Door Albert de Jong
Het revolutionaire antimilitarisme in Nederland is voortgekomen uit de vrije socialistische of anarchistische arbeidersbeweging, die omstreeks 1900, onder leiding van Ferdinand Domela Nieuwenhuis, in ons land van grote betekenis is geweest.
Wanneer men het anarchistisch beginsel in enkele woorden wil samenvatten, zou men het als volgt kunnen formuleren: niet over zich laten heersen en niet heersen over anderen. Dus: niet gehoorzamen en niet heersen. Het is zonder meer duidelijk, dat het anarchisme krachtens zijn wezen vierkant tegenover het militarisme staat, dat zich kenmerkt door discipline en subordinatie. Het anarchisme is echter (afgezien van het “christen-anarchisme”) niet geweldloos. Integendeel, het erkent principieel het recht van de onderdrukten zich met geweld tegen overheersing te verzetten en zich door middel van geweld van ieder gezag te bevrijden. Het revolutionaire antimilitaristische standpunt kwam duidelijk tot uitdrukking in de houding van een aantal Zweedse anarchisten, die na 1917 naar Rusland waren getrokken om er de revolutie met de wapenen te verdedigen tegen de contra-revolutionaire legers, maar die naar Zweden terug gingen, toen de bolsjewistische regering de militaire dienstplicht invoerde. In Zweden weigerden zij daarop de militaire dienst aan de kapitalistische staat. Het niet-geweldloze revolutionaire antimilitaristische standpunt kwam ook duidelijk naar voren in het volgende gesprek van een Nederlandse dienstplichtige met de artsen, die hem moesten keuren. Toen hem werd gevraagd, of hij er onder alle omstandigheden tegen was een medemens te doden, antwoordde hij: “Helemaal niet. Als ik op geen andere manier mijn leven kan verdedigen, zal ik er voor vechten en ik ben ook bereid te vechten voor de verdediging van het recht en van de vrijheid.” Men vroeg hem, welk bezwaar hij dan had tegen de militaire dienst. Zijn antwoord luidde: “Als ik vecht, wil ik zelf uitmaken, waarvoor en waartegen ik echt, met wie en tegen wie.” Men vond hem daarvoor nog wel wat jong en meende, dat hij een en ander wel aan de regering kon overlaten. Zijn antwoord was afdoende: “In Duitsland hebben alle jongens het aan Hitler overgelaten en dat neemt U hun heel kwalijk!” De anarchist is bereid te vechten, voor zijn overtuiging, maar niet op bevel; als vrij man, niet als slaaf.
De bestrijding van het militarisme is steeds een zeer belangrijk onderdeel geweest van de propaganda en de strijd van anarchistische arbeidersbeweging, vooral in Nederland. Voor een deel vond deze propaganda haar grond in een oprechte afschuw van de gruwelen en de misdadigheid van een oorlog. Maar de nadruk lag toch ergens anders. De anarchistische beweging was niet pacifistisch, maar revolutionnair en anti-kapitalistisch. Zij was voorstander van de directe actie der arbeiders, die door staking, sabotage, lijdelijk verzet en het bezetten van bedrijven hun lot moesten verbeteren. Deze acties moesten tenslotte uitmonden in de algemene werkstaking en in een sociale revolutie, die staat en kapitalisme ten val zouden brengen en de economische macht zouden leggen in handen van de arbeiders en hun organisaties. De anarchistische beweging ging er van uit, dat de strijd tussen arbeiders en bourgeoisie, tussen het revolutionnaire volk en de staat, zich niet geweldloos zou voltrekken. In iedere staking van enige betekenis zagen de arbeiders hun “broeders in de wapenrok” tegenover zich. De grote algemene werkstaking van April 1903 bijvoorbeeld gaf aanleiding tot een geweldig militair vertoon van de zijde der regering. Amsterdam alleen kreeg extra bezetting van 35.000 man. De anarchisten hebben van begin af aan ingezien, dat het militarisme het machtige wapen was van de staat en de bezittende klasse om de arbeiders en de arbeidersbeweging blijvend te onderdrukken. Zij gingen er van uit, dat de militaire macht in hoofdzaak werd gevormd door in uniform gestoken arbeiders. Zij maakten die arbeiders daarvan geen verwijt, maar schreven hun optreden als soldaten toe aan hun onwetendheid en hun gebrek aan klassebewust zijn. De anarchisten beschouwden het daarom als hun zeer voorname taak, de arbeiders en de soldaten het karakter, het doel en het wezen van het militarisme bewust te maken, meer nog wanneer het optrad bij arbeidsconflicten dan in de oorlog. Na de staking van 1903 schreef Domela Nieuwenhuis in een aan deze strijd gewijd brochure, dat er ook gewerkt moet worden onder de militairen. “Immers zij zijn het, die in tijd van nood gebruikt worden om de staking er onder te krijgen en de kapitalisten te beschermen in hun brandkastbelangen. Het mooiste zou zijn om ook een militaire werkstaking te krijgen en daarvoor moet natuurlijk evenzeer gewerkt worden. De soldaten zijn ook arbeiders, al steekt men ze tijdelijk in een soldatenpak, en als ze begrijpen toch