Een interview met Murray Bookchin door Doug Morris
Doug Morris: Chinezen zeggen dat als je duizend mijl gaat lopen, je de eerste stap moet doen. Veel mensen zien een libertaire communistische samenleving, of zelfs basisverbeteringen in de maatschappij, als het lopen van de duizend mijl. Wat zou jij zien als de eerste stap?
Murray Bookchin: De Chinezen waren niet de enigen die het ‘eerste stap’-aforisme naar voren brachten. Maar laat ik mijn suggesties geven. Ik geloof sterk dat de bestaande sociale orde uiteindelijk revolutionaire impulsen zal voortbrengen, voornamelijk vanwege de schade die ze noodzakelijkerwijs toebrengt aan de levens van mensen. Wanneer dit begint te gebeuren, moeten er groepen klaar staan - uitdrukkelijk revolutionaire groepen - die kunnen opvoeden, mobiliseren en de meerderheid van de mensen helpen te werken aan een fundamentele sociale verandering. Er bestaan vandaag de dag meer dan genoeg reformistische organisaties, die proberen de verschillende aantastingen die deze maatschappij toebrengt te verhelpen, met concrete dagelijkse punten die variëren van giftig afval tot antiracisme. Wat we nadrukkelijk nodig hebben zijn organisaties die proberen een verreikend bewustzijn te ontwikkelen over de onderlinge samenhang tussen schijnbaar los van elkaar staande problemen, en hun gemeenschappelijke wortels in de maatschappij als geheel, en om deel te nemen in een praktijk die mensen ertoe kan brengen fundamentele veranderingen door te voeren. Ik kan de noodzaak van het vormen van dergelijke revolutionaire linkse organisaties niet sterk genoeg benadrukken.
Zoals ik al heb aangegeven zit de maatschappij tegenwoordig midden in een ideologische contrarevolutie. Ik zou die niet willen vergelijken met de McCarthy-gebeurtenissen in de vroege jaren '50, toen mensen fysiek vervolgd werden vanwege hun linkse overtuigingen. Ook zou ik het geen fascisme willen noemen, waarin mensen naar concentratiekampen werden gestuurd. De ideologische contrarevolutie die zich nu voordoet is gebaseerd op geheugenverlies, een verlies van de continuïteit met een revolutionair verleden, en een algemeen dommer worden van de gehele bevolking. Ik vind de terugval in het algemene niveau van kennis en opvoeding vandaag de dag ontstellend - het zogenaamde informatietijdperk is een buitengewoon slecht geïnformeerde periode. Een immens aantal jonge Amerikanen bijvoorbeeld kan niet eens de staat waarin ze wonen op een kaart aanwijzen, of de belangrijkste hoofdsteden van de wereld aangeven. Ze zijn opmerkelijk onwetend, zelfs op het gebied van algemene politieke theorie en de geschiedenis en betekenis van socialisme, anarchisme, communisme en communalisme.
Ik geloof dat onze eerste stap in het doen herleven van Links het terughalen van de kennis zal zijn die vroegere generaties bezaten, en die ons weer meester maken. Dat zal een uitgebreid leerproces vereisen dat zeker niet gevonden kan worden op gewone scholen en campussen. Revolutionairen die verbonden zijn met deze levensbelangrijke taak moeten eerst hun eigen bewustzijn ontwikkelen. Ik heb het nu nog niet over het maken van de stap naar de politiek - dat is een aparte kwestie. Vandaag kan een revolutionair Links slechts een beperkte sociale reikwijdte hebben; vandaar dat het deze kostbare tijd moet gebruiken voor het herontdekken en weer opbouwen van radicaal bewustzijn. We kunnen dat doen door groepen te vormen die niet alleen hedendaagse problemen, maar ook de ideeën en bewegingen die samen de revolutionaire traditie vormen - alsmede de lessen die deze bieden - intensief bestuderen.
Tegelijkertijd zouden dergelijke studiegroepen filosofie en ethiek willen bestuderen, alsmede geschiedenis en sociaal denken. Ze zouden de lessen van het verleden willen leren, net als die van het heden. Naar mijn mening zouden de lessen van het verleden hen logischerwijze leiden naar sociale ecologie als een algemene manier van kijken en naar libertair municipalisme als een politieke theorie en praktijk. Ze zouden de logica van deze denkbeelden willen begrijpen en die op een samenhangende manier willen formuleren, ze uitdrukken in hedendaagse begrippen, en - laat ik dat benadrukken - hun conclusies in de vorm van programma’s gieten die grote aantallen mensen kunnen bereiken.
Doug Morris: Kun je iets zeggen over jouw benadering van het vormen van studiegroepen?
Murray Bookchin: Mijn aanpak is amper origineel - ik laat me er niet op voorstaan vernieuwend te zijn op dit gebied. Studiegroepen zijn een deel van de revolutionaire traditie geweest, al sinds de achttiende eeuw. Een studiegroep ontstaat wanneer een aantal individuen vaststellen dat zij een interesse delen in een bepaald aantal ideeën. Normaal gesproken bestaat een studiegroep uit een klein aantal serieuze mensen dat een bepaald boek of serie boeken uitkiest die ze vooral waarderen. Als het marxisten zijn, zouden ze ‘Het Kapitaal’ kunnen uitkiezen, een werk dat ik zou aanraden voor elke revolutionaire groep, of als het sociaal-anarchisten zijn, zouden ze Kropotkin's ‘Fabrieken, Velden, Werkplaatsen’ of zijn geschiedenis van de Franse Revolutie kunnen kiezen. Ze zouden een utopisch-socialistische roman kunnen doorspitten. Wat ze ook kiezen, ze lezen het gezamenlijk, misschien geleid door iemand die meer af weet van radicale ideeën dan de meesten van hen, en bespreken het geheel op hun bijeenkomsten. Of ze zouden een ander werk hardop kunnen lezen op hun bijeenkomsten, en het zorgvuldig kunnen bediscussiëren en analyseren. Het boek zou in de grond een gids voor het leren van nieuwe ideeën en het ontwikkelen van hun denken zijn. Zo gauw ze klaar zijn met een bepaald werk zouden ze doorgaan met andere, hopelijk kiezen ze volgend leesmateriaal op een zo systematisch mogelijke manier.
