Door Bert Altena
Over de auteur
Dr. Bert Altena werkte van 1989 tot 2014 als universitair docent aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij publiceert over sociale bewegingen, en met name de anarchistische beweging. Samen met Dick van Lente schreef hij Vrijheid en Rede. Geschiedenis van Westerse samenlevingen. 1750-1989 (Hilversum: Verloren, vijfde, geheel herziene en uitgebreide druk in voorbereiding).
Abstract
The Russian Revolution was not an anarchist revolution. Dutch anarchists and the Russian Revolution 1917-1919 The reactions of Dutch anarchists to the Russian Revolution are until now as good as unexplored. This contribution tries to fill this gap by analyzing five anarchist and syndicalist newspapers. Together they represent the whole spectrum of Dutch anarchism. The anarchists and their newspapers can be divided into two groups: those who considered anarchism as a principle and project to bring human civilization into a new stage of perfection, and those who focussed more narrowly on anarchism as a movement to liberate workers in order to create a society in which these workers themselves, through their trade unions, would control production and distribution. The central question is whether these different interpretations of anarchism guided opinion on what had happened in Russia. The final answer is positive.
The first group, inspired by the works of a Russian, Peter Kropotkin, was very critical of the Russian socialists, although it applauded their peace initiatives. The second group saw the whole revolution much more as a struggle, in which injustice and killings were unavoidable, than as a means to create a new anarchist society in which justice would reign for all.
De meerderheid van de Nederlandse anarchisten beschouwde zich als revolutionairen en de meesten van hen dachten dat de revolutie zou beginnen met de algemene werkstaking. Hoewel in hun plannen zowel arbeiders als soldaten zouden staken, gingen ze ervan uit dat de bourgeoisie niet zonder slag of stoot haar voorrechten zou prijsgeven. De revolutie zou uitgaan van steden, en geweld zou er ongetwijfeld deel van uitmaken. Was dat niet de manier geweest waarop tot nog toe de revoluties in Frankrijk waren uitgebroken, en had de grote anarchist Peter Kropotkin ze ook niet als zodanig geanalyseerd? De oude socialistische en later ook de anarchistische beweging herdacht ze jaarlijks. Deze Franse voorbeelden vormden voor Nederlandse anarchisten wat betreft revoluties het referentiekader.
Waar moest de anarchistische revolutie toe leiden? Daarover liepen de meningen van de anarchisten uiteen, maar globaal zijn twee groepen te onderscheiden. De eerste groep zag het streven van de anarchisten vooral in het licht van een steeds voortschrijdend beschavingsproces. De anarchistische revolutie zou een nieuwe fase in dat proces inluiden, waarin vrijheid het ordenend principe was, geleid door broederschap en gelijkheid. Een hogere vorm van rechtvaardigheid zou op deze wijze de maatschappij gaan beheersen. Aansluitend bij de Russische revolutionair Bakoenin verbonden deze anarchisten, anders dan de autoritair-marxistische bewegingen, hun streven niet uitsluitend met de arbeidersklasse maar met de onderdrukte massa’s. Aansprekende figuren in deze groep waren anarchisten als de Rus Peter Kropotkin, de Nederlander Ferdinand Domela Nieuwenhuis, de Italiaan Errico Malatesta en de Amerikaanse Emma Goldman.
De tweede groep presenteerde zich in 1907 op het internationale anarchisten-congres van Amsterdam als een jonge generatie vernieuwers van de beweging, al was hun gedachtegoed reeds aanwezig in de Eerste Internationale. Deze groep bestond uit revolutionaire syndicalisten en anarchisten die de beweging wél op de arbeidersklasse wilden baseren en in de revolutionaire vakverenigingen de kernen van de nieuwe samenleving zagen. Hun ideeënwereld draaide vooral om vragen van productie en verdeling en kan betiteld worden als een vorm van arbeidersanarchisme, in tegenstelling tot het anarchisme van intellectuelen en lieden van burgerlijke afkomst in het algemeen. Een vooraanstaand vertegenwoordiger van het syndicalisme in Nederland was Christiaan Cornelissen, oud-medewerker van Domela Nieuwenhuis, maar sinds 1898 woonachtig in Parijs.
De vraag is nu of deze verschillende belevingen van het anarchisme ook geleid hebben tot een verschillende appreciatie van de Russische Revolutie.
Een bevredigende geschiedenis van het anarchisme in Nederland ontbreekt. Wat aan overzichtswerken te vinden is, is doorgaans kort van stof en stelt de lezer zeker niet in staat zich een beeld te vormen van het anarchisme als sociale beweging. Er zijn wel studies naar onderdelen en personen van de beweging verricht en bepaalde periodes of regio’s zijn nader in kaart gebracht, maar een goed samenhangend overzicht ontbreekt en de overzichten die er zijn, concentreren zich doorgaans op het anarchistische gedachtengoed. Zodoende weten we bijvoorbeeld niet hoe groot de aanhang van de beweging was en hoe die fluctueerde, noch hoe de beweging zich in stand hield en hoe de verschillende richtingen en groeperingen met elkaar omgingen.
Toen in 1917 de Russische Revolutie uitbrak, waren voor de anarchisten de referentiekaders om de revolutie te beoordelen gemarkeerd in twee boeken: Peter Kropotkins De verovering van het brood, door Domela Nieuwenhuis vertaald, en Op weg naar een nieuwe maatschappij van Christiaan Cornelissen.
Dat laatste boek bepaalde zich tot de rol van de revolutionaire vakbeweging op weg naar en tijdens een revolutie, terwijl het eerste probeerde uit de voorbijgegane revoluties in Frankrijk lessen te trekken. In Fields, factories and workshops: Or, industry combined with agriculture and brain work with manual work, sinds 1902 in twee Nederlandse vertalingen verkrijgbaar, had de Russische prins zijn visie op de toekomstmaatschappij nog verder uitgewerkt.
Kropotkin meende dat het volk met directe actie zelf de regeling van zaken in handen moest nemen en dat de verzorging van voedsel, kleding en woning top-prioriteit diende te krijgen. Hij was bijzonder optimistisch: binnen 48 uur zouden die zaken geregeld zijn, daarna volgden nog 14 dagen of hoogstens een maand enige wanorde. Men kan dergelijk optimisme naïef noemen, Domela Nieuwenhuis en Cornelissen deden dat ook, maar volgens Kropotkin-kenner Ruth Kinna probeerde hij bij de lezers slechts hoopte versterken.