ondanks hun kleeren bovenal arbeiders te moeten blijven, dan is er reeds veel gewonnen.” Om de soldaten dit begrip bij te brengen waren de oude anarchisten steeds op post en… niet zonder succes! In manifesten wekten zij bij iedere staking de soldaten op tot solidariteit met de strijdende arbeiders. Hun lectuur werd onder militairen dóór militairen verspreid, waarvoor deze herhaaldelijk straf opliepen. Militairen riepen in de bladen openlijk op tot solidariteit met de arbeiders. Herhaaldelijk werden militairen, met name “mariniers”, wegens anti-militaristische karaktereigenschappen uit de dienst ontslagen. Voor de lotelingen werden speciale vergaderingen belegd, soms zelfs vlak bij de lotingszaal “gedurende het koffieuurtje der lotingsbazen”. Anarchisten werden vervolgd wegens het verspreiden van opruiende manifesten onder militairen. Soldaten en mariniers uiten hun klachten in De Vrije Socialist van Domela Nieuwenhuis, zij raden hun lotgenoten aan bij conflicten niet op de arbeiders te schieten. Afdelingen van de Bond van Miliciens en Oud-Miliciens belegden vergaderingen met anarchisten als sprekers, om te protesteren tegen het oproepen der militairen onder de wapenen en in een resolutie werd door hen voorgesteld om, in navolging van de militairen in Italië, bij een werkstaking de soldij te storten in de stakingskas. Te Amsterdam nam het “mindere marine-personeel” een resolutie aan, waarin het verklaarde zich als arbeiderskinderen te beschouwen, waarmede zij bij een eventueel gewelddadig optreden rekening zouden houden.
In De Vrije Socialist van 26 november 1902 verscheen een oproep van een aantal Franse anarchisten om in Londen een internationaal antimilitaristisch congres te houden. Dat bleek niet mogelijk te zijn. Daarop droeg de Vrije-Socialistenconferentie op 31 mei en 1 juni 1903 te Arnhem aan de Vrije-Socialistenvereniging te Amsterdam op, de voorbereiding van het congres in handen te nemen. Deze vereniging benoemde M. de Boer en F. Domela Nieuwenhuis tot secretarissen. Er volgde een aantal oproepen, waarvan, naast revolutionaire anarchisten, ook de christen-anarchist Louis Adrien Bähler en de letterkundige Frederik van Eeden tot de ondertekenaars behoorden. Op 26, 27 en 28 juni 1904 kwam het congres in Amsterdam bijeen.
Een zeventigtal gedelegeerden waren aanwezig, waaronder vertegenwoordigers uit Engeland, Frankrijk, Zwitserland, België, Spanje en Oostenrijk. Een groot aantal organisaties, waaronder 150 Nederlandse, hadden een begroetingsschrijven gezonden.
Een heftige discussie ontstond bij punt vier van de agenda: Antimilitarisme en persoonlijke dienstweigering. Een aantal gedelegeerden, stelden een resolutie voor om alle acties te steunen voor persoonlijke dienstweigering “welk het sociaal of godsdienstig motief er toe zij”. Hiertegen ontstond een fel protest. Niet zozeer tegen de dienstweigering zelf, als wel tegen de clausule “godsdienstig motief”. De Fransen in het bijzonder keerden zich tegen de resolutie, omdat hierin tevens de geweldloosheid werd aanvaard. Zij meenden, dat zowel iedere christelijke motivering als de geweldloosheid in strijd waren met het revolutionaire karakter van de te stichten internationale. De resolutie werd daarop ingetrokken en werd een resolutie van de Fransen aanvaard. De christen-anarchist Bähler verliet hierop het congres, anderen trokken zich uit het internationale comité terug.
Het congres had oorspronkelijk alle antimilitaristen bijeen geroepen onder de leuze “Geen man en geen cent voor het militarisme”. Het was samengesteld uit anarchisten, christen-anarchisten, Engelse radicalen en een socialist. Het resultaat van het congres was, dat alleen anarchisten en libertaire syndicalisten deel konden uitmaken van de nieuwe internationale. Zij kreeg de naam van Internationale Antimilitaristische Vereniging (IAMV). Buiten Nederland ontstonden secties in België, Frankrijk en Italië, maar deze hadden slechts een kortstondig bestaan. Een werkelijke internationale is de IAMV eigenlijk nooit geweest. Zij zou definitief worden geconstitueerd op een in 1905 te Oxford te houden congres, maar dit congres kwam niet tot stand. Toen in 1907 in Amsterdam een Internationaal Anarchisten Congres werd gehouden, kwamen een aantal afgevaardigden van dit congres ook in een antimilitaristisch congres bijeen. Op dit congres waren vertegenwoordigers uit een twaalftal landen aanwezig. Zij leverde het bewijs, dat er van een antimilitaristische internationale geen sprake was. Zij gaven uitdrukking aan de praktisch vrijwel overal in het buitenland heersende opvatting, dat het antimilitarisme een onderdeel, een uitvloeisel is van anarchisme en socialisme. Een afzonderlijke antimilitaristische organisaties was daarom niet nodig zijn. Het “congres” van 1907 was voorlopig de laatste internationale bijeenkomst van de IAMV.