Een studiegroep die op deze manier doorgaat kan zichzelf vormen tot een soort van intellectuele gemeenschap, waarbinnen de leden een agenda vaststellen van de onderwerpen die ze elke week willen bespreken. In het proces van lezen, studeren en gezamenlijk bespreken - als een resultaat van het geven en nemen in de discussie en het in zich opnemen van de kennis die boeken leveren - kunnen ze zich geleidelijk ontwikkelen tot een verzameling studiegroepen. Studiegroepen gebaseerd op dezelfde interesses, zelfs in verbinding met elkaar via een coördinatiegroep. Een studiegroep die we een aantal jaren geleden in Burlington hadden vermenigvuldigde zich in meerdere subgroepen, waarin sommigen revolutionaire geschiedenis bestudeerden, anderen dialectische filosofie en weer anderen radicale politieke theorie, maar hun leden kwamen ook bijeen in gezamenlijke bijeenkomsten.
Dergelijke groepen hoeven niet gefixeerd te zijn op studeren alleen. Als het studeren de leden eenmaal een gezamenlijke basis gegeven heeft in gedeelde politieke ideeën, kan de groep ook een politiek leven gaan leiden. Feitelijk is het mijn hoop dat dergelijke groepen politiek worden. Ik geloof dat een studiegroep niet slechts een academische oefening zou moeten zijn, maar de kern van het opbouwen van een beweging. Eén van de eerste stappen van de studiegroep in het politiek worden, zou het uitgeven van een nieuwsbrief of een andere kleine krant zijn, een mechanisme waardoor de leden hun schrijverskwaliteit zouden ontwikkelen en hun ideeën zo duidelijk mogelijk zouden formuleren. Een dergelijke krant zou geen wijde verspreiding hoeven te hebben - in feite zouden we ons moeten bevrijden van de wazige opvatting dat we een krant moeten publiceren die duizenden mensen zou moeten bereiken.
Op dit moment is het zo dat als we proberen teveel mensen te bereiken ons dat waarschijnlijk niet zou lukken, en het intellectuele niveau van onze krant of tijdschrift zou gemakkelijk kunnen dalen. De krant zou eerder een medium zijn om algemene ideeën over sociale kwesties te ontwikkelen dan louter een informatiebulletin of een publicatie die gericht is op slechts één kwestie.
Bovenal zou de groep haar politieke ideeën zo coherent als mogelijk moeten ontwikkelen. Coherentie is volgens mij erg belangrijk, want als we een brede politieke beweging willen opbouwen - één die georganiseerd is – dan moeten de ideeën waarop ze gebouwd is de onderlinge samenhangen en oorzaken van de verschillende op dat moment spelende kwesties verduidelijken. Dat betekent niet dat de studiegroep dogmatisch moet worden op een niet nadenkende, rigide manier - ideeën moeten altijd gewijzigd kunnen worden wanneer veranderingen noodzakelijk zijn. Maar de ideeën zouden gericht moeten zijn op het doel van het scheppen van een rationele, ecologische en libertaire maatschappij.
Tenzij de groep gericht is zal ze blijven ronddraaien in veel verschillende, vaak tegenstrijdige richtingen, met rampzalige gevolgen. Het verhaal van de jaren '60 van de vorige eeuw - de opkomst, belofte en neergang - laat zien hoe belangrijk het is een coherente manier van kijken te hebben. De zenuwachtige, vaak volkomen ondoordachte draaiingen en woelingen waaraan Nieuw Links leed na 1968, zijn een dramatisch bewijs van het feit dat de beweging zichzelf eenvoudigweg opbrandde in een rare combinatie van onzekerheid en fanatisme, van een gevoel van noodzakelijkheid tegenover onbeduidendheid.
Als de groep voldoende revolutionaire traditie in zich opneemt, en zijn eigen ideeën coherent formuleert, zullen veel van zijn leden toegewijde revolutionairen worden. Veel ideologische veranderingen zullen zeker onbewust bij de groepsleden plaatsvinden. In feite is één van de belangrijkste rollen die een revolutionaire organisatie kan spelen het aan de oppervlakte brengen van revolutionaire verlangens en impulsen die eerder onbewust waren, zodat mensen die een beginnende vervreemding voelen hopelijk veranderd kunnen worden in revolutionairen die de huidige sociale orde bewust afwijzen.
Laat me benadrukken dat in periodes van diepe reactie zoals we die op dit moment hebben, goedgeorganiseerde studiegroepen van toegewijde mensen het belangrijkste steunpunt geweest zijn voor het levendig houden van serieuze oppositie tegen de sociale orde. Studiegroepen stammen feitelijk uit de 18e eeuwse Franse Verlichting, een tijd waarin de Franse monarchie als een dood gewicht op de Franse maatschappij drukte. In de decennia voor de Franse Revolutie van 1789, kwamen de Encyclopedisten, of Philosophes zoals ze genoemd werden, op zondagmiddagen bij elkaar in wat we studiegroepen zouden kunnen noemen. Mannen zoals Diderot, D’Alembert, Holbach en anderen kwamen regelmatig bij elkaar, en aten samen, terwijl ze fel ideeën bediscussieerden. Ze lazen hun manuscripten voor of deelden die rond - geschriften die nu tot de klassieken behoren in de geschiedenis van de filosofie en politiek. Ze schreven zelfs romans en lazen die aan elkaar voor. Dergelijke briljante studiegroepen, of ‘kringen’, waren zeker zeldzaam, maar ze bestonden op alle niveaus van de Franse maatschappij.
