Door Alexander Schapiro
De reeks der korte artikelen, die hier volgt, werd speciaal geschreven voor het Spaanse syndicalistische dagblad te Barcelona, de Solidaridad Obrera, in verband met het feit, dat een der voornaamste vraagstukken der CNT de praktische voorbereiding tot overname van het economische leven was. De artikelen staan in onmiddellijk verband met het plan tot voorbereiding van de socialen wederopbouw na de revolutie, aangenomen op het plenum van de CNT, dat in december 1931 te Madrid plaats vond, en de daar genomen besluiten betreffende het praktische werk.
Na het verschijnen van het derde artikel werd het dagblad in Barcelona voor twee maanden verboden; een daaropvolgende ernstige ziekte van de vertaler van vier maanden maakte een voortzetting der serie onmogelijk. Ofschoon met het oog op Spanje geschreven, kunnen deze artikelen zonder twijfel ook van betekenis zijn als leidraad voor een algemene discussie over deze kwestie van de economische reconstructie.
Wanneer een land besluit definitief te breken met een politiek regiem, waaraan het eeuwenlang verbonden is geweest, staat het volk er vanzelfsprekend op, dat elk nieuw sociaal systeem, dat het oude vervangen moet, opgebouwd zal worden op grondslagen, die principieel verschillen van die, welke tot dusver hun leven beheerst hebben.
De revoluties uit het verleden hebben ons geleerd, dat in ieder afzonderlijk geval deze grondslagen inderdaad verschilden van die van voor de revolutie. Niettemin hebben in al die gevallen zich slechts de vormen van regering en zekere methodes van administratie gewijzigd, zonder de fundamenten zélf van het eeuwen oude maatschappelijke systeem te raken. De staat bleef het model van sociale organisatie en de uitbuiting de enige vorm van de betrekking tussen productie en consumptie.
Of het nu de grote Franse revolutie was van 1789, die de feodale staat verving door de democratische staat en de kapitalistische onderneming, of de grote Russische revolutie van 1917, die de autocratische staat verving door de bureaucratische en de kapitalistische exploitatie door de staats-exploitatie (de staat is immers de enige werkgever geworden), niets was veranderd voor de arbeider, voor de werker in het algemeen, voor degenen die produceren.
De Spaanse revolutie van 1931 is geen uitzondering. In de grond van de zaak kan deze revolutie zelfs geen aanspraak maken op dien naam. Het was een staatsgreep, die het politieke leven van het land omvormde van een autocratische in een democratische staat, maar die, zonder de minste radicale verandering, de kapitalistische uitbuiting van het werkende volk liet voortbestaan.
Deze „revolutie*' van 14 April 1931 heeft dus noch de hoogte bereikt van de revolutie van 1789, noch de diepte van die van 1917, terwijl zelfs die revoluties het streven van het volk in zijn geheel en van het stad- en landproletariaat in het bijzonder, slechts ten dele en zeer onvolkomen hadden verwezenlijkt.
De Spaanse revolutie is dus nog in het verschiet. En men kan derhalve nu reeds deze allereerste vraag stellen: Wat moeten de richtlijnen zijn van zoo een revolutie?
Voor iemand die zich de moeite geeft over deze vraag na te denken, kan geen twijfel bestaan dat, om de resultaten van die revolutie voor de werkers doeltreffend te maken, men het gehele zwaartepunt der noodzakelijke toekomstige veranderingen juist moet verplaatsen naar die twee fundamentele beginselen, die tot dusver intact gelaten zijn door alle revoluties van het verleden: de staat als politieke instelling van het maatschappelijk leven en het kapitalisme als economische instelling van het maatschappelijk leven.
De grondbeginselen van een sociale reconstructie, die dieper gaat dan die welke tot nu toe zijn verwezenlijkt, moeten dus zijn: vernietiging van de staat en vernietiging van het kapitalisme.
De politieke partijen, van welke kleur ook — en dat is een conditio sine qua non van hun bestaan — kunnen zich het probleem van de sociale reconstructie niet anders voorstellen dan vanuit de gezichtshoek van de onvermijdelijkheid — zij het slechts voorlopig — van een apparaat, dat leidinggeeft en initiatief neemt tot maatregelen, die geschikt zijn om… de politieke partij in kwestie in haar macht te bevestigen. Daar de besturende en initiatief nemende staat niet kan bestaan zonder de economische organisatie van het land, is hij genoodzaakt ten opzichte van die organisatie dezelfde methodes toe te passen als waardoor hij zelf wordt beheerst. En zoo komt het dat onderdrukking en uitbuiting de onvermijdelijke grondslagen blijven van een maatschappij, die georganiseerd wordt door welke politieke partij ook. Wie zou dan daadwerkelijk die krachttoer kunnen verrichten om buiten iedere politieke partij en staat — dus uitbuiting — om, een maatschappij te organiseren, die werkelijk geen onderdrukkingsapparaat bezit, en zich politiek, economisch en sociaal ontwikkelt, zonder dat daar de uitbuiting van de mens door de mens of door de machine onder ’t beheer van een bepaalde groep mensen, bij te pas hoeft te komen?
