Inhoud

Het Spaanse anarcho-syndicalisme, honderd jaar later

Door Octavio Alberola


Het Spaanse anarcho-syndicalisme, honderd jaar later

In 1910 richten de Spaanse anarcho-syndicalisten, na vele jaren zware strijd voor het verbeteren van de levensomstandigheden van de arbeiders, de Nationale Confederatie van de Arbeid (CNT) op. Haar hoofddoel was ‘het bevorderen van de organisatiegeest onder de arbeiders, en hen bewust te maken te maken dat alleen langs deze weg hun morele en materiële verheffing in de huidige samenleving mogelijk is’ en het ‘bespoedigen van de economische emancipatie van de arbeidersklasse door de revolutionaire onteigening van de bourgeoisie”.

In 1928 - toen ik werd geboren - had de CNT er al achttien jaar van legaal en illegaal bestaan, naar gelang welke regering het scepter zwaaide, op zitten. Bijna twee decennia van het verdedigen van de arbeiders, maar zonder hun emancipatie te bereiken. Ondanks illegaliteit, het is de tijd van de militaire dictatuur van Primo de Rivera, staat de CNT in de voorste linie van de sociale strijd. Het zijn zware jaren voor de anarcho-syndicalisten.

Mijn vader, een onderwijzer op een rationalistische school (1), was het hoofd van de openbare School van Alayor (op het eiland Menorca). Vanaf mijn geboorte ontwikkelt zich mijn leven, vanwege mijn vaders activiteiten binnen de CNT, parallel met de geschiedenis van deze organisatie. Een geschiedenis waarvan het hoogtepunt de revolutie van 1936 is, maar die met de overwinning van het nationaal-fascistische kamp in 1939 verandert in een geschiedenis van gevangenissen, clandestiniteit en ballingschap. Gevangenissen en clandestiniteit voor de anarcho-syndicalisten die niet uit Spanje weg kunnen komen en ballingschap(2) voor degenen die, samen met duizenden andere Spanjaarden, weten te ontsnappen naar Frankrijk en Noord-Afrika.

Een clandestiniteit en ballingschap die voortduren tot kort na de dood van generaal Franco in 1975. Dat jaar begint de zogenaamde transición (overgang) van het franquistische regime naar de huidige parlementaire monarchie en tevens het proces van heropbouw van de CNT in Spanje. Een proces waaraan ik zelf niet kan deelnemen omdat ik niet uit Frankrijk weg kan (3). Een proces dat op een cruciaal moment eindigt met een splitsing in de CNT. Een splitsing die nu, dertig jaar later, nog steeds voortduurt.

Een scheuring en botsing tussen anarchisten waar ik tot nu toe altijd afstand van heb bewaard. Wel onderhoud ik vriendschappelijke banden met gelijkgestemde kameraden die actief zijn in een van de drie organisaties die er intussen bestaan(4) en die alle drie het anarchosyndicalisme in Spanje voor zich opeisen.

Thans lijkt er een bemoedigend proces van overleg op gang te komen tussen deze drie organisaties om zich gezamenlijk te verzetten tegen het huidige offensief van de werkgevers en de socialistische regering. Een offensief dat poogt om de rechten van de arbeiders in te perken en om een economische politiek door te voeren die voordelig uitpakt voor het Kapitaal.

Het spreekt voor zich dat zowel mijn levensloop als die van de CNT, afgezien van de eerste 18 jaar, zich parallel in de tijd en in de strijd ontwikkeld hebben. Een gelijktijdigheid in de geschiedenis die zonder twijfel aan de basis staat van mijn ideologische identificatie met het anarchosyndicalisme en, daaruit voortvloeiend, met mijn huidige visie op haar geschiedenis. Daarom is het misschien verstandig om te waarschuwen voor die paralelliteit en gelijktijdigheid.

