Door Vrije Bond
Een brochure van de Vrije Bond met een reeks artikelen over economische vraagstukken. Een deel van de artikelen verscheen eerder in de Buiten de Orde - het tijdschrift van de Vrije Bond.
Door Siebe Thissen
De economie lijkt tot onze ultieme totempaal te zijn uitgegroeid.[1] We verafgoden of verafschuwen dit abstracte begrip. Niet zonder reden meende iemand niet zo lang geleden dat de economische wetenschap verworden is tot waarzeggerij. De economie als een twintigste-eeuwse vorm van de astrologie: immers, de econoom doet niet veel anders dan het voorspellen van de toekomst op basis van micro-, meso- en macro-economische gegevens.
Toch kunnen we niet zonder dit begrip want de economische verhoudingen bepalen grotendeels ook de sociale en politieke verhoudingen in onze samenleving. Economie en macht zijn aan elkaar gerelateerd. En daarbij, de machtsverhoudingen in de wereld verdwijnen niet zomaar als individuen trachten 'goed en bewust te leven’. Het is daarom zinnig kritisch na te denken over onze economie.
Binnen de Vrije Bond staan we net zo kritisch tegenover de kapitalistische wereldeconomie als tegenover het socialistische staatskapitalisme. Juist in deze periode van pijlsnelle technologische en politieke ontwikkelingen lijkt het zinvol ons te buigen over een 'andere' en 'bevrijdende' economie. Want laten we er geen doekjes omwinden: de ongebreidelde economische groei in de westerse samenleving heeft niet alleen geleid tot kapitaalvernietiging en uitbuiting; een mondiale milieucatastrofe ligt bovendien in het vooruitzicht. Een koers-wending is beslist noodzakelijk.
Het is hierom dat de Vrije Bond, regio Rotterdam, in het seizoen 1990-1991 een viertal bijeenkomsten organiseerde rondom het thema 'bevrijdende economie’. De bond wilde middels dit initiatief leden en niet-leden, en verschillende groepen en bewegingen aanspreken op drie uitgangspunten:
Deze drie overwegingen horen ongetwijfeld thuis in een bevrijdende economie. Maar wij zijn uiteraard geen economen. Het werkgebied van de economie is een ingewikkeld terrein. Gelukkig maakte Ludwig Glabeke (Libertaire Studiegroep Gent) dit gebied ietwat toegankelijker door drie niveaus te onderscheiden: een individueel-ethisch niveau, een bedrijfs-en buurtniveau en een structureel-theoretisch niveau. In zijn in deze bundel opgenomen artikel motiveert hij deze indeling.
Maar we gaan uiteraard ook naar de praktijk van alle dag. Hoe gaan leden van de Vrije Bond om met de hen omringende economie? Of anders gezegd, hoe geven zij in hun eigen specifieke situatie vorm aan een bevrijdende economie?
Jos van Golde werkt als vennoot in een assurantiekantoor te Maastricht en hij doet verslag van zijn boeiende maar soms moeizame pogingen een bedrijf in zelfbeheer te realiseren. Maar niet iedereen experimenteert met zelfbeheer. Veel leden werken voor bedrijven en instellingen waar de idee van zelfbeheer 'utopische' trekken heeft. Hoe kun je in bestaande bedrijven en instellingen je streven naar zelfbeheer inhoud geven? Jan Bervoets doet in zijn bijdrage een pleidooi voor een bedrijfsorganisatie die de idee van zelfbeheer onder de werknemers propageert.
Een ander aspect van onze economie is de wijze waarop de productie tot stand komt. Dit kan zowel in kleinschalige als grootschalige bedrijven geschieden. Tijdens de vier discussie-avonden te Rotterdam bleek al ras dat de meningen over kleinschaligheid behoorlijk verdeeld zijn. Vreest menigeen dat kleinschalige bedrijven of woon-werkgemeenschappen tot een verstikkende sociale controle zullen leiden; anderen menen juist dat zelfbeheer en kleinschaligheid een onlosmakelijk koppel vormt. Jan Korstie en Wim Kersten wijzen in hun bijdrage op de nadelen van grootschaligheid voor een bevrijdende economie.
De discussies die de leden met de sprekers gevoerd hebben vinden we in een drietal artikelen terug. Leen Brusselman noteerde aspecten van het debat met een libertariër (Stefan Glabbeek) en een groen-anarchist (Hans Ramaer); en Bas Kuiper luisterde aandachtig naar een vennoot van een bedrijf in zelfbeheer (Jos van Golde) en een anarcho-syndicalist (Jan Bervoets). Dezelfde schrijver ging tevens in op het vraagstuk van de kleinschaligheid en hoorde kritisch twee 'deskundigen' aan, Michael Makowski (over Berlijn en Rotterdam) en Kees van den Bosch (over Nijmegen).
De debat-avonden in Rotterdam werden begeleid door brochures waarin uiteenlopende teksten zijn opgenomen. Aspecten als groei en stagnatie, libertarisme en groen-anarchisme, kleinschaligheid en grootschaligheid, techniek en technologie en vrijheid versus sociale controle kwamen achtereenvolgens aanbod. Natuurlijk bleven er ook 'hete hangijzers’ bestaan, zoals het probleem van de economische groei en het vraagstuk van de grootschaligheid. Maar de Vrije Bond heeft dan ook niet als doel het ontwerpen van een blauwdruk voor een toekomstige samenleving. We konden en wilden niet vollediger zijn. De debatten en artikelen hebben allereerst een oriënterend en informatief karakter. Dit resultaat is aldus een 'tussenstand'. Tevens wil de Vrije Bond met dit boekje aansluiten bij de 'economie-discussies’ van een aantal andere groepen, waaronder de Libertaire Studiegroep (Gent), het Landelijk Anarchistisch Samenwerkingsverband (LAS) en Freedom (Engeland). Ook hebben inmiddels samenkomsten plaatsgevonden in onder meer Appelscha, Den Haag, Gent, Hamburg, Londen en Rotterdam. En dat is een goede zaak.
Hoe wenselijk is het eigenlijk om het anarchistische gedachtegoed een centrale plaats te geven in de Vrije Bond?[2] Deze vraag stelden wij op 9 januari 1990 onder meer aan Bert Altena, historicus en auteur van “Een broeinest der anarchie* (Amsterdam 1989) dat de ontwikkeling van de vrij-socialistische arbeidersbeweging te Vlissingen beschrijft (1875-1929). Terecht meende Altena dat de anarchistische visie op sociaal-economische ontwikkelingen onderontwikkeld gebleven is. In een vraaggesprek met De Vrije (nr.8,1989) zei hij: “Een anarchistische arbeidersbeweging, dat zie ik somber in, omdat daarvoor het gedachtegoed zich te weinig ontwikkeld heeft. Ik ga volledig mee met Malatesta’s kritiek op het syndicalisme, dat je de anarchistische beweging teveel verengd als je die alleen ziet als arbeiders- en vakbondsbeweging. Iedereen die de onafhankelijkheid van het individu bevordert kan - welke plaats hij dan ook verder inneemt in de maatschappij - lid worden van de anarchistische beweging, voor zover je daar lid van wordt. Ze kunnen op een heleboel terreinen nuttig werk doen en zijn ook absoluut noodzakelijk. Al was het alleen maar om iedere keer de mens centraal te stellen. Dat geldt voor een heleboel fronten: het verzet tegen allerlei pasjes, de zorg voor vrijheid van meningsuiting, proberen zoveel mogelijk beslissingsbevoegdheid bij iedere afzonderlijke persoon te houden…dat zijn ongelooflijk belangrijke dingen die ik absoluut niet de geschiedenis in zou willen schrijven. Maar voor een syndicalistische beweging is een vrij-socialistische visie op sociaal-economische ontwikkelingen nodig en ik ben bang dat die onderontwikkeld is. In feite vind je bij Bookchin niets anders dan Kropotkin in een nieuw jasje”.