Belangrijk was dat Kropotkin een scherp onderscheid aanbracht tussen revoluties van staatssocialisten (daaronder begrepen de sociaaldemocraten) en radicale republikeinen en revoluties van het volk zelf. Terwijl de eerste twee groepen in stadhuizen en ministeries de macht zouden overnemen en raden en parlementen zouden vormen, lag de ware kracht der revolutionaire verandering volgens hem op straat, bij het volk. Daarom was het van primair belang dat het volk goed gevoed werd en direct de voordelen van de revolutie plukte. Het diende niet recht op arbeid of inspraak in het bestuur te eisen, zoals in eerdere revoluties, maar brood. De eerste eis van de revolutionairen moest zijn: recht op welvaart. Vervolgens waren onteigeningen en afschaffing van het loonstelsel noodzakelijk. De revolutie moest een sociale revolutie zijn of ze zou niet zijn. Er zou, aldus Kropotkin, een communistische maatschappij ontstaan waarin eenieder – naar het beroemde adagium van de Franse filosoof Morelly – zou geven naar vermogen en nemen naar behoefte. Voor luxueuze wensen hoefde men niet te vrezen en het vrijheidsbeginsel moest voorop staan. ‘Wanneer ooit een autoritair communistische maatschappij tot stand kwam, zou haar bestaan van korten duur zijn; de algemeene ontevredenheid zou haar ten val brengen, tenzij ze tijdig het vrijheidsbeginsel tot richtsnoer nam voor haar handelingen.’
Toen in 1917 de Februarirevolutie uitbrak, waren de Nederlandse anarchisten die zich niet uitsluitend aan de klassenstrijd gebonden hadden, verzameld rond drie bladen. De Vrije Socialist, met sinds 1917 als zondagsblad Morgenrood, was van die drie het belangrijkste. Daarin schreven onder anderen de vooraanstaande Nederlandse anarchisten Ferdinand Domela Nieuwenhuis, Gerhard Rijnders en Sam Coltof. De invloed van Kropotkin op deze auteurs was goed merkbaar. Een meer individualistisch ingestelde groep gaf het noordelijke blad De Arbeider uit. Redacteur Hendrik Kaspers uit Midlaren besteedde hierin veel aandacht aan antimilitarisme en dienstweigering.
Een derde groep vormden Twentse anarchisten en socialisten rond het blad Recht door Zee. Vanaf het begin van de oorlog was hun blad uit kostenoverwegingen samengegaan met De Arbeider, maar vanaf 18 augustus 1917 stond het weer op eigen benen. De individualist Kaspers gaf volgens de Twentenaren, die zich juist veel moeiten hadden getroost om verenigingen op te richten omdat ze geloofden in het nut ervan, veel te veel af op organisatie.
De meer syndicalistische richting in het anarchisme richtte zich daarentegen op de strijd van de arbeidersklasse en wilde een betere organisatie van de anarchisten in het land om zodoende meer kracht te kunnen ontwikkelen. Deze anarchisten groepeerden zich rond het Zeeuwse blad De Toekomst, met redacteur Jac. L.A. de Lange als woordvoerder. In Domela Nieuwenhuis troffen ze echter een tegenstander van formaat, want die meende dat anarchisten zich niet als anarchisten konden organiseren. Dat ging in tegen de principes van de toekomstige samenleving. In 1916 werd De Toekomst het orgaan van de Landelijke Federatie van Revolutionaire Socialisten in Nederland. Bij die Federatie voegden zich ook anarchistische leden van de federatieve syndicalistische vakorganisatie het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS). De Toekomst werd de spreekbuis van deze ‘anarchisten van de uiterste rechtervleugel’, zoals Rijnders ze een keer noemde, en liet sterker dan onder De Lange en diens voorgangers een syndicalistisch geluid horen. De syndicalisten schreven ook in het blad van het NAS, De Arbeid.
Van al deze anarchisten had Domela Nieuwenhuis zich het langst en meest intensief beziggehouden met het vraagstuk van de anarchistische revolutie. Reeds in 1880 had hij met Marx gecorrespondeerd over de vraag wat de eerste maatregelen van de socialisten zouden moeten zijn als de revolutie uitbrak. In zijn latere grote debat met de Duitse sociaaldemocratische leiders en theoretici in de jaren negentig was hij tot de conclusie gekomen dat in de sociaaldemocratische toekomststaat van de vrijheid (Domela onderschreef hier het vrijheidsbegrip van John Stuart Mill) bitter weinig over zou blijven.
In dit debat alsmede door de ervaringen met het ontaarde anarchisme van de daad was Domela Nieuwenhuis zich sterker bewust geworden van het nauwe verband tussen middelen en einddoel. Niet dat hij nu zelf inmiddels precies wist wat te doen als de revolutie uitbrak, maar met Kropotkins De verovering van het brood in de hand, wist Domela Nieuwenhuis in ieder geval wél wat in een revolutie niet gedaan moest worden.
Na 1914 hield Domela Nieuwenhuis er in toenemende mate rekening mee dat de oorlog beëindigd zou worden door een revolutie; maar zoals in 1871 in Parijs de Commune was uitgebroken, zo moest het nu niet meer gaan. Zeker in Frankrijk diende geen revolutie plaats te vinden, want dan zou de Duitse autocratie immers alsnog winnen en was de politieke beschaving in Europa een eind teruggezet. Het was cruciaal dat de revolutie in Duitsland uitbrak, maar doordat de sociaaldemocraten daar systematisch elk revolutionair sentiment uit de arbeiders hadden gestampt, had Domela niet veel hoop. De Februarirevolutie in Rusland doorkruiste zijn calculaties. ‘Als de revolutie oversloeg naar Duitschland, dat zou verblijdend zijn. Maar het Slavische volk is revolutionairder dan het Germaansche. Wij moeten dus wachten en hopen,’ schreef hij op 17 februari 1917.