Het is niet de bedoeling om hier de geschiedenis van de CNT te beschrijven maar om mijn mening te geven over de toekomst van het Spaanse anarchosyndicalisme. Ik begin met het ideologische gedachtegoed. Dat is voortgekomen uit de ontmoeting van en de daadwerkelijke fusie tussen twee overtuigingen, twee verlangens en twee tradities: die van de revolutionaire organisatiegeest van de arbeiders en die van de anarchistische apolitiek. Een natuurlijke, logische en consequente samenvloeiing, zowel voor wat betreft de radicaliteit als het pragmatisme.

Radicaliteit en pragmatisme die sommigen, zowel vroeger als nu, in banen willen leiden, conform een `beroemd’ geworden drie-eenheid van ‘principes, tactieken en doeleinden’.(5) Deze soort wereldlijke en revolutionaire drie-eenheid die door enkelen wordt opgevat als een soortement ‘Tafelen der Tien Geboden’. De sektarische interpretatie ervan – om het even of die nu in de zin van de ‘puurheid’(zuiverheid van beginselen) of van het ‘possibilisme’(praktisch doen wat mogelijk is) is – heeft gedurende al die honderd jaren geleid tot ontelbare scheuringen in de CNT.

De geldigheid van 'principes, tactieken en doeleinden'

De geschiedenis van het Spaanse anarchosyndicalisme is getekend door een controverse tussen twee overtuigingen, bedoelingen en tradities. Het ging en gaat over de vraag wat voorop moet staan in het ideologische gedachtegoed van de CNT. Deze vraag ontstond door het verschil in werkwijze van de twee ideologieën die het praktisch handelen van de arbeidersorganisatie bepalen. Enerzijds de syndicalistische werkwijze die actief is op het concrete economische vlak. Anderzijds de anarchistische, die zich richt op de subjectieve bewustwording van de mens met betrekking tot zijn positie in èn zijn houding tegenover de samenleving.

In de praktijk betekende dit een dualisme in de werkwijze en een dualisme in de tijd (het perspectief van het nu en dat van de toekomst). Anders gezegd: metterdaad strijden voor directe materiële belangen én tegelijkertijd de emancipatie nastreven (wat in alle zich voordoende gevallen een zaak is van de langere termijn), maakt het noodzakelijk de strijd te voeren met twee verschillende verwachtingen qua tijd en te handelen vanuit twee verschillende perspectieven. In het eerste geval de tijdelijkheden van het nu en die van de toekomst. In het tweede geval de perspectieven op het verbeteren van de levensomstandigheden binnen het heersende systeem en de strijd om dat systeem te vernietigen.

Het is dus niet vreemd dat deze strijd om de ideologische voorrang voortdurend tot interne problemen en botsingen veroorzaakte die draaiden om de programmatische richting en de bureaucratische controle over de organisatie. Problemen en botsingen die – bewust of onbewust - werden weggemoffeld achter een schijndilemma tussen ‘coherentie’ (de samenhang tussen beginselen, tactieken en doelstellingen) en ‘efficiëntie’. Het is overigens overduidelijk dat men alleen subjectief en sektarisch kan betogen ‘coherenter’ of ‘efficiënter’ te zijn dan anderen. En al helemaal wanneer je onder antiautoritairen verkeert. Coherentie is niet voorstelbaar zonder efficiëntie en omgekeerd.

De coherentie tussen middelen en doel is niet alleen een ethisch principe, het is tevens het werkelijke fundament van de efficiëntie. Het is immers evident dat het referentiepunt bij een dergelijke coherentie het ethisch beginsel is. Derhalve zou altijd en onder alle omstandigheden antiautoritair optreden het referentiepunt voor de anarcho-syndicalisten moeten zijn.

Als het ethische referentiepunt het antiautoritair optreden is, kan er alleen samenhang zijn tussen beginselen en strijdwijzen die worden gebruikt om de ‘doeleinden’ te bereiken met behulp van antiautoritair optreden. Dat geldt zowel wanneer het ‘doel’ is het verbeteren van de levensomstandigheden binnen het heersende systeem, als wanneer dat is de strijd tegen het systeem.

