijs in het algemeen. Het ouderwetse standpunt, dat elke verbetering in onzen toestand leiden zou tot instandhouding van de bestaande orde, wordt door geen verlicht, revolutionair in onze dagen meer geduld.

Maar in het ene geval en het andere bovengenoemd zou het buiten de kring van de vakbeweging liggen, zich met de wetgevende arbeid zelf te gaan bezighouden of aan verkiezingsactie te gaan doen. In het ene geval als het andere moet de vakbeweging de directe actie toepassen, haar druk uitoefenend op alle partijen, en, waar de meerderheid van de part ij en onwillig blijkt, zich tegen de wetgeving zelf verzetten. Met honderden en duizenden tegelijk manifesterend, moet ze duidelijk doen blijken, dat niet de wet regeert ten slotte, maar dat wij zelf ons sociale leven beheersen — mèt de wet, zonder de wet, en, als het moet, ook tegen de wet.

We kunnen niet wachten, tol over vier jaren een paar oude afgevaardigden — of, wat de gemeenteverordeningen betreft, een paar oude gemeenteraadsleden — zullen vervangen zijn door nieuwe. Daargelaten, dat we niet wensen te riskeren, of de nieuwe heren misschien weer juist zoo doen als de oude, al noemen ze zich ook in plaats van christen, liberaal, of in plaats van radicaal, sociaaldemocraat!

* * *

Wij zullen hier twee voorbeelden kiezen, om te illustreren, hoe onze moderne arbeidersbeweging de directe actie opvat tegenover de regering en tegenover alle politieke partijen zonder onderscheid. Wij ontlenen het eerste aan Frankrijk en de Franse arbeidersbeweging, het tweede aan Engeland en de Engelse beweging. Elk onzer kan dan voor Nederland het aantal voorbeelden uitbreiden, met het rijke leven, dat reeds ons Nationaal Arbeids-Secretariaat bezit.

Jaren lang hebben reeds in Frankrijk de werklieden in de voedingsvakken — bakkerij, patisserie, slagerij, enz. — vooral vruchteloos gehoopt, dat eindelijk het Parlement de door de arbeiders zoo gehate plaatsingsbureau (waar van de werkzoekende betaling werd geëist) zoude afschaffen.

De heren van de verschillende partijen hadden wel wat anders te doen! En wanneer ook al soms de Kamer een wetsontwerp aannam in de verlangden zin, de Kamer, waarvan de leden nog zowat de verkiezingen vrezen, dan verwierp de Senaat (de Eerste Kamer) het. Ten slotte begrepen dan ook de Franse werklieden, dat ze ook hier weer slechts zouden kunnen rekenen op de druk van buiten het parlement.

De werklieden verschenen met honderden en duizenden in de straten, om te manifesteren vóór de plaatsing bureau en op de grote boulevards. In alle grote steden van Frankrijk werden betogingen gehouden. Op één dag (5 december) honderd meetings tegelijk in alle hoeken des lands! Te Parijs kwam het tot bloedige botsingen met de politie, die eenmaal (29 oktober 1903) de Arbeidsbeurs in letterlijke zin bestormde. Verschillende voormannen van de Franse vakbeweging werden bij de manifestaties gevangen genomen.

Doch de werklieden wonnen in enkele maanden hun pleit. De gevangen genomen kameraden werden niet alleen zonder proces vrijgelaten op hoog bevel, ondanks de zware beschuldigen, welke de politie tegen hen had ingebracht, maar ook legde minister-president Combes, nog vóór de Kamer in 1903 met kerstvakantie ging, de verklaring af, dat zodadelijk bij de opening van de zitting van januari bij de Senaat opnieuw het betreffende wetsontwerp in behandeling zou worden gebracht.

