Door Peter Storm
Onderstaande tekst is geschreven in de eerste maanden van 2011, voor een schrijfproject waar ik toen bij betrokken was. Het project is in de ijskast gegaan, maar de tekst maak ik graag beschikbaar voor belangstellenden. Ik heb de tekst hier en daar licht bijgeschaafd en – hopelijk – verbeterd.P. Storm 29 april 2012
Vrijwel iedereen zou er baat bij hebben. Vrijwel niemand is er bekend mee. Vrijwel iedereen zou beter af zijn in een wereld van vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. Vrijwel niemand kent en hanteert de opvattingen in inzichten die dat niet alleen tot doel hebben, maar ook een argumentatie daarvoor, en een weg erheen die past bij argumentatie en doel. Vrijwel iedereen kan iets hebben aan anarchistische ideeën en praktijken. Vrijwel niemand is zich dat bewust en handelt naar dat inzicht en bewustzijn. Dat noem ik, voorlopig, de anarchistische paradox. Laten we eens op verkenning gaan of die tegenstrijdigheid echt zo onoplosbaar en principieel is als het woord ‘paradox’ aangeeft.
We hebben een wereld nodig waarin anarchistische idealen gerealiseerd worden. Ik noem er een paar, in kort bestek. Horizontaal zelfbestuur in plaats van bestuur van bovenaf, vrijheid waar nu dwang heerst, samenwerking waar rivaliteit, concurrentie en oorlog domineren, gelijkwaardigheid waar nu mensen in hokjes geduwd en gediscrimineerd worden op basis van sekse, herkomst, huidskleur, seksuele voorkeur of wat dan ook, menselijke ontplooiing als doel in plaats van onderwerping van de mens aan de goden van winst, productiviteit, macht, ambitie en oorlog. De huidige wereld maakt mensen niet alleen onvrij, onderwerpt mensen niet alleen aan uitbuiting, onderdrukking en vervreemding van wereld, elkaar en zichzelf. De huidige wereld bedreigt de mensheid – uiteindelijk ieder van ons, op welke plek in de maatschappij we ook zitten – met zodanige rampen dat het voortbestaan van die mensheid zelf op het spel staat. De instituties van de opgelegde, hiërarchisch georganiseerde macht brengen ons niet alleen uitbuiting van mensen, en afdanking van diegenen die niet winstgevend uitgebuit kunnen worden. Die instituties brengen niet alleen armoede, honger en dood voor miljoenen. Ze brengen ons tegelijk militaire rivaliteiten, uitmondend in oorlogsdreiging en oorlog, met steeds gevaarlijker wapens. Hoe de derde wereldoorlog zou worden uitgevochten wist Albert Einstein niet, maar over de vierde wereldoorlog zei hij ooit dat die met stokken en stenen zou worden gevoerd. Dat gaat er natuurlijk vanuit dat er na een grootschalige kernoorlog nog mensen overleven, een onzekere hypothese.
Sommige instituties brengen ons, wegens het erin belichaamde winstbejag, het soort beknibbelen op veiligheid, het soort kiezen van bouwplekken, dat geleid heeft tot kerncentrales op breuklijnen van aardbevingen, bekende veiligheidsmaatregelen die niet werden getroffen, en leugens en bedrog om dit alles gaande te houden. Opgelegde autoritaire institutionele macht brengt ons Fukushima, zoals diezelfde macht ons al eerder Tsjernobyl bracht, en tal van andere grootschalige milieurampen. Dezelfde macht, en de erin belichaamde kapitaalsbelangen, brengen ons ook de doordenderende groei van energiegebruik van fossiele brandstoffen, met de CO2-uitstoot die dat meebrengt, en de ontwrichtende effecten op het klimaat die nog veel grotere rampen. Die zijn door mensenhand veroorzaakt, maar worden dan keurig ‘natuurrampen’ genoemd zodat iedere verantwoordelijkheid aan het zicht wordt onttrokken. Staat en kapitaal en daarmee verbonden machtsinstituties brengen ons dit alles, slaan protest ertegen neer of maken het onschadelijk door het in te kapselen. Ze blokkeren of manipuleren bovendien de vrije informatiestromen die nodig zijn om problemen te analyseren, oplossingen te zoeken, mensen te motiveren om in beweging te komen om oplossingen ook dichterbij te brengen en de daarbij onontkoombare confrontatie met de macht aan te gaan.
Staat en kapitaal, de instellingen van de macht in het algemeen, zijn dus probleem, geen oplossing. Er is dus een verandering nodig die breekt met staat en kapitaal. Een verandering die onderweg niet bouwt op instellingen en organisatievormen die zelf de logica van de opgelegde macht belichamen. Afwijzing van opgelegde hierarchische macht, zich inzetten voor een wereld waarin die instituties niet meer bestaan maar vervangen zijn door een niet-hiërarchische vrije ordening, een praktijk waarin dat doel al zichtbaar is en hiërarchische machtsvorming als strategie dus wordt vermeden – dat kenmerkt de anarchistische opvattingen en werkwijzen.
Het anarchisme is, gezien de acute problemen die ik zojuist aanstipte, niet alleen een aantrekkelijke bevrijdende visie; het is ook een urgent noodzákelijke visie, waarvan de realisering op vrij korte termijn hoognodig is om rampzalige ontwikkelingen te voorkomen, vergeleken waarbij de onderdrukking in Libië en de kernramp in Japan slechts incidentjes zijn.
