Door Herman Gorter
Ik heb uw brochure over het radicalisme in de communistische beweging gelezen. Ik heb daaruit, als uit al uw geschriften, veel geleerd. Ik ben u daarvoor dankbaar, zoals vele andere partijgenoten. Menig spoor en menige kiem van deze kinderziekte, die ook in mij zonder twijfel huist, heeft zij verdreven en zal zij zeker nog verdrijven. Ook wat u over de verwarring zegt, die de revolutie in vele hoofden bewerkt heeft, is geheel juist. Ik weet dat. De revolutie kwam zo plotseling, en zo geheel anders dan wij verwachtten. En uw geschrift zal mij een nieuwe spoorslag zijn om opnieuw, nog meer dan vroeger, mijn oordeel in alle tactische kwesties, ook in de revolutie, enkel te laten afhangen van de werkelijkheid van de werkelijke klassenverhoudingen, zoals zij zich politiek en economisch openbaren.
Toen ik uw brochure gelezen had dacht ik, dat is alles juist.
Toen ik daarop echter nog eens lange tijd had nagedacht of ik nu deze ‘linkerzijde’ niet langer zou ondersteunen, geen artikelen meer voor de KAP in Duitsland en de partij van Sylvia Pankhurst (de oppositie in de Communistische Partij van Engeland) zou schrijven, moest ik dit afwijzen.
Dat schijnt met elkaar in strijd te zijn. Maar dit komt daarvandaan, partijgenoot, dat uw punt van uitgang in uw brochure niet juist is. U oordeelt naar ik meen, niet juist over de overeenkomst van de West—Europese revolutie met de Russische, over de voorwaarden van de West—Europese revolutie, d.w.z. over de klassenverhoudingen hier — en daardoor beoordeelt u de bodem waaruit de linkerzijde, de oppositie, opkomt, verkeerd. Daardoor schijnt de brochure juist, als men uw uitgangspunt aanneemt. Maar verwerpt men dit (zoals men moet doen), dan is de gehele brochure onjuist. Daar al uw onjuiste, gedeeltelijk onjuiste, en voor een deel zeker geheel valse oordelen samen vloeien tot uw beoordeling van de linkerzijde van de beweging, vooral in Duitsland en Engeland, en daar ik, hoewel niet in alle punten eens met deze beweging, zoals haar leiders weten, toch vast besloten ben haar te verdedigen, geloof ik het beste te doen uw geschrift met een verdediging van de linkerzijde van haar standpunt uit te beantwoorden. Dit zal mij gelegenheid geven om niet slechts de bodem te tonen waaruit zij ontstaat, en de reden aan te tonen waarom zij nu en hier in West—Europa, in dit stadium, gelijk heeft en de voorkeur verdient, maar ook — en dit is wel even belangrijk — de verkeerde voorstellingen te bestrijden, die vooral in Rusland over de West—Europese revolutie heersen.
Dit is beide belangrijk, daar zowel de West—Europese alsook de Russische tactiek afhangt van de voorstelling die men van de West—Europese revolutie heeft.
Gaarne had ik dit op het congres in Moskou gedaan, maar ik was niet in staat om te komen.
In de eerste plaats moet ik twee van uw opmerkingen weerleggen die het oordeel van de partijgenoten en lezers kunnen vervalsen. U schrijft vol hoon en spot over de belachelijke en kinderachtige onzin van de strijd in Duitsland over ‘dictatuur van de leiders of de massa’, ‘van boven of van onderen’ enz. Dat dit geen kwesties moeten zijn, dat zijn wij geheel met u eens. Maar niet met uw hoon. Want helaas zijn het in West—Europa nog kwesties. Wij hebben namelijk in West—Europa in vele landen nog leiders zoals zij in de Tweede Internationale waren. Wij zoeken nog naar de goede leiders, die niet over de massa willen heersen, en die ze niet verraden. En zolang wij deze niet hebben, willen wij alles van onder op, door de dictatuur van de massa zelf. Als ik een berggids heb die mij naar de afgrond leidt, heb ik er liever geen. Zodra wij de juiste leiders hebben zullen wij dit zoeken laten varen. Want dan zullen leiders en massa waarlijk één zijn.
Dit en niets anders bedoelen de Duitse en de Engelse linkerzijde en wij met deze woorden.[2]
Hetzelfde geldt voor uw tweede opmerking, dat de leiders met de klasse en de massa één gesloten geheel moeten vormen. Dat zijn wij geheel met u eens. Maar dan moeten wij eerst zulke leiders vind en opvoeden, die werkelijk één zijn met de massa. En ze vinden opvoeden, dat kunnen de massa’s, de politieke partijen en de vakverenigingen slechts door de zwaarste strijd, ook naar binnen. Dit zelfde geldt voor de ijzeren discipline en de strenge centralisatie. Wij willen ze wel, maar eerst nadat wij de goede leiders hebben, eerder niet. Op deze uiterst zware strijd die nu in Duitsland en Engeland, de landen waar het communisme het dichtst bij zijn verwezenlijking staat, reeds met de grootste inspanning gevoerd wordt, kan uw hoon slechts schadelijk werken. Met deze spot werkt u de opportunistische elementen van de Derde Internationale in de hand. Want dit is een van de middelen waardoor elementen in de Spartacusbond en in de B(ritish) S(ocialist) P(arty) in Engeland, en ook in de communistische partijen van vele andere landen de arbeiders bedriegen, wanneer zij zeggen dat het gehele vraagstuk van massa en leiders een onzinnige vraag, ‘onzin en kinderachtig’ is. Met deze frase verhinderen zij, en willen zij verhinderen dat men hen zelf, de leiders, kritiseert. Met deze frase van ijzeren discipline en centralisatie vernietigen zij de oppositie. En deze opportunistische elementen werkt u in de hand.
Dat moet u niet doen, partijgenoot. Wij zijn in West—Europa nog in het stadium van voorbereiding. Daar moet men liever voor de strijders dan voor de heersers spreken.
Dit echter hier slechts terloops. Ik kom daarop nog in de loop van mijn brief terug. Er is nog een diepere reden waarom ik het met uw brochure niet eens kan zijn. Dat is de volgende.
Wanneer wij, West—Europese marxisten, uw brochures, uw opstellen en geschriften lazen, dan was er, onder alle bewondering instemming, die bijna alles wat u schreef bij ons vond, toch steeds een punt waarbij wij onder het lezen steeds voorzichtig werden, waarover wij nadere opheldering wensen, en dat wij, wanneer wij deze niet vonden, ook bij nader nadenken, steeds met zeer groot voorbehoud aannamen. Dat was wanneer u sprak over de arbeiders en de arme boeren. Dat doet u zeer, zeer dikwijls. En steeds spreekt u dan van deze beide categorieën als revolutionaire factoren over de ganse wereld. En nergens, tenminste zover ik gelezen heb, wijst u met nadruk op het zeer grote verschil dat er in dit opzicht tussen Rusland (met enige Oost—Europese landen) en West—Europa (d. i. Duitsland, Frankrijk, Engeland, België, Holland, Scandinavië, Zwitserland, misschien zelfs Italië) bestaat. En toch ligt naar mijn mening de grondslag van het verschil tussen uw opvatting over de tactiek in parlementaire en vakbewegingsvraagstukken en die van de zogenaamde linkerzijde in West—Europa in dit verschil tussen Rusland en West—Europa.
U kent dit verschil even goed als ik, maar u hebt daaruit niet de consequenties voor de tactiek in West—Europa getrokken, tenminste niet zover ik uw geschriften gelezen heb. U hebt deze consequenties buiten beschouwing gelaten, en daardoor wordt uw oordeel over de West—Europese tactiek onjuist.[3] Dit was en is des te gevaarlijker, daar overal in West—Europa deze uitspraak van u in alle communistische partijen gedachteloos nagepraat wordt, ook door marxisten. Het wekt zelfs de schijn in alle communistische kranten, tijdschriften, brochures en openbare vergaderingen, alsof plotseling een opstand van de arme boeren in West—Europa nabij is. Op het grote verschil met Rusland wordt niet gewezen. Daardoor wordt het oordeel, ook van het proletariaat, misleid. Omdat u in Rusland een reusachtige klasse van arme boeren had en met hun hulp hebt overwonnen, stelt u het zo voor alsof wij in West—Europa die hulp ook zullen hebben. Omdat u in Rusland enkel door deze hulp hebt gezegevierd, stelt u het zo voor alsof men hier ook door deze hulp zal zegevieren. Door uw zwijgen over deze vraag, hoe het daarmee in West—Europa staat, stelt u het zo voor, en uw gehele tactiek ontstaat uit deze voorstelling.
Deze voorstelling is echter niet de waarheid. Er is een reusachtig verschil tussen Rusland en West—Europa. Over het geheel wordt de betekenis van de arme boeren als revolutionaire factor van het Oosten naar het Westen steeds kleiner. In delen van Azië, in China, in India zou deze klasse, als daar een revolutie uitbrak, geheel de doorslag geven. In Rusland vormt zij voor de revolutie een onontbeerlijke, ja de hoofdfactor, in Polen en de staten van Midden—Europa is zij voor de revolutie nog van belang, maar hoe verder men naar het Westen komt, des te vijandiger staat zij tegenover de revolutie.
Rusland had een industrieel proletariaat van 7 tot 8 miljoen. Arme boeren echter waren er ongeveer 25 miljoen. Toen Kerenski aan deze arme boeren de grond niet gaf, toen wist u dat zij tot u moesten komen zodra zij dit bemerkt zouden hebben. Dit is West—Europa niet het geval en zal dat nooit zijn. Een dergelijke toestand bestaat in de West—Europese landen, die ik genoemd heb, niet.
De toestand van de arme boeren in West—Europa is een andere dan die in Rusland. Hoewel vaak vreselijk, is hun toestand hier toch niet zo vreselijk als in Rusland. De arme boeren hier hebben, als pachter of eigenaar, een stukje grond. Door de uitstekende verkeersmiddelen kunnen zij dikwijls iets verkopen. In het ergste geval kunnen zij gewoonlijk toch nog in hun eigen onderhoud voorzien. De laatste tientallen jaren brachten hun enige verbetering. Zij kunnen nu, tijdens en na de oorlog, hoge prijzen bedingen. Zij zijn onmisbaar, want levensmiddelen worden slechts zeer schaars geïmporteerd. Zij worden door het kapitalisme gesteund. Het kapitaal zal hen staande houden zolang het zelf staande kan blijven. De toestand van de arme boeren bij u was veel ellendiger. Daarom hadden de arme boeren bij u ook een politiek, revolutionair program. En waren zij in een politiek revolutionaire partij georganiseerd. De partij van de sociaal—revolutionairen. Dit is hier nergens het geval. Bovendien bezat Rusland een ontzaglijk aantal landgoederen die verdeeld konden worden, het grootgrondbezit, de kroondomeinen, de rijksgronden en de kloostergoederen. Wat echter zouden de communisten van West—Europa aan de arme boeren kunnen aanbieden, om hen tot revolutie, om hen aan hun zijde te brengen?
Er waren in Duitsland (voor de oorlog) 4 à 5 miljoen arme boeren (met tot 2 ha. grond). In een wezenlijk grootbedrijf (meer dan 100 ha.) werden slechts 8 à 9 miljoen ha. geëxploiteerd. Al zouden de communisten al deze gronden verdelen, dan nog zouden de arme boeren, arme boeren blijven. Want ook de 7 à 8 miljoen landarbeiders zouden op een deel aanspraak maken. Maar zij kunnen niet eens alles verdelen, want zij zullen de grootbedrijven zelf nodig hebben.[4]
De communisten in Duitsland bezitten dus, enkele betrekkelijk kleine streken uitgezonderd, niet eens een middel om de arme boeren te lokken. Want het midden en kleinbedrijf zal men toch zeker niet onteigenen? En evenzo staat het met de 4 à 5 miljoen arme Franse boeren, en evenzo in Holland, België, Zwitserland en de Scandinavische landen. Overal overheerst het klein en middenbedrijf. Zelfs in Italië is de zaak twijfelachtig. Om van Engeland niet te spreken, waar niet meer dan één à tweehonderdduizend arme boeren zijn.
Deze cijfers tonen ook aan dat het aantal arme boeren in West—Europa betrekkelijk gering is. Dat dus de hulptroepen, als zij er waren, maar klein zouden zijn.
Ook de belofte dat zij onder het communisme geen pacht en geen hypotheekrente hebben te betalen, kan hen niet lokken. Want met het communisme zien zij de burgeroorlog, het verdwijnen van de markten en de verwoesting komen.
De arme boeren in West—Europa zullen, wanneer geen crisis uitbreekt, veel vreselijker nog dan nu in Duitsland, een crisis, die in haar vreselijkheid elke vroegere overtreft, zich blijven scharen om het kapitalisme, zolang dit nog enigermate leven heeft. [5]
De arbeiders in West—Europa staan geheel alleen. Want ook slechts een zeer dunne laag van de lagere middenstand zal hun te hulp komen. En deze heeft economisch weinig te betekenen. De arbeiders zullen geheel alleen de revolutie moeten maken. Dat is het grote verschil met Rusland.
Misschien, pg. Lenin, zult u zeggen dat dit ook in Rusland het geval is geweest. Ook in Rusland heeft het proletariaat de revolutie alleen gemaakt. Eerst na de revolutie kwamen de arme boeren. Dat is juist, maar toch blijft het verschil ontzaglijk.
U wist, pg. Lenin, dat de boeren zeker en spoedig tot u zouden komen. U wist dat Kerenski hun de grond niet kon en niet wilde geven. U wist dus dat zij Kerenski weldra niet meer zouden helpen. U had een tovermiddel “De grond aan de boeren!” waarmee u hen terstond tot het proletariaat brengen kon. Wij echter weten zeker, dat overal op het vasteland van West—Europa, zij het kapitalisme zullen steunen.
Misschien zult u zeggen dat in Duitsland wel geen grote massa van arme boeren gereed staat zich bij ons te voegen, maar dat ongetwijfeld de miljoenen proletariërs, die thans nog trouw zijn aan het kapitalisme, tot ons zullen komen. Dat dus de plaats van de Russische arme boeren hier door proletariërs zal worden ingenomen. Dat er dus in elk geval toch hulp komt.
Ook deze voorstelling is wezenlijk onjuist. Het verschil met Rusland blijft ontzaglijk.
De Russische boeren kwamen namelijk na de zegepraal over het kapitalisme tot het proletariaat. Maar wanneer de Duitse arbeiders, die thans nog aan de zijde van het kapitalisme staan, tot het communisme komen, dan begint de strijd tegen het kapitalisme maar eerst.
Door het feit dat de arme boeren er waren, daardoor, alleen daardoor, zegevierden de Russische kameraden. En hun overwinning werd sterk en machtig nadat de boeren tot hen kwamen. Maar door het feit dat de Duitse arbeiders in de rijen van het kapitalisme staan, daardoor komt de overwinning niet, wordt ook niet gemakkelijk, en als zij de zijde kiezen van het communisme, dan begint de strijd maar eerst.
De revolutie in Rusland was gedurende haar jarenlange voorbereiding verschrikkelijk voor het proletariaat. En verschrikkelijk is zij thans, nadat zij heeft gezegevierd. Maar zij was, toen zij plaats greep gemakkelijk, juist door de boeren.
Bij ons is dit geheel anders. Juist het tegenovergestelde. In haar ontwikkeling was de revolutie gemakkelijk en zij zal dat ook in haar nawerking zijn. Maar zelf zal zij vreselijk zijn. Waarschijnlijk vreselijker dan enige revolutie ooit tevoren. Want het kapitalisme dat bij u zwak was, en slechts zo een beetje bovenop het feodalisme, de middeleeuwen, ja soms zelfs op de barbaarsheid geplakt, is bij ons sterk en geweldig georganiseerd en vast geworteld. En de lagere middenstand en de kleine en arme boeren die altijd aan de zijde van de sterkste staan, zullen, met uitzondering van een kleine economisch onbetekenende groep, aan het kapitalisme vasthouden tot zijn einde inderdaad gekomen is.
De revolutie in Rusland overwon door de hulp van de arme boeren. Dat moet men hier, in West—Europa en overal op de wereld, altijd in gedachte houden. Maar de arbeiders in West—Europa staan alleen. Dat moet men in Rusland altijd bedenken.
Het proletariaat in West—Europa staat alleen. Dat is de waarheid. En daarop, op die waarheid, moet onze tactiek gebaseerd zijn. Elke tactiek die niet daarop gebaseerd is, is verkeerd, en voert het proletariaat tot ontzaglijke nederlagen.
Dat deze bewering de waarheid is wordt ook door de praktijk bewezen. Want niet alleen hebben de West—Europese boeren geen program. Eisen zij niet de bodem voor zich op. Maar ook nu het communisme nadert, komen zij niet in beweging. Deze bewering moet echter natuurlijk niet volkomen absoluut opgevat worden. Er zijn, zoals ik al zei, streken in West—Europa waar grootgrondbezit overweegt, en waar dus de arme boeren voor het communisme te krijgen zijn. Er zijn andere streken waar zij door plaatselijke verhoudingen te winnen zijn. Maar deze streken zijn betrekkelijk klein. En mijn beweringen betekenen ook niet, dat geheel aan het einde der revolutie, wanneer alles instort, geen arme boeren tot ons zullen komen. Dat is ontwijfelbaar. Daarom moeten wij ook voortdurend propaganda onder hen voeren. Maar wij hebben onze tactiek te bepalen voor het begin en de gang der revolutie. Wat ik zei, is het algemene karakter, de algemene tendens van de verhoudingen. En op deze alleen kan en moet een tactiek gegrond zijn.[6]
Er volgt daaruit nu in de eerste plaats — en het moet hier met nadruk en klaar en duidelijk gezegd worden — dat in West Europa de werkelijke revolutie, d.w.z. de omverwerping van het kapitalisme, en de oprichting en duurzame instandhouding van het communisme nu alleen nog mogelijk is in die landen waar het proletariaat alleen sterk genoeg is tegenover alle andere klassen, dus in Duitsland en Engeland, en, omdat daar de hulp van de arme boeren mogelijk is, in Italië. In de andere landen is slechts de voorbereiding der revolutie mogelijk. Door propaganda, organisatie en strijd. Zij zelf kan slechts plaats vinden nadat de maatschappij zo door de revolutie in de grootste staten (Rusland, Duitsland en Engeland) is geschokt, dat de burgerlijke klassen zwak genoeg geworden zijn. Want u zult mij toch toegeven dat wij onze tactiek niet kunnen instellen op gebeurtenissen die misschien komen, maar misschien ook zullen uitblijven (zoals hulp van de Russische legers, Indische opstand, vreselijke crisis zoals er nog nooit was, enz.)
Dat u deze waarheid over de betekenis van de arme boeren in West—Europa dus niet ingezien hebt, dat is uw eerste grote fout, partijgenoot. En eveneens die van de Executieve [uitvoerend comité van de IIIe Internationale, soms ook: EKKI, — MIA] in Moskou en die van het Internationale congres.
Wat betekent nu verder dit alleenstaan (zo geheel anders dan het Russische proletariaat), dit geen—kans—hebben op hulp van waar en van wie ook, met betrekking tot de tactiek?
Het betekent ten eerste dat de eisen die aan de massa gesteld worden, nog veel groter zijn dan in Rusland. Dat dus de betekenis van de proletarische massa in de revolutie veel groter is.
En ten tweede, dat de betekenis van de leiders overeenkomstig kleiner is.
Want de Russische massa, de proletariërs, hadden de zekerheid, en zagen dit reeds tijdens de oorlog gedeeltelijk voor hun ogen, dat de boeren spoedig aan hun zijde zouden staan. De Duitse proletariërs, om voorlopig slechts bij dezen te blijven, weten dat zij het gehele Duitse kapitalisme met alle klassen tegenover zich hebben.
Wel telde het proletariaat in Duitsland voor de oorlog al 19 à 20 miljoen werkelijk arbeidenden, bij een totale bevolking van 70 miljoen,[7] maar zij staan tegenover alle andere klassen.
Zij staan, ongewapend, tegenover een oneindig sterker kapitalisme dan de Russen. En de Russen waren gewapend.
De revolutie eist dus van iedere Duitse proletariër, van iedere enkeling nog veel groter moed en veel meer offervaardigheid dan van de Russische.
Dit is een gevolg van de economische en klassenverhoudingen in Duitsland en niet van de een of andere theorie of fantasie van revolutie romantici of intellectuelen!
Indien niet de gehele klasse, of tenminste haar overgrote meerderheid, zich zelf persoonlijk met bijna bovenmenselijke kracht voor de revolutie tegen alle andere klassen inzet, dan zal zij niet zegevieren. Want u zult mij toch weer toegeven dat wij bij de vaststelling van onze tactiek op onze eigen krachten moeten rekenen en niet op vreemde hulp (als de Indische opstand, de Russische legers, enz.). Het proletariaat, vrijwel ongewapend, alleen, zonder hulp, tegenover een zo machtig kapitalisme, dat betekent in Duitsland iedere proletariër, de grote meerderheid, een bewuste strijder, iedere proletariër een held. En zo is het overal in West—Europa.