Hierop is maar één antwoord; het dringt zich vanzelf op: zij, die onderdrukt worden, zij die uitgebuit worden; zij, die niet willen uitbuiten, noch onderdrukken. Dus — de werkers.
Maar om het werk van opbouw, dat bij uitstek een werk van organisatie is, te kunnen ondernemen, is een minimum van organisatorische geest onder die werkers vereist. Van dat minimum is niets, of zoo goed als niets te vinden in de toestand, waarin zich thans de vormeloze massa bevindt der arbeiders, die, ondanks alle onderdrukking en uitbuiting, die ze hebben moeten ondergaan en die ze nog steeds ondergaan, nóg niet de organische noodzaak hebben gevoeld om de handen ineen te slaan en zich te verenigen om kracht te winnen.
Die geest kan alleen gevonden worden in de boezem der arbeidersorganisaties, d.w.z. daar, waar de arbeider zich reeds bewust is geworden van de onontkoombare noodzaak de „stootbrigade” te formeren die, als het ogenblik gekomen is, de stoot kan geven die nodig is om het gebouw, dat op hem drukt en hem verstikt, omver te werpen.
Alleen omverwerpen?
Sinds tientallen jaren spreekt de arbeidersklasse en in de eerste plaats haar revolutionaire voorhoede helaas al over de vernietiging van het kapitalistische regiem, zonder te begrijpen, dat de vernietiging daarvan slechts mogelijk is, wanneer men zich duidelijk rekenschap geeft van de sociale vormen die dat regiem zullen moeten vervangen, en van de middelen en methodes, die geschikt zijn om die nieuwe vormen op te bouwen.
De Russische revolutie heeft de eerste slag toegebracht aan die, gelukkig hoe langer hoe meer overleefde, ideologie van de spontaan volbrachte revolutie, die aan de wereld, als aan de Joden in de woestijn, het hemelse manna zou brengen.
De arbeidersklasse, en dit keer ook haar revolutionaire voorhoede wier ondervinding der laatste jaren ontzaglijk is verrijkt, geeft er zich reeds rekenschap van, dat het niet zoo zeer de „geest van vernietiging is, die de opbouwende geest schept”, maar dat het integendeel: de opbouwende geest is, die de wil schept en de zedelijke noodzaak om te vernietigen. Men moet weten op te bouw en om te kunnen vernietigen. Laten wij ons dus bezig houden met de problemen der sociale reconstructie, opdat de vernietiging van het regiem van staat en kapitalisme zich op redelijke wijze voltrekt.
Zeker, de revolutie wordt niet gemaakt. Ze komt op momenten, dat men haar het minst verwacht. Men kan niet „den datum vaststellen” van een revolutie; een onverwacht samen stoten van een menigte factoren, die gisteren nog ongevaarlijk waren, veroorzaakt heden de vonk, die alles doet ontvlammen.
Wat nodig is, is dat wanneer de schok plaats vindt, de arbeiders in hun organisaties voor strijd en reconstructie — op het ogenblik in hun vak- verenigingen — reeds voorbereid zijn, althans zoveel mogelijk, om op te bouwen.
Hoe meer de arbeidersklasse en haar revolutionaire voorhoede — de vak- vereniging — is voorbereid, hoe meer het werk van wederopbouw na de ineenstorting van staat en kapitalisme wordt vergemakkelijkt.
De revolutionaire voorhoede mag — om voorhoede te blijven — één ding niet vergeten: dat zij het gist moet zijn van de beweging. Laten wij het aan de socialisten en alle mogelijk soort reformisten overlaten om de vrijheidlievende aspiraties en verlangens van het werkende volk in slaap te sussen. Laten wij het zuurdesem zijn dat het deeg doet rijzen; laten wij dag aan dag de arbeidersklasse eraan herinneren, dat zij zélf alleen haar leven kan organiseren, dat zij het zichzelf verschuldigd is zich te organiseren; dat zij het zichzelf, dat iedere arbeider het zichzelf verschuldigd is om van heden af aan de hand te leggen aan het werk van de voorbereiding van de meest geschikte vormen om het huidige regiem te vervangen. Laten wij als eersten ons daarmee bezighouden.
De hele wereld voelt op het ogenblik, ook al geeft ze er zich niet bewust rekenschap van, de onvermijdelijkheid der sociale reconstructie. Maar terwijl de verschillende bourgeoisieën en kapitalismen der wereld doorgaan hun bouwwerk van uitbuiting „op te bouwen” op de ruggen der werkers; terwijl de roze of rode autoritaire socialisten doorgaan de onbewuste kudde te leiden in de woestijn van een dor en onvruchtbaar parlementarisme, waar zij weldra de weerloze prooi wordt van haar ergste vijanden; ja, terwijl zelfs zekere anarchisten — nog verblind door een pseudo-revolutionaire, want: on-constructieve fraseologie van: in ieder geval barricades … en „dan zullen we wel zien” — uitsluitend denken aan wat tenslotte eerder een politieke staatsgreep is dan een sociale revolutie, is het aan de revolutionaire syndicalisten, de anarcho-syndicalisten, de beweging, die het libertaire, federalistische en anti-étatistische streven verbonden heeft met de revolutionaire tactiek van de klassenstrijd en van de organisatie, om, ondanks al de moeilijkheden van de tegenwoordige tijd, het dringend noodzakelijke werk van praktische voorbereiding te ondernemen, ten einde, als de gebeurtenissen ertoe leiden, de inbeslagname der sociale rijkdommen en haar exploitatie ten bate van de gehele mensheid te kunnen verwezenlijken.