In januari 1904 besloot inderdaad de Senaat tot de mogelijkheid van de afschaffing van alle plaatsingsbureau, waar betaling mocht worden geëist, die afschaffing zelf overlatende aan het besluit van de betreffende gemeenteraden. De gelegenheid tot de instelling van kosteloze plaatsingsbureau werd daarentegen bij de wet zoo ruim mogelijk opengezet, terwijl de wet aan gemeenten boven 10.000 zielen tegelijk de plicht oplegde, van gemeentewege een kosteloos bureau tot plaatsing van werkzoekenden op te richten. Te Parijs als in andere gemeenten besloot daarop de gemeenteraad tot onmiddellijke afschaffing van de gehate inrichtingen tegen betaling.

Doch de aanneming van een wet of een gemeenteraadsbesluit, betekent nog niet hetzelfde als de uitvoering ervan. En wederom moesten te Parijs en elders de arbeidersverenigingen haar toevlucht nemen tot de directe actie, tot maatregelen van dwang, ditmaal tegen de uitvoerende macht, en tot de bedreigingen zelfs, als Parijs te zullen zetten zonder brood, — alvorens zij erin slaagden, laat in het voorjaar van dit jaar, de wil van de werklieden uitgevoerd te krijgen.

De Engelse arbeidersorganisaties hebben eigenlijk tientallen van jaren de tactiek van de uitoefening van directe druk op de regering en op alle politieke part ij en uitgeoefend. Zich plaatsend tussen de beide grote regeringspartijen, vragende, welke van beide het meest bieden mocht, verkregen de Engelse organisaties hervormingsmaatregelen, die in geen land op het vasteland verkregen zijn. Men kan zich afvragen, hoeveel eeuwen zouden hebben moeten verlopen, wanneer de Engelse arbeiders voor de doorvoering dezer hervormingen hadden willen wachten tot Hoger- en Lagerhuis, zowel als de uitvoerende lichamen met deugdelijk vertrouwbare volksmannen zouden zijn bezet geweest.

Zeker is, dat in Engeland met zoo goed als geen enkelen (hoogstens een paar, twee of drie) sociaaldemocraten in ’t Lagerhuis, gedurende lange jaren belangrijk meet is uitgevoerd, dan in Duitsland met zijn tientallen van sociaaldemocratische Rijksdagleden, welke van de aanvang af niets van belang vermochten uit te voeren en alleen de reactie schijnen te hebben bevorderd van de kant van de bedreigde tegenpartij. De Engelse arbeiders in elk geval hebben begrepen, dat men voor hervormingen op de grondslag van de bestaande burgerlijke maatschappij terecht moet komen bij de burgerpartijen en niet bij ware of vervreemde revolutionairen, welke immers niet de bestaande maatschappij kunnen willen ondermijnen en omverwerpen en tegelijkertijd hervormen op de ouden grondslag.

Daar viel in 1901 een besluit van het Engelse Hoogerhuis in zijn kwaliteit van Hoogste Gerechtshof, dat voor de Engelse vakverenigingen noodlottig dreigde te worden. De uitspraak betrof een klacht om schadevergoeding, ingebracht door de Maatschappij van de Taffdal-spoorweg tegen de' Spoorwegvereniging van de arbeiders wegens geldelijk nadeel toegebracht door een werkstaking.[6] De Spoorwegarbeiders-Vereeniging had zich beroepen op de Trade-Unionswetten van 1871 en 1876, volgens welke vakverenigingen in generlei wijze, noch als klaagsters, nog als beklaagden voor het gerecht kunnen verschijnen. Het Hufs van de Lords besliste echter, dat een vakvereniging als begrepen onder de Trade-Unionswetten, een juridische persoonlijkheid is, die onder gemeenschappelijke naam kan aanklagen en ook kan aangeklaagd worden.