De meerderheid van het proletariaat, die tot bewuste, vastbesloten strijders, tot waarachtige communisten wordt, moet hier, absoluut en relatief, veel groter zijn dan in Rusland.
En nogmaals. Dit niet als gevolg van voorstellingen, van droombeelden van een of andere intellectueel of poëet, maar op grond van de zuivere werkelijkheid.
En evenals de betekenis van de klasse toeneemt, vermindert naar evenredigheid de betekenis van de leiders. Dat wil niet zeggen, dat wij geen uitstekende leiders nodig hebben. De allerbeste zijn nog niet goed genoeg, wij zoeken ze juist. Dat wil alleen zeggen dat in vergelijking met de betekenis van de massa, de betekenis van de leiders minder wordt.
Wanneer men, gelijk u, met 7 of 8 miljoen proletariërs een land van 160 miljoen inwoners wil winnen, ja, dan is de betekenis van de leiders enorm! Want om met zo weinigen zo velen te overwinnen, dan komt het in de eerste plaats op de tactiek aan. Wanneer men, gelijk u, met een zo kleine schaar maar met vreemde hulp, een zo groot land overwint, dan is dat in de eerste plaats te danken aan de tactiek van de leider. Toen u, kameraad Lenin met die kleine schare van proletariërs de strijd begon, toen was het in de eerste plaats uw tactiek, de tactiek van de leider, die op het juiste ogenblik de slagen toebracht en de steun van de arme boeren won.
Maar in Duitsland? Daar bereikt de slimste tactiek, de grootste klaarheid, zelfs het genie van de leider, niet veel, niet het meeste.
Onverbiddelijk staan daar de klassen tegenover elkaar, één tegenover allen. De proletarische klasse moet daar zelf beslissen. Door haar macht, door haar aantal. Haar macht echter bestaat, daar de vijand zo geweldig en zo oneindig sterker georganiseerd is dan het proletariaat, voornamelijk in haar kwaliteit.
U stond tegenover de Russische bezittende klassen als David tegenover Goliath. David was klein, maar hij had een wapen dat dodelijk was. Het Duitse, het Engelse, het West—Europese proletariaat staat tegenover het kapitalisme als een reus tegenover een reus. Bij hen komt het slechts op de kracht aan. De kracht van het lichaam, maar vooral van de geest.
Hebt u niet opgemerkt, kameraad Lenin, dat er in Duitsland geen ‘grote’ leiders zijn? Het zijn allemaal heel gewone mannen. Dat wijst er al op dat deze revolutie in de eerste plaats het werk van de massa en niet van de leiders zal zijn.
Volgens mijn opvatting iets groots, iets groter, dan ooit is geschied. En een verwijzing naar wat het communisme eens zal zijn.
En zoals het in Duitsland is, is het in geheel West—Europa. Want overal staat het proletariaat alleen.
De revolutie van de massa, van de arbeiders, — van de massa’s der arbeiders alleen, de eerste maal in de wereldgeschiedenis.
En dit niet omdat het zo goed of zo mooi is, of door iemand uitgedacht, maar omdat het door de economische en klassenverhoudingen zo is bepaald.[8]
Met andere woorden, en om de zaak zo helder mogelijk te maken: de verhouding van de West—Europese revolutie tot de Russische kan met de volgende vergelijking duidelijk gemaakt worden. Wanneer in een Aziatisch land als China of Engels—Indië, waar slechts een half procent van de inwoners industriële proletariërs en 80 procent kleine boeren zou zijn, een revolutie zou uitbreken en door de arme boeren onder leiding van de politiek en sociaal meer ontwikkelde proletariërs, die in lokale vakorganisaties en coöperaties verenigd waren, slaagde, wat zouden de Russische arbeiders dan gezegd hebben, als de Chinese of Indische arbeiders tot hen kwamen en zeiden: “Wij hebben door onze lokale vakverenigingen en coöperaties overwonnen, nu moet u uw revolutie evenzo maken?” Zij zouden geantwoord hebben: “Waarde vrienden, dit is onmogelijk. Ons land is veel verder ontwikkeld dan het uwe. Bij ons zijn niet 1/2 maar 3 procent van de bevolking industriële proletariërs. Ons kapitalisme is machtiger dan het uwe, wij hebben dus betere en machtiger organisaties nodig dan u had”.
Evenzo als de Russen tot de Indiërs of Chinezen, zo moeten de West—Europese arbeiders, de Duitse en de Engelse in de eerste plaats, antwoorden aan de Russen: “Wij hebben niet 3, maar 20 procent van de bevolking als industriële proletariërs. Ons kapitalisme is honderdmaal sterker dan het uwe. Wij hebben dus andere betere organisaties nodig dan u. Bedrijfsorganisaties en veel sterkere communistische partijen.”
Uit dit verschil tussen Rusland en West—Europa volgt nu:
1. Dat, wanneer u of de Executieve in Moskou, of de opportunistische communisten in West—Europa, die aan uw zijde staan, zoals die van de Spartacusbond of van de tweede Engelse Communistische partij, zeggen: een debat over de vraag: leiders of massa, is onzin, dit niet slechts onjuist is tegenover ons, daar wij nog de leiders zoeken, maar ook omdat deze vraag bij u een andere betekenis heeft dan bij ons.
2. Dat, wanneer u tot ons zegt: leiders en massa moeten een onafscheidelijk geheel vormen, dit niet slechts onjuist is, omdat wij immers een zodanige eenheid zoeken, maar ook omdat deze vraag bij u een andere betekenis heeft dan bij ons.
3. Dat, wanneer u zegt: Er moet een ijzeren discipline en een absolute militaire centralisatie in de Communistische Partij zijn, dit niet alleen onjuist is, omdat wij een ijzeren discipline en een sterke centralisatie zoeken, maar ook omdat deze vraag bij u een andere betekenis heeft dan bij ons.
Er volgt uit, ten 4e, dat, wanneer u zegt: wij handelden zo en zo in Rusland (bv. na het Kornilov—offensief of na welke andere episode ook), of wij namen in die en die periode deel aan het parlement, of wij bleven in de vakverenigingen, en daarom moet het Duitse proletariaat evenzo handelen, dat dit dan nog absoluut niets bewijst, daarom dan ook niet juist kan zijn of behoeft te zijn. Want de West—Europese klassenverhoudingen in de strijd, in de revolutie, zijn geheel anders dan in Rusland.
En ten slotte volgt ten 5e, dat, wanneer u of de Executieve te Moskou, of de opportunistische communisten in West—Europa ons een tactiek willen opdringen, die in Rusland volkomen juist was — bv. die welke er bewust of onbewust op berekend is en bewust of onbewust er op steunt dat de arme boeren of andere arbeidende klassen zich spoedig bij ons aan zullen sluiten — m.a.w. dat het proletariaat hier niet alleen staat, dat dan die tactiek, hetzij u die voorschrijft, hetzij die hier uit eigen beweging gevolgd wordt, het West—Europese proletariaat de ondergang tegemoet en tot vreselijke nederlagen zal voeren.
En eindelijk volgt hier nog uit ten 6e, dat wanneer u of de Executieve te Moskou of de opportunistische elementen in West—Europa, zoals de Centrale van de Spartacusbond in Duitsland en de BSP in Engeland, ons hier in West—Europa willen dwingen tot een opportunistische tactiek (het opportunisme steunt altijd op vreemde elementen, die op een gegeven ogenblik het proletariaat in de steek laten!), u ongelijk hebt.
Dit: het alleenstaan, het geen hulp te verwachten hebben, de grotere betekenis van de massa alzo en de relatief kleinere betekenis van de leiders — dit zijn de algemene gronden, waarop de West—Europese tactiek gebaseerd moet zijn.
Deze werden door Radek, toen hij in Duitsland was, en door de Executieve van de Internationale te Moskou en door u, zoals uit uw woorden blijkt, niet gezien.
En op deze overwegingen — het alleenstaan van het proletariaat en de grotere betekenis van de massa en van de individuen — is de tactiek van de Communistische Arbeiderspartij van Duitsland, van de Communistische Partij van Sylvia Pankhurst[9] en van de meerderheid van de Amsterdamse commissie [advies commissie van de IIIe Internationale voor West—Europa, —MIA], zoals die door Moskou was samengesteld, gebaseerd.
Uit deze overwegingen trachten zij in de eerste plaats de massa’s, als geheel en als individuen, tot veel grotere hoogte te brengen, hen man voor man, tot revolutionaire strijders op te voeden door hen te doen begrijpen (niet alleen in theorie, maar vooral door de praktijk), dat alles op hen aankomt, dat zij van de steun van andere klassen niets, van de leiders slechts weinig. Maar van zich zelf alles te verwachten hebben.
Theoretisch is dus, afgezien van particuliere uitingen, kleinere kwesties en uitwassen, zoals die bv. door Wolfheim en Laufenberg werden te berde gebracht en die onvermijdelijk zijn in de aanvang van elke nieuwe beweging, de opvatting van deze partijen en partijgenoten volkomen juist en uw bestrijding totaal onjuist.[10]
Wanneer men van het oosten van Europa naar het westen gaat, overschrijdt men op een bepaalde plaats een economische grens. Deze loopt van de Oostzee naar de Middellandse Zee, ongeveer van Dantzig naar Venetië. Zij scheidt twee werelden. Want ten westen van deze lijn heerst het industriële, het handels— en het financiekapitaal, verenigd in de hoogst ontwikkelde vorm van het kapitaal, het bankkapitaal, zo goed als onbeperkt. Het landbouwkapitaal zelfs is aan dit kapitaal ondergeschikt of heeft zich ermee moeten verbinden. Dit kapitaal is in de hoogste mate georganiseerd en in duurzame staatsregeringen geconcentreerd.
Ten oosten van deze grenslijn bestaat noch deze ontzaglijke ontwikkeling van het geconcentreerde industriële, handels—, transport— en bankkapitaal, noch zijn absolute overheersing, en evenmin in verband hiermee, de moderne hechte staat.
Het zou al op zich zelf een wonder zijn, als de tactiek van het revolutionaire proletariaat ten westen van deze lijn dezelfde was ten oosten!
Nadat ik algemeen theoretische gronden heb aangevoerd, wil ik thans ook praktisch trachten te bewijzen dat de ‘linkerzijde’ in Duitsland en Engeland in het algemeen genomen gelijk heeft. In de vraag van de vakverenigingen en van het parlement.
Eerst het vraagstuk der vakverenigingen.
“Zoals het parlementarisme de geestelijke macht van de leiders over de arbeidersmassa vertegenwoordigt, zo vertegenwoordigt de vakbeweging hun materiële macht. De vakverenigingen zijn onder het kapitalisme de natuurlijke organisaties voor de aaneensluiting van het proletariaat, en als zodanig heeft Marx al in de vroegste tijd hun betekenis in het licht gesteld. In het ontwikkelde kapitalisme en nog meer in het imperialistische tijdperk zijn de vakverenigingen steeds meer geworden tot reusachtige verbonden, die in hun ontwikkeling dezelfde tendens, openbaren als vroeger de burgerlijke staatslichamen zelf. Zij hebben een klasse van ambtenaren, een bureaucratie, voortgebracht die over alle machtsmiddelen van de organisatie beschikt, over de geldmiddelen, de pers, de benoeming van de lagere beambten. Vaak reiken hun bevoegdheden nog verder, zodat zij inplaats van dienaren van de massa, haar meester geworden zijn en zichzelf met de organisatie hebben geïdentificeerd. En ook daarin stemmen de vakverenigingen met de burgerlijke staat en zijn bureaucratie overeen, dat, niettegenstaande de democratie, die daar zogenaamd heerst, de leden nooit in staat zijn hun wil tegenover die van de bureaucratie door te zetten. Tegen het kunstig opgebouwde apparaat van statuten en reglementen van orde breekt elk verzet, elke beweging wordt gesmoord, vóór zij hogere regionen bereikt.
Slechts door taaie volharding gelukt het een oppositie soms na jaren een sober resultaat te bereiken, wat meestal op een wisseling van personen neerkomt. In de laatste jaren voor de oorlog, en daarna, kwam het daardoor — in Engeland, Duitsland, Amerika — dikwijls tot verzet van de leden die op eigen gezag in staking gingen, tegen de wil van hun bestuurders en de besluiten van de bond in. Dat dit als iets heel gewoon voorkomt en ook als zodanig wordt opgevat, doet al blijken dat de organisatie niet het totaal van de leden is, maar hun iets vreemd, dat de arbeiders niet over hun bond heersen, maar dat die bond, hoewel uit henzelf voortgekomen, een vreemde macht is die hen beheerst — gelijk de staat dus wederom. Zodra het verzet bedaart, dan herstelt de oude heerschappij zich weer, niettegenstaande de haat en de machteloze verbittering in de massa weet zij zich te handhaven, omdat zij steunt op de onverschilligheid en het gebrek aan klaar inzicht en eensgezind en standvastig willen van deze massa’s, en gedragen wordt door de overtuiging dat de vakvereniging noodzakelijk is als het enige middel voor de arbeiders om kracht tegen het kapitaal te vinden in hun aaneensluiting.
Strijdend tegen het kapitaal, tegen de absolutistische tendensen van het kapitaal, de voortdurend toenemende maatschappelijke ellende, deze beperkend en daardoor het bestaan van de arbeidersklasse mogelijk makend, vervulde de vakbeweging haar rol in het kapitalisme en werd daardoor zelf een lid van de kapitalistische maatschappij. Bij de aanvang van de revolutie echter, wanneer het proletariaat inplaats van een lid van de kapitalistische maatschappij de vernietiger van deze maatschappij wordt, komt de vakvereniging in tegenstelling te staan tot het proletariaat.
Waar Marx en Lenin ten opzichte van de staat de nadruk op hebben gevestigd, dat nl. de organisatie van de staat, niettegenstaande formele democratie, het onmogelijk maakt die te maken tot een instrument van de proletarische revolutie, moet daarom ook voor de vakverenigingen gelden. Haar contrarevolutionaire macht kan niet door een wisseling van personen, door de vervanging van reactionaire door radicale of revolutionaire leiders worden vernietigd of verzwakt.
De organisatievorm is het, die de massa zo goed als machteloos maakt en hen belet de vakvereniging te maken tot een werktuig van hun wil. De revolutie kan slechts zegevieren als zij deze organisatie vernietigt, d.w.z. de organisatievorm zo volkomen omvormt dat deze een totaal andere wordt. Het sovjetsysteem, de opbouw van binnen uit, is niet slechts in staat de bureaucratie van de staat, maar ook die van de vakverenigingen te ontwortelen en af te schaffen. Het zal niet slechts de nieuwe politieke organen van het proletariaat tegenover het kapitalisme vormen, maar ook de grondslag leggen voor de nieuwe vakverenigingen. In de partijtwisten in Duitsland is met de mening dat een organisatievorm revolutionair zou kunnen zijn, de spot gedreven. Het komt immers slechts aan op de revolutionaire gezindheid van de mensen, van de leden! Wanneer echter de voornaamste inhoud van de revolutie daarin bestaat dat de arbeiders zelf hun eigen zaak — de leiding van de maatschappij en van de productie — in handen nemen, dan is elke organisatievorm die de massa belet zelf te heersen en te leiden schadelijk en contrarevolutionair. Een zodanige organisatievorm moet door een andere vorm worden vervangen, die daarom revolutionair is, omdat zij de arbeiders zelf actief over alles beslissen laat.” (Pannekoek).
De vakverenigingen zijn door hun natuur geen goede wapens voor de West—Europese revolutie! Daargelaten dat zij tot werktuigen van het kapitalisme geworden zijn, in handen van verraders, daargelaten dat deze organisaties door hun wezen, wie ook de leiders mogen zijn, de leden tot slaven, tot werktuigen moeten maken, zijn zij onbruikbaar.
De vakverenigingen zijn te zwak in de strijd, in de revolutie tegen het machtig georganiseerde West—Europese kapitaal en zijn staat. Deze zijn veel te machtig tegenover hen. Want de vakverenigingen zijn ten dele nog beroepsverenigingen, die reeds daarom alleen geen revolutie kunnen maken. En voor zover zij industriële bonden zijn, steunen zij niet op de bedrijven, de werkplaatsen zelf en zijn ook daardoor zwak. Zij zijn meer steunverenigingen dan strijdverenigingen, ontstaan in de tijd van de kleinburgerlijke maatschappij. Hun organisatie was al voor de revolutie onvoldoende in de strijd voor de revolutie zelf deugt zij — in West—Europa — in het geheel niet. Want de arbeiders maken de revolutie in de bedrijven en niet in de beroepen en de industrieën. Deze verenigingen zijn langzaam werkende, veel te gecompliceerde instrumenten, goed slechts in tijden van evolutie. Wanneer de revolutie niet terstond gelukte en wij moesten gedurende enigen tijd weer tot een meer vreedzame strijd overgaan, ook dan zouden de vakverenigingen vernietigd en vervangen moeten worden door industriële bonden, steunend op de bedrijven. En met deze vakverenigingen, die dus in elk geval vernietigd moeten worden wil men de revolutie maken! De arbeiders hebben wapenen nodig voor de revolutie in West—Europa. In Rusland bleken de vakverenigingen voldoende, omdat daar de arme boeren gereed stonden. De enige bruikbare wapenen voor de revolutie in West—Europa zijn de bedrijfsorganisaties. En die tot één groot geheel verbonden!
De West—Europese arbeiders hebben de allerbeste wapenen nodig. Omdat zij alleen staan, omdat zij geen hulp hebben. En daarom moeten zij deze bedrijfsorganisaties hebben. In Duitsland en Engeland ogenblikkelijk, omdat daar de revolutie het meest nabij is. Zo spoedig mogelijk, zodra wij ze tot stand kunnen brengen, ook in de andere landen.
Het helpt u niets of u al zegt: In Rusland deden wij zo of zo. Want ten eerste had u in Rusland niet zulke slechte strijdorganisaties als vele vakverenigingen hier zijn. U had alleen industriële bonden. Ten tweede was de geest van de arbeiders revolutionair. Door het tsarisme enz. Ten derde was de organisatie van de kapitalisten zwak. En ook de staat. Maar ten vierde, en daarop komt het eigenlijk alleen aan: u had steun. U behoefde dus niet de allerbeste wapenen te hebben. Wij staan alleen, wij moeten de allerbeste wapenen hebben. Anders winnen wij niet. Anders volgt de ene nederlaag de andere.
Maar ook andere, psychische en materiële oorzaken, bewijzen dit.
Stel u voor, partijgenoot, hoe de toestand in Duitsland was voor de oorlog en tijdens de oorlog. De vakverenigingen, de veel te zwakke, maar enige middelen, geheel in handen van de leiders, als dode machines die zij gebruiken ten bate van het kapitalisme. Toen kwam de revolutie. De vakverenigingen werden door de leiders en door de massa der leden als wapen tegen de revolutie gebruikt. Door hun hulp, door hun steun, door hun leiders, ja ten dele ook door de leden zelf werd de revolutie vermoord. De communisten zagen hoe hun eigen broeders onder medewerking van de vakverenigingen werden neergeschoten. Stakingen voor de revolutie werden verhinderd. Gelooft u, partijgenoot, dat het mogelijk is, dat revolutionaire arbeiders dan in zulke verenigingen blijven? Wanneer deze bovendien nog veel te zwakke werktuigen voor de revolutie zijn! Ik acht dit psychisch onmogelijk. Wat zou u zelf als lid van een politieke partij gedaan hebben, bv. van de partij van de mensjewieken, wanneer deze zo zouden hebben gehandeld in de revolutie? U zou die partij gescheurd hebben (als u dit niet al eerder had gedaan!).
Maar, zult u zeggen, dit was een politieke partij, met een vakvereniging is dat wat anders. Ik geloof, u vergist u. In de revolutie, tijdens de revolutie, is elke vakvereniging, ja elke arbeidersvereniging een politieke partij. Of pro— of contrarevolutionair.