Deze groepen leverden het onmisbare intellectuele gist dat voedsel gaf aan de Franse Revolutie. Veel van hun geschriften verschenen als pamfletten, of werden bewerkt tot een simpele vorm zodat gewone mensen ze konden lezen. In de vroege dagen van de Revolutie, lazen de wachters van de koning radicale pamfletten zelfs aan de poorten van het paleis. Arthur Young, een Engelsman die in die tijd door Frankrijk reisde, meldde dat in Parijs zelfs de koetsiers zo bezig waren met lezen dat de teugels van de paarden los kwamen te hangen, en de koetsiers eraan herinnerd moesten worden dat ze de paarden moesten mennen.
De sociaal-ecologische studiegroepen die ik voor onze huidige tijd wil voorstellen, zouden hopelijk met elkaar in contact treden, met elkaar een verbinding aangaan en publicaties uitwisselen. Het is niet buitenissig om te denken dat ze een netwerk op lokaal, regionaal en (als het mogelijk) is nationale schaal kunnen vormen, misschien zelfs internationaal, en meerdere malen gezamenlijke conferenties kunnen houden, ideeën uitwisselen en gezamenlijke vraagstukken uitwerken. Vanuit dat soort pogingen zijn in de geschiedenis bewegingen gevormd en zij kunnen vandaag de dag op dezelfde manier gevormd worden.
Doug Morris: Wanneer men aan veel mensen voorstelt een studiegroep te vormen, antwoorden ze vaak (erg pessimistisch) dat je tegenwoordig gewoon geen mensen meer samen in groepen kunt krijgen. Mensen werken in banen overdag en ze hebben ‘s avonds verantwoordelijkheden. Ze maken zich zorgen over hoe ze hun gezinnen te eten moeten geven, levend van de ene dag naar de andere. Ze zeggen dat ze geen tijd hebben om deel te nemen in organisaties om de maatschappij te veranderen. Wat zou je tegen hen zeggen?
Murray Bookchin: Ik zal heel eerlijk zijn. Het is duidelijk dat er tijden zijn - vooral in perioden van diepe reactie - waarin de moeilijkheden die de groepen en netwerken die ik beschrijf tegenkomen, erg groot en diep zijn. Maar ik word steeds ongeduldiger met mensen die beweren dat ze ‘te druk bezig' zijn om zichzelf moreel en intellectueel op peil te brengen of te ontwikkelen. Veel mensen zijn verschrikkelijk bezig met onbeduidende dingen en zijn bezorgd over hun persoonlijke belangen ten koste van zaken van algemeen belang. Dat is waarom ik zo fel geschreven heb tegen de levensstijl-anarchisten en spirituele marxisten die tegenwoordig links depolitiseren.
Mensen die beweren dat ze geen tijd hebben om een studiegroep te vormen verdoen vaak uren met het kijken naar onzinnige televisieprogramma’s of het bijwonen van sportevenementen, en ze staan vaak uren in de rij om golf te spelen. Het is niet zo dat ze niet samen kunnen komen in groepen - ze kúnnen groepen vormen en vormen ook andere groepen, maar met andere bedoelingen. Ik betwijfel fundamenteel de oprechtheid van dit bezwaar.
Doug Morris: In stadions komen tientallen duizenden mensen bij elkaar.
Murray Bookchin: Inderdaad. Mijn punt is dat dergelijke mensen waarschijnlijk niet geïnteresseerd zijn in het vormen van een studiegroep, en wat mij betreft, ik zou niet proberen ze te overhalen dat wel te doen. Er is altijd een klein aantal mensen, vooral in tijden als deze, dat wel wilt studeren, die inderdaad hongeren naar leren. Dit zijn de mensen waar ik werkelijk in geïnteresseerd ben - mensen die een actieve geest hebben en die sociale vraagstukken willen bestuderen. Elke week ontvangen Janet - mijn levensgezel en medewerkster - en ik, brieven van mensen die het volgende zeggen : “We moeten in contact met jullie blijven, we zouden willen dat we in Burlington woonden zodat we met jullie konden samenwerken.”
Ongelukkigerwijze moeten veel mensen lange uren maken of inspannend werk verrichten. Ze hebben alleen tijd om te eten en te slapen en kunnen amper genieten van de leuke dingen van het leven. Alles wat ik hen kan aanraden is te kijken naar hun levens en zichzelf af te vragen welke waarden zij belangrijk vinden. Waar leven ze voor? Het leven moet meer betekenis hebben dan alleen overleven. Naar mijn mening zouden ze elke inspanning moeten doen om uit te stijgen boven het louter overleven.
Doug Morris: Hoe moeten studiegroepen een revolutionair links vormen?
Murray Bookchin: Ik geloof dat onze studiegroepleden, wanneer zij eenmaal bezig zijn hun ideeën te ontwikkelen, zich moeten onderdompelen in de gemeenschappen waarbinnen zij leven. Ze moeten beginnen met zich in te zetten voor de communalistische of libertair municipalistische politiek die ik elders beschreven heb. Ze moeten proberen mensen te bereiken op het plaatselijk niveau. Ik stel niet voor dat ze zich alleen richten op het plaatselijke niveau, ideologisch noch praktisch. Wat ik bedoel is dat ze moeten proberen een libertair municipalistische beweging op een grassrootsbasis te scheppen.