Het feit dat de tsaar direct werd vervangen door zijn broer, groot-vorst Michael, dempte echter alle enthousiasme over het revolutionaire gehalte van de Februari-gebeurtenissen. Waarom niet de hele Romanov-familie aan de kant gezet? Dit was slechts een politieke revolutie, oordeelde Domela: ‘niet de onze dus, want dat is de sociale revolutie’.
Die sociale revolutie was in wording, maar daarvoor moesten ook de boeren in opstand komen. En als de revolutionairen dan eens een goede vrede met Duitsland konden sluiten, werd niet alleen veel bloedvergieten voorkomen, maar groeide bovendien de kans dat de revolutie naar Duitsland oversloeg. Intussen stelde Gerhard Rijnders eind maart verbijsterd vast dat de nieuwe regering-Kerenski beloften deed die nog onderdeden voor die van de tsaar in 1905: ‘De alleenheerschappij is gevallen, maar heerschappij blijft’. Het kapitalisme heerste in Rusland nog als tevoren: ‘[H]et wezen der dingen’ zou volgens Rijnders slechts veranderen als de arbeiders in het bezit van de productiemiddelen waren.
De Februarirevolutie vergrootte onder Nederlandse anarchisten de interesse in Rusland. In het zondagsblad Morgenrood verschenen meer verhalen van Russische schrijvers, zoals Toergenjev en Gorki.
De gebeurtenissen in Rusland vormden aanleiding om nogmaals na te denken over het fenomeen ‘revolutie’. De Februarirevolutie liet zien dat een sociale revolutie niet een simpele Kladderadatsch was, zoals de Duitse marxisten en ook Kropotkin hadden gedacht. Decennia van voorbereiding waren eraan voorafgegaan. Domela Nieuwenhuis hoopte dat het revolutionaire elan, net als in 1848, zou overslaan naar andere hoofdsteden, maar dan was het wel noodzakelijk dat het sociale revoluties werden. Eerdere revoluties waren slechts politieke revoluties geweest, maar de economische en sociale fundamenten van het politieke gebouw behoefden vernieuwing. Zoals Kropotkin had geconcludeerd: het volk moest recht op welvaart eisen en dat kon het slechts verkrijgen door onmiddellijk in bezit te nemen wat daarvoor nodig was. Anarchisten, meende Domela, konden daarbij niet de leiding nemen. ‘De anarchist is revolutionair. Zeker. En hij doet alles om het volk tot opstand te brengen. Maar is de opstand eenmaal een voldongen feit, dan verlangt hij niets anders dan dat het volk zelf den nieuwen stand van zaken schept.’
Het repressieve karakter van de nieuwe regering-Kerenski en dat van de arbeiders- en soldatenraad van Petrograd werd in juni overduidelijk, toen anarchisten in die stad gearresteerd werden.
Terwijl Rijnders sprak van Kerenski als van Iwan de Verschrikkelijke, ging Domela Nieuwenhuis ervan uit dat de revolutie wel zou terugkeren naar het ‘heilige’ doel.
‘Dan zal het in deze eeuw, gelijk Frankrijk ruim een eeuw geleden, over gansch Europa het licht der bevrijding van de volkeren doen glanzen – schitterend tot in de verst verwijderde landen.’
Daarvoor moest dan wel nog harde strijd geleverd worden tussen de regering en de partijgenoten van Lenin. En tussen de sociaaldemocraten en de anarchisten, want was Kerenski een sociaaldemocraat, Domela Nieuwenhuis noemde Lenin anarchist.
Lenin voerde tegen de sociaaldemocraten immers eenzelfde strijd als Domela al sinds de jaren negentig streed en Bakoenin in de jaren zeventig. Maar anders dan Lenin vond Domela met Bakoenin en Kropotkin dat de revolutie niet tot verovering van de politieke macht in de staat moest leiden, doch afschaffing van de staat zelf. Regeren was fout, want het volk ging dan zitten afwachten wat de nieuwe regering zou doen, terwijl het nu juist zelf de handen uit de mouwen moest steken. Ook kwam de Russische Revolutie op nog geen enkele manier tegemoet aan Kropotkins eis dat allereerst alles in bezit moest worden genomen wat de bevolking kon voeden, kleden en huisvesten.
Zo gedecideerd als Domela Nieuwenhuis was De Arbeider niet. Daarvoor was de berichtgeving uit Rusland veel te verwarrend en ook te partijdig, want over de anarchisten werd gezwegen.
Toch beoordeelde het blad de Februarirevolutie positiever dan De Vrije Socialist. Kaspers had al in het begin van de oorlog zijn hoop op Rusland gevestigd ‘daar dat jong, opkomend volk tot groote dingen in staat zou blijken te zijn’.
Die overtuiging berustte onder meer op het feit dat de arbeiders in stakingen bij grote bedrijen zich niet door de sociaaldemocraten op sleeptouw lieten nemen. Hoopgevend was ook dat meteen de oude regering en allerlei hoogwaardigheidsbekleders gevangen waren gezet, terwijl politieke gevangenen werden vrijgelaten. Al was de Februarirevolutie maar een eerste stap in het revolutionaire proces en had ze de arbeiders nog niet gebracht wat ze wensten, ze gaf in ieder geval moed en kracht.
De kans was groot dat Rusland de meest democratische republiek van Europa werd. De anarchisten verwelkomden de sociaaldemocratische regering-Kerenski niet bepaald. Volgens Kaspers deed de regering een poging om de arbeiders te paaien voor voortzetting van de oorlog. Zo liet Rusland zien waartoe regeringsmoraal de mensheid bracht. ‘Het regeeren maakt de menschen tot een zot, tot een tiran, tot een hyena,’ schreef hij in mei 1917. Kerenski trof maatregelen waarvan de tsaar zou watertanden. Daarom was het volgens De Arbeider des te belangrijker dat meer mensen gingen dienstweigeren.
De organisatiegerichte en syndicalistische anarchisten waren geneigd tot een positiever oordeel over de revolutie in Rusland. Redacteur Johan J. Lodewijk verwelkomde in De Toekomst de Februarirevolutie. De realisering van anarchistische idealen was nog ver weg, maar het was ook moeilijk te verwachten dat een volk van het ene uiterste plotseling in het andere zou overgaan. NAS-man Bernhard Lansink sr. verwachtte dat de vrijgelaten politieke gevangenen hun idealen aan de arbeiders zouden overdragen en dat deze nu meer betrokken zouden worden in de besluitvorming. Feit bleef dat het kapitalisme in Rusland nog geenszins was aangetast, Engelse imperialisten en hooggeplaatsten in het Russische leger schaarden zich zelfs achter de revolutie.