Maar u zult zeggen en zegt het ook in uw artikel, zulke gevoelsoverwegingen moeten overwonnen worden, ter wille van de communistische propaganda. Ik zal u aantonen dat dit in Duitsland gedurende de revolutie onmogelijk was. Met voorbeelden, met concrete voorbeelden. Want ook deze kwestie moeten wij concreet en eenvoudig behandelen. Nemen wij aan dat er in Duitsland 100.000 werkelijk revolutionaire werfarbeiders, 100.000 revolutionaire metaalarbeiders en 100.000 zulke mijnarbeiders waren. Deze wilden voor de revolutie staken, strijden, sterven. De andere miljoenen niet. Wat moeten deze 300.000 nu doen? In de eerste plaats zich verenigen, een bond vormen voor de strijd. Dat zal u toegeven. Zonder organisatie kunnen arbeiders niets. Nu is een nieuwe bond tegen oude verenigingen, ook al blijven de leden lid van deze oude verenigingen, hoewel niet formeel, in werkelijkheid toch reeds een splitsing. Maar de leden van de nieuwe bond hebben een eigen orgaan nodig, vergaderingen, lokalen, betaalde krachten. Dat kost alles zeer veel. En de Duitse arbeiders hebben zo goed als niets. Om de nieuwe bond in leven te houden moeten zij, ook al zouden zij anders willen, de oude vereniging verlaten. Zo is dus, concreet beschouwd, waarde partijgenoot, dat wat u voorstelt een onmogelijkheid.
Maar er zijn nog betere materiële redenen. De Duitse arbeiders die de vakverenigingen verlieten, die de vakverenigingen willen vernietigen, die de bedrijfsorganisaties en de arbeidersunionen hebben opgericht, stonden in de revolutie. Er moest ogenblikkelijk gestreden worden. De revolutie was er. De vakverenigingen wilden niet vechten. Wat helpt het dan te zeggen: Blijft in de vakverenigingen, propageert uw ideeën, u zult sterker, u zult een meerderheid worden. Dit zou, daargelaten de gewoonte die daar heerst om de minderheid neer te slaan, zeker heel mooi zijn en de linkerzijde zou het ook zonder twijfel proberen, als er maar tijd was. Maar men kon niet wachten. De revolutie was er. En zij is er nog!
In de revolutie (let hier toch op partijgenoot, het was in de revolutie, dat de Duitse arbeiders de splitsing en de arbeidersunion maakten) zullen de revolutionaire arbeiders zich altijd scheiden van de sociaal—patriotten. Om te strijden is dan niet anders mogelijk. Wat u en Executieve van Moskou en het Internationale congres ook mogen zeggen, en hoe ongaarne u een splitsing ook mag zien. Uit psychische en materiële oorzaken zal zij altijd plaats vinden. Omdat de arbeiders op den duur nooit zullen verdragen dat zij door de vakverenigingen worden neergeschoten, en omdat er gestreden moet worden.
Daarom heeft de linkerzijde de ‘Algemeine Arbeiterunion’ opgericht. En omdat zij gelooft dat de revolutie in Duitsland nog niet ten einde is, maar nog zal gaan tot de overwinning, daarom houdt zij haar in stand.
Kameraad Lenin! Bestaat er in de arbeidersbeweging, wanneer er twee richtingen ontstaan, wel een ander middel dan strijd? En wanneer deze richtingen zeer verschillend zijn, elkaars tegenstelling, is er dan iets anders mogelijk dan splitsing? Hebt u ooit van een ander middel gehoord? En bestaat er een grotere tegenstelling dan revolutie en contrarevolutie?
Ook daarom hebben de K(ommunistische) A(rbeiter) P(artei) D(eutschlands) en de Algemene Arbeidersunion volkomen gelijk.
En, kameraad, zijn deze splitsingen, deze zuiveringen, niet altijd een zegen voor het proletariaat? Blijkt dat later niet altijd? Op dit gebied heb ik enige ervaring. Toen wij nog in de partij van de sociaal—patriotten waren, hadden wij geen — toen wij er uitgegooid waren, eerst weinig, maar al spoedig grote en dan snel zeer grote invloed. En hoe ging het u, kameraad, de bolsjewieken, na de splitsing? Ik geloof heel goed. Eerst klein, later groot. Thans alles. Het hangt geheel en al van de economische en politieke ontwikkeling af of een groep, al is zij ook nog zo klein, de machtigste wordt.
Wanneer de revolutie in Duitsland aanhoudt, dan bestaat er alle hoop dat de betekenis en de invloed van de Arbeidersunion die van de andere verenigingen zal overtreffen. Door uw cijfers, 70.000 tegenover 7 miljoen, zullen zij zich niet bang laten maken. Nog wel kleinere groepen dan zij, zijn de machtigste geworden. O.a. de bolsjewieken!
Maar kameraad, dit zijn eigenlijk allemaal toch maar zwakke redenen in vergelijking met de laatste, de meest essentiële, die nauw verband houdt met de beginselen die ik in de aanvang heb genoemd. En deze laatste is het die voor de KAPD en voor de partij van Sylvia Pankhurst de doorslag geeft. Deze partijen willen het geestelijke niveau van de massa en van de individuen in Duitsland en in Engeland in hoge mate verheffen. Daarvoor bestaat er volgens hun mening slechts één middel. En ik zou graag van u horen of u een ander middel in de arbeidersbeweging kent? Het is de vorming van een groep die strijdend toont wat de massa zijn moet. Toon mij, kameraad, een ander middel, wanneer u dit weet. Ik ken geen ander.
In de arbeidersbeweging en vooral, naar ik geloof, in de revolutie is er slechts één proef op de som — het voorbeeld zelf, de daad.
De aanhangers van de ‘linkerzijde’ geloven dat deze kleine groep, strijdend tegen het kapitalisme en tegen de vakverenigingen, deze tot zich trekken of, want ook dat is mogelijk, hen langzamerhand op betere wegen leiden zal.
Dit kan slechts door het voorbeeld worden bereikt. Om het niveau
Van de Duitse arbeiders op te heffen zijn deze nieuwe formaties dus absoluut noodzakelijk.
Evenals tegenover de sociaaldemocratische partijen de communistische partijen optreden, zo moet de nieuwe organisatie, de Arbeiterunion gebaseerd op de bedrijfsorganisatie, tegenover de vakvereniging staan.
Om de slaafse, reformistische, sociaalpatriottische massa te veranderen, daardoor kan slechts het voorbeeld dienen.
Waarom zijn de bedrijfs—, de werkplaatsorganisaties en de hierop gegronde en hieruit bestaande arbeidersbonden nu zulke uitstekende, ja zelfs, met de communistische partijen, de beste wapens voor de revolutie?
Omdat de arbeiders in de bedrijfs— en werkplaatsorganisaties zelf handelend optreden, oneindig meer dan dat in de oude vakverenigingen het geval was, omdat zij de leiders, en daardoor de leiding, in hun handen hebben, en omdat zij de bedrijfsorganisaties en daardoor de gehele bond controleren.
Ieder bedrijf, iedere werkplaats, vormt een geheel. Daarin kiezen de arbeiders hun vertrouwenslieden. De bedrijfsorganisaties zijn volgens districten verdeeld. Voor de districten worden weer vertrouwenslieden gekozen, en de districten kiezen op hun beurt het algemene bestuur voor het gehele rijk.
Alle bedrijfsorganisaties, onverschillig tot welke industrie zij behoren, vormen samen een arbeidersbond.
Men ziet het, een organisatie die geheel op de revolutie gericht is.
Wanneer er echter een tussenperiode van betrekkelijk vreedzame strijd zou ontstaan, dan zou deze organisatie bovendien gemakkelijk hiertoe in te richten zijn. Men zou slechts in deze arbeidersbonden de bedrijfsorganisaties naar industrieën hoeven te verbinden.
Men ziet het, hier krijgt de arbeider, iedere arbeider, macht. Want hij kiest in zijn werkplaats zijn eigen voormannen, en door hen heeft hij directe invloed op het district en het rijk. Er is hier dus wel een sterk centralisme, maar het is niet te sterk. Het individu en zijn directe organisatie, de bedrijfsorganisatie, heeft grote macht.
Hij kan zijn voormannen onmiddellijk afzetten en vervangen en hen dwingen de hogere instanties onmiddellijk te vervangen. Er is dus individualisme, maar ook in niet te sterke graad. Want de centrale lichamen, de districts— en rijksraden hebben eveneens grote macht. Individu en centrale leiding hebben juist evenveel macht als in deze periode waarin wij nu leven, en waarin de revolutie uitbreekt, noodzakelijk en mogelijk is.
Marx schrijft dat onder het kapitalisme de burger in zijn verhouding tot de staat een abstractie is, een cijfer. Zo is het ook in de oude vakverenigingen. De bureaucratie, het gehele wezen van de organisatie zweeft boven, hemelhoog verwijderd, de arbeider. Deze kan hen niet bereiken. Hij is tegenover hen een cijfer, een abstractie. Hij is voor hen niet eens de man in de werkplaats. Hij is niet een levend, willend, strijdend wezen. Vervang in de oude vakverenigingen, zoals u in de Derde Internationale dit wilt, de bureaucratie door andere personen, en in korte tijd zou u zien dat ook deze hetzelfde karakter hebben, hoog, onbereikbaar boven de massa, niet meer met hen in voeling. Negentig op de honderd zullen weer verraders zijn, staande aan de kant van de bourgeoisie. Want het wezen van de organisatie maakt ze zo.
Uw tactiek wil de vakverenigingen ‘van onderen’ zo laten, alleen haar andere, meer linkse leiders geven, dus alleen ‘van boven’ wat veranderen. Dus de vakverenigingen toch nog in de macht van de leiders. En deze dus toch weer bedorven en alles bij het oude, of in het allerbeste geval, alleen van boven een kleine verbetering. Neen, al hadden wij u zelf, Lenin, en de beste van de Russen, al hadden wij ons zelf als leiders, wij zouden dit niet willen. Want wij willen de massa zelf hoger, intelligenter, moediger, zelf actief, in alles. Wij willen de massa die zelf de revolutie maakt. Want alleen zo kan, hier in West—Europa de revolutie zegevieren.
Hoe geheel anders dan de vakvereniging is de bedrijfsorganisatie! Hier is het de arbeider zelf die beslist over tactiek, richting, strijd, en die onmiddellijk ingrijpt wanneer de leiders niet doen wat hij wil. Hij is voortdurend zelf in de strijd daar het bedrijf, de werkplaats, tegelijk de organisatie is.
Hij is, voorzover dit onder het kapitalisme mogelijk is, de maker en de leider van zijn eigen lot, en omdat dit met ieder lid zo is, is het de massa die haar eigen strijd maakt en leidt.
Veel meer dan dat in de oude vakverenigingen, in de reformistische zowel als in de syndicalistische, mogelijk was.
Hierdoor, omdat zij de individuen zelf, en dus de massa zelf, maken tot de uitvoerders van de strijd, en hen zodoende geestelijk en zedelijk opheffen, zijn de bedrijfsorganisaties en de op hen steunende arbeidersbonden de beste wapens voor de revolutie.[11]
Thans ga ik over tot Engeland, tot de Engelse linkerzijde. Engeland is na Duitsland een revolutie het meest nabij. Niet omdat de situatie daar al revolutionair is, maar omdat het proletariaat daar zo talrijk is, en de kapitalistische economische verhoudingen het meest gunstig. Daar is slechts een krachtige stoot nodig, en de strijd begint die daar slechts met de overwinning eindigen kan. En die stoot zal komen. Dat voelen, dat weten bijna instinctief de meest vooraanstaande arbeiders in Engeland (zoals wij allen het voelen), en omdat zij dit voelen hebben zij daar, zoals in Duitsland, de nieuwe beweging gesticht, die in meerdere richtingen tot uiting komend, en nog zoekend, evenals in Duitsland in het algemeen de ‘Rank and File Movement’ [organisatie van door bedrijfsarbeiders verkozenen in Engeland, — MIA], de beweging van de massa zelf is. Zonder, of ten minste zo goed als, zonder leiders.[12]
Deze beweging heeft zeer veel overeenkomst met de Duitse Arbeiterunion en haar bedrijfsorganisatie.
Hebt u opgemerkt dat deze beweging slechts in de twee meest ontwikkelde landen is ontstaan? En uit de arbeiders zelf? En op vele plaatsen?[13] Dat is op zich zelf al een bewijs dat zij natuurlijk is, en niet te stuiten!
En in Engeland is deze beweging, deze strijd tegen de vakverenigingen, bijna nog noodzakelijker dan in Duitsland. Want de Engelse trade—unions zijn niet slechts een middel in de handen van de leiders om het kapitalisme in stand te houden, maar zij deugen nog veel minder voor de revolutie dan de Duitse. Hun inrichting stamt geheel uit de tijd van de kleine oorlog, vaak nog uit het begin van de 19e, ja soms zelfs nog uit de 18e eeuw. In Engeland zijn er niet slechts industrieën waarin meer dan 25 trade—unions bestaan, maar de meeste bestrijden elkaar op leven en dood, om de leden! En de leden bezitten in het geheel geen macht. Wilt u kameraad Lenin, ook deze vakverenigingen behouden?
Moeten ook deze niet bestreden, gesplitst en vernietigd worden? Indien men tegen de Arbeidersunionen is, moet men ook tegen de Shop Committees, de Shop—Stewards en de International Unions zijn. Wie voor deze is, is ook voor de andere. Want de communisten beogen in beide hetzelfde.
Deze nieuwe richting in de Trade—Unionsbeweging wil de Engelse communistische linkerzijde gebruiken om de Engelse vakverenigingen, zoals zij thans bestaan, te vernietigen, te veranderen, te vervangen door nieuwe werktuigen in de klassenstrijd die bruikbaar zijn voor de revolutie. Dezelfde redenen die wij voor de Duitse beweging hebben aangevoerd gelden ook hier.
Ik heb in het schrijven van het Executief comité van de IIIe Internationale aan de KAPD gelezen dat het E.C. vóór de I(ndustrial) W(orkers) (of the) W(orld) in Amerika is wanneer deze slechts politieke actie en aansluiting bij de communistische partijen voorstaan. En deze IWW hoeven niet in de Amerikaanse vakverenigingen te gaan! Maar het E.C. is tegen de Arbeiterunion in Duitsland, deze moet zich wel aansluiten bij de vakverenigingen, hoewel zij communistisch is en met de politieke partij samenwerkt!
En u, kameraad Lenin, bent vóór de Rank and File Movement in Engeland (niettegenstaande deze dikwijls reeds een splitsing bewerkt en de communisten daarin de vernietiging van de vakverenigingen willen) en tegen de Arbeiterunion in Duitsland.
Ik kan in uw houding en in die van het E.C. slechts opportunisme zien. En daarbij nog wel een uiterst verkeerd opportunisme.
Natuurlijk kan de linkse Communistische Partij in Engeland, waar de revolutie nog niet uitgebroken is, niet zo ver gaan als in Duitsland. Zij kan de Rank and File Movement nog niet over het gehele land organiseren tot een groot geheel en tot de revolutie. Maar de Engelse Linkse partij is dat aan het voorbereiden. En zodra de revolutie er is, zullen de arbeiders bij menigten de oude, voor de revolutie onbruikbare, trade—unions verlaten, en naar de industriële organisaties die op de bedrijven steunen, overlopen.
En omdat de Communistische Linkse partij overal deze beweging binnendringt, en er overal naar streeft daar de communistische denkbeelden ingang te doen vinden, heft zij door haar voorbeeld, ook daar, en nu reeds, de arbeiders op naar een hogere trap.[14] En dat is evenals in Duitsland, haar eigenlijke doel.
De algemene Arbeidersunion en de Rank and File beweging, die beide steunen op de bedrijven, de werkplaatsen en op deze alleen, zijn de voorlopers van de arbeidersraden, van de sovjets. Daar de revolutie in West—Europa zeer moeilijk zal zijn, en dus naar alle waarschijnlijkheid slechts langzaam zal gaan, komt er een langere overgangstijd waarin de vakverenigingen niet meer deugen en de sovjets er nog niet zijn. Deze overgangsperiode zal aangevuld worden door de strijd tegen de vakverenigingen, door hun verandering, door hun vervanging door betere organisaties. Vrees niet, daarvoor zullen wij de tijd hebben!
Nog eens, dit zal gebeuren niet omdat wij linkerzijde het willen, maar omdat de revolutie deze nieuwe organisaties vereist. Zonder die kan de revolutie niet zegevieren.
Glückauf dus, Rank and File beweging in Engeland en Arbeiterunion in Duitsland, eerste voorlopers van de sovjets in West—Europa. Glückauf, eerste organisaties die, met de communistische partijen, de revolutie tegen het kapitalisme in West—Europa brengt.
U, Lenin, wilt ons in West—Europa, waar wij een bij uitstek machtig en buitengewoon georganiseerd, een in al zijn vertakkingen en richtingen georganiseerd en bewapend kapitalisme tegenover ons hebben, en waar wij dus de allerbeste en allersterkste wapens nodig hebben, dwingen om slechte wapens te gebruiken. Aan ons, die de revolutie willen organiseren in en naar bedrijven, wilt u de ellendige vakverenigingen opdringen. De revolutie in West—Europa kan, en moet dus, uitsluitend georganiseerd zijn naar en in de bedrijven, omdat hier het kapitalisme (naar alle richtingen) economisch en politiek zo goed georganiseerd is, en omdat de arbeiders (behalve in de communistische partij) geen verdere sterke wapens hebben. De Russen waren gewapend, en hadden de arme boeren. Wat de wapens en de boeren voor Rusland waren, dat moeten voor ons de tactiek en de organisatie zijn. En nu raadt u ons de vakverenigingen aan. Terwijl wij om psychologische en materiële redenen, midden in de revolutie, moeten strijden tegen de vakverenigingen, wilt u ons in deze strijd tegenwerken. Terwijl wij slechts strijden kunnen door splitsing in de vakverenigingen, hindert u ons hierin. Terwijl wij groepen willen vormen die het voorbeeld geven, het enige middel om het proletariaat te tonen wat wij willen, verbiedt u dit voorbeeld. Terwijl wij het peil van het proletariaat in West—Europa willen verheffen, werpt u stenen op onze weg.
U wilt de splitsing niet, noch de nieuwe groeperingen, en dus ook niet dat hogere peil!
En waarom?
Omdat u de grote partijen en de grote vakverenigingen in de Derde Internationale wilt hebben.
Ons lijkt dit opportunisme van de slechtste soort.[15]
U handelt, kameraad Lenin, thans in de Internationale geheel anders dan vroeger in de partij van de maximalisten. Deze werd (en wordt misschien nog steeds) zeer ‘zuiver’ gehouden. In de Internationale moeten nu dadelijk half, kwart, en achtste communisten worden opgenomen.
Het is de vloek van de arbeidersbeweging dat zij, zodra zij een zekere ‘macht’ heeft bereikt, deze macht met beginselloze middelen tracht te vergroten. Ook de sociaaldemocratie was, bijna in alle landen, in het begin zuiver. De meeste tegenwoordige sociaalpatriotten waren oorspronkelijk marxisten. Met marxistische propaganda won men de massa. Zodra men enige ‘macht’ verkregen had, liet men deze in steek.
Zoals de sociaaldemocraten toen, zo handelt u, zo handelt de Derde Internationale thans. Natuurlijk tegenwoordig niet op nationale, maar op internationale schaal. De Russische revolutie heeft door ‘zuiverheid’, door beginselvastheid overwonnen. Thans heeft zij, thans heeft het internationale proletariaat, door haar, macht. Deze macht moet nu uitgebreid worden over Europa. En dadelijk laat men de oude tactiek varen!
Inplaats van thans ook in alle andere landen dezelfde deugdelijk gebleken tactiek toe te passen, en zo de Derde Internationale innerlijk zeer sterk te maken, gaat men ook thans weer, geheel als eens de sociaaldemocratie, over tot het opportunisme. Alles moet thans opgenomen: de vakverenigingen, de onafhankelijken, het Franse centrum, gedeelten van de Labour Party. Om de marxistische schijn te bewaren worden voorwaarden opgesteld die men ondertekenen (!) moet, en worden Kautsky, Hilferding, Thomas, enz. uitgestoten. De grote massa echter, de middenstof, haalt men binnen, wordt met alle middelen binnen gedreven. En opdat het centrum vooral sterk en machtig zal worden, wordt de ‘linkerzijde’ buitengesloten, wanneer zij niet tot het centrum overgaat! De allerbeste revolutionairen worden dus uitgestoten!
En wanneer men de grote massa aldus op een gemiddeld niveau verenigd heeft, dan gaat het met ijzeren discipline en onder leiders, die op zo eigenaardige wijze hun proefstuk hebben afgelegd, tezamen voorwaarts. En waarheen? Naar de afgrond.
Wat helpen ons de prachtigste beginselen, de schitterendste thesen van de Derde Internationale, als wij in de praktijk dit opportunisme huldigen? Ook de Tweede Internationale had de schoonste principes, maar toch ging zij onder door de praktijk. Wij echter, de linkerzijde, willen dit niet. Wij willen in West-Europa, gelijk eens de bolsjewieken in Rusland, eerst zeer hechte, zeer bewuste, zeer krachtige (aanvankelijk misschien slechts kleine) partijen, kernen vormen. En wanneer wij die eerst hebben, dan willen wij ze groter maken. Maar steeds zeer hecht, zeer sterk en zeer ‘zuiver’. Slechts zo kunnen wij overwinnen in West—Europa. Daarom verwerpen wij uw tactiek ten enenmale.
