Door Jan Bervoets
Onderstaand artikel is ontstaan n.a.v. een gesprek met de redactiesecretaris over het onlangs uitgekomen anarchisme-nummer van Pedax. Men gelieve dan ook in de eerste plaats te zien als een artikel uit dat nummer, maar dan enige tijd te laat verschenen; dit om de indruk te voorkomen dat ik mogelijke tekortkomingen, die ik indirect in dit nummer constateer, de samenstellers ervan aanreken - te meer daar ik overigens zelf vermeld sta als iemand die aan de redactie steun en medewerking gaf en dus op dat punt blijkbaar in gebreke ben gebleven.
Het is n.l. mijn bedoeling een lans te breken voor het anarchisme van Bakoenin. Zijn denktrant is m.i. onvoldoende bekend, en dat is vooral jammer omdat heel x veel van zijn op dit moment door Arthur Lehning uit te geven geschriften verrassend actueel zijn, op sommige punten nog actueler dan bijv. Marx. Vooral hoop ik in tegenstelling met T. Asselbergs, dat zijn anarchistische conceptie, voor zover zij kan worden opgevat als een sluitend filosofisch geheel, wel degelijk zijn kansen krijgt. Daarom lijkt het me eerst nodig om af te rekenen met vrij vaak voorkomende mythes over Bakoenin, om daarna bij benadering iets van zijn visie weer te geven.[1]
Het is overigens moeilijk zich een juist begrip te vormen van Bakoenins persoonlijkheid. Camus heeft er een niet onverdienstelijke poging toe gedaan in L'Homme Revolté, overigens zelf een anarchistisch werk dat adhesie betuigt aan Proudhon en het anarcho-syndicalisme en dat ook door Tolstoi is geïnspireerd. Hij heeft echter niet gezien dat Bakoenin, alvorens tot zijn eindovertuiging te zijn gekomen, een heel leven heeft doorgemaakt, waarin hij eerst nihilist, dan panslavist, dan een jarenlange gevangene, soms ook romantisch utopist is geweest en eerst in zijn laatste tien levensjaren anarchistische geschriften heeft geschreven. Weliswaar was in zijn eerste artikel “Reactie in Duitsland” met het roemruchte slot: “De vernietigende drift is ook een scheppende drift” reeds de basisconceptie van zijn denken aanwezig; politieke ervaring en een met de jaren toenemende openheid van het gemoed waren nodig om van hem de visionair te maken die met de massabewegingen kon rekenen, waarop zijn revolutie zou gebaseerd zijn. Als profeet heeft geen tijdgenoot hem geëvenaard. Hij was het (en niet Lenin of Trotski) die als eerste voorspelde dat de sociale revolutie niet in het industrieel ontwikkelde Duitsland, maar in het agrarische Rusland, in achtergebleven landen als Italië, Griekenland en Spanje zou plaatsvinden e n daarvoor de voorwaarden aangaf: want hij voorzag ook dat het Italiaans patriottisme het volk wel eens kon misleiden en tot een totalitair en anti-revolutionair fascisme zou voeren (polemieken met Mazzini), - en dat de sociale revolutie in Rusland zou verraden worden, als de arbeiders de boeren niet mede als een revolutionaire factor zouden erkennen en op hun ruggen een “dictatuur van het proletariaat ” gingen opbouwen. Daarentegen zou Duitsland het meest reactionaire land van Europa worden, waar de arbeiders het meest door de bourgeoisie zouden worden gecorrumpeerd. Tenslotte voorspelde hij de guerrilla als vorm van ideologische strijd en waarschuwde hij als eerste tegen de bureaucratisering van het partijsysteem, terwijl hij als ergste schrikbeeld de technocratische staat zag, geleid door een kaste van wetenschapslieden die zich aan hun niet-wetende onderdanen zouden opleggen.’