Naarmate de tijd vorderde, werd de stemming van de Nederlandse syndicalisten negatiever en groeide hun kritiek op de voorlopige regering, die de oorlog voortzette. De Rotterdamse vakbondsman Bertus Bouwman meende nu dat de revolutie was voorbereid door liberale imperialisten die bang waren dat de tsaar afkoerste op een afzonderlijke vrede met Duitsland. Tenzij de arbeiders in de grote landen in opstand kwamen, zou de oorlog nog heel lang kunnen duren.
Bij die liberale imperialisten voegden zich volgens Lodewijk ook de Duitse gematigde sociaaldemocraten, bang als ze waren dat de revolutie naar hun land zou overslaan.
Lodewijks mederedacteur A. Grootveld mijmerde alvast over een mogelijke revolutie in Nederland, zeker nu de voedselsituatie steeds nijpender werd. Als die revolutie tot doel had het bestaande regeringssysteem af te schaffen, dan hadden de sociaaldemocraten er niets te zoeken. Mochten zij echter met een revolutie het staatssocialisme willen invoeren, dan meende Grootveld: wij moesten ons om ons eigen bestwil met hand en tand daartegen verzetten, wel wetend wat wij van dit stelsel te wachten hebben. Van die heeren is voor het volk nog minder te wachten dan b.v. van de vrijzinnig democraten.
Zolang de SDAP echter nog zo kruiperig was voor de regering, zag Grootveld überhaupt weinig heil in een opstand:
Zijn wij nu minder revolutionair? Geenszins. Als het volk een revolutie begon met de gedachte, niet langer de speelbal te willen zijn van een handvol kapitalisten, niets kon er meer welkom zijn en met graagte zouden we daar alles voor opofferen.
Dit idee moest onder het volk verbreid worden. Grootveld behoorde tot de oudere generatie anarchisten, die al een heel leven van discussie met de sociaaldemocraten achter zich had. De jongere generatie wilde echter niet alle sociaaldemocraten over één kam scheren. Jan Postma, die actief was in de Sociaal-Anarchistische Jongeren Organisatie, hekelde bijvoorbeeld het feit dat de Samenwerkende Anarchisten Vereenigingen uit het Revolutionair Socialistische Comité waren gestapt, omdat de SDP daarin een te grote stem had en de activiteiten van het comité veel te veel beperkte tot eisen aan de staat.36 De anarchisten moesten eens ophouden met zich negatief op te stellen. De zittende redactie van De Toekomst was het echter gloeiend met De Telegraaf eens die had geschreven dat de SDP de SDAP achterna zou gaan.
Wel wilde vakbondsman Bernhard Lansink sr. Postma toegeven dat de revolutionair-socialistische beweging in Nederland zwak was doordat ze geen oplossingen bood om uit de sociale ellende te komen. Dat kwam doordat het aan een sterke anarchistische organisatie ontbrak, ‘want het individu op zichzelf beteekent niets’.
Afgezien van De Vrije Socialist schreven de anarchistische bladen weinig over de verdere ontwikkelingen in Rusland. Omdat de berichten verwarrend waren, bleef het bij min of meer principiële beschouwingen en het is duidelijk dat de Nederlandse anarchisten niet met één stem spraken. Zij die meer organisatiegericht waren, keken naar de revolutie vooral vanuit het perspectief van de klassenstrijd en machtsvraag en waren minder negatief gestemd. Naarmate deze anarchisten zich meer verbonden voelden met de syndicalistische vakbeweging dachten ze ook sterker na over de vraag wat in eigen land hun taak zou moeten zijn. NAS-voorzitter Lansink jr. smaalde dat de anarchisten zich niet vertoonden bij demonstraties die de druk op de regering moesten vergroten. Ze kwamen niet verder dan in tijden van voedselschaarste het neem- en eetrecht te verdedigen.
De Rotterdamse metselaar Theo Dissel meende dat het NAS nog harder moest werken om ‘het proletariaat’ duidelijk te maken welke macht het had. De Nederlandse bourgeoisie moest voelen dat Nederlandse arbeiders solidair waren met hun Russische broeders. Dat zou zeker weerklank vinden in Rusland en de Centrale landen.
De Oktoberrevolutie was nog geen feit of De Vrije Socialist noemde al de belangrijkste eisen van de bolsjewiki: directe vrede, land aan de boeren, en regeling van de economische crisis. Dit was een revolutie die het communistisch socialisme wilde verwezenlijken. Dat raakte het wezen van het socialisme en zette principiële meningsverschillen tussen de anarchisten op scherp. De richting rond De Vrije Socialist en De Arbeider dacht vanuit het ideaal een hogere fase in de menselijke beschaving te bewerkstelligen, en zette vrijheid van het individu voorop. Domela Nieuwenhuis miste het advies van Kropotkin, met wie hij vanaf het begin van de oorlog van mening verschilde over deelname van de anarchisten aan de oorlog. Nu bleek hem uit brieven van betrouwbare geestverwanten, dat Kropotkin de regering-Kerenski steunde tegen de bolsjewieken:
Een Kropotkine heulen met eene regeering, heusch het is al te gek. Jammer dat dit het einde van zulk een prachtig en harmonieus leven is. Want er zijn weinig personen op wie wij zoo vast vertrouwden als op onze Pierre.
Domela moest nu nog meer op eigen kompas varen en dat wees in de richting van Kropotkins De verovering van het brood:
‘Zoodra het volk de zaak uit handen geeft om de zaken te laten drijven door afgevaardigden, die alles wel verder zullen opknappen, is de zaak verloren.’
