Door Bart de Ligt
Waar zijn de realisten?
Sinds vele jaren verwijten de aanhangers van het officiële pacifisme de revolutionaire anti-militaristen een betreurenswaardig gebrek aan zin voor de werkelijkheid. De voorstanders van individuële en massale direkte aktie tegen elke vorm van oorlog en oorlogsvoorbereiding zouden slechts “naïeve idealisten” wezen, verstoken van alle praktisch begrip. Intusschen hebben de “realisten”, die “mannen van de praktijk”, gelegenheid te over gehad, de doeltreffendheid van hun strijdmethoden metterdaad aan te tonen! Het ogenblik schijnt zelfs aangebroken, om de balans eens op te maken en na te gaan, hoe de zaken werkelijk staan.
Merkwaardig genoeg, verweten de realisten op een zeker ogenblik de radikale oorlogsbestrijders gebrek aan… idealisme. En wel, toen Wilson zijn befaamde XIV Punten als een nieuw soort X Geboden afkondigde. Men beweerde zelfs, dat wij de goede bedoelingen van dien modernen Mozes wantrouwden! Ofschoon wij die onmiddellijk erkenden. Doch tevens stelden wij vast, dat het optreden van dezen nieuwen wetgever der volken, juist vanwege zijn goede bedoelingen, nog des te gevaarlijker was. Want met zijn naïeve ernst verbloemde Woodrow Wilson een imperialistische werkelijkheid, die hij als president van de grootste kapitalistische republiek ter wereld zelfs officieel vertegenwoordigde. Daarom hebben wij van af de beginne alle mensen van goede wille tegen dezen kinderlijken historicus, die reeds vanwege zijn functie de volken slechts misleiden kon, gewaarschuwd: wat zijn optreden scheen te beloven, was onverwerkelijkbaar in een imperialistische samenleving, waar de grootste mogendheden met inspanning van alle krachten poogden tot een nieuw machtsevenwicht te geraken, en de overwinnaars zich als roofdieren haastten, de buit onder elkander te verdelen.
De revolutionnaire anti-militaristen deden dan ook liever op de volksmassa’s zelf beroep, opdat deze het kapitalistische juk, waaronder zij zwaarder dan ooit gebukt dreigden te gaan, van zich afschudden zouden, en zich over alle grenzen heen met elkaar verbroederen. Het ogenblik was daartoe gunstig: in Rusland, Hongarije, Italië, Duitsland kwam de sociale revolutie op. Helaas verkoos in het Westen de grote meerderheid des volks weldra de leiding van hen, die onder wilsoniaanse camouflage de meest imperialistische, en daarom ook meest onzekere vrede verdedigden, die ooit gesloten was. Zij aanvaardden de onzalige Vrede van Versailles, die voor de ontwikkeling der europese geschiedenis, om niet te zeggen van de ganse wereldhistorie, nog noodlottiger zou blijken, dan het reeds zo beruchte Congres van Wenen. In plaats van een vrede te sluiten, die volgens de officiële beloften een eind aan alle oorlog zou maken, verviel men tot een politieke chaos, een ware adderbroedplaats, waaruit slechts nieuwegewapende conflikten konden verrijzen.
Toen de revolutionnaire anti-militaristen de volkenwaarschuwden tegen het oprichten van een z.g.n. Volkenbond, die niets anders zou kunnen wezen dan een soort trust van imperialistische en koloniale staten - en dus feitelijk één aanslag op alle naties ter wereld - verweten ons de officiële pacifisten een gebrek aan… realisme. “Genève” was volgens hen de eerste poging tot stichting ener werkelijke wereldgemeenschap. Het kostte ons, jammer genoeg, slechts weinig moeite aan te tonen, dat deze Volkenbond in de eerste plaats een politiek werktuig was van de overwinnende staten, in het bizonder Frankrijk en Engeland; dat het politiek optreden van “Genève” de duitse volksmassa’s en de gekleurde volken, bekoord als zij waren door de schone beloften van Wilson, slechts afstoten kon, en zo de mogelijkheid schiep voor allerlei nieuwe oorlogen.
Ook lieten wij geen ogenblik na te bewijzen, dat het Handvest van de Volkenbond een uiterst onbetrouwbare grondslag was om een werkelijke vrede op te vestigen. Want op het ogenblik zelf, dat vrijwel alle volken de diepste afkeer begonnen te voelen van de collektieve moord en naar waarachtige vrede smachtten, gaf het Pakt van de Volkenbond aan oorlogvoeren een nieuwe wijding: men onderscheidde er tussen wettelijk geoorloofde en ongeoorloofde oorlogen, zoals men in Frankrijk b.v. tussen wettelijk geoorloofde en ongeoorloofde prostitutie onderscheidt.
Elders heb ik onze conklusies aldus samengevat:
I. De oorlog wordt uit beginsel gehandhaafd:
II. De oorlog wordt toegelaten: wanneer het gaat om koloniale belangen enz. III. De oorlog is verboden:
IV. De oorlog is geoorloofd:
Oordelen in een kwestie, die de Raad heeft uit te maken, zijn leden niet eenstemmig, dan is oorlog volgens het Pakt de meest geoorloofde zaak ter wereld. Het gaat dan ook om “recht en gerechtigheid”! Het is overigens duidelijk, dat dit middel slechts wordt aangewend, wanneer het grote machten betreft, die van te voren tot de krijg besloten zijn en zich openlijk of in het geheim voldoende hebben toegerust, indien niet beide. Of wel - kleinere staten, die door grotere eenvoudig werden opgezet 1).