Er is dus nogal wat te doen! Wat kunnen anarchisten in stelling brengen om de val van staat, kapitaal en opgelegde hiërarchische macht dichterbij te brengen? Anarchie – de vrije maatschappij waar anarchisten naar streven, wegens de gemeenschappelijkheid tussen mensen die wezenlijk is door veel anarchisten ook (libertair) communisme genoemd – kent drie krachtbronnen. Twee ervan krijgen in anarchistische teksten en praktijken volop aandacht. De derde sluimert veelal, maar dringt zich nu en dan in volle hevigheid aan de aandacht van een ieder op. De eerste krachtbron wordt gevormd door de anarchistische ideeënwereld, onze opvattingen over wat er mis is, wat het alternatief is, en hoe we van de huidige naar die andere wereld kunnen komen. De tweede krachtbon wordt gevormd door de anarchistische praktijken, organisaties, instellingen die we opbouwen en hanteren om onze anarchistische ideeën handen en voeten te geven. De derde krachtbron ligt in de hele maatschappij, doorgaans lós van wat anarchisten denken, zeggen en doen, maar wél van een enorme en vaak miskende relevantie voor anarchistische doelen. Die krachtbron wordt gevormd door het vaak onzichtbare, maar altijd aanwezige potentieel van opstandigheid in de bevolking. Het zijn niet de anarchisten in het bijzonder die veelal dat verzet tot ontlading brengen. Het zijn mensen bij wie de opgehoopte frustratie en woede op een gegeven moment tot ontlading komt, vaak vanwege een willekeurige aanleiding. Dan zeggen mensen opeens: genoeg! Dan gaan ze de straat op, en dan is opeens alles mogelijk wat een dag eerder vanwege de oppermacht van het systeem nog ondenkbaar leek. Dat zagen we in december in Tunisië. In januari zagen we het in Egypte. In februari zagen we het in Libië. En in maart was Syrië aan de beurt. Wie volgt? Niet allemaal tegelijk! Pardon, wél allemaal tegelijk, want samen staan we sterker.
De kern van de anarchistische ideeënwereld is eigenlijk buitengewoon eenvoudig. Je kunt het samenvatten met: zelf doen, samen doen. Zelf doen: niemand kan jouw leven leiden, niemand kan voor jou, namens jou, bepalen hoe dat moet, hoe je je het beste kunt ontplooien, hoe jij tot jouw recht komt. Dat kun je alleen zelf. Daarom is zelfbepaling, individuele zelfbeschikking, autonomie voor anarchisten een kernbegrip. Samen doen: niemand kan het alléén af, mensen hebben elkaar nodig om in hun behoeften te voorzien, of het nu gaat om voeding, onderdak en kleding, gebnegenheid, vriendschap, liefde en seks, creativiteit en spel. We hebben elkaar nodig, hoe dan ook. Vrijheid én gemeenschappelijkheid, sociabiliteit zijn wezenlijk. En bij dit alles is de individuele mens, haar of zijn ontplooiing, geen middel maar doel op zichzelf. Mensen zijn geen middelen voor opgedrongen doelen van anderen, of dit doel nu het winstbejag van de onderneming is, de machtsvergroting van een staat, de glorie van een generaal, de ambitie van een politicus of zelfs de overwinning van de revolutie of van het anarchisme. Mensen zijn hun eigen doel. Waar mensen voor elkaar een middel zijn, kan dat alleen in volle vrijheid, en op basis van wederkerigheid. Jij helpt mij, ik help jou. Ik dien jouw doel, jij het mijne – omdat we allebei erkennen dat we allebei een doel op zichzelf zijn en geen ding om door een ander te worden gebruikt.
Met dit als uitgangspunt hebben anarchisten een heel aantal opvattingen en begrippen ontwikkeld om aan te geven wat ze willen. George Woodcock, een sympathiserend geschiedschrijver over het anaarchisme, onderscheidt drie aspecten: “een kritiek van de maatschappij zoals die is; een visie op een wenselijk alternatief, en een plan om van het één naar het ander te komen” (1), van de huidige maatschappij naar de vrije samenleving waar we naar streven. Aan de hand van die driedeling valt der zaak aardig in kaart te brengen.
Over de kritiek op de huidige maatschappij heb ik al aardig wat gezegd. Centraal in de anarchistische kritiek staat de afwijzing van autoriteit. Dat mag iets preciezer: het gaat hier niet om bijvoorbeeld de autoriteit vn een gitaarleraar die iets te leren heeft aan een gitaarleerling, aangeeft ‘hoe het moet’, en verwacht dat de leerling zich inzet; dat is het soort verhouding die ook wel autoriteit genoemd wordt maar die niet is waar anarchisten doorgaans bezwaar tegen maken – zolang er geen orders worden gegeven en geen dwang wordt gebruikt althans. Ook de erkenning van gezamenlijk gemaakte afspraken, inclusief een taakverdeling waarbij iemand even een coordinerende rol op zich neemt – en waarbij je kunt zeggen dat die coordinator ‘autoriteit’ uitoefent – is níét wat anarchisten doorgaans bedoelen als ze zich anti-autoritair noemen. De afwijzing geldt opgelegde autoriteit, de bevoegdheid om orders te geven in een situatie waarin verwacht wordt dat die ook worden opgevolgd. Het gaat om macht van bovenaf, hiërarchische autoriteit, doorgaans belichaamd in allerlei instituties: staat en kapitaal, regeringen, bureaucratiën en management, leger en politie. Waar de autoriteit heerst, waar we bestuuurd en geregeerd wórden, daar wordt de vrijheid onder de voet gelopen. Dan worden we dingen die uitgebuit worden, onderworpen, gemanipuleerd. Daar komt ellende van, en daar moeten we dus vanaf.
Wat is het alternatief? Het kernbegrip dat anarchisten vaak hanteren is hier: vrije associatie. Mensen doen dingen samen met wie zij willen, op de manier waarop zij dat willen, niet omdat iemand ze daartoe opdracht geeft. Mensen vinden andere mensen om mee samen te werken en dingen te vervaardigen of diensten te verlenen. Mensen vinden elkaar om samen te leven en te wonen. Mensen verbinden zich, associëren zich, met elkaar. Vrije associatie is de manier waarop taken geregeld worden, het leven georganiseerd vorm krijgt. Binnen die verbanden van vrije associatie – een werkplaats waarin mensen samen schoenen maken of maaltijden koken voor de buurt, een woongroep of leefgemeenschap, een ensemble dat muziek maakt of theatervoorstellingen, noem maar op – bepalen de mensen samen hoe dat gaat. Directe zeggenschap van de betrokkenen, directe democratie, is de bestuursvorm. We doen het zelf, we beslissen samen. De diverse vrije associaties, productie- en wooneenheden enzovoorts, zullen zoeken naar een onderling verband, een federatie. Ook dat gaat in vrijheid. Er is geen centrum dat bedrijven orders geeft; er is wel een verband mogelijk tussen bedrijven die onderling zaken afstemmen, in federatieverband. Waar er een orgaan nodig is vanuit diverse productie-eenheden, worden de leden ervan vanuit die basiseenheden op basis van overeenstemming aangewezen, gekozen. Die gekozen mensen voeren uit wat de leden van die basiseenheden naar voren brengen, ze hebben daartoe eventueel een mandaat, en koppelen terug naar hun basis die het laatste woord heeft. Gedelegeerden zijn dus nadrukkelijk géén vertegenwoordigers die aan verkiezing macht ontlenen om een eigen beleid door te voeren. Het zijn gedelegeerden, die de macht van degenen door wie ze naar voren zijn geschoven tot uitdrukking brengen en daar niet bovenstaan. Vrije associatie en directe democratie als alternatief voor opgelegd bestuur; federatie, eventueel via gedelegeerden, in plaats van gecentraliseerde regering, eventueel via vertegenwoordigers. Zo zien anarchisten veelal een vrije maatschappij voor zich. Er is bestuur, maar dat is dan zélfbestuur, ook een kernbegrip dat in het anarchistisch maatschappijbeeld steeds opduikt.