U zegt dat wij, de leden van de Amsterdamse Commissie, de lessen van vroegere revoluties vergeten hebben of niet kenden. Nu, partijgenoot, één ding heb ik toch goed onthouden. En dat is: dat de uiterste ‘linkse’ partijen daarin altijd een uitstekende, verheven rol hebben gespeeld. Dat was het geval in de Hollandse revolutie tegen Spanje, in de Engelse revolutie, in de Franse Revolutie, in de Commune en in de beide Russische revoluties.
Thans bestaan er, overeenkomstig de ontwikkeling van de arbeidersbeweging, twee richtingen in de West—Europese revolutie de radicale en de opportunistische. Deze kunnen slechts door onderlinge strijd tot een goede tactiek, tot eenheid komen. Maar de radicale richting is, hoewel zij op enkele punten misschien te ver gaat, verreweg de beste. En u, kameraad Lenin, u steunt nu de opportunistische!
En dat niet alleen! De Executieve in Moskou, de Russische leiders van een revolutie die alleen zegevierde door de steun van een miljoenenleger van arme boeren, wil het proletariaat van West—Europa dat geheel op eigen krachten is aangewezen, de tactiek opdringen! En verplettert daartoe, evenals u, de beste richting in West—Europa!
Welk een ongelofelijke domheid, en vooral welk een dialectiek!
Wanneer de revolutie in West—Europa uitbreekt zult u met uw tactiek nog wonderen beleven! Maar het proletariaat zal er het slachtoffer van zijn.
U, partijgenoot, en de Executieve in Moskou weet dat de vakverenigingen in West—Europa contrarevolutionaire machten zijn. Dit blijkt uit uw stellingen. En toch wilt u ze in stand houden. U weet ook dat de arbeidersunionen, de bedrijfsorganisaties, de ‘Rank and File’ beweging, revolutionaire organisaties zijn. En toch wilt u ze verstikken. U wilt de organisaties waarin de arbeiders, iedere arbeider, en dus de massa, tot kracht en macht kan geraken, verstikken, en deze waarin de massa een dood werktuig van de leiders is, behouden. Op deze wijze wilt u de vakverenigingen in uw macht, in de macht van de Derde Internationale brengen.
Waarom wilt u dat? Waarom volgt u deze slechte tactiek? Omdat u massa om u hebben wilt, welke dan ook, als het maar massa’s zijn. Omdat u gelooft dat wanneer u slechts de massa’s hebt, die u door ijzeren discipline en centralisatie gehoorzamen (communistisch of half communistisch, of in het geheel niet communistisch), dat u, de leiders, dan zult zegevieren.
In één woord, omdat u leider—politiek voert.
Leider—politiek is die politiek die massa’s verzamelt zonder te vragen van welke overtuiging die zijn, of hoe hun hart is, en die meent dat de leiders, wanneer zij maar grote massa’s om zich heen hebben, kunnen zegevieren.
Maar deze politiek, zoals u en de Executieve die nu doet, zien in de kwestie van de vakverenigingen, zal in West—Europa geen succes hebben.
Daartoe is het kapitalisme hier, ook nu nog, veel te sterk en staat het proletariaat hier te zeer alleen. Hier moeten de arbeiders zelf machtig worden, en dan, door hen, hun leiders. Hier moet het kwaad, de leiderpolitiek aan de wortel aangepakt worden.
Evenals die van de Tweede Internationale zal uw tactiek schipbreuk lijden.
Met deze tactiek hebt u en de Executieve te Moskou bewezen, dat u, wanneer u tenminste deze tactiek niet verandert, niet in staat zal zijn de West—Europese revolutie te leiden.
U zegt dat de ‘linkerzijde’, wanneer zij haar tactiek volgt, slechts praten, slechts zwetsen kan. Nu, partijgenoot, de ‘linkerzijde’ heeft in de meeste landen nog weinig of geen gelegenheid tot daden gehad. Maar zie slechts naar Duitsland en naar de tactiek en de daden van de KAPD bij de Kapp—putsch en tegenover de Russische revolutie, en u zult uw woorden moeten intrekken.
Er blijft mij nu nog over de linkerzijde tegenover u te verdedigen in zake het parlementarisme.[16] Dezelfde algemeen theoretische gronden bepalen ook hier het standpunt van de linkerzijde, als met betrekking tot het vakverenigingsvraagstuk. Het alleenstaan van het proletariaat, de ontzaglijke macht van zijn vijanden, de noodzakelijkheid dat de massa daarom op een hoger peil komt, dat zij daarbij in hoofdzaak op zichzelf steunt, enz. Ik moet al deze gronden hier niet herhalen.
Maar met betrekking tot het parlementarisme komen er nog enige bij.
Ten eerste: De arbeiders en de arbeidende massa in het algemeen van West—Europa zijn geestelijk geheel aan de burgerlijke cultuur, de burgerlijke ideeën en daarom ook aan het burgerlijke stelsel van vertegenwoordiging, het parlementarisme, de burgerlijke democratie onderworpen. Veel meer dan de arbeiders in Oost—Europa. Hier, in West—Europa, beheerst de burgerlijke ideologie het gehele sociale en daardoor ook het politieke leven, zij is hier veel dieper in de harten en hoofden van de arbeiders doorgedrongen. Zij zijn sinds eeuwen daarin opgegroeid en opgevoed. De arbeiders zijn van deze ideeën geheel en al doortrokken.
Zeer schoon schildert partijgenoot Pannekoek deze verhoudingen in het Weense tijdschrift Communismus.
“De Duitse ervaring stelt ons voor het grote probleem van de revolutie in West—Europa. In deze landen heeft de oude burgerlijke productiewijze en de daarmee samengaande hoog ontwikkelde cultuur van vele eeuwen haar stempel gedrukt op het denken en voelen van de volksmassa. Daardoor is het geestelijke en innerlijke karakter van de volksmassa hier totaal verschillend van dat van de massa’s in de oostelijke landen, die die overheersing van de burgerlijke cultuur niet hebben gekend. En daarin ligt voornamelijk het verschil in ontwikkeling van de revolutie in het Oosten en in het Westen. In Engeland, Frankrijk, Holland, Scandinavië, Zwitserland, Duitsland, leefde sinds de middeleeuwen een krachtige burgerij met een kleinburgerlijke en primitief kapitalistische productie. Met de ondergang van het feodalisme kwam op het land een eveneens krachtige en onafhankelijke boerenstand die ook meester was in eigen klein bedrijf. Op deze bodem ontwikkelde zich het burgerlijke geestesleven tot een vaste nationale cultuur vooral in de kuststaten Engeland en Frankrijk, die voorop gingen in de kapitalistische ontwikkeling. Het kapitalisme van de 19e eeuw heeft met de onderwerping van de ganse volkshuishouding aan zijn macht, en met het betrekken van zelfs de meest afgelegen boerenhoeven binnen de sfeer van zijn wereldproductie deze nationale cultuur opgevoerd, verfijnd, en met zijn geestelijke propagandamiddelen, de pers, de school, de kerk, vast ingehamerd in de hoofden van de massa’s, zowel van die het zelf proletariseerde en in de stad trok, als van wie het op het land liet. Dit geldt niet slechts voor de stamlanden van het kapitalisme, maar gelijkelijk, zij het ook in enigszins andere vormen voor Amerika en Australië, waar de Europeanen nieuwe staten stichtten, en voor de tot die tijd nog stilstaande landen van Centraal—Europa: Duitsland, Oostenrijk, Italië, waar de nieuwe kapitalistische ontwikkeling aansluiting vond bij een oude, tot, stilstand gekomen kleinburgerlijke productiewijze en een kleinburgerlijke cultuur. Geheel ander materiaal en een geheel andere traditie trof het kapitalisme aan, toen het tot de oostelijke landen van Europa doordrong. Hier in Rusland, Polen, Hongarije, ook in de landen ten oosten van de Elbe, bestond geen machtige burgerlijke klasse, die van oudsher het geestesleven beheerste de primitieve agrarische verhoudingen met grootgrondbezit, patriarchaal feodalisme en het dorpscommunisme bepaalden het geestesleven.”
Daarmee heeft partijgenoot Pannekoek in het ideologische vraagstuk de spijker op de kop getroffen. Veel meer dan ooit van u, van Russische zijde, gedaan is, heeft hij het verschil tussen Oost— en West—Europa in ideologisch opzicht in zijn wezen duidelijk gemaakt, en hij heeft van deze zijde de sleutel gegeven tot het vinden van de juiste revolutionaire tactiek voor West—Europa. Men behoeft deze slechts met de materiële zijde, d.w.z. met de materiële oorzaken van de macht van onze vijanden te verbinden, nl. met het bankkapitaal, en de gehele tactiek wordt duidelijk.
Maar er kan nog meer over het ideologische vraagstuk gezegd worden. In West—Europa is door de vroegere geslachten, door de voorvaderen, de burgerlijke vrijheid, de macht van het parlement, in vrijheidsoorlogen veroverd, weliswaar voor de burgers alleen, voor de bezittenden, maar toch door het volk. Diep ligt de gedachte aan deze strijd nog als traditie in dit volk. Immers een revolutie is de diepste herinnering voor een volk. De gedachte, dat het vertegenwoordigd zijn door een parlement een overwinning betekende, werkt onbewust als een geweldige stille kracht. Vooral in de oudste burgerlijke landen, waar langdurige of vaak weerkerende vrijheidsoorlogen woedden in Engeland, Holland en Frankrijk, maar ook, hoewel in mindere mate, in Duitsland, België, en de Scandinavische landen. Misschien kan een bewoner van het Oosten zich niet voorstellen hoe sterk deze invloed kan zijn.
Bovendien hebben de arbeiders zelf hier gedurende lange jaren voor het algemeen kiesrecht gestreden, en het zo direct of indirect, verworven. Ook dit was een overwinning die in die dagen vruchten heeft gedragen. De gedachte en het gevoel dat het een vooruitgang en een overwinning is, zich te doen vertegenwoordigen, en zijn eigen vertegenwoordigers in het burgerlijk parlement voor zijn belangen te laten opkomen, is algemeen. Ook deze ideologie oefent grote invloed uit.
En ten slotte geraakte de arbeidersklasse in West—Europa door het reformisme geheel in de macht van de parlementsleden, die haar gebracht hebben tot de oorlog, en tot een verbond met het kapitalisme. Ook deze invloed van het reformisme is enorm groot.
Door al deze oorzaken is de arbeider tot slaaf van het parlement geworden, hij handelt zelf niet meer, maar laat het parlement handelen.[17]
Daar komt de revolutie! Nu moet hij alles zelf doen. De arbeider moet nu alleen met zijn klasse de geweldige vijand bestrijden, de vreselijke strijd wagen die de wereld ooit zag. Geen tactiek van leiders kan hem helpen. Scherp staan de klassen, alle klassen, tegenover de arbeider, en geen enkele klasse is met hem. Integendeel, wanneer hij vertrouwt op zijn leiders, of op andere klassen in het parlement, is er groot gevaar dat hij terugvalt in zijn oude fout, de leiders te laten handelen, dat hij vertrouwt op het parlement, dat hij volhardt in de oude waan dat anderen de revolutie voor hem kunnen maken, kortom dat hij in de oude burgerlijke ideologie blijft.
Uitstekend kenschetst Pannekoek ook weer deze verhouding van de massa tot de leiders:
“Het parlementarisme is de typische vorm van de strijd door middel van leiders, waar de massa zelf een ondergeschikte rol spelen. Zijn praktijk bestaat hierin dat afgevaardigden, enkele personen, de wezenlijke strijd voeren. Bij de massa moet dus het denkbeeld gewekt worden dat anderen de strijd voor hen kunnen voeren. Vroeger gold het geloof dat de leiders in het parlement belangrijke verbeteringen konden veroveren voor de arbeiders, of zelfs de illusie dat de parlementsleden door wetsbesluiten de overgang naar het socialisme konden doorvoeren. Tegenwoordig, nu het parlementarisme meer bescheiden optreedt, hoort men als argument dat de afgevaardigden in het parlement grote dingen kunnen doen voor de propaganda van het communisme. Steeds weer valt de meeste nadruk op de leiders, en het is vanzelfsprekend geworden dat vaklieden, politici, de politiek bepalen — zij het dan ook in de democratische verkleding van congresdiscussies en resoluties — de geschiedenis van de sociaaldemocratie is een reeks van vergeefse pogingen om de leden zelf hun politiek te doen bepalen. Waar het proletariaat de parlementaire strijd voert, is dit alles onvermijdelijk zolang als de massa nog geen organen van eigen actie in het leven hebben geroepen, zolang de revolutie dus nog niet begonnen is. Zodra de massa’s zelf optreden, handelen, en daardoor hun politiek bepalen kunnen, worden de nadelen van het parlementarisme overwegend. Het is het probleem van de tactiek. Hoe in de proletarische massa de traditionele burgerlijke denkwijze kan worden uitgeroeid, die verlammend werkt. Al wat de overgeleverde opvattingen versterkt is uit den boze. En het taaiste, meest vastgegroeide deel van deze opvatting is haar onzelfstandigheid tegenover de leiders aan wie de beslissing in algemene kwesties en de leiding in alle klassenaangelegenheden wordt overgelaten. Het parlementarisme kan niet anders dan de eigen, voor de revolutie vereiste activiteit van de massa verlammen. Hoe schoon de redevoeringen ook zijn, die daar ter opwekking tot de revolutionaire daad gehouden worden het revolutionaire optreden komt niet uit die woorden voort, maar uit de harde, bittere noodzaak, als er geen andere uitweg meer overblijft. De revolutie vereist nog iets meer dan de massale daad, die een regeringssysteem omverwerpt, en waarvan wij weten dat zij niet door de leiders wordt opgeroepen, maar alleen kan voortkomen uit de diepe drang van de massa’s. De revolutie eist dat de grote vragen van maatschappelijke wederopbouw ter hand worden genomen, dat moeilijke beslissingen genomen worden, dat het gehele proletariaat tot scheppende actie wordt gebracht, en dit is slechts mogelijk wanneer eerst een voorhoede, en dan een steeds grotere massa zelf handelt, zichzelf verantwoordelijk voelt, zoekt, propaganda voert, worstelt, probeert, zich bezint, overweegt, waagt, en doorzet. Maar dit alles is zwaar en moeilijk en zolang dus de arbeidersklasse in de mening verkeert, dat zij een gemakkelijker weg kan gaan door anderen voor zich te laten handelen, — die actie voeren van een hoge tribune, besluiten nemen, signalen geven, tot de daad oproepen, wetten maken, — zal zij aarzelen en door de oude denkgewoonten en fouten passief blijven.”
Duizendmaal, en zo nodig honderdduizend en miljoen maal moet het herhaald worden, — en wie het door de geschiedenis nog niet heeft geleerd en, gezien, die is, al waart u het ook, Lenin, blind — dat de arbeiders van West Europa niet alleen in de vakvereniging, maar ook politiek alles zelf moeten doen, en hun leiders dwingen te doen, omdat zij alleen staan, en omdat geen handige tactiek van leiders hen helpen kan. Hier voor het eerst, in veel hoger mate dan in Rusland, moet de bevrijding van de arbeiders het werk van de arbeiders zelf zijn. En daarom hebben de partijgenoten van links gelijk wanneer zij tot de Duitse kameraden zeggen laat u niet in met de verkiezingen, boycot het parlement — u moet alles zelf doen — u kunt slechts overwinnen wanneer u twee, vijf, tien jaar lang daarnaar handelt, en wanneer u man voor man, groep voor groep, van stad tot stad, van provincie tot provincie, en ten slotte in het gehele rijk, als partij, als Union, als bedrijfsraden, als massa, als klasse daaraan gewent, en ten slotte door eindeloze oefening en eindeloze strijd en nederlagen zover komt dat u, in uw grote meerderheid, dat kunt, en eindelijk, na deze school doorlopen te hebben, een aaneengesloten massa vormt.
Maar deze partijgenoten, de linkse, de KAPD, zouden een grote fout gemaakt hebben, wanneer zij dit alleen maar verkondigd en gepropageerd hadden. Hier, en hier haast nog meer dan in de vakverenigingen, omdat het hier de gehele, de politieke kwestie betreft, zijn de strijd, het voorbeeld, het voorgaan een eerste vereiste.
En daarom hadden de partijgenoten van de KAPD het recht, het grootste, want door de geschiedenis geëiste recht om, toen de Spartacusbond, — of liever de Spartacus centrale — hun propaganda niet dulden wilde, zich onmiddellijk af te scheiden, een splitsing te maken. Want onder alle West—Europese arbeiders was voor het Duitse slavenvolk in de allereerste plaats een voorbeeld nodig. In dit volk van politieke slaven en in deze onderworpen West—Europese wereld moest een groep zijn, die het voorbeeld gaf van vrije strijders zonder leiders, dat wil zeggen zonder leiders van de oude soort, zonder parlementsleden.
En dit alweer niet omdat het zo prachtig, of zo goed, of heldhaftig is, maar omdat de Duitse en West Europese arbeiders in deze vreselijke strijd alleen staan en geen hulp van andere klassen te verwachten hebben, omdat de knapheid van de leiders hen niet meer helpen kan, omdat slechts één ding hen helpen kan, de vastberaden wil van de massa, man voor man, vrouw voor vrouw, en als geheel.
Uit deze hogere oorzaak, en omdat de tegenovergestelde tactiek, het parlementarisme, deze hogere zaak slechts nadeel kan brengen, een nadeel dat oneindig veel groter is dan het kleine voordeel dat er uit voortvloeit, (de propaganda van de parlements tribune), uit deze hogere oorzaak verwerpt de linkerzijde het parlementarisme.
U zegt dat partijgenoot Liebknecht, wanneer hij nog leefde, zulk prachtig werk in het parlement zou kunnen doen. Dit ontkennen wij. Hij zou daar niet politiek kunnen manoeuvreren omdat alle groot en kleinburgerlijke partijen vast aaneengesloten tegenover ons staan. En hij zou daar de arbeiders niet beter kunnen winnen dan buiten het parlement. En omgekeerd zou een zeer groot deel van de massa alles laten aankomen op zijn redevoeringen, en zou zijn aanwezigheid in het parlement dus schadelijk zijn.[18]
Het is waar dat een zodanige arbeid van de ‘linksen’ jaren zal duren, en zij die om welke reden ook gaarne onmiddellijke resultaten, grote cijfers, grote aantallen van leden en stemmen, grote partijen, en een machtige (schijnbaar machtige) Internationale zouden zien, zullen daar wat lang op moeten wachten. Maar zij die begrijpen dat de overwinning van de Duitse en West—Europese revolutie alleen kan komen wanneer een zeer groot aantal, wanneer de grote massa van de arbeiders op zichzelf vertrouwt, zullen met deze tactiek genoegen nemen.
Voor Duitsland en West—Europa is het de enige goede. Dit geldt ook in het bijzonder voor Engeland.
Kent u het burgerlijke individualisme van Engeland, zijn burgerlijke vrijheid, zijn parlementaire democratie, zoals die in de loop van zes of zeven eeuwen geworden zijn? Kent u die werkelijk? Zo oneindig verscheiden als zij zijn van de toestanden in Rusland? Weet u hoe diep deze ideeën geworteld zijn in allen, ook in de proletarische individuen van Engeland en zijn koloniën? Kent u hun tot één reusachtig geheel gegroeide bouw? Hun algemene geldigheid? In het maatschappelijke, zowel als in het persoonlijke leven? Ik geloof dat geen Rus, geen Oost—Europeaan ze kent. Wanneer u ze kende, zou u juichen over die kleine groep Engelse arbeiders, die geheel gebroken hebben met dit allergrootste politieke systeem van het gehele kapitalisme, van de gehele wereld.
Wanneer dat met vol bewustzijn geschiedt, vereist het een revolutionaire geest, gelijk aan die welke eenmaal hen bezielde, die als eersten met het tsarisme gebroken hebben. Dit breken met de gehele Engelse democratie betekent in de kiem reeds de Engelse revolutie.
En dit gebeurt, zoals het in Engeland met zijn geweldige geschiedenis en traditie en kracht gebeuren moest, niet de uiterste beslistheid. Omdat het Engelse proletariaat de geweldigste kracht heeft, (potentieel is het het machtigste van de aarde), treedt het plotseling met volle kracht op tegen de machtigste bourgeoisie van de wereld, en verwerpt Met een enkelen slag, hoewel de revolutie in zijn land nog niet is aangebroken, de geheel Engelse democratie.