Geheel anders was het in Nederland. Ook hier waren niet alle anarchisten voorstander van een afzonderlijke antimilitaristische beweging. Zij lieten zich daarbij leiden door Domela Nieuwenhuis, die een overheersende invloed in de beweging had. Hij verzette zich in principe tegen iedere organisatie van de anarchisten. Slechts “vrije groepen” van kameraden die samenwerkte voor de anarchistische propaganda konden in zijn oog genade vinden. In de grote steden bestonden verscheidene van zulke groepen los naast elkaar zonder enig plaatselijk laat staan landelijk organisatorisch verband. Domela Nieuwenhuis was echter geen tegenstander van een antimilitaristische organisatie. Het gevolg was, dat vele anarchisten, die zich tot organisatorisch werken voelden aangetrokken, hun krachten gingen wijden aan de antimilitaristische beweging.
De propaganda tegen oorlog en militarisme vond in Nederland een vruchtbare bodem. Iedere oorlog versterkt de nationalistische en militaristische geest, maar Nederland had sedert 1839 geen oorlog meegemaakt. De antimilitaristische propaganda vond bovendien gemakkelijk weerklank bij een groot deel van de bevolking, die zich omstreeks 1900, kenmerkte door een geest van individualisme en onafhankelijkheid. Daardoor kon in Nederland de IAMV - die er eigenlijk NAMV had moeten heten - een grote populariteit verwerven, vooral op het platteland, met name van Friesland, Noord-Holland, Groningen en Zuid-Holland.
De activiteit van de Nederlandse IAMV-sectie
Op 9 oktober 1904 werd de Nederlandse sectie van de IAMV op een congres te Zwolle gesticht met 375 leden in tien plaatselijke afdelingen. Enkele maanden later werden acht nieuwe afdelingen opgericht en was het aantal leden tot 700 gestegen. In 1906 waren er 28 afdelingen met ongeveer 900 leden, welk aantal in 1908 tot 1000 was gestegen. Tegen het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was dit aantal in bedenkelijke mate gedaald. De op zichzelf zeer kleine organisatie ontwikkelde echter een bewonderenswaardige activiteit.
Een deel van haar actie was gericht op het ondermijnen van het leger en de marine. Het doel was deze onbruikbaar te maken voor de heersende klasse als instrument in de klassenstrijd. Als protest tegen de werving voor leger en marine werd de brochure “De Nederlandsche regeering als zielkoopster” verspreid. In 1905 werd besloten jaarlijks een soldatenalmanak uit te geven, speciaal voor de militairen bestemd. Deze almanak is 17 jaar achtereen in een oplage van 5.000 tot 10.000 exemplaren verschenen.
Als orgaan van de vereniging werd het maandblad “De Wapens Neder” overgenomen, dat reeds enige jaren op eigen initiatief door enkele geestverwanten was uitgegeven. Ook dit blad richtte zich herhaaldelijk rechtstreeks tot de soldaten. In een van de nummers is een plaatje opgenomen, waarop arbeiders afscheid nemende recruten de hand drukken met de woorden: “Ziezoo, dat is dus afgesproken, ge zult nimmer op uw broeders schieten!” In 1909 werd besloten vier van de twaalf maandelijkse nummers speciaal voor lotelingen en militairen, die met verlof naar huis komen, te bestemmen. In dat jaar werden niet minder dan 81.000 nummers van “De Wapens Neder” verspreid, d.w.z. 6.000 à 7.000 per maand door een organisatie van nog geen duizend leden
Een hoge vlucht nam het blad onder redactie van N. J. C. Schermerhorn (destijds predikant te Nieuwe Niedorp) gedurende de jaren 1910-1922. Deze begaafde redenaar voerde op honderden plattelandsvergaderingen het woord en won op iedere vergadering tientallen abonnees. Gedurende de 51 maanden van de Eerste Wereldoorlog bedroeg de gemiddelde oplage 18.000 exemplaren. In 1928, toen het aantal leden der IAMV slechts 600 bedroeg, werden maandelijks 9.500 exemplaren van “De Wapens Neder” aan de man gebracht.
Daarnaast werd met talloze vlugschriften en manifesten de schriftelijke propaganda gevoerd. In 1906 werd een manifest over de politieke toestand in Europa in 100.000 exemplaren verspreid; een geschrift over antimilitarisme en vakbeweging bereikte een oplage van 26.000 exemplaren. In 25.000 exemplaren verscheen een brochure tegen de vereniging “Onze Vloot”, in 20.000 één tegen militaristisch kinderspeelgoed.
Tientallen sprekers voerden het woord op antimilitaristische dorpsvergaderingen, waar soms de burgemeester tot de bezoekers behoorde. Daarnaast werden grote openbare meetings in de steden belegd. Op 15 januari 1905 werden in verschillende plaatsen protestvergaderingen gehouden in verband met de Russische-Japanse oorlog. Op 16 juni 1907 vond in Den Haag een door 4.000 personen bezochte meeting plaats met zes sprekers om “het gehuichel van de tweede vredesconferentie te ontmaskeren”. Op 31 augustus 1913 werd bij de opening van het Vredespaleis in Den Haag een door 5.000 bezoekers bijgewoonde meeting gehouden, waar ook sprekers uit Frankrijk, België en Duitsland het woord voerden. Domela Nieuwenhuis deed daarbij de gedenkwaardige uitspraak: “Het Vredespaleis is geopend, nu kan de oorlog beginnen.”
