Inhoud

Huwelijk en liefde

Door Emma Goldman


Huwelijk en liefde

Volgens de gangbare opvattingen is het zo dat huwelijk en liefde dezelfde betekenis hebben, dat ze uit dezelfde motieven voortkomen en dezelfde menselijke behoeften bevredigen. Zoals de meeste gangbare opvattingen, berust ook deze niet op werkelijke feiten maar op bijgeloof.

Huwelijk en liefde hebben niets met elkaar gemeen; ze zijn even ver van elkaar verwijderd als de beide polen; in feite zijn ze elkaars tegendeel. Ongetwijfeld worden sommige huwelijken uit liefde gesloten. De reden daarvan is echter niet dat liefde zich enkel in een huwelijk kan ontplooien, maar veeleer dat slechts weinig mensen zich volkomen van een gangbaar gebruik weten los te maken. Er zijn tegenwoordig massa’s mannen en vrouwen voor wie het huwelijk niet meer dan een schertsvertoning is, maar die zich er omwille van de publieke opinie toch aan onderwerpen. En hoewel sommige huwelijken inderdaad uit liefde worden gesloten, en de liefde in sommige gevallen tijdens het huwelijk standhoudt, blijf ik er toch bij dat dat dan gebeurt ondanks en niet dank zij het huwelijk.

Anderzijds is het absoluut niet waar dat liefde zou voortvloeien uit het huwelijk. Een enkele keer hoort men wel eens van het wonderlijke geval dat een getrouwd stel na hun trouwen verliefd op elkaar werd, maar bij nadere beschouwing blijkt dan veelal dat men zich slechts had neergelegd bij het onvermijdelijke. In elk geval is het proces van aan elkaar gewend raken van geheel andere orde dan de spontaniteit, de heftigheid en de schoonheid van de liefde, en als het daaraan ontbreekt, kan de intimiteit van het huwelijksleven voor de vrouw én de man alleen maar een vernedering zijn.

Het huwelijk is bovenal een economische schikking, een verzekeringsovereenkomst. Het verschilt van een gewone levensverzekering alleen in zoverre dat het bindender is en meer verplichtingen met zich meebrengt. De baten vallen geheel in het niet bij de investeringen. Wanneer je een verzekeringspolis neemt, betaal je ervoor met dollars en centen en het staat je te allen tijde vrij de betalingen stop te zetten. Wanneer een vrouw zich daarentegen van een man verzekert, betaalt ze daarvoor met haar naam, haar persoonlijke vrijheid, haar zelfrespect, ja met haar leven, ‘tot de dood hen scheidt’. De huwelijksverzekering veroordeelt haar bovendien tot levenslange afhankelijkheid, tot parasitisme, tot volkomen nutteloosheid, zowel persoonlijk als maatschappelijk. Ook de man betaalt zijn tol, maar omdat zijn levenssfeer ruimer is, legt het huwelijk hem minder aan banden dan de vrouw. Zijn ketenen doen zich meer in economisch opzicht gelden.

Wat er volgens Dantes Inferno boven de hellepoort geschreven staat, is dan ook evenzeer van toepassing op het huwelijk: ‘Laat af van alle hoop, gij die hier binnentreedt.’

Men moet wel zeer dom zijn om niet toe te geven dat het huwelijk een fiasco is. Eén blik in de echtscheidingsstatistieken is genoeg om de bittere tragiek van dit fiasco ten volle te beseffen. En ook de verbeten filisters die dit alles toeschrijven aan de soepelheid van de echtscheidingswetten en de toenemende losbandigheid van de vrouw, hebben daarmee toch nog geen verklaring geleverd voor het feit dat: ten eerste, één op de twaalf huwelijken op een echtscheiding uitloopt; ten tweede, sinds 1870 het aantal echtscheidingen per 100.000 inwoners van 28 tot 73 gestegen is; ten derde, sinds 1867 overspel als echtscheidingsgrond met 270,8 procent is toegenomen; ten vierde, kwaadwillige verlating met 369,8 procent is toegenomen.

Afgezien van deze opzienbarende cijfers is er een grote hoeveelheid toneelstukken en romans die een nader licht op deze zaak werpen. Robert Herrick in Together, Pinero in Mid-Channel, Eugene Walter in Paid in Full, en talloze andere schrijvers vestigen de aandacht op de leegte, de sleur en de platvloersheid van het huwelijk en de gebrekkige mogelijkheden die het biedt om tot harmonie en begrip te komen.