Dat deed de voorhoede, de linkerzijde, juist zoals de voorhoede in Duitsland het deed, de KAPD En waarom? Omdat zij weet dat ook zij alleen staat, dat geen enkele klasse in geheel Engeland haar helpt en dat het in de eerste plaats het proletariaat zelf is, en niet de leiders die daar strijden en overwinnen moeten.[19]
In deze voorhoede toont het Engelse proletariaat hoe het wil strijden. Alleen en tegen alle klassen van Engeland en zijn koloniën. En wederom geheel als het Duitse door het geven van een voorbeeld. Door het vormen van een communistische partij die het parlementarisme verwerpt, en die aan de gehele klasse in Engeland toeroept: Breekt met het parlement, het zinnebeeld van de kapitalistische macht. Vorm uw eigen partij en uw eigen bedrijfsorganisaties. Steun alleen op uzelf.
Het moest zo gaan in Engeland, partijgenoot, dit moest zo eindelijk toch komen, deze trots en moed, geboren uit het grootste kapitalisme. Nu het eindelijk komt, komt het ineens geheel.
Het was een historische dag, die junidag in Londen, waarop de eerste communistische partij gevormd werd, die de gehele staatsinrichting van zevenhonderd jaar verwierp. Ik zou wel willen dat de geesten van Marx en Engels daarbij tegenwoordig geweest waren. Ik geloof dat het hun een onbeschrijfelijke vreugde zou gegeven hebben te zien hoe deze Engelse arbeiders de Engelse staat, het voorbeeld voor alle burgerlijke staten van de wereld en sinds eeuwen het middelpunt en bolwerk van het wereldkapitalisme, hoe zij deze staat en zijn parlement, zij het dan ook slechts in theorie, verwierpen.
Voor deze tactiek bestaat in Engeland des te meer reden, omdat het Engelse kapitalisme het kapitalisme van alle andere landen zal steunen, en stellig niet zal aarzelen, uit alle delen van de wereld hulptroepen tegen zijn eigen zowel als tegen ieder vreemd proletariaat te ontbieden. De strijd van het Engelse proletariaat is dan ook een strijd tegen het wereldkapitaal. Des te meer reden voor het Engelse communisme om het hoogste en helderste voorbeeld te geven. Om voorbeeldig te strijden voor het proletariaat van de wereld, en dit door zijn voorbeeld kracht te geven.[20]
Zo moet er overal en altijd een groep zijn die alle consequenties trekt. Zodanige groepen zijn het zout der mensheid.
Na deze theoretische verdediging van het anti—parlementarisme moet ik nu echter in onderdelen op uw verdediging van het parlementarisme ingaan.
U verdedigt het, (van blz. 36 tot 68) voor Engeland en Duitsland. De argumentering past echter alleen voor Rusland (en in het gunstigste geval voor nog enkele van de Oost—Europese landen), niet voor West—Europa. Daar zit, gelijk ik reeds zei, uw fout. Daardoor wordt u, van een marxistisch, een opportunistisch leider. Daardoor vervalt u, de marxistische radicale leider voor Rusland, voor wat West—Europa betreft in het opportunisme. En als uw tactiek hier aangenomen werd, zou dat het gehele westen naar de ondergang voeren. Dit wil ik nu ter weerlegging van uw argumenten, in onderdelen bewijzen.
Toen ik uw argumenten las, van blz. 36 tot 68, kwam er voortdurend een herinnering bij mij op.
Het was mij als zat ik weer op een congres van de oude sociaal—patriottische partij, luisterend naar een rede van Troelstra. Wanneer hij voor de arbeiders de grote voordelen van de reformistische politiek schetste, wanneer hij sprak over de arbeiders die nog geen sociaaldemocraat waren, en die wij door compromissen winnen moesten. Wanneer hij sprak over de verbonden die (natuurlijk tijdelijk!) met de partijen van deze arbeiders gesloten konden worden, van de ‘scheuren’ in en tussen de burgerlijke partijen, waar wij van moesten profiteren. Geheel zo, ongeveer, neen, woordelijk zo spreekt u Lenin, voor ons in West—Europa!
En ik herinner mij hoe wij daar zaten, marxistische partijgenoten, geheel achter in de zaal, een paar man sterk slechts, vier of vijf, Henriette Roland Holst, Pannekoek, nog enkelen. Troelstra deed het geheel zoals u, meesleepend, overtuigend. En ik herinner mij hoe midden in de storm van bijval, midden in de schitterende reformistische uiteenzettingen, en de beschimping van de marxisten, de arbeiders in de zaal omkeken naar de ‘idioten’ en ‘ezels’ en ‘kinderachtige dwazen’ gelijk Troelstra ons — juist zoals u nu — noemde. Zo zal het waarschijnlijk op het congres van de Internationale in Moskou gegaan zijn, toen u tegen de marxisten van de KAPD gesproken hebt. En hij sprak — geheel zoals u, partijgenoot, zo overtuigend, zo binnen zijn methode, logisch, — dat ik soms zelf dacht, ja, hij heeft gelijk. Meestal moest ik het woord voeren voor de oppositie, (in de jaren tot 1909, toen wij uitgestoten werden). Maar weet u wat ik dan altijd dacht, als ik hem hoorde en aan mijzelf begon te twijfelen? Ik had een middel dat nooit faalde. Het was een zin uit het partijprogram: U moet steeds zo handelen en spreken dat het klassenbewustzijn van de arbeiders er door wordt gewekt en versterkt. Ik vroeg mij af, wordt door datgene wat de man daarginds zegt, het klassenbewustzijn versterkt, ja of neen? En dan wist ik altijd onmiddellijk dat dit niet het geval was, en dat ik dus gelijk had.
Precies zo ging het mij bij het lezen van uw brochure. Ik hoor uw opportunistische argumenten voor het meedoen met de niet communistische partijen, met de burgerlijke, en voor compromissen. Ik word meegesleept. Het lijkt alles zo glanzend, licht en schoon. En zo logisch in uw methode. Maar dan denk ik weer, evenals toen, een enkele zin die ik mij sinds enige tijd bedacht heb voor de strijd tegen de communistische opportunisten. Het is deze: Is wat die man daar zegt, zo dat het de wil van de massa’s sterk maakt tot de daad, in de daad tot de revolutie, tot de werkelijke revolutie in West—Europa, ja of neen? En over uw brochure zeggen dan mijn hoofd en hart tegelijkertijd: Neen. En dan weet ik direct, zo stellig als een mens maar iets weten kan, dat u ongelijk hebt.
Dit middel kan ik de partijgenoten van links aanbevelen. Wanneer u, partijgenoten, in de zware strijd die ons te wachten staat tegen de opportunistische communisten in alle landen, (hier in Holland woedt hij reeds gedurende drie jaar) weten wilt of en waarom u gelijk hebt, stelt u dan deze vraag!
In uw strijd tegen ons, partijgenoot Lenin, gebruikt u slechts drie argumenten die steeds weer, afzonderlijk of door elkaar, door uw brochure terugkeren.
Het zijn de volgende:
1. Het voordeel van de propaganda in het parlement om de arbeiders en de kleinburgerlijke elementen te winnen.
2. Het voordeel van parlementaire actie tot het gebruik maken van de ‘scheuren’ tussen de partijen, en het sluiten van compromissen met enige onder hen.
3. Het voorbeeld van Rusland, waar deze propaganda en compromissen zo uitstekend gewerkt hebben.
Verdere argumenten heeft u niet. Ik zal ze nu op de rij af beantwoorden. Om te beginnen het eerste argument, de propaganda in het parlement. Dit argument is van zeer weinig betekenis. Want de niet—communistische arbeiders, dat wil zeggen de sociaaldemocratische, christelijke en verder burgerlijk denkenden horen in hun kranten niets over onze redevoeringen in het parlement. Gewoonlijk worden die redevoeringen nog geheel verminkt. Hiermee bereiken wij hen dus niet. Wij bereiken hen alleen door onze vergaderingen, brochures, kranten.
Wij — ik spreek hier, evenals dikwijls, in de naam van de KAPD — bereiken hen echter vooral (in de tijd van de revolutie, daarover alleen spreken wij) door de daad. In alle grotere steden en dorpen zien zij ons handelen. Zij zien de stakingen, de straatgevechten, de raden. Zij horen onze leuzen. Zij zien ons voorgaan. Dat is de beste propaganda, de meest overtuigende. Deze daad geschiedt niet in het parlement.
De nog niet communistische arbeiders, de kleine burgers en kleine boeren worden dus heel goed bereikt, ook zonder parlementaire actie.
Hier moet in het bijzonder een plaats uit de brochure Kinderziekte weerlegd worden, die zeer duidelijk aantoont, waartoe het opportunisme u partijgenoot Lenin, reeds brengt.
Op blz. 52 zegt u dat het feit, dat de Duitse arbeiders bij massa’s naar de onafhankelijke partij overgaan, en niet naar de communistische, toe te schrijven is aan het niet parlementair optreden van de communisten. De massa van de Berlijnse arbeiders zouden dus door de dood van Liebknecht en Rosa Luxemburg, door de doelbewuste stakingen en straatgevechten van de communisten bijna overtuigd geweest zijn. Slechts een rede in het parlement van partijgenoot Levi ontbrak er aan. Als deze de rede toch maar gehouden had, zouden zij tot ons overgelopen zijn, inplaats van tot de dubbelzinnige onafhankelijken. Neen, partijgenoot, dat is niet waar, zij zijn eerst naar de dubbelzinnigen gegaan, omdat zij de revolutie, de niet dubbelzinnige, nog vreesden. Omdat de overgang van de slavernij naar de vrijheid leidt over de aarzeling.
Wees voorzichtig, partijgenoot, u ziet waarheen het opportunisme u reeds voert.
Uw eerste argument is van geen betekenis.
En wanneer wij bedenken dat het meedoen in het parlement (in de revolutie in Duitsland en Engeland, en in geheel West—Europa) die idee bij de arbeiders versterkt, dat hun leiders het werk wel doen zullen, en die andere opvatting verzwakt dat zij alles zelf moeten doen, zien wij dat dit argument niet alleen niets goeds beduidt, maar zelfs zeer schadelijk is.
Het tweede argument het voordeel van parlementaire actie (in revolutionaire tijden) bij het benutten van de ‘scheuren’ tussen de partijen, en voor de compromissen met enigen onder hen.
Om dit argument te weerleggen, (vooral voor Engeland en Duitsland, maar ook voor geheel West—Europa,) moet ik enigszins uitvoeriger zijn dan bij het eerste. Het valt mij moeilijk dit tegen u te moeten doen, partijgenoot Lenin. Maar deze kwestie, dit vraagstuk van het opportunisme is voor ons in West—Europa een levenskwestie. Letterlijk een zaak van leven en dood. De kwestie zelf, het weerleggen, is gemakkelijk. Honderd keer hebben wij dit argument weerlegd, wanneer Troelstra, Henderson, Bernstein, Legien, Renaudel, van de Velde, etc. Kortom, wie ook van de sociaal—patriotten, het gebruikten. Kautsky zelfs heeft het weerlegd in de tijd dat hij nog Kautsky was. Het was het grootste argument van de reformisten. Nooit hadden wij gedacht dat tegen u te moeten doen. En nu moet het. Welaan dan!
Het voordeel van het gebruikmaken in het parlement van ‘scheuren’ is daarom zo onbeduidend, omdat deze ‘scheuren’ sinds enige jaren, en tientallen van jaren, zo onbeduidend zijn. Zowel die tussen de grootburgerlijke partijen, als tussen de grootburgerlijke en de kleinburgerlijke. In West—Europa, in Duitsland, en in Engeland.
Dat dateert niet van de revolutie. Reeds veel vroeger, in de tijd van de langzame ontwikkeling was dat zo. Alle partijen, ook die van de kleine burgers en boeren, stonden sinds lange tijd tegenover de arbeiders, en tussen henzelf was het onderscheid in vraagstukken die de arbeider betreffen, (en in bijna alle andere tevens, want alle hangen met het arbeidersvraagstuk samen) zeer verminderd, of vaak reeds geheel verdwenen.
Dit staat vast, theoretisch en praktisch. In West—Europa, in Duitsland en Engeland.
Theoretisch, omdat het kapitaal zich geconcentreerd heeft in banken, trusts en monopolies. Op geweldige wijze.
Omdat in West—Europa en vooral in Engeland en Duitsland, deze banken, trusts en kartels bijna het gehele kapitaal in zich hebben opgenomen, in de industrie, de handel, het verkeer, en zelfs voor een groot deel ook in de landbouw. Daardoor is de gehele industrie, ook de kleine, het gehele verkeer, ook het kleine, de gehele handel, ook de kleine, en het grootste deel van de landbouw, (ook de kleine landbouw), geheel afhankelijk geworden van het grootkapitaal. Zij zijn een geworden met het grootkapitaal.
Partijgenoot Lenin zegt dat de kleine handel, verkeer, industrie en landbouw weifelen, schommelen tussen kapitaal en arbeid. Dat is niet waar. In Rusland was dat zo, en vroeger hier ook. In West—Europa, in Duitsland en Engeland hangen zij nu zo zeer, zo volkomen af van het grootkapitaal, dat zij niet meer schommelen. De kleine winkelier, de kleine industrieel, de kleine koopman, zijn geheel in de macht van de trusts, van de monopolies, van de banken. Deze zijn het die hun waren en krediet geven. En zelfs de kleine boer hangt af van de trusts, het monopolie en de banken door zijn coöperaties en hypotheken.
Dit deel van mijn bewijsvoering, van die van de ‘linkerzijde’, is het allergewichtigste. Hiervan hangt de gehele tactiek voor Europa en Amerika af.
Partijgenoot, uit welke delen bestaan deze lage, het dichtst bij het proletariaat staande lagen?
Uit winkeliers, handwerkslieden, lagere beambten en arme boeren. Laat ons die dus, voor West—Europa, onderzoeken.
Kom met mij mee, partijgenoot, niet naar de grote winkels, daar spreekt het afhankelijk zijn aan het grootkapitaal vanzelf, maar naar een kleine winkel in een arm stadsdeel, in een proletariërswijk in West—Europa. Wat ziet u om u heen? Alles, bijna alles van deze waren, van deze kleren, levensmiddelen, huisraad, brandstof, enz., enz., zijn producten niet alleen van de grootindustrie, maar vaak van trusts. En dat niet alleen in de steden, maar ook op het land. De kleine winkeliers zijn voor het overgrote deel reeds depothouders van het grootkapitaal, dat wil dus zeggen van het bankkapitaal, want dit beheerst de trusts. Bezie de werkplaats van een kleine handwerksbaas! Zijn grondstof, de metalen, het leder, het hout, enz. komen van het grootkapitaal, vaak al van de monopolies, dat wil zeggen van de banken. En waar de leveranciers van deze waren kleinere fabrikanten, handelaars, transportondernemers zijn, daar hangen toch ook deze geheel af van het geconcentreerd bankkapitaal.
En de lagere beambten en employés staan voor het allergrootste deel in dienst van het grootkapitaal, en van de staat en de gemeenten, die ook weer afhankelijk zijn van het grootkapitaal, dus tenslotte ook weer van de grote banken.
Het percentage van beambten die het dichtst bij het proletariaat staan, direct of indirect afhankelijk zijn van het grootkapitaal, is in West—Europa zeer groot, in Duitsland en Engeland is het enorm.
En de belangen van deze lagen zijn verbonden met de belangen van het grootkapitaal, dus van de banken.
Ik sprak al over de arme boeren, en wij hebben gezien dat zij voorlopig niet voor het communisme te winnen zijn, behalve om de daar genoemde oorzaken ook omdat zij voor hun werktuigen, waren en hypotheken van het grootkapitaal afhangen.
Wat volgt hieruit, partijgenoot?
Dat de moderne, West—Europese (en Noord—Amerikaanse) maatschappij en staat een groot, georganiseerd, tot in zijn uiterste vertakkingen georganiseerd, geheel geworden zijn dat absoluut door het bankkapitaal wordt beheerst, in beweging gebracht en geregeld. Dat de maatschappij daar een geordend lichaam is, wel is waar kapitalistisch maar toch geordend. Dat het bankkapitaal het bloed is van dat lichaam, dat door het gehele lichaam vloeit, en alle ledematen voedt. Dat dit lichaam een is, en dit kapitaal het gehele lichaam sterk maakt, en dat dus alle ledematen, wier belang het zijne is, het tot zijn werkelijk einde trouw zullen blijven. — Alle, behalve het proletariaat, dat het bloed, de meerwaarde maakt. — Daar alle klassen afhankelijk zijn van het bankkapitaal, en daar dit laatste zo krachtig is, staan alle klassen vijandig gezind jegens de revolutie, en daardoor jegens het proletariaat. En daar het bankkapitaal de meest plooibare, smijdige en meest elastische kracht ter wereld is, die door haar krediet haar macht nog duizendmaal vergroot, daarom houdt het het kapitalisme, de kapitalistische staat en de kapitalistische maatschappij tezamen en in stand ook nog na deze vreselijke oorlog, na het verlies van duizend miljard, en te midden van een toestand die ons voorkomt het bankroet te zijn. En daardoor houdt het alle klassen, behalve het proletariaat, met nog meer kracht om zich heen geschaard, en verenigt het alle klassen in een geheel tegenover het proletariaat. En deze kracht en plooibaarheid en dit samenhouden van alle klassen zijn zo groot dat zij nog zeer lang zullen blijven, ook nadat de revolutie is uitgebroken.
Zeker, het kapitaal is geweldig verzwakt. De crisis komt en met haar de revolutie. En ik geloof dat deze zal overwinnen. Maar er zijn twee oorzaken die het kapitalisme nog lange tijd zeer machtig houden. Dat zijn de geestelijke slavernij van de massa’s, en het bankkapitaal.
Op de kracht van deze beide factoren moet onze tactiek dus berekend zijn.
Er is nog een reden, waardoor het georganiseerde bankkapitaal alle klassen tegen het proletariaat bijeenhoudt. Dit is het grote aantal van de proletariërs. Alle klassen gevoelen dat, als zij de arbeiders (in Duitsland 20 miljoen op een bevolking van 70) er maar toe konden brengen 10, 12, 14 uur per dag te werken, de redding uit de crisis nog mogelijk zou zijn. Ook daarom staan zij samen tegen het proletariaat.
Dit is de economische toestand voor West Europa, zo totaal anders dan in Rusland, waar het bankkapitaal bij lange niet deze macht had. Daarom bleven daar de burgerlijke en de lagere klassen niet bij elkaar En daardoor waren er werkelijke scheuren tussen hen. En daardoor stond het proletariaat daar niet alleen.
Deze economische oorzaken bepalen de politiek.
Daarom, afhankelijke slaven als zij zijn, stemmen al deze burgerlijke klassen bij de verkiezingen voor hun meesters, voor deze grootburgerlijke partijen, waartoe ze ook behoren. Eigen partijen hebben deze kleine lieden in Duitsland en Engeland, in West—Europa, bijna niet.
Dit alles was reeds zeer sterk voor de revolutie. De oorlog heeft deze tendens op reusachtige wijze aangewakkerd, door het nationalisme en het chauvinisme. Maar vooral door de enorme trustificatie van alle economische krachten. De revolutie echter heeft de tendens: aaneensluiting van alle burgerlijke partijen en aansluiting van alle kleinburgerlijke elementen en kleine boeren bij de grootburgerlijke, nog in zeer grote mate versterkt.
De Russische revolutie is er niet voor niets geweest! Men weet nu overal wat men te verwachten heeft!
De grootburgers en grootboeren, de middenstand en middenboeren, de lagere burgerlijke en boerenelementen zijn in West—Europa, en vooral in Duitsland en Engeland, door het monopolie, de trusts, het imperialisme, door de oorlog, door de revolutie, tegen de arbeiders.[21]
En omdat het arbeidersvraagstuk alles beheerst, staan zij in alle vraagstukken naast elkaar.
Partijgenoot, ik moet hier nu weer dezelfde opmerking maken als bij het vraagstuk van de boeren in het eerste hoofdstuk. Ik weet zeer goed dat niet u, maar de kleine geesten in onze partij, die de kracht niet hebben om de tactiek op de grote algemene lijnen te baseren, en die daarom op de kleine bijzonderheden steunen — dat deze kleine geesten de aandacht op bijzondere gedeelten van deze klassen zullen richten, die nog niet onder invloed van het grootkapitaal staan.
Ik ontken niet dat er nog zulke gedeelten zijn, maar ik zeg dat de algemene waarheid, de algemene tendens in West—Europa is, dat zij onder de invloed van het grootkapitaal staan. En op deze algemene waarheid moet onze tactiek berusten.
Ook ontken ik niet dat er nog enkele scheuren kunnen zijn. Ik zeg alleen dat de algemene tendens is en nog lange tijd gedurende de revolutie zal blijven: aaneensluiting van deze klassen. En ik zeg dat het voor de arbeiders in West—Europa beter is om hun aandacht te richten op deze aaneensluiting dan op die scheuren. Want zij moeten hier zelf in de eerste plaats de revolutie maken en niet hun leiders, hun parlementsleden.