Tal van malen hebben de propagandisten van de IAMV aan gerechtelijke vervolgingen blootgestaan. In 1908 werden twee propagandisten vervolgd wegens het verspreiden van een manifest aan de lotelingen. Deze vervolging wekte een storm van protest, te meer daar geprobeerd werd, IAMV tot een verboden vereniging te verklaren. Niet minder dan 23 organisaties werkten met de IAMV samen in een agitatiecomité, dat een grote protestmeeting in het Paleis voor Volksvlijt organiseerde en een geschrift “Tot aanval en verweer”, verspreidde. Uit dit geschrift bleek dat de beide propagandisten op 4 juni 1908 veroordeeld waren wegens hun lidmaatschap van de IAMV. Waardoor “dus genoemde vereeniging tot een verboden vereeniging verklaard” was. De vervolging zou zijn ingesteld op instigatie van de Pruisische regering. De aanleiding was het feit dat door Nederlandse antimilitaristen een poging was gedaan om een antimilitaristisch geschrift, “Soldaten-Brevier” genaamd, Duitsland binnen te smokkelen. Dit geschrift was een klein boekje, gecamoufleerd in de Duitse nationale kleuren met het Pruisische wapen en het motto „Mit Gott für König und Vaterland”. Het Handelsblad van die dagen schreef, “dat we niet gediend zijn van Pruisischen peper in onze rechtspleging”. Ook De Telegraaf drong er op aan, dat hieromtrent het juiste licht zou worden verspreid. In hoger instantie werden Wurpel en Pieters vrijgesproken.
In 1909 werd J. W. Smit wegens een opruiend artikel in de Soldatenalmanak tot drie maanden veroordeeld.
Op grond van een artikel in de Soldatenalmanak werd de administrateur van het brochuredepot van de IAMV, C. Berkhout, tot een maand veroordeeld. Het artikel ging in op “de bloednacht op Kattenburg”, waarbij tijdens een staking in 1911 enkele arbeiders werden doodgeschoten en anderen ernstig gewond. Het gewraakte artikel werd, nu ondertekend door 800 personen, herdrukt en verspreid, zonder dat dit tot nieuwe vervolgingen aanleiding gaf.
In 1917 werd M. van Gelder tot drie maanden veroordeeld wegens het verspreiden van een manifest van de IAMV. Dit naar aanleiding van het neerschieten van een aantal mannen en vrouwen bij een hongerbetoging.
Een eigenlijke beginselverklaring heeft de IAMV tot Kerstmis 1919 niet gehad. Wel had zij reeds in 1914 een brochure uitgegeven “Wat de Roode Internationale wil”, die als zodanig kon worden beschouwd. Haar standpunt kwam duidelijk tot uitdrukking in de drie klare, klassiek geworden leuzen, die zij heeft aangeheven vanaf de eerste dag van haar bestaan:
De eerste leuze is even kort als duidelijk en afdoende. Tegen de oorlog propageerde de IAMV de internationale massale dienstweigering en de algemene werkstaking. Een standpunt dat door de moderne vakbeweging na de Eerste Wereldoorlog voor korte tijd werd aanvaard. Door de opkomst van het nationaal-socialisme werd het weer losgelaten.
Eenmaal werd - van bolsjewistische zijde - een ernstige poging gedaan om de IAMV ontrouw te doen worden aan haar consequente standpunt “Geen man en geen cent”. Op het kerstcongres van 1919 stelde de communist J. Brommert, een oud-dienstweigeraar en bestuurslid van de IAMV voor, dat zij alleen het militarisme van de kapitalistische staat zou bestrijden. Met 33 tegen 3 stemmen en 1 stem blanco handhaafde de IAMV haar standpunt om te strijden tegen iedere vorm van militarisme. Van welke staat dan ook.
De leuze “Indië los van Holland”, later overgenomen door de communisten, werd het eerst door de anti-militaristen aangeheven. Reeds in 1871 schreef Domela Nieuwenhuis, die toen nog geen socialist was, in een artikel: “En ten slotte moeten de koloniën onafhankelijk verklaard worden. Want het bezit van koloniën is een voortdurend oorlogsgevaar. Zij zijn onrechtmatig verworven en het gevolg daarvan is, dat het eene onrecht gestapeld wordt op het andere. Om den diefstal mogelijk te maken, moest men moorden. We hebben schatten verworven ten koste van het bloed en het zweet der inlanders, en we zijn niets dan roovers in een land, waar we niets te maken hebben.”