Wie zich serieus met maatschappelijke problemen bezighoudt, zal geen genoegen nemen met de oppervlakkige verklaring waarmee men dit verschijnsel gewoonlijk afdoet. Om er achter te kunnen komen waarom het huwelijk zo’n rampzalige instelling is, zal men zich achter de schermen van het huwelijksleven moeten begeven. Edward Carpenter stelt dat elk huwelijk wordt bepaald door de omgevingen waarin de partners hun beider levens slijten; omgevingen die zozeer van elkaar verschillen dat man en vrouw wel vreemden voor elkaar moeten blijven. Doordat de echtelieden in een huwelijk van elkaar worden gescheiden door een onoverbrugbare kloof van bijgeloof, gebruiken en gewoonten, biedt het huwelijk geen voedingsbodem voor wederzijds begrip en respect - en als het daaraan ontbreekt, is elke verbintenis tot mislukken gedoemd.

Henrik Ibsen, die alle maatschappelijke schijn verfoeide, heeft deze grote waarheid waarschijnlijk als eerste onderkend. Nora[1] verlaat haar echtgenoot, niet - zoals onnozele critici beweren - omdat ze genoeg heeft van haar verantwoordelijkheden of wil gaan strijden voor de rechten van de vrouw, maar omdat ze tot het inzicht is gekomen dat ze acht jaar lang met een vreemde heeft geleefd en hem kinderen heeft gebaard. Is er iets vernederender en krenkender dan levenslang in de nabijheid van een vreemde te moeten verkeren? Het enige dat een vrouw over een man hoeft te weten is zijn inkomen. En wat dient men over een vrouw te weten - behalve of ze er leuk uitziet? We hebben nog steeds niet afgerekend met de theologische mythe dat de vrouw geen ziel heeft, dat ze niet meer dan een aanhangsel van de man is, geschapen uit zijn rib, ten gerieve van die Heer die zo sterk was dat zijn eigen schaduw hem vrees inboezemde.

Wellicht valt de minderwaardigheid van de vrouw wel terug te voeren op de inferieure kwaliteit van het materiaal waaruit zij geschapen is. Hoe dan ook, de vrouw heeft geen ziel - wat valt er over haar te weten? Trouwens, hoe minder ziel een vrouw heeft, des te geschikter is zij voor haar taak als echtgenote, des te gretiger zal zij zich in haar echtgenoot verliezen. Deze slaafse berusting in de superioriteit van de man verklaart waarom het huwelijk, althans ogenschijnlijk, zo’n lange tijd heeft kunnen standhouden. Nu de vrouw zichzelf is gaan ontdekken, nu ze werkelijk een eigen zelfbewustzijn is gaan ontwikkelen en tot het besef is gekomen dat ze niet slechts bestaat bij de gratie van haar meester, wordt de heiligheid van het huwelijk geleidelijk aan ondermijnd, en deze ontwikkeling kan niet meer stopgezet worden, hoezeer sommige sentimentele lieden dat ook zullen betreuren.

Vrijwel van jongs af aan wordt het jonge meisje voorgehouden dat het huwelijk haar eindbestemming is; haar onderwijs en opvoeding moeten daarop dan ook afgestemd zijn. Zoals het stomme vee wordt vetgemest voor de slacht, zo wordt zij voorbereid op haar taak. Toch wordt zij vreemd genoeg veel gebrekkiger voorbereid op haar taak als echtgenote en moeder dan de doorsnee ambachtsman op zijn beroepspraktijk. Een fatsoenlijk meisje mag niets afweten van de huwelijksrelatie, want dat is onbehoorlijk en vies. Ach, de grillige wetten van het burgerlijk fatsoen! Met behulp van de huwelijksgelofte kunnen ze iets smerigs omtoveren in de meest zuivere en heilige aangelegenheid, die boven elke twijfel en kritiek verheven is. En toch is dat typisch de instelling van de meeste voorstanders van het huwelijk. De toekomstige echtgenote en moeder wordt in volslagen onwetendheid gehouden omtrent haar enige troef in de concurrentieslag - seks. En zo gaat ze dan een levenslange relatie aan, om al gauw tot in het diepst van haar wezen geschokt, afgestoten en vernederd te worden door het meest natuurlijke en gezonde instinct - seks. We kunnen gerust stellen dat een groot deel van de ellende, het leed, de smart en het lichamelijk lijden in het huwelijk toegeschreven moet worden aan deze misdadige onwetendheid op seksueel gebied, die wordt aangeprezen als een grote deugd. En ik overdrijf niet wanneer ik zeg dat er meer dan één huwelijk is stukgelopen op deze betreurenswaardige toestand.