Maar ook Bookchin rekende in de jaren tachtig genadeloos af met het syndicalisme.[3] Roger Jacobs vatte die kritiek samen in het Gentse blad 'Perspectief’ (nr. 16, 1989) en hij citeerde Bookchin:
“Dit komt in feite neer op de stelling dat de arbeiders zichzelf als menselijke wezens moeten zien en niet als klassewezens; als creatieve persoonlijkheden en niet als proletariërs; als zelfverzekerde individuen, niet als massa’s. En het doel van de bevrijde maatschappij moet de 'vrije samenleving’ zijn en niet een confederatie van fabrieken, hoe zelfbeherend deze ook mag zijn, want zo’n confederatie snijdt een deel uit de maatschappij - haar economische component - en verzelfstandigt die tot de totaliteit van die maatschappij. In werkelijkheid zal zelfs de economische component vermenselijkt moeten worden door precies humane verhoudingen in het arbeidsproces te brengen, door het aandeel van het zware werk in het leven van de producenten terug te dringen, door een totale 'Umwertug aller Werte' (Nietzsche), die zowel betrekking heeft op de productie als op de consumptie, op het sociale als op het persoonlijke leven”.
In de Vrije Bond kwam deze strijd ook naar voren: hoe belangrijk is de economische component?
Deze en andere vragen stonden wel aan de basis van de debat-cyclus 'bevrijdende economie’. Want, optimistisch moeten wij toch blijven in ons streven naar een andere en bevrijdende economie. Bert Altena concludeerde in zijn boek tenminste:
“Op een aantal punten lijkt mij het vrije socialisme nog niet weerlegd: ten aanzien van de strategie van maatschappelijke verandering de voorrang van economische machtsverhoudingen boven politieke, en ten aanzien van de beweging en het doel van die beweging: de waarde en de autonomie van de individuele mens als uitgangspunt van denken en handelen”.
Dit boekje “Naar een bevrijdende economie” geeft de lezer inzicht in de houding van leden van de Vrije Bond ten opzichte van onze economie. De teksten dienen als een eerste aanzet voor een plenaire discussie (tijdens de Landelijke Raad van 12 oktober 1991) in het Humanistisch Centrum te Rotterdam. Uit de teksten zijn een viertal stellingen gedestilleerd die in de Landelijke Nieuwsbrief van de Vrije Bond gepubliceerd zullen worden. We hopen dat het Congres van de bond in de winter van 1991-1992 enkele standpunten - en dus strijdpunten - zal innemen met betrekking tot de economie.
We hopen dat deze gebundelde artikelen het streven naar een bevrijdende economie zullen stimuleren.
Door Leen Brusselman
Onder de noemer 'bevrijdende economie’ is de werkgroep anarchisme van de Vrije Bond, regio Rotterdam, gestart met een cyclus thema-avonden.[4] Op 15 mei 1990 vond de eerste bijeen* komst in het Rotterdamse RAMP plaats, en deze werd op 27 november gevolgd door een tweede. Een voorlopig afsluitende avond wordt in maart 1991 verwacht. Hieronder treft de lezer een verslag aan van de discussie tot nu toe.
Het plan voor de cyclus Bevrijdende Economie ontstond naar aanleiding van een thema-avond over anarchisme en anarcho-syndicalisme (9 januari 1990). De inleiders op deze avond waren Karl M. Kreuger en Bert Altena. Eén van de conclusies van de avond was dat ondanks het feit dat anarcho-syndicalisten de nadruk leggen op het primaat van de economie, economische theorieën gebaseerd op anarchistische uitgangspunten ontbreken. Hier leek een taak weggelegd voor de Vrije Bond. De werkgroep anarchisme besloot de handschoen op te pakken. Het idee voor een cyclus van thema-avonden was geboren. De werkgroep besloot niet de term anarchisme of anarcho-syndicalisme als 'kapstok' te gebruiken en koos liever voor het begrip bevrijdende economie. We kozen hiervoor om tevens mensen, groepen en bewegingen te bereiken die zich mogelijk niet aangesproken voelen door het anarchisme, maar die misschien wel ideeën hebben die geheel of gedeeltelijk aan onze opvattingen voldoen.
Een bevrijdende economie moet in ieder geval uitgaan van de volgende principes:
De cyclus moest een aanzet geven tot een ideeënontwikkeling over alternatieven voor het huidige sociaal-economisch systeem. En vooral voor de te volgen strategie. Voor de eerste thema-avond, op 15 mei, werden de volgende vraagstellingen als uitgangspunt genomen:
De sprekers op deze avond waren vertegenwoordigers van twee zeer verschillende stromingen, namelijk Stefan Glabbeek van de Libertariers (ookwel “anarcho-kapitalisten” genoemd) en Hans Ramaer, als groen-anarchist actief in de Rotterdamse Groenen. De opkomst was boven verwachting. Ondanks een minimum aan publiciteit waren er 26 aanwezigen, zowel leden als niet-leden.
De inleiding van Stefan Glabbeek bood veel stof tot kritische vragen en leidde tot een felle discussie met de zaal.[5] De inleiding maakte in ieder geval duidelijk wat we niet willen. De libertariërs blijken te staan voor een absolute vrije markteconomie á la Milton Friedman. Onderlinge concurrentie is binnen de libertarische samenleving het belangrijkste bindmiddel.
Om deze samenleving te laten functioneren moeten er ’onteigeningsorganisaties’ komen die als soort scheidsrechters fungeren. Bij een conflict kun je dan tegen een vergoeding zo’n organisatie inschakelen. Dat kun je bijvoorbeeld doen als je vind dat een bedrijf of persoon jouw belangen geschaad heeft (een agressor). De onteigenaars zorgen er dan voor, desnoods met behulp van fysiek geweld, dat de agressor degene die zich benadeeld voelt schadeloos stelt.
Het feit dat iemand die meer bezit een betere en grotere onteigeningsorganisatie kan inhuren wordt door de libertariers niet als een probleem gezien. De aanwezigen beschouwden dit wel als een probleem en konden in de ideeën van de libertariers weinig tot niets van de eerder genoemde uitgangspunten van een bevrijdende economie terugvinden. Hier is duidelijk sprake van een systeem dat uitgaat van het recht van de sterkste. De libertariers noemen dit zelf het recht van het sterkste samenwerkingsverband. Dit recht van de sterkste blijkt ook uit het antwoord op de vraag wat er gaat gebeuren als de libertariers 'het voor het zeggen zouden hebben’. Het uur nul:
De inleiding van Hans Ramaer lokte eveneens de nodige kritische vragen uit. Duidelijk was echter ook dat voor de meeste aanwezigen in het zogenaamde groen-anarchisme wél aanknopingspunten voor een bevrijdende economie te vinden zijn. Ramaers uitgangspunten waren onder meer:
Ook werd aan Hans gevraagd wat er gaat gebeuren als de Groenen 'het voor het zeggen zouden hebben':
Tijdens het discussiegedeelte bleek er onder de aanwezigen verschil van mening te bestaan over het laatstgenoemde uitgangspunt. Zweerde de één bij de lokale gemeenschap en bij kleinschaligheid, de ander kreeg het bij het idee alleen al 'Spaans benauwd’. Angstbeelden van een verstikkende sociale controle, de roddelende en bekrompen dorps- of wijkgemeenschap versus onderlinge samenwerking en solidariteit binnen een overzichtelijke gemeenschap.
De inleidingen en discussies maakten duidelijk dat niet alleen het individu maar ook het milieu bevrijdt moet worden van het 'kapitalistische juk’. De werkgroep anarchisme heeft de uitkomsten van de thema-avond op een rijtje gezet. Ze kwam tot de conclusie dat de avond - vooral naar aanleiding van de inleiding van Hans Ramaer - een aantal mogelijke uitgangspunten voor een bevrijdende economie heeft opgeleverd. Of in ieder geval een aantal onderwerpen waarop doorgegaan moet worden.