Weg dus met de opgelegde, hiërarchische autoritiit in al zijn vormen en institutionele belichaming ervan! Op naar een wereld van vrije associatie, waar nuttig verenigd in federatief verband, alles op basis van zelfbestuur en waarin besluiten genomen worden op direct democratische manier! Lang leve een wereld van directe participatie op basis van gelijkwaardigheid! Maar hoe komen we daar?
Hier wordt het derde aspect van het complex van anarchistische ideeën belangrijk. Je kunt de hiërarchische autoritaire orde afwijzen. Je kunt een niet-hiërarchische samenleving van vrije, gelijkwaardige en solidaire mensen nastreven. Toch ben je dan nog niet persé een anarchist. Marxisten bijvoorbeeld: die wijzen kapitaal én staat in principe af. Ze streven naar een wereld die ze communistisch noemen, een wereld waarin zowel klassentegenstelling, en kapitaal als ook de staat zal zijn verdwwenen, een maatschappij van “geassocieerde producenten” in plaats van de kapitalistische klasesenmaatschappij. Wat Marx ‘communisme’ noemt, dat noemen anarchisten vaak liever ‘anarchie’. Maar wezenlijk verschillend is de gewenste maatschappijvorm eigenlijk niet. Marx aan het woord: “In plaats van de oude burgerlijke maatschappij met haar klassen en klassentegenstellingen treedt een associatie waarin de vrije ontwikkeling van ieder de voorwaarde voor de vrije ontwikkeling van allen is.”(3) Daar kan ik me als anarchist best in vinden.
Toch was Marx geen anarchist. Het doel van Marx en van anarchisten is weliswaar niet wezenlijk verschillend.. Maar de weg erhéén is fundamenteel anders. Marxisten gebruiken organisatievormen waarin precies die zaken waar we van af willen, prominent aanwezig zijn. Ze gebruiken de staat, ze gebruiken gecentraliseerde bestuursvormen waarin de directe democratie, het zelfbestuur, de vrije associatie, gefederaliseerd via gedelegeerden moet wijken voor hooguit indirecte democratie, bestuur van bovenaf, opgelegde werkverbanden waarin een ieder een aangewezen taak heeft, centralisatie. Een partij om de strijd aan te voeren. Een arbeidersstaat om straks het revolutionaire bestuur vorm te geven. De narigheid die er via de voordeur er uit werd gegooid, komt via de achterdeur weer binnen. En dan hopen ze dat na verloop van tijd deze vormen van hërarchische autoriteit na de revolutie wel weer zullen verdwijnen. Niet de kritiek op het bestaande, niet de visie van de gewenste maatschappij, maar de gekozen middelen op weg van het bestaande naar het gewenste, plaatsen het klassieke marxisme nadrukkelijk buiten de anarchistische traditie, hoe waardevol allerlei inzichten van Marx en zijn politieke nazaten voor anarchisten ook zijn.
Anarchisten doen juist hun best om actie- en organisatievormen te zoeken en te ontwikkelen die níét haaks staan op de soort samenleving die we nastreven. Sterker: in datgene wat we nu doen, moet de wereld die we willen al enigszins zichtbaar zijn. Noodzakelijke organisaties dienen zelfbesturende organisaties te zijn, waar directe democratie de norm is. Die organisaties verbinden zich federatief, en niet via een centraal aangestuurd hoofdkwartier. Waar coördinatie nodig is, kiest met gedelegeerden, maar geen vertegenwoordigers met alle speelruimte voor top-down-leiding die dat impliceert. Zoals we straks willen leven, zo voeren we nu al de strijd. Dit idee wordt wel aangeduid met het woord prefiguratie. De toekomst is ‘geprefigureerd’ in het zelfgemaakte heden. Het is vooruitlopen in het hier en nu van wat we straks het liefst wereldwijd werkelijkheid willen zien worden. Zelf doen, samen doen, vrije associatie, directe democratie… het begint allemaal hier, en nu.
