In de maand september van het jaar 1870 konden de - bewoners van Harlingen op verschillende plaatsen in de stad grote, op rood papier gedrukte biljetten aantreffen, welke niet alleen door kleur en formaat, maar bovendien door een opgeplakt wit kruis aan het hoofd, de aandacht trokken.
Deze biljetten gaven ‘t volgende te lezen:
Medeburgers,
Overtuigd van veler instemming roept de ondergetekende ook in naam van anderen u op hier ter stede te stichten een Vredesbond.
De samenkomst hiertoe zal plaats hebben op Donderdag 29 september, des avonds ten 8 ure in de Doopsgezinde kerk. In die vergadering zal:
worden voorgesteld om een adres aan te bieden aan Z.M. den Koning, waarin wordt verzocht het recht om oorlog te verklaren, over te geven in handen der volksvertegenwoordiging; de nodige maatregelen worden genomen om een vredesbond te stichten.F. DOMELA NIEUWENHUIS
Hier hebben we te doen met het eerste openbare optreden van D. Nieuwenhuis buiten de kerk en stellig zal hij zelf toen niet hebben vermoed, hoe menigmaal hij nog in vergaderingen zou spreken en hoe duizenden zouden komen luisteren naar het evangelie der ontevredenheid, hetwelk hij verkondigen ging.
Dit eerste optreden is geschied onder de invloed van de gebeurtenissen, welke toen ter tijd Europa in spanning hielden. Het was de tijd van de Fransch-Duitse oorlog. Wat bracht D. N. er toe om deze vergadering bijeen te roepen? Op deze vraag zal wel geen ander antwoord kunnen worden gegeven dan dit: zijn waarachtig medelijden met allen, die door de oorlog werden geteisterd. Hier komt tot uiting dat diep gevoel van solidariteit, die sterke liefde voor de mensheid, welke heel ‘t leven van D. N. hoe langer hoe meer zou gaan beheersen.
Ontroerd door de oorlogsellende, verontwaardigd daarbij over de onverantwoordelijkheid en de harteloosheid van hen, die de oorlog bewerkten, kon hij niet rustig blijven, besefte hij iets te moeten doen en hij richt zich tot zijn medeburgers, hopend bij hen dezelfde gevoelens en dezelfde verlangens die zo krachtig in hem leefden, te wekken. De vredesbond, waarop gedoeld werd op ‘t aanplakbiljet, werd inderdaad opgericht. In een brochure “De Vredesbond” werd nader doel en streven toegelicht.
Nog is het niet de geest van het antimilitairisme, welke uit deze brochure ons tegenwaait, evenmin als uit een artikel dat hij weldra schrijft in het tijdschrift “Onze Tijd” (jaargang 1872) en waarin hij, de jonge dominee, het aandurft om een man van betekenis en autoriteit als professor Buys aan te vallen.
In dit artikel is D. N. de verdediger van het Zwitserse stelsel van een volksleger en bepleit hij bezuiniging op de uitgaven voor oorlogsdoeleinden en afschaffing der gezanten aan de buitenlandse hoven. Wat het meest treft en wat stellig in de tijd, waarin het verscheen, in vele kringen heftige verontwaardiging zal hebben gewekt is wel dat hij waagde te bepleiten de onafhankelijkheidsverklaring van onze koloniën! Natuurlijk wordt in dit artikel nogmaals aangedrongen op grondwetsherziening om het recht van oorlogsverklaring aan de volksvertegenwoordiging te brengen.
Neen, antimilitairist is D.N. hier nog lang niet. Hij is hier pacifist, maar… een dappere! En menig pacifist, uit die dagen zal hem hartgrondig hebben verketterd.
Een man als D.N. echter, die altijd heeft gezocht naar de oorzaken der verschijnselen, kon niet lang op dit standpunt blijven staan en niemand zal er zich over verbazen hem van pacifisme tot antimilitairisme te zien komen. Toch treedt hij eerst geruimen tijd later als overtuigd antimilitairist op. Zijn aandacht richt zich weldra meer op de algemene ellende dan op de bijzondere oorlogsellende. Het is de nood des volks, de ontbering der arbeidende klasse, welke hem voortdurend pijnt en dwingt tot nadenken over het wezen, de inrichting der maatschappij. De vraag naar de opheffing van die nood houdt hem onafgebroken bezig, laat hem niet met rust. Hij gaat zich verdiepen, in de geschriften der grote sociale hervormers; hij wordt socialist.