Ook zeg ik niet wat de kleine geesten uit mijn woorden zullen maken, dat de werkelijke belangen van deze klassen dezelfde zijn als die van het grootkapitaal. Ik weet wel dat zij door het grootkapitaal uitgebuit en onderdrukt worden.
Wat ik zeg, is dit:
Nog meer dan vroeger sluiten deze klassen zich met het grootkapitaal aaneen, omdat zij nu ook het gevaar van de proletarische revolutie voor zich zien.
De heerschappij van het kapitaal betekent voor hen in West—Europa een zekere levensvastheid, de mogelijkheid — of te minste het geloof daaraan — om vooruit te komen en hun toestand te verbeteren. Nu bedreigt hen de chaos en de revolutie, die in het begin een verergering van de chaos beduidt. Daarom staan zij allen aan de zijde van het kapitaal in zijn pogen om de chaos met alle middelen op te heffen, de productie weer te redden, de arbeiders tot langere arbeidstijd en geduldige ontbering aan te sporen. De proletarische revolutie in West—Europa betekent voor hen de ineenstorting van alle orde, van alle, zij het ook schamele levenszekerheid. Daarom staan zij alle naast het grootkapitaal. En zullen zij nog lang, ook gedurende de revolutie, er naast staan.
Want ten slotte moet ik nog opmerken, dat ik spreek van de tactiek bij het begin en in het verloop van de revolutie. Ik weet wel dat helemaal aan het einde van de revolutie, als de overwinning nabij, en het kapitalisme te gronde gericht is, deze klassen tot ons zullen komen. Maar wij hebben onze tactiek niet naar het einde, maar naar het begin en het verloop van de revolutie te richten.
Theoretisch kon dit alles dus niet anders zijn. Theoretisch staat dit vast. Maar praktisch niet minder.
Dit zal ik nu bewijzen:
Gedurende vele jaren doet de gehele bourgeoisie, doen alle burgerlijke partijen van West—Europa, ook die waartoe de kleine burgers en boeren behoren, niets meer voor de arbeiders. En zij stonden allen vijandig tegenover de arbeidersbeweging, en waren voor het imperialisme, voor de oorlog.
Jaren lang al was er in Engeland, in Duitsland, in West—Europa, geen enkele partij die de arbeiders steunde. Allen stonden vijandig tegenover hen. Op alle punten.[22]
Arbeidswetgeving was er niet meer. Die werd slechter. Wetten tegen het staken werden uitgevaardigd. Steeds hogere belastingen werden opgelegd.
Imperialisme, kolonialisme, marinisme en militarisme werden gesteund door alle burgerlijke partijen, ook de kleinburgerlijke. Het onderscheid tussen liberaal en klerikaal, conservatief en vooruitstrevend, grootburger en kleinburger verdween.
Al wat de sociaal—patriotten, de reformisten zeiden over het onderscheid tussen de partijen en over de ‘scheuren’ tussen de partijen, en wat nu door u, partijgenoot Lenin, wordt opgewarmd, was bedrog. In alle landen van West—Europa. Dit is het duidelijkst gebleken in juli—augustus 1914.
Toen waren zij het allen eens. En in de praktijk zijn zij door de revolutie, nog veel meer één geworden. Tegen de revolutie, en dus tegen alle arbeiders — want de revolutie alleen kan voor alle arbeiders werkelijk verbetering brengen — tegen de revolutie staan alle partijen aaneengesloten, zonder één ‘scheur’.
En daar door de oorlog, de crisis en de revolutie alle praktische sociale en politieke vraagstukken met dat van de revolutie samenhangen, staan in West—Europa deze klassen dus in alle kwesties aaneengesloten tegenover het proletariaat.
Om kort te gaan, de trust, het monopolie, de grootbank, het imperialisme, de oorlog, de revolutie, hebben ook in de praktijk alle groot— en kleinburgerlijke en boerenklassen tot één grote massa tegen de arbeiders aaneengesmeed.[23]
Theoretisch en praktisch staat dit dus vast. In de revolutie bestaan er in West—Europa, en vooral in Engeland en Duitsland, geen enigszins betekenende ‘scheuren’ tussen deze klassen.
Hier moet ik wederom iets persoonlijk toevoegen. Op blz. 40 en 41 kritiseert u het Amsterdams Bureau, elders beschimpt u het. Het schimpen laat ik terzijde. Maar op blz. 40 citeert u een stelling van het bureau. (Terloops: wat u daarover zegt is geheel onjuist). Maar u zegt ook dat op het Amsterdamse comité de plicht rustte, om alvorens tot een veroordeling van het parlementarisme over te gaan, een analyse te geven van de klassenverhoudingen en de politieke partijen die deze veroordeling rechtvaardigen. Vergeef mij partijgenoot, dit was niet de plicht van het comité. Want datgene waarop hun stelling gebaseerd is, namelijk dat alle burgerlijke partijen in het parlement en er buiten reeds lang tegenstanders van de arbeiders waren, en nog zijn, en dat zij geen ‘scheuren’ vertonen, dat was een reeds lang bewezen en door de marxisten algemeen aangenomen zaak. In West—Europa ten minste. Dat behoefden wij dus niet te analyseren.
Omgekeerd. Op u rustte de plicht, daar u compromissen en verbonden wil in het parlement met politieke partijen, en daar u ons zodoende tot het opportunisme wilt voeren, op u rustte de plicht aan te tonen dat er ‘scheuren’ van betekenis tussen de burgerlijk partijen bestaan.
U wilt ons in West—Europa tot compromissen brengen. Wat Troelstra, Henderson, Scheidemann, Turati enz. in de tijd van de evolutie niet hebben gekund, dat wilt u doen in de revolutie. U hebt dus te bewijzen dat dit mogelijk is.
En niet met Russische voorbeelden, dat is waarachtig gemakkelijk genoeg, maar met West—Europese. Van deze plicht hebt u u op d jammerlijkste wijze gekweten. Geen wonder, daar u zo goed als alleen uw Russische ervaring genomen hebt, de ervaring van een achterlijk land, inplaats van de moderne West—Europese.
In uw gehele boek, dat juist deze tactische kwesties tot inhoud heeft vind ik — met uitzondering van de Russische voorbeelden waarop ik weldra terug kom — slechts twee voorbeelden uit West Europa. De Kapp—putsch in Duitsland en de regering van Lloyd George—Churchill met de oppositie van Asquith in Engeland.
Inderdaad weinige en slechts allerjammerlijkste voorbeelden om aan te tonen dat er werkelijk ‘scheuren’ bestaan tussen de burgerlijke en in dit geval ook sociaaldemocratische partijen.
Zo er een bewijs nodig was om aan te tonen dat er tussen de burgerlijke (en in dit geval ook sociaaldemocratische) partijen, tegenover de arbeiders, in de revolutie, in West—Europa, geen ‘scheuren’ van betekenis bestaan, dan is de Kapp—putsch dat bewijs. De Kappianen straften niet, doden niet en namen niet gevangen de democraten, de centrummensen en de sociaaldemocraten! En toen deze weer aan de macht kwamen, straften zij niet, doden zij niet en name niet gevangen de Kappianen. Maar beide partijen doden de communisten!
Het communisme was nog te zwak. Daarom maakten zij tezamen nog geen dictatuur. Een volgende keer, als het communisme sterker is, maken zij samen een dictatuur.
Het was en is uw plicht, partijgenoot, aan te tonen hoe in die dagen de communisten de ‘scheur’ (!) hadden kunnen benutten in het parlement. Natuurlijk zo, dat de arbeiders er voordeel bij gehad zouden hebben. Het was en is uw plicht aan te tonen wat de communistische afgevaardigden hadden moeten zeggen, om deze ‘scheur’ aan de arbeider te tonen, en ze te benutten. Natuurlijk zo dat de burgerlijke partijen er niet door versterkt waren. Dat kunt u niet, omdat er tussen deze partijen geen scheur van betekenis bestaat gedurende de revolutie. En daarover spreken wij.
En het was en is uw plicht, partijgenoot, eer u ons hier in West—Europa leidt, om aan te tonen waar deze scheuren zijn, in Engeland, in Duitsland, in West—Europa.
Ook dat kunt u niet. U spreekt van een scheur tussen Churchill, Lloyd George en Asquith, welke de arbeiders moeten gebruiken. Dat is eenvoudig jammerlijk. Daarover wil ik met u niet eens spreken. Want iedereen weet dat sinds het industriële proletariaat in Engeland enige macht gekregen heeft, de burgerlijke partijen en leiders zelf deze scheuren kunstmatig gemaakt hebben, en maken, om de arbeiders te misleiden, om hen van de ene kant naar de andere te lokken, ad infinitum, en hen zo voor eeuwig zwak en onzelfstandig te houden. Daartoe nemen zij zelfs vaak in een regering twee tegenstanders (!) op: Lloyd George en Churchill. En partijgenoot Lenin loopt in deze bijna een eeuw oude val! Hij wil de Engelse arbeiders overreden hun politiek te steunen op dit bedrog! In de tijd van de revolutie! De Churchills, Asquiths en Lloyd Georges zullen zich in de revolutie verenigen, en dan zult u, partijgenoot, het Engelse proletariaat met een waan bedrogen en verzwakt hebben. Op u rustte de verplichting om te bewijzen, niet met algemene fraaie en schitterende tirades gelijk u dat in heel uw laatste hoofdstuk doet (blz. 72 bv.), maar precies, concreet, met nauwkeurige en duidelijke voorbeelden en feiten, welke dan die conflicten en verschillen zijn, niet de Russische en ook niet de onbeduidende of kunstmatig gemaakte, maar de werkelijke, West—Europese, en beduidende. Dat doet u nergens in uw brochure. Zolang u dat niet doet geloven wij u niet. Wanneer u ze geeft, zullen wij u antwoorden. Tot zolang zeggen wij: het zijn waandenkbeelden die de arbeiders alleen maar bedriegen en hen tot een verkeerde tactiek brengen. — De waarheid is, partijgenoot, dat u valselijk de West—Europese revolutie met de Russische gelijk stelt. Daardoor, dat u vergeet dat er in de moderne, d.i. West—Europese (en Noord—Amerikaanse) staten een macht bestaat, die boven de verschillende soorten van kapitalisten — grondbezitters, fabrikanten en kooplieden — staat, het bankkapitaal. Deze macht, die identiek is met het imperialisme, verenigt alle kapitalisten en met hen ook de kleine burgers en de boeren.
Er blijft u echter nog één ding over. U zegt: er bestaan ‘scheuren’ tussen arbeiderspartijen en burgerlijke partijen. En die kunnen wij benutten. Dat is juist.
Wel moet men zeggen dat dit onderscheid tussen sociaaldemocraten en burgerlijke in de oorlog en in de revolutie zeer gering geweest is, en gewoonlijk geheel verdwenen is! Maar het kan, en kon toch bestaan. En het kan nog komen misschien. Daarover moeten wij dus spreken. Vooral daar u de Engelse ‘zuivere’ arbeidersregering,
Thomas, Henderson, Clynes etc. aanvoert tegen Sylvia Pankhurst en de mogelijk ‘zuivere’ socialistische regering van Ebert, Scheidemann, Noske, Hilferding, Crispien, Cohn, tegen de KAPD.[24]
U zegt dat uw tactiek die de arbeiders wijst op deze arbeidersregeringen, en hen aanspoort ze te helpen vormen, de heldere, de voordelige tactiek is, terwijl de onze, die daartegen is, schadelijdelijk zou zijn.
Nee partijgenoot, ons standpunt tegenover deze gevallen van een ‘zuivere’ arbeidersregering, waar de scheur tussen deze arbeiderspartijen en de burgerlijke tot een kloof wordt, is wederom geheel helder en bevordert de revolutie.
De mogelijkheid bestaat dat wij een zodanige regering laten bestaan. Zij kan een noodzakelijkheid, een vooruitgang van de beweging zijn. Wanneer dit zo is, wanneer wij verder nog niet gaan kunnen, zullen wij haar laten bestaan, haar zo scherp mogelijk critiseren, en haar zo gauw wij kunnen vervangen door een communistische. Maar meewerken in het parlement, en door verkiezingen, om haar te brengen, dat zullen wij in de revolutie, in West—Europa niet.
En wel daarom niet, omdat in West—Europa en in de revolutie de arbeiders geheel alleen staan. Daarom hangt hier alles, begrijpt u, alles, van hun wil tot de daad, van hun helderheid van hoofd af. En omdat uw tactiek — het compromissen sluiten met de Scheidemanns en Hendersons, met de Crispiens en enige van uw eigen aanhangers, noem maar een van de Engelse independenten of opportunistische communisten — omdat deze uw tactiek in en buiten het parlement de hoofden vertroebelt — hier in West—Europa en in de revolutie — omdat zij de arbeiders er toe brengt iemand te kiezen van wie zij vooruit weten dat hij een bedrieger is, terwijl onze tactiek hen helderziende maakt, door hen de vijand te laten zien als vijand, daarom, zelfs al moeten wij zodoende in illegale tijden de vertegenwoordiging in het parlement missen, en zouden wij een ‘scheur’ (in het parlement) niet kunnen benutten — kiezen wij hier, in West Europa, in onze omstandigheden, onze tactiek en verwerpen de uwe.
Ook hier weer is uw raad een onklare, en illusies wekkend.
Maar de leden van de sociaaldemocratische partijen dan, van de onafhankelijken, van de Labour Party, de Independent Party? Die moeten toch gewonnen worden?!
Deze, de arbeiders en de kleinburgerlijke elementen van deze partijen, winnen wij de linksen — in West—Europa — door onze propaganda, onze vergaderingen en onze pers, en vooral door ons voorbeeld, onze leuzen, onze daad in de bedrijven. In de revolutie. Diegenen die op deze wijze, door onze pers, door de daad, door de revolutie niet gewonnen worden, zijn toch verloren, en kunnen naar de duivel lopen. Deze sociaaldemocraten, onafhankelijken, arbeiders— en soortgelijke partijen in Engeland en Duitsland, bestaan uit arbeiders en kleine burgers. De eersten, de arbeiders, kunnen wij op den duur allen winnen. Van de kleine burgers slechts weinigen, en deze zijn, anders dan de boeren, economisch van weinig betekenis. Deze enkelen komen door onze propaganda enz. tot ons. De meesten — en hierop bouwen vooral Noske en consorten — behoren tot het kapitalisme, en scharen naarmate de revolutie vordert steeds meer om het kapitalisme.
Maar al ondersteunen wij hen niet bij de verkiezingen, zijn wij daarom afgesneden van, en vijandig tegenover de arbeiderspartijen, de onafhankelijken, de sociaaldemocraten, de Labour Party, enz.? Integendeel, wij zoeken zoveel mogelijk verbinding met hen. Bij iedere gelegenheid roepen wij hen op tot gemeenschappelijke actie tot staking, boycot, opstand, straatgevecht, en vooral tot de arbeidersraden, de bedrijfsraden. Wij zoeken hen overal. Alleen niet meer zoals vroeger in het parlement. Dat behoort in West—Europa tot een tijdvak, dat ten einde loopt. Wij zoeken hen in de werkplaats, in de verenigingen, en op de straat. Daar zijn zij nu te vinden. Daar zullen wij hen winnen. Dat is de nieuwe praktijk, volgend op de sociaaldemocratische. De communistische!
U, partijgenoot, wilt de sociaaldemocraten, de onafhankelijken in het parlement en aan de regering brengen, om te doen zien dat zij bedriegers zijn. U wilt het parlement gebruiken om aan te tonen dat het niets helpt.
U zoekt de arbeiders op sluwe wijze, door listigheid te vangen. U brengt hen in de strop, en laat hen hangen. Wij helpen hen de strop te mijden. Wij doen dit, omdat wij het hier kunnen. U volgt de tactiek van de boerenvolken, wij die van de industriële volken. Dit is geen hoon, geen spot. Ik geloof dat de weg bij u de juiste was. Maar u moet ons — noch in deze kleine kwestie, noch in het grote vraagstuk van de vakverenigingen en van het parlementarisme — opdringen wat in Rusland goed, maar hier verderfelijk is.
Ten slotte nog deze opmerking. U zegt en hebt herhaaldelijk verdedigd, dat de revolutie in West—Europa slechts beginnen kan, nadat deze lagere, dicht bij het proletariaat staande klassen voldoende opgejaagd, geneutraliseerd of gewonnen zijn. Daar ik nu aangetoond heb, dat zij niet in het begin van de revolutie opgejaagd, geneutraliseerd of gewonnen kunnen worden, zo zou, als uw bewering juist was, de revolutie onmogelijk zijn. Deze opmerking werd reeds dikwijls van uw zijde, o.a. door Zinovjev, tegen mij gemaakt. Maar gelukkig is deze uw bewering, in deze voor de revolutie beslissende kwestie, onjuist. En ook deze bewijst weer dat u alles van Oost—Europees standpunt beschouwt. Dat zal ik in het laatste hoofdstuk aantonen.
Hiermee heb ik, meen ik, bewezen dat uw argumentering over het parlementarisme voor het vergrootte deel opportunistisch bedrog is, en dat het parlementarisme nu moet vervangen worden door een andere strijdwijze, die niet zijn nadelen, en grotere voordelen bezit.
Ik geef toe, op dit punt kan uw tactiek enige voordelen hebben. De arbeidersregering kàn iets goeds, kàn ook grotere helderheid brengen. Ook in illegale tijden kan uw tactiek voordelig zijn. Maar evenals wij vroeger tot de revisionisten en reformisten zeiden: Wij stellen de ontwikkeling van het zelfbewustzijn van de arbeiders boven al, zelfs boven kleine voordelen, zo zeggen wij nu tot u, Lenin, en tot uw ‘rechtse’ partijgenoten: Wij stellen boven alles de groei van de massa in wil tot de daad. Zoals toen voor dat doel, zo moet nu in West—Europa alles hieraan dienstbaar gemaakt worden. Wij zullen zien wie gelijk heeft, de linkerzijde of… Lenin. Ik twijfel geen ogenblik. Wij zullen u evenals Troelstra, Henderson, Renaudel en Legien overwinnen.
En hier is nu de plaats om over de onderlinge verhouding van partij, klasse en massa in West—Europa te spreken.
Ook dit punt is van het grootste belang, even belangrijk als de macht van het bankkapitaal, en de daardoor veroorzaakte eenheid van alle groot— en kleinburgerlijke klassen.
De verhouding van partij, klasse en massa in de revolutie in West—Europa is geheel anders dan in Rusland, en zij wordt veroorzaakt, evenals de eenheid van alle burgerlijke klassen, door de macht van het bankkapitaal.
Op die juist begrepen verhouding moet onze tactiek gericht en gebaseerd zijn. Wie deze verhouding niet begrijpt, kan ook niets van de tactiek van West—Europa begrijpen.
Nemen wij weer als voorbeeld Duitsland. Als voorbeeld niet alleen, omdat het met Engeland het industrieel hoogst ontwikkelde land is, maar ook omdat het de best ontwikkelde statistiek vertoont.
Het heeft, zoals wij al meermalen zeiden, een proletariaat van ongeveer 20 miljoen werkelijk arbeidenden, ongeveer 14 miljoen industriële, ongeveer 6 miljoen landarbeiders. Wat wil dit zeggen? Dat de kinderen, niet arbeidenden en ouden van dagen meegerekend, dit proletariaat zeker de helft, waarschijnlijk meer, van de totale bevolking van Duitsland uitmaakt.
Nu hebben wij echter gezien, dat het proletariaat in de revolutie alleen staat en dat de tegenstanders van het proletariaat van de revolutie, door hun eenheid, door hun bewapening en hun organisatie, zelfs nu nog zo machtig zijn dat de eenheid van het gehele proletariaat noodzakelijk is om hen te overwinnen. En zij zijn door het bankkapitaal zo machtig dat niet alleen de eenheid nodig is, maar een overtuigde, bewuste eenheid, een werkelijke communistische.
Twee feiten staan dus vast het proletariaat is zeer talrijk, meer dan de helft van de bevolking en de tegenstand is desondanks zo machtig, dat de eenheid van het proletariaat, de waarlijk communistische eenheid noodzakelijk is.
Alleen zo kan het kapitalisme neergeworpen worden, de revolutie overwinnen.
Wat volgt dus uit deze twee feiten?
Ten eerste. Dat de dictatuur van een partij, van een communistische partij, hier in Duitsland, niet kan bestaan als in Rusland, waar enkele duizenden het proletariaat beheersten.[25] De dictatuur moet hier om het kapitaal te overwinnen, uitgeoefend worden door de klasse zelf, de gehele klasse.
Dit, het zij voor de zoveelste maal gezegd, niet om enige radicale, links romantische, esthetische, heroïsche of intellectuele reden, maar om de zo eenvoudige, reële, voor het Duitse proletariaat voelbare (helaas zeer voelbare) reden dat het hoog georganiseerde Duitse monopolistische bankkapitaal zo machtig is en de gehele bourgeoisie verenigt.