Eén ding is zeker: de Volkenbond doet de oorlog niet verdwijnen; hij voert zelfs nieuwe vormen ervan in. Hij heft de krijg geenszins op, doch staat elke vorm van “nationale defensie” in beginsel toe, en bevordert coalitie-oorlogen. Hij verlamt in één woord allerlei vormen van oorlogsbestrijding, door allerlei vormen van krijg officiëel te wettigen.
Men heeft de radikale oorlogsbestrijders gebrek aan vertrouwen verweten, toen het bedriegelijk evangelie van Parijs zich door de wereld begon te verspreiden, en zij weigerden, daarin te geloven. En toch had Mr. Kellogg zelf onmiddellijk te verstaan gegeven, dat hij zonder twijfel de oorlog als politiek instrument veroordeelde, doch hierbij wettige nationale zelfverdediging uitzonderde. De regering van de Verenigde Staten haastte zich trouwens onmiddellijk haar reserves zo te formuleren, dat nationale defensie aan alle deelnemende staten geoorloofd bleef. Wat wil zeggen, dat men onder de leuze “de oorlog buiten de wet”, hem opnieuw sanktioneerde. Alle nationale bewapeningen, die zich de laatste jaren als nimmer tevoren hebben opgestapeld, worden dan ook gerechtvaardigd, enerzijds door de bepalingen van het Verdrag van Versailles en de artikelen van het Handvest van de Volkenbond, anderzijds door een beroep op het z.g.n. recht van noodweer, waartoe de ondertekenaars van het Pakt van Parijs zich in koor bevoegd verklaren. Dit betekent dat, terwijl de door angst en ellende gemartelde, steeds armzaliger volksmassa’s aller heren landen op de “pacifistische” maatregelen der officiële machten hun haast wanhopige hoop stelden, de oorlog meer dan ooit, niet slechts een instrument van nationale, maar ook van internationale politiek werd.
Toen wij het benoemen van een geheel alphabet van voorbereidende commissies met het oog op het bijeenroepen van een wereldontwapeningsconferentie begonnen te bespotten, wierp men ons voor de voeten, dat wij nu eenmaal altijd te veel eisten; en toen de lang verwachte conferentie eindelijk samen kwam, stelde men ons onmiddellijk en min of meer uitdagend de vraag, of indien men thans besluiten zou om de bewapeningen van alle landen met 50 %, of zelfs met 25 % te verminderen, wij ons over een dergelijk resultaat niet zouden verheugen. Waarop wij omgaand antwoordden, dat als een dergelijke maatregel de eerste pas zou zijn op een weg van algehele internationale ontwapening, die vervolgens binnen 5 of 10 jaren volkomen zou moeten worden afgelegd, wij de eersten zouden zijn om een dergelijke beslissing toe te juichen, op voorwaarde echter, dat alle volken hun regeringen zouden verplichten - en dat, zo nodig, door direkte aktie - om hun belofte inderdaad te verwerkelijken. Schrijver dezes heeft dan ook in het Total Disarmament Committee altijd de voorstellen van Rusland b.v. ondersteund, voorzover die in deze zin toegepast zouden kunnen worden 2). Men antwoordde ons echter, dat direkte aktie der volksmassa’s zelf niet noodzakelijk was. De talloze petitionementen, waardoor Genève letterlijk overstroomd werd, getuigden immers reeds genoegzaam van de vredeswil aller natiën en tongen! Bovendien waren de moderne regeringen zelf wijs genoeg om te begrijpen, dat de waanzinnige concurrentie in chemische, bakteriologische en elektrotechnische krijgsmiddelen, die zich tot in de stratosfeer begon te verheffen, slechts tot algemene ondergang zou kunnen leiden. Men kon er dus zeker van zijn, dat met internationale ontwapening thans een begin zou gemaakt worden… Wij waren toen wel genoodzaakt te antwoorden, dat heel dat gedemonstreer en gepetitioneer niets betekende, indien het niet in alle landen door de direkte aktie van de volksmassa’s zelf werd bevestigd. Want zij, die te Genève samenkwamen, waren geen reële vertegenwoordigers der volken, doch beroepsdiplomaten, militaire deskundigen, en allerlei experts - om van spionnen en agenten van het munitiekapitaal maar niet te spreken -, die imperialistische regeringen en kapitalistische belangen vertegenwoordigden, met uitzondering dan van Rusland, dat zich overigens meer en meer aan de traditionele politieke methodes aanpaste. Jammer genoeg hebben de z.g.n. naïeve idealisten nogmaals moeten constateren, dat zij de enigen waren, die de werkelijkheid hadden erkend: een realiteit van nationale en internationale gewelddadigheid, die voortduren zal, zolang de betrokken volken zich daarvan zelf niet definitief zullen hebben bevrijd. Thans moet ieder wel toegeven, dat sedert de wereld bestaat, de staten zich nooit zo hebben bewapend, en de nationale budgetten nimmer zulke astronomische sommen voor oorlogsdoeleinden hebben verzwolgen, als sedert de opening van… de Ontwapenings-Conferentie.
De radikale oorlogsbestrijders hebben er van de aanvang op gewezen, dat de Volkenbond volkomen onmachtig zou blijken, wanneer een of meer grote staten het in hun belang zouden achten met het Pakt te breken: de anderen zouden dan niet bij machte zijn om op de wijze van oorlog de wetsovertredende staten tot eerbiediging van het Pakt te dwingen, zonder een nieuwe wereldkrijg te riskeren.
