Door Emma Goldman
In hun poging de grens tussen waarheid en leugen te vervagen, vinden de valsemunters en gifmengers van ideeën een waardevolle bondgenoot in het behoudzuchtige karakter van de taal.
Begrippen en woorden die al lang hun oorspronkelijke betekenis verloren hebben, blijven de mensheid eeuwenlang in hun greep houden. Dit is met name het geval als dergelijke begrippen gemeengoed geworden zijn, als ze ons vanaf onze jongste jaren zijn ingeprent als grote en onweerlegbare waarheden. De mensen stellen zich over het algemeen snel tevreden met overgeërfde en aangeleerde dingen, want nabootsen is aanzienlijk eenvoudiger dan scheppen.
Onze tijd heeft twee intellectuele reuzen voortgebracht, die zich tot taak hebben gesteld de dode maatschappelijke en zedelijke waarden van het verleden te herzien - met name die van het christendom. Friedrich Nietzsche en Max Stirner hebben slag op slag toegebracht aan het bolwerk van het christendom: zij zagen hoezeer het christendom beheerst wordt door een verderfelijke slavenmoraal, zich richt tegen het leven en alles vernietigt dat bijdraagt tot de ontwikkeling van wilskracht en persoonlijkheid. Toegegeven, Nietzsche heeft de slavenmoraal die besloten ligt in het christendom en waar hij zich tegen keerde, vervangen door een meestermoraal van een bevoorrechte minderheid. Ik waag het echter te beweren dat zijn ‘meester’-idee niets te maken had met vulgaire begrippen als stand, rang of rijkdom. Veeleer doelde hij ermee op het meesterlijke der menselijke mogelijkheden, het meesterlijke in de mens, waarmee hij de verouderde tradities en afgesleten waarden zou kunnen overwinnen om nieuwe en schone dingen te leren scheppen. Zowel Nietzsche als Stirner beschouwde het christendom als een instelling die het menselijk ras naar beneden haalt en de menselijke durf en wilskracht breekt. Alle instellingen die stoelen op de christelijke moraal en ethiek beschouwden ze als even zovele pogingen om de slavernij te bestendigen in plaats van af te schaffen. Zij verzetten zich dan ook uit alle macht tegen deze instellingen.
Of ik het nu wel of niet volledig met deze beeldenstormers eens ben daargelaten, mét hen ben ik van mening dat het christendom bij uitstek is afgestemd op het africhten van slaven, op de bestendiging van een maatschappij van slaven; kortom, op al die toestanden waar wij vandaag de dag mee te maken hebben. Inderdaad, zonder de hulp van het christendom zou de maatschappij nimmer op zo’n weerzinwekkende manier ontaard zijn. Al lang geleden beseften de heersers der aarde dat de christelijke religie een uitermate werkzaam vergif bevat. Daarom koesteren ze haar; daarom ook hebben ze er alles voor over om het bloed van het volk ermee te doordrenken. Ze weten maar al te goed dat de verfijnde middelen van de christelijke leer een effectiever bescherming bieden tegen rebellie en onlusten dan knuppels of geweren.
Men zal mij ongetwijfeld voorhouden dat er, hoewel godsdienst vergif is en het geïnstitutionaliseerde christendom het grootste obstakel vormt voor vooruitgang en vrijheid, in het christendom ‘als zodanig’ toch wel enig goeds schuilt. Hoe zit het dan met de leer van Christus en het vroegere christendom, zo zou men mij kunnen vragen; vinden we daarin niet de ware menselijkheid en rechtvaardigheid?
Juist deze dikwijls gehoorde bewering heeft me ertoe gebracht dit onderwerp te kiezen, om te kunnen aantonen dat de wandaden van het christendom rechtstreeks voortvloeien uit het christendom zelf en niet toegeschreven moeten worden aan de vertegenwoordigers van het geloof. Christus en zijn leer vormen de belichaming van onderworpenheid, lijdzaamheid en verloochening van het leven; daarom ook zijn zij het die verantwoordelijk gesteld moeten worden voor de daden die in hun naam verricht zijn.