Wanneer de vrouw daarentegen zo vrij en sterk is dat ze de geheimen van de seksualiteit wil leren kennen zonder de goedkeuring van staat of Kerk, dan zal men haar veroordelen en zeggen dat ze te enen male ongeschikt is als echtgenote van een ‘goede’ man - waarbij diens goedheid dan bestaat uit een leeg hoofd en een goedgevulde beurs. Kan men zich iets weerzin wekkenders voorstellen dan een gezonde, volwassen vrouw, vol levenslust en hartstocht, die geen gehoor mag geven aan haar natuurlijke behoeften, die haar diepste verlangens het zwijgen op moet leggen, haar gezondheid moet ondermijnen en haar geestkracht moet breken, haar gezichtsveld moet vernauwen en zich de rijkdom en de grootsheid van de seksuele ervaring moet ontzeggen in afwachting van een ‘goede’ man die haar tot vrouw zal nemen? En toch is dat precies de inhoud van het huwelijk. Zoiets moet wel op een mislukking uitdraaien. Dit is een van de punten waarop huwelijk en liefde van elkaar verschillen, en zeker niet het minst belangrijke.

Wij leven in een praktische tijd. De tijd dat Romeo en Julia zich voor hun liefde de toorn van hun vaders op de hals durfden halen, dat Gretchen zich uit liefde blootstelde aan de roddelpraat van haar buren, is voorbij. Wanneer zich het zeldzame geval voordoet dat jongelui zich de luxe van een romance veroorloven, dan worden ze door de zorgzame handen van hun ouders net zolang gedrild en bewerkt tot ze ‘verstandig’ zijn geworden. De moraal die het meisje wordt bijgebracht, is niet of de man haar liefde heeft opgewekt, maar veeleer ‘Hoeveel?’. De enige belangrijke god van het praktische Amerikaanse leven: Kan de man de kost verdienen? Kan hij een vrouw onderhouden? Dat is de enige goede grond voor een huwelijk. Geleidelijk aan raakt elke gedachte van het jonge meisje van dit besef doortrokken; ze droomt niet van maanlicht en zoenen, van gelach en tranen; ze droomt van winkelen en toonbanken met koopjes. Een dergelijke zielsverarming en platvloersheid zijn onlosmakelijk met het huwelijk verbonden. Staat en Kerk hechten hun goedkeuring aan geen enkel ander ideaal, om de doodeenvoudige reden dat geen ander ideaal het toezicht van Kerk en staat over mannen en vrouwen zozeer noodzakelijk maakt.

Er zijn ongetwijfeld nog steeds mensen die liefde belangrijker vinden dan geld. Dit geldt met name voor de klasse die economisch gedwongen is in haar eigen onderhoud te voorzien. Dat deze machtige factor inderdaad een fenomenale verandering teweeggebracht heeft in de positie van de vrouw, wordt duidelijk wanneer we bedenken dat ze nog slechts kort geleden in de industriële arena is binnengetreden. Zes miljoen vrouwelijke loontrekkers; zes miljoen vrouwen die dezelfde rechten hebben als mannen om uitgebuit en beroofd te worden, om te staken - a, zelfs om te verhongeren. Anders nog iets van uw dienst, mijnheer? Ja, zes miljoen loonarbeidsters in alle beroepssectoren, van het moeilijkste hersenwerk tot de zwaarste lichamelijke arbeid in de mijnen en aan de spoorwegen; ja, zelfs rechercheurs en politieagenten. Voorzeker, de emancipatie is een voldongen feit. En desondanks beschouwt slechts een zeer klein gedeelte van dat grote leger vrouwelijke loonarbeiders haar werk als iets blijvends, zoals mannen dat doen. Een man heeft, ook al is hij nog zo’n grote sukkel, geleerd onafhankelijk te zijn, zijn eigen kost te verdienen. Ach, natuurlijk weet ik wel dat niemand in onze economische tredmolen werkelijk onafhankelijk kan zijn, en toch wil zelfs het armzaligste exemplaar van het mannelijke geslacht nog voor geen goud een parasiet zijn, of althans als zodanig bekend staan.