De uit deze woorden sprekende geest heeft de IAMV steeds beheerst en zij heeft er naar gehandeld. De werving voor het koloniale leger heeft zij altijd krachtig bestreden. De brochure “De Nederlandsche regeering als zielkoopster” en die tegen de vereniging “Onze Vloot” zijn reeds genoemd. Op de reclameplaten voor het Indische leger werd de kop van de militair, die er tussen de palmen rijdt, met een doodshoofd overplakt, en het woord “handgeld” met: bloedgeld. De IAMV nam stelling tegen de plannen in 1916 om in Indonesië een militie in te voeren. Zowel in “De Wapens Neder” als op openbare vergaderingen, maar ook in manifesten en brochures is onafgebroken geprotesteerd tegen de koloniale onderdrukking en uitbuiting.
Haar standpunt over geweld had de IAMV tot uitdrukking gebracht in de verklaring, dat zij streed voor “een maatschappij, waarin voor ruw geweld geen plaats meer is”. De IAMV was mede geboren uit verzet tegen en afschuw van het brute geweld van staten. Door geweld werden de uitbuiting en de onderdrukking van de arbeidersklasse gehandhaafd en werden duizenden proletariërs in bloedige oorlogen afgeslacht. Zij beschouwde als haar voornaamste doel de terzijdestelling van het geweld als grondslag van de maatschappij. Zij zag het geweld echter niet als een gevolg van de persoonlijke zonde van de arbeider of de kapitalist. Het was meer een gevolg van de economische en politieke inrichting van de samenleving. Het standpunt, dat al het geweld verworpen moet worden, omdat men “zijn vijanden moet liefhebben”, heeft de IAMV nooit aanvaart. In “Wat de Roode Internationale wil” werd verklaard, dat de geweldloosheid door de vereniging niet als beginsel wordt aanvaard. Dat wilde niet zeggen, dat zij geen eerbied hadden voor hen, die weigerde in militaire dienst te treden omdat zij alle geweld uit den boze achtte. Zij plaatste zich echter niet op het tolstojaans standpunt. Ze nam de mogelijkheid aan “dat in den strijd der klassen niet immer de geweldsdaad is te ontwijken, noch af te keuren”.
De strijd tegen het militarisme was voor de IAMV een stuk klassenstrijd. Omdat deze strijd werd gevoerd met het doel de klassen op te heffen, aanvaardde zij het geweld om het geweld op te heffen als grondslag van de maatschappij. Dit betekende niet, dat de IAMV ooit haar kracht heeft gezocht in het geweld. Integendeel! Steeds propageerde zij de weigering van soldaten om zich als onderkruipers te laten gebruiken of op het volk te schieten. Zij kwam op voor massale staking en dienstweigering, teneinde de oorlog tegen de “arbeiders aan de andere zijde der grens” te verhinderen. Haar ideaal is altijd kort en goed geweest: De wapens neer.
Van ingrijpende betekenis was voor de IAMV de invloed van de Eerste Wereldoorlog. De aandacht van de IAMV werd meer dan ooit gericht op de bestrijding van de oorlog. Geleidelijk werd de verbondenheid met de klassenstrijd der arbeiders minder. Deze invloed zijn in een drietal punten, die innerlijk nauw samenhangen, samen te vatten.
Ten eerste trad de dienstweigering veel sterker dan vroeger op de voorgrond. In de Eerste Wereldoorlog werden ook mannen ouder dan 19 jaar onder de wapenen geroepen en onder hen bleek het aantal dienstweigeraars verhoudingsgewijze groter te zijn.
Ten tweede verscheen in september 1915 een door 178 personen ondertekend Dienstweigeringsmanifest. Op 12 en 22 oktober verschenen reeds een tweede en derde oplage met respectievelijk 326 en 529 handtekeningen, waaronder vele leden van de IAMV. Het aantal na september 1915 gevangen genomen dienstweigeraars steeg van 108 in juni 1917 tot 425 in juni 1918.
Ten slotte traden een aantal min of meer religieus getinte en geweldloze antimilitaristen tot de IAMV toe. Zij kwamen niet uit de revolutionaire arbeidersbeweging, maar uit christen-anarchistische en christen-socialistische kringen voort. Zij vertegenwoordigden de richting, die op het internationale congres van 1904 uitdrukkelijk was geweerd. Terwijl het antimilitarisme van de oude IAMV een uitvloeisel was van de vrije-socialistische klassenstrijd, vond hun antimilitarisme zijn hoofdwortel in het christendom. Bij sommigen nam de persoonlijke dienstweigering een allesoverheersende plaats in. Zij legden sterk de nadruk op het ethische en individuele. Het ging hun in de eerste plaats om een zuivere levenshouding voor de enkeling.
De oude IAMV had daarentegen steeds het oog gericht op een onmiddellijk doorvoerbare tactiek voor de arbeidersbeweging. Zij had wel klassesolidariteit van de arbeiders verlangd, maar geen individuele daden die boven de zedelijke kracht van de gemiddelde mens uitgaan. Het accent van de beweging kwam steeds meer te liggen op de individuele dienstweigering en het “verantwoordt produceren” (niet produceren voor de wapenindustrie). Het contact met de soldaten ging geheel verloren en dat met de arbeidersbeweging nam meer en meer af.
