Door Dhjana
Dit artikel verscheen als bijdrage aan de discussie over de relevantie van het anarchisme in de 21ste eeuw in de Buiten de Orde.
De klassenstrijd: van oudsher een hot item binnen de anarchistische beweging. En omdat ik zelf uit een gezin kom waar we kampten met structurele armoede en waar universiteitsopleidingen ver buiten het bereik lagen, is het ook een onderwerp dat me persoonlijk aan het hart gaat. Maar iedere keer dat ik in een anarchistisch gesprek over klassenstrijd beland, of de zoveelste analyse erover lees, dan bekruipt me een vervelend gevoel. De inhoud gaat misschien wel over mij, maar het gesprek of het artikel is duidelijk niet voor mij bedoeld. En de beslommeringen die mijn dagelijks leven bepalen vinden nauwelijks weerklank in de anarchistische beweging.
Ik sta daar niet alleen in. De afgelopen jaren zijn er een aantal gebeurtenissen geweest die zowaar het karakter droegen van een volksoproer (Nederland in Opstand, de Gele Hesjes), waarbij anarchistisch Nederland huiverig aan de zijlijn bleef afwachten. Het was dan ook voorspelbaar dat rechts gretig in het gat sprong en de bewegingen kaapte. Ook de felle stakingen van de buschauffeurs konden op weinig linkse belangstelling rekenen. En bij onze jaarlijkse 1 mei-demonstraties zijn eigenlijk nauwelijks arbeiders te bekennen.
Kennelijk hebben we als anarchistische beweging maar weinig contact met ‘het gewone volk’. Spreken we elkaars taal nog wel? Of kampt de anarchistische beweging ondanks de door haar bejubelde klassenstrijd met een stevige portie intern klassisme waardoor onze groepen niet toegankelijk zijn voor ‘gewone mensen’?
Ik heb maar eens een fictief stereotype ‘Anarchist’ en een net zo fictief stereotype ‘Gewone Jongen’ uitgenodigd om met elkaar in gesprek te gaan.[1]
Ik: “Heren,[2] kan ik jullie iets te drinken inschenken?”
Anarchist: “Een kopje thee graag. Heb je biologische gember?”
Gewone Jongen: “Doe mij maar een biertje. Nee, ik hoef geen glas erbij. Haha, dat flesje is toch al van glas, of niet dan? En waar moesten we nou precies over praten?”
Ik: “Over de klassenstrijd.”
GJ: “De wat?”
A: “Oh, goed punt. De klassenstrijd, dat is de kern van de anarchistische ideologie. Een constante, zeg maar. Al sinds de oorsprong van de anarchistische beweging, met Marx natuurlijk als grote inspirator, strijden wij voor de nivellering van klassen. En voor de afschaffing van staat en kapitaal, door wie de arbeiders worden uitgebuit.”
GJ: “Ik snap er nou al niks meer van. Wie? Marx …? Zeg, je bent toch geen communist of zo, hè?”
A: “Nee, ik ben anarchist.”
GJ: “Anarchist? Haha, grappig, je ziet er helemaal niet uit als een stenengooier. Maar wat zei je nou precies?”
A: “Ik zei… Wat…!? Stenengooier?? Nou ja, laat maar. Kijk, ik zal het uitleggen. Binnen dit kapitalistische systeem heerst de hegemonie van profit en growth, maar die rijkdom wordt vergaard ten koste van de arbeidersklasse. Alleen met een anti-kapitalistische strijd en educatie zullen de arbeiders uiteindelijk in vrije federatie en met internationale solidariteit de revolutie ontketenen.”
GJ: “Geen idee waar je het over hebt.”
A: “Jij bent een arbeider. Je wordt uitgebuit door je bazen.”
GJ: “Welnee, man, ik ben een gewone jongen. Arbeiders, dat is van vroeger. M’n opa was een arbeider, ja. Ik woon toch niet in één of ander houten hutje of zo? Nee, maar ff serieus. Ik woon in een gewoon fatsoenlijk huisje. En ik heb vorige maand een nieuwe breedbeeld-tv gekocht. Heb ik me wel een slag in de rondte voor gewerkt, maar… ik heb ‘m!”
A: “Maar vind je het niet raar dat jij je een slag in de rondte moet werken, terwijl jouw bazen minder werken en meer verdienen?”
GJ: “Ja, dat ik genaaid wordt, dat weet ik ook wel. Dat hoef jij me niet te vertellen. Maar eh… het is maar goed dat er bazen zijn, want ik kan m’n machine bedienen, maar ik weet echt niet hoe ik zo’n bedrijf zou moeten draaien. Dat zou een mooie bende worden, haha. Maar ik zou inderdaad best een beetje meer willen verdienen, dat wel. Koop ik ook van die vette speakers voor bij mijn tv.”