Ze moeten proberen, zoals ik aangeraden heb, een beweging te vormen om mensen te onderwijzen over het scheppen van een directe 'face-to-face' democratie, vooral in samenwerking met mensen die geïnteresseerd zijn in sociale verandering, maar die hun ideeën over welke richting ze zullen opgaan nog duidelijk moeten krijgen. Ze moeten proberen een radicale politieke cultuur te scheppen door het houden van lezingenseries en openbare forums, door het schrijven en publiceren van gemeenschapsnieuwsbrieven en door het organiseren van evenementen en demonstraties rondom verschillende gemeenschapskwesties.
En, wat van het grootste belang is, ze zouden moeten proberen de mensen te helpen het beheer van hun eigen plekken, de plaatsen waar ze werken, en de buurten, steden, of dorpen waarin ze leven, in eigen hand te nemen. Ze moeten het volk helpen buurtbijeenkomsten, stadsbijeenkomsten, stadsdistrictsbijeenkomsten, of dorpsbijeenkomsten te organiseren, waar mensen samen kunnen komen en hun gemeenschappelijke problemen bespreken. Ze zouden zelfs stadsdistrictsbijeenkomsten moeten instellen waar mensen elke maand of elke twee maanden kunnen samenkomen. In het begin zal het animo voor deze bijeenkomsten klein zijn, maar in tijden van sociale onrust zullen mensen in steeds grotere getale eraan deel gaan nemen.
Ik moet je er voor waarschuwen dat het vormen van volksbijeenkomsten op zichzelf niet noodzakelijkerwijs revolutionair is. Als ik deze week naar een stadsdistrictsbijeenkomst zou gaan - we hebben ze hier - dan zou ik mogelijk projectontwikkelaars, makelaars, effectenmakelaars en bankiers tegen kunnen komen. Deze mensen staan er inmiddels om bekend dat ze naar volksbijeenkomsten komen om hun eigen agenda doorgevoerd te krijgen. Dus het organiseren van een bijeenkomst is op zijn best een beginstap in het vormen van een radicaal politiek strijdperk. Door het bedebatteren van kwesties met de reactionairen in de gemeenschap, kunnen de studiegroepleden de leden van de gemeenschap laten zien dat er een alternatief gezichtspunt bestaat en de onduidelijkheden tussen hen en zichzelf uit de weg ruimen.
Het is de plicht van onze studiegroep, of politieke groep, politiek bewustzijn te bevorderen. Dit zou zich kunnen ontwikkelen in op zijn minst drie stappen. De groep zou eerst een minimumprogramma moeten presenteren, een programma gestructureerd rond praktische, directe eisen die de kwaliteit van het leven in de gemeenschap zouden verbeteren. Zo’n programma zou het best kunnen bestaan uit wenselijke, zelfs elementaire hervormingen. Onze groep zou zo’n programma goed in de openbaarheid kunnen brengen door kandidaten mee te laten doen aan verkiezingen voor het lokale bestuur. Eén van de belangrijkste eisen in hun programma zou juist de eis voor volksvergaderingen kunnen zijn, met als doel de mensen in de gemeenschap macht te geven.
De tweede stap zou zich naar mijn verwachting voordoen terwijl we ons bezighouden met openbare opvoeding, waarbij we hopelijk steeds meer brede ondersteuning voor onze ideeën zouden winnen. We zouden dan de voortgang maken naar een overgangsprogramma, waarin we onze eisen zouden uitbreiden zodat ze verder zouden reiken dan elementaire hervormingen. Daarna, wanneer de gemeenschap zelfs nog meer geradicaliseerd wordt, zouden we ons overgangsprogramma uitbreiden totdat we in een positie zijn waarin we onze maximumeisen naar voren kunnen brengen, namelijk eisen voor de volledige herstructurering van de politieke macht, en we onze eerste stappen kunnen doen naar gemeentelijke besturing van de economie.
Tegelijkertijd met deze lokale activiteit zouden we ons bezig gaan houden met interlokaal werk. Dit wil zeggen dat waar onze gemeenschappen, zelfs buurten, in staat zijn geweest volksvergaderingen te vormen, we zouden proberen een gemeenschappelijke confederale raad te vormen, in de hoop van in de loop van de tijd zelfs regionale en uiteindelijk nationale confederaties op te zetten. De volksvergaderingen van verschillende gemeenschappen zouden via hun stadsraden afgevaardigden naar de confederale raden sturen en regionale confederaties vormen die dienst zouden doen als coördinerende en uitvoerende lichamen.
Uiteindelijk zouden deze met elkaar verbonden groepen en confederaties een belangrijke kracht in de maatschappij worden, ze zouden de Staat de macht over de maatschappij betwisten. De publieke macht die ze naar zich hebben toegetrokken zal noodzakelijk verkregen worden ten koste van de macht van de natie-staat. Hopelijk zou de macht van de natie-staat voldoende afgenomen zijn, zodat de mensen hun steun ervoor zouden intrekken, en het ineen zou storten als een kaartenhuis. Maar als dat niet gebeurt zou de confederatie de natie-staat moeten uitdagen - dat wil zeggen, haar soevereiniteit opeisen op een revolutionaire manier.
Doug Morris: Wat is jouw voorstel voor het vormen van levensvatbare volksvergaderingen in grote steden, waar mogelijk duizenden vergaderingen nodig zijn om iedereen deel te kunnen laten nemen?
Murray Bookchin: Weet je, in het Parijs van 1793 zouden diegenen die met dit puur rekenkundig argument afgekomen zouden zijn, gewoonweg reactionair genoemd zijn door de revolutionaire enragés. Ik bedoel dus hier het argument tegen de oproep om macht te geven aan de achtenveertig volksvergaderingen of secties van de stad - omdat een paar duizend secties nodig zouden zijn om de hele++ bevolking van 700.000 te omvatten.