Dezelfde oorzaak, die de gehele bourgeoisie, groot en klein, verenigt, maakt ook dat de gehele klasse de dictatuur uitoefenen moet.
Ten tweede volgt uit de genoemde oorzaken dat de massa in het begin en tijdens de loop van de revolutie in twee delen gescheiden is. Onder massa verstaat men nl. het proletariaat èn de andere arbeidende klassen samen.
Deze laatste (kleine burgers, boeren, intellectuelen, enz.) zijn in het begin en in de loop van de West—Europese revolutie voor het overgrote deel aan het proletariaat vijandig. Dus tussen de proletarische klasse enerzijds en het andere deel van de massa anderzijds bestaat een tegenstelling. Klasse en massa zijn in West—Europa niet een en kunnen het aan het begin en in de eerste loop van de revolutie ook niet worden.
Ten slotte volgt uit de getallenverhouding van het proletariaat tot de overige klassen en uit zijn noodzakelijke eenheid, om te overwinnen, niet alleen dat, zoals ik vroeger reeds bewezen heb, de betekenis van de klasse, relatief tegenover de macht van de leiders zeer groot moet zijn, dat de macht van de leiders, relatief tegenover die van de klasse, klein moet zijn, maar tevens dat hoogst waarschijnlijk de macht in Duitsland niet in handen van enige weinige leiders kan komen. Wanneer men het karakter van de Duitse industrie, zijn concentratie in grote aantallen van centra beschouwt, dan spreekt dit ook wel van zelf. Hoe groot, hoe talrijk precies de leiding zijn zal, valt nu nog niet te zeggen, vast staat alleen dat zij zich over een groot aantal personen zal uitstrekken.
En zo is het na Duitsland in de eerste plaats in Engeland. Maar, hoewel in iets mindere mate, overal in West—Europa.
Wat volgt nu uit het feit dat de gehele klasse de dictatuur moet uitoefenen, wat volgt hier uit voor de communistische partij?
Dat de taak van de communistische partij in West—Europa bestaat (zo goed als alleen bestaat) in het bewust en bereid maken van de klasse tot de revolutie en tot de dictatuur.
De partij moet bij al haar acties en bij haar gehele tactiek altijd in het oog houden dat niet zij alleen, maar de klasse de revolutie maken en de dictatuur moet uitoefenen.
Deze taak kan alleen dan vervuld worden als de communistische partij bestaat uit politiek volkomen bewuste en overtuigde en tot elke daad en opoffering bereide revolutionairen, en als alle halve en weifelende elementen door haar program, door haar actie, en vooral ook door haar tactiek zelf al worden geweerd.
Want alleen zo, aldus zuiver gehouden, kan zij de klasse door haar propaganda, haar leuzen, haar voorgaan bij iedere actie, waarlijk revolutionair en communistisch maken. Alleen door zich zelf zo te houden kan zij voorgaan.
Hoe groot zij, de communistische partij, door die actie worden zal is niet vooruit te bepalen. Wenselijk is natuurlijk, zo groot mogelijk. Maar voorop moet staan in de gehele tactiek en de gehelen strijd dit principe: Beter duizend goeden, dan honderdduizend slechten. Want die laatsten kunnen de revolutie en de dictatuur van de klasse niet bereiken.
Het hangt geheel en al van de zuiverheid en de vastheid van de communistische partij af, hoe machtig zij zelf en in welke mate de klasse door haar beïnvloed wordt. Ook de kwaliteit van haar leiders hangt ten dele van haar tactiek af.
Met andere woorden partijgenoot Lenin, wij moeten de tactiek volgen die u hebt gevolgd in 1902 en 1903, toen u de partij oprichtte die de revolutie heeft gemaakt.
“Alle sociaaldemocraten in Rusland waren destijds van mening dat een proletarische organisatie moest worden gesticht, en zij meenden dat deze organisatie moest worden verkregen langs de weg van de blinde navolging van de Duitse sociaaldemocratie ten slotte is hieruit de mensjewistische partij gekristalliseerd. De latere mensjewieken droomden er van hoe men een grote arbeiderspartij zou kunnen stichten waarin de arbeidersmassa de weg voor hun actie zouden kunnen vinden. Zulk een partij zou iedereen hebben moeten opnemen in haar gelederen die haar program aanvaardde, zij zou democratisch worden geleid en door vrije kritiek en vrije discussie haar revolutionairen weg vinden.”
Tegen dit aanlokkelijke denkbeeld richtte u, partijgenoot Lenin, alle slagen van uw kritiek. En dat niet alleen omdat een dergelijke partij onder het tsarisme onmogelijk, een illusie, was, maar vooral ook
“omdat achter deze illusie het geweldige opportunistische gevaar verborgen was”. De tactiek van de mensjewieken zou betekenen “dat de meest wankelende en weifelende elementen een beslissende invloed zouden krijgen op de partij van het proletariaat. Dat wilde u niet en u hebt daarom het program (in het bekende eerste punt) en de tactiek zo gehouden, dat het onmogelijk werd.”[26]
Zo als u toen, willen wij linksen ook doen in de Derde Internationale. Wij willen door ons program en onze tactiek alleen reeds alle opportunistische, weifelende elementen weren, wij willen alleen waarlijk revolutionairen, waarlijk communisten opnemen, wij willen alleen een waarlijk communistische actie voeren. En alles alleen om de gehele klasse met communistische geest te vervullen, haar bereid te maken tot de revolutie en de dictatuur.
Dit laatste, dit bereid maken, is natuurlijk een proces. Een proces van wisselwerking. Elke actie, elke gedeeltelijke revolutie brengt de klasse verder, aan de partij nader, en de sterkere klasse maakt elke volgende strijd, en ook de partij, weer sterker. Zo naderen partij en klasse elkaar meer en meer, en worden ten slotte één.
Dus dit is ons doel: De partij, klein of groot, doet alles om de klasse die geheel alleen staat in de revolutie, die geen hulp van andere klassen heeft, die door geen boeren geholpen wordt, rijp te maken voor revolutie en dictatuur.
Maar er is nog een ander middel waarmee wij dat bereiken. Naast de politieke partij hebben wij als strijdwapen de Arbeiterunion, op de bedrijfsorganisatie gegrond. Wat de partij is in de politieke, dat is de union in de economische actie.
En evenals uit de cijfers en klassenverhoudingen in Duitsland en geheel West—Europa, die ik gegeven heb, volgt, dat niet de partij een dictatuur kan uitoefenen, zo volgt uit deze cijfers, uit deze klassenverhoudingen, uit de eenheid van alle burgerlijke klassen tegenover de revolutie, uit de noodzakelijke eenheid van het gehele proletariaat daartegenover, en uit de noodzakelijkheid dat de gehele klasse de dictatuur uitoefent, dat dus de gehele klasse, haar over grote deel, communistisch wordt, volgt nu ook met ijzeren noodzakelijkheid, en nog meer dan bij de politieke partij, dat geen vakorganisatie, geen Arbeiterunion of Industriële Bond of IWW of Shop Stewards Movement, zich de dictatuur kan aanmatigen.
Beide, partij en Arbeiterunion, moeten elk op zijn terrein, en elkaar zoveel mogelijk steunend en aanvullend, alles doen om de klasse daarvoor bereid te maken. Voorlopig zijn partij en union nog gescheiden. Want evenals alle vakorganisaties moet de union ook voor kleine verbeteringen strijden, en staat dus voortdurend aan opportunistische, reformistische, invloeden bloot. Alleen een waarlijk communistische partij kan alles aan de revolutie ondergeschikt maken.
Uit de noodzakelijkheid van deze ontwikkeling in West—Europa (door de macht van het bankkapitaal ontstaan) volgt dus ook duidelijk dat zij, die Arbeiterunion, Industrial Union, bedrijfsorganisatie, nu reeds, in het begin en de loop van de revolutie, willen stellen boven de partij of deze zelfs willen afschaffen, totaal ongelijk hebben.
Langzamerhand, naar mate de partij sterker wordt, de op de bedrijfsorganisatie steunende union groeit, de klasse meer en meer communistisch wordt, de revolutie haar doel nadert, komen klasse, partij en Arbeiterunion of Industrial Union elkaar zeer na. Eindelijk zijn partij, union en klasse aan elkaar gelijk en gaan in elkaar op.
Ten slotte volgt natuurlijk uit de macht en de eenheid van alle burgerlijke klassen en uit de noodzakelijke eenheid van het gehele proletariaat, dat een sterke centralisering en een sterke discipline, zowel in partij als in union, absoluut noodzakelijk zijn.
Aan het Duitse en Engelse, het West—Europese en Amerikaanse proletariaat de taak om centralisatie en discipline te doen samengaan met de sterkste controle van, met de macht over de leiding.
Want alleen zo, door die vereniging van centralisatie van de leiding en macht van de leden over de leiding, kan het West—Europese en Amerikaanse proletariaat zegevieren.
Dat ook na de revolutie de dictatuur van de gehele klasse en de communistische gezindheid van het gehele proletariaat in West—Europa en Noord—Amerika absoluut nodig zijn, hoeft geen betoog. Want contrarevolutie is hier zo machtig dat, als deze beide voorwaarden niet vervuld zijn — en als daardoor bijvoorbeeld een nieuwe heersersklasse bestaande uit bureaucratie en intellect, opkwam en dus corruptie heerste — de revolutie hier weer snel zou ten onder gaan. Reeds nu moet de tactiek daartegen waken.
Dit alles, welk een verschil met Rusland!
Welk een verschil met Rusland waar, door de economische omstandigheden, door de klassenverhoudingen — en dus terecht — een handvol personen de partij, een miniem kleine partij de klasse, een minieme klasse het gehele volk regeert, waar een Arbeiterunion niet nodig was, waar klasse en het overgrote overige deel van de werkende massa, de kleine boeren, één waren in de revolutie!
Wie nu deze uit de productie en klassenverhoudingen van West—Europa voortkomende verhouding van leiders, partij, klasse, en massa niet begrijpt, begrijpt van de revolutie in West—Europa en van haar noodzakelijke voorwaarden niets. Wie de West—Europese wil leiden naar de tactiek en de weg der Russische revolutie, is niet in staat haar te leiden.
Uit deze West—Europese, en in enigszins andere vorm ook Amerikaanse en Engelse koloniale verhoudingen, volgt dus duidelijk dat er slechts één tactiek is, die in West—Europa (en Noord—Amerika) tot de overwinning voeren kan, nl. de linkse, uit wiens naam ik spreek. Want zij eist, dat de leiders, in verhouding tot de klasse, betrekkelijk weinig macht moeten hebben, en de klasse relatief een veel grotere, zij zegt dat klasse en het overige deel van de massa voorlopig niet één kunnen zijn, zij eist dat de gehele klasse door zuiver communistische propaganda waarlijk communistisch wordt, dat dus partij en klasse één worden, zij wil daartoe de burgerlijke vakverenigingen vernietigen en vervangen door communistische bedrijfsorganisaties en maakt dus ook die de vakverenigingen vervangende organisaties, de grootste klassenorganisaties (in Duitsland omvatten de vakverenigingen reeds 10 miljoen proletariërs) aan de klasse gelijk, zij is tegen het parlementarisme, en maakt dus evenals door de bedrijfsorganisaties, elk arbeider, dus het gehele proletariaat, zelfstandig revolutionair, dus communistisch.
Zij, de Linkse partij, handelt dus volkomen in overeenstemming met de werkelijke klassenverhoudingen in West—Europa, en heeft dus volkomen gelijk tegenover het Executieve comité, het congres van de Derde Internationale, en tegenover u, partijgenoot Lenin.
Nog onlangs hebt u tot een Engelse delegatie gezegd dat in Engeland een zeer kleine communistische partij de revolutie in Engeland zou kunnen maken. U spreekt ook hier weer als een Rus, en ziet alles maar naar Russisch voorbeeld. En op zulke waanideeën is de tactiek van de Executieve en van de Internationale gebaseerd![27]
Maar wie dat denkt en zegt en propageert, verstaat van de West—
Europese en Noord Amerikaanse klassenverhoudingen niets.[28]
Ik heb aan deze beschouwingen nu nog slechts toe te voegen dat wanneer ik spreek over de eenheid van partij en klasse, die eindelijk bereikt wordt, en over de mogelijkheid dat het gehele proletariaat in West—Europa en Amerika communistisch wordt, ik bedoel een zo groot mogelijke eenheid en een zeer groot deel van het proletariaat. De totale eenheid en het gehele proletariaat stel ik voor als het ideaal, als het doel waarheen wij moeten streven, als de tendens van onze tactiek. Ze geheel en al te bereiken zal wel onmogelijk en onnodig zijn. Maar de eenheid van partij en klasse, en het gedeelte van het proletariaat dat communistisch worden moet zijn in verhouding tot Rusland zo ontzaglijk veel groter dat dit ideaal in de tactiek voorop gezet moet worden.[29]
Ik kom nu tot uw derde argument: de Russische voorbeelden. U noemt ze herhaaldelijk (op blz. 1 — 97 komen ze telkens voor). Ik heb ze met de grootste opmerkzaamheid gelezen, en evenals vroeger bewonder ik ze ook nu nog. Altijd stond ik aan uw zijde, van 1903 af. Ook als ik uw motieven nog in het geheel niet kende — er waren toch zo lang geen verbindingen — zoals bij de vrede van Brest-Litovsk, verdedigde ik u met uw eigen motieven. Uw tactiek was ongetwijfeld schitterend voor Rusland, en de Russen hebben door middel van deze tactiek gezegevierd. Maar wat bewijst dat voor West—Europa? Weinig of niets naar mijn mening. De sovjets, de dictatuur van het proletariaat, de middelen voor de revolutie en voor de wederopbouw nemen wij aan. Ook uw buitenlandse tactiek — tot hiertoe ten minste — strekt ons tot voorbeeld. Anders echter is het gesteld met uw tactiek voor West—Europa. En dat is zeer natuurlijk.
Hoe zou de tactiek in Oost en West—Europa dezelfde kunnen zijn? Rusland was een land met zeer overwegende landbouw, en een slechts deels hoog ontwikkeld industrieel kapitalisme, dat in vergelijk tot het land nog zeer klein was. En voor een heel groot deel nog gevoed door buitenlands kapitaal. In West—Europa en vooral in Duitsland en Engeland is het juist omgekeerd. Bij u nog de ouderwetse kapitaalvormen, van het woekerkapitaal af. Bij ons bijna uitsluitend hoog ontwikkeld bankkapitaal. Bij u geweldige overblijfselen uit de feodale en voor—feodale tijd, en zelfs uit de tijd van de stammen en barbaarsheid. Bij ons, vooral in Engeland en Duitsland alles, landbouw, handel, verkeer, industrie, in de greep en onder de invloed van het allerhoogst ontwikkeld kapitalisme. Bij u enorme overblijfselen van de lijfeigenschap, de arme boeren, en op het land een verzonken middenstand. Bij ons zelfs de arme boeren nog in verbinding met de moderne productie, het verkeer, de techniek en de ruilhandel. In de stad en op het land de middenstand, ook de allerlaagste, in de directe aanraking met de grootkapitalisten.
U hebt nog klassen waarmee het naar opkomend proletariaat zich kan verbinden. Het bestaan van deze klassen helpt reeds. Hetzelfde geldt natuurlijk voor de politieke partijen. Bij ons niets van dat alles.
De compromissen, het sluiten van overeenkomsten naar alle richtingen, zoals u dat zo pakkend beschrijft, het benutten van de ‘scheuren’, zelfs tussen liberalen en grondbezitters, was daarom bij u natuurlijk goed. Bij ons is het onmogelijk. Vandaar het onderscheid in tactiek, in het Oosten en Westen. Onze tactiek past zich aan aan onze verhoudingen. Zij is hier even goed als de uwe in uw verhoudingen.
Ik vind uw Russische voorbeelden vooral op blz. 12, 13, 26, 27, 37, 40, 51 en 52. Maar welke betekenis deze voorbeelden ook mogen hebben voor de Russische vakverenigingskwestie, (blz. 27), voor de West—Europese betekenen zij niets, daar het proletariaat hier veel sterker wapens nodig heeft. Wat het parlementarisme betreft, zijn uw voorbeelden, of ontleend aan een tijd toen de revolutie er nog niet was, (bv. op blz. 16, 26, 41, 51) en deze gelden dus niet voor de kwestie die wij hier behandelen, of, daar u de partij van de arme boeren en kleine burgers hebt kunnen gebruiken, zijn zij zo verschillend van onze verhoudingen, (blz. 12, 37, 40, 41, 51) dat zij voor deze niet meetellen.[30]
Het komt mij voor, partijgenoot, dat uw absoluut verkeerde oordeel, de geheel verkeerde opvatting van uw boek, en niet minder de daarmee overeenstemmende tactiek van de Executieve van Moskou, uitsluitend daaraan toe te schrijven zijn, dat u onze verhoudingen niet genoeg kent, of liever gezegd, dat u uit uw kennis niet de juiste volgtrekkingen maakt, en ze te zeer van Russisch standpunt beoordeelt.
Dat wil echter zeggen — en het dient hier zo scherp mogelijk herhaald te worden omdat het wel en wee van het Europese proletariaat er van afhangt — dat noch u, noch de Executieve in Moskou, zo u in deze tactiek volhardt, in staat zijt, de West—Europese daardoor de wereldrevolutie te leiden.
U vraagt: Kunt u, die de wereld wilt hervormen, niet eens een parlementsfractie vormen?
Wij antwoorden: Uw eigen boek hier is reeds een bewijs dat wie dit laatste probeert onmiddellijk de arbeidersbeweging op verkeerde wegen en in het verderf leidt.
Het boek spiegelt de arbeiders van West—Europa een waan, iets onmogelijk voor: compromissen met de burgerlijken in de revolutie.
Het tovert hun iets voor dat niet bestaat: dat de burgerlijken in West—Europa in de revolutie gesplitst zijn. Het spiegelt hun voor dat een compromis met de sociaal—patriotten en de ‘schommelende’ elementen in het parlement hier bij ons iets goeds kan opleveren, terwijl het bijna alleen onheil brengt.
Uw boek voert het West—Europese proletariaat terug in het moeras waar het met de allergrootste moeite nog niet uitgekomen is, maar bezig is uit te komen.
Het voert ons terug in het moeras, waarin Scheidemann, Clynes, Renaudel, Kautsky, Macdonald, Longuet, Van de Velde, Branting en Troelstra ons gebracht hebben. (Het kan niet anders of het moet grote vreugde geven bij al deze, evenals bij de burgerlijke partijen, als zij het begrijpen.) Het boek is voor het communistische revolutionaire proletariaat, wat Bernsteins boek voor het voor—revolutionaire geweest is. Het is uw eerste niet goede boek. Voor West Europa is het het slechtste boek wat men zich denken kan.
Wij, partijgenoten van de linkerzijde, moeten ons vast aaneensluiten, van onder op alles gezamenlijk beginnen, en de scherpste kritiek uitoefenen tegen allen die in de Derde Internationale niet de juiste weg gaan.[31]
Wanneer ik nu uit al deze uitwijdingen over het parlementarisme de slotsom trek, dan moet deze dus luiden: u drie argumenten voor het parlementarisme betekenen of heel weinig, of zij zijn fout.
En evenals in het vakverenigingsvraagstuk is uw tactiek dus noodlottig voor het proletariaat.
En met deze verkeerde of onbeduidende redenen bedekt u het feit, dat u honderdduizenden opportunisten in de Derde Internationale brengt.
Dit vraagstuk evenwel van het opportunisme in onze eigen rijen is van zo groot gewicht dat ik hierover nog uitvoerig spreken moet.
Partijgenoot! Met de oprichting van de Derde Internationale is ook bij ons het opportunisme niet gestorven. Wij zien het reeds in alle communistische partijen, in alle landen. Het zou ook een wonder zijn, en in strijd met alle wetten van de ontwikkeling wanneer datgene waardoor de IIe Internationale stierf, niet voortleefde in de Derde.
Integendeel, evenals in de IIe internationale de strijd tussen anarchisme en sociaaldemocratie werd uitgevochten, zo wordt de strijd tussen opportunisme en revolutionair marxisme uitgevochten in de Derde.
Ook nu weer zullen communisten in het parlement gaan om leiders te worden. Vakverenigingen en arbeiderspartijen zullen gesteund worden, ten einde stemmen te krijgen bij de verkiezingen. Inplaats dat er partijen worden gesticht voor het communisme, wordt het communisme gebruikt om partijen te stichten, ja om leiders macht te geven. Slechte parlementaire compromissen met sociaalpatriotten en burgerlijken zullen weer in gebruik komen, daar de revolutie in West—Europa nu eenmaal langzaam zal gaan. Het vrije woord zal worden onderdrukt, en goede communisten zullen worden uitgestoten. Kortom, de praktijken van de IIe Internationale zullen weer opleven.
