Door Clara Wichmann
Voor de vele buitenstaanders of bestrijders, die menen dat het anarchisme in het algemeen gekenmerkt wordt door het op de voorgrond stellen der vrije persoonlijkheid (hetgeen in werkelijkheid slechts geldt voor één richting daarvan, nl. het individueel anarchisme), zou het goed zijn, zich in Kropotkins levensopvattingen in te werken. Want bij hem betekent anarchisme vooral: het vertrouwen in de zelf ordenende krachten van een gemeenschap. De persoonlijkheid is hierbij dus niet hoofdzaak, noch uitgangspunt, maar zijn gehele wereldbeschouwing is gedragen door de overtuiging, dat in gemeenschappen zich door de noodzakelijkheden van het leven zelf organisaties vormen voor de instandhouding dier gemeenschap, en dat die organisaties vanzelf een regelmatig en geordend karakter aannemen.
Zijn gehele wereldbeschouwing. Want het anarchisme is voor hem — hij schreef dit herhaaldelijk en uitdrukkelijk — méér dan een gedragslijn op economisch en politiek gebied, laat staan dat het voor hem alleen de negatieve betekenis zou hebben van „afwezigheid van regering”; het is voor hem een levensbeschouwing en een wijsbegeerte. En aangezien Kropotkins geest geheel natuurwetenschappelijk gericht was (hij zelf was een bekend natuuronderzoeker), zijn al zijn theorieën opgebouwd op het waarnemen van feiten uit de werkelijkheid.
Zo kunnen we als een rode draad door al zijn veelzijdige en veelsoortige werk dit ene zien lopen: een onderzoek naar de plaats van het gezag in de werkelijke geschiedenis der mensheid. Hij spreekt dus niet in het afgetrokkene over „het” gezag, maar hij onderzoekt de menigvuldige vormen die het in de werkelijkheid gehad heeft. En daarnaast onderzoekt hij dien anderen factor, in de officiële geschiedschrijving over het algemeen zo weinig tot zijn recht gekomen: de „orde” die zich vormt op andere wijze dan door van boven opgelegd gezag.
Daar Kropotkin hierbij een tot nog toe in het middelpunt geplaatste en als „brenger der orde” verheerlijkte macht ontmaskert, en daartegenover de lang verzwegen en verwaarloosde zelf-ordenende krachten der gemeenschap naar voren brengt, moet hij als het ware de geschiedenis opnieuw schrijven.
Dit begint al bij de dierenwereld. Vele zich noemende Darwinisten (niet te verwarren met Darwin zelf) hadden de „strijd om het bestaan” voorgesteld als een strijd van soortgenoot tegen soortgenoot, van dier tegen dier, van mens tegen mens, en waren dezen strijd, waarin „de sterke overwint, de zwakke ondergaat”, gaan verheerlijken als ware de vooruitgang daarvan afhankelijk. Men voelt hoezeer deze opvatting in het belang was van een kapitalistisch-liberale politiek: bescherm de zwakken niet, laat ook het economisch leven maar een strijdperk van allen tegen allen zijn, dat is „overeenkomstig de natuur”. Kropotkin nu heeft — gelijk vóór hem al Kessler en enkele anderen — aangetoond, dat dit gansch-en-al niet overeenkomstig de natuur was. Hij bracht het wederkerig dienstbetoon als factor in de evolutie naar voren; hij wees erop, hoe de levenswijze van alle in groepen of kudden levende dieren — en die vormen de overgrote meerderheid — geheel gebaseerd is op onderlinge hulp, wederkerige aanvulling in die groep, op bescherming der zwakken door de sterken. Bij de lagere dieren, de hogere dieren, de primitieve mensen, de verder ontwikkelde mensen — overal ziet hij de werking der sociale instincten. Hij behoort tot de vele moderne sociologen, die aannemen dat de mens als kuddedier begonnen is.
En dan, in de geschiedenis der mensheid wijst hij achtereenvolgens op de stamgemeenschap, en de dorpsgemeenschap, en de vrije gemeenten der Middeleeuwen, allemaal organisaties, die van binnenuit, organisch, werden bijeengehouden, en die alle veel ouder zijn dan de Staat.
Als de Staat opkomt (in West-Europa in de loop der Middeleeuwen en het begin van de nieuwen tijd, het eerst in Frankrijk en Engeland en Spanje, pas veel later in Italië en Duitsland) dan is dat voor hem niet een vooruitgang, maar een inzinking.
We zien dan het cultuurleven der vrije steden en dorpen verschrompelen en afsterven. Er komt één „hoofdstad” in de plaats van de veelkleurige rijkdom van tal van kleine cultuurcentra. Een organische, levende cultuur is er in de Griekse stadstaatjes der oudheid méér dan in het „prachtig-geadministreerde” Romeinse rijk, en in de Middeleeuwse- en Renaissance-steden méér dan in de 17de-eeuwsche staten geweest. En de „nieuwe geschiedenis” is allerminst een hoogtepunt.
Wat is hiervan de algemene betekenis?