Zijn strijd voor de vredesidee eindigt met zijn aanval op prof. Buys. Alle kracht en toewijding wordt nu geschonken aan de propaganda voor de beginselen van het socialisme. Het ligt voor de hand dat bij deze propaganda ook ‘t militairisme niet ongenoemd bleef en menige veer moest laten, maar wij bespeuren toch niet, dat hij doordrongen is van de noodzakelijkheid om naast de strijd vóór het socialisme ook te voeren de strijd tégen het militairisme.
Dit blijkt eerst duidelijk in het jaar 1891, wanneer te Brussel het tweede internationale socialistische congres wordt gehouden.
Daar was hij het, die tegenover een resolutie van Liebknecht en Vaillant een andere verdedigde, ingediend namens de Hollandse afgevaardigden:
Zij was deze:
Overwegende dat de nationale geschilpunten nooit in het belang zijn van het proletariaat, maar in dat zijner onderdrukkers;
overwegende, dat alle moderne oorlogen, uitsluitend veroorzaakt door de kapitalistische klasse in haar belang, een middel zijn in haar handen om de kracht der revolutionnaire beweging te breken en de heerschappij der bourgeoisie te bevestigen door de voortzetting der meest schaamteloze uitbuiting;
overwegende dat geen regering als verontschuldiging kan aanvoeren geprovoceerd te, zijn omdat de oorlog het resultaat is van de internationale wil van het kapitalisme, besluit het Internationaal Socialistisch Arbeiderscongres van Brussel dat de socialisten van alle landen de oorlogsverklaring zullen beantwoorden met een beroep op het volk, ten einde de algemene werkstaking te proclameren.
Deze resolutie werd verworpen; slechts Frankrijk en Engeland stonden aan de zijde van de Hollandse afgevaardigden. Maar de idee was uitgesproken en zij zou haar weg hoe langer hoe meer vinden onder de massa. Hoe beslist D.N. nu het standpunt van het anti-militairisme inneemt, blijkt, duidelijker nog dan uit deze resolutie, uit wat hij schrijft in datzelfde jaar in het tijdschrift “La Question Sociale”, waar hij optreedt als de verdediger der militaire dienstweigering en waar wij de volgende woorden kunnen lezen:
Ziehier waartussen de socialisten te kiezen hebben: óf zij volgen het voorbeeld van de Polsbroeken[1] waarover wij aanstonds nog zullen spreken, en in dat geval kan men ze tot gevangenen maken, en hen zelfs doden: of ze gaan in de oorlog en worden met mathematische zekerheid gedood.[2] De dood is het lot van de socialist wanneer hij gehoorzaamt, en in geval hij weigert, heeft hij de kans aan de dood te ontkomen.
En aan het einde van. dit artikel uit hij zich aldus:
“Wanneer de regeringen de oorlog verklaren, is dat een revolutionaire daad, en wij, socialisten, wij hebben het recht, zelfs de plicht zulks te beantwoorden met de revolutie.
Wanneer men aangevallen wordt, heeft men het recht zich te verdedigen. En inderdaad! de oorlog is een aanval op de menselijkheid en wij verdedigen de menselijkheid tegen de kanonnen en de geweren van onze onderdrukkers.”
Hier zien we voor ons den onverzoenlijken bestrijder van het kapitalisme, die geen enkel middel ongebruikt wil laten om zijn doodsvijand te vernietigen en het verwondert ons niet dat, hij in Augustus 1892 aan het slot van een artikel “Le Droit á la résistance” deze woorden neerschrijft: “De l’audace, encore de l’audace, et toujours de l’audace, et le triomphe nous appartient”.