Deze beslissing bracht met één slag het gehele bestaan in gevaar van de Engelse vakbonden, die voorheen ontrefbaar waren in haar financieel vermogen en nu met geheel haar rijke kassen konden worden aansprakelijk gesteld voor handelingen harer leden. Ook bleef het Taffdal-geval niet op zich zelf staan en werd verder bij rechterlijke beslissing ook het recht van de werklieden, om bij werkstaking posten uit te zetten (het recht van Picketing) aangetast. Het scheen, of de rechterlijke en uitvoerende colleges in Engeland samenspanden, om de arbeidersbeweging te treffen. De grote pers in het land — vooraan de Times — trok terzelfdertijd tegen de arbeidersbeweging los. Het is natuurlijk, dat ook in de Engelse vakbeweging stemmen opgingen, om “arbeiders-afgevaardigden”, en aan besluiten in dien zin ontbrak het niet in de laatste drie jaren. Doch er zou een halve eeuw hebben kunnen verlopen, alvorens zóó succes ware te wachten, want op het Hoogerhuis hebben geen “arbeiders-afgevaardigden” met hun stemmen invloed (zomin trouwens als op de Rechterlijke macht of op de Uitvoerende macht). Dus werd te gelijk de oude, beproefde methode van de druk van buiten af op alle regeringspartijen ter hand gevat en thans reeds, na enkele maanden, schijnen de kansen verzekerd, dat een wet eerstens aan de werklieden het recht van postenuitzetting (Picketing) bij de werkstaking zal waarborgen, tegelijk dat ze de kassen van de vakbeweging zal vrijwaren voor een wetsuitlegging, die haar fondsen in gevaar stelt, zodra de ondernemers schadevergoeding mochten vragen bij nadelen, door de leden van een vakvereniging hun toegebracht.

Er kan voorzeker nog véél gebeuren, wat niet wordt verwacht, doch de onmiddellijke druk, dien de honderdduizenden georganiseerde werklieden uitoefenen op het gehele openbare leven — en die nog o, zoveel sterker zou kunnen zijn, wanneer een groot deel van de werklieden zelf niet zoo reactionair gezind was — die druk lijkt ons de beste waarborg toe, waardoor ook de in Engeland arbeidersklasse haar rechten kan verdedigen. Zoo slecht arbeiders zijn als politici en wettenknutselaars, zoo geducht zijn ze als agiterende macht in het werkelijke leven!

Het eerste geval voornoemd, aan de Franse arbeidersbeweging ontleend, betreft de afschaffing van een voor de arbeidersklasse nadelige wettelijke instelling (de bevoorrechte plaatsingsbureau), het tweede geval, uit de Engelse beweging genomen, geldt de handhaving van een bestaande wettelijke toestand (die van de vakbeweging onder de wetten van 1871 en 1876) tegen de uitleg van de Uitvoerende en Rechterlijke macht.

* * *

Zoo de vakbeweging en de moderne arbeidersbeweging in het algemeen zich steeds meer gaat vrij maken van de personen van de parlementaire chefs, ze toont die neiging niet minder ten opzichte van de persoonlijkheden, welke onder de vlag van “anarchisme,” en strijd tegen het “gezag” in de werkelijkheid in de beweging de persoonlijke leiding trachten in te voeren van het eigen individu. Zodra “individualistische” elementen desorganiserend optreden, ook al menen ze wondergrote diensten te bewijzen en zeer radicaal te wezen in de beweging, dan gaan de revolutionaire arbeiders hun steeds meer toeroepen:

“Neen, vrienden, u kunt het goed menen met uw hulp, doch wij wensen zelf te handelen! Wilt u ons diensten bewijzen, wacht tot wij u roepen, en toont u dan goede tolken en gevolmachtigden van onzen gezamenlijke wil, de wil onzer groepen, onzer organisaties. Wilt u voor uw eigen belang of voor uw eigen naam werken, zoekt dan een ander heenkomen, en weet, dat de tegenwoordige arbeidersbeweging te goed is, om voor de belangen van de individuen te worden gebruikt en te vèr ontwikkeld, om zich te laten gebruiken!”

Ook in dit opzicht ondergaat de revolutionaire arbeidersbeweging grondige verandering.