Zoals te voorzien was, dat de oververzadigde imperialistische staten - Frankrijk en Engeland b.v., die bovendien ten gevolge van de oorlog van 1914, met allerlei ekonomische moeilijkheden hadden te worstelen- al het mogelijke zouden doen om een gewapend conflikt te vermijden, was het niet minder waarschijnlijk, dat indien een van de onbevredigde staten Japan b.v. - de kans zou zien, om zich van een of ander gebied meester te maken, zonder dat de vitale belangen van andere grote mogendheden er al te hevig door zouden worden gekwetst, deze laatste de ander veeleer zouden laten begaan, dan tegen hem onverbiddelijk een systeem van sankties toe te passen, en pogen zouden een nieuwe wereldkrijg te vermijden. Men kan deze opvatting trouwens betrekkelijk billijken. Ze beantwoordt zowel aan die van de middeleeuws katholieke moralisten als van die moderne denkers - Bertrand Russell en Félicien Challaye b.v. - volgens wie het niet geoorloofd is een kwaad te bestrijden door een kwaad, dat eindeloos groter zou zijn dan dat, wat men wil voorkomen of tracht uit te roeien.
De enige doeltreffende manier om een of ander land te noodzaken, zijn onrechtmatig optreden op te geven, zou volgens ons geweest zijn, dat de internationale arbeidersbeweging onmiddellijk alle maatregelen had genomen ter uithongering, niet van de bevolking van het betrokken land, maar van zijn militarisme, en eventueel van zijn navalisme, door daaraan, op de wijze van boycot, non-coöperatie en staking, meer nog dan de onmiddellijke strijdmiddelen, de grondstoffen te onttrekken, die voor zijn oorlogsindustrie onmisbaar zouden zijn, en in het bizonder die waarover zijn regering binnen eigen grenzen niet beschikte. Dit zou des te gemakkelijker mogelijk zijn, omdat de grondstoffen, waarom het hier gaat, voor ieder land bekend zijn.
Inderdaad heeft de inval van Japan in Mantsjoerije op haast lugubere wijze onze somberste voorspellingen bevestigd. De Volkenbond bleek volkomen onmachtig, artikel XVI van het Pakt toe te passen. En daar de internationale arbeidersbeweging zich door haar “leiders” aan de nationale politiek der verschillende kapitalistische en imperialistische regeringen had laten vastlijmen, en tegenover deze alle onafhankelijkheid van optreden reeds van te voren opgegeven had, was zij al evenmin in staat, om de japanse rooftocht naar China te dwarsbomen. Integendeel: zij bevorderde die zelfs door overal ter wereld krijgsmiddelen voor de japansche regering te vervaardigen en haar, behalve deze, over land en zee de meest onmisbare grondstoffen voor haar krijgsindustrie te doen toekomen.
Middelerwijl begonnen uiterst bevoegde deskundigen de juistheid van de stellingen der revolutionaire anti-militaristen te bevestigen. Zie het verzamelwerk van Evans Clark, Boycotts and Peace, de uiteenzettingen van Sir Thomas Holland in The Mineral Sanction - waarvan zoeven een nederlandse vertaling verscheen -, de conclusies van het Bureau van Internationale Onderzoekingen (Harvard University) : The Strategy of Raw Materials, enz.
Het blijkt m. a. w., dat het zo vaak gehoonde “idealisme” der radikale oorlogsbestrijders niet zo sterk van zin voor de werkelijkheid ontbloot is, als men in het kamp van de aanhangers der “nationale defensie” en der Realpolitik nog altijd pleegt te beweren.
Men heeft de gewoonte, de revolutionnaire anti-militaristen toe te voegen, dat hun aktie slechts gebaseerd is op het persoonlijk verantwoordelijkheidsbewustzijn van toch eigenlijk slechts uitzonderlijke mannen en vrouwen, terwijl men in de maatschappelijke werkelijkheid in de eerste plaats heeft te rekenen met het bestaan der grote massa’s.
Toch was, toen de Italiaans-Ethiopische oorlog dreigde uit te barsten, de Internationale der Oorlogsbestrijders (War Resisters’ International, sekretariaat te Enfield, Middlesex, Engeland) de eerste om het initiatief te nemen tot een onderzoek, of een internationale massale anti-oorlogsaktie de Italiaanse aanval niet zou kunnen voorkomen, of tenminste krachtig dwarsbomen. Reeds in juli 1935 constateerde de Internationale Raad van de W. R. I :
Een overeenkomstige opvatting werd voorgestaan door het Internationaal Antimilitaristisch Bureau (sekretariaat gevestigd te Heemstede), de Internationale Arbeiders Associatie (sekretariaat te Barcelona) en de Internationale Antimilitaristische Commissie, welke, door beide laatstgenoemde organisaties saamgesteld, de I. A. Persdienst verspreidt.