Na deze inleidingen, die vooral uitgingen van theoretische idealen, leek het de werk groep raadzaam in een volgende thema-avond wat meer met de voeten op de grond te komen. Deze avond willen we alternatieven proberen te koppelen aan de praktische haalbaarheid daarvan. Er komen dan drie inleiders:
Tijdens een derde thema-avond staat de tegenstelling tussen kleinschaligheid en grootschaligheid centraal. Aan het einde van de cyclus zal de werkgroep pogen conclusies te trekken:
Deze vragen willen we tevens voorleggen aan de Landelijke Raad, mogelijk samen met ideeën uit andere regio's en van andere groeperingen. Na de discussie in de Landelijke Raad wordt er een concept-programma en strategie aan de Algemene Leden Vergadering (Congres) voorgelegd.
Door Ludwig van Glabeke
Afgelopen voorjaar, tijdens de Pinksterlanddagen In Appelscha, nam het LAS het initiatief voor een bijeenkomst over economie.[6] Drie groepen bleken ieder ai volop met dit thema bezig te zijn: het LAS, de Vrije Bond en de Libertaire Studiegroep Gent. Er is in de tussentijd een uitwisseling van ideeën ontstaan. Ludwig Glabeke van de Libertaire Studiegroep uit Gent was in Appelscha en hem viel het verschil op tussen de Nederlandse en Belgische benaderingswijze van economiekritiek. In dit artikel gaat hij hier op in.
Economie kan vanuit verschillende invalshoeken benaderd worden. Men kan kiezen voor een benadering van de economie via een deelonderwerp, onder meer internationale economie, geld (rente) en bankwezen, arbeiderszelfbestuur, staat en economie, consument en economie. Wellicht is dit onvermijdelijk, want economie is een te uitgebreide materie om in één keer te verteren. Toch is het niet hierop dat ik nu de aandacht wil trekken. Er zijn ook verschillende niveaus van waaruit men economie kan bezien. Je kan economie bekijken vanuit individualistisch-ethische hoek (vooral met nadruk op mentaliteitswijzigingen), op het niveau van de kleine groep (coöperatie, bedrijfsgroep of leefomgeving) of op het niveau van de grotere economische (en politieke) verbanden (structurele benadering).
Deze benaderingen sluiten elkaar niet noodzakelijk uit, integendeel, ze kunnen elkaar aanvullen. Elke benadering heeft zo zijn voordelen, maar ook zijn beperkingen en gevaren.
In de discussie in Appelscha (rond macht in de discussiegroep van het LAS en rond economie ’s avonds) is me opgevallen dat in Nederland eerder voor de ethische benadering gekozen wordt (ethische definitie van macht, 'ethische economie’) op individueel en/of bedrijfsniveau. In de libertaire studiegroep overweegt men daarentegen meer de structurele benadering. Omdat ik het verschil nogal frappant vond, en om misverstanden te vermijden, dacht ik dat het nuttig kon zijn eerst een algemeen tekstje over benaderingen te schrijven, vooraleer het eigenlijke economische thema aan te vatten. Hiervoor wil ik gebruik maken van mijn eindtekst (besluit) uit de brochure 'Hedendaags anarchisme’.
Ik zie dus drie niveaus die allen een belangrijke rol spelen: het individuele, de onmiddellijke leefomgeving en de grote maatschappijstructuren. Ik geloof zo niet in de heroïsche kracht van de individuele held die eenzaam en alleen man- (vrouw-) haftig optornt tegen de rest. Als geïsoleerd individu ethisch handelen in een onethische maatschappij is frustrerend.
Door ons te verenigen met andere anarchisten, en zo een micro-klimaat te scheppen onder gelijkgezinden, kan al wat beter weerstand geboden worden tegen de brutale invloed van kapitalisme, fascisme, burgerlijke staat.
Als ik geen andere anarchisten zou kennen, en alleen omringd zou zijn door andersdenkenden, dan zou ik me beroerd voelen, zo’n situatie is weinig hoopgevend. Als voorbeeld van een gunstig micro-klimaat kan de sfeer in Appelscha tijdens de Pinksterlanddagen model staan. Toch is dit niet voldoende. Kleine gemeenschappen ondervinden evengoed druk van buitenaf van grotere gecentraliseerde eenheden, en zijn daar kwetsbaar voor. De wereld houdt niet op buiten de eigen kleine kring, buiten het kampeerterrein, buiten het eigen bedrijfje, of buiten de eigen buurt.
Politieke of economische beslissingen, of ze nu van multi’s komen of van speculanten dichter bij huis, kunnen zeer gemakkelijk roet in het eten gooien, wat onder meer de kraakbeweging ervaren heeft en nu voor de scene in Berlijn een levensgroot probleem wordt.
Om voluit anarchistisch/ethisch te kunnen handelen, zullen ook geschikte structuren en een gunstig macro-klimaat moeten geschapen worden. Dat is de betekenis van de laatste zin in 'Hedendaags anarchisme' : “Open en vrije individuen kunnen bijdragen tot een meer open en vrije maatschappij, en een open en vrije maatschappij stimuleert open en vrije individuen.”
Als we nu eens kritisch kijken naar de anarchistische beweging en het anarchistische gedachtegoed, dan zien we dat onze meer concrete alternatieven zich bijna allemaal situeren in andere leef/omgangsvormen en in kleinschalige initiatieven. Met andere woorden op individueel vlak en op het vlak van de onmiddellijke en overzichtelijke leefomgeving, affiniteitsgroepen, en in het beste geval, de buurt.
We hebben ook onze kritieken op de grotere maatschappij, maar nauwelijks strategieën of haalbare voorbeelden voor een verandering van de huidige maatschappij. Het is inderdaad veel moeilijker om veranderingen in anarchistische zin in de grotere maatschappij-verbanden te bewerkstelligen, dan in kleine besloten kring.
Wellicht mede daarom dat macro-ekonomie (economisch 'systeem') eerder vaag door anarchisten behandeld is, maar evenzeer dat er nood aan een meer uitgewerkte economie-kritiek gevoeld wordt.
Individuele mentaliteitswijzigingen (bij consument en producent) en nieuwe samenwerkingsverbanden op microniveau (bedrijfjes, buurt) zijn noodzakelijke eerste stappen naar een ander economisch systeem, maar zijn op zich niet voldoende. Economie-kritiek zal op drie niveaus samen moeten gericht zijn.
De individueel-ethische benadering heeft als voordeel dat het accent gelegd wordt op het eigen initiatief, dat de mensen aangespoord worden om zelf te handelen. Maar een uitsluitend individueel-ethische benadering kan gemakkelijk vervallen in rigide morele geboden die toch niet houdbaar zijn. Een te sterke nadruk op individuele verantwoordelijkheid kan tot blindheid leiden voor de invloed die maatschappelijke structuren op ons uitoefenen.
De bedrijfs- en buurtbenadering heeft als voordeel dat alternatieven daadwerkelijk uitgeprobeerd (kunnen) worden. Bovendien zijn zij de meest tastbare en concrete voorbeelden dat het anarchisme niet enkel een idee, een onpraktische utopie is.
Toch kan een alternatief voor het economisch systeem niet hiertoe beperkt blijven. Zelfbeheer en coöperaties moeten ook geëvalueerd worden binnen het groter economisch systeem. Want al te vaak dreigen de nieuwe werkbewegingen enkel de scherpe kantjes van het kapitalisme af te ronden en enkel als opvangnet te fungeren voor wie uit de kapitalistische economie gestoten is. En de democratie en zelfbeheer binnen de eigen coöperatieve kan best hetzelfde effect hebben als het kapitalistische medebeheer dat in Duitsland gepropageerd wordt. Dat komt neer op een collectief egoïsme waarbij de afzonderlijke bedrijfjes elkaar in een echte concurrentiestrijd afmaken voor de eigen overleving.
Voor een gedegen bespreking van deze en andere mogelijke gevaren verwijs ik naar de boeken van Erik Van den Abbeele: 'Anders werken’ en 'Ontmanteling van de Groei’. Besliste aanraders.