Daarbij passen strijdvormen die ook maximale betrokkenheid van deelnemers te zien geven. We willen straks ons bestuur niet meer uit handen zien glijden. We willen nu onze strijd dan ook zelf in handen nemen. Dit zien we terug in het zo belangrijke begrip ‘directe actie’. Dit wijst erop dat we zélf iets doen als we verandering willen, we vragen het niet beleefd aan gemeenteraadsleden of parlementariërs. Betrokkenen en sympathisanten oefenen, zo rechtstreeks mogelijk, druk uit. Het liefst wordt in de actie al iets van het doel zelf concreet bereikt. Is dat niet mogelijk, dan is er tenminste sprake van directe druk waaraan degenen die eisen moet inwilligen, onderhevig zijn. Een voorbeeld. Een petitie tegen ontruiming is géén directe actie. Een demonstratie tegen diezelfde ontruiming ook nog niet, maar het laat een betrokkenheid zien van deelnemers, een activiteitsniveau, dat wel die kant op kan gaan. Als de demonstratie doorloopt, uitmondt in een blokkade van gemeentehuis, projectontwikkelaar of politiebureau om te eisen dat de ontruiming niet doorgaat, dan is de druk heel rechtstreeks, en zien we directe actie. Wordt daadwerkelijk het pand effecteif verdedigd tegen ontruiming – of wordt er een pand gekraakt – dan is dat directe actie in zuivere vorm: de eis (het pand aan de bewoners, niet aan de speculant!) wordt meteen al ingewilligd, door de deelnemers aan de actie zelf. Er wordt niet meer gevraagd, er wordt niet eens meer geëist, er wordt gewoon gedáan, wars tegen de autoriteiten en hun regelgeving in, en zonder tussenkomst van vertegenwoordigers en dergelijke. Dat is een typisch anarchistische werkwijze. Dat wil niet zeggen dat minder directe actievormen perse worden afgewezen: demonstraties, manifestaties, soms ook petities, kunnen mensen in beweging brengen, bewustwording en bekendheid met doelstellingen vergroten en zijn daarom waardevol. Maar zonder vervolgens vérder te gaan, directer actievormen in te zetten, is de radicale verandering die anarchisten beogen, niet te doen. Anderer actievormen zijn des te waardevoller als ze al vooruitwijzen naar directe actie. Een grote strijdbare demonstratie is daarvan een voorbeeld: nu lópen we nog in een optocht. Morgen zitten we misschien op een verkeersknooppunt, of in een overheidsgebouw. Demonstraties in Nederland zijn juist daarom vaak zo ergerlijk omdat precies dát ‘dreigende’ element’zoveel mogelijk buiten werking wordt gesteld, door keurigheid, overleg met de politie en soms zelfs een eigen ‘ordedienst’. Maar dit terzijde. Vermeldingswaard is nog dat directe actie niet perse zo hard mogelijke actie inhoudt. Een bomaanslag op een multinational die wordt verdedigd als vergelding “namens de onderdrukten van de wereld” of iets dergelijks, is geen directe actie in anarchistische zin. Kenmerk daarvan is immers dat de betrokkenen zelf de actie doen, en niet een ander námens hen. Een bom plaatsen namens iemand is niet principiëel anders dan en stem uitbrengen of een regeringsbesluit nemen namens iemand. Het uitdelen van zelf gekookte maaltijden op straat, en het beschikna baar maken van spullen via een weggeefwinkel, is wèl directe actie: het gewenste doel – dingen vrij beschikbaar maken, haaks op het patroon van koop en verkoop dat rijken bevoordeelt – wordt niet via tusseenpersonen gevraagd of zelfs geëist, maar door eigen activiteit meteen al verwezenlijkt.
Goed! Tot zover een korte schets van anarchistische opvattingen en begrippen. Persoonlijke vrijheid is kernwaarde, anarchie, vervanging van bestuur-van-bovenaf door zelfbestuur, is het doel. Afwijzing van hiërarchie en opgelegde autoriteit. Wederkerige hulp op basis van gelijkwaardigheid, geen dingen doen in opdracht of uit verrijkingsdrang vanuit ondernemers. Vrije associatie, in federatief verband, gebundeld via gedelegeerden. Directe democratie en zelfbestuur. Prefiguratie in organisatievormen, directe actie als geprefereerde verzetsvorm. Dat zijn zaken die we bij heel veel anarchisten steeds weer tegenkomen, soms anders verwoord, maar geestverwant tot uiting gebracht. Het zijn geen heel ingewikkelde ideeën. Elementen van de verwerkelijking ervan zien we, onbenoemd doorgaans, in de maatschappij her en der terug. Familieleden en vrienden helpen elkaar, niet onder dwang en niet uit winstbejag, maar uit hulpvaardigheid, op basis van wederkerigheid. Mensen doen vrijwilligerswerk doorgaans niet onder dwang (tenzij het gaat om ‘vrijwilligerswerk’onder druk van de sociale dienst). Docenten en verplegenden werken nog iets langer dan hun CAO voorschrijft, gewoon omdat ze een leerling die moeilijk zit, een patiënt die zorg nodig heeft, niet laten barsten. Allemaal voorbeelden van niet-hiërarchisch, vrijwillig handelen van mensen.
Zelfs rijken en machtigen spelen in op onze impulsen tot vrijheid en zelfbepaling. Ondernemers geven personeel ruimte om bepaalde taken in teamoverleg zelf te regelen – en erkennen daarmee impliciet de geldigheid van het anarchistische idee dat dingen het beste door rechtstreeks betrokkenen zelf geregeld kunnen worden. Bestuurders houden inspraakrondes – en erkennen daarmee de geldigheid van het anarchistische idee dat participatie van betrokkenen wenselijk is. Natuurlijk gebruiken ondernemers en bestuurders dit soort zelfsturing en participatie om op een subtielere manier toch hun opgelegde doelstellingen erdoor te krijgen. Het team mag bepalen wie wat precies mag doen aan de auto; maar de auto moet wel af, en wordt verkocht door de ondernemer. De burgers mogen participeren wat ze willen, maar na iedereen gehoord te hebben beslist toch de gemeenteraad. Toch zien we hier een indirecte erkenning dat anarchistische werkwijzen waarde hebben. Het laat eigenlijk zien hoe stérk het anarchisme als stelsel van opvattingen in feite is. Dat is dan ook krachtbron één van de anarchie, een zeer goede troefkaart: de anarchistische ideeën.
Krachtbron twee: de anarchistische beweging in haar welkome veelvormigheid. Nederland kent een reeks plaatselijke anarchistische groepen. Daarnaast zijn er infocentra en vrije ruimtes, kraakcafés, autonome centra en dergelijke, in meerdere steden. Er zijn groeperingen waarin anarchisten actief zijn en die deels langs anarchistische lijnen georganiseerd zijn. Doorbraak is een voorbeeld, Griekenland Is Overal ook. We zien nogal wat anarchistische activiteit rond thema’s als solidariteit met vluchtelingen, met migranten zonder verblijfsvergunning. Nogal wat anarchisten zijn tevens krakers, of kraker geweest. Logisch: in het kraken van woningen zien we juist dat element van directe actie zo duidelijk, terwijl er tegelijk een permanente botsing met autoriteiten en met door anarchisten verworpen kapitalistische principes zoals het onbeperkte eigendomsrecht in terugkomen. Er zijn een hele handvol anarchistische publicaties, weblogs en andere websites, diverse tijdschriften. Er is een anarchistische boekhandel, en meerdere kleine anarchistische bibliotheken. Er is, in al zijn veelvormigheid, wel degelijk zoiets als een anarchistische beweging in Nederland, net als in andere landen. Dat is iets om hogelijk te waarderen, te koesteren, en verder uit te bouwen. Onze tweede mooie troefkaart dus.