Tegelijkertijd begonnen ook de oude IAMV-ers steeds minder heil van het geweld voor de sociale bevrijdingsstrijd te verwachten. De hoge vlucht van de oorlogs- en vernietigingstechniek hadden het geweld tot een bedreiging op zichzelf gemaakt, ongeacht voor welk doel het wordt aangewend. Zij waren zich bewust dat, het beschikken over moderne geweldsmiddelen voor een onderdrukte klasse steeds minder mogelijk werd. Bovendien begrepen zij, dat deze middelen zich wel lenen voor de elite om tégen een volksmassa te worden gebruikt, maar niet andersom. Om deze praktische en tactische redenen zochten zij naar betere, meer effectieve middelen om de vijanden van de arbeidersklasse te overwinnen en de sociale revolutie te verdedigen. Zij legden daarbij de nadruk op de economische wapenen zoals, staking, boycot en non-coöperatie, echter zonder het geweld uit beginsel te verwerpen. Niettemin groeiden de beide richtingen in de IAMV daardoor naar elkander. Zij waren het erover eens, dat men door het bevorderen van de economische strijdmiddelen (verantwoordt produceren, arbeidsweigering, dienstweigering en boycot) het geweld zoveel mogelijk overbodig moest maken.
Op nog een belangrijk punt waren de beide richtingen het eens. De IAMV moest plaats bieden aan alle antimilitaristen, zowel aan de “geweldaanvaarders” als aan de “geweldverwerpers”.
Terwijl de IAMV tegen 1914 in aantal leden en afdelingen sterk was gedaald, breidde zij zich tijdens de Eerste Wereldoorlog belangrijk uit. Einde 1918 telde zij meer dan 80 afdelingen met 3200 leden. Na de oorlog daalde het ledental, namelijk tot 1250 in 1922 en tot 630 (verdeeld over 36 afdelingen) in 1928. Niettemin bleef de IAMV zowel schriftelijk als mondeling propaganda voeren. Een vlugschrift “Aan de Moeders” werd in 40.000 exemplaren verspreid, alleen in 1921 werden 59.000 exemplaren van elf verschillende brochures omgezet. Een antimilitaristisch jaarboek werd in 6.000 exemplaren uitgegeven, een brochure aan de onderwijzers (“School en Oorlog”) eveneens in 6.000 exemplaren. Bij stakingen, oorlogsdreiging en andere daartoe aanleiding gevende gebeurtenissen werden manifesten in grote oplagen onder de bevolking verspreid. In talrijke dorpen, waar de politieke partijen hoogstens eens in de vier jaar een vergadering organiseerden, belegde de IAMV enige openbare vergaderingen per jaar. Haar sprekerslijst telde in 1923 niet minder dan 41 namen.
Een hoogtepunt van activiteit vond plaats in het jaar 1921. De Haarlemse dienstweigeraar Herman Groenendaal weigerde voedsel na zijn arrestatie op 6 juni. Hij deed dit als protest tegen zijn gevangenhouding en als een appèl aan het geweten der arbeidersklasse. Het Landelijk Comité (bestuur) van de IAMV kreeg hiervan eerst op zondag 19 juni kennis. Ze stelde onmiddellijk de gehele Nederlandse dagbladpers op de hoogte. Op 20 juni bracht het een bezoek aan de directeur en de behandelende dokter van het militair hospitaal in Den Haag. Groenendaal was juist die dag voor het eerst gewelddadig kunstmatig gevoed. Het Landelijk Comité deed tevergeefs een beroep op de artsen, zich niet voor het militarisme te laten misbruiken en zond opnieuw een uitvoerig communiqué aan de pers. Van woensdag 22 juni af werden door leden van de Haagse afdeling der IAMV 50.000 strooibiljetten uitgereikt. Geestverwanten, de werklozen onder hen ook overdag, liepen met borden “Herman Groenendaal moet vrij.” Op onwettige wijze belemmerde de politie deze propaganda voor een op zondag 26 juni te houden openbare vergadering in de tuin van het Volksgebouw. Maar juist door haar optreden werkte zij er toe mede Den Haag in het teken van de Groenendaal-actie te stellen. Het werd een ware volksbeweging. Uit angst voor zijn gewelddadige bevrijding hadden de autoriteiten Herman Groenendaal overgebracht van het militair hospitaal naar de bijzondere strafgevangenis te Scheveningen. Maar de duizenden betogers begaven zich na afloop van de meeting naar het huis van de minister van oorlog, de heer Por, waar zij door de politie werden uiteengeslagen. De avonden daarop stroomde de tuin van het Volksgebouw vol, onverschillig of er al dan niet een vergadering was uitgeschreven. Overal in het land werden druk bezochte protestvergaderingen gehouden. Op dinsdag 28 juni legden duizenden arbeiders in Amsterdam spontaan het neer om “Groenendaal vrij te staken”. Het overgrote deel van arbeiders volgde echter niet. Daarop besloten de syndicalistische organisaties, op zondag 3 juli, niet tot het afkondigen van een algemene werkstaking over te gaan. Daarmee was de actie verloren, al had de antimilitaristische agitatie een omvang aangenomen als nooit tevoren. Bart de Ligt en Albert de Jong werden wegens opruiing gearresteerd en respectievelijk tot 27 en 29 dagen - de tijd van hun voorarrest - veroordeeld. Tal van mensen werden vervolgd wegens verspreiden, lopen met borden, enzovoort. Door de IAMV werd, tezamen met het syndicalistische NAS, een blad “De Dienstweigeraar” in 50.000 exemplaren verspreid.