Een vrouw beschouwt haar positie als arbeidster als iets tijdelijks, iets dat afgelopen is zodra de eerste huwelijkskandidaat zich aandient. En daarom is het zo oneindig veel moeilijker om vrouwen te organiseren dan mannen. ‘Waarom zou ik lid worden van een vakbond? Ik ga toch trouwen, een gezin stichten.’ Is haar niet van jongs af aan bijgebracht dat daar haar ware bestemming ligt ? Maar al snel komt ze er achter dat het huis, al is het dan niet zo’n grote gevangenis als de fabriek, nog steviger deuren en tralies heeft. Het heeft een bewaker die zo waakzaam is dat niets hem ontgaat. Het droevigste van de zaak is echter dat het gezin haar niet meer vrijwaart voor loonslavernij; haar taak wordt er juist door verzwaard.

Volgens de meest recente statistische gegevens, voorgelegd aan een ‘Commissie inzake arbeid, lonen en overbevolking’, is alleen al in New York tien procent van de loonarbeidsters getrouwd, terwijl ze nochtans gedwongen zijn de laagstbetaalde arbeid ter wereld te blijven verrichten. En wanneer men aan dit afgrijselijke feit het sloofwerk van het huishouden toevoegt, wat blijft er dan nog over van de beschutting en de zegeningen van het huiselijk leven? In feite kan zelfs een vrouw uit de middenklasse de echtelijke woning niet echt haar thuis noemen, want het is de man die daar de atmosfeer bepaalt. Of de man nu een bruut is of een schat, dat doet niet ter zake. Wat ik wil aantonen is dat het van de goedgunstigheid van haar echtgenoot afhangt of de vrouw een eigen thuis heeft. Jaar in jaar uit loopt ze rond in zijn huis, en tenslotte is haar kijk op het leven en de mensen net zo vlak, benepen en kleurloos geworden als haar omgeving. Geen wonder dat ze een vitterig, kleinzielig, twist- en roddelziek wezen wordt en haar man zijn heil elders gaat zoeken. Maar ook al zou ze willen, zelf zou ze nergens anders heen kunnen gaan. Zij heeft geen uitwijkmogelijkheid. Daar komt nog bij dat de meeste vrouwen na hun trouwen - de volledige verzaking van al hun bekwaamheden - binnen de kortste keren totaal niet meer in staat zijn zich staande te houden in de buitenwereld. Ze gaat haar uiterlijk verwaarlozen, gaat zich onbeholpen bewegen, raakt ontwend zelf beslissingen te nemen en durft geen eigen mening meer te geven; ze wordt een lastpost en een zeurkous, die door de meeste mannen wordt verafschuwd en veracht. Een uitermate inspirerende omgeving om je leven in door te brengen, nietwaar?

Maar het kind dan, dat kan toch alleen maar in een huwelijk de nodige bescherming krijgen? Dat is toch uiteindelijk het belangrijkste punt van overweging? Wat een bedotterij, wat een huichelarij! Het huwelijk dat het kind zou beschermen, terwijl er ondertussen duizenden kinderen verwaarloosd en dakloos rondlopen. Het huwelijk dat het kind zou beschermen, terwijl ondertussen de weeshuizen en opvoedingsgestichten overvol zitten, en de kinderbescherming druk bezig is de kleine slachtoffertjes uit handen van hun ‘liefhebbende’ ouders te houden en ze aan de liefdevolle zorg van de Gerry Society toe te vertrouwen. O ironie!

Het mag dan zo zijn dat het huwelijk ‘het paard in het water kan trekken’, maar heeft het het paard ooit kunnen dwingen te drinken ? De wet kan de vader arresteren en hem een gevangenispak aantrekken, maar is daarmee ooit de honger van een kind gestild? Als de ouder geen werk heeft of zich schuilhoudt, wat helpt een huwelijk dan? Het doet een beroep op de rechterlijke macht om de man ‘op het rechte pad’ te brengen, om hem veilig achter de tralies te zetten; de opbrengst van zijn arbeid gaat dan echter niet naar het kind maar naar de staat. Het kind houdt er niets anders aan over dan de ellendige herinnering aan zijn vaders streepjespak.

En dan de bescherming van de vrouw - dat is wel de grootste vloek van het huwelijk. Niet dat het haar werkelijk enige bescherming biedt, maar het idee alleen al is zo weerzinwekkend, zo schandelijk en beledigend voor het leven, zo’n vernedering van de menselijke waardigheid, dat deze parasitaire instelling voor eens en altijd uit de weg geruimd zou moeten worden.