Maar het gaat niet aan om onszelf hiermee te feliciteren en het daar verder bij te laten. Niet voor niets begon ik mijn verhaal met die tegenspraak tussen de urgente noodzaak om anarchistische doelen te verwezenlijken, en die vrijwel totale onbekendheid van vrijwel iedereen met het anarchisme als idee en praktijk. Ja, mensen handelen in het dagelijks leven soms deels als anarchisten. Maar ze doen doen dat niet als onderdeel van een beweging, en evenmin gericht op het bereiken van een samenleving die langs anarchistische lijnen is in gericht. Die beweging, dat doelbewustzijn, is zeer gering en heeft een minimaal bereik. Dat ligt niet aan gebrek aan inzet. Sinds ik, na een lange tijd in trotskistenland, anarchist werd, ben ik onder de indruk geraakt van de hoeveelheid werk die ik verzet zie worden door zo weinig mensen. Soms twee acties in een week, en tussendoor koken voor migranten, achter de bar in een infocentrum, een distro (kramapje met anarchistische boeken en dergelijke) bemensen bij een bijeenkomst, een vergadering over één en ander… en dat veelal náást baan en/of studie. De zelfwerkzaamheid die anarchisten propageren is hier wel heel concreet. Men werkt zélf. En hard ook. Daar zit het probleem niet. De ideeën zijn helder, en doen ertoe. Daar ligt het probleem ook niet. Waar dan wel?
Er zijn twee redenen waarom het anarchisme geen wijdverbreid idee is, en de anarchistische beweging geen grote omvang heeft. De belangrijkste ligt in de werking van de maatschapopij zelf. Een tweede ligt in een miskenning van wat ik onze derde krachtbron noem, het potentieel tot opstand dat in de maatschappij wel degelijk aanwezig is. Het lukt vaak onvoldoende om ons van die krachtbron bewust te zijn, en om datgene te doen wat nodig is om die krachtbron optimale resultaten te helpen behalen.
Eerst de maatschappelijke orde zelf. Die werkt op allerlei manieren anarchistische strevingen tegen. Er is de naakte dwang van de staat. Wie protesteert, kan knuppelslagen krijgen, of traangaswolken. Of rubberkogels, geweersalvo’s, tankbeschietingen. Het is niet altijd zo drastisch en direct, maar in deze zin is Libië overal. Staten zijn uiterst machtige geweldsapparaten. Een deel van dat geweldspotentieel is gericht tegen concurrenten, tegen andere staten. Een ander deel is bedoeld om de ‘eigen’ bevolking eronder te houden, door te dreigen en door dat dreigement hardhandig kracht bij te zetten als machthebbers dat nodig vinden. En het zien een ervaren van deze gewapende autoriteit maakt het streven naar een wereld zónder die autoriteit niet alleen moeilijk en riskant. Het doet dit streven ook irreëel lijken. Hoe kunnen we nu met blote handen hun tanks en straaljagers verslaan? Een gevoel van machteloosheid is een rem op de erkenning dat anarchisme een reëel streven kan zijn.
Maar er is veel meer. Het is niet de angst als zodanig die in een land als Nederland – waar je zonder al te grote risico’s je mening kunt vormen, en hier en daar zelfs naar voren kunt brengen – mensen van radicale en revolutionaire opvattingen afhoudt. Het probleem is subtieler, gaat dieper. Er zijn mechanismes aan het werk die verder gaan dan openlijke machtsuitoefening door heersers. Veel van dit soort mechanismes gaan ongestuurd, als het ware automatisch, hun gang. Dat maakt ze ongrijpbaar, en des te effectiever. Marx, en geestverwanten van hem, hebben op dít gebied een heel nuttige bijdrage aan de analyse van de maatschappij geboden. Het is een bijdrage die past in een anarchistisch wereldbeeld, en die de anarchistische analyse wezenlijk kan versterken.
Om wat voor mechanismes gaat het hier? Er is wat je de macht van het alledaagse kunt noemen. Iets dat er nu eenmaal ís, wordt op een gegeven moment zo vanzelfsprekend dat er nauwelijks vraagtekens bij gesteld worden, nauwelijks protest tegen is. Het regent nu eenmaal redelijk vaak. Dan doe je je regenjas aan, je pakt misschien een paraplu. Of je blijft binnen en wacht tot het droog is. Maar de regen afwijzen, er tegen protesteren, in verzet komen? Zinloos. Regen hoort bij het leven, je doet er niets aan, leer er maar mee leven. Welnu, zoiets lijkt ook voor allerlei maatschappelijke verschijnselen ook te spelen. Mensen werken nu eenmaal voor een baas, of ze zoeken zulk werk. Loonarbeid is daarmee een gegeven, en wordt daarmee dus vanzelfsprekend, net als de baas-knecht-verhouding die erin besloten ligt. Mensen groeien nu eenmaal op in gezinnen, meestal hetero-gezinnen, meestal met de man als belangrijkste kostwinner en baas van het geheel, de vrouw in de huishouding, de kinderen thuis en later naar school. Het gezin, en het bijbehorende seksisme en heteroseksisme, wordt hiermee iets vanzelfsprekends. Mensen leven nu eenmaal in nationale staten, hebben een paspoort nodig om te reizen maar ook om voor allerlei voorzieningen in aanmerking te komen. Nationalisme en staatsloyaliteit krijgt daarmee ook vanzelfsprekendheid. Het is dit type vanzelfsprekendheid die de maatschappelijke orde zo’n onaantastbaar voorkomen geeft. Dat is een groter probleem dan de concrete dreiging met onderdrukking.