De dienstweigeraars Van der Putten, Krook en Cammelot waren eveneens in voedselstaking gegaan. De slechte behandeling van deze laatste en van Herman Groenendaal gaf de IAMV aanleiding tot het verspreiden van een manifest in een oplage van 200.000 exemplaren.
Herman Groenendaal heeft zijn voedselweigering vijf maanden volgehouden en werd al die tijd kunstmatig gevoed. Na het inzinken van de volksbeweging legden twee communisten en een anarchist een bom voor het huis van een van de leden van de krijgsraad in Den Haag. Zij hoopte hiermee nieuwe agitatie te verwekken. Dit doel werd niet bereikt; zij werden gearresteerd en tot verscheidene jaren gevangenisstraf veroordeeld. Naar aanleiding van hun daad gaf Herman Groenendaal op aanraden van zijn advocaat, de voedselweigering op. Hij heeft zijn tien maanden gevangenisstraf volledig moeten uitzitten.
Een belangrijke activiteit heeft de IAMV nog op internationaal terrein vervuld. Reeds tijdens de Eerste Wereldoorlog nam zij de stichting van een nieuwe internationale ter hand. Besloten werd een internationale centrale in het leven te roepen, waarbij zich ook andere dan uitsluitend antimilitaristische verenigingen zouden kunnen aansluiten. Daartoe werd op een internationaal congres, van 26-31 maart 1921 te Den Haag gehouden, het ‘Internationale Antimilitaristische Bureau tegen oorlog en reactie’ (IAMB) gesticht. Op dit congres waren antimilitaristen, anarchisten en syndicalisten vertegenwoordigd uit Nederland, België, Frankrijk, Engeland, Duitsland, Zweden, Oostenrijk, Zwitserland en de Verenigde Staten. Er werd een beginselverklaring aangenomen, waaraan het volgende is ontleend:
In 1923 waren bij het IAMB 34 Nederlandse organisaties aangesloten van antimilitaristen, anarchisten, syndicalisten en vrijdenkers. En voorts 20 organisaties in België, Denemarken, Duitsland, Engeland, Frankrijk, Noorwegen, Oostenrijk, Spanje, Zweden en Zwitserland. Het IAMB heeft van het begin af aan zijn stem verheven tegen de vervolging van revolutionairen in alle landen. Het heeft deelgenomen aan talrijke internationale congressen en zijn vertegenwoordigers hebben het woord gevoerd op openbare vergaderingen in verscheidene landen. Het werd echter bijna uitsluitend gefinancierd door Nederlandse organisaties en geestverwanten. Hierin kwam enige verandering ten goede, toen het IAMB in 1928 tezamen met de syndicalistische internationale, de IAA, de Internationale Antimilitaristische Kommissie vormde. Een werkcommissie voor de antimilitaristische propaganda, waarvan de uitgaven door de beide internationales tezamen werden betaald. Deze IAK heeft een tiental jaren een zeer gewaardeerde persdienst uitgegeven in Nederlands, Frans, Duits en Engels; enkele malen zijn ook nummers in Spaans, Noors en Esperanto uitgegeven. Deze persdienst werd in een totale oplage van 750 exemplaren aan bladen en personen in de vijf werelddelen gezonden. In één jaar werd 750 maal een artikel van de persdienst in de pers afgedrukt. Wanneer men bedenkt, dat de totale inkomsten van IAMB en IAK tezamen nooit meer dan ƒ 4.000,- à ƒ5.000,- hebben bedragen, is dit geen gering resultaat. Het werk voor de internationale beweging werd bijna uitsluitend door Nederlandse antimilitaristen is verricht.
De uiteenlopende opvattingen over het geweld leidden in 1936 binnen IAMV en IAMB tot een beslissend conflict. Aanleiding daartoe vormde het uitbreken van Spaanse Burgeroorlog. Bij het uitbreken van de Spaanse Revolutie, als weerslag op de staatsgreep van Franco, stelden de Spaanse anarcho-syndicalisten geweld tegenover geweld. Zij namen het initiatief tot het verzet. Zij organiseerden in samenwerking met andere antifascistische groeperingen revolutionaire volkslegers. Aanvankelijk los van de regering en geheel op de grondslag van vrijwilligheid en spontaneïteit. De “milicianos”, zoals de deelnemers werden genoemd, kozen hun eigen leiders en zij konden die ook afzetten. Dit was geheel overeenkomstig het in 1904 door de IAMV ingenomen standpunt. De “geweldaanvaarders” in IAMV en IAMB waren volledig solidair met het Spaanse volk, ook degene die theoretisch aan boven-gewelddadige strijdmethodes de voorkeur hadden gegeven. Immers iedere actie van de internationale arbeidersklasse om het militarisme van Franco lam te leggen bleef achterwege en naar hun oordeel had het Spaanse volk volkomen het recht zijn eigen strijdmiddelen te kiezen.