De Internationale Raad van de W. R. I. zond zelfs een van zijn leden als afgevaardigde naar de sekretariaten van de socialistische Internationale en van de Internationale Vakbeweging, en naar verschillende officiële vertegenwoordigers van het bolsjewisme enz. om te pogen tegen een eventueel als aanvaller optredend Italië tot een doeltreffende internationale samenwerking te geraken. Het was echter volgens de Raad van de W. R. I. volstrekt noodzakelijk, een dergelijke massale aktie te organiseren geheel onafhankelijk van de maatregelen, die eventueel door de leden van de Volkenbond genomen zouden kunnen worden, daar het meer dan waarschijnlijk was, dat de motieven van de betrokken regeringen ten minste gedeeltelijk van imperialistische aard zouden zijn, en zij op een gegeven ogenblik de zaak zouden kunnen verraden, waarvoor zij zeiden, officieel te strijden. Bovendien dreigden de maatregelen van die regeringen, voorzover zij volgens artikel XVI van het Pakt genomen zouden worden, de grote massa van het italiaanse volk van de grote massa in het buitenland te vervreemden, en de mensheid te plaatsen voor een nieuw wereldconflikt. Daar het er in de eerste plaats om ging, voort te gaan met de poging de italiaanse volksmassa zelf voor samenwerking tegen de italiaanse regering te winnen, zou niets dwazer zijn dan mee te werken aan financiële en ekonomische maatregelen die - behalve dat zij het internationale en maatschappelijke wereldleven, dat door de oorlog van 1914 reeds zo uit zijn verband gerukt was, nog meer zouden desorganiseren - allereerst de italiaanse boeren en arbeiders zouden treffen, die door het fascisme reeds ongenadig werden uitgebuit. De enige gezonde manier om aan de italiaanse regering elke oorlog onmogelijk te maken, zou zijn, haar de technische middelen te ontnemen om deze te voeren, en dus in de eerste plaats de grondstoffen waarover zij binnen eigen grenzen niet beschikte, doch die voor de krijg nu eenmaal onmisbaar waren.
Het is duidelijk, dat wanneer de internationale arbeidersbeweging onmiddellijk een dergelijke houding had aangenomen en men, van uit alle landen, door middel van de radio op alle mogelijke golflengten, dag en nacht, de betekenis daarvan aan de italianen in hun moedertaal uitgelegd had, terwijl terzelfder tijd honderden vliegeniers, als waarachtige vredeshelden, over Italië ontelbare pamfletten hadden verspreid, die duidelijk uiteenzetten, dat overal ter wereld de volksmassa’s bezig waren in de eerste plaats voor het italiaanse volk zelf te strijden, - een dergelijke aktie een ontzaglijk resultaat gehad zou kunnen hebben, vooral indien tegelijkertijd Sovjet-Rusland zijn petroleum-uitvoer naar Italië had stopgezet, en met al zijn maatschappelijke en zedelijke krachten een dergelijke onderneming had gesteund. Zelfs indien zulk een aktie niet geheel zou zijn geslaagd, zou ze in de ganse wereld weerklank hebben gevonden, en een nieuw symptoom zijn geweest van waarachtig internationale en diep menselijke solidariteit.
De IIe en IIIe Internationale in onmacht
Tijdens de besprekingen, die onze afgevaardigde met verschillende hoge funktionarissen der betrokken Internationales voerde, erkenden enigen hunner, dat op dat ogenblik onder de arbeidersmassa’s van Europa velen voor een dergelijk optreden schenen te voelen. Met dat al wilde de Socialistische Internationale tot iets dergelijks niet overgaan, zonder zeker te zijn van de Communistische, terwijl de Internationale Federatie van Transportarbeiders niet alléén beginnen wilde, vrezende dat men haar dan, als zo vaak, de kastanjes alleen uit het vuur zou willen laten halen. Intussen stelde men vast, dat als de handelsbetrekkingen tussen Rusland en Italië niet verbroken werden, dit een dergelijke aktie hoogst ongunstig zou beïnvloeden. Tenslotte vreesde men, dat het onmogelijk zou zijn, het vervoer van krijgsmiddelen en grondstoffen in die landen stop te zetten, waar de spoorwegen al dadelijk in staatshanden waren. Toen de afgevaardigde van de W. R. I. onze voorstellen aan een afgevaardigde van de russische regering te Genève had uiteengezet, ontving hij een ontwijkend antwoord, waarin de nadruk gelegd werd op het feit, dat de betrekkingen tussen Sovjet-Rusland en Italië reeds daarom bizonder gunstig waren, omdat de italiaanse regering een van de eersten geweest was, om die van Moskou officieel te erkennen. Bovendien kon de russische regering toch eigenlijk niet onafhankelijk van de Volkenbond optreden, daar dit wel eens door Italië als een casus belli beschouwd zou kunnen worden 3).
Mussolini had dus de handen vrij, en het italiaanse imperialisme kon zijn prooi in Afrika ongehinderd bespringen: de internationale arbeidersbeweging had zich zelf uitgeschakeld, en de Volkenbond bleek opnieuw “een huis, tegen zichzelf verdeeld”. Laval, die zich, als gewoonlijk lavaliserend, door zijn nieuwjaarsbeloften aan Italië gebonden had, durfde echter tegenover Duitsland de juist weer nauwer aangeknoopte banden met Groot-Brittannië niet te verbreken. Onze “demokraat” had trouwens ook de samenwerking van de italiaanse nationaalsocialisten nodig voor zijn plan ter omcirkeling van de duitse fascisten! Welke echter zijn motieven ook waren, en hoe verdacht de middelen, die hij toepaste, in één opzicht had hij zonder twijfel gelijk: hij wilde in elk geval vermijden, dat de geneefse sankties een nieuwe wereldoorlog zouden provoceren.