Dieper wellicht gaat nog het verschijnsel dat bekend staat als vervreemding. Veelal wordt hiermee een psychologisch iets bedoeld, een gevóél van niet-thuis-zijn-in-de-wereld, existentieel ongeluk, zoiets. Maar vervreemding heeft een veel feitelijker karakter in de werking van de maatschappij, met name in de economie, de loonarbeid. Mensen zijn daarin daadwerkelijk vervreemd, om meerdere manieren. De middelen waarmee ze werken – de machines en dergelijke – zijn niet van de werkende zelf. Ze zijn dus een vreemde macht, ze mogen de machines slechts hanteren om de rijkdom van de eigenaar ervan te vermeerderen. Daarmee zijn die machines een vreemde macht tegenover henzelf. Het arbeidsvermogen van werkenden staat in dienst van die machines en hun eigenaren, en is daarmee ook niet meer van henzelf. Ze zijn ervan vervreemd, zoals ze ook van de fabriek en de machines vervreemd zijn. Werkende mensen zijn dan ook van andere mensen vervreemd, van de ondernemers voor wiens rijkdom zij zich moeten uitsloven. Ze zijn vervreemd van elkaar: in plaats van samen het werkproces ter reguleren, werken ze allemaal voor die baas die alles bepaalt. Ten diepste zijn deze mensen daarmee ook vervreemd van zichzelf, van hun vermogen om scheppend bezig te zijn waar het arbeidsproces uiteindelijk een wrede karikatuur van is. Buiten het werkproces gaat dat door. Via loonarbeid krijgen ze een inkomen. Hun behoeften moeten ze bevredigen daarbuiten. Niet door samen met andere mensen dat zelf te organiseren, maar door spullen en diensten te kópen. Er is geen wederkerigheid, geen menselijkheid. Er is nog slechts handelswaar, vooral omdat onze werkkracht ook tot handelswaar is misvormd. Vrije tijd is de hersteltijd die nodig is zodat we morgen weer naar fabriek of kantoor kunnen. En het is de tijd om dingen te kopen en te consumeren die in andere kantoren worden verzonnen en in andere fabrieken worden gemaakt, zodat andere ondernemers rijk worden. Echte vrijheid is zoek. Zelfs het bewustzijn wat dat zou kunnen inhouden, is weggeduwd in deze wereld van verschijningsvormen, de spektakelmaatschappij zoals Guy Debord, die Marx’ gedachtengangen rond vervreemding actualiseerde en nog aanscherpte, dat noemde. Het is een helse gevangenis, des te helser omdat het er vaak niet als een gevangenis uitziet.
Dit soort mechanismes – vervreemding, de kracht van de onontkoombare vanzelfsprekendheid van dingen, de macht der gewoonte – worden niet van hogerhand doorgevoerd, er zijn geen orders die dit opleggen. Dat maakt het anders dan bijvoorbeeld de rechtstreekse werking van de staatsmacht. Maar het zijn wel processen die de macht van hogerhand bevestigen, bestendigen, versterken. Ze maken wezenlijk deel uit van het onvrije karakter van de maatschappij. En er is moeilijk doorheen te breken, hoe goed ons verhaal ook is en hoe stevig we ook ons best doen. Dit soort mechanismes werken als het ware als een nogal effectieve firewall. Dart brengt de vraag naar voren: hoe komen we er doorheen? Valt deze zaak te hacken? Ontsnappen is sowieso niet mogelijk. Ook degenen die zich deze dingen bewust zijn geworden, zijn er daarom nog niet vrij van. Ook de ruimtes die stukken anarchistische beweging aan mensen bieden, zijn niet veilig, hoe belangrijk die plekken verder ook zijn. Ze vormen een infrastructuur van verzet en verzetscultuur. Ze vormen plekken waar we al stukjes alternatief, minder onvrij leven kunnen uitproberen. Maar omdat ook de mensen daar leven binnen de héle maatschappij, daar hun inkomen aan ontlenen, er loonarbeid verrichten, studeren of er naar school gaan, of er een uitkering ontvangen, zitten ook zij binnende vervreemde logica gevangen. Ontsnappen naar een eilandje is onmogelijk; bevrijding van deze hele maatschappijvorm wellicht wel. En daar komt krachtbron nummer drie van de anarchie in beeld. Zonder dat die troefkaart uitgespeeld wordt, zonder onze eerste twee troefkaarten erop af te stemmen, zullen we niet ver komen. Met die troefkaart, en behendige inzet van de eerste twee krachtbronnen, maken we echter een heel behoorlijke kans.
Hoe zit die derde krachtbron in elkaar? Er ligt een potentieel van opstandigheid verborgen in heel deze onderdrukkende, van vervreemding doordrenkte uitbuitingsorde van staat en kapitaal. Overal wordt onze menselijkheid erdoor vertrapt en in de knel gebracht. Maar overal biedt die menselijkheid ook weerstand, in de meest uiteenlopende vormen. Mensen denken na… en dromen. In mystieke teksten van soms duizenden jaren oud, in gedichten, muziek, beeldende kunst, in brokstukken filosofie, op allerlei plekken zien we uiutingen van verlangen naar een wereld van vrijheid, van een spontane, niet afgedwongen harmonie tussen mensen ook. De droom is oud, en universeel.
Er zijn andere dimensies van deze subversieve mogelijkheid. Leerlingen kijken ‘te’ lang uit het raam naar de sneeuwvlokken, in plaats van de les te volgen. Mensen laten, als de chef niet oplet, de lopende band ‘per ongeluk’ even vastlopen, gewoon uit dwarsigheid. Er wordt gespijbeld ‘zonder reden’, er is ziekteverzuim ‘zonder aanleiding’. Jongeren tarten agenten in het uitgaanscentrum. ‘Zomaar’. Het bedreigt de orde niet echt. Maar het laat zien dat er onder de lagen van acceptatie van het gezag, en bijna verstikt door de vervreemding en de opgelegde gewoontevorming, iets knaagt bij mensen. We leven ons leven, we maken er het beste van – en binnenin broeit de woede, vaak zonder dat we het zelf merken. Totdat…
Op zichzelf kan dit voor onbepaalde tijd voortsluimeren, zonder dat er grotere gevolgen komen. Maar er is ook een proces gaande dat de stabiele greep van de orde permanent ondermijnt. De maatschappij is niet slechts een opgelegde autoritaire orde. Het is tegelijk een uitbuitingsorde, een klassenmaatschappij. De rijken zijn rijk omdat de meerderheid arm is, voor de rijken moet werken of door de rijken zelfs uit dat proces wordt gestoten zodat ze nog minder hebben. De heersers doen dat soms uit hebzucht, maar dat is niet de kern. Ze staan zelf ook onder druk om dit te blijven doen. Als het ene bedrijf de druk op het personeel onvoldoende opvoert en dus onvoldoende winst behaalt, doet de concurrent dat wel. Om die concurrent tegenspel te bieden, moet het ene bedrijf alsnog de druk wel opvoeren. Ondernemers móéten dan ook de lonen zo laag mogelijk houden, de werktijden zo lang mogelijk en intensiteit van het werk zo hoog mogelijk. Zo vermeerderen zij dwangmatig hun kapitaal. Dat betekent dat ze de arbeiders constant onder druk moeten zetten en daarmee potentieel onvrede aanwakkeren. Dat proces kent echter zijn grenzen. De grens die er hier toe doet ligt op het punt als arbeiders zeggen: en zo is het genoeg geweest. Dan kan er ‘zomaar’ iets gebeuren. Een demonstratie. Een rel. Een staking. Soms doet de baas meteen een concessie en keert de rust terug. Soms haalt de baas er security bij of politie , en gaan arbeiders knarsetandend onder druk weer aan het werk. Soms is de concessie niet genoeg, soms laten de mensen zich ook door politie niet meer terugjagen. Soms escaleert het verzet tot meer. Soms ook niet. Maar de kans op dit soort verzet – klassenstrijd – is ingebouwd in een klassenmaatschappij. Het is die altijd latent aanwezige, op de loer liggende, revolte, uitgelokt door de werking van kapitaal en staat, die de derde, en uiteindelijk sterkste, krachtbron van de anarchie is.