Ik ben niet geïnteresseerd in de theologische Christus. Scherpzinnige figuren als Bauer, Strauss, Renan, Thomas Paine en anderen hebben die mythe lang geleden al weerlegd. Ik wil zelfs nog wel toegeven dat de theologische Christus nog niet half zo gevaarlijk is als de ethische en sociale Christus. Naarmate kennis de plaats inneemt van blind geloof, verliest de theologie haar greep. Onze levens zijn echter zo diepgaand doortrokken van de ethische en poëtische Christusmythe, dat het zelfs zeer vooruitstrevende lieden soms nog moeilijk valt om zich uit haar greep te bevrijden. Ze hebben wel afgerekend met de letter, maar niet met de geest van het christendom; toch ligt daar de grondslag van alle misdaden en gruwelen die door het orthodoxe christendom zijn bedreven. De Kerkvaders kunnen zich gemakkelijk veroorloven om het evangelie van Christus te prediken. Het vormt geen enkele bedreiging voor het regime van macht en rijkdom; het staat voor zelfontkenning en zelfverloochening, voor boetedoening en berouw en is volstrekt krachteloos ten overstaan van elke belediging, elke aantijging tegen de mensheid.
Hier moet ik terugkomen op de valsemunters van ideeën en woorden. Veel mensen die anderszins een oprechte haat koesteren jegens slavernij en onrechtvaardigheid, verwarren de leer van Christus op hoogst onrustbarende wijze met de grote strijd voor maatschappelijke en economische bevrijding. Deze twee vormen een onherroepelijke en eeuwigdurende tegenstelling. De ene vereist moed, durf, onverschrokkenheid en wilskracht. De andere predikt het evangelie der lijdzaamheid, der slaafse berusting in de wil van anderen, en is de volledige veronachtzaming van wilskracht en zelfvertrouwen en dus gericht tegen vrijheid en welzijn.
Een ieder die oprecht streeft naar een radicale maatschappelijke omwenteling, een ieder die de mensheid wil bevrijden van de gesel van afhankelijkheid en ellende, moet zich van het christendom afwenden - zowel in zijn oude als in zijn huidige vorm.
Sinds het allereerste begin heeft het christendom de aarde overal en altijd in een tranendal veranderd; steeds heeft het ‘t leven verzwakt en verziekt, steeds heeft het de mens vrees ingeboezemd en hem veranderd in een tweeslachtig wezen, dat zijn levenskrachten verspilt in de strijd tussen lichaam en ziel. Door het lichaam af te schilderen als iets verdorvens, het vlees als de verleider tot de zonde, heeft de mens zichzelf verminkt in de ijdele poging zijn ziel zuiver te houden terwijl zijn lichaam wegrotte door het onrecht en de kwellingen die hem werden aangedaan.
De christelijke religie en moraal prijzen de glorie van het hiernamaals en tonen zich derhalve onverschillig voor de gruwelen van het aardse bestaan. Zelfverloochening en de ontkenning van alles wat pijn en verdriet veroorzaakt, is dan ook de christelijke toetssteen der menselijke waardigheid, het christelijk paspoort voor de hemel.
De armen zullen de hemel bezitten en de rijken zullen naar de hel gaan. Dat zou een verklaring kunnen zijn voor de wanhopige pogingen van de rijken om het ijzer te smeden terwijl het heet is, om zoveel mogelijk uit hun aardse bestaan te slepen: te baden in weelde en overvloed, hun ijzeren greep op de gezegende slaven te vergroten, ze te beroven van hun geboorterecht en elke minuut van de dag te vernederen en te krenken. Wie kan het de rijken kwalijk nemen dat ze zich wreken op de armen, want nu zijn zij aan de beurt, en alleen de barmhartige christelijke God weet hoe bedreven en niets ontziend de rijken dat doen.