De coherentie tussen het ideaal en de vakbondspraktijk is in het verleden zodanig geweest dat de Spaanse anarcho-syndicalisten zich op de meest vruchtbare momenten in hun geschiedenis ervoor ingespannen hebben om deze te bereiken en in stand te houden.

Vakbondsideaal en praktijk

Ondanks die permanente spanning omtrent de coherentie tussen het vakbondsideaal en de vakbondspraktijk, zijn de Spaanse anarcho-syndicalisten er indertijd in geslaagd hun organisatie, de CNT, te consolideren en van haar, in de strijd van de arbeidersklasse tegen alle vormen van uitbuiting en overheersing van de ene mens door de andere, een ethisch en revolutionair referentiepunt te maken. En dat niet alleen in Spanje, maar voor mensen wereldwijd.

Dankzij het enthousiasme en de morele integriteit van die strijders slaagden ze erin de anarchistische waarden in hun tijd ingang te doen vinden bij de arbeidersklasse en bij een aanzienlijk deel van de Spaanse samenleving.

Dat was mogelijk omdat die anarcho-syndicalisten geen enkel moment geloofden dat hun optreden, samen met personen die er andere ideeën op na hielden (maar net zo uitgebuit werden), hun identiteit kon ondergraven. In tegendeel. Ze waren ervan overtuigd dat een dergelijke verbroedering hun kracht zou doen toenemen, omdat de waarden waarvoor zij streden niet alleen ten goede kwamen aan een groep overtuigde anarchisten, maar aan een ieder met aspiraties naar rechtvaardigheid en vrijheid.

Deze strijders waren zich ervan bewust dat de ‘principes, tactieken en doelstellingen’ van het anarchosyndicalisme een ethisch, egalitair en antihiërarchisch fundament hebben. Eveneens waren ze zich bewust van de noodzaak hun handelen te moeten aanpassen aan de omstandigheden van de strijd. Dat deden zij zonder afstand te nemen van de principes en de uiteindelijke oogmerken. Het belangrijkste was voor hen het in stand houden van de geest van verzet en de wens en de bereidheid om te strijden voor de emancipatie.

Het bewijs van dit alles leverden zij op de (moet dit niet 17 juli zijn? Toen kwam het Noord-Afrikaanse garnizoen in opstand) 19 juli 1936, de dag dat de burgeroorlog begon en zij zich verweerden tegen de staatsgreep van de militairen en kort daarna, toen zij de sociale revolutie op gang brachten met een reeks van collectivisaties in alle gebieden waar Kapitaal en Staat verdwenen waren. Hoewel deze revolutionaire ervaring ongedaan is gemaakt, blijft het de verst ontwikkelde poging om tot een werkelijk egalitair en antihiërarchisch socialisme te komen.

Het Spaanse anarcho-syndicalisme vandaag de dag

De heropbouw van de CNT is na de dood van Franco treurig verlopen. Er zijn thans drie organisaties die het anarchosyndicalisme voor zich opeisen. Maar nu, na dertig jaar van noncommunicatie, vindt er een hoopgevend proces van toenadering plaats. En wel in de sociale strijd die momenteel op gang komt tegen de bezuinigingsplannen van de huidige Spaanse regering. Een proces dat het anarchosyndicalisme nieuw leven kan inblazen en zijn activiteit opnieuw kan richten op de coherentie en de efficiëntie van de strijd.

Het anarchosyndicalisme van vandaag karakteriseert zich, zoals vroeger, wederom door zijn vastberaden verzet tegen het Kapitaal in samenhang met het streven naar een samenleving zonder uitbuiting en overheersing. De wil en de inspanning om met beide benen in de werkelijkheid van nu te staan zonder afstand te hoeven nemen van het bevrijdingsstreven, zijn voorhanden. De wil tot coherentie met het gedachtengoed, maar ook tot coherentie met en trouw aan een solidair engagement met de arbeiders.