Spoedig werd duidelijk hoe groot dat gevaar was, want Lenin bleek helemaal geen anarchist, maar ging deel uitmaken van een nieuw gevormd ministerie. ‘Hij is dus gezagsman en zal als zoodanig moeten handelen,’ aldus Domela eind 1917.44 In december verwierven de bolsjewieken maar een kwart van de zetels in de grondwetgevende vergadering en sloten deze daarop. Domela oordeelde streng: ‘De meerderheidstheorie schijnt altijd goed te zijn zoolang men zelf in de meerderheid is, maar anders gooit men haar over boord.’
En toch, als het Lenin lukte vrede te sluiten, dan had hij een groots werk verricht en de dank van de hele wereld verdiend, zo meende de Nederlandse anarchist. Kropotkin, die in Lenin en Trotski Duitse agenten zag, was mordicus tegen een afzonderlijke vrede van Rusland met Duitsland.
Mogelijk zaten in de beoordeling van de Russische gebeurtenissen Domela Nieuwenhuis en zijn naaste medewerker Gerhard Rijnders niet altijd op één lijn. Althans, terwijl Domela de vredesinitiatieven van de bolsjewieken toejuichte in het licht van een mogelijk einde aan de wereldoorlog, verschenen in het voorjaar van 1918 ook commentaren die gebaseerd waren op het idee dat Lenin en Trotski Duitse belangen dienden.
In het verlengde hiervan concludeerde De Vrije Socialist, maar kennelijk niet Domela, dat de vrede van Brest-Litovsk de oorlog niet zou verkorten, al was het alleen maar doordat de Duitse sociaaldemocraten nooit in verzet zouden komen tegen hun regering. Zodoende steunden Lenin en Trotski in feite het imperialisme eerder.
Dat Trotski als onderdeel van de vrede de Russische voedselvoorraden aan Duitsland had uitgeleverd was voorts wel het tegendeel van welvaart voor het volk. Het was dus begrijpelijk dat het volk in verzet kwam.
De grondwetgevende vergadering en Brest-Litovsk waren voor De Vrije Socialist tekenen dat het met de bolsjewistische revolutie de verkeerde kant op ging. In 1918 kwamen er meer aanwijzingen dat de revolutie op ‘gemeen bedrog’ uitliep.
De strijd tussen bolsjewieken en socialisten-revolutionairen verwerd volgens Morgenrood tot een strijd om de politieke macht: ‘En dat de overwinnende partij om haar macht te behouden en uit te breiden zich bedient van de onbarmhartigste diktatuur, spreekt vanzelf, dat was nooit anders en zal nooit anders zijn.’ In september doodden de bolsjewieken mensen, die als reactie op de aanslag op Lenin gegijzeld waren.
Wat was in dit geval nog het verschil met de tsaristische praktijken? Ook de moord op het tsarengezin (pas in september gemeld) veroordeelde De Vrije Socialist heftig: ‘wij moeten zedelijk hooger staan, wij moeten toonen dat de bestialiteiten der bourgeoisie door ons niet enkel in naam zijn veroordeeld.’
‘Het is een ramp voor de arbeidersbeweging dat de Russische Revolutie is ontaard in een afschuwelijke moordpartij.’
Wie de moorden in Rusland goedkeurde, moest dit ook doen met die van andere regeringen. Het viel eveneens verkeerd dat volgens een ontwerp-kieswet kooplieden niet mochten stemmen, maar hun employés wel; werkgevers niet en hun arbeiders wel.
Als je werkgevers en kooplieden toeliet, dan moest je hun ook dezelfde rechten geven als ieder ander. De revolutie moest de samenleving op een ethisch hoger plan brengen en daarbij hoorde partiële verontwaardiging noch rechtsverschil onder de burgers.
Het was niet te verwachten dat een revolutie in Nederland een ander verloop zou hebben en Domela Nieuwenhuis zag dan ook ‘met bange vrees in ’t hart’ de revolutie hier en elders naderen.
Hij moest het hele revolutionaire concept nog eens grondig doordenken. Domela bleef ervan overtuigd dat de revolutie een noodzakelijkheid was, een middel om belemmeringen voor verdere ontwikkeling weg te ruimen. Zo’n revolutie zou echter tot niets beters leiden als de mensen geen nieuwe ideeën in hun hoofden hadden en niet helder wisten wat ze verlangen moesten. Daarom moesten ze zich bewust zijn van hun ideaal. Het aanbrengen van die ideeën en dat bewustzijn, dat was de taak van de anarchisten, ‘daarin bestaat dus de werkelijk revolutionaire taak’.
Het ging hierbij om een evolutionair proces, waarin de ideeën konden rijpen. Was het zover dat mensen een goed besef van hun eisen hadden, dan kon tijdens een ontijdige revolutie ook een minderheid de ontwikkelingen beheersen. Ontbrak dat besef, dan zou een ontijdige revolutie niets opleveren, want minderheden namen dan slechts machtsposities over van de oude autoriteiten.
Een uitvoerige behandeling van Robert Michels’ ijzeren wet der oligarchie moest nog eens aantonen hoe ingewikkeld deze materie was. De anarchisten konden de gang van de natuur niet verhaasten, ‘een ontijdige geboorte brengt een zwak kind ter wereld’.
Dan was er nog de rol van het geweld. Domela Nieuwenhuis had tijdens de oorlog meer waardering gekregen voor het denken van Tolstoj, misschien wel onder invloed van de groeiende dienstweigeringsbeweging. Dit beïnvloedde zijn beoordeling van het geweld in de revolutie. Revoluties werden heel gemakkelijk gewelddadig en de Russische Revolutie liet zien waardoor dat kwam. Wanneer een groepering met geweld aan de macht kwam, kon het niet anders of ze moest zich met geweld handhaven. De redacteuren van De Vrije Socialist wilden in 1919 geweld hoogstens gebruiken voor het opruimen van obstakels uit het verleden, verder gold voor hen onverkort het recept dat Kropotkin in De verovering van het brood gegeven had.
Onzekerheden bleven echter en in een groot slotakkoord werden deze benoemd door de oude revolutionair Errico Malatesta. De anarchistische idee, zo betoogde hij, ontkende iedere vorm van heerschappij en was daarom dus absoluut in strijd met alle geweld. In de bestaande samenleving zat geweld echter ingebakken vanwege allerlei particuliere belangen. Hoe kon je je verlossen van de gewapende macht die die belangen verdedigde? Dat kon niet anders dan door fysieke tegenmacht. Anarchistische revolutionairen werden dus gedwongen tot geweld als vorm van zelfverdediging en dan nog in allerhoogste nood. Immers waar geweld tegen onderdrukking zegevierde, was nieuwe onderdrukking maar al te vaak het gevolg.