En de armen? Die klampen zich vast aan de belofte van de christelijke hemel, als een onderkomen voor de oude dag, een sanatonum voor kreupele lichamen en zwakke geesten. Ze oefenen geduld en onderwerpen zich, ze lijden en wachten, tot ze al hun zelfrespect verloren hebben, tot hun lichamen uitgemergeld en verschrompeld zijn en hun geest gebroken is door het wachten, het slopende, eindeloze wachten op de christelijke hemel.
Christus maakte zijn opwachting als de leider van het volk, hij zou de joden verlossen van de Romeinse heerschappij; maar toen hij met zijn activiteiten begon, bleek al meteen dat hij geen belangstelling had voor het aardse bestaan, voor de dringende, directe noden van de armen en bezitlozen van zijn tijd. Hij predikte sentimentele mystiek, duistere en verwarde ideeën zonder originaliteit of zeggingskracht.
Toen de joden zich, zoals de evangeliën zeggen, van Jezus afkeerden, toen ze hem aan het kruis hingen, waren ze misschien wel bitter teleurgesteld in deze man die hun zoveel beloofde en zo weinig gaf. Hij beloofde vreugde en zaligheid in een andere wereld, terwijl de mensen voor zijn eigen ogen verhongerden, leden en wegkwijnden.
Ook is het mogelijk dat de Romeinen, met name Pilatus, Christus welgezind waren omdat ze inzagen dat hij totaal geen bedreiging vormde voor hun macht en heerschappij. Misschien beschouwde de filosoof Pilatus Christus’ ’eeuwige waarheden’ wel als tamelijk bloedeloos en doods vergeleken met de sterke en slagvaardige legermacht die ze probeerden te bestrijden. Sterk en onbevreesd als ze waren, hebben de Romeinen vast en zeker in hun vuistje gelachen om die man die sprak van berouw en geduld in plaats van op te roepen tot gewapend verzet tegen de plunderaars en onderdrukkers van zijn volk. Christus begon zijn publieke loopbaan met het gebod: ’Hebt berouw, want het Koninkrijk der Hemelen is nabijgekomen.’[1]
Waarom moest men berouw, spijt hebben in afwachting van iets dat verlossing zou brengen? Hadden de mensen nog niet genoeg geleden en te verduren gehad; hadden ze door hun lijden nog niet hun recht op verlossing verdiend? Neem nu bijvoorbeeld de Bergrede. Daarin wordt de mens toch alleen maar voorgehouden dat hij zich moet schikken in zijn lot, in de onvermijdelijkheid der dingen? ‘Zalig de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der Hemelen.’
De hemel moet wel een vreselijk saai oord zijn als de armen van geest daar leven. Hoe kunnen de armen van geest ook maar iets scheppends, levenskrachtigs, opbouwends en moois tot stand brengen? Deze gedachte, die in de Bergrede wordt uitgesproken, brengt de leer van Christus het duidelijkst in diskrediet, want ze merkt armoede van geest en lichaam als een deugd aan en tracht deze deugd in stand te houden door beloning en straf. Ieder weldenkend mens beseft dat armoede van geest onze ergste vloek is, dat ze de wortel is van alle kwaad en ellende, van alle onrechtvaardigheid en misdaden in de wereld. Iedereen weet dat de armen van geest nooit iets goeds tot stand hebben gebracht of kunnen brengen; laat staan vrijheid, rechtvaardigheid en gelijkheid.
‘Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven.’
Wat een belachelijk idee! Wat een prachtig excuus voor slavernij, ledigheid en parasitisme! Het is trouwens niet waar dat de zachtmoedigen ook maar iets kunnen erven. Juist doordat het mensdom zo zachtmoedig is geweest, is de aarde haar ontstolen!
De gesel der zachtmoedigheid is door het kapitalisme en de heersende machten gebruikt om de mens tot afhankelijkheid, tot slaafsheid te dwingen. Zelfs de trouwste dienaren van de staat, van de rijken, van de geprivilegieerde minderheid hadden geen bruikbaarder evangelie kunnen prediken dan deze Christus, de ‘verlosser’ van het volk.