Als dit soort strijd uitbreekt, gebeuren er namelijk een paar zeer interessaante dingen. Mensen voelen samen een kracht waarvan ze niet wisten dat ze die hadden, en ze merken dat ze daarmee hun vijand daarboven angst aanjagen en zelfs kunnen verslaan. Ze ontdekken kortom de waarde van directe actie. Mensen ontdekken dat ze kunnen samenwerken, samen kunnen beslissen en hun strijd kunnen coördineren, zonder hoofdbestuur. Ze ontdekken kortom de waarde van vrije associatie, directe democratie, federatieve bundeling, zelfbestuur in wording. Mensen ontdekken hoe ondernemers en staat hun orde desnoods met grof geweld opleggen, en beginnen te zien wat hiërarchisch opgelegde autoriteit in de praktijk betekent. Mensen zullen hier niet perse deze woorden hanteren, deze begrippen gebruiken of zelfs automatisch snappen wat er mee worden bedoeld. Maar in de praktijk handelen ze op zulke momenten als anarchisten. En het aardige is dat dit geldt, ook als zich op het moment dat zulke strijd losbarst, geen enkele anarchist aanwezig is of de mond heeft opengedaan. Anarchisten zijn van te voren voor het in gang van dit proces helemaal niet nodig, het proces haalt de anarchist die als het ware in ieder mens sluimert naar boven, het proces vórmt ter plekke anarchisten, ook waar die tevoren in geen velden of wegen te bekennen zijn. En in dat proces vormen strijdende mensen passende, min of meer anarchistische organisatievormen, direct democratische stakingscomités, massavergaderingen van strijdende arbeiders waarin iedereen rechtstreeks inbreng heeft, assemblees op pleinen.
Heel duidelijk, en op grote schaal, zien we zulke zaken in de revolutiegolf die momenteel door een reeks Arabische staten dendert. Demonstranten in Cairo trotseerden eerst dagenlang de oproerpolitie, en joegen die het stadscentrum uit. Ze kwamen bijeen op het Tahrirplein, en organiseerden zich daar zelf. Ze regelden voedselvoorziening, schoonnmaak van het plein om de hygiëne te bewaren, bewaking tegen infiltranten. Ze begonnen zichzelf te besturen, ze wachtten niet meer op orders van hogerhand want hogerhand heeft ieder krediet verloren. Ze deden dat niet omdat ze bewust iedere aurtoriteit verwerpen. Ze deden dit omdat de situatie, hun daadwerkelijke strijd, dat van ze vroeg. Wat we op het Tahrir-plein zagen tijdens dagen van opstand tegen Mubarak, zagen we ook in Bahrein, rond de Pearl Rotonde. Daar was zoveel zelfbestuur van de grond gekomen dat een commentator in een artikel op de website van The National, een publicatie uit de naburige Verenigde Arabische Emiraten, sprak van “functionerende anarchie, niet in de betekenis van chaos, maar vabnwege het ontbreken van centrale autoriteit.” (3 ) We mogen aannemen dat dit niet te danken was aan effectieve propaganda van het Anarchistisch Collectief Bahrein, want zoiets bestaat naar mijn weten niet. Deze anarchistische toestand was een improvisatie van de betrokken menigten, ontwikkeld omdat die recht deed aan hun behoeften, aan de noden van de strijd. Iets soortgelijks zagen we ook in Libië, waar mensen in een reeks steden het bewind van Kadhafi omverwierpen met demonstraties en harde gevechten. Ze vervingen het bestuur door comités vanuit de bevolking, feitelijk door vormen van zèlfbestuur, of zelfbestuur in wording. En alweer was er van enige anarchistische aanwezigheid die deze anarchistische praktijken zouden hebben kunnen introduceren niet merkbaar sprake. De comités waren gewoon een stap die logisch gevonden werd door mensen die een dictatuur aan het verslaan waren.
Dit objectieve bestaan van minstens sluimerende revolte wijst er, zo zou je kunnen denken, op dat er, om anarchistische werkvormen en strukturen op gang te krijgen, je dus helemaal geen anarchistische opvattingen en beweging nodig hebt. Het gaat immers ‘vanzelf’, ‘spontaan’, als het nodig is, als de strijd erom vraagt. Als dit zou kloppen, dan is het sluimerende verzetspotentieel niet zozeer de derde krachtbron, maar de enige, althans de enige die terzake is. De andere twee zijn aardig, maar in de kern dus overbodig. Toch denk ik dat niet. Verre van dat, de andere twee zijn onmisbaar, in een bescheiden, ondersteunende maar toch zeer wezenlijke rol. Ook dat is af te leiden uit voorbeelden van verzet uit dezelfde opstandige landen. Libië is wederom een goed voorbeeld. Ja, mensen vormden daar min of meer ad-hoc zelfbestuursorganen, comités. Maar alleen al de náám ervan gaf een beperking aan. In Benghazi was, als overkoepelende structuur, bijvoorbeeld een Voorlopige Nationale Raad gevormd. Voorlopig – dus niet blijvend! Degenen die dit soort structuren opzetten, handelden daarmee revolutionair, min of meer anarchistisch. Maar ze denken en willen iets anders. De comités zijn gedacht als tijdelijk orgaan, zolang er nog geen ‘echt’ bestuur is. Het bewuste doel is: een bestuursvorm met gekozen politici, onafhankelijke rechtspraak, vrijheid van meningsuiting, vrije media en dergelijke. Men streeft een democratischer regering na, maar géén direct-democratisch zelfbestuur. Na de val van een dictator wordt het tijd voor de voorlopige comites om te helpen bij het op touw zetten van verkiezingen, waarna een gekozen regering de zaak verder overneemt en de hoofdrol van de comites is uitgespeeld. Iets dergelijks is te zien in Cairo. Na de val van Mubarak en de inwilliging van nog een aantal eisen verlieten mensen, deels overigens onder militaire dwang, het Tahrirplein. De rol van alle zelfgeorganiseerde taakverdeling was uitgespeeld, het werd tijd om richting verkiezingen te denken, wel druk op de ketel te houden en klaar te staan voor nieuwe actie, maar voor de zelforganisatie op het plein zag men geen reden meer. Ook hier was het doel van de zelforganisatie niet het vestigen van anarchie, maar het naderbij brengen van een democratische staatsbestel. Verbetering vergeleken bij de dictatuur, maar toch iets anders dan de glimp van anarchistische maatschappijvormen die op Tahrir een tijd zo zichtbaar was.