In De Arbeider werd de bolsjewistische revolutie aanvankelijk minder sceptisch bekeken. De anarchist Jan Sterringa vond het oprichten van soldatenraden in het leger bijzonder.
Dat er bloed vloeide tijdens de revolutie, moest je accepteren: er kan nu eenmaal geen geboorte zonder pijn plaatsvinden. Mocht de revolutie alsnog mislukken, dan was de mens er in ieder geval door veranderd, zich bewust geworden van iets en dat had blijvende waarde. Een onbekende schrijver van soms goed geïnformeerde buitenlandse overzichten kon het vermoorden van tegenstanders niet goedkeuren, maar wel begrijpen, een begrip waar overigens niet al te veel zorg uit sprak.
Deze schrijver probeerde meer dan de redactie van De Vrije Socialist de gebeurtenissen in Rusland te volgen. Mogelijk kon hij steunen op particuliere correspondentie, bijvoorbeeld met W. Londoner een Oekraïense anarchist die in 1917 nog in Amsterdam was opgetreden, maar nu in Odessa zat. Het is opvallend hoeveel aandacht De Arbeider aan ontwikkelingen in de Oekraïne besteedde. Een belangrijk thema in de overzichten in het blad was het uiteenvallen van het oude tsarenrijk. Overal waren onafhankelijkheidsbewegingen te zien, die de zich ontwikkelende burgeroorlog nog ingewikkelder maakten.
Intussen namen de bolsjewisten verdere maatregelen en die wezen bepaald niet in de richting van een nieuwe socialistische samenleving zoals De Arbeider die zich voorstelde. Ze vestigden weer gezantschappen in buitenlandse hoofdsteden en gingen niet verder dan slechts het nationaliseren van banken en fabrieken.
Dat was niet waar een socialistische revolutie volgens De Arbeider toe moest leiden. De schrijver van de buitenlandse overzichten, die nogal anti-Duits was, zag niets anders dan ‘een door de sociaal-demokraten opgezette zwendelpartij ten voordeele van [ …] de Pruisische jonkers en hun aanhang’.
De sociale revolutie was in Rusland voorlopig onderdrukt.
Lenin en Trotski hadden de revolutionaire zaak in Brest-Litovsk in de armen van vreemde onderdrukkers geworpen. Ze pasten bovendien dezelfde middelen toe als hun reactionaire voorgangers in vroegere ministeries, zo werden stakingsleiders weer gevangen gezet.
Net als Domela Nieuwenhuis vond De Arbeider dat de diepere oorzaak van alle malheur in het regeren als stelsel zat. In Rusland regeerde zelfs een minderheid; het was niet vreemd dat het volk reageerde met een moordaanslag op Lenin.
Wat hadden de bolsjewieken dan moeten doen? Voor de schrijver van de buitenlandse overzichten was het zonneklaar: zij hadden het volk moeten opvoeden tot de vrijheid, opdat het die zelf veroverde.
Daartoe kun je niemand dwingen, maar je mag van revolutionairen wel vragen dat zij die opvoeding ter hand nemen en een voorbeeld zijn van een vrijheidlievend leven. Zoals Bakoenin zei, je kunt niet waarlijk vrij zijn als de mensen om je heen nog onvrij zijn. De sociaaldemocratische en communistische weg leidde tot iets heel anders: socialiseren van bedrijven betekende slechts bedrijven tot staatseigendom te verklaren. Arbeiders kregen in plaats van kapitalisten nu de staat als werkgever, maar dat was geen wezenlijke verandering van hun situatie. Als dat het resultaat van de revolutie was, dan maar liever geen revolutie.
Dat het blad Recht door Zee werd geredigeerd door meer organisatiegerichte revolutionaire socialisten en anarchisten was te merken toen de Oktoberrevolutie een feit was. De Russische Revolutie werd vanaf dat moment welwillender benaderd. De revolutie was in de ogen van redacteur C.J. Postmus het resultaat van een lang opgebouwde onvrede, die wel móest uitmonden in een proletarische revolutie.
De avontuurlijke anarchist Cor Cremer bleef vasthouden aan het oude recept van Kropotkin, maar hij sprak niet namens de redactie.
Het blad loofde Lenin die de arbeidersbeweging waar dan ook opriep te werken aan vrede. Dit betekende dat in meer landen revoluties moesten uitbreken, zodat de strijd die nu nog enkel in Rusland werd gestreden, zich zou verplaatsen naar alle oorden van de wereld. Als de vrede van Brest-Litovsk slaagde, zouden de overige Ententelanden ook wel over de brug komen. Of het zover zou komen, was echter uiterst twijfelachtig, want daarvoor was een revolutie in Duitsland nodig. Net als Domela meende ook Recht door Zee, dat het Duitse volk totaal bedorven was door het militarisme en de sociaaldemocraten: ‘beiden hebben het Duitsche volk ontmand en er een volk van gedrilde slaven van gemaakt’.
Mislukte de Russische Revolutie, dan was dat hun schuld. Intussen viel het Russische Rijk uiteen en de krant vond al dat vormen van staten geen vooruitgang. Ook zinde het de redactie niet dat veel revolutionairen in de gevangenis waren geworpen.
Volgens Recht door Zee ontbraken harde bewijzen dat Lenin en Trotski in Duitse dienst de belangen van het Russische volk verkwanselden. Wat konden de Russische leiders trouwens anders? Waren hun moeilijkheden niet enorm en was de vrede niet maar tijdelijk? Echte vrede zou komen wanneer het wereldkapitalisme omvergeworpen was. Een eerste balans maakte redacteur J. Rozeboom in augustus 1918 op. In beginsel stond de redactie tegenover de bolsjewieken, maar erkend moest worden dat zij een ernstige poging hadden gedaan om het socialisme in Rusland te verwezenlijken. Natuurlijk hadden ze fouten gemaakt, maar waar gehakt werd, vielen spaanders, en zeker in zulke moeilijke omstandigheden. Socialisten en bolsjewieken in Rusland moesten in deze fase van de oorlog een gemeenschappelijk front vormen:
Zeker, van anarchistisch standpunt bezien kan een dictatuur als welke Lenin en Trotsky instelden, onze sympathie niet wegdragen. Maar wanneer een socialistische dictatuur kan zegevieren, de anarchistische opvatting geen weerklank kan vinden, dan moet de oorzaak daarvan gezocht worden in onvoldoende propaganda welke voor de anarchistische ideeën nog niet in de hoofden en harten van ’t gros der menschen zijn doorgedrongen, kan men niet verwachten dat bij 't uitbreken eener revolutie die ideeën in de praktijk zullen worden toegepast.