Het is net als met die andere patriarchale instelling - het kapitalisme. Eerst berooft het de man van zijn geboorterecht, belemmert hem in zijn ontplooiing, vergiftigt zijn lichaam en houdt hem in een positie van onwetendheid, armoede en afhankelijkheid, en vervolgens worden er dan liefdadigheidsinstellingen opgericht die teren op de laatste resten van ’s mans zelfrespect.

Het huwelijk maakt van de vrouw een parasiet, het maakt haar volstrekt afhankelijk. Het maakt haar ongeschikt voor de strijd om het bestaan, vernietigt haar maatschappelijk bewustzijn, verlamt haar verbeeldingskracht en neemt haar vervolgens welwillend in bescherming - een bescherming die in feite een valstrik is, een bespotting van het menselijk karakter.

Als het moederschap werkelijk de diepste vervulling is voor de vrouw, dan kan het toch alleen maar beschermd worden door liefde en vrijheid? Het enige dat het huwelijk doet, is die vervulling bezoedelen, schenden en besmeuren. Zegt het huwelijk niet tegen de vrouw: Alleen als u zich aan mij onderwerpt, zult u nieuw leven voortbrengen? Het legt haar aan de ketting, vernedert haar en maakt haar te schande als ze weigert zichzelf te verkopen om zich het recht op moederschap te verwerven. Wordt het moederschap niet uitsluitend door het huwelijk gewettigd, zelfs als het kind met haat en onder dwang is verwekt? Als het moederschap daarentegen voortkomt uit eigen vrije keuze, uit liefde en verrukking, uit tomeloze hartstocht, dan plaatst het een doornenkroon op het hoofd van de onschuldige, waarin met letters van bloed de scheldnaam ‘Bastaard’ gekerfd staat. Zelfs als het huwelijk werkelijk al die deugden zou bezitten die men eraan toeschrijft, dan nog zouden de in zijn naam gepleegde misdaden tegen het moederschap het voor eeuwig uit het rijk der liefde moeten weren. De liefde, het sterkste en diepste element van heel het leven, de voorbode van de hoop, van vreugde, van verrukking: de liefde, die alle wetten en alle gebruiken trotseert; de liefde, de meest vrije, machtige lotsbepaler der menselijke wederwaardigheden; hoe kan zo’n voor niets wijkende kracht gelijk worden gesteld met dat armetierige product van staat en Kerk dat huwelijk heet?

Vrije liefde? Alsof liefde ooit anders dan vrij kan zijn! De mens heeft kennis kunnen kopen, maar de liefde laat zich voor geen goud ter wereld kopen. De mens heeft lichamen aan zich kunnen onderwerpen, maar geen macht ter wereld kan de liefde aan zich onderwerpen. De mens heeft hele naties veroverd, maar geen legermacht kan de liefde veroveren. De mens heeft de geest geketend en gekluisterd, maar hij staat geheel machteloos tegenover de liefde. Hoog op zijn troon gezeten, omgeven door alle pracht en praal die hij met zijn goud kan kopen, is de mens toch arm en eenzaam wanneer de liefde hem overslaat. En als de liefde blijft, dan straalt zelfs het schamelste hutje van warmte, levenslust en kleur. Zo bezit de liefde de magische kracht om een bedelaar tot koning te maken. Ja, de liefde is vrij; alleen in vrijheid kan de liefde gedijen. De liefde geeft zich in vrijheid, zonder voorbehoud, mateloos en volledig. Alle wetten in het wetboek, alle gerechtshoven ter wereld kunnen de liefde niet uitrukken als ze eenmaal wortel heeft geschoten. Maar hoe kan een huwelijk steriele grond vruchten doen dragen? Het is als het laatste, wanhopige gevecht van een ten dode opgeschrevene.

De liefde behoeft geen bescherming; zij beschermt zichzelf. Zolang het nieuwe leven geboren wordt uit liefde, wordt er geen kind in de steek gelaten, hoeft er geen kind honger te lijden of te verkommeren wegens gebrek aan genegenheid. Ik wéét dat dat zo is. Ik ken vrouwen die in vrijheid een kind gekregen hebben bij de man waarvan ze hielden. Weinig wettige kinderen genieten zoveel zorg, bescherming en aandacht als de vrije moeder vermag te geven.