Anders gezegd: processen van strijd, en zeker diepgaande en omvangrijke revoluties, brengen stukken anarchie naar voren, in organisatie, werkwijze en deels bewustzijn. Maar aan zichzelf overgelaten zet zich dat niet door, het worden daarmee niet vanzelf anarchistische revoluties. De zaak valt terug, nieuwe machthebbers vervangen deels de oude. Er is veel veranderd, maar er is ook nog veel hetzelfde. Bij kleinere acties, losse stakingen en zo, geldt dit eveneens. Dat betekent dat er een wezenlijke taak is voor een zelfbewust en georganiseerd anarchisme. Immers, stel dat er in Benghazi en Cairo vanaf het begin substantiële aantallen mensen waren geweest die naar voren brachten: deze zelforganisatie die we nu scheppen is niet alleen middel, is niet iets tijdelijks, iets voorlopigs. Deze zelforganisatie is tevens een doel, het kan de kiem zijn van een werkelijk vrije maatschappij. Stel dat dit idee van zelforganisatie als optie al enige verspreiding had voordat de opstanden begonnen, al enigszins bekend was bij mensen die in opstand waren. Dan was de trend die kant op niet alleen nog sterker en zelfbewuster geweest. Als je het wiel niet opnieuw zelf hoeft uit de vinden gaat het allemaal sneller. Maar belangrijker: dan was de kans dat de dynamiek richting permanente zelforganisatie, naar een veel diepgaander revolutie dan we tot nu toe zien, veel sterker geweest. Heel af en toe lees je dit type geluid gelukkig wel. “De Libische volkscomitees zouden de basis van een nieuw leven moeten zijn, en niet slechts een interim-maatregel”, zo zegt een Syrische anarchist in een artikel over de ontwikkelingen in Libië tijdens de opstand. (4) Het zijn precies anarchisten die zoiets naar voren kunnen brengen, het past bij de anarchistische opvattingen op een manier zoals het bij geen enkele opvatting past. Zelforganisatie als praktijk duikt in elke serieuze revolutie op. Zelforganisatie als fundament voor een nieuw soort maatschappij is een andere zaak. Daar moet bewust, en zo mogelijk al van te voren, voor gepleit worden, zodat de kans dat zoiets blijvend aanslaat het grootste is. Het is niet totaal ondenkbaar dat het zonder bewust anarchistische inbreng toch lukt, dat men het anarchisme ook als idee als het ware opnieuw uitvindt. Maar daar kunnen we maar beter niet van uitgaan. Dus is het verspreiden van het anarchistische idee van zelforganisatie en wat er zo bij komt kijken, een belangrijke bijdrage die anarchisten, en de beweging van anarchisten kunnen bieden. Krachtbon drie komt volop tot zijn recht als krachtbron één en twee hun bijdrage aan het slagen van de operatie leveren.
Dat betekent wel een paar dingen. Het betekent dat we als anarchisten ons verhaal, en de wijze van verspreiding, zo dienen in te richten dat de kans dat het overkomt vér buiten anarchistische of zelfs linksradicale kringen zo groot mogelijk is. Teksten waarin anarchisten reageren op anarchisten, en samen ideëen ontwikkelen, hebben hun nut. Teksten waarin anarchisten hun idee uiteenzetten voor een publiek van arbeiders, studenten, scholieren, de hele brede onderkant van de maatschappij, zijn echter minstens zo belangrijk. Dat tweede verdient meer aandacht dan het krijgt. Dan moeten die teksten ook nog daadwerkelijk optimaal worden verspreid, buiten de netwerken van mensen die al anarchistische teksten gewend zijn te lezen. Dat betekent ook iets voor de inrichting van de anarchistische beweging, en de rol die we haar toekennen. Nu ligt de nadruk vaak op het vormen van plekken waar al stukjes anarchie worden uitgeprobeerd, plekken waar we zelf al enigszins in vrijheid proberen te leven. Dat heeft waarde, zolang we beseffen dat aan de alomtegenwoordige vervreemding daarmee geen ontsnapping mogelijk is, ook niet op zulke plekken. Deze plekken, en dus de anarchistische beweging, hebben ook waarde als plek waar mensen die als individu loskomen uit de gevestigde orde – ‘deserteurs’ als het ware – heen kunnen, geestverwanten en daarmee kracht vinden om de strijd tegen de gevestigde orde te voeren samen met kameraden. Maar centraal deel van die strijd is dan: het zoeken van plekken waar sowieso strijd en opstandigheid uitbreken, vaak ver buiten de anarchistische beweging. En het brengen van doordachte opstandsargumenten – anarchistische argumenten naar die plekken, en naar plekken waar dit morgen kan gebeuren, of overmorgen. En daarover in gesprek gaan, praten, en vooral ook luisteren, doceren, maar vooral ook léren van mensen.
Deze wereld van onvrijheid, dit systeem van uitbuiting, onderdrukking en vervreemding zal niet vallen door de kleinschalige opbouw van vrije zones en evenmin door individuele desertie, hoe waardevol dat ook is en hoezeer beiden ook steun en aanmoediging verdienen. Het systeem van overheersing met alles erop en eraan zal sterven door een opstandigheid die net zo wijdverbreid en alomvattend dient te zijn als dat systeem zelf. Aan anarchisten de taak om dit proces – dat hoe dan ook plaatsvindt, maar niet automatisch succesvol blijft – maximaal facilitair en inhoudelijk te ondersteunen. Heel vaak zijn anarchisten erg bezig met het verwezenlijke van vrijheid van elkaar en zichzelf, en van bepaaalde groepen mensen die wel heel extreem in de knel zitten in deze maatschappij. Daar moeten we mee doorgaan. Maar het anarchistische doel is wat mij betreft uiteindelijk: een vrije wéreld, niet voor anarchisten speciaal, maar voor ons allemaal.