Intussen had John Bull, die door de imperialistische plannen van Mussolini zijn wereldrijk gevaarlijk bedreigd zag, onmiddellijk zijn kwaadste tanden getoond. Door een gelukkig toeval bleken zijn partikuliere belangen volmaakt overeen te stemmen met een eventuele sanktiepolitiek van de Volkenbond. Dit gaf hem een onverhoopte gelegenheid, het opkomen voor zijn imperialistische doeleinden met een hoogst moralistische houding te combineren. Evenals in 1914, deed zich hier een schitterende gelegenheid voor tot het aanheffen van zijn befaamde cant. Niets was dan ook gemakkelijker voor de britse “demokratische” pers dan van zijn millioenen lezers the most extreme sanctionnists te maken. Een nieuw jusqu’auboutisme, dat niet weinig versterkt werd door de even naïeve als loyale houding van de overgrote meerderheid der engelse arbeidersbeweging.
Met dat al bleven zaken zaken. Wel begon men te Genève tegenover het ganse italiaanse volk - als of dàt de grote schuldige was! - een reeks, overigens uiterst onhandige, ekonomische en financiële sankties toe te passen. Doch dit verhinderde de engelse kooplui niet aan Italië petroleum en allerlei andere grondstoffen en produkten te verschaffen, waaraan het als oorlogvoerende macht bizonder behoefte had. Het is waar, dat tengevolge van de sanktiepolitiek de italiaanse aankoop van steenkool in Engeland daalde van 389.410 ton in November 1934 tot 36.304 ton in November 1935, maar anderzijds stegen de egyptische aankopen in Engeland van 80.477 ton in November 1934 tot 268.651 ton in November 1935, en dat, terwijl de overgrote meerderheid der britse schepen in de Middellandse Zee met olie gestookt worden! “Doch - zo constateerde de “Daily Express” licht ironisch - Egypte bevindt zich juist op de weg tussen Italië en Oost Afrika” 4).
Anderzijds wilde Engeland evenmin, dat de abessiniërs een te geweldige overwinning op een blanke macht zouden behalen! Want sinds de viktorie van de japanners op de russen wist men maar al te goed, hoezeer elk succes van een gekleurd volk ten opzichte der blanken alle volken, die aan koloniale of half-koloniale uitbuiting onderworpen zijn, stijft in hun verzet, en hen tot opstand prikkelt. Inderdaad deden zich reeds in Egypte allerlei moeilijkheden voor. En bovendien vertoonde zich aan de verre horizont opnieuw het japanse gevaar. Dit alles verklaart de buiteling van Sir Samuel Hoare. En toch - hoe ongelukkig hij ook op zijn neus viel, Hoare’s taktiek vertolkte wel degelijk de diepste strekking van de britse internationale politiek, die op alles gericht is, behalve op volstrekte onafhankelijkheid van Abessinië.
Ook Rusland speelde op twee kaarten: de Volkenbond volgens het “pacifistisch” systeem Laval - welke politiek een noodzakelijk gevolg was van Litwinof’s internationale strategie - en een eventuele nieuwe wereldoorlog, die wellicht de ganse aarde zou “bolsjewiseren”. Hoè een dergelijke bolsjewisatie zou plaats hebben, en wat de sociale en zedelijke gevolgen daarvan zouden zijn, scheen aan de “revolutionnaire machiavellisten” - zoals zij zich thans noemen - van minder belang. Voorlopig bleef overigens het stalinistisch Rusland zijn handels- en “vriendschaps”-betrekkingen met Mussolini onderhouden.
Heel deze uiterst tegenstrijdige Volkenbondspolitick strekte intussen slechts ten voordele van de “aanvaller” en ten nadele van het aangevallen land, dat men ofliciëel bezig was volgens artikel XVI van het veelverheerlijkte Pakt te verdedigen. Reeds telephoneerde Jules Sauerwein, speciale correspondent van “Paris Soir” te Rome, tegen Kerstmis 1935 triomfantelijk aan zijn redaktie:
Enige maanden geleden zou het embargo op petroleum Italië in de grootste moeilijkheden gebracht hebben, doch ik geloof, dat het zich nu, ondanks dit embargo zou kunnen ravitailleren, en dat noch zijn nationaal leven, noch zijn militaire ondernemingen erdoor gehinderd zouden worden.
Zekerheidshalve had Mussolini van dit opzettelijk en onopzettelijk internationaal geteut gebruik gemaakt om de petroleumbronnen in Albanië te ontginnen. En zoëven konden zijn troepen in Abessinië zelfs een flinke overwinning behalen. Al heeft hij zijn doel nog lang niet bereikt, dat hij reeds zovéél heeft kunnen bereiken, is niet minder dan een internationaal schandaal.
Het feit, dat Sir Samuel Hoare onder druk van de britse publieke opinie ontslag heeft moeten nemen, bewijst onmiskenbaar, hoe sterk de grote volksmassa de politiek van een land kan beïnvloeden, zodra zij werkelijk weet, wat zij wil of… niet wil.
Ongelukkigerwijze is echter de engelse volkswil, die op een gegeven ogenblik krachtig genoeg bleek om onverwachts Mr. Eden, een overtuigd sanktionist, aan het roer van de britse buitenlandse politiek te plaatsen, zeer gevaarlijk geïnspireerd: men wil, tot in de britse arbeidersbeweging toe, voorlopig de meest strikte toepassing van het stelsel der sankties, in het uiterste geval zelfs oorlog.
Volgens de “Times” van 21 December 1935 heeft Neville Chamberlain in een openbare vergadering te Birmingham, waar hij als lid van het britse kabinet de ganse regeringspolitiek zeer helder uiteenzette, onomwonden verklaard:
Welke vorm van pressie de Volkenbond in de toekomst eventueel ook moge uitoefenen, het laatste beslissende motief zal altijd geweld zijn, en niets anders.