Daar het probleem van een zegevierende revolutie onmiddellijk en praktisch gelegen is in de economische organisatie van de maatschappij, moeten we nagaan van welken kant wij de studie van de economische opbouw van een land in staat van revolutie, moeten beginnen.
Wij hebben gezegd dat het de economische organisatie is, waarvan het succes van een revolutie afhangt.
Inderdaad, wat is het onmiddellijke doel van een revolutie? Dat is, zoals van zelf spreekt, het peil van welstand van de arbeider te verhogen. „Welstand” in morele, materiële, lichamelijke, intellectuele zin, enz. Maar wat hebben we aan een hoger moreel of intellectueel peil, als de maag leeg is? Men moet dus eerst de maag vullen. Dat is, grof gesproken, de heilige plicht van iedere revolutie. Pas daarna krijgen al de andere plichten van een diepgaande sociale revolutie recht van spreken. De begeleidende factoren zijn dus direct afhankelijk van het materiële welzijn. Het is niet zonder reden, dat men zegt dat een half brood een revolutie kan doen slagen — of mislukken.
Maar laten we een psychologisch verschijnsel niet vergeten, dat iedere revolutie begeleidt, waarvan althans de eerste stap: het omverwerpen van het gehate regiem, is bereikt. De arbeiders lopen de straat op, het enthousiasme kent geen grenzen, men zingt, men schreeuwt, men houdt betogingen, men gaat naar de bijeenkomsten, die gehouden worden van de ochtend tot de avond en van de avond tot de morgen… om kort te gaan, er wordt niet gewerkt. Als de revolutie alleen maar deze stap heeft gedaan, — de politieke omvorming van het regiem — eindigt alles met „weer op orde te komen”, de fabriek blijft aan de kapitalist, de bodem aan de grondeigenaar, de arbeider keert terug naar zijn machine, de boer naar de ploeg.
Maar als inderdaad de revolutie de politieke grenzen overschrijdt en werkelijk sociaal wordt, dan zal ook dan de arbeider teruggaan naar de machine, maar er zal geen opzichter, patroon of directeur meer zijn om hem te zeggen wat hij te doen heeft. Hij zal het zelf moeten weten. Voordat immers de arbeider de gang van zaken van zijn fabriek of van zijn werkplaats weet en kent, is er heel wat kans op, dat de begonnen revolutie snel de kop in wordt gedrukt door hen, die van de fabriek op de hoogte zijn, door de patroons.
De arbeiders, die terugkomen op het werk in de fabriek, weten noch waar ze de grondstoffen vandaan moeten halen, noch welke bestellingen gedaan moeten worden, noch waar het geld te vinden is om het materiaal te kopen (vooral als dat materiaal moet komen uit een land, waar de revolutie nog niet is doorgevoerd). Zij zullen niet kunnen produceren. De industrieën zullen stil staan. Dat betekent hongersnood. Het is op dat moment dat de redder, — de dictator van morgen — zal komen, die brood zal beloven en die de revolutie zal aanwenden tot zijn eigen voordeel — persoonlijk of politiek, dat is niet van belang — en die het systeem van uitbuiting weer zal instellen.
Enige experimenten in Rusland om fabrieken in bezit te nemen zijn op een verschrikkelijk fiasco uitgelopen, daar de arbeiders niet de minste idee hadden van het beheer van een fabriek. En de totale mislukking van de bedrijfsbezetting in Italië heeft zeker het nodige bijgedragen tot de zegepraal van de dictatuur van Mussolini.
Het is dus nodig dat de arbeidersklasse het economische raderwerk dat de industriële machine doet lopen, kent. Niet alleen omdat de arbeider het in beweging zal moeten zetten om alles te produceren wat de bevolking nodig heeft, maar ook omdat men het gehele kapitalistische raderwerk zal moeten ombouwen, men zal één deel moeten verwijderen, een ander bewaren, een derde vervangen.
Samenvattend kunnen we zeggen:
- Om de economische instellingen in bezit te kunnen nemen, moet men op zijn minst de fundamentele methodes van administratie kennen.
- Om een industrie, een fabriek, een werkplaats, de een of andere onderneming te kunnen beheren, moet men die industrie, die fabriek, die onderneming kennen.
- Om te kennen moet men zich op de hoogte stellen.
- Om zich op de hoogte te stellen, dient men ieder radertje van het huidige economische leven te bestuderen, want alleen door ze te bestuderen zal men zich gemakkelijk van de te vermijden fouten en te verwerpen methodes rekenschap kunnen geven.
- Om met succes te studeren, moet men van onderaf aan beginnen, d.w.z. bij de kleinste economische eenheid.