Ten eerste, in een libertair-communistische maatschappij zou de stad zowel fysiek als institutioneel gedecentraliseerd zijn, wat het voor iedere gezonde inwoner mogelijk zou maken deel te nemen in vergaderingen. Echter, als we ons baseren op alle vroegere ervaringen, met inbegrip van de Atheense vergaderingen in de tijd van Pericles, is het onwaarschijnlijk dat de hele bevolking alle bijeenkomsten van de vergaderingen zou bezoeken en er aan deelnemen. Zelfs gedurende de meest stormachtige periodes van de Franse Revolutie van 1793, toen de politieke interesse van de gewone Parijzenaars op zijn hoogtepunt was, kwamen nooit àlle buurtbewoners op de bijeenkomsten van de sectievergaderingen. Zelfs de toelating van vrouwen tot de revolutionaire secties maakte geen merkbaar verschil op dit vlak. Hoewel politiek actieve vrouwen die secties vrij konden bezoeken en er aan deelnemen, en dat ook deden, was het totale aantal deelnemers nog steeds niet altijd erg groot. Het libertair municipalisme kan er reëelerwijze van uit gaan, hoewel het zeker niet rekent op de afwezigheid van een deel van de burgerij bij de vergadering, dat deelname aan de vergaderingen, vandaag en in de voorzienbare toekomst, numeriek niet anders zal zijn dan het geval was op het hoogtepunt van de Atheense democratie en de Franse Revolutie. Nogmaals: het vestigen van volksvergaderingen zal waarschijnlijk voornamelijk de politiek meest actieve individuen in zich verenigen, misschien slechts een fractie van de bevolking als geheel.
Veel individuen willen misschien de bijeenkomsten bezoeken, een recht dat ze vrijelijk moeten hebben. Een libertaire gemeente zal echter haar poorten openen voor de deelname van al haar competente volwassen inwoners. Diegenen die beslissen om de deuren van de vergadering binnen te gaan, te gaan zitten, te luisteren naar discussies en daaraan deel te nemen, zijn, ethisch zowel als politiek, gerechtigd deel te nemen aan het proces van besluitvorming.
Vanuit dezelfde achtergrond moeten diegenen die niet wensen deel te nemen aan een vergadering niet gedwongen worden dat wel te doen. Diegenen die ervoor kiezen de deuren niet binnen te gaan (waarbij ook rekening gehouden wordt met moeilijkheden door tegenwerkende omstandigheden) hebben zeker het recht om af te zien van het uitoefenen van hun democratische rechten bij volksvergaderingen, maar door hun eigen wil hebben ze zich dan ook ongerechtigd gemaakt tot het deelnemen aan de besluitvorming. En ze hebben ook niet het ethische recht om te weigeren zich te houden aan de besluiten van de vergadering, aangezien ze die besluiten hadden kunnen beïnvloeden door simpelweg de vergadering te bezoeken.
Mensen zouden politieke besluiten niet voor de vuist weg moeten nemen maar na een grondige en rationele discussie. Besluiten die niet het resultaat zijn van rationele discussie zijn vaak waardeloos en zelfs ongewenst. Om dezelfde reden is de ‘elektronische’ democratie ongewenst. Iemand die stemt door op een groene of een rode knop van een computer of een ander elektronisch apparaat te drukken, functioneert niet op rechtsreeks-democratische wijze maar neemt slechts deel aan een raadpleging van mensen, waarin weinig of niets aanwezig is van het redeneren of het denkmatige proces van het ontwikkelen van een beleid. Dit soort ‘luie’ democratie, die onderwerp is geweest van een aanzienlijke discussie, is een klucht en moet verworpen worden.
Doug Morris: Hoe moeten we mensen er van overtuigen dat het noodzakelijk is fundamentele veranderingen in de maatschappij door te voeren, de maatschappij te radicaliseren?
Murray Bookchin: Het komt erg weinig voor dat een revolutionaire organisatie mensen kan ‘overtuigen’ dat ze fundamentele veranderingen in de maatschappij zouden moeten doorvoeren. De noodzaak om dergelijke veranderingen door te voeren, om maar niet te spreken van de overtuiging dat ze dat zouden moeten doen, is in overstelpende mate het werk van historische krachten, zoals ernstige economische krisissen, sociale instabiliteit, ecologische ineenstorting etcetera. Maar het is één van de taken van een revolutionaire organisatie om hen hoop te bieden, het gevoel dat ze het beter zouden hebben als ze als sociale wezens zouden handelen. Mensen moeten voelen dat ze niet altijd aangevallen hoeven te worden door de eisen die het kapitalisme hen stelt, dat ondraaglijke omstandigheden niet hoeven te bestaan, dat een betere wereld mogelijk is als zij handelen. Geen radicale beweging kan de werking van de geschiedenis overnemen om het zo te zeggen, maar ze kan een weg bieden die mensen betere levens geeft als ze de maatschappij veranderen.
Het mislukken van vele ecologisten en leefstijlers voor wat het aanbieden betreft van realistische alternatieven voor de status-quo - hun stap naar het mysticisme, angst voor de techniek, mensenhaat, Malthusiaanse begrippen, en zelfs primitivisme - is erg betreurenswaardig omdat ze de mensen de hoop en dus de motiverende kracht om de wereld te veranderen ontneemt. Geen normaal mens wil horen dat hij of zij verantwoordelijk is voor de problemen van de wereld omdat hij/zij teveel kinderen heeft, teveel consumeert, of een auto of een computer heeft. Dergelijke verwijten stoten mensen af die anders graag grote revolutionaire veranderingen zouden willen zien, en dat is ook te begrijpen.