En onder zulke omstandigheden is socialiseering der productiemiddelen onder een socialistische diktatuur beter dan obstructie te voeren en daardoor in de kaart der bourgeoisie te spelen.
Werd de Russische Revolutie neergeslagen, dan zou de hele Europese revolutie van de baan zijn. Rozeboom koos de weg van het minste kwaad, terwijl de redacties van De Vrije Socialist en De Arbeider eerder het standpunt handhaafden dat de middelen in belangrijke mate de uitkomst bepaalden.
Recht door Zee vormde met deze verschillende opvattingen een brug tussen de eerste en de tweede richting in het Nederlandse anarchisme. Die tweede richting stelde zich op het standpunt van de arbeidersklasse. Voor haar was de revolutie een strijd om de macht, waarbij de bolsjewieken absoluut moesten proberen te winnen. Wat voor samenleving vervolgens het resultaat zou zijn, was vers twee. De Toekomst, waarin ook mensen schreven die in het NAS actief waren, had meer begrip voor de bolsjewieken (artikelen van Henriëtte Roland Holst en, nadat hij uit de SDP was gezet, van W.A. Hoenders werden afgedrukt, maar het blad publiceerde anderzijds ook anarchistische kritiek. Van de NAS-mensen was Bertus Bouwman de meest uitgesprokene. Hij dacht meer vanuit klasse en massa dan vanuit het individu en hij bekommerde zich meer om winst in de revolutie dan om de samenhang tussen middelen en eindresultaat. Volgens hem leerde de revolutie dat massale werkstakingen de stoot tot revoluties moesten geven, maar tevens dat de arbeidersmassa’s vervolgens op de steun van de soldaten moesten konden rekenen. De arbeidersmassa’s moesten niet zachtzinnig optreden en passief verzet was uit den boze. ‘In dagen van revolutie gaat het nu eenmaal hard tegen hard. Dat kan niet anders, want zoodra het volk ervoor terugschrikt om zoo noodig door middel van geweld het geweld van zijn heerschers te keeren, dan is het onherroepelijk verloren.’ Bouwman hoopte dat de arbeiders van Italië en Frankrijk de Russen met revoluties in eigen land te hulp zouden komen, want als ze op revolutionair-socialistisch verzet in Duitsland rekenden, konden ze nog lang wachten. Voorshands was volgens Bouwman het belangrijkste van de bolsjewistische revolutie, dat Lenin serieus naar een einde aan de oorlog streefde. Vanuit revolutionair-socialistisch standpunt gezien was het zelfs juist wanneer hij de voorrang gaf aan een afzonderlijke vrede. Mochten de Duitsers dan misbruik maken van die situatie, dan lag dat vooral aan de lamlendigheid van de Duitse arbeiders. Bouwman was ook enthousiast over andere maatregelen van de bolsjewieken: landverdeling onder de boeren, huisvesting voor armen, fabrieken in handen van de arbeiders, een moratorium voor de huur van kleine woningen en een grote rol voor de sovjets in het bestuur.
Het terzijde schuiven van het parlement was een belangrijk element van de revolutie en daarom kon Bouwman later ook niet meegaan met mensen als Harm Kolthek en NAS-voorzitter Bernhard Lansink jr., die de Socialistische Partij oprichtten.
De revolutie had nu juist laten zien hoe belangrijk en effectief machtsontwikkeling buiten het parlement was. Bouwman accepteerde dat niet alles in Rusland meteen op rolletjes liep, de moeilijkheden waren immers groot. Bovendien stak de contrarevolutie de kop op en de Commune van Parijs had laten zien wat dat allemaal kon betekenen.
Jan Postma bekeek de bolsjewistische revolutie meer vanuit anarchistisch standpunt. Hij richtte zich vooral op het vredesinitiatief van Lenin en de zijnen. Een afzonderlijke vrede kon zijn goedkeuring wegdragen, want natuurlijk moest je strijden tegen het Duitse militarisme, maar dat wilde niet zeggen dat je de belangen van de Russische grootgrondbezitters moest verdedigen. De bolsjewistische revolutie benadrukte nog maar eens het belang van één groot internationaal front, dat onverzoenlijk streed tegen alles wat de vrijheid en menselijkheid belaagde. Voor Postma moesten de Russen in hun vredesstreven gesteund worden en de Nederlandse revolutionairen moesten daarbij het vertrouwen in het Duitse proletariaat niet verliezen. Dat klonk heel anders dan alle andere oordelen over de Duitse arbeiders, maar Postma nam dan ook toenemend verzet op de Duitse vloot waar. Redacteur Johan Lodewijk haalde daarentegen vooral anarchistische inspiratie uit de Russische Revolutie. Wat had die al niet teweeg gebracht en dat zonder parlementaire besluiten. Terwijl de meerderheid van de Nederlandse anarchisten de bolsjewistische bijdrage aan het einde van de oorlog toejuichten, werden Postma en Lodewijk ook aangetrokken door de positieve socialistische daden van nieuwe Russische machthebbers.
Anders dan de redactie van De Vrije Socialist geloofde De Toekomst trouwens niet meteen alle berichten over wandaden van de Russische revolutionairen. Kwamen dergelijke berichten niet uitsluitend uit de kapitalistische leugenpers – inclusief het sociaaldemocratische Het Volk?
Waarom publiceerde die pers niet de zo geheel andere berichten die De Tribune rechtstreeks uit Rusland bracht? De Franse Revolutie en de Commune hadden geleerd hoezeer de verliezers in een revolutie trachtten deze te besmeuren. Als de redactie al eens een bericht geloofde, zoals dat over de moord op de tsaar en zijn gezin, dan keurde het die daad goed, immers hoeveel meer doden had de tsaar niet op zijn geweten?