Deze theoretisch heldere visies gingen gepaard met een volkomen onpraktisch handelen. De meest bekende geschriften van Bakoenin God en de Staat, Federalisme, Socialisme en Anti-theologisme, Het Knoeto-Germaanse Keizerrijk en de Sociale Revolutie zijn onvoltooid en kenmerken zich door een chaotische opzet, zelfherhaling etc. Verder handelde hij in de praktijk volkomen volgens de putchistische methode van iedere 19e eeuwse samenzweerder, om via een staatsgreep de massa’s in beweging te brengen (een methode die overigens ook door Fidel Castro werd toegepast bij zijn bezetting van de Moncada-vesting of zijn landing met de Granma). Ook het goed vertrouwen dat hij koesterde in de allesbehalve betrouwbare nihilist Netchajev en zijn instemming met diens revolutionaire catechismus zijn bijzonder compromitterend. Maar dit alles stempelt hem vooral tot een romanticus, wiens wil tot handelen het vaak won van zijn reflectievermogen, en tot een Don Quichotte met een volkomen nieuw Dulcinea-ideaal. Alleen blijkt achteraf dat Dulcinea wel bereikbaar is hetgeen zijn zwerftochten dubbel tragisch maakt…
Het werk van Bakoenin kan men dus in de eerste plaats zien als een vertaling van zijn subjectieve, romantische ervaringen in objectieve maatschappelijke theorieën: hij gelooft daarom ook in onbewuste levensinstincten in de onderdrukte massa’s, die, wanneer zijn vrijkomen, de huidige samenlevingsvormen zullen vernietigen en daarvoor in de plaats spontaan een nieuwe, vrije samenleving zullen doen vestigen. Volgens hem is de mens primair een maatschappelijk wezen? Hij kan zich slechts als mens doen gelden door het contact met anderen, en in de sociale contact waarin hij zich individueel manifesteert. Wanneer hij opgroeit, is hij zelf s van zijn omgeving afhankelijk, al is het om zijn eigen uitingsmogelijkheden te ontwikkelen, bijv. om te leren praten. Hij heeft dus geen Individuele Vrije Wil of Ingeboren Geweten, maar wel de capaciteiten om de ideeën en ervaringen die hij in zijn omgeving opvangt persoonlijk tot ontwikkeling te brengen, en bovendien de middelen om tot eigen actie over te gaan, - en zó iets van zijn omgeving te veranderen. Deze natuurwet van sociale solidariteit is een concreet gegeven als voorwaarde voor vrije menselijke actie. Maar “de maatschappij heeft zich tot nu toe nog niet menselijk gemaakt… zij is gebaseerd op 2 factoren die de menselijke actie remmen, het Gezag en de Abstractie.”[2]
De abstractie van de werkelijkheid komt voort uit het vermogen van de mens, om bestaande feiten door middel van rationele verklaringen met elkaar in verband te brengen en ze verklaringen als voorlopig vaststaand door te geven. Maar al te vaak gebeurt echter dat men deze vastgelegde verklaringen verabsoluteert, zonder ze aan nieuwe feiten te toetsen, of (wat nog erger is) zonder rekening te houden met de mogelijkheid dat men de feiten soms zelf kan veranderen!
In naam van deze absolute verklaring ontstaat dan de autoritaire onderdrukking. Het meest flagrante voorbeeld hiervan is de godsdienst? zij is ontstaan uit de voorlopige toeschrijving van niet-verklaarbare natuurverschijnselen aan de macht van een buitennatuurlijke persoonlijkheid, waarvoor men respect begon te krijgen, “Zodra de godheid eenmaal zijn wijding had gekregen werd zij uitgeroepen tot absolute oorzaak, oergeest, scheidsrechter, bedeelster van alle dingen, de wereld was niets meer, de godheid alles; en de mens, haar werkelijke schepper, aanbad haar en noemde zich har schepsel, haar slaaf.”
“Wanneer god, het volmaakte opperwezen (op deze wijze), tegenover de mensen wordt gesteld, komen de goddelijke middelaars, de uitverkorenen, de door god geïnspireerden om in zijn naam het menselijk geslacht te leiden en te besturen.” Zo komt dus het gezag uit de abstractie voort? Zij heeft de functie deze abstractie door middel van onderdrukking in stand te houden, en maakt tevens van deze abstractie gebruik om zichzelf te handhaven. Zo houdt dit gezag een ontkenning van het menselijk bestaan in ten gunste van een buitenmenselijke idee, dat aan de mensen wordt opgelegd.