Er zijn in de tegenwoordige maatschappij twee soorten van economische eenheid: de ene onder het beheer van particulier of staat, de ander onder dat van de arbeiders. Onder de laatste hebben we alleen de coöperatieve, en die is nog heel dikwijls gebaseerd op commerciële grondslagen, die er een soort gemengde instelling van maken, die in de grond kapitalistisch is en waarvan de winst verdeeld wordt tussen de deelhebbende individuen, die door hun toevallige maatschappelijke positie behoren tot de uitgebuite klasse.
Onder de economische eenheid van particulier of staat, noemen we de fabriek, de werkplaats, de werf, de drukkerij, de bank.
De economische eenheid van arbeiders kan dus in de huidige samenleving alleen bestaan, door zelf te werken volgens de methode van uitbuiting en ondernemerswinst.
Wij zullen derhalve de raderen bestuderen der kapitalistische economische eenheid, aangezien we daar de dag na een revolutie mee te maken zullen hebben. Of liever, wij zullen nagaan wat de arbeidersklasse moet bestuderen in de kapitalistische economische eenheid, ten einde het minimum kennis, dat noodzakelijk is om er niet als vreemde tegenover te staan, te verkrijgen. Maar daar vóór zou de arbeidersklasse er zich goed rekenschap van moeten geven, wat zij zelf als constructieve macht betekent. Met andere woorden, voor men begint met de balans van het economische leven van een land, moet men die van de economische organisaties der arbeidersklasse opmaken. Men moet de intrinsieke waarde van ieder vakverbond kennen. Men zal dan de macht — fysiek en moreel — kennen van het reeds georganiseerde arbeiders- en boerenleger, dat in staat is het werk van opbouw te ondernemen en, als avant-garde, de grote nog niet georganiseerde massa mee te slepen. Als dat voorbereidingswerk gereed is, zullen we weten waar we sterk en waar onze zwakke plaatsen zijn.
Men moet dus allereerst dit nodige werk van zelfstudie doen, zichzelf kennen, zich bewust maken van zijn eigen organische en organisatorische kracht.
Om de macht van de georganiseerde arbeidersklasse zuiver te kunnen vaststellen, moeten wij ten eerste in aanmerking nemen: dat wanneer wij spreken over vakverenigingen van arbeiders, wij onder arbeider verstaan, ieder, die loonarbeid verricht; of het handenarbeid (in de fabriek, aan de machine, aan de ploeg), intellectuele arbeid (technici, ingenieurs, journalisten) of semi-intellectuele arbeid (beambten) is.
Vervolgens, dat wij geen enkel onderscheid maken tussen vakverenigingen, welke ook hun ideologische richting moge zijn.
Het is buiten twijfel, dat de politieke en godsdienstige invloed, die op de in christelijke vakbonden georganiseerde arbeiders en de marxistische invloed, die op de in reformistische vakverenigingen georganiseerde arbeiders wordt uitgeoefend, onder de arbeiders tegenstellingen veroorzaakt, die noodlottig zijn voor de zegevierende ontwikkeling van een sociale revolutie.
Maar wij weten ook, dat ondanks deze opgedrongen ideeën en die slaafse opvoeding, het feit zelf van een revolutie, waarvan de schok een bevrijdend karakter draagt, deze, politiek aan kerk en staat geketende, massa — of een groot gedeelte ervan — aan de kant van de zegevierende revolutie zal werpen.
Wij hebben de grote Russische massa’s, die slaafs gehouden werden door de Orthodoxe kerk, de kerken zien verlaten om deel te nemen aan de revolutie. En wij hebben in Spanje de rijen van de CNT zienderogen zien groeien, ondanks monarchie, jezuïtisme en dictatuur.
Wij moeten dus, alvorens onze aandacht te wijden aan de methodes van economische reconstructie, vaststellen hoeveel vakverenigingen er over het gehele land verspreid zijn en daarbij uitgaan van de geografisch gegeven plaats als rekeneenheid: vaststellen hoeveel vakverenigingen daar zijn van iedere ideologische richting en tot welke industrie of beroep zij behoren. Wij zullen waarschijnlijk op de eerste moeilijkheid stoten, doordat we sommige vakverenigingen zullen ontmoeten, die volgens beroep, en andere, die volgens industrie georganiseerd zijn. Men zal er zich dan eerst recht rekenschap van kunnen geven, dat men op het terrein van de klassenstrijd tegenover een (kapitalistische) metaalindustrie bijv. die arbeiders uit allerlei verschillende vakken gebruikt — mecaniciens, timmerlieden enz. — onmogelijk een hele reeks van verenigingetjes van die verschillende vakken kan stellen, waarvan slechts een heel klein gedeelte der aanwezige krachten werkelijk werkzaam is in deze of gene fabriek, terwijl die fabriek zelf een integrerend deel van één enkele industrie uitmaakt. Men zal dan uit eigen aanschouwing zien van welk een enorm belang het is voor de arbeidersklasse, voor de revolutionaire beweging, om tegenover het industriële kapitalisme de krachten van het industriële syndicalisme te organiseren, — tegenover de metaalindustrie der ondernemers: de syndicalistische metaal-federatie.
Er zullen dus maatregelen genomen moeten worden, teneinde de bezetting van de bedrijven en van het economische raderwerk in het algemeen te vergemakkelijken, om zoo spoedig mogelijk de Vakbonden te reorganiseren in Industrie Federaties. Deze reorganisatie zal de eerste praktische stap zijn op de weg naar de economische reconstructie door de sociale revolutie, want zij zal de onafgebroken voortgang van de productie vergemakkelijken en vereenvoudigen.