Nog voor weinige jaren kon zelfs onder ernstige revolutionairen diegene gemakkelijk invloed uitoefenen, die het hardst riep, dat hij was “tegen gezag.” Het deed er weinig toe, of het gezag in het werkelijke leven erkend bleef door zulke revolutionairen in de meest verschillende vormen: ouderlijk gezag, gezag van de geneesheer, van de geleerde in vragen van gezondheid en ziekte of in vragen van wetenschap, enz. Men behoefde niet eenmaal te verklaren, wat men onder “gezag” verstond en vond toch steeds nog onontwikkelde vrienden, die meeliepen.

De vrees voor “gezag” in de eigen arbeidersorganisatie werd oorzaak, dat men met het badwater ook het kind wilde uitgooien, en zich tegen organisatie ging verzetten, zelfs tegen organisatie op de meest federatieve en vrijheidslievende grondslag en met de minst mogelijke centralisatie van macht. Als tweede argument gold dan vooral, dat immers de organisatie, als alle actie, als werkstaking enz. spontaan (ogenblikkelijk en van zelf opwellend) behoorde te wezen.

Dezelfde quasi-vrijheidlievende personen, die er geen been in zagen om als “individuen” van alles en nog wat op zich te nemen, in allerlei commissies te gaan zitting nemen, — ze namen het in het bijzonder aan de vakverenigingen — zowel als ook aan andere revolutionaire groepen — kwalijk, dat deze bestuursleden hadden (nog wel betaalde bestuursleden soms) dat ze een reglement bezaten, dat ze stemden bij meerderheid en minderheid.[7]

Waren er dan geen individualisten meer? En als deze mensen zich opwierpen, moest het dan niet aan hèn worden overgelaten, “spontaan” de lakens uit te delen?

Zoals de “parlementaire” bewéging, z.g. “eeuwige kandidaten” kent, die als paradepaarden dienst doen, zoo loopt de “revolutionaire” beweging gevaar, eeuwige regelaars te krijgen, die zich opwerpen voor alles, wat onder de hand komt:

Banieren te zenden aan Piet; gelden worden in ontvangst genomen' door Jantje! Inlichtingen verstrekt Jantje; alle bijdragen worden ingewacht bij Piet! Redacteur Piet; administrateur Jantje!

Penningmeester van de Commissie Jantje, secretaris Piet!

En onverstoorbaar luidt steeds meer het antwoord van de revolutionaire arbeiders, ook aan zulke misschien heel goedwillige, maar lastige en op de duur vervelende helpers: “Neen vrienden, wij willen zèlf handelen!”

En zélfs wanneer een grote agitatie, als de 1 Mei-beweging of een grote werkstaking op touw mocht worden gezet door twintig, dertig of méér organisaties, zodat twee, drie of meer mannen als commissie het werk voor duizenden moeten doen, dan gaan nog de medewerkende organisaties, steeds meer verlangen, zelf zulke commissies aan te wijzen. Men weigert anders medewerking. Daar komt bij, dat de ondervinding de ernst van het leven leert kennen — in de maatschappij in het algemeen en ook in de onmiddellijke strijd van de arbeiders.

Geen enkele werkman of hij móet inzien in onze dagen, dat men niet “spontaan” een spoorweglijn of een trambaan kan aanleggen of een metaalfabriek gronden. Geen enkele werkman, die niet inziet, dat als te 6 uur in de morgen een trein zal vertrekken van Amsterdam of Groningen of Middelburg, machinist en stoker behoorlijk vóór dien tijd moeten tegenwoordig zijn en dat met een paar woorden tegen “het gezag” aan dat moeten niets is te veranderen. Dat is natuurdwang. zoo goed ais dat wij moeten eten of drinken, omdat ook de maatschappij een natuurproduct is, zoo goed als ons lichaam. Wat thans door de arbeidersorganisaties wordt geëist is zoveel mogelijk vrijheid, als verenigbaar is met een productie, waarin de organisaties zelf regelend optreden. Meer kàn niet en màg niet worden verlangd en ook bij de leiding van de minste fabriek zal organisatie en scherp toezicht noodzakelijk blijven.