Een serieuze revolutionaire beweging kan hoop bieden aan ontevreden mensen die zich onderdrukt voelen door de bourgeoismaatschappij (maar voor wie het niet duidelijk is waarom), door hen de problemen die door het kapitalisme veroorzaakt worden te verklaren, en hen een duidelijke richting te verschaffen die ze kunnen begrijpen en volgen. De beweging wordt beschikbaar voor hen als een middel voor het bereiken van een nieuwe maatschappij, door het aanbieden van haar rijkdom aan ervaring, inzichten, en samenhang. Deze twee - de sociale krachten die mensen in opstand doen komen en de beweging die hun problemen inzichtelijk maakt - moeten samenkomen om verandering mogelijk te maken. Totdat de mensen tot actie gebracht worden moet de beweging, hoe klein ze ook mag zijn, zich voorbereiden op een tijd waarin dat samengaan mogelijk is. Ze moet erg rijk aan kennis en verantwoordelijkheid worden en ze moet langzaam maar volhardend werken om nieuwe mensen te winnen die kunnen functioneren als revolutionairen in een tijd van sociale onrust.
Doug Morris: Denk je dat het zin heeft dat de Groenen in de Verenigde Staten iemand kandidaat stellen voor de presidentsverkiezingen, Ralph Nader, terwijl ze zich minder concentreren op hun activiteiten op het lokale vlak?
Murray Bookchin: Sta me toe je mijn eigen achtergrond bij de Groenen te geven, aangezien mensen nu druk bezig zijn de geschiedenis ervan te herschrijven. Ik was al betrokken bij de Duitse Groenen toen ze zich begonnen te organiseren in de late jaren '70 en aan het begin van de jaren '80. Ik kende de meeste Groene leiders in Duitsland, inclusief Joschka Fisher en Dany Cohn-Bendit, in een tijd dat ze nog anarchisten waren. Ik kende ook voortreffelijke stichters van de Groenen, zoals Jutta Dithfurt en Manfred Zieran, die het programma van de Duitse Groenen schreven - het eerste groene programma dat in Duitsland en de VS verscheen.
In de Verenigde Staten werkte ik met het Instituut voor Sociale Ecologie, dat ik mee oprichtte in 1974 - en sommige mensen van het Instituut waren op de oprichtingsvergadering van de Groene beweging in de Verenigde Staten, in Minneapolis. Ik was de belangrijkste spreker op de eerste Groenen-bijeenkomst in Amherst, Massachussets, in 1987, waar ik mijn kritiek op de Diepte-ecologie naar voren bracht.
Zowel in Duitsland als in de Verenigde Staten was, vóórdat de Groenen grote organisaties werden, het gebruiken van een libertair municipalistische benadering van de politiek één van de belangrijkste punten die ik benadrukte. Ik verzette me fel tegen de intrede van de Duitse Groenen in de Bundestag, het Duitse parlement, waarbij ik in het openbaar inhoudelijke kritiek leverde op de intrede. Ik waarschuwde dat wanneer de Groenen in de Bundestag zouden gaan zitten ze gecorrumpeerd zouden worden. Ik voerde aan dat ze geen solide basis in lokale gemeenschappen schepten, dat ze geen levensvatbare organisaties schepten onder de mensen in Duitsland, en dat ze wel erg snel in de Bundestag sprongen, zonder enige basis in lokale gemeenschappen. Ik gaf aan dat ze de Bundestag totaal moesten vermijden.
Tegenwoordig zitten Duitse Groenen in de Bundestag. Joschka Fisher, de vroegere anarchist, was minister van Milieu in Hesse (in coalitieregeringen met de sociaaldemocraten) en is nu de leidende figuur in de partij. “We moeten een moderne consensus scheppen tussen regering en zakenleven”, zei hij onlangs, terwijl hij een politiek verdedigde van “het geven van aandelenopties aan werknemers in plaats van steeds maar hogere salarissen.” De man die aan het hoofd staat van een voormalige pacifistische partij ondersteunt nu een sterke Amerikaanse aanwezigheid in Europa en in de NAVO: “Alleen de Amerikanen kunnen de ‘grote stok’ verschaffen om vrede in Europa af te dwingen.” i Wat Dany Cohn-Bendit betreft: die is nu afgevaardigde in het Europese parlement. Waar de Groenen oorspronkelijk geweigerd hadden samen te werken met elke andere partij in Duitsland, waren ze later bereid regeringscoalities te vormen, niet alleen met de zogenaamde sociaaldemocraten maar ook met de CDU van Helmut Kohl, de grote conservatieve partij in Duitsland.
Een ontwikkeling die daar op lijkt, ten minste voor wat betreft het principe, deed zich voor in de Verenigde Staten, maar op een veel kleinere schaal. De Groenen in de VS hadden zich oorspronkelijk vastgelegd op het functioneren op lokale schaal, hoewel niet door het toepassen van een libertair municipalistische benadering. Maar de Groenen besloten later dat ze zouden gaan voor elke++ bewindsplaats die openstond, lokaal, voor de deelstaten, of nationaal. Het resultaat is dat de beweging gedegenereerd is tot een fundamenteel liberale organisatie, die, hoewel ‘progressief’, voor zichzelf een plek probeert te vinden binnen het huidige systeem. De Groenen in de VS hebben in wezen hun originele verbintenis opgegeven om te werken op een strikt lokale basis, en veel Groene groepen zijn nu zelfs bereid om met de Democratische Partij samen te werken. Voor het grootste gedeelte zijn het reformisten en hebben ze niet langer een in beweging brengende visie op het scheppen van een Groene maatschappij. Het resultaat is dat ‘Groen’ een modieus woord is geworden dat niet langer idealistisch is. In feite gebruiken zelfs grote bedrijven vandaag het woord ‘groen’ om voor hun producten en activiteiten die zogenaamd ‘goed voor het milieu’ zijn, reclame te maken.