A: “We moeten juist af van de propaganda van het consumerism. En trouwens: eigendom is diefstal. Misschien moet je Proudhon eens lezen.”
GJ: “Hé, rustig aan jij. Ik heb gewoon gewerkt voor die tv hoor. Niks gejat. En ik heb geen tijd om te lezen, want ik werk. En ‘s avonds heb ik wel wat leukers te doen. Misschien moet jij ook eens leuke dingen gaan doen, in plaats van met je neus in de boeken te zitten.”
A: “Nou ja, we zijn het er in ieder geval over eens dat je genaaid wordt.”
GJ: “Zeker weten. Ze houden me nou al drie jaar aan het lijntje met allemaal tijdelijke contracten. Iedere keer zeggen ze: we gaan je een vast contract aanbieden, maar het gebeurt nooit. En intussen zit ik wel gewoon met de huur en de zorgpremie en al die dingen. Het wordt allemaal duurder, maar ik ga d’r niks op vooruit.”
A: “Morgenmiddag is er in de Nieuwland een workshop over directe actievormen bij precaire arbeidssituaties. Ga je mee?”
GJ: “Waarzo?”
A: “De Nieuwland. Een sociaal centrum.”
GJ: “Ja, waar is dat dan?”
A: “Waar? Oh, in Amsterdam natuurlijk.”
GJ: “Jongen, ik zeg toch net dat ik moet werken. En bovendien, ik moet een beetje rustig aan doen met m’n centen. Ik kan toch niet voor ieder ding naar Amsterdam? Weet je wel hoeveel benzine dat kost?”
A: “We hebben met onze groep ook een manifest geschreven over precaire arbeid. Wil je dat lezen?”
GJ: “Nee. Leuk hoor, maar ik ga niet ineens een vast contract krijgen omdat jij een stukkie schrijft.”
A: “Zaterdag dan. Dan is er een anarchistische anti-kapitalistische demonstratie. Zin om mee te gaan?”
GJ: “Anti-dit of anti-dat, wat heb ik daaraan? Ik wil gewoon brood op de plank en een vaste baan. En af en toe eens wat leuks kunnen doen. En zei je nou anarchistische demonstratie? Zo’n groep met allemaal van die mafkezen in het zwart met capuchons en zo? Je denkt toch niet dat ik daartussen ga staan, hè? En dan alle jongens op m’n werk over me heen krijgen maandag… Haha, echt niet! Bovendien heb ik al wat anders zaterdag. We komen met de Gele Hesjes[3] bij elkaar en dan gaan we een plein blokkeren. Want al die politici… Ik ben het helemaal zat. Oprotten, dat moeten ze.”
A: “Dat zeg ik. Afschaffing van de staat. Ik las laatst een analyse over de beweging van de Gele Hesjes, over de vraag of dit dan het begin van de volksrevolutie gaat worden.”
GJ: “Revolutie? Welnee, gewoon beetje rellen, lachen man. Maar eh, jij bent toch zo’n stenengooier? Heb je geen zin om mee te gaan?”
A: “Nou, volgens mij komen daar ook best wel PVV’ers op af, dus dat doe ik niet. En bovendien, ik heb eens naar jullie eisenlijst gekeken, maar dat gaat alleen over de gevolgen van neo-liberaal beleid, niet over de oorzaken. En dat Rutte weg moet, alsof het niet gaat om de totale afschaffing van het parlementaire systeem. Geen woord over multinationals, degrowth of klimaatverandering. Snappen jullie dan niet wat de oorzaak is? Kapitalisme! Kolonialisme!”
GJ: “Volgens mij ben jij degene die het niet snapt. Jij zit hier maar de hele tijd te praten, met al die dure woorden van je, en stukkies te schrijven, maar iets doen, ho maar. Wat weet je nou van het echte leven?”
We laten de Anarchist en de Gewone Jongen – allebei teleurgesteld in elkaar – maar weer voor wat ze zijn. Wat opvalt is dat ze, hoewel er wel degelijk genoeg overeenkomsten zijn voor samenwerking, elkaars taal totaal niet spreken.
Wat gaat er mis in de dynamiek tussen anarchisten en de klasse van de lagere inkomens? Ik kan niet voor anderen spreken, maar ik weet wel waar ik de afgelopen jaren tegenaan ben gelopen: academisch taalgebruik, anarchistisch jargon, niet aansluiten bij of zelfs openlijke afwijzing van acties vanuit de arbeidersklasse, ‘bekerings- of educatiedrang’ (en het onderliggende idee van superioriteit van de anarchistische ideologie), romantisering van de arbeidersklasse en diens revolutie, geen rekening houden met beperkingen in budget en tijd, nadruk op Randstedelijk gebied ten koste van andere regio’s, de veronderstelling dat schrijven hetzelfde is als iets doen, geen zicht hebben op wat als problematisch wordt ervaren in de arbeidersklasse, de aanname dat de arbeidersklasse (zeker met wat educatie) links-georiënteerd of anti-kapitalistisch is, praten óver in plaats van mét, een rigide (en lang niet altijd functionele!) dresscode, de neiging om overmatig veel én onnodig gebruik te maken van de Engelse taal en structurele afwijzing van oplossingen die door de arbeidersklasse worden geopperd.