De revolutionairen namen wat redacteur Martinus de Boer betrof vooralsnog zo goed mogelijk maatregelen ten gunste van arbeiders en boeren. Hun werk zou een stuk gemakkelijker worden, wanneer de revolutie ook elders uitbrak, in Nederland bijvoorbeeld, maar daar zag het nog niet erg naar uit.
In november 1918 leek het alsof de revolutie ook ons land bereikt had. Johan Lodewijk meende dat nu revolutionaire eisen gesteld moesten worden: opheffing van privaatbezit, grond en arbeidsmiddelen in handen van de gemeenschap.
Net als in Rusland moesten die doelen buitenparlementair nagestreefd worden. Weg met het parlement! In overeenstemming daarmee eiste het Revolutionair Socialistisch Comité, waar ook de Federatie van Revolutionaire Socialisten deel van uitmaakte, de oprichting van arbeiders- en soldatenraden als basis voor een nieuwe regering. Maar de revolutie ging voorbij. Het optreden van Troelstra was Lodewijk een raadsel. Wie gaat er nu in de Kamer over de revolutie spreken, die maak je toch erbuiten?
Het NAS ontving de Oktoberrevolutie met groot enthousiasme en zag deze als ‘de nieuwe, louterende machtsontplooiing van het proletariaat, gericht tegen de gruwelen van het heerschende systeem’, een daad van historische betekenis. Als het West-Europese proletariaat ook maar voor een tiende had gedaan wat het Russische had bewerkstelligd was de oorlog nu al ten einde. De Arbeid kon zich best vinden in een afzonderlijke vrede. Per slot van rekening was de hele oorlog niet meer dan een strijd om de macht tussen vijanden van de arbeidersklasse en was de Entente geen haar beter dan de Centralen.
Kritische noten als in De Vrije Socialist en De Arbeider werden niet gekraakt, het orgaan van het NAS had vooral oog voor de moeilijkheden waarmee de bolsjewieken te kampen hadden.
Verder geloofde het ook niet de negatieve berichten in de burgerlijke pers. Dan kon je beter een boekje lezen dat de socialistische uitgever J.J. Bos had uitgegeven: De Regeering der Bolsjewiki.
Dit boekje liet goed zien wat allemaal al bereikt was en hoe groot de moeilijkheden en de tegenstand waren. Een kritisch geluid in het blad kwam slechts van de oprichter van het NAS, Christiaan Cornelissen. Die vroeg zich af waarom alleen berichten uit De Tribune werden overgenomen. Waarom kwamen de meningen van gezaghebbende Russische revolutionairen als Boertsev of Axelrod niet aan bod? Cornelissens zwager Tsjerkesov en diens vriend Kropotkin kwijnden weg van verdriet bij het aanzien van alle verschrikkingen die de bolsjewistische gelukszoekers in naam van het proletariaat en het socialisme aanrichtten. Net als zij vond Cornelissen de bolsjewieken knechten van Duitsland. Hij had hen voldoende leren kennen in Parijs, ze waren totaal ongeschikt voor een socialistische revolutie want ze hadden veel te veel marxisme in het hoofd. Cornelissen stuurde aan de redactie een socialistisch manifest dat tegen de bolsjewieken gericht was. Dit manifest werd vervolgens ook in De Arbeid afgedrukt, maar niet zonder het commentaar dat de opstellers totaal vergaten in welke moeilijke omstandigheden de bolsjewieken moesten opereren.
Zo waren in 1919 de uitgangspunten gekozen voor een verdere bepaling van de houding die de vrijheidlievende socialisten moesten innemen inzake de Russische Revolutie. Sympathie voor de revolutie werd vooral gewekt door de bolsjewistische pogingen een einde aan de wereldoorlog te maken. Veel hoop dat dat ook snel zou gebeuren had echter vrijwel niemand, daarvoor hadden de libertairen een veel te negatief beeld van het revolutionaire gehalte van de Duitse arbeiders. De meer individualistisch ingestelde anarchisten stonden met Kropotkin onder de arm haast afwijzend tegenover het Russische experiment. Zij waren zich bewust van de nauwe relatie tussen middelen en doel en vonden dat een sociale revolutie tot een hogere fase in de menselijke beschaving moest leiden. De meer organisatiegerichte vrije socialisten richtten zich eerder op het heden dan op de anarchistische toekomst, letten meer op de middelen dan op het einddoel en verengden het anarchisme tot een zaak van de arbeidersklasse en de klassenstrijd. Zij konden begrip opbrengen voor de bolsjewieken en waren bereid anarchistische wensen even tussen haakjes te zetten. Wie óók in het NAS actief was, ging nog een stap verder. Bij deze syndicalisten wogen begrip voor de moeilijkheden in Rusland en het belang van een overwinning voor het proletariaat zwaarder. Kritiek op de daden van de bolsjewieken gaven zij weinig gehoor en ruimte, maar zij richtten hun hoop op zelfregering door de arbeiders- en soldatenraden.
De bolsjewistische revolutie had zich begin 1919 nog niet ten volle uitgekristalliseerd. De roerige tijden van burgeroorlog en oorlogscommunisme waren verre van voorbij. Arbeidersraden hadden aanvankelijk nog zeggenschap over de bedrijven, maar anarchistische en socialistische critici van het bolsjewisme hadden het al zwaar te verduren en de grote opstand in Kronstadt van 1921 zou definitief duidelijk maken dat andere opvattingen van socialisme dan de bolsjewistische niet geduld werden in het nieuwe ‘vaderland der arbeiders’. Naarmate deze tendens duidelijker werd, liepen de standpunten van begin 1919 verder uiteen en ze kwamen steevast op een kritiek punt zodra aanwijzingen uit Moskou ook in Nederland een rol gingen spelen. Dan kwam de vraag aan de orde of een organisatie zich bij Moskouse internationale organisaties moest aansluiten. Dat leidde in de kringen die in 1919 de bolsjewistische revolutie niet meteen hadden afgezworen tot pijnlijke strijd en scheuring.