Een structurele benadering heeft als voordeel dat in elk geval ook de werking van het globaal economisch systeem binnen zicht komt. Uiteraard zijn er ook gevaren aan verbonden: de zaken uitsluitend structureel benaderen kan evengoed, als in de slechtste politieke traditie, uitmonden in plannen en blauwdrukken maken waarin de behoeften en verlangens van concrete mensen genegeerd worden.
Bovendien bestaat het risico ontmoedigd te worden omdat de dingen die we zelf of in kleine groep kunnen doen ze weinig en zo ondoeltreffend lijken tegenover het monsterachtig gevaarte van het wereldkapitalisme dat verder de verkeerde kant blijft uithollen. Maar verdwijnen deze ontwikkelingen op wereldvlak als we er de ogen voor sluiten?
Ik zou willen afsluiten met een oproep om de uitwisseling van ideeën en de discussie tussen de drie groepen (LAS, Vrije Bond, Libertaire Studiegroep), en de individuen die in Appelscha aanwezig waren op de economie-discussie, ook als niet alle onderwerpen of ideeën direct aansluiten bij de eigen praktijk of benadering.
Door Jos van Golde
Het idee om zelf een bedrijf te beginnen en niet langer in loondienst te willen werken dateert al vanaf het begin van de jaren tachtig (*). Dat bedrijf is er om financiële redenen niet van gekomen. Ofschoon je voor het runnen van een administratie-assurantiekantoor niet veel startkapitaal nodig hebt, zul je toch vrij vlot na de opstart voldoende klanten moeten hebben om in je levensonderhoud te kunnen voorzien. Daarom heb ik tijdens een parttime baan van enkele jaren gezorgd dat er al een aantal kleine middenstanders bereid gevonden werden om hun administratie aan je toe te vertrouwen. En tenslotte werd in 1985 de knoop doorgehakt. Op eigen benen verder, los van een uitkering, zelf eigen baas, en werken maar!
Het eerste uitgangspunt van het kantoor was het werken voor kleinschalige, mens en milieuvriendelijke bedrijven, en als dat onmogelijk was, voor kleine ondernemingen die tegenover Albert Heijn, C&A, en noem ze maar op, allemaal het hoofd boven water poogden te houden. En dat door het bieden van kwaliteit in plaats van kwantiteit.
Na korte tijd was er reeds plaats voor een tweede zelfstandige binnen het kantoor en nu, na 4,5 jaar, bestaat het gezelschap uit zes personen, waarvan twee in loondienst en een freelancer.
Ho, zullen jullie nu wel denken, Een duidelijk kapitalistische ontwikkeling van een onderneming met enkele loonslaven in dienst voor het ondergeschikte en dus ook onderbetaalde werk.
Echter, de schijn bedriegt. Daarom moeten we even terug in de tijd. Een gezamenlijke en plaatsgebonden activiteit van twee mensen die elkaar al jaren kennen en weten wat ze aan elkaar hebben verloopt uitermate soepel. Beslissingen worden moeiteloos tussen de bedrijven door genomen en het elkaar aanvoelen en aanvullen verloopt nagenoeg perfect.
Hoe anders wordt het als de werkzaamheden zich uitbreiden doordat het kantoor bekend raakt bij de plaatselijke en bovenplaatselijke middenstand. Een derde vennoot moet onze rijen komen aanvullen. In ons geval iemand die geen onbekende was. Desondanks vereist de broodnodige communicatie en democratische besluitvorming nu een stuk formalisering. De taken, zowel intern als extern, worden omvattender en vragen een grotere mate van verdeling en afstemming.
Nu het er alle schijn van heeft dat het kantoor zijn levensvatbaarheid heeft bewezen gaan we ons bezighouden met de vraag hoe wij ons idee van zelfbestuur naar buiten gestalte kunnen geven.
Wij bezoeken diverse projecten in het buitenland, met name in Spanje waar de coöperatieve beweging een opleving doormaakt. In Mondragon (Spaans Baskenland) werken inmiddels zo’n 20.000 mensen in zelfbestuur, en bovendien hebben zij een gezamenlijke bank die een aantal coördinerende taken, van financieel-economische aard, op zich heeft genomen. Op kleinere en meer anarchistische basis vinden we projecten ten zuiden van Barcelona, in het plaatsje St. Pere de Ribes.
Het idee van een fonds (in de vorm van een coöperatieve vereniging) is geboren. De discussie voor wie dit fonds bedoeld is en door wie het gefinancierd moet worden kan beginnen.
En nu blijkt plotseling dat de meningen uiteenlopen. Daar waar de een vindt dat het fonds louter zou moeten zijn van en voor bedrijven in zelfbestuur vindt de ander het toelaatbaar dat ook goedwillende particulieren aan het fonds moeten kunnen bijdragen. Tevens zouden bedrijven, die met werkers met het behoud van hun uitkeringen werken, met het fonds geholpen kunnen worden.
We komen niet tot overeenstemming en besluiten tot de oprichting van twee fondsen. Concreet is het daartoe nog niet gekomen, mede omdat een van de vennoten besloot andere activiteiten te gaan oppakken. Er moest dus vervanging komen en tevens uitbreiding omdat het werk ons langzaam maar zeker boven het hoofd steeg. De werkdruk werd ongezond zwaar; we werkten gewoonlijk zo’n 60 uur per week! De helft van die tijd was declarabel bij onze klanten. De rest van het aantal uren ging op aan interne zaken van huishoudelijke en administratieve aard, en activiteiten ten behoeve van reclame en kennisvergaring.
Uit onze eigen kennissenkring kunnen we de vacatures niet meer opvullen. We moeten nu adverteren. We zoeken naar vennoten en niet naar personen die louter als loonslaven wensen te werken.
Het aantal sollicitanten blijft daardoor beperkt tot een achttal, maar dit neemt niet weg dat de factor 'zekerheid' bij de meesten van hen overweegt. Echter als zelfstandige moet je voor je inkomen knokken en is het zeker niet zo dat je inkomen aan het einde van de maand automatisch op je giro wordt overgemaakt. Als vennoot (zelfstandig werkende op basis van zelfbestuur) is een andere instelling vereist, te meer daar de ontwikkeling van het idee zelfbestuur, naar binnen zowel als naar buiten, in de praktijk van alle dag geformuleerd, overdacht, getoetst, geherformuleerd en opnieuw getoetst moet worden. Kortom, zelfbeheer is een intensieve bezigheid die de nodige energie en tijd van iedere vennoot vraagt.
Uit bovenstaande sollicitatie-procedure zijn we er niet direct in geslaagd de juiste personen aan te trekken. We hebben dus ons principiële uitgangspunt los moeten laten en we zijn op zoek gegaan naar 'op termijn vennoten’. Dat zijn personen die na een korte loondienstperiode (maximaal zes maanden) alsnog toetreden tot de vennootschap. In die fase zitten we nu en we wachten op het moment waarop ons ideeëngoed opnieuw ter hand kan worden genomen. Natuurlijk met een invulling die in concreto afhankelijk is van de standpunten van alle vennoten, oude zowel als nieuwe.
Samenvattend mag gezegd worden dat wij met vallen en opstaan bezig zijn zelfbeheer en zelfbestuur als een voorbeeld uit te dragen naar anderen. We doen dit mede door een vorm van zelf-financiering van de grond te krijgen die tot doel heeft de onderlinge band te versterken en naar nieuwe wegen te zoeken om de politieke gedachte achter zelfbestuur nieuw leven in te blazen; met name op het punt van het betrekken van de consument bij het productieproces.
Graag zou ik zien dat de Vrije Bond een aanzet doet tot de oprichting van een landelijk fonds voor experimenten op het gebied van zelfbestuur. Maar wel met professionele (economisch en democratisch-management) ondersteuning.
* Jos van Golde schreef dit artikel in ’Buiten de Orde' (1989, nr. 2). Van Gelde maakt deel uit van Administratie & Assurantiekantoor VOF GROUCHO’S A&A te Maastricht. Tevens sprak hij op 27 november 1990 voor de Vrije Bond te Rotterdam over 'bedrijven in zelfbeheer'.