Vandaar, dat volgens Mr. Baldwin de socialistische sanktionisten van nu af aan verplicht zijn, loyaal mee te werken aan de versterking en de modernisering van “de nationale defensie”, aan “herbewapening van het land ter aarde, ter zee en in de lucht” om de “veiligheid van het Rijk” te verzekeren en de “internationale vrede” te handhaven.
Zodat, dank zij de Volkenbond, dat “vredesinstrument”, de wereld bedreigd wordt door nieuwe, grote oorlogen, nog noodlottiger dan die van 1914! Wanneer het hiertoe voorlopig nog niet komt, dan o.a. omdat Mr. Eden niet alleen te rekenen heeft met Italië, maar ook met Duitsland, Hongarije, Japan, en met allerlei gevaren die het britse Rijk reeds in Egypte en de britse koloniën bedreigen. Overigens zal de engelse politiek eventueel rustig China opofferen, als het gewenst zou zijn, zo de medewerking van Japan te winnen, of de rug toekeren aan het “demokratisch Frankrijk” ten gunste van het nationaal-socialistisch Duitsland, zodra dit in de Britse kraam te pas komt.
Het schijnt in één woord meer dan waarschijnlijk, dat ten slotte ook Mr. Eden pogen zal, de Ethiopische kwestie door een compromis op te lossen, dat in de eerste plaats in het voordeel is van Engeland, zoals dat uit het eeuwenoude britse opportunisme nu eenmaal haast onvermijdelijk volgt.
Wanneer bijgeval de dingen zo lopen, zullen we nog van geluk mogen spreken ook. Want, indien wij niet in een nieuwe wereldoorlog vervallen, zo zal dit geenszins het gevolg zijn van een nieuwe en bewuste wil der volken, doch zullen wij daaraan veeleer ontsnappen ondanks hun morele, politieke en sociale onmacht.
Het eerst noodzakelijke is dus in alle landen: volkomen nieuwe opvoeding der massa’s - geweldig geduldwerk, gericht op een doeltreffende taktiek van individuële en massale direkte aktie, in een geest, als vroeger elders uiteengezet werd. 5* Het is meer dan tijd, dat eindelijk mondig geworden massa’s zelf in staat geraken, de grondslagen te leggen voor een werkelijke Volkenbond, en de arme gemartelde aarde ombouwen tot één vrij vaderland der mensheid!
Wat kan men onmiddellijk doen?
Maar indien men niet, om met de Franse strateeg René La Bruyère te spreken, “van de Volkenbond de gendarm van Europa maken” wil, wat kan men dan toch op dit ogenblik zelf doen? Op een historisch moment, als wij thans beleven, kan men niet werkeloos blijven!
Inderdaad hebben de consequente oorlogsbestrijders onmiddellijk handelend op te treden. Er wacht hen zelfs een even grote als grootse taak. Zij hebben niet slechts:
1°. steeds weer de nationale en internationale publieke opinie voor te lichten in de geest van bovenstaande uiteenzetting;
2°. een heel systeem van individuële en sociale opvoeding uit te werken, dat op een nieuw geslacht van werkelijke vredessstrijders is gericht;
3°. een stelselmatige mobilisatie in het leven te roepen tegen elke vorm van oorlog en politieke, maatschappelijke, technische en morele oorlogsvoorbereiding;
maar, wat in het bizonder de direkte aktie tegen de italiaanse regering betreft, die Abessinië op de onbeschaamdste wijze heeft aangevallen:
4.°. iedere maatregel te bevorderen, die de oorlogs-mobilisatie van de fascistische staat te land, ter zee en in de lucht kan dwarsbomen, door hem zijn strijdmiddelen, in het bizonder de voor zijn militaire techniek noodzakelijke grondstoffen, te onttrekken.
Voorzover de Volkenbond het stalinistisch Rusland, de IIe, IIIe Internationale enz. in deze geest zouden handelen, kunnen de revolutionnaire anti-militaristen hun pogingen zelfs met die der anderen coördineren. Op voorwaarde echter, dat zij in politiek, sociaal en moreel opzicht volkomen onafhankelijk blijven tegenover dergelijke organisaties, die - wij moeten het wel bekennen- uit revolutionnair of menselijk oogpunt nog zo weinig betrouwbaar zijn. Subordinatie zou eenvoudig zelfmoord betekenen!
Voorzover dan ook deze organisaties een nieuwe oorlog voorbereiden om een Eind aan de oorlog te maken, een nieuw wereldconflikt in naam van de eeuwige Vrede, een onderlinge zelfverscheuring der volken in dienst van de Volkenbond, hebben zij:
5°. zich in theorie en praktijk uit alle macht tegen dergelijke ondoelmatige, volkomen verouderde methoden te verzetten, zowel in naam van de vrede als van socialisme en communisme; zowel in naam van de sociale revolutie als van mensheid en menselijkheid.
De radikale oorlogsbestrijders hebben derhalve niet alleen ten opzichte van regeringen en Volkenbond, maar ook van alle z.g.n. pacifistische en arbeiders-organisaties een doeltreffend stelsel van coöperatie en non-coöperatie toe te passen. 6)
Slechts wanneer zij zo welbewust hun eigen gedragslijn volgen, zullen ze in staat zijn, hun grote historische taak te vervullen.
Uit “La Patrie humaine” van 3 en 10 januari 1936.