Bakoenin ziet dus als eerste hoe een samenleving door enkelingen kan worden gemanipuleerd door middel van een binnen de samenleving heersend begrippensysteem dat strijdig is met het menselijke leven. Het middel waarmee dit gebeurt is de Staat, een systeem dat gebruikt wordt om de macht van deze minderheid te rechtvaardigen? Begrippen als “sociaal contract”, “mandaat van het volk” vooronderstellen dat een meerderheid klakkeloos accepteert dat zij zelf niet tot regeren in staat is en zich toevertrouwt aan “de besten”, “de wijzen”, “de ter zake deskundigen” etc. “Of deze bevoogding wordt uitgeoefend in naam van hogere motieven dan wel zelfs om wetenschappelijk aangetoonde redenen, die door een aantal mensen van algemeen erkend intellectueel niveau of door een andere klasse worden voorgelegd - in ieder geval zou dit leiden tot een intellectuele aristocratie die de zaak van de vrijheid haat en haar schade berokkent.” Dit brengt hem ook in fel verzet tegen de positivistische universiteiten van die dagen, “een nieuwe priesterklasse van de wetenschap”, die in de toekomst een macht dreigden uit te oefenen in naam van een door hen uit te maken wetenschappelijke abstractie. Daarom keert hij zich tegen Marx en Lasalle, die zich beriepen op een “wetenschappelijk socialisme” en geloofden dat alleen zij door middel van enkele theorieën de toekomst konden voorspellen en uitmaken. De geschiedenis leert ons dat zij overal waar zij op strategische punten met Bakoenin van mening verschilden, ongelijk kregen.
Tegenover de wetenschap, wier taak ligt in de beschrijving van algemene voorwaarden van de menselijke samenleving, stelt Bakoenin de directe menselijke creativiteit. Men kan de wetenschap geen politiek leidende functie geven, omdat zij in haar descriptie altijd achter de door menselijke handelingen geproduceerde feiten aanloopt. Niet de wetenschapsman, maar de scheppende kunstenaar verandert de wereld? Niet de abstracte theorie is imperatief, maar de concrete daad maakt het menselijk bestaan uit. Wel kan de wetenschap nuttig zijn als algemene richtlijn, maar dan moet zij ook niet worden gemonopoliseerd in een kaste van wetenden naast een massa van niet-wetenden? De wetenschap moet aller erfdeel zijn.
Men moet de betekenis van Bakoenin niet alleen op zichzelf bezien, maar ook binnen het kader van de histories materialistische theorieën, zoals zij zich de laatste tijd ontwikkelen binnen het Marxisme. Vooral wanneer men de ontdekkingen van de Frankfurter-school aan een nader onderzoek onderwerpt, en bij Marcuse bijv. begrippen ontdekt als “repressieve tolerantie” en “kollektief Überich”, en zijn theoretische visies over de manipulatie van de massa's door het productiesysteem, ontdekt men dat Bakoenin wel hard aan een herwaardering toe is. Tot nog toe heeft alleen Rudi Dutschke er vaag mee geschermd; maar de belangstelling voor de 1-mei beweging, de al dan niet gefundeerde verlangens naar anarchie bij de jongeren die zich politiek bewust zijn, en het hernieuwde idee dat socialisme niet slechts een passieve zekerheid-van-de-wieg-tot-het-graf maar creatieve zeggenschap inhoudt, bewijzen dat een mogelijke popularisering van zijn ideeën enorme inslag zullen vinden. Al was het maar om dat ene citaat, waarmee ik graag die hele catechismus van Netchajev zou willen vervangen en die welhaast dodelijk is voor de schijnvrijheid die in onze z.g. democratische samenleving wordt voorgehouden: “IK BEN SLECHTS WERKELIJK VRIJ WANNEER ALLE MENSELIJKE LEVENS DIE OM MIJ HEEN LEVEN, ZOWEL MANNEN ALS VROUWEN, EVENEENS VRIJ ZIJN.”
Jan Bervoets.