Door Jan Bervoets
Wat ik hier probeer uiteen te zetten zijn een aantal antwoorden vanuit de anarcho-syndicalistische beweging op de vraagstellingen van de economie.[7] Hierbij ga ik ervan uit dat de economie wordt gezien als de organisatie van een samenleving die voorziet in menselijke behoeften, zoals elders op deze avond is uiteengezet.
Het anarchisme is in de eerste plaats een socialistische beweging. De anarchisten gaan ervan uit dat de behoeftenvoorziening in eerste instantie tot stand gebracht dient te worden vanuit een overlegsituatie waarbij alle mensen betrokken zijn. Het anarchisme is een historisch-materialistische beweging die geen samenleving duldt op basis van hiërarchie.
De anarchistische beweging is in eerste instantie een beweging van mensen die worden uitgebuit, dus die de economie benaderen vanuit een subjectief belang en haar vertalen in begrippen als “klassenstrijd”. De arbeider is in de huidige samenleving producent, maar het kapitaal beschikt over de produkciemiddelen. Wij verwerpen een dergelijke maatschappij die toelaat dat mensen in eerste instantie hun leven moeten bepalen door hun arbeidskracht te verkopen aan het kapitaal. De economische problemen moeten niet door dit mechanisme worden opgelost, maar door alle mensen. Speciaal anarchistisch is de toevoeging: zonder dat een abstracte oplossing van “wetenschappers” aan mensen wordt opgelegd. Ik ga niet uit van een abstracte organisatie van een bepaald soort arbeiders, zoals Marx in de praktijk deed, maar van een concrete situatie van uitbuiting.
Ik ga er dus vanuit dat de arbeiders zich vanuit hun werksituatie verenigen om een einde te maken aan de heerschappij van het kapitaal.
Dat betekent dat ze vanuit hun bedrijf een organisatie vormen met het doel de organisatie van de productiemiddelen in handen te krijgen en daarover mee te beslissen. Deze organisatie komt in eerste instantie niet tot stand vanuit een politieke partij met een voorhoede, maar juist door eigen vereniging. Ik geloof dus duidelijk in een vakbondsstrategie, die vanaf de basis, in dit geval vanaf de werkplaats is opgebouwd. Ik ga dus uit van een werksituatie waarin arbeiders proberen zeggenschap te krijgen over hun eigen situatie: vanuit concrete conflictsituaties komen tot een basisorganisatie. Hierin speelt de dienstcommissie (Jan Bervoets is o.m. lid van de dienstcommissie in zijn bedrijf, red.) een belangrijke rol.
Ik denk dus in theorie (maar in de bestaande situatie ben ik dan duidelijk een utopist) aan een vakbondsstrategie, maar dan opgebouwd van onderaf. Het verschil met de bestaande vakbond FNV - en dat is hetzelfde verschil met de traditionele marxistische partijstrategie - is, dat daar van bovenaf wordt beslist of men solidair is met een basisactie of niet. Hetzij vanuit een 'onderhandelingspositie’, hetzij vanuit een theoretisch model. De vakbondsstrategie die wij willen is gebaseerd op onderlinge solidariteit ter ondersteuning van de actie van onderop.
De kernorganisaties van de vakbeweging kunnen ook proberen de organisatie binnen het bedrijf te vervangen. Aldus kunnen zij een revolutionaire situatie scheppen. Door binnen de eigen actie de toekomstige samenleving vooraf te spiegelen.
Naar mijn mening slaagt de Vrije Bond in zijn opzet als uit de discussies over een bevrijdende economie en een nieuwe samenleving vakbondseisen naar voren komen, waarmee werknemers zich kunnen verenigen. Ik denk hierbij vooral aan de organisatie van het werk en de verkorting van de werktijd. Het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond (NSV) wilde in de jaren dertig reeds staken voor een 36-urige werkweek tegen gelijk loon. We zijn intussen zestig jaar verder en de gewone vakbond komt ermee aan. Intussen is de technologie zover gevorderd dat er veel minder gewerkt hoeft te worden. En dan is nog geen rekening gehouden met de vrouw in het arbeidsproces. Moeten we niet tot een maatschappij-organisatie komen waarbij de werksituatie inderdaad zo is dat we nog maar twintig uur per week hoeven te werken?
En hoe zit het met de organisatie van het werk en de werkverdeling? We zouden hier heel ver op door kunnen gaan. Maar een ding is zeker: dit soort gevechten wordt niet door het stembiljet van de politieke verkiezing gewonnen, maar door organisatie op de werkvloer zelf.
Dat laatste heeft gevolgen voor mijn eigen situatie in de organisatie. Ik ben lid van de ABVA-KABO en niet indertijd van het Onafhankelijk Verbond van Bedrijfsorganisaties (OVB). Ik ben archivaris en werk op het Algemeen Rijksarchief. Voor het OVB moest ik over een eigen bedrijfsorganisatie kunnen beschikken en die was er in de ambtenarensector niet. Het archiefpersoneel was zich juist aan het organiseren in de ABVA-KABO, vooral met het oog op de dienstcommissie. Er bestond dus een eigen organisatie, maar binnen het kader van de bond. Dat kon niet worden doorkruist. Er zouden dan partijschappen ontstaan in een situatie waarin dit niet nodig was. Veel belangrijker is het om vanuit de eigen sector de democratie binnen de bond en de zeggenschap vanaf de basis te bevorderen. We hopen nu dat de dienstcommissie, die de kern van onze organisatie is, het basisbewustzijn kan bevorderen. Maar ik kan me voorstellen dat dit soort initiatieven van bedrijf tot bedrijf verschillen en dat er ook andere ervaringen mogelijk zijn.
Als de Vrije Bond erin slaagt een uitwisselingsplatform te worden van dit soort ervaringen zonder dat er op voorhand een bureaucratische keuze wordt gemaakt, slaagt zij in haar opzet.
Den Haag, 13 december 1990
Door Bas Kuiper
Op zoek naar een bevrijdende economie heeft de afdeling Rotterdam van de Vrije Bond zich tot noch toe gericht op het maken van een “ideologisch verlanglijstje”.[8] De eerste zoektocht stond vooral in het teken van: “Naar wat voor maatschappij willen we eigenlijk toe?” Op de tweede avond werd aandacht geschonken aan de praktische mogelijkheid om je wensen te realiseren. Van de drie inleiders tot de discussie was de eerste, Jan van Wijngaarden, gediplomeerd econoom. Hij vertelde een en ander over de economische structuur die waarmee “de maatschappij” beschreven kan worden. De andere twee sprekers, Jan Bervoets en Jos Van Golde, proberen allebei op geheel eigen wijze, economische veranderingen te bewerkstelligen en deden hun opvattingen uit de doeken.
Op grond van de eerste avond kwam de regio Rotterdam van de Vrije Bond tot de volgende uitgangspunten voor bevrijdende economie,
De discussie die de eerste avond gevoerd werd, draaide met name om de vraag of deze drie grondslagen het best verwezenlijkt kunnen worden in een maatschappij die de nadruk legt op individueel initiatief met als motivatie persoonlijk gewin, zoals de 'anarcho-kapitalist' Stefan Glabbeek betoogde, of dat realisatie beter tot stand zou komen in een op basis van kleinschaligheid georganiseerde maatschappij van kleine gemeenschappen waarbinnen een sterke nadruk op collectieve verantwoordelijkheid gelegd wordt, zoals de groen-anarchist Hans Ramaer betoogde. (Zie het artikel van Leen Brusselman in dit boekje).
De enige consensus tussen beide heren was dat het bindmiddel tussen verschillende individuen in een maatschappij niet zozeer uit moet gaan van het persoonlijk gewin dat van relaties uit kan gaan, maar eerder dat mensen samenwerken en samenleven op grond van solidariteit (en dat die solidariteit ook ten grondslag ligt aan de economie). Met die wetenschap begroetten de Rotterdammers de tweede thema-avond.