Wij kunnen zeker respect hebben voor ieder, die ons daartegen verklaart: Ik, individu A of B, wens mij ook in de toekomst aan zulk een organisatie, of aan zulk een scherp toezicht niet te onderwerpen — ook niet, als de arbeiders zelf dit toezicht uitoefenen. Ik wil liever als artiest: schilder, tekenaar, als letterkundige of als kleinproducent buiten de organisaties staan. En als nu individu A of B in de toekomst de organisaties maar niet tussen de benen loop, dan hebben wij elkaar niets te verwijten.

Onder de tegenwoordige omstandigheden echter lopen vele individualisten de organisaties al reeds wel degelijk tussen de benen en treden ze desorganiserend op. Artiesten, journalisten, personen die zelf onafhankelijk zijn, doordat ze misschien over enig kapitaal beschikken, vormen in de verschillende landen van Europa een artiesten-anarchisme of een artiesten-revolutionairisme, tegenover het organiserend arbeiders-anarchisme, of arbeiders-revolutionairisme.

De arbeider onzer dagen echter, die individualist zou willen wezen en niet zou inzien, dat de duizenden en miljoenen eeuw aan eeuw zijn vertrapt en onderdrukt gehouden. Juist, ómdat ze niet wisten, zich te organiseren, zulk een arbeider zou wel een onnozele hals moeten zijn!

De arbeider kan het met de ogen zien en met.de handen tasten, niet alleen dat in de toekomst organisatie zal nodig zijn bij de productie, maar ook, dat in de tegenwoordige strijd tegen de patroons geen vruchtbare beweging mogelijk is zonder organisatie, - organisatie, niet slechts in elke werkplaats, maar ook in de verschillende vakken gemeentelijk, gewestelijk, landelijk en zelfs internationaal. Trachten die organisatie zoo vrijheidlievend mogelijk te houden zoo weinig macht mogelijk aan de bestuursleden verlenend, enz. is alles wat wij kunnen.

Hoe zou het echter mogelijk wezen, een algemene werkstaking door te voeren en niet in één grote warboel te doen verkeren, als we ons niet te voren gewestelijk, nationaal en zelfs internationaal in Federatie hebben aaneengesloten?

En daarom moest er wel kentering komen! Een onzer propagandisten kreeg in Nederland eenmaal in discussie te horen: “Maar… het anarchisme is immers een overwonnen standpunt!” Ik weet niet juist, wat het antwoord is geweest op deze bemerking. Naar mijn oordeel had het echter kunnen luiden: “Dat is het geweest mijn waarde. Het anarchisme, dat meende met woorden als “tegen het gezag’’, of “spontaan” ook maar één van de moeilijkheden te hebben opgelost van het leven in maatschappij, dàt anarchisme is thans een overwonnen standpunt. Maar het anarchisme is in jongeren en krachtiger vorm teruggekomen, en als libertair Communisme, voorstander van organisatie en federatie, betwist het thans duim voor duim de grond aan de centraliserende sociaaldemocratie in de arbeidersbeweging. En in de vakbeweging, èn ook daarbuiten in de revolutionaire groepen!”

Zowel in Nederland, als in het buitenland, zie ik in deze richting steeds meer helderheid komen, helderheid naar rechts — maar ook naar links.

Een van mijn vrienden, die als student veel anarchistische propaganda maakte en nog steeds vrijheidlievende denkbeelden koestert, hoezeer hij zich thans met beroepsarbeid bezig houdt, hield voor een paar maanden een lezing in de Université Populaire (Volksuniversiteit) van de wijk Belleville te Parijs. Deze Volksuniversiteit staat onder invloed vooral van de revolutionaire “anarchistisch” zich noemende vakverenigingsmannen van de wijk. Mijn vriend, verhaalde mij, hoe hij, doelende op de ouderwetse opvatting van het anarchisme had gesproken, over de moeilijkheden van de organisatie van de productie, meenende vooral personen vóór zich te hebben, die zich van die moeilijkheden geen voldoende rekening geven. “Ik had X, (een anarchistisch propagandist, de naam doet er niet toe) tot voorbeeld genomen, zoo vertelde hij me. “Maar ik stond verbaasd over de discussie. De één na de ander kwam mij verzekeren, van het type-anarchisme, door X. vertegenwoordigd, niet gediend te zijn.”