De geweldlozen in IAMV en IAMB, en ook in de anarchistische beweging, namen van begin af aan een ander standpunt in. Hun houding was aanvankelijk aarzelend. In sommige gevallen kritiseerden zij met name het antifascistische geweld. Een enkeling wilde zelfs iedere materiële steun aan het Spaanse volk onthouden, omdat het een gewelddadige strijd voerde.
Intussen werden de Spaanse volkslegers hoe langer hoe meer gemilitariseerd. Dit was vanzelfsprekend in strijd is met elk, en ook met het niet-geweldloze, antimilitaristische beginsel. In de beide organisaties trad nu een derde richting op. Zij aanvaardde wel het individuele en spontane geweld, maar verwierp iedere vorm van “georganiseerd” geweld. Zij was namelijk van oordeel, dat iedere georganiseerde oorlogsvoering noodzakelijkerwijze tot militarisering leidt, omdat het doeltreffend toepassen van de moderne oorlogstechniek militarisering tot voorwaarde heeft.
De “geweldaanvaarders” konden dit standpunt niet delen. Zij achten organisatie van elk gewelddadig volksverzet volkomen vanzelfsprekend. Zij beschouwden de vrije zelf-organisatie van het volk als een uitvloeisel van het sociale wezen van de mens. Het was zelfs de grondslag voor de opbouw van een vrije samenleving. Zij achten elke vrijwillige organisatie doeltreffender dan de disciplinaire en waren ook om die reden tegen de militarisering. De oorzaak van de militarisering in Spanje lag volgens hen in de politieke ontwikkeling in dit land. De macht was er meer en meer overgegaan uit handen van de spontaan gevormde volkscomité's in die van de regering. De sociale revolutie werd niet consequent doorgevoerd, de staat en ten dele ook het kapitalisme werden gehandhaafd. De Spaanse anarchisten werkten samen met socialisten en burgerlijke partijen, die staat en militarisme in beginsel aanvaarden. Zij hadden zelfs, onder de drang der omstandigheden, aan de regering deelgenomen. Als antimilitaristen hadden zij zich zo lang mogelijk tegen de militarisering verzet. Vaak echter werd deze afgedwongen door de meestal buitenlandse communisten, die in Spanje over de Russische vliegtuigen beschikten, en deze weigerden in te zetten, zo lang de troepen de militarisering niet hadden aanvaard.
Een meerderheid in IAMV en IAMB verklaarde ieder “georganiseerd geweld” in strijd met de antimilitaristische beginselen. Zij wijzigde de beginselverklaringen van de beide organisaties in deze geest. De niet-geweldlozen verlieten daarop zowel de IAMV als het IAMB. Zij achtte een verdere samenwerking op de grondslag van de nieuwe beginselverklaringen niet mogelijk. Die samenwerking was vijftien jaar lang mogelijk geweest. Volkomen loyaal en kameraadschappelijk, zolang het ging om een zuiver ideële propaganda. Zij begaf het langs de oude scheidslijn. Met aan de ene kant de doorvoerbare tactiek van de strijdende arbeidersklasse en aan de andere kant de principieel-zuivere houding van het individu en ideële groep.
De in 1938 tot stand gekomen scheuring betekende het einde van het IAMB en de IAK. De IAMV bleef bestaan tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, maar werd na 1945 niet meer heropgericht.
Men zou aan het slot van dit opstel de vraag kunnen opwerpen, in hoeverre de doeleinden van de I.A.M.V. zijn bereikt. Men zou dan kunnen zeggen, dat een van haar doelstellingen is verwezenlijkt – “Indië” is namelijk los van Holland -, maar dat van het “Geen man en geen cent” niets is terechtgekomen. De nationale bevrijding van Indonesië is echter niet het werk van de I.A.M.V. geweest, al heeft zij er in belangrijke mate toe bijgedragen. En dat er op het ogenblik meer geld voor oorlogsvoorbereiding wordt uitgegeven, dan ooit te voren, betekent anderzijds niet, dat het optreden van de I.A.M.V. zonder betekenis is geweest. Wij willen het vraagstuk even anders zien. Het te boven komen van de oorlog is langzamerhand een probleem geworden voor de mensheid en wordt dit steeds meer. In alle delen van de wereld openbaart zich het bewustzijn, dat oorlog en militarisme moeten worden overwonnen en de menselijke persoonlijkheid moet worden beveiligd. Van dat bewustzijn, van die geest is ook de I.A.M.V. een symptoom, een verschijningsvorm geweest, in een bepaalde volksbeweging, in een bepaald land. Tegenover de milliarden voor de legers heeft zij slechts enkele duizenden guldens kunnen bijeenbrengen voor haar schamele blaadjes en pamfletten. Tegenover twee wereldoorlogen, die de volkeren hebben gemilitariseerd, heeft zij slechts kunnen stellen de kracht van haar overtuiging. Niettemin heeft zij er in duizenden individuele gevallen toe bijgedragen de menselijke persoonlijkheid tegenover het militarisme te handhaven en te doen zegevieren. Dat gaat niet verloren. De I.A.M.V. is geen overwinnaar geworden. Dat worden pioniers gewoonlijk niet. Maar zoals het I.A.M.B.-lid, mevrouw dr HELENE STÖCKER eens heeft gezegd: Die zweitkommenden werden die Sieger sein.