Er is een gezindheid en praktijk die coherent is met het vertoog van het anarchosyndicalisme en die zich onderscheidt van het geïnstitutionaliseerde syndicalisme van de grote vakbonden de UGT (gelieerd aan de socialistische partij) en de CCOO (gelieerd aan de politiek radicalere partij Verenigd Links); vakbonden die de klassensamenwerking prediken en akkoorden ten koste van de arbeiders sluiten met de werkgevers en de opeenvolgende regeringen.

Hoe zou men, onder dergelijke omstandigheden, een proces van toenadering in de strijd tegen de werkgevers en de ‘socialistische’ regering niet ondersteunen? Een proces dat, behalve dat het de rijpheid toont van de Spaanse anarcho-syndicalisten, het concrete bewijs levert van hun vastberadenheid om ‘een gezamenlijk front te blijven vormen tegen de bezuinigingen op de sociale zekerheid’ en de arbeiders toont dat er een ‘strijdvaardiger vakbeweging’ bestaat, die vecht voor ‘werknemersrechten die men nu afhandig wil maken’, aldus Pako Millán, redacteur van Solidaridad Obrera, het orgaan van de Catalaanse CNT. ‘Een gezamenlijk front’, dat men in stand wil houden ‘ondanks de meningsverschillen’ en ‘doorslaggevende structurele verschillen’, die volgens Millán de CNT, CGT en Solidaridad Obrera van elkaar scheiden. (Het betreft hier o.a. de vraag of men mee moet doen aan de verkiezingen voor overlegorganen zoals ondernemingsraden, de kwestie van gesalariëerden in dienst van de organisatie, het inschakelen van advocaten bij arbeidersconflicten.)

Dat kan echter ook spaak lopen. Er zijn namelijk al personen die op basis van die ‘uiteenlopende visies’ en ‘verschillen’ hun verzet tegen een dergelijk ‘gezamenlijk front’ rechtvaardigen. Vandaar de noodzaak en de urgentie om zich de vraag te stellen over de juistheid van die ‘uiteenlopende visies’ en ‘verschillen’ ten einde vast te stellen of die werkelijk van gewicht zijn en de tegenstellingen rechtvaardigen.

‘Meningsverschillen' en 'doorslaggevende structurele verschillen'?

Ik geloof niet dat die ‘meningsverschillen’ en ‘doorslaggevende structurele verschillen’ van veel gewicht zijn. Niet alleen omdat ze volgens mij ongegrond zijn, maar omdat de ontwikkelingsgang van de drie anarchosyndicalistische organisaties niet zo verschillend is. Bovendien handelen ze alle drie zoveel mogelijk in overeenstemming met de anarchosyndicalistische verzetsmentaliteit en het streven naar een betere maatschappij. Zowel wat betreft de verdediging van de rechten van de arbeiders als voor het scheppen en ondersteunen van ontmoetingsplaatsen waar anarchisten elkaar kunnen treffen: ateneos(6), rationele scholen, etc. Het zelfde geldt voor productieve activiteiten in arbeiderszelfbeheer ten einde in het heden een begin te maken met de toekomstige anarchistische samenleving.

In werkelijkheid voelt de grote meerderheid van de anarcho-syndicalisten van de drie organisaties, een enkele uitzondering daargelaten, zich deel van het volk en maakt geen onderscheid tussen zijn strijd voor de emancipatie en de strijd voor de emancipatie van allen. Er zijn slechts enkelingen binnen die organisaties die zich een elite of voorhoede voelen.

Daarmee wil ik echter niet ontkennen dat er in het verleden lieden geweest zijn, die met hun elitaire opstelling en voorhoedegedrag gedurende lange tijd sektarische en dogmatische milieus in stand hielden. Interne kritiek en pogingen tot toenadering tot militanten van de andere organisaties waren daarbij taboe. Daarom is het nu van belang de ware aard van die ‘meningsverschillen’ en ‘doorslaggevende structurele verschillen’ te analyseren. Niet alleen omdat ze van zoveel gewicht zouden zijn dat de langdurige scheuringen er door gerechtvaardigd wordt. Maar ook omdat de scheuringen niet de oorzaak zijn van het onvermogen de onmacht te overwinnen, waarin het anarchosyndicalisme zich sedert de periode van de overgang van dictatuur naar democratie bevindt.