In 1996 besloten de Groenen in de VS dat ze Ralph Nader kandidaat zouden stellen voor het presidentschap. Nader is, zoals hij zelf toegegeven heeft, geen Groene - dat zei hij openlijk. Noch was hij lid van de partij of onderschreef hij het programma. Hij stond de Groenen simpelweg toe zijn naam te gebruiken als hun presidentskandidaat. Zijn campagne was absurd passief, en de gemengde boodschappen ervan waren alleen succesvol voor zover zij mensen in verwarring brachten. Ik beschouw de Groenen op zijn best als naïef en op zijn slechtst als opportunistisch. Ik weet zeker dat er veel oprechte mensen in de rangen van de Groenen zitten, maar ze zijn politiek nog steeds erg naïef.
Doug Morris: Veel mensen vinden het moeilijk revolutionair te blijven gedurende lange perioden. Maar jij bent nu bezig aan je 78e jaar. Wat is er nodig om op de lange termijn een revolutionair te blijven?
Murray Bookchin: In het verleden, onder omstandigheden die oneindig veel slechter waren dan de huidige hebben revolutionairen hun vasthoudendheid en betrokkenheid bij hun sociale ideeën behouden tot het einde van hun leven. Historisch gezien is dat niet ongebruikelijk, maar wat veranderd is zijn de tijden. Ik merk dat de generatie van na de Tweede Wereldoorlog ertoe neigt directe bevrediging te eisen, en dat op zo’n heftige manier dat ze erg vaak ideologisch instabiel geraakt.
In deze dagen moet ik toegeven dat ik me ongeveer voel als een geest uit voorbije tijden. Wat me ertoe brengt deze maatschappij te bestrijden is natuurlijk woede over onrechtvaardigheid, liefde voor de vrijheid en een gevoel van verantwoordelijkheid voor het bestendigen en uitbreiden van de menselijke geest - de schoonheid, de creativiteit en het latente vermogen ervan de wereld te verbeteren. Ik voel er niets voor tot een vergelijk te komen met een irrationele maatschappij die alles wat waardevol is in de mensheid uitholt en die alles weg vreet wat mooi en edel is in het leven van de mensheid.
Het kapitalisme verteert ons. Op het moleculaire niveau van het dagelijks leven verandert het ons ten slechte en het dwingt mensen extreem ongezonde rationaliseringen te geven voor waarom ze geloven dat de dingen waarvan ze wel weet hebben - of die ze in ieder geval ooit kenden - onecht zijn en voor het doen van dingen die afstompend en ontmenselijkend zijn.
Wanneer we strijden tegen het kapitalisme vechten we in werkelijkheid tegen onze eigen ontmenselijking, en zo gauw we volledig weten wat dat inhoudt versterkt het gevaar van overgave aan het systeem ons verzet. Als revolutionairen vechten we niet alleen voor een betere maatschappij maar voor onze menselijkheid als zodanig. Ik kan niet sterk genoeg benadrukken hoe belangrijk het is een coherente manier van kijken te behouden, onze ideeën bij elkaar te brengen, de samenhangen tussen de verschijnselen die ons omringen te begrijpen. Het hebben van dit theoretisch begrip versterkt ons verzet, ten eerste omdat het zin geeft aan ons verzet tegen de heersende maatschappij, en ten tweede omdat het ons de hoop geeft dat we in staat zullen zijn de maatschappij te veranderen. Het behouden van die hoop - zelfs als we niet zolang zullen leven opdat we onze idealen verwezenlijkt zullen zien - kan ervoor zorgen dat we ons blijven inspannen om een goede maatschappij te bereiken.
Coherentie, verzet en hoop geven ons het gevoel van wat de toekomst zou kunnen zijn. Door middel van speculatief denken, kunnen we, uitgaande van werkelijke potenties in menselijke wezens de rationele ontplooiing van hun verwerkelijking teweegbrengen. Dialectisch denken betekent denken in termen van zelfontplooiing en zelfverwerkelijking, en van sociale ontwikkeling en sociale verwerkelijking.
We kunnen een ethiek formuleren waarin mensen elkaar eerder aanvullen dan overheersen. Als wij als individuen geloven in vrijheid, zelfbewustzijn en samenwerking, dan kunnen andere mensen dat ook - het is inderdaad zo dat alleen al het herkennen van de mogelijkheid het bewijs is dat wederzijdse aanvulling binnen het rijk van de menselijke mogelijkheden ligt. Iedereen kan dit begrip verwerven, vooropgesteld dat hij of zij opgevoed en geïnformeerd wordt en oprecht naar de werkelijkheid kijkt in plaats van door middel van een televisiescherm. Nu, wat zijn de voorwaarden die ervoor kunnen zorgen dat de potenties voor de vrijheid zich kunnen ontplooien? Als we dat probleem oplossen kunnen we de morele basis verschaffen voor de kritiek van de maatschappij. Tenslotte is het zo dat, als we geen standaard hebben voor wat een rationele wereld werkelijk inhoudt, we niet kunnen uitleggen waarom déze wereld irrationeel is. Om te kunnen beweren dat deze wereld gerechtigheid of vrijheid ontbeert hebben we een standaard nodig waarmee we gerechtigheid en vrijheid definiëren. Wat rationeel is, is ‘wat moet zijn’, en we kunnen tot dat ‘moeten’ komen door middel van een proces van dialectisch redeneren.
Dialectisch redeneren is een onlosmakelijk deel van al mijn denken, dat wil zeggen, redeneren vanuit menselijke potenties en inzien dat denken uit kan stijgen boven de bestaande werkelijkheid en de mogelijkheden kan zien voor een maatschappij die kan voldoen aan de uitdagingen die opgeworpen worden door rationele inzichten. Als ons vermogen om onze eigen toekomst rationeel in kaart te brengen bezwijkt aan ‘dat wat is’, dan worden we ‘realisten’ in de slechtst denkbare betekenis van het woord. Dan staan we ons denken toe ons in het moeras te trekken van het pragmatisme van dat wat nu bestaat.