“Wij zijn geen anarchisten als die X!” zei de één. “C'est un anarchiste pour rire!”[8] riep een tweede. “C’est un raseur!”[9] meende een derde. Een vierde verklaarde: “Wij moderne anarchisten in de vakbeweging, wij aanvaarden de moeilijkheden van het leven. Maar wij geloven, dat de arbeidersverenigingen zelve zich steeds meer met de productie zullen moeten gaan bemoeien en de macht aan de patroons gaan betwisten. Wij zijn ook op dat punt voorstanders van directe actie.” …

En zoo kwam ik met mijn vriend over de directe actie te spreken en over de ontwikkeling die het anarchisme heeft doorgemaakt sinds de dagen toen men met het praten tegen “het gezag” en vóór de “spontaniteit” meende heel wat moeilijkheden te hebben opgelost.

* * *

Wij hebben hier de vakbeweging meer in ’t bijzonder gekozen tot illustratie van hetgeen voor de arbeidersklasse de directe actie het zeIf-handelen betekent, als methode van propaganda en strijd. De reden is in de eerste plaats, dat juist in de vakbeweging de eigenlijke strijd tegen de patroons wordt gestreden, en dat verder ook dáár, waar de wetgevers zich mengen in de regeling van de arbeidstoestanden, het in ’t bijzonder met de vakbeweging is, dat ze in botsing, of ten minste in samentreffen komen.

En de wetgevers weten reeds zeer goed de directe actie van de vakorganisaties op waarde te schatten.

Toen in de Franse Kamer ter sprake kwamen de bloedige botsingen aan de Parijse arbeidsbeurs op 29 oktober werd deze actie van de werklieden op de volgende wijze toegelicht en verdedigd door de onafhankelijken socialist Marcel Sembat, — een afgevaardigde die in het Franse Parlement ongeveer de plaats inneemt, welke in de Nederlandse Kamer zolang reeds wordt ingenomen door G. L v. d. Zwaag:

“Men heeft bij verschillende gelegenheden getracht, zoo heeft hij gezegd, de tegenzin van de politieke mannen op te wekken tegen de Arbeidsbeurs! Men heeft zelfs getracht, hen (de vaklui) te vervolgen voor de rechtbank onder deze nieuwe aanklacht: “… Schuldig, de directe actie te hebben voorgestaan.” Nog kort geleden hebben politiecommissarissen en rechters gezegd tot jonge lieden, die waren gearresteerd: “Ge hebt de directe actie horen prediken aan de Arbeidsbeurs, is het niet? De directe actie dat wil zeggen, ruiten stukslaan, brand stichten, stenen door de winkelglazen gooien?”

“De vakverenigingsmannen stonden verstomd, toen ze van die opmerkingen kennis kregen. Ze antwoordden: “De directe actie? Maar dat wil eenvoudig zeggen, de werklieden groeperen in vakverenigingen en in arbeidersfederaties, om zoo in plaats van alles te verwachten van de Staat, van de Kamer, in plaats van eeuwig de pet op te houden aan het Parlement, opdat dit er verachtelijk zo nu en dan een stuiver in werpen, — er toe komen, dat de arbeiders zich verenigen, het samen eens worden.”

Onderling verdrag van de werklieden, directe werking op het Patronaat, druk ook op de wetgever, om hem te noodzaken, wanneer zijn tussenkomst noodzakelijk is, zich met de arbeiders in te laten, dat is hun idee…

“Wij weten — zoo voegden zij er nog kortelings aan toe tegenover de rechter van instructie — dat de zeden de wet voorafgaan, en wij wensen zeden te doen ontstaan vooraf, opdat de wet gemakkelijker toegepast zou kunnen worden, als ze ons gegeven wordt, of dat men genoodzaakt zij, ze aan te nemen, wanneer men ons te lang laat wachten!” Want zij wensen ook — zij verbergen het ons niet — somwijlen de wetgever de duimschroeven aan te zetten.