Zoo opent de documentatie over de georganiseerde krachten ons het uitzicht op praktische mogelijkheden van onmiddellijke reorganisatie. Maar het is niet voldoende het aantal vakverenigingen te kennen, men moet ook het aantal van de georganiseerde arbeiders weten, de kaders zelf van het arbeidersleger. Hier ook moet men de cijfers bestuderen van elke vakvereniging, tot welke ideologische richting ze ook behoort.
En om ten slotte de studie te completeren zal men moeten weten hoeveel niet-georganiseerde arbeiders in iedere industrie, in ieder vak, in iedere fabriek werken.[1]
De burgerlijke en kapitalistische statistiek heeft zich niet al te zeer voor deze vraagstukken geïnteresseerd, behalve wanneer ze het totaal van arbeidskrachten moest weten dat het ondernemerdom nodig zou kunnen hebben. Voor ons anarcho-syndicalisten zijn deze statistieken onontbeerlijk: zij zullen ons onze kracht aantonen… en onze zwakheden. En zijn zwakheden kennen is de eerste schrede naar de organisatie zijner krachten.
Maar ons werk houdt daarmee niet op. Integendeel, het begint dan pas zich te ontwikkelen, dit keer systematisch in de breedte en in de diepte. Wij hadden gezegd, dat de industriële reorganisatie onze eerste etappe was in ons plan van sociale reconstructie in zijn revolutionaire periode. De tweede etappe komt uit de eerste voort: de organisatie der industriefederaties maakt dat de arbeiders veel meer vat hebben op de economische eenheid waarin ze werken — fabriek, werkplaats of werf. Het zal gemakkelijker voor hen zijn deze fabriek, die werf of werkplaats te controleren, wanneer ze niet meer verspreid zijn over verschillende ongelijksoortige vak- verenigingen, maar allen lid zijn van een industrie, die hen allen in gelijke mate belang inboezemt en bezighoudt.
Want het zal nooit overbodig zijn om steeds weer te herhalen: om een fabriek, een bakkerij of wat dan ook te kunnen beheren, moet men beginnen in een voor-revolutionaire, d.w.z. voorbereidende, periode deze fabriek enz. eerst te bestuderen, vervolgens te controleren.
Om de economische eenheid te bestuderen en te controleren, is het dus nodig dat de daarin werkende hoofd- en handarbeiders het orgaan van documentatie en controle scheppen.
Dat is de functie van de Fabrieksraad.[2]
Om reeds nu een begin te maken met de organisatie van deze tweede etappe van de wederopbouw is het noodzakelijk de rol van deze organismen in de voor-revolutionaire periode te omlijnen.
En in de allereerste plaats wat hun samenstelling betreft.
De fabrieksraad wordt gekozen door alle arbeiders van de fabriek zonder acht te slaan op de verschillende vakverenigingen waarbij ze zijn aangesloten. Alle arbeiders, .of ze georganiseerd zijn of niet, nemen deel aan de verkiezing van hun raad. En deze raad blijft geheel zelfstandig en onafhankelijk ten opzichte van welke organisatie dan ook buiten de fabriek.
Zonder twijfel: indien de meerderheid der arbeiders in de fabriek aangesloten is bijv. bij een reformistische vakvereniging dan zal dat tot uitdrukking komen in de verkiezing van de fabrieksraad en zal deze raad de aanwijzingen volgen van die vakvereniging. Maar om reeds dadelijk te beginnen met van iedere fabrieksraad een uitvoerend orgaan te maken van een vakvereniging — waarschijnlijk van die vakvereniging die het grootste aantal arbeiders in die fabriek bezit — dat is van het begin af aan tot wrijving en dikwijls tot politieke geschillen aanleiding geven, hetgeen slechts schadelijk kan zijn voor de ontwikkeling van de fundamentele functies van de raad: de documentatie en de controle over het raderwerk van de fabriek in kwestie.
In Sovjet-Rusland waar de fabrieksraden onmiddellijke organen zijn van de vakvereniging, wordt de controle over de fabriek een functie, die wordt uitgeoefend volgens de voorschriften van de vakvereniging, in plaats van dat de arbeiders zelf en op hun eigen initiatief deze functie vervullen.
In de meeste gevallen overigens is het merendeel der arbeiders van een fabriek in het geheel niet bij een vakvereniging aangesloten. Deze ongeorganiseerden, die wij in de invloedssfeer van onze georganiseerde beweging willen betrekken, moeten niet vanaf de eerste dag dat ze geroepen worden om een raad te benoemen van de fabriek waarin ze werken, de indruk hebben, dat de werkzaamheid van hun eigen raad onderworpen zou zijn aan een organisatie buiten die fabriek, waaraan ze geen deelhebben… maar waarmee zij tenslotte zullen instemmen, als hun vrijheid van handelen gelaten wordt en die organisatie door hen niet als een belemmering gevoeld kan worden.