De gezagsdragers vrezen de komst van het vrije moederschap omdat het hen van hun prooi zal beroven. Wie zouden de oorlogen moeten uitvechten? Wie zou het geld voor de rijken moeten verdienen? Wie zou politieagenten en gevangenisbewaarders leveren als de vrouwen zouden weigeren aan de lopende band kinderen te baren ? Het ras, het ras! roepen de koning, de president, de kapitalist en de priester in koor. Het ras moet in stand gehouden worden, ook al wordt de vrouw erdoor verlaagd tot louter machine - en het huwelijk is het enige middel waarmee wij ons kunnen beveiligen tegen het verderfelijke seksuele ontwaken van de vrouw. Maar deze verwoede pogingen om een toestand van slavernij in stand te houden zijn tevergeefs. Tevergeefs ook zijn de verordeningen van de Kerk en de dolzinnige aanvallen der heersers; zelfs de arm der wet is krachteloos. De vrouw is niet langer bereid een aandeel te leveren in de productie van een ras van ziekelijke, zwakke, aftandse en armetierige wezens, die de kracht noch de moed hebben om het juk van armoede en slavernij af te werpen. In plaats daarvan wil ze minder en betere kinderen, met liefde en uit vrije keuze verwekt en grootgebracht: niet onder dwang, zoals in het huwelijk. De pseudo-moralisten hebben nog geen weet van de diepe betekenis van het verantwoordelijkheidsgevoel ten opzichte van het kind dat de vrije liefde heeft opgewekt in de boezem der vrouwen. Liever zouden ze voor altijd gespeend blijven van de zegeningen van het moederschap dan leven voort te brengen in een atmosfeer die louter vernietiging en dood uitwasemt. En als ze toch moeder worden dan is dat om het kind te laten delen in het diepste en beste dat in hun wezen schuilgaat. Met het kind meegroeien, dat is hun devies; ze weten dat ze alleen op die manier mannen en vrouwen in de ware zin des woords tot ontplooiing kunnen helpen brengen.

Toen Ibsen, op meesterlijke wijze, het portret van Mrs. Alving tekende[2], moet hem het beeld van een vrije moeder voor ogen hebben gestaan. Zij was de ideale moeder omdat ze haar kluisters verbroken had, omdat ze het huwelijk met al zijn verschrikkingen[3] achter zich had gelaten en haar geest de vrije loop gegeven had totdat ze als een herboren en sterke persoonlijkheid kon terugkeren. Helaas was het al te laat om haar zoon Oswald, de vreugde van haar leven, nog te kunnen redden, maar het was niet te laat om tot het besef te komen dat de vrije liefde de enige voorwaarde is voor een gelukkig leven. Degenen die, zoals Mrs. Alving, met bloed en tranen voor hun geestelijk ontwaken hebben betaald, verwerpen het huwelijk als bedrog, als een laaghartige holle leugen. Zij weten dat de liefde - of ze nu slechts kort duurt of een eeuwigheid - de enige scheppende, bezielende, stimulerende basis is voor een nieuwe mensheid, een nieuwe wereld.

Aangezien de mensheid nog in een stadium van verregaande onvolgroeidheid verkeert, is de liefde voor de meeste mensen inderdaad een vreemde. Onbegrepen en geschuwd, schiet de liefde zelden wortel; en waar ze dat wel doet, kwijnt ze al snel weg en sterft af. Haar tere gestel is niet opgewassen tegen de spanning en de druk van de dagelijkse beslommeringen. Haar ziel is te complex om zich te kunnen aanpassen aan het glibberig netwerk van onze maatschappelijke structuren. Zo weent en lijdt de liefde mee met al diegenen die behoefte aan haar hebben maar toch het vermogen missen om het hooggebergte van de liefde te beklimmen.

Maar eens, op een dag, zullen mannen en vrouwen omhoog klimmen, ze zullen de bergtop bereiken, zij zullen elkaar ontmoeten als grote en sterke en vrije mensen, bereid om te nemen en te geven en zich te koesteren in de gouden stralen van de liefde. En zelfs het meest zinrijke, fantasievolle en poëtische genie kan nog niet bij benadering de mogelijkheden van zo’n kracht in het leven van man en vrouw voorzien. Als de wereld ooit het leven zal schenken aan waarachtige kameraadschap en saamhorigheid, dan zal niet het huwelijk maar de liefde daarvan de verwekker zijn.

Voetnoten