“Hebben wij er nooit eens behoefte aan, wij wetgevers, dat men ons de duimschroeven aanzet? Houden wij ons wel altijd uit vrije opwelling met kwalen en misstanden bezig? Is het niet nuttig, dat degenen, welke te lijden hebben onder die kwalen, of door die misstanden geschaad worden, protesteren en agiteren, om de aandacht op zich te vestigen, en zelfs het geneesmiddel, de hervorming, ons opdringen, wanneer die noodzakelijk geworden is.

“Zie daar, mijnheren, waarom men verkeerd zou doen, te trachten, u ongunstig te stemmen tegen die mannen, welke de directe actie prediken! Als ze soms mochten trachten, zoveel mogelijk te handelen met voorbij gaan van de afgevaardigden, ziet er hen niet boos op aan.

“Daar zijn zoveel lieden, die u niet genoeg voorbijgaan, dat u er voldaan over moogt wezen, werklieden te zien, die trachten, hun klasse te groeperen in vakvereniging, in economische organisaties, en zoveel mogelijk hun werk zelf te doen.”

Zóó is het! Tegenover de wetgevers had in dit college van wettenmakers, de directe actie niet beter kunnen worden gehuldigd.

De directe actie is de openbaring van de wil van de burgers rechtstreeks, zonder onmiddellijk steunen op de tussenkomst van derden, — de openbaring van de gevoelens van mensen en verenigingen van mensen, die weten, wat ze willen en willen, wat ze weten.

Daarom ook ligt het voor de hand, dat — al namen wij in het bijzonder de vakbeweging als toonbeeld van wat de directe actie beduidt — deze zich toch niet alleen dáár behoeft te openbaren, maar in nog zovele uitingen van het sociale leven meer, overal, waar zelfbewuste burgers hun belangen verdedigen. In onze revolutionaire groepen is de directe actie bij uitnemendheid de actie.

De directe actie, —ze uit zich onder eiken vorm van propaganda, waar wij tot onmiddellijke manifestatie van onzen wil overgaan.

Ze openbaart zich zowel bij de straatbetogingen in de onmiddellijke steun, dien wij elkaar reiken bij deze propaganda, als in de fabrieken bij de directe verdediging van de eigen belangen door de onmiddellijk betrokken arbeiders. Ze kan zich straks vertonen.in de dienstweigering van de soldaten, en onder honderd andere vormen meer.

Onder een geheel speciale vorm doet ze zich in de socialen strijd onzer dagen voor in de gedaante van de werkstakingen en de algemene werkstaking, die steeds meer op de voorgrond wordt geplaatst als het geduchte strijdwapen van het internationale proletariaat, ze is niet anders dan een vorm van directe actie, van zelfstandig handelen door de gehele bevolking of door gehele lagen van de bevolking van een bepaalden landstreek.

De directe actie kan zich kenmerken door een zeer vreedzaam en vredelievend karakter; ze kan ook wezen streng en gewelddadig.

Het is in de directe actie, dat zich het best het rijpende zelfbewustzijn en de ontwakende wil, de kiemen van de onafhankelijkheidszin uitdrukt van het individu zij het directe actie als alleenstaand individu of — waar het de behartiging van een gemeenschappelijke zaak betreft — directe actie in gemeenschap.

Werklieden, rekent op u zelf! Ontwikkelt u zelf; tracht in de fabrieken door de macht uwer organisaties steeds meer de gang van zaken te beheersen; bemoeit u met élk vraagstuk in het openbare leven ; bestrijd al wat u hindert. Maar… houdt zelf het heft in handen! En rekent vooral op dit onvermijdelijk feit, dat — juist terwijl op aarde de macht regeert — u in de toekomst tegenover het brutale geweld van de regeerders, tegenover politie justitie en leger, een andere macht moet kunnen stellen: uwe hoge geestelijke ontwikkeling — ook de ontwikkeling van uwen wil — en de directe druk van uw organisaties!

Voetnoten