De rol van de raden zal er, zoals we hebben gezegd, in de eerste plaats in bestaan zich te documenteren. Het zou natuurlijk belachelijk zijn deze raden in het leven te roepen met het idee binnen enkele weken aan de ondernemer te kunnen zeggen, dat men hem niet meer nodig heeft. De inbezitname van het economische raderwerk kan niet gedeeltelijk geschieden. Om afdoende te zijn, moet zij zich over een geheel land uitstrekken en kan alleen óf onmiddellijk voorafgaan aan, óf onmiddellijk volgen op een sociale revolutie in de gehele verstrekkende betekenis van dit woord.
Deze fabrieksraden, die vanaf het doorvoeren van een sociale revolutie een overheersende rol zullen spelen in het plaatselijk economisch beheer kunnen in de voor-revolutionaire periode slechts een voorbereidende functie verrichten, die niet verder kan gaan dan het beheer van de ondernemers te controleren.
Nu we deze rol hebben vastgesteld is het verder de plicht van de anarcho- syndicalistische organisatie om overal en in iedere economische productie- eenheid tot de samenstelling van deze raden aan te sporen.
Het is waar, men had beter gedaan tot het vormen dier raden op te wekken — wat bijv. Spanje betreft — reeds vanaf 15 April 1931, toen, door de verwarring die er heerste bij de ondernemers, deze niet in staat waren geweest aan de eisen der arbeiders het hoofd te bieden. De vorming der raden als onafhankelijke en revolutionaire organismen is moeilijker gemaakt door het wettig verklaren van de „medezeggenschap” der arbeiders. Niettemin moet het bestaan van deze wettige en natuurlijk ondoeltreffende arbeiderscontrole onze kameraden niet afhouden van het organiseren van fabrieksraden, wier wettig bestaan — op gevaar van met de wet in strijd te geraken — door de uitbreiding der onafhankelijke grondslagen harer functies gebruikt moet worden ten bate van een revolutionair doel.
Overigens zal door de omstandigheden, waarin het praktische revolutionaire voorbereidingswerk zich zal ontwikkelen, belangrijke invloed uitgeoefend worden op het functioneren der raden in de richting zoals wij dat wensen.
Van zoveel te meer belang is het voor ons om ook niet de minste gelegenheid voorbij te laten gaan om de grondslagen van het praktische werk te versterken en uit te breiden.
De kaders van dit werk beginnen zich reeds af te tekenen naarmate wij met onze studies vorderen. Wij hebben een idee van wat het arbeidersleger, verdeeld in georganiseerden van alle richtingen en ongeorganiseerden, betekent; van wat de vakverenigingen zijn en doen. Wij hebben de vak- verenigingen gereorganiseerd op industrieel plan en wij zijn begonnen de fabrieksraden in het leven te roepen.
Maar er moet werk gegeven worden aan de industriefederaties, die we vormen. Welke moeten hare functies zijn?
Het werk van de industriefederaties bestaat in de voor-revolutionaire periode daarin zich te documenteren en het werk der syndicaten van dezelfde industrie te coördineren, om er een helder en nauwkeurig begrip van te krijgen, hoe die industrie nationaal functioneert.
Een ketting van industriefederaties organiseren en degelijk grondvesten, betekent bijna de normale voortzetting verzekeren van het economische leven van een land na de revolutie op de nieuwe paden van een sociaal regime, dat op welstand en vrijheid gebaseerd is.
De reorganisatie der syndicaten met als basis de industrie en niet het vak (of het beroep) kan dus slechts als succesvol beëindigd beschouwd worden, als zij wordt aangevuld door de omvorming van nationale vakorganisaties in nationale industrie-federaties.
Het ontbreken van deze schakel in de systematische en van onder op gebouwde organisatie onzer revolutionaire krachten van economische reconstructie kan op het kritieke ogenblik noodlottig zijn voor diezelfde reconstructie, aangezien geen één ander bestaand organisme in staat zou zijn de herkomst en vooral de bestemming der grondstoffen te weten en de behoeften aan het een of ander industrieel (of agrarisch) product van het gehele land of van ieder afzonderlijk gewest aan te tonen.
Het belang van de industrie-federaties niet inzien, is in werkelijkheid de behoefte van het proletariaat niet kennen, het is de machine op achteruit willen zetten en terugkeren tot de tijd toen er geen spoorwegen waren, noch gas, noch elektriciteit: het is tenslotte ongewild de normale en snelle ontwikkeling van de sociale revolutie saboteren.
De industriefederatie — dat is in één woord de statisticus aan het hoofd van de revolutie. Geen enkele leidende functie bezittende, verschaft ze aan de producerende organen een overzicht over de juiste toestand van de betreffende industrie, haar activa en passiva, het peil van de productiviteit en de snelheid waarmee de op de markt gebrachte producten worden verbruikt.
Deze functie is een eerste voorwaarde voor het goed functioneren van de productie en voor de onderlinge regeling van de productie en de consumptie, welke van des te groter belang is, omdat het toenemen van de welstand der bevolking een vrij aanzienlijke vermeerdering van de consumptie met zich mee zal brengen, die een ogenblikkelijke tegenwaarde en een even grote verhoging van de productie zal vereisen.