Alle „gezag” van welken aard ook wordt gedragen en gewettigd door deze gedachte: dat de in niet-geleide mensengroepen wonende krachten nagenoeg uitsluitend chaotisch, wanordelijk zouden zijn, d.w.z.:
Zo zegt bijvoorbeeld Hobbes, dat weliswaar de Staat een monster is, dat hij Leviathan noemt (in deze erkenning van de Staat als monster is Hobbes eerlijker dan de latere burgerlijke filosofen), maar dat deze een „noodzakelijk kwaad” is, om een nog erger monster, Behemoth, de algemeen wanorde, verre te houden.
We weten nu wel beter. We weten dat de Staat niet ontstaan is als ordenende factor; dat duizenden jaren vóór het ontstaan van de Staat de mensen in behoorlijk- geordende gemeenschappen leefden; we weten tegenwoordig dat de ontstaansgeschiedenis der staten een geschiedenis van verovering eerst, van onderdrukt-houden daarna, is geweest.
En ten tweede weten we, dat er naast de chaotische, conflicten-veroorzakende krachten in de mensen en in hun gemeenschappen ook zijn de regenererende en ordenende krachten, die bij vrije ontwikkeling uit hen voortkomen; de krachten die mieren en bijen en buffels, die primitieve vissers en akkerbouwers al tot een goed geregelde en ineensluitende samenwerking hebben gebracht.
Voor de tijden, die dichter bij ons staan, is er eenzelfde tegenstelling. In zijn geschiedenis der Franse Revolutie brengt Kropotkin twee kanten daarvan naar voren: de strijd van de grote bourgeoisie met haar schrijvers en sprekers tegen het feodalisme, waartegenover zij eiste een moderne centrale staatsadministratie, een goed functionerende rechtspraak enz., èn de wanhoopsopstanden der uitgezogen kleine boeren en kleinburgers. Hij laat uitkomen, hoe groot de invloed dezer laatste was, en hoe dikwijls de grote politici der revolutie zijn opgestuwd door het volk uit de voorsteden van Parijs. Deze tegenstelling ziet hij tot in onze dagen voortduren; ook in de komende revoluties, zegt hij in een beeldspraak, zullen er zijn die allereerst naar het stadhuis snellen om dat te bezetten, en anderen die rechtstreeks zullen trachten, de tekortgekomen massa's beter arbeidsvoorwaarden en betere levensomstandigheden te laten verkrijgen. In zijn „Verovering van het brood”, dat al tientallen van jaren geleden verschenen is, vinden wij de gedachte van de socialisering door de arbeiders zelf, door hun daarvoor ontstane organisaties, zonder tussenkomst van staatsgezag, uitgewerkt.
Hij had in de geschiedenis voldoende gezien, hoe zich dergelijke organisaties van onderop vormen, om er ook voor de toekomst vertrouwen in te hebben.
Kropotkin behoorde tot die oorspronkelijke geesten, die nieuwe kiemen vroeg zien. Zo heeft hij ook, in een tijd dat iedereen nog vol was van concentratie en centralisatie als de verschijnselen van de technische ontwikkeling, al de kiemen gezien van een nieuwe betrekkelijke decentralisatie der industrie; de stoommachine vereiste centralisatie, de elektriciteit zou een gedeeltelijke decentralisatie met zich brengen.
Het ligt voor de hand dat wie zo de geschiedenis der gemeenschappen zag, ook voor het individuele leven zijn vertrouwen niet in beloning, bedreiging en straf zou stellen. En hij heeft dan ook niet alleen herhaaldelijk tegen het huidige strafrecht en het huidige gevangeniswezen gestreden, hij heeft ook Guyau’s schets van een moraal, die op andere krachten dan beloning of straf steunen zou, als de anarchistische moraal aanvaard.
Uit de brieven, die geleidelijk in de laatste jaren tot ons gekomen zijn, is het nu al wel vrij duidelijk geworden, hoe hij de tegenwoordige Russische Revolutie zag; hoe voor hem een grote vreugde was het ontwaken dat er één van de verschijnselen van vormde, maar dat het in zijn ogen een droevige vergissing was deze revolutie in staats-, dictatuur- en centralistische banen te zien leiden. Hij kende de verstikkende invloed der dictatuur op de Franse Revolutie; hij heeft in Rusland de mening aangehangen, dat de Revolutie zich alleen kon ontwikkelen wanneer aan de organen der Revolutie, de Raden, vrijheid van ontwikkeling werd gelaten.
Is de geschiedenis- en maatschappijbeschouwing van Kropotkin volledig? We geloven het niet. Te zeer heeft hij àlle ethiek uit de sociale noodzakelijkheden van het kuddeleven verklaard; te optimistisch is hij waar hij tussen chaotische en ordenende krachten niet onderscheidt.
Maar al heeft hij hier en daar zóó zeer de nadruk gelegd op het door hem gevonden nieuwe-overoude, dat hij dit wel eens heeft overschat — dit alles vermindert dit éne niet in waarde: dat er in de tweede helft der 19de eeuw, in tegenstelling tot een wetenschap waaruit het geloof in het sociale leven verdwenen was, en tot een socialisme waarin het accent op het politieke gebeuren gelegd werd, een geniaal en edel denker de bijna vergeten ordenende kracht van het sociale leven zèlf weer heeft naar voren gebracht.