Deelname aan de ‘vakbondsverkiezingen’ en het betalen van ‘vaste medewerkers in loondienst’ zijn belangrijke kwesties. Men kan er voor of er tegen zijn, maar hoe dan ook, deze kwesties, deze ‘tactiek’, moet vanuit het gezichtspunt van de samenhang met de doelstellingen van het anarchosyndicalisme geanalyseerd worden; en vanuit de vraag of zij die doelstellingen helpen realiseren. Maar niet vanuit een ideologische pretentie, alsof er maar één tactische optie zou zijn.

Wat nu van belang is: actie

Ik ben van mening dat de bestaande vakbondstactiek geen sociale verandering teweeg zal brengen. Ik ben het eens met Alfonso Álvarez, de huidige secretaris-generaal van de CNT(7), die zegt dat ‘zolang de dynamiek van de ondernemingsraden en de verkiezingen daarvoor geaccepteerd wordt door de overgrote meerderheid van de arbeiders, het moeilijk zal zijn om met de huidige toestand te breken’. Echter: ‘Het belangrijkste is niet om elkaar voor het een of ander uit te schelden’, het belangrijkste zijn ‘de acties die gevoerd worden’.

Daarom beschouw ik op dit moment de deelname van sommige anarcho-syndicalisten aan die ‘dynamiek van de ondernemingsraden’ van ondergeschikt belang omdat veel van deze anarcho-syndicalisten mij wat hun intenties in de strijd voor de verdediging van de arbeiders betreft, oprecht overkomen. Hetgeen ik wel echt belangrijk en dringend vind is, zoals Álvarez het formuleert, ‘de eenheid van de arbeiders op straat, op het werk, in de strijd, waar de arbeiders van verschillende organisaties bij elkaar komen (bij stakingspiketten, bezettingen, enz.)’. Het is overduidelijk dat dit de plekken zijn ‘waar de solidariteit vorm krijgt en tegelijkertijd het debat over de concrete praktijk en de strijd plaats zal vinden’.

Het lijkt me dus niet gerechtvaardigd om deze zoektocht naar ‘de eenheid van de arbeiders op straat, op het werk, in de strijd’ te dwarsbomen. De ’meningsverschillen’ en ‘doorslaggevende structurele verschillen’ lijken me onbeduidend vergeleken bij wat er op ons afkomt. Ik geloof eerder dat er andere oorzaken zijn voor het verzet tegen samenwerking. Dezelfde die bijdroegen aan het uiteenvallen van de CNT tijdens de transición (overgang) van de dictatuur naar de democratie.

Uiteraard dienen we niet die absurde en verderfelijke neiging te vergeten, die het anarchisme opvat als een quasi-religieuze doctrine en de neiging van sommigen om zich als haar exegeten op te werpen. Neigingen die uitmondden in een isolement en de obsessie om anderen uit te sluiten en iedere vorm van zelfkritiek onmogelijk te maken. Onbegrijpelijk en onaanvaardbaar voor mensen de zich voordoen als aanhangers van de vrijheid en de autonomie van ieder mens. Onbegrijpelijk, omdat het anarchisme de ontkenning is van iedere vorm van autoriteit. Onaanvaardbaar omdat op voor de arbeidersklasse cruciale momenten, zoals in het huidige tijdsgewricht, de eenheid van de uitgebuite en onderdrukte mensen belangrijker is dan ooit. Een eenheid van handelen, die niet dwingt tot het opgeven van de eigen identiteit, noch van de emancipatorische aspiraties van het anarchosyndicalisme.

Voetnoten