Het is dus nodig, dat de militanten en de massa der georganiseerde arbeiders zich gewonnen verklaren voor het standpunt, dat de reorganisatie in industrie-federaties een onvermijdelijke en uiterst noodzakelijke etappe is bij onze methoden van economische reconstructie.
De eerste taak van de georganiseerde arbeidersklasse is dus samen te vatten in de volgende werkzaamheden:
1. De arbeiderskrachten van het land nagaan, door de telling a) van de feitelijke sterkte der arbeidersklasse, b) van de vakorganisaties.
2. De vakverenigingen reorganiseren in industrie-syndicaten.
3. Raden van fabrieken, werkplaatsen enz. in het leven roepen.
4. Industrie-federaties organiseren.
Maar gelijktijdig met deze reorganisatie der vakbeweging moet een ander niet minder belangrijk werk ondernomen worden — namelijk de waardebepaling van de nationale economische inrichting, van dat wat, heden bezit van particulieren, van de staat of van de ondernemers, eens het eigendom moet worden van de gehele gemeenschap. Hiermee zullen we ons direct in contact bevinden met het raderwerk van de productie.
Waar kan men deze aanwijzingen vinden? In de economische eenheid natuurlijk. Daar waar zich het geheel op baseert.
Het prototype van zoo een eenheid is de fabriek, de mijn.
In ieder land bestaat een productie statistiek, die onderverdeeld is in vervaardigde producten, ingevoerde producten en uitgevoerde producten. Deze statistiek zou ons dus de behoeften van de bevolking van een land kunnen geven, maar dat is niet het geval. Deze gegevens tonen ons slechts de feitelijke consumptie van de bevolking. Deze is altijd belangrijk beneden de werkelijke behoeften van de bevolking. Dat verschil tussen de werkelijke behoefte en de werkelijke consumptie is juist een overwegende factor bij de kapitalistische winst.
De „revolutionaire” statistiek moet als grondslag nemen niet zoo zeer de cijfers van de tegenwoordige productie (bekende gegevens, gewoonlijk gepubliceerd door de ministeries van handel), die beperkt en gecontroleerd wordt door de ondernemers, dan wel de verhouding tussen de feitelijke bestaande economische inrichting van een land — aan machines, werktuigen, motorkracht, grondstoffen, enz. — en de werkelijke behoeften van de consument. Het is overigens de bepaling van deze factor, waarin men naar alle waarschijnlijkheid de oplossing zal vinden van het vraagstuk van de werkloosheid. Want daar de werkloosheid een bij uitstek kapitalistisch product is, zal de rationele economische organisatie, waarvoor het opbouwende anarcho-syndicalisme ijvert, door een intensievere productie in een betrekkelijk korten tijd alle noodlottige gevolgen van die werkloosheid te niet doen.
Het is dus nodig dat de fabrieksraden — en waar die niet zijn, de vakorganisaties — de inventaris opmaken van de kapitalistische economische eenheid (fabriek, werkplaats, of mijn), van de herkomst der benodigde grondstoffen en van de aanwezige hoeveelheid; van de tegenwoordige productie; van de administratie en de distributie; van het geïnvesteerde kapitaal; van de productiekosten; van de verkregen winst; van de arbeidskrachten, die worden gebruikt, en die welke nodig zijn om de fabriek met het aanwezig materieel volgens haar hoogste productievermogen te laten werken.
In de landbouw moet de boeren-raad inventaris opmaken van de granen, agrarische producten, landbouwmachines, enz.
Dat is de belangrijke taak, die op de fabrieksraden rust. Dat zijn haar voornaamste functies, waarvan afhangt of de arbeidersklasse later in staat zal zijn het gehele raderwerk in bezit te nemen en te veranderen in overeenstemming met de principes en methodes waarop de toekomstige reconstructie zal geschieden.
Natuurlijk geeft de hier gegeven opsomming slechts de richting aan. De functies van de raden in de industrie en in de landbouw zullen uitgebreid worden naar gelang de grootte en de belangrijkheid van de economische eenheid. Hoe ingewikkelder het technische en commerciële raderwerk is van een fabriek, hoe ingewikkelder eveneens de functies van de arbeiderscontrole zullen zijn. Zij zullen echter daardoor juist een beter begrip geven van de moeilijkheden, waarmee de weg der reconstructie is geplaveid, en hierdoor weer een grotere bekwaamheid in het oplossen van de problemen, die zich onvermijdelijk aan de arbeidersklasse zullen doordoen, op de dag dat deze zelf het economische leven van een land in revolutie, zal moeten gaan organiseren.
De fabriek, het huis, de school, de tuin, de commune, de grond — dat zijn de cellen van de wederopbouw van economie, stad, opvoeding, ontspanning, landbouw en gemeenschap, dien de werkers zullen moeten ondernemen in hun zegevierende opmars naar een vrije samenleving. De kennis van ieder van die cellen van de menselijke samenleving zal de organisatie van de vrij-communistische maatschappij vergemakkelijken — ja, eerst mogelijk maken.
Wij moeten dus het doordringen in de economische, technische, financiële en commerciële raderen van de productie-eenheid (fabriek of boerderij) beschouwen als een noodzakelijk, nuttig, en om zijn latere resultaten uiterst vruchtbaar werk.