‘Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden.’ Maar maakte Christus niet elke kans op gerechtigheid onmogelijk toen hij zei: ‘De armen hebt gij altijd bij u’ ? Maar ach, Christus was een meester in het uitvaardigen van geboden, ongeacht of ze elkaar totaal tegenspraken. Nergens wordt dit treffender aangetoond dan in zijn bevel: ‘Geef dan de keizer wat des keizers is, Gode wat Gods is.’
De schriftgeleerden beweren dat Christus door de toenmalige machthebbers tot dit soort concessies gedwongen was. Dat kan wel zo zijn, maar met dit ene compromis heeft hij de onderdrukkers toch maar een absoluut meedogenloos wapen in handen gegeven, een schrikwekkende gesel, een vrijbrief voor genadeloze belastingen, voor uitbuiting, slavernij en vernedering van juist diegenen voor wie Christus zogenaamd gestorven is. En wanneer ons de verzekering wordt gegeven: ‘Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden’, zegt hij er dan ook bij hoe? Hoe? Christus neemt niet de moeite om dat uit te leggen. Gerechtigheid komt niet uit de hemel vallen, zelfs niet als Christus het zo gewild heeft. Gerechtigheid is het resultaat van vrijheid, van maatschappelijke en economische mogelijkheden en gelijkheid. Maar hoe kunnen de zachtmoedigen, de armen van geest ooit zo’n situatie tot stand brengen?
‘Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt om Mijnentwil. Verblijdt u en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen.’
Het hemels loon is het eeuwige lokaas, een lokaas dat de mens in een ijzeren net gevangen heeft, een dwangbuis die ontwikkeling en groei onmogelijk maakt. Alle pioniers der waarheid zijn gesmaad, en worden dat nog steeds; ze zijn vervolgd, en worden dat nog steeds. Maar hebben zij hun medemensen gevraagd de prijs daarvoor te betalen? Hebben zij geprobeerd hun medemensen om te kopen om hun ideeën te aanvaarden? Ze wisten maar al te goed dat iemand die door omkoperij een waarheid accepteert, diezelfde waarheid aan de eerste de beste hogere bieder zal versjacheren. Goed en kwaad, straf en beloning, zonde en boete, hemel en hel - al deze zaken, die de drijvende kracht zijn achter het evangelie van Christus, hebben iedere ontwikkeling in het wereldgebeuren in de weg gestaan. Aan geboden en bevelen geen gebrek, maar als het gaat om onze directe behoeften geeft het geen enkele aanwijzing.
Een arbeider die de oorzaak van zijn ellende kent, die begrijpt hoe ons onbillijke maatschappelijke en industriële stelsel in elkaar zit, kan meer voor zichzelf en zijn lotgenoten doen dan Christus en diens volgelingen ooit gedaan hebben; in elk geval meer dan zachtmoedig geduld, onwetendheid en onderworpenheid.
Wat is het extreme individualisme van Stirner en Nietzsche dan oneindig veel weldadiger dan de ziekenhuislucht van het christelijk geloof! Zo zij altruïsme als kwalijk verwerpen, is dat vanwege het voorbeeld dat door de christenen gegeven is; de christenen hebben parasitisme en ledigheid beloond en alle mogelijke maatschappelijke wantoestanden doen ontstaan, die ze vervolgens willen verhelpen door liefde en mededogen te prediken.
Trotse en onafhankelijke individuen verkiezen haat boven dergelijke walgelijke kunstmatige liefde. Niet omdat hij beloond wil worden zet een franke geest zich in voor een grote waarheid, noch heeft angst voor straf zo iemand ooit kunnen weerhouden.
‘Meent niet dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen.’
Precies. Christus was een hervormer, altijd bereid om de gevestigde orde op te lappen, te vervullen, in stand te houden; nooit om te vernietigen en weer op te bouwen. Dat verklaart wellicht waarom alle hervormers hem zulke collegiale gevoelens toedragen.