Het probleem begint al bij het begin: bij het woord ‘arbeidersklasse’ of nog erger, bij het woord ‘proletariaat’. Ik ben in m’n hele arbeidsleven – en ik heb toch aardig wat werkplekken gezien – nog nooit iemand tegengekomen die zichzelf als ‘arbeider’ beschouwde. De arbeiders van nu zien zichzelf als middenklasse. Mensen uit een ploeterende middenklasse weliswaar, wiens arbeidszekerheid gesloopt wordt door flex- en nulurencontracten, die jaren op de wachtlijst staan voor een sociale huurwoning, die zorg mijden omdat ze hun eigen bijdrage niet meer kunnen betalen en wiens kinderen door lage onderwijsadviezen structureel in het MBO belanden, maar toch: uit de middenklasse. Gewone mensen worden alleen arbeiders genoemd door communisten, socialisten en anarchisten. Communisten zijn engerds, socialisten hebben de boel net zo keihard belazerd en anarchisten zijn vooral mensen die alleen maar willen rellen en stenen gooien. Geen wonder dat de PVV, die het wel over ‘het gewone volk’ heeft, het in hun ogen beter doet.
Een andere onterechte aanname is mijns inziens het idee dat de arbeidersklasse zich in een revolutie zal storten zodra wij ze hebben uitgelegd waarom kapitalisme de bron van al het kwaad is. Het eerste probleem met deze aanname is dat al onze propaganda opgesteld wordt in een volstrekt ontoegankelijke taal. Voor anarchisten een prachtig stukje tekst, voor ‘gewone mensen’ volkomen nietszeggend en zo gaat de uitleg verloren.
Een tweede aspect van diezelfde aanname is dat wij het allemaal wel even komen uitleggen – overtuigd van ons heilige gelijk en de onfeilbaarheid van onze ideologie, is het onze taak om de massa’s te onderwijzen. Ik zeg niet dat (zelf)educatie zinloos is en in de glorietijden van het anarchisme was educatie van de arbeidersklasse een bijzonder sterke pijler, maar het problematische van deze drang tot educatie is dat we meer praten dan luisteren en onszelf zo doof maken voor wat er buiten onze eigen bubbel speelt.
Deze problemen komen niet alleen aan de oppervlakte als het gaat om de dynamiek tussen anarchistische groepen en mensen uit de lagere inkomensklasse, voor zover deze beschouwd worden als ‘de arbeiders’. Want er zijn ook anarchistische activisten met een laag inkomen en zonder universiteitsachtergrond. Zoals ik. En het problematische gedrag zoals hierboven beschreven zorgt ook naar elkaar toe voor uitsluiting. Enerzijds wordt de nadruk gelegd op zelfeducatie – en ik blijf het belang daarvan onderschrijven – anderzijds wordt die zelfeducatie tegelijkertijd volkomen ontoegankelijk gemaakt door academisch taalgebruik en wordt kennis over theorieën, stromingen en grondleggers daarvan ook nog eens geacht al aanwezig te zijn. Alsof we er mee geboren worden, of dat die kennis zich op magische wijze openbaart zodra we een zwart-rode vlag oppakken.
De artikelen op de website Libertaire Orde zijn daar stuk voor stuk een bevestiging van. Maar ze laten ongewild ook een onderliggend probleem zien. Als je op de website een search invoert naar het trefwoord ‘klassenstrijd’ krijg je een imponerende lijst van 46 artikelen te zien. Zoek je echter op ‘klassisme’ of ‘klassenonderdrukking’ dan krijg je… niets.
Het is tekenend voor de manier waarop de anarchistische beweging met interne klassenverschillen omgaat: niet. Ik ben blij dat er binnen de beweging in toenemende mate discussie is over intersectionaliteit en de onderdrukking die kolonialisme met zich meebrengt, maar de intersectionalisteitslijn van interne klassenverschillen komt zelden tot nooit ter sprake. Met als gevolg dat uitsluiting – en in het verlengde daarvan ook onderdrukking – gehandhaafd blijft.
Er is mijns inziens dan ook aardig wat werk aan de winkel voor de anarchistische beweging: hoe krijgen we onze eigen groepen klasse-inclusiever? En als we de strijd van de lage-inkomensklasse echt zo hoog in het vaandel dragen, zijn we dan ook bereid om middels eerlijk zelfonderzoek ons gedrag en onze attitude aan te passen? Kunnen we uit onze ivoren toren komen en weer elkaars taal leren spreken?