De tweede thema-avond stond in het teken van de haalbaarheid van een bevrijdende economie. Aandacht voor wat haalbaar is en wat niet. Samengevat: aandacht voor economie.
Als eerste werd het woord gevoerd door Jan van Wijngaarden. Hij maakte duidelijk in hoeverre de verwezenlijking van een bevrijdende economie afhankelijk is van 'technisch economische’ factoren.
Van Wijngaarden begon meteen duidelijk te maken dat de economie als maatschappelijke wetenschap beperktheden heeft. Hij verduidelijkte dat aan de hand van een definitie: ,,Economie bestudeert het gedrag van mensen voor zover dat is gericht op het gebruik van schaarse middelen ten behoeve van hun behoefte bevrediging.”
De eerste beperktheid betreft het feit dat de economie zich richt op schaarse middelen. De keuzemogelijkheid om een bron te exploiteren is beperkt.
De tweede beperktheid heeft te maken met meetbaarheid. Stel dat men ervan uitgaat dat menselijk geluk geanalyseerd kan worden aan de hand van de volgende begrippen:
De economie als verklarende wetenschap kan allen punt 1 behandelen, punt 2 slechts gedeeltelijk en over punt 3 valt binnen de wetenschap geen uitspraak te doen.
Waar Van Wijngaarden het wel over kan hebben is: economische orde. Mogelijkheden om te produceren moeten getoetst worden aan de meest wenselijke producten. Hoe complexer een maatschappij wordt, des te dringender wordt de noodzakelijkheid om een consistente economische orde op te bouwen.
Er moet nagedacht worden over wie beslissingen ten aanzien van productie neemt. Dat is belangrijk want de arbeidsverdeling, wie bepaalt het werk dat door wie verricht gaat worden, is een belangrijk punt binnen een economische orde. Er moet goed aan het licht komen wat geproduceerd mag worden en wat niet (besteding van schaarse middelen). Bovendien moet er een product om zijn om te produceren.
Bovenstaande problemen worden samengevat in de zogenaamde D.I.M. structuren (Decission, Information, Motivation) De D.I.M. structuur van een samenleving zegt iets over de wijze waarop een samenleving georganiseerd is. Van Wijngaarden beschrijft drie verschillende D.I.M.-modellen, hierbij tekent hij aan dat de meeste samenlevingen een mengvorm hebben.
De kritiek die Van Wijngaarden heeft op de markteconomie is dat de productie niet bestuurd wordt door mensen, maar dat het individu een winstgevend doel is geworden (de mens is van subject nu object geworden). Hierbij moet weer gedacht worden aan de tekortkomingen van de weten schap om uitspraken te doen over welvaart en welzijn van mensen.
Dit laatste punt wil Van Wijngaarden ook die mensen meegeven die altijd de noodzaak van de markt benadrukken. Niet de markt, maar de mens moet aan de basis van de argumentatie staan.
informatievoorziening in de markteconomie vindt plaats via geld. De informatievoorzieningen is het zwakste punt van de markteconomie. Dit wordt duidelijk aan de hand van twee actuele problemen: De overproduktie en het oneigenlijk gebruik van informatie zoals rente en speculatie.
De economische orde kan aangepast worden. Aanpassing moet echter consistent gebeuren. Besluitvorming, informatie en motivatie moeten goed op elkaar afgestemd zijn.
Jan Bervoets werkt in overheidsdienst bij de Rijksarchief dienst. Als ambtenaar is hij georganiseerd in de bedrijfsorganisatie voor ambtenaren: de Dienstcommissie, een vanuit de ABVA-KABO samengesteld orgaan, waarvan de leden om de vier jaar worden gekozen. De functie van de Dienstcommissie is de belangenbehartiging van ambtenaren wat betreft hun sociaal-economische positie.
Bervoets ziet in het deelnemen aan de Dienstcommissie een mogelijkheid om vanuit zijn anarcho-syndicalistische principes actief te zijn. Actief zijn vanuit anarcho-syndicalistische principes houdt volgens hem vooral in:
Jan Bervoets noemt zich klassenstrijd-anarchist, en als zodanig ziet hij ook een revolutionaire taak voor het vakbondswerk, of beter, het anarcho-syndicalistische vakbondswerk. Het doel is de bevrijding van de arbeiders door organisatie vanuit basisorganisaties, van onderop en door activiteit van arbeiders zelf. Dit om te komen tot een vrije samenleving waarin arbeiders zelf vanuit de basisorganisaties hun economische omstandigheden bepalen.
De activiteit in de Dienstcommissie van Bervoets sluit aan bij het idee dat men zich dient te organiseren uitgaande van de eigen werksituatie. Niet op alle punten sluit zijn organisatie aan bij anarchyo-syndicalistische principes. Naast behartiging van sociaal-economische belangen van arbeiders, heeft een op revolutionaire grondslagen georganiseerde basisorganisatie de taak revolutionaire propaganda te voeren. Het ABVA-KABO leent zich hier niet voor vanwege de autoritaire structuur van de bond, en omdat de ABVA-KABO te veel ingekapseld is door de bestaande economische orde.
De strijd van Jan Bervoets is een strijd van arbeiders, in zijn geval ambtenaren, tegen het kapitaal, een klassenstrijd. De strijd moet gevoerd worden via revolutionaire basisorganisaties door de arbeiders zelf of ten minste met behulp van een bedrijfsorganisatie door de arbeiders zelf.
Jos van Golde is medevennoot van een bedrijf dat zich bezighoudt met advisering over bedrijfsadministratie, verzekeringen en belastingvraagstukken. Het bedrijf heet Groucho’s a&a. Van Golde is er samen met een ander aan begonnen uit frustratie over een loopbaan in loondienst. De medewerkers zijn zelf (mede-)eigenaars van het bedrijf. In de loop der tijd heeft men daarvoor een paar problemen moeten oplossen.
De juridische vorm van het bedrijf werd de firma. Medewerkers werden medevennoot. Het aantal mede-vennoten is beperkt. Groei is mogelijk, maar leidt uiteindelijk tot opsplitsing in meerdere firma’s. Van Golde is van mening dat bij een bedrijf dat aan meer dan zes mensen werk verschaft gelaagdheid ontstaat. Hierdoor gaat de besluitvorming haperen en verloopt de communicatie onderling moeizamer. In het geval dat groei zou leiden tot een bedrijf met meer dan zes mensen, zou dit bedrijf opgesplitst worden in twee (of meer) firma’s. Toen aanvankelijk het bedrijf de eerste groei doormaakte en de vriendenkring als potentiële vennotenbron uitgedroogd raakte, moesten mensen die nog niet bekend waren met de ideeën van Van Golde c.s. als medewerkers aangesteld worden. Het was dan maar de vraag hoe zo’n medewerker zou functioneren binnen het bedrijf. Als oplossing werd gekozen voor een proeftijd voor nieuwe medewerkers, voordat ze medevennoot zouden worden. Het tweede probleem betrof de aanvankelijk principiële houding wat betreft de klantkeuze. De klandizie bestaat uit middenstanders en eigenaars uit het midden- en kleinbedrijf. De ideeën omtrent wie als klant wel en wie niet door de beugel kon werden al gauw op de proef gesteld. Er moesten concessies gedaan worden. De alternatieve bedrijvigheid bood geen markt voor Groucho’s a&a omdat deze bedrijven vaak met vrijwilligers werken. Alternatieve bedrijven namen Groucho’s a&a veelal niet erg serieus. Dit alles betekende dat minder kieskeurig een klantenbestand opgebouwd kon worden.
Op een beperkte manier kan Van Golde met een bedrijf als het zijne iets met zijn idealen doen. Allereerst kan je het principe van zelfbeheer binnen je eigen bedrijf toegepassen. De klanten waarmee gewerkt wordt (ondernemers zonder werknemers of met een gering aantal aan werknemers) zijn op twee manieren te beïnvloeden:
Daarnaast richt het bedrijf zich op ondernemers met kleinschalige bedrijven. Deze ondernemers worden bewust gemotiveerd om zich te weer te stellen tegen grootschalige bedrijven die zich ten koste van de kleinschaligheid uit trachten te breiden.