Wanneer we de geschiedenis van de staat, het kapitalisme en de Kerk nagaan, dan blijkt inderdaad dat al deze instellingen zichzelf in stand hebben kunnen houden dank zij de idee: ‘Ik ben niet gekomen om de wet te ontbinden.’ Dat is de sleutel tot macht en onderdrukking. En dat spreekt vanzelf, want werd armoede door Christus niet geprezen als een deugd; propageerde hij niet lijdzaamheid tegenover het kwade? Waarom zou armoede en kwaad dan een halt toegeroepen moeten worden in hun heerschappij over de wereld?
Hoezeer ik ook gekant ben tegen elke godsdienst, hoezeer ik elke godsdienst ook beschouw als een inbreuk op en misdaad tegen redelijkheid en vooruitgang, ik geloof toch dat geen enkele andere godsdienst zoveel schade heeft berokkend, zoveel heeft bijgedragen aan de slavernij van de mens als de godsdienst van deze Christus.
Ga maar eens na hoe Christus zich tegenover zijn aanklagers gedroeg. Wat een gebrek aan waardigheid, wat een gebrek aan vertrouwen in zichzelf en zijn ideeën! Zo zwak en hulpeloos was deze ‘Verlosser der Mensheid’ dat de hele mensheid, tot in de eeuwigheid, voor hem moet boeten, omdat hij ‘gestorven is voor hen’. Verlossing door het kruis is erger dan de verdoemenis, vanwege de verschrikkelijke last die ze de mensheid oplegt, vanwege de invloed die ze heeft op de menselijke ziel, die gekluisterd en verlamd wordt door de last die ze moet torsen door de dood van Christus.
Duizenden martelaars zijn omgebracht, maar weinige, of geen, hebben zich daarbij zo hulpeloos betoond als de grote christelijke God. Duizenden zijn de dood ingegaan met meer vastberadenheid, moed, en meer geloof in hun eigen ideeën dan de Nazareeër. En zij verwachtten al evenmin eeuwige dankbaarheid van hun medemensen voor wat zij voor hen doorstonden.
Vergeleken met Socrates en Bruno[2], met de grote Russische martelaars, de Anarchisten van Chicago[3], Francisco Ferrer[4] en talloze anderen slaat Christus inderdaad maar een armzalig figuur. Vergeleken met de tengere, broze Spiridonova[5], die de meest afschuwelijke martelingen, de meest gruwelijke mishandelingen doorstond zonder het vertrouwen in zichzelf of haar ideaal te verliezen, valt Jezus totaal in het niet. Zij zwichtten niet en kwamen hun beulen met onverschrokken vastberadenheid onder ogen, en hoewel ook zij stierven voor hun volk, vroegen ze niets terug voor hun grote offer.
Werkelijk, we moeten ons verlossen van de slavernij, de dodelijke zwakheid en vernederende afhankelijkheid van de christelijke moraal.
De leer van Christus en zijn volgelingen is een fiasco omdat ze niet levenskrachtig genoeg is om de schouders van de mensheid te ontlasten; ze is een fiasco omdat de kern van die leer zich tegen het leven keert zodra ze in aanraking komt met de manifestaties van de natuur, met de kracht en schoonheid van de liefde.
Het christendom kan ons, in welke vermomming dan ook - Nieuw Liberalisme, Spiritualisme, Christian Science, de Nieuwe Gedachte en duizend en één andere vormen van hysterie en zenuwzwakte- nooit bevrijden van de verschrikkelijke last van de maatschappelijke situatie, van de drukkende armoede en de gruwelen van ons onrechtvaardige stelsel. Het christendom is de samenzwering van onwetendheid tegen gezond verstand, van duisternis tegen licht, van onderwerping en slavernij tegen onafhankelijkheid en vrijheid; van de loochening van kracht en schoonheid tegen de bevestiging van de vreugde en glorie van het leven.