En dat D. N. van stoutmoedigheid mocht spreken ook in de strijd tegen het militairisme, dat hij volhardde, bleek spoedig weder op het internationaal congres, dat te Zürich werd gehouden. Ook hier komt het militaire vraagstuk aan de orde. Van Hollandse zijde wordt het volgende voorstel ingediend en door D, N, verdedigd:
“Het congres besluit de internationale arbeiderspartij op te vorderen zich gereed te houden, om een oorlogsverklaring van de kant der regering onmiddellijk te beantwoorden met de algemene werkstaking, overal waar de arbeiders enige invloed kunnen uitoefenen op de oorlog en in de betreffende landen met de militaire dienstweigering,”
Evenals in 1891 te Brussel wordt ook nu te Zürich het voorstel verworpen, alhoewel het een weinig meer aanhang vermag te verwerven.
Deze verwerping ontmoedigt D. N. evenwel niet. Overtuigd van het juiste zijner zienswijze, zal hij desnoods geheel alleen, als eenzaam strijder, daarvoor blijven ijveren.
En ook na het Züricher congres -gaat hij onvervaard door, energiek kampend tegen oorlog en militairisme en, naarmate hij meer bewust de weg van het anarchisme opgaat en dus grotere waarde gaat toeschrijven aan de betekenis van de enkeling, naar die mate zien wij hem ook krachtiger optreden tegen het wezen van het militairisme en de nadruk leggen op de tucht en de discipline, welke alle zelfstandigheid en karakter in de mens doden. Hij, die zovelen zag verloren gaan in de beweging, die opmerkte hoe karakterbedervend de politiek was, moest wel oog hebben voor de gevaren van het militaire stelsel en begrijpen dat niet alleen de oorlog, maar bovenal ook het militairisme moest worden bestreden. En hij waarschuwt b.v. ernstig tegen het doordringen van de geest van het militairisme speciaal bij de jeugd. (Zie zijn: Oorlog aan de oorlog, 1901).
Zeer goed begreep D. N. dat de bestrijding van het militairisme internationaal moest wezen en krachtig moest worden ter hand genomen; daarom vatte hij het plan op - tot het houden van een internationaal congres te Amsterdam in 1904.
Nog herinner ik mij levendig dit congres, waaraan ik het genoegen had deel te nemen en waar een bijzonder kameraadschappelijke geest heerste. Als practisch resultaat van dit congres mag genoemd worden de oprichting der Internationale anti-militairistische vereniging. Het was D. N., die het internationaal secretariaat aanvaardde, niet terugschrikkend voor het werk, dat daaruit kon voortvloeien.
Maar de werkkracht van dezen man is inderdaad verbazingwekkend.. Zijne belezenheid grenst aan het ongelofelijke en omdat hij beschikt over een reusachtig geheugen kan hij daarvan steeds onmiddellijk partij trekken.
Wanneer - om een voorbeeld te noemen - de eerste grote vredesconferentie, na de oproep van den Russischen czaar, wordt gehouden, verschijnt al heel spoedig zijn boek “Vredesstemmen” waarin hij de meningen van bekende personen, die voor de vredesidee hebben geijverd, wereldkundig maakt.
En ik kan gerust zeggen dat allen, die propaganda maken voor het anti-militairisme, in grote mate profiteren van zijn arbeid.
Niet onvermeld mag hier blijven dat, waar D. N. op de socialistische congressen met zijn anti-militairistische voorstellen weinig succes had, hij in 1905 op het vrijdenkerscongres te Parijs met grote meerderheid het door hem ingediende voorstel zag aangenomen.
Dit voorstel luidde aldus:
“Het vrijdenkerscongres te Parijs in September 1905, overwegende dat de vrije gedachte en het militairisme een onoplosbare tegenstelling vormen, daar de Vrije Gedachte strijdt met de argumenten der rede en het militairisme met de wapenen van het brutaal geweld,
overwegende dat men alleen de gevolgen kan bestrijden door het opheffen der oorzaken,
verklaart dat noch de verbeteringen in het leger, noch de vermindering der legers, noch de gewapende natie (het volksleger) het resultaat kunnen verschaffen dat men nastreeft, maar alleen de formule:
Geen man en geen cent aan het Militairisme
de wortel van het kwaad aantast,
proklameert deze formule als de uitdrukking der menselijke rede en keurt elke agitatie in die zin goed.”