Een beweging die ermee akkoord gaat te werken binnen de grenzen van het systeem, beperkt zichzelf tot het slechts kiezen uit de alternatieven die het systeem zèlf oplevert. Het dwingt de beweging ertoe te kiezen voor het slechtere kwaad, in plaats van voor het grotere goed. Ik geef toe dat er situaties zijn waarin dergelijke keuzes gemaakt moeten worden. Maar wanneer een beweging wil binnengaan in het systeem en daar wil blijven dan worden deze keuzes de gewoonte. In de loop van de tijd leidt de politiek van het kleinere kwaad onveranderlijk, stapje voor stapje, tot het grootst mogelijke kwaad.
De Duitse geschiedenis geeft een treffend historisch voorbeeld. In 1919 nam de reformistische of Sociaal Democratische Meerderheid in wezen de regering over door het vernietigen van extreem links, een actie waarvan de moord op Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht, de oprichters van de Duitse Communistische Partij, een onderdeel was. Daarna begonnen de Sociaal Democraten, die de Conservatieve Partij weg wilden houden van de macht, de liberale en centrumpartijen te steunen. Maar op een gegeven moment moesten de Sociaal Democraten, die Hitler van de macht wilden houden, de conservatieve partij steunen - die daarna Hitler aanstelden als Kanselier, en de SPD werd volledig vernietigd. Dit verhaal van de politiek van het kleinere kwaad verbijstert me nog steeds, zelfs na 65 jaar.
Het vermijden van de politiek van het kleinere kwaad is een andere reden waarom het voor ons belangrijk is revolutionairen te blijven en een revolutionaire beweging te vormen. Deze reeks van Duitse gebeurtenissen is deel van het revolutionaire onderwijs dat leden van studiegroepen moeten krijgen. Zonder kennis van de lessen van de Duitse sociaaldemocratie en veel andere partijen zullen jonge revolutionairen eenvoudigweg de fouten die in het verleden gemaakt zijn herhalen. Tenzij we dergelijke lessen erg goed leren zullen we wegzakken in mysticisme en personalisme, waarin uitroepen over verlangen, verbeelding en kunst ons misleiden en de boodschap die wij hebben voor een geteisterde wereld doen verdampen. We moeten bovenal een revolutionair besluit nemen om kennis en theoretisch begrip te verwerven, en om onszelf vast te leggen op principes.
Op mijn leeftijd hou ik me helemaal niet bezig met de vraag of ik de revolutie mee zal maken waarvoor ik mijn hele leven gevochten heb. Het kan zo zijn dat zelfs de jongste revolutionairen onder ons geen revolutie zullen meemaken zolang ze leven. Maar we moeten er toch voor blijven vechten, al was het maar om onze integriteit als mensen te behouden. Mensen moeten het fastfood-radicalisme van de 60er jaren opgeven, het soort dat morgen een revolutie en een goede maatschappij wil. ‘Als ik het morgen niet kan krijgen’, lijken ze te zeggen, ‘dan doe ik wat Jerry Rubin gedaan heeft en word een effektenmakelaar.’ Mensen die een direkt-klaar-revolutie willen, hebben een gebrek aan menselijke inhoud - het geduld, de standvastigheid, het vermogen om hard en zonder toeters en bellen te werken - die zo wezenlijk is voor het vormen van een echt Links.
Er is iets narcistisch - en narcisme is één van de plagen van ons tijdperk - aan het eisen van ‘onze’ revolutie als nu of nooit, aan het niet voelen van verbondenheid met en verantwoordelijkheid voor toekomstige generaties die de onze zullen vervangen, aan het ongeloof dat men heeft in sociale vooruitgang, aan het reduceren van sociale verandering tot weelderige leefstijlen en de vervulling van persoonlijke verlangens. Als dat de geestesgesteldheid was geweest van vroegere generaties van revolutionairen, dan zou er nooit een revolutionaire beweging geweest zijn. Mijn grootmoeder haar generatie van revolutionairen in Rusland had nooit gedacht dat zij gedurende hun leven een Russische revolutie mee zouden maken, toch gingen velen van hen naar Siberië doordat ze ervoor vochten - en velen van hen stierven daar ver voor 1917.
Het kan zijn dat we onze revolutie niet morgen krijgen en misschien zelfs niet gedurende ons leven. Echter, door ervoor te werken zullen we slechts dat doen wat grote revolutionairen van wie de namen ons onbekend zijn minstens tweehonderd jaar lang hebben gedaan: vechten voor een rationele maatschappij en voor de menselijke vrijheid.
Laat me aan al deze ideeën de grote maxime toevoegen die Marx zo goed geformuleerd heeft in zijn elfde stelling over Feuerbach: ‘De filosofen hebben de wereld slechts op verschillende manieren geïnterpreteerd, het gaat er echter om die te veranderen.’ We moeten handelen om de wereld te veranderen. Rijke kansen liggen nog steeds voor ons, evenals ernstige gevaren, en of mensen uiteindelijk in een maatschappij van samenwerking zullen leven hangt in grote mate af van wat wij vandaag doen. Ofwel zullen we een werkelijk collectivistische maatschappij hebben, gebaseerd op volksvergaderingen, op de municipalisering van eigendom en op municipale confederaties - een maatschappij waarin de mensen werkelijk de maatschappij regelen; òf we zullen één of andere vorm van totalitarisme en ecologische ineenstorting hebben. Deze keuze ligt bij ons nu we de éénentwintigste eeuw binnengaan, en als het ons niet lukt de uitdaging aan te nemen die ze stelt zal onze planeet werkelijk ontdaan worden van de rationaliteit en het bewustzijn die haar zin geeft.