- Intussen gelijkt gij wel pro-abessijns - zo schrijft men -. Wie zwijgt stemt toe, en we hebben niets over de Negus gehoord!
Wij zijn pro-abessijns, zoals wij pro-italiaans zijn: in revolutionaire zin zowel voor het italiaanse, als voor het abessijnsevolk. En juist dáárom tegen deze oorlog. Maar wij zijn allerminst voor de Negus, die bezig is met allerlei bijdehante amerikanen, engelsen, fransen, duitsers, zweden, polen enz. te onderhandelen om zijn land aan het moderne kapitalisme uit te leveren: zijn kontrakt met de befaamde petroleumkoning Rickett was reeds sympotamisch.
Ook ontkennen wij niet, dat Abessinië in beschaving bij Italië in menig opzicht achter is, en dat wij op het gebied der cultuur oneindig meer aan Italië dan aan Ethopië hebben te danken. Doch om de toestanden daar op hoger peil te brengen, staan wij andere methoden voor dan die thans, met instemming der hoge rooms-katholieke geestelijkheid, worden toegepast door Benito Mussolini.
Voorts hebben wij, praktisch gesproken, tot nog toe met Abessinië vrijwel geen aanraking, terwijl wij met een belangrijk gedeelte van het italiaanse volk, boven- zowel als ondergronds, moreel zowel als cultureel, verbonden zijn gebleven. Dit behoort daarenboven tot de europese cultuurgemeenschap, voor wier optreden wij juist met het oog op een nieuwe mensheid en menselijkheid tot in het hart van Azië en Afrika toe in de eerste plaats verantwoordelijk zijn. Hoe sterker wij ons thans tegen de koloniale onderneming van Rome en de imperialistische dubbelzinnigheden om en bij Genève keren, des te inniger kontakt bereiden wij voor met de meest verantwoordelijke elementen uit de koloniale en half-koloniale gebieden, mede in Ethiopië. Dan verkeert Abessinië in het uitzonderlijke geval werkelijk te zijn “aangevallen”. Het is juist die aanval, waarop het - en gezien het culturele peil van zijn bevolking kan dat voorlopig niet anders: aan het gandhisme b.v. zijn zijn z.g.n. christenen en mohammedanen nog lang niet toe, en wat weet men er van de moderne vrij-socialistische doelstellingen en methoden? - al sterker bewapend, d.w.z. steeds meer slaaf van het internationale munitiekapitaal, en door Europese militaire adviseurs al stelselmatiger afgericht, zo wanhopig-moorddadig reageert.
Voorzover wij weigeren mee te doen aan alle oorlog en oorlogsvoorbereiding, zijn wij daarvoor reeds niet verantwoordelijk. Doch de meest doeltreffende wijze om de bedenkelijke dingen, die thans in Abessinië plaats vinden, te dwarsbomen en eventueel stop te zetten, is in de eerste plaats Italië te beletten nog verder oorlog te voeren, wat trouwens niet minder in het belang is van het italiaansche volk, dat door de grootste ekonomische en morele ellende bedreigd wordt. Indien men er in slaagde Mussolini te noodzaken, zijn troepen uit Abessinië terug te trekken, zou de Negus met oorlogvoeren van zelf ophouden.
Hierbij komt ten slotte de revolutionair-taktische overweging, dat het er thans in de eerste plaats om gaat te pogen het italiaans fascisme ten val te brengen. Tot nog toe deden de engelse en franse regeringen al wat mogelijk was, om Mussolini’s ondergang te voorkomen, omdat zij voor de funeste gevolgen daarvan zowel voor het koloniale wereldstelsel als voor het europese kapitalisme vrezen. Inderdaad zou, als de fascistische diktator tuimelde, de sociale revolutie alom nieuwe kansen krijgen. Zal de internationale arbeidersbeweging deze enige gelegenheid eindelijk toch nog begrijpen, en tot de aanval overgaan?
Sir Thomas H. Holland, De minerale sanktie ter bevordering van de internationale veiligheid. Uit het Engels vertaald door Tine Roskam. Arnhem, Van Loghum Slaterus’ U.-M.; f 1,25
Deze zeer aktuele verhandeling zal bij allen, die voor vrede opkomen, grote belangstelling wekken: van uiterst rechts tot uiterst links. De schrijver, een op geologisch-mineralogisch gebied bij uitstek deskundige, bovendien oud-voorzitter van de munitie-raad van India, en president en vice-kanselier van de universiteit van Edinburgh - om van allerlei andere titels en bekwaamheden te zwijgen - betoogt sinds enkele jaren nadrukkelijk, dat de tegenwoordige bepalingen van de Volkenbond inzake oorlogsbestrijding niet doeltreffend zijn toe te passen. De lezer zal zich wellicht zijn vroegere artikelen dienaangaande in de internationale pers, o.a. in amsterdamsche “Telegraaf” van 17 Mei 1935, herinneren.
De met redenen omklede bezwaren, die Sir Holland, in het bizonder tegen artikel XVI van het Handvest van de Volkenbond, koestert, zijn de volgende:
Noch overeenkomsten inzake internationale beperking of reduktie van bewapening, noch een Volkenbonds-verbod betreffende uitvoer van krijgsmateriaal aan oorlogvoerende staten, noch het vormen van nieuwe alliantie’s en entente’s blijken in dit opzicht succes te hebben; al deze en dergelijke maatregelen zijn gedoemd te mislukken, evenals het officiële verbreken van de handelsbetrekkingen met een eventuële “aanvaller”; en wat de financiële sanktie betreft, is het zeer de vraag, of men tegen een eventuële aanvaller de krediteurstaten zou kunnen meekrijgen.