Korte tijd hierna verschijnt zijn “Projet de propagande anti-militariste” 1907. Ook hierin vinden we den echten Nieuwenhuis terug, den man, die wijst op de noodzakelijkheid van de daad[3] de boycot, de staking, de weigering. Droef-welsprekend zijn de cijfers, welke hij hier opgeeft; cijfers, die aantonen de geweldige vermeerdering der oorlogsbudgetten in de grote staten, over een tijdvak van tien jaar gevend een totaalstijging van 2,595,748,446 francs! De betreffende staten zijn: Italië, Oostenr.-Hongarije, Frankrijk, Japan, Rusland, Duitsland, Groot-Brittannië en de Ver. Staten van N. Amerika.
Scherp als hij wezen kan, eindigt hij deze brochure als volgt:
Voici ce que le tsar de Russie a dit dans son invitation à une conférence des puissances:
La conférence estime, que la limitation des charges militaires qui pèsent actuellement sur le monde est grandement désirable pour 1’ accroissernent du bien-être matériel et moral de 1’humanité.
La conférence émet le vœu que les gouvernements, tenant compte des propositions faites dans la Conférence, mettent à 1’étude la possibilité d’une entente concernant la limitation des forces armées, de terre et de mer et des budgets de guerre.”
Et voilà le résultat des études!
Est-ce hypocrisie, oui ou non?
Een man als D. N. moest wel diep getroffen worden door het uitbreken van de grote Europese oorlog in 1914. En wel groot moest wezen zijn ergernis over de houding der socialisten in de verschillende landen. Waar bleef hun verzet? Waar was nu het revolutionair bewustzijn, bij de proletariërs? Na jarenlange revolutionaire propaganda was het proletariaat nog slechts een kudde, die gedwee zich liet drijven naar de slachtplaats. De proletariaten der verschillende landen elkaar uitmoordend ter meerdere ere van kapitalisme en imperialisme, ziedaar de treurige apotheose van de jaren 1914, ‘15, ‘16.
Wat moet er wel zijn omgegaan in ‘t hoofd van den grijzen strijder voor de bevrijding der arbeidende klasse, die altoos de arbeiders er op had gewezen, dat zij hunne vijanden niet hadden te zoeken over de grenzen, maar in ‘t eigen land? ….
Als ik ooit met eerbied heb opgezien tot D. N., dan is ‘t geweest in de laatste twee jaren.
Hoe grievend voor hem ook de teleurstelling moge zijn geweest over het feit, dat de volkeren van Europa de ramp van deze gruweloorlog zonder enige poging tot verzet over zich hebben laten komen, verlamd is hij er niet door geworden. Waar met name in ons land de antimilitairistische propaganda te intensiever is geworden onder de invloed des oorlogs, daar is D. N. weer een der mannen geweest, die zich niet onbetuigd hebben gelaten. In zijn orgaan “De Vrije Socialist” verschenen hoofdartikelen van antimilitairistische strekking, die uitmuntten door scherpe analyse en suggestieve kracht. Daarnaast gaf hij verschillende vlugschriften o.a. ook over oorlog en opvoeding. Op talloze vergaderingen voert hij nog steeds het woord en ieder, die naar hem luistert, zal moeten getuigen: “de ouwe” is nog niet oud.
Lichamelijk moge deze onvermoeide strijder de kentekenen vertonen van de leeftijd, die hij heeft bereikt, geestelijk is hij nog de stoere werker voor de overtuiging, voor de beginselen, die één zijn geworden met zijn ganse persoonlijkheid.
De grote Europese oorlog heeft bij tallozen verderfelijke invloed gehad; het nationalisme is aangewakkerd, de internationale gevoelens zijn verflauwd, het vertrouwen op de brute kracht is groter geworden, de militairistische neigingen zijn versterkt.
Domela Nieuwenhuis is zich zelf gebleven. De Europese waanzin heeft hem niet aangetast. Rustig en waardig staat hij daar nog steeds met zijn onwrikbare overtuiging en zijn rotsvast geloof in mens en mensheid en hij spreekt: “De zede zal zegevieren.” (Het vredesboekje uitgave 1914, pag. 70).
Waarlijk iemand moet een buitengewoon sterk geloof hebben in zijne beginselen om dit te kunnen zeggen in een tijd, waarin het geweld heerst en aan het kanon het laatste woord is.
Nieuwe Niedorp, Aug. 1916.