Het belangrijkste voor Groucho’s a&a is in feite de realisatie van 'bevrijdende’ ideeën binnen de Maastrichtse financiële wereld. Het bedrijf is nu in een situatie/fase terechtgekomen dat aan realisatie gedacht kan worden.
Van Golde tracht zijn ideeën te verwezenlijken binnen (of zo je wilt) naast de economische orde, zoals die in Nederland bestaat. Dat wil niet zeggen dat hij het kapitalisme niet bestrijdt. Met name als het gaat om kleinschaligheid is zijn strijd heel actief. Van Golde denkt daarbij niet in termen van revolutie, klassenstrijd of arbeidersstrijd. Hij hoopt en denkt dat de bevrijdende economie nader tot ons komt door de tendens van grootschaligheid te bestrijden, en ondernemers via advisering en initiatieven op een verantwoordelijker en rechtvaardiger bedrijfsinrichting te wijzen. Van Golde werd er in Buiten de Orde nummer 3 op een verkapte manier van beschuldigd het kapitalisme te dienen. Het conflict dat een grote rol speelt in de De Vrije Bond heeft voor een groot deel te maken met hoe gedacht wordt over ondernemingen als die van Van Golde. In hoeverre is de aanzet van een dergelijk bedrijf om te komen tot een plaatselijke economie, gericht op kleinschalige bedrijven van betekenis in de ogen van Bervoets? In hoeverre sluiten de arbeidersstrijd van het streven naar zelfbeheer over een bedrijf bij elkaar aan?
Volgens Bervoets kan het starten van een zelfbeheer bedrijf zijn nut hebben. Hij wijst hierbij op de initiatieven van arbeiders aan het begin van deze eeuw. Arbeiders gingen binnen de kapitalistische economie zelfbeheer binnen eigen bedrijven toepassen. Dit om de kapitalisten te laten zien hoe het beter kan. De revolutie en de klassenstrijd blijven voor Bervoets echter aan de basis van de economische veranderingen staan. De revolutie is niet de inspiratiebron van waaruit Van Golde gedreven wordt. Hij heeft geen blauwdruk van de ideale maatschappij. Zijn streven is om bedrijvigheid zo positief en bevredigend mogelijk aan te wenden.
De ideeën van Van Golde zijn op twee punten wel gericht op een heel andere maatschappij. Ten eerste wordt het geld afgeschaft en gezocht naar een rationelere manier om informatie over productie te structureren. De nieuwe structuur zal volgens Van Golde wel degelijk leiden tot doelbewuste productie.
Er kan niet worden ontkend dat van Golde veel praktischer en concreter is dan Bervoets (die in zijn verhaal veelvuldig naar het verleden verwees). Toch zal bij velen scepsis ontstaan over de ideeën van Van Golde ten aanzien strategie om economische veranderingen te bewerkstelligen. Kleinschaligheid kan aansluiten bij veel punten als het gaat om zelfbeheer.
Vooralsnog is het zo dat binnen de kapitalistische orde zoals die bestaat, het midden- en kleinbedrijf verantwoordelijk zijn voor de grootste onrechtvaardigheden ten aanzien van arbeidsomstandigheden. De vraag kan gesteld worden of de middelen van Van Golde blijven voldoen als economie in breder perspectief geplaatst wordt. De vraag is ook of expliciete en actieve solidariteit met bij uitstek onderdrukte groepen niet te gauw vergeten wordt.
De volgende avond zal nader ingaan op het vraagstuk van kleinschaligheid. Aan de ene kant zal de vraag aan de orde komen of kleinschaligheid noodzakelijk is voor bevrijdende economie. Aan de andere kant zal de vraag gesteld worden of voldoende productie tot stand gebracht kan worden in een economie die uitsluitend op kleinschalige bedrijven draait.
Door Jan Kortie en Wim Kersten
In de meeste handboeken voor de economie wordt verkondigd en beargumenteerd dat een vergroting van de productie in de regel een verlaging van de kosten (per eenheid product) met zich mee brengt.[9] Met andere woorden: grootschaligheid is het devies voor iedere onderneming. Bovendien ligt 'grootschaligheid’ min of meer ingebakken in de traditionele economische groei-theorie. Over de nadelen van grootschaligheid wordt (bewust?) gezwegen.
Paul A. Samuelson (Handboek van de economie 1., Utrecht 1969) noemt als voordelen:
De nadelen waar Samuelson aan voorbij gaat zijn ruw weg in drie categorieën in te delen.
I. De nadelige gevolgen voor de mens en het milieu
Het is Keynes en zijn eerste volgelingen niet euvel te duiden dat zij niet voorzagen wat de gevolgen zouden zijn van een ongebreidelde toename van het gebruik van niet-menselijke en niet-dierlijke arbeidskracht. Van de opsomming die Samuelson geeft, zijn wind, water en (in mindere mate) stoom niet milieuvijandig. Anders is het gesteld met elektriciteit (als secundaire energiebron), turbines, verbrandingsmotoren en kernenergie.
Het toenemende gebruik van deze vormen van arbeidskracht draagt in sterke mate bij aan de vervuiling van bodem, lucht en water. Daarnaast is sprake van een dubbele aanslag op de natuur: de massale aanwending van grondstoffen voor het productieproces verstoort het natuurlijk evenwicht dermate, dat de korte termijn voordelen bij lange na niet opwegen tegen catastrofale gevolgen op de lange termijn. Hier geldt de absolute wet van de schaarste, in tegenstelling tot de door economisten uitgevonden ‘relatieve schaarste’.
II. De nadelige werkomstandigheden voor de mens
De werksituatie heeft als gevolg van de schaalvergroting (specialisatie van taken en werkverdeling) grote veranderingen ondergaan. De werkplaats is mogelijk schoner, lichter en overzichtelijker geworden, doch het werk zelf is in veel gevallen verworden tot een min of meer afgepaste handeling. Lopende banden en geautomatiseerde productielijnen hebben het werk voor een groot aantal handarbeiders in partjes verdeeld. Naast fysieke en psychische problemen die daarbij ontstaan (denk aan het hoge ziekte-verzuim en de vele arbeidsongeschikten) treedt een grote mate van vervreemding op. Dit geldt voor zeer veel soorten arbeid, niet alleen voorde handarbeid.
Men is zo gespecialiseerd bezig dat velen niet in de gaten hebben wat de relevantie van hun werk is voor henzelf of voor hun directe omgeving. Men verliest het zicht op eigen werk.
III. De nadelige gevolgen voor de mens als consument
Met de schaalvergroting in de productie-sfeer zijn de ondernemingen in omvang gegroeid. Fusies en concentraties zijn voordeliger, kleine bedrijven worden overvleugeld en opgeslokt, multinationals ontstaan.
Dit alles maakt de consument steeds machtelozer. Grote ondernemingen produceren op standaard-formaat. De bouw van een woonwijk met identieke huizen is goedkoper dan een scala van verschillende types. De productie van dezelfde kostuums is goedkoper dan op het lijf gemaakte maatpakken.
De producent vervaardigt niet langer wat de consument wil; de consument mag kopen wat de producent denkt dat hij wil. Daarbij wordt de ’wil’ van de consument steeds gestuurd door reclame (die vaak niets te maken heeft met informatieverschaffing) en andere min of meer agressieve verkooptechnieken. Dit geldt uiteraard niet alleen voor het soort en de uitvoering van de producten, maar ook voor de hoeveelheid. Het afwegen van de voor- en nadelen van grootschaligheid wordt bemoeilijkt door het verschil in karakter: de voordelen zijn gemakkelijk in geld uit te drukken en te meten, de nadelen zeer moeilijk of in het geheel niet. Toch mag dit geen reden zijn om die afweging maar achterwege te laten en zodoende te suggereren dat er geen vuiltje aan de lucht is.