Volgens Schr. zijn, om een aanvaller tot rede te brengen, al deze en dergelijke maatregelen gelukkig ook niet nodig. Het is meer dan voldoende “te weigeren aan een “aanvaller” mineralen (en daarmee ook ruwe en verwerkte meta1en) te 1everen”. Want geen enkele geïndustrialiseerde staat kan zonder een onafgebroken voldoende voorziening van mineralen ook maar iets uitrichten. Bovendien heeft hij in oorlogstijd daarvan ongeveer 5 tot 20 maal zoveel nodig als in vredestijd. Welke voorraden ook van te voren zouden zijn opgeslagen, ze zijn gedoemd als sneeuw voor de zon te verdwijnen! En ten slotte kan geen enkel land, wat zijn natuurlijke minerale benodigdheden betreft, geheel in eigen behoeften voorzien, en kunnen deze evenmin alle kunstmatig gefabriceerd of door surrogaten vervangen worden. Iedere staat is dus weer op een andere wijze bizonder kwetsbaar, en de betrokken leemten in de nationale produktie der verschillende landen zijn algemeen bekend. Begint men dus, wanneer een of andere regering tot “aanval” overgaat, met haar onmiddellijk de toevoer af te snijden van die minerale stoffen, die in haar eigen land niet voorkomen, maar voor haar oorlogsproduktie onmisbaar zijn, dan moet zelfs in het gunstigste geval het binnenkort met de door haar ondernomen oorlog zijn gedaan. Onttrekt men b.v. aan Italië de toevoer van chromiet, steenkool, koper, katoen, ijzer, staal en ijzer-alliages, mangaan, mica, nikkel, petroleum, fosfaten, potasch, rubber, tin en wolfram, dan worden zijn oorlogsindustrieën en transporten weldra onverbiddelijk verlamd. Voor het overige kan men alle financiële, ekonimische en morele betrekkingen met het italiaanse volk zelfs rustig blijven onderhouden op voet van vredestijd. Generaal Smuts - op velerlei, ook wijsgerig gebied, een van de helderste koppen van onze tijd, en aan wie wij naar aanleiding van Gandhi’s verzet in Zuid-Afrika reeds de term conscientious objectors danken, die tijdens de wereldoorlog algemeen aanvaard zou worden voor wie wij in Nederland “principiële dienstweigeraars” noemen - heeft het stelsel van Sir Holland weer op de gelukkigste wijze the Mineral Sanction gedoopt. Naar aanleiding van de engelse uitgaaf van dit geschrift heb ik er reeds elders op gewezen, dat het waarschijnlijk lang zal duren, vóór kapitalistische en imperialistische regeringen, die nog door en door militaristisch denken, dergelijke, meer rationele en menselijke strijdmethoden definitief aanvaarden, maar dat de onderzoekingen en conklusies van deskundigen als Sir Holland in elk geval van zeer groot belang zijn voor hen, die elke vorm van oorlog door direkte aktie pogen te bestrijden. Inderdaad bevestigen zij de technische mogelijkheid van de door steeds meer revolutionnaire anti-militaristen voorgestane methoden, waarmee men, niet de bevolkingen van eventueel oorlogvoerende landen, doch slechts hun militarisme en evt. ook hun navalisme wil uithongeren, terwijl men op de bevolking zelf een voortdurend beroep tot samenwerking tegen de oorlogvoerende regering blijft doen (zie mijn “Pour Vaincre sans Violence. Réflexions sur la Guerre et la Révolution”, Paris ,1935). Het spreekt haast van zelf, dat bij een officieel brits heerschap als Sir Thomas Holland nu en dan de befaamde angelsaksische eigengerechtigheid om de hoek komt kijken, en dat de politieke en sociale opvattingen van de Schr. in min of meer links gerichte milieu’s op bezwaren stuiten zullen. Doch dit blijft bijkomstig, en doet aan de zakelijke betekenis van zijn welgedokumenteerd betoog niets af. Zij, die zelfs onder het huidige regiem aan doeltreffende Volkenbonds-politiek geloven, zullen in elk geval verplicht zijn met Holland’s uiteenzettingen rekening te houden. Dat min of meer revolutionair gezinden dit nog veel meer zullen doen, staat vast.
Uit het „Critisch Bulletin”, Maart 1936
Europese en Amerikaanse oorlogsbestrijders zijn het hierover eens: volgens “New History” van Febr. 1936 acht ook John Haynes Holmes militaire sankties overbodig, zo men Mussolini leningen, wapens en de voor oorlogsproduktie onmisbare grondstoffen onthoudt, en de overige uitvoer naar Italië handhaaft op vredespeil. Intussen bestrijde men vóóral de eigen regering, als onze kameraden van de I.L.P. en de W.R.I. in het ganse Britse Rijk voorbeeldig doen. Dit geldt speciaal voor Hollanders, nu het om een Italiaans-Brits conflict gaat, dat verdacht op het Duits-Britse van 1914 lijkt, en waarin het Koninkrijk der Nederlanden, zijn koloniën inbegrepen, wezenlijk tot de Britse partij behoort.
Te Genève heft men thans, onder Engelse inspiratie, de leus aan: Vrede door Herbewapening! Hiertegenover hebben wij alom de eis van onmiddellijke ontwapening te stellen, en die, in solidariteit met alle dienstweigeraars, op elk gebied zoveel mogelijk te handhaven en door te zetten.