Maar er bestaan andere inrichtingen in de tegenwoordige maatschappij, die, hoewel zij in een vrije samenleving moeten verdwijnen, niettemin een uiterst belangrijke rol spelen in de tegenwoordige omstandigheden en dat nog zullen blijven doen in de periode, die onmiddellijk volgt op een revolutie, hoe succesvol die ook geweest moge zijn.
Het betreft het financiële stelsel, waarvan de bank het fundament is.
Laten wij beknopt nagaan in hoeverre deze instelling onze belangstelling verdient, en welke de voorlopige rol is, die wij haar zouden kunnen toewijzen.
De sociale revolutie — zelfs al zou ze over de gehele aarde tegelijk plaats vinden — is geen verschijnsel waarvan het einddoel onmiddellijk volgt op de beginperiode. Het is geen omwenteling waarna alles onmiddellijk zijn nieuwe plaats vindt. Is de sociale revolutie in de destructieve periode een kwestie van uren, in de constructieve periode is ze een kwestie van jaren. Daaruit volgt, dat na de vernietiging van het oude regime, en voor een onbepaalde tijd — die korter zal zijn, naarmate de revolutie dieper zal gaan — enkele verhoudingen in het land zelf en tussen de landen onderling moeten blijven bestaan, zolang er nog geen nieuwe vormen, meer in overeenstemming met de nieuwe sociale beginselen, zijn uitgewerkt. Trouwens, de sociale revolutie zal niet in alle landen tegelijk uitbreken. De factoren, die tezamen een sociale revolutie kunnen te voorschijn roepen, zijn zoo ongelijksoortig in de verschillende landen, de graad van opstandigheid is zoo verschillend, aangezien die eveneens van allerlei bijkomende omstandigheden afhangt — van het temperament, van de karakters, zelfs van de revolutionaire propaganda, die vooraf is gegaan — dat het internationaliseren van de sociale revolutie zich slechts geleidelijk kan voltrekken, naar mate de ideeën, die er aan ten grondslag liggen zich verdiepen en de revolutie in het land waar ze is uitgebroken met succes wordt doorgevoerd. Men moet dus het gelijktijdig bestaan voorzien van een land in revolutie, bezig met de sociale reconstructie, en landen waar het kapitalisme en het staatsgezag nog heersen.
Daar geen enkel land op het ogenblik in staat is zelf in de behoeften van zijn economisch en sociaal leven te voorzien, zal een systeem van uitwisseling uitgewerkt moeten worden, dat een land in revolutie in staat zal stellen datgene wat hem ontbreekt te verkrijgen door het op een vreemde markt te kopen.
Dit in aanmerking nemende, is de kwestie van de import zeer belangrijk, omdat, wanneer de import de export ver te boven gaat, dit een debetsaldo betekent vóór het invoerende land, dat dus zal moeten betalen.
De kapitalistische landen nu, nemen in betaling slechts goud aan. Het is dus buitengewoon belangrijk, dat op de dag van de revolutie al het goud dat een land bezit, in handen gesteld wordt van de werkers om er inkoopfondsen mee op te richten.
Op het ogenblik houden de banken het goud onder zich, óf in de kelders van de bankinrichtingen van het eigen land, óf bij buitenlandse banken, die het in depot bewaren.
Het is hier niet nodig in details te treden over het kredietverkeer, over de verhouding tussen de goudreserve en het papieren geld, dat in omloop is, enz. Maar wat nodig is, is in de eerste plaats de grondbeginselen van het banksysteem te kennen, en te weten hoe groot de reserves zijn van de staatsbank en van de particuliere banken. En evenals het zegevierende proletariaat de economische uitrusting van het land in handen zal nemen om die te doen functioneren ten bate van alle werkers, zal het de maat' regelen moeten treffen om bezit te nemen van het gehele netwerk van banken in het land, ten einde er gebruik van te kunnen maken, zolang als die instellingen nodig zijn voor de economische en commerciële betrekkingen met landen, waarvan men bepaalde producten nodig zou kunnen hebben.
In elke bank moeten dus raden voor controle in het leven geroepen worden; de taak van die raden is precies dezelfde als die van de fabrieksraden.
De fout van de commune-leden van 1871 moet niet weer begaan worden. De bank is een bij uitstek kapitalistische instelling. Haar „productie“ en haar „grondstoffen” ongecontroleerd laten, betekent — vooral in de eerste periode van de reconstructie, die de zwaarste is — de kansen van de revolutie aanzienlijk verzwakken.
Het geld is de ziel van de oorlog, zegt men.
Het geld kan ook de ziel zijn van de revolutie, want de revolutionaire beweging moet er zich goed rekenschap van geven, dat, in verband met de toenemende behoefte van de bevolking, die tot een aanzienlijke opvoering van de industriële en agrarische productie zal prikkelen, hoe meer middelen men zal bezitten voor de ruilhandel met de kapitalistische landen, die ons het materiaal, dat ons ontbreekt (zowel in afgewerkte producten als in grondstoffen) moeten bezorgen, hoe sneller men de periode zal bereiken, waarin de noodzaak om te importeren tot op het minimum is teruggebracht.
ALEXANDER SCHAPIRO