Vanwege het feit dat 'de economie’ zo’n allesoverheersende rol speelt wordt het tijd dat de vooronderstellingen (die aan de huidige groei-economie ten grondslag liggen) opnieuw drastisch worden herzien, waarbij ruimere aandacht zou moeten worden geschonken aan de kwaliteit van het leefmilieu. 'Ruimteschip Aarde’ vereist een nieuwe economische benadering: de grenzen zijn beperkt.
Door Bas Kuiper
Op 5 maart jongstleden organiseerde de regio Rotterdam voor derde maal een avond in het kader van de cyclus 'Bevrijdende economie'.[10] De twee sprekers op die avond, Kees van den Bosch uit Nijmegen en Michael Makovski uit Berlijn/Rotterdam, zijn beide betrokken geweest bij de “alternatieve werkbeweging”. Ze keken deze avond terug en gaven hun mening over de mogelijkheden van bedrijven in zelfbeheer.
In feite draaide het deze derde avond van de cyclus 'Bevrijdende economie’ om de vraag welke zin alternatieve bedrijfsvoering heeft als het gaat om maatschappijverandering. Je moet je afvragen of de alternatieve (kleinschalige) bedrijvigheid een reële bedreiging voor het kapitalistische systeem vormt en een mogelijkheid biedt voor individuen om binnen eigen principes te produceren, óf dat de zin ergens anders dan wel nergens ligt.
Kees van den Bosch is nu freelance journalist. Hij was betrokken bij de Eigen-Werk-Beweging in Nijmegen in de jaren zeventig en tachtig, en dan met name via de Stichting Overal (een kringloopwinkel). Deze Eigen-Werk-Beweging was voortgekomen uit de jaren zestig, provo, en de daar weer uit voortgekomen woon-werkgemeenschappen. Eigenlijk was de Eigen-Werk-Beweging geen echte beweging. Het was meer de communicatie onderling van een aantal bedrijven die mens- en milieuvriendelijk wilden ondernemen, dit vanuit persoonlijke idealen. De Eigen-Werk-Beweging heeft althans niet geleid tot enige politieke organisatie. De motivatie om te komen tot activiteit binnen de Eigen-Werk-Beweging valt uiteen in drie punten:
De bedrijven waren kleinschalig, alternatief en niet op loonvorming gericht. Meestal kwam er wel leiderschap om de hoek kijken. Het ging dan vooral om ideologische leiderschap. Sowieso kwam van de gelijkheidsgedachte niet veel terecht. Ideeën als zou iedereen alles moeten kunnen doen bleken in de praktijk onwerkbaar. De meeste mensen uit de Eigen-Werk-Beweging kwamen uiteindelijk wel in het 'normale loon circuit' terecht. Wat overbleef zijn de 'sympathieke middenstanders’. Zij proberen mens- en milieu vriendelijk te ondernemen. Hierbij is de zingeving aan het werk het belangrijkste: de band die je met je werk hebt is groter dan normaal. Mensvriendelijkheid is van ondergeschikt belang: principieel willen zijn levert problemen op binnen de markt-economie. Hiermee komen we tot de kern.
De alternatieve bedrijven willen aan een bepaalde verantwoordelijkheid voldoen, denk bijvoorbeeld aan milieu. Grootschalige kapitalistische bedrijven wentelen deze verantwoordelijkheid af op de samenleving. Dit maakt alternatieve bedrijven kwetsbaar. In feite komt het erop neer dat alternatieve bedrijven een marketing functie vervullen voor die grootschalige bedrijven. Onbekende producten worden door alternatieve bedrijven geïntroduceerd en als er dan voldoende naambekendheid aan is gegeven, wordt het product overgenomen door de grootschalige bedrijven. Denk hierbij aan de reform-winkels en de reform-rekken bij Albert Heijn.
Je kunt je afvragen wat een Vrije Bond met een dergelijk (tamelijk) sobere visie moet. Volgens Van den Bosch kan binnen de alternatieve bedrijven geëxperimenteerd worden met democratische bedrijfsvoering. Deze kan later breder door de maatschappij overgenomen worden. De Vrije Bond zou kunnen dienen als een soort denktank voor dat soort bedrijven.
Michael Makovski voerde in Berlijn een bedrijfseconomisch adviesbureau voor beginnende bedrijfjes. De onafhankelijkheid van die bedrijven stond centraal. Anders dan in Nijmegen was loonvorming hier wel aan de orde. Motivatie was juist dat men op een andere manier toonvormend wilde of moest werken. Je zag in Berlijn in toenemende mate ook professionalisering van bedrijvigheid. Er ontstond een bedrijvigheid waarin ongeveer vijfduizend mensen werkzaam waren binnen ongeveer driehonderd bedrijven. Tussen de bedrijven bestonden netwerken. De bedrijven hadden ideologisch vaak meer onenigheid dan eenheid met elkaar. Het idee van beweging werd vooral verkregen omdat men wel veel en duidelijk en eensgezind publiciteit naar buiten bracht.
Wat Makovski lelijk opbrak was de sociale controle die uitging van de alternatieve beweging. Binnen de beweging besefte je niet dat er buiten de beweging ook nog een wereld bestond. Daarnaast was er een beklemmende sfeer. Ook Makovski staat sceptisch tegenover de mogelijkheden van de alternatieve werkbeweging. De bovengenoemde professionalisering bracht een neergang teweeg in onafhankelijkheid.
Alternatieve bedrijven ontkomen er niet aan dat ze met de markt mee moeten werken. Dit houdt soms in: meegroeien. Het gelijkheidsprincipe kan niet waargemaakt worden. Een speciaal voorbeeld is de krant de Tages Zeitung. Hier werkte ongeveer 180 mensen verdeeld over twintig units van negen mensen, volgens basis-democratisch model. Ook hier kom je in de problemen: de situatie zou kunnen optreden dat twee groepen units van ongeveer gelijke aantal tegenover elkaar komen te staan. Het is dan zeer moeilijk om de boel bijeen te houden om te blijven produceren. Democratie op de werkvloer blijkt niet eenvoudig.
De ideologische basis die in het werk in Berlijn bij Makovski nog erg belangrijk was, is in het huidige werk van ondergeschikt belang. Op dit moment is hij nog steeds bezig met arbeid op een andere manier. Hij werkt bij het stedelijk bureau Ander werk. Deze instantie biedt werklozen, al dan niet met uitzicht op een baan, de mogelijkheid om in kleinschalige bedrijfjes werk te verrichten, loonvormend of met behoud van uitkering. De ideologische basis valt weg omdat dergelijke (welzijn) projecten een stabiliserende functie hebben binnen het kapitalistische systeem. Mensen komen bovendien niet vanuit een ideologische motivatie daar werken. Er zijn wel positieve elementen aan te wijzen. De binding met het werk is bij de stichting groter dan bij normale banen het geval is. Arbeiders identificeren zich ook meer met de productie.
Dit werkt emancipatorisch: ze gaan zelf besluiten nemen en willen zelf besluiten nemen.
Als we beide visies vergelijken zien we dat in tegenstelling tot in Berlijn het thema loonvorming wel degelijk aan de orde was in Nijmegen. Het thema loonvorming werd in Nijmegen behandeld in het kader van mens- en milieu vriendelijk ondernemen, solidariteit met de derde wereld, maar vooral ging dit thema hand in hand met de strijd voor een basisinkomen voor iedereen. Een inkomen niet omdat je werkt, maar omdat je bestaat. Hier zou een emancipatorische tendens vanuit gaan. Opgemerkt moet dan wel worden dat bij een basisinkomen alleen de machtsstructuren waarop de onderdrukking binnen deze maatschappij leunt niet wezenlijk aangetast worden. Van zelfbeherende bedrijven zou een stimulans uit kunnen gaan bij de strijd om niet vervuilende en niet onderdrukkende productiewijze. Hier werpt zelfbeheer zich ook op als een thema dat verder gaat dan alleen de economie.