Daartegen moet de linkerzijde zich verzetten, zij moet er zijn om dat te bestrijden, evenals zij dat in de IIe Internationale deed. De linkerzijde moet daarin gesteund worden door alle marxisten en revolutionairen, ook al menen deze dat zij zich op bepaalde punten vergist. Want het opportunisme is onze grootste vijand. Niet alleen, zoals u zegt (blz. 13), buiten, maar ook in onze eigen gelederen.
Het zou duizendmaal erger zijn als het opportunisme weer binnensloop met zijn verwoestende gevolgen voor de ziel en voor de kracht van het proletariaat, dan dat de linksen te radicaal zouden optreden.
De linkerzijde, ook al gaat zij soms te ver, blijft steeds revolutionair. Zij zal haar tactiek veranderen zodra zij ziet dat deze niet juist is. De opportunistische rechterzijde wordt steeds opportunistischer, en zal steeds dieper in het moeras verzinken, steeds meer de arbeiders bederven. Niet voor niets hebben wij dat geleerd in 25 jarigen strijd.
Het opportunisme is de pest van de arbeidersbeweging en de dood van de revolutie. Door het opportunisme is alle kwaad gekomen, het reformisme, de oorlog, de nederlaag, de dood van de revolutie in Hongarije en in Duitsland. Het opportunisme is de oorzaak van onze ondergang. En het is er weer, in de IIIe Internationale.
Waartoe veel woorden te gebruiken? Zie om u heen partijgenoot. Ach, zie in u zelf en in het Executief comité! Zie in alle landen van Europa.
Lees de kranten van de British Socialist Party, nu de communistische partij. Lees tien, twintig exemplaren van die krant. Lees de zwakke kritiek op de vakverenigingen, de Labour Party, de parlementsleden, en leg die krant naast het blad van de ‘linksen’, de Workers Dreadnought! Vergelijk die krant van de partij, die bij de Labour Party aangesloten is, met die welke haar bestrijdt, en u zult weten dat het opportunisme zich in grote massa van de IIIe Internationale meester hoopt te maken. Om weer (door de steun van de contrarevolutionaire arbeiders) macht te krijgen in het parlement. Macht… naar het voorbeeld van de IIe Internationale. Bedenk ook dat de SP, haar grote meerderheid, weldra tot de IIIe Internationale zal toetreden, en met haar vele partijen van het centrum! Gelooft u dat, wanneer u deze partijen dwingt, Kautsky, Thomas enz. enz. uit te stoten, er niet een grote menigte, honderdduizenden andere opportunisten zullen komen? De gehele maatregel van dit uitstoten is kinderachtig. Er nadert een ontelbare menigte opportunisten,[32] vooral na uw brochure.
Zie eens naar de Hollandse communistische partij, eens de bolsjewieken van West-Europa genoemd. En, de toestanden in aanmerking genomen, terecht. Lees de brochure over de Hollandse partij, hoe die geheel door het opportunisme van de IIe Internationale bedorven is. Gedurende de oorlog, en er na, en zelfs nu nog, heeft zij zich gegeven aan de Entente. De partij die eens zo schitterend was, is nu een toonbeeld van dubbelzinnigheid en bedrog.
Maar zie slechts naar Duitsland, partijgenoot, naar het land waar de revolutie ontbrand is. Daar huist en groeit het opportunisme. Wij hebben met verbazing gehoord hoe u de houding van de KPD in de Maartdagen hebt gesteund. Maar gelukkig hebben wij uit uw brochure gezien dat u de gang van zaken niet wist. U hebt wel gebillijkt de houding van de KPD centrale, die aan Ebert, Scheidemann, Hilferding en Crispien loyale oppositie aanbood. Maar toen u uw brochure schreef wist u blijkbaar nog niet dat dit gebeurde op het zelfde moment, waarop Ebert de troepen verzamelde tegen het Duitse proletariaat. Waarop de algemene staking nog in grote stukken van Duitsland voortduurde. En waarop het grootste deel van de communistische massa de revolutie zo al niet tot de overwinning, dat was misschien nog niet mogelijk, maar in elk geval tot grotere macht probeerde te voeren. Terwijl de massa met stakingen en gewapende opstand de revolutie voortzette (er is nog nooit in Duitsland zo iets hoopvol en geweldigs geweest als de opstand in het Ruhrgebied en de algemene staking), boden de leiders parlementaire compromissen aan. Daardoor steunden zij Ebert tegen de revolutie in het Ruhrgebied.[33] Zo er ooit een voorbeeld is geweest hoe vervloekt het gebruik van het parlementarisme in de revolutie, in West Europa, kan zijn is het wel dit. Ziet u partijgenoot, dat is het parlementaire opportunisme, het compromis met de sociaal—patriotten en de onafhankelijken, dat wij niet willen, en dat u bevordert!
En, partijgenoot, wat is er nu reeds, uit de bedrijfsraden geworden in Duitsland?
U en de Executieve en de Derde Internationale hadden de communisten aangeraden daar in te gaan met alle andere richtingen opdat zij de leiding in de vakverenigingen zouden krijgen. En wat is er nu geschied? Het omgekeerde. De centrale van de bedrijfsraden is bijna al tot een werktuig van de vakvereniging geworden. De vakverenigingen zijn als de octopus, die al het levende wat in zijn bereik komt, wurgt.
Partijgenoot, lees en onderzoek zelf alles wat in Duitsland en in West—Europa gebeurt, en ik heb hoop dat u naar ons overkomt. Evenals ik denk dat de ondervinding de Derde Internationale tot onze tactiek zal brengen.
En wanneer het zo gaat in Duitsland, hoe zal het dan in Frankrijk en Engeland zijn!
Ziet u partijgenoot, dat zijn de leiders die wij niet willen. Dat is de eenheid van massa en leiders die wij niet willen. En dat is de ijzeren discipline, de militaire kadaver gehoorzaamheid die wij niet willen.
Nog een enkel woord tot het Executieve comité en vooral tot Radek. Het Executieve comité heeft het gewaagd van de KAPD te eisen dat zij Wolfheim en Lauffenberg zou uitstoten, inplaats van deze kwestie aan haar zelf over te laten. Het heeft de KAPD met dreigementen ontvangen en de centrumpartijen, zoals de USP, gevleid. Maar het heeft niet geëist dat de Italiaanse partij de sociaal—patriotten zou uitstoten! Het heeft niet geëist dat de KPD de centrale zou uitstoten, die door haar aanbod mee verantwoordelijk is voor het neerschieten van de communisten in het Ruhrgebied. En het heeft niet geëist dat de Hollandse partij Wijnkoop en Van Ravesteyn zou uitstoten, die in de oorlog Hollandse schepen hebben aangeboden aan de Entente. Dit wil niet zeggen dat ik zou willen dat deze partijgenoten werden uitgestoten. Integendeel, ik ben overtuigd dat het goede partijgenoten zijn, die alleen gedwaald hebben omdat de ontwikkeling, het begin van de West Europese revolutie zo ontzettend moeilijk is. Wij allen hier, zullen nog vele fouten begaan. — En bovendien zou dat uitstoten in deze Internationale, zoals zij nu wordt, toch niets helpen.
Ik wijs er slechts op om nog eens weer met een nieuw voorbeeld aan te tonen hoe zeer het opportunisme al in onze eigen gelederen woedt. Want het Moskouse centraalbestuur heeft daarom alleen deze onrechtvaardige daad tegen de KAPD begaan, omdat zij voor haar opportunistische wereldtactiek de werkelijk revolutionairen niet hebben wilde, maar wel de opportunistische onafhankelijken. Zij heeft de tactiek van Lauffenberg en Wolfheim opzettelijk tegen de KAPD gebruikt, hoewel zij wist dat deze het er niet mee eens was. En dat alleen om de meest ellendige opportunistische redenen. Omdat zij massa’s om zich heen wil hebben, de vakverenigingen, en de politieke partijen, om het even of die communistisch zijn of niet.
De IIIe Internationale heeft twee dingen gedaan die duidelijk bewijzen waar zij heengaat. Het eerste is het afzetten van de meerderheid van het Amsterdams Bureau, de enige groep van revolutionaire marxistische theoretici in West Europa die nooit is afgeweken of heeft getwijfeld. Het tweede feit, dat haast nog erger is, was de behandeling van de KAPD in Moskou, de enige partij in West—Europa die van haar ontstaan af tot nu toe, de revolutie heeft geleid zoals die geleid moet worden. Terwijl de centrumpartijen, de onafhankelijken, het Franse en Engelse centrum, die steeds de revolutie hebben verraden, op allerlei wijzen werden aangelokt, is de KAPD, de werkelijk revolutionaire partij, als een vijand behandeld. Dit zijn slechte voortekens partijgenoot.
Met één woord: de IIe Internationale leeft nog, of weer, te midden van ons. En het opportunisme voert in het verderf. En omdat het daarheen voert, en zo sterk onder ons is, sterker dan ik ooit had kunnen dromen, daarom moet de linkerzijde er zijn. Ook wanneer de verdere goede redenen voor haar bestaan ontbraken, zou zij er toch moeten zijn als oppositie, als tegenwicht tegen het opportunisme.
Ach partijgenoot, zo u en de Derde Internationale de tactiek van de ‘linkerzijde’ in de Derde Internationale gevolgd had, die niets anders is dan de ‘zuivere’ tactiek van de bolsjewieken in Rusland, maar dan aangepast aan de West—Europese (en Noord—Amerikaanse) verhoudingen!
Zo u als eisen en statuten voor de Derde Internationale voorgesteld en doorgezet had de economische organisatie in bedrijfsorganisaties en Arbeidersunionen, (waarin zo nodig industriële verbonden hadden kunnen worden ingevoegd, op de bedrijven gebaseerd), en de politieke organisatie in partijen met verwerping van het parlementarisme!
Dan had u in alle landen een vaste, absoluut vaste kern gekregen, partijen die de revolutie werkelijk konden uitvoeren. Die door hun eigen voorbeeld in hun eigen land, en niet door drang van buiten, langzamerhand de massa om zich heen verzameld zouden hebben. Dan had u economische organisaties gekregen, die de contrarevolutionaire vakverenigingen vermorzeld zouden hebben.
En dan zoude u met één slag aan alle opportunisten de pas afgesneden hebben. Want deze hebben slechts daar iets te zoeken, waar gekonkel met de contrarevolutie, de burgerlijke of de sociaal democratische, te vinden is.
Maar dan had u tevens — en dat is verreweg de hoofdzaak — de arbeiders in zeer hoge mate, zover als dat in het tegenwoordige stadium mogelijk is, tot zelfstandige strijders gemaakt.
Wanneer u, Lenin, en u Trotski, Zinovjev, Boecharin en Tsjitsjerin dit gedaan had, deze tactiek gekozen had, met uw autoriteit en ervaring, met uw kracht en uw genie, en wanneer u ons geholpen had om de fouten uit te roeien die ons nog aankleven, en die ook onze tactiek nog heeft, dan zouden wij een Derde Internationale gekregen hebben die innerlijk volkomen vast aaneengesloten, uiterlijk onwrikbaar sterk, door haar voorbeeld geleidelijk het gehele proletariaat van de wereld om zich heen zou hebben verzameld, en die het communisme zou hebben gegrondvest.
Het is waar, er is geen tactiek zonder nederlagen. Maar een zodanige tactiek zou de minste nederlagen geleden en er zich het gemakkelijkst van hersteld hebben, zij zou de kortste weg gegaan zijn, en de snelste en zekerste overwinning behaald hebben. De uwe voert tot een langdurige nederlaag met vreselijke gevolgen voor het proletariaat.
Maar u hebt dit niet gewild, omdat u onmiddellijk, inplaats van bewuste, vastbesloten strijders, gedeeltelijk nog geheel onbewuste massa’s wenst.
Er rest mij nog iets te zeggen over uw laatste hoofdstuk “Gevolgtrekkingen”. Het voornaamste wellicht van uw gehele boek. Ik heb het met de grootste vreugde gelezen, zolang ik dacht aan de Russische revolutie. Maar steeds weer moest ik bedenken: de tactiek die voor Rusland zo schitterend is, is hier slecht. Zij leidt tot de ondergang.
U zegt hier, partijgenoot, (blz. 68—74), dat in een gegeven stadium van ontwikkeling de massa’s moeten worden aangetrokken, de miljoenen en nog eens miljoenen. Dan kan men niet langer volstaan me de propaganda voor het ‘zuivere’ communisme, die de voorhoede heeft verzameld en opgevoed. Dan gaat het er om… en dan volgen weer uw opportunistische methoden die ik al weerlegd heb: het benutten van de ‘scheuren’, van kleinburgerlijke elementen, enz.
Partijgenoot, dit hele hoofdstuk is fout. U oordeelt als Rus, niet als internationaal communist, die het werkelijke, het West—Europese kapitalisme kent.
Bijna ieder woord van dit hoofdstuk, dat voor de kennis van uw revolutie zo schitterend is, is onjuist voor het grootindustrieel kapitalisme, het kapitalisme van de trusts en monopolies.
Ik zal u dit nu aantonen. Eerst in kleine dingen.
U schrijft over het communisme in West—Europa: “De voorhoede van het West—Europese proletariaat is gewonnen” (blz. 70). Dat is niet juist partijgenoot. “De tijd van de propaganda is voorbij” (blz. 69). Dat is onwaar. “De proletarische voorhoede is ideëel veroverd”. Dat is niet zo. Dat staat op één lijn met wat ik onlangs van Boecharin las (en het komt uit dezelfde geestestoestand voort). “Het Engelse kapitalisme is bankroet”. Ook van Radek las ik dergelijke fantastische uitingen, die meer van astrologie dan van astronomie hadden. Niets van dat alles is waar. Er is nog nergens een voorhoede, behalve in Duitsland. Niet in Engeland, noch in Frankrijk, noch België of Holland, en ook niet, zo ik goed ben ingelicht, in de Scandinavische landen. Er zijn alleen maar enige éclaireurs [veldverkenners — MIA], die het onder elkaar nog niet eens zijn over de te volgen weg. Een vreselijke onwaarheid is: “de tijd van propaganda is voorbij.”
Nee, partijgenoot, deze tijd breekt voor West—Europa eerst aan. Nergens bestaat nog een vaste kern.
Wat wij hier nodig hebben, is juist een kern, zo vast als staal, zo klaar als kristal. En daarmee moet begonnen worden, om daarmee een grote organisatie op te bouwen. Wat dit betreft zijn wij hier in het stadium waarin u was in 1903, of vroeger nog, in de tijd van de Iskra. De omstandigheden, de toestanden, zijn hier veel verder dan wij zelf, maar daarom moeten wij ons toch niet laten meeslepen om zonder kern te beginnen.
Wij hier in West—Europa, de communistische partijen in Engeland, Frankrijk, België, Holland, Scandinavië, Italië, zelfs de KAPD in Duitsland, moeten voorlopig nog klein blijven, niet omdat wij dat zo graag willen, maar omdat wij anders niet krachtig kunnen worden.
Een voorbeeld is België. Behalve in Hongarije voor de revolutie, is er geen proletariaat dat zo door het reformisme bedorven is als het Belgische. Wanneer het communisme daar tot een massabeweging werd (met parlementarisme enz.), dan zouden onmiddellijk de aasgieren, de streber enz., het gehele opportunisme, zich daarop werpen en het in het verderf sleuren. En zo is het overal.
Daarom, omdat de arbeidersbeweging hier heel zwak is, en nog bijna geheel in het opportunisme verward, door het opportunisme bevangen, en omdat het communisme haast nog niets is, daarom moeten wij een kleine kern vormen, en strijden (op de punten van het parlementarisme en de vakverenigingen, en op alle andere), om de grootst mogelijke helderheid en klaarheid te bereiken, tot het uiterste theoretisch zuiver
Een sekte dus, zegt het Executieve comité. Zeer zeker, een sekte, zo u deze naam wilt geven aan de kern van een beweging die de wereld verovert!
Partijgenoot, uw beweging van de bolsjewieken is ook eens klein geweest en nietig. En doordat zij klein was en bleef, en lange tijd blijven wilde, heeft zij zich zuiver gehouden. En daardoor, daardoor alleen is zij machtig geworden. Zo willen ook wij het doen.
Dit is een kwestie van buitengewoon groot gewicht. Niet alleen de West—Europese, maar ook de Russische revolutie hangt er vanaf. Wees voorzichtig partijgenoot! U weet dat Napoleon toen hij het moderne kapitalisme over Europa wilde uitbreiden, ten slotte te gronde ging en plaats maakte voor de reactie, toen hij daar was aangekomen waar niet alleen te veel middeleeuwen, maar vooral nog te weinig kapitalisme was.
Deze kleinere beweringen die u te berde brengt, zijn dus onwaar. Ik ga nu over tot de grotere, tot de voornaamste van alle, dat nu de tijd gekomen is om zonder propaganda voor het ‘zuivere’ communisme de miljoenen aan te trekken door de door u beschreven opportunistische politiek. Zelfs al had u gelijk in de kleine dingen partijgenoot, al waren de communistische partijen hier werkelijk reeds krachtig genoeg, dan was dit nog van A tot Z fout.
De zuivere propaganda voor het nieuwe communisme blijft hier West—Europa, gelijk ik al vaak gezegd heb, van het begin tot einde van de revolutie nodig. Want het zijn de arbeiders, en de arbeiders alleen, die het communisme brengen moeten. Van de andere klassen hebben zij tot aan het einde van de revolutie geen steun (van enige betekenis) te verwachten.
U zegt (blz. 72): “De tijd van de revolutie is aangebroken, wanneer wij de voorhoede hebben, en wanneer 1. alle ons vijandige klassen genoegzaam in verwarring geraakt zijn, genoegzaam onderling getwist hebben, genoeg verzwakt zijn door de strijd die hun krachten te boven gaat; 2. alle twijfelende, onzekere tussenelementen, dat wil zeggen de kleinburgers, de kleinburgerlijke democratie, voor het volk genoegzaam ontmaskerd zijn en zich door hun bankroet genoegzaam blootgegeven hebben”.
Welaan partijgenoot, dat is Russisch. In het verrotte Russische staatslichaam waren dat de voorwaarden voor de revolutie.
Maar in de moderne, werkelijk grootkapitalistische staten zullen de voorwaarden geheel andere zijn. De grootburgerlijke partijen zullen zich tegenover het communisme aaneensluiten, niet in verwarring geraken, en de kleinburgerlijke democratie zal zich bij haar voegen.
Natuurlijk niet absoluut, maar toch in die mate dat het onze tactiek moet bepalen.
In West—Europa staat ons een revolutie te wachten die van beide zijden een vast besloten strijd zal zijn, met een krachtige organisatie van de kant van burgers en kleinburgers.
Een strijd die wij dus met de beste wapens, de beste vormen van organisatie, de beste, sterkste strijdmiddelen moeten organiseren.
Hier, niet in Rusland, zal de werkelijke strijd tussen kapitaal en arbeid plaats vinden. Omdat hier het werkelijke kapitaal is.
Wanneer u denkt dat ik (uit zucht naar theoretische zuiverheid) overdrijf, zie dan slechts naar Duitsland. Er is daar een totaal bankroet, bijna hopeloos kapitalisme. Maar alle klassen, groot en kleinburgers, grote en kleine boeren, blijven door de macht van het bankkapitaal, vast aaneengesloten tegen het communisme. Zo zal het bij ons overal zijn.
Het is waar dat helemaal aan het einde van de ontwikkeling, van de revolutie, wanneer de vreselijkste crisis aangebroken is, wanneer wij heel dicht bij de overwinning zijn, dat dan de eenheid van de burgerlijke klassen misschien zal verdwijnen, en dat enige elementen van de kleine burgers en boeren bij ons zullen komen. Maar wat helpt dat? Wij moeten onze tactiek bepalen voor het begin en voor de loop van de revolutie.
U zegt in dit boek en in vele van uw geschriften dat de revolutie in West—Europa niet uitbreken kan en moet, voordat die kleinburgerlijke democratische partijen fiasco hebben gemaakt. Ook in dit zo bij uitstek gewichtige vraagstuk (dat u zelf terecht vaak een van de gewichtigste noemt) bewijst u weer dat u, vergeef mij, van de West—Europese revolutie zo goed als niets begrijpt. Want niet alleen zullen deze democratische groepen zich bij het grootkapitaal houden, maar hun geweldige aantal (bijna 20 miljoen) zal de arbeiders dwingen om vóór de twijfeling (!) van de ‘democraten’ de omwenteling te beginnen. Wanneer 7 miljoen arbeiders op een bevolking van 180 miljoen lijden zoals de Russische in 1917, dan moeten zij wachten tot de boeren bereid staan. Maar 20 miljoen arbeiders, Duitse proletariërs (van wie 13 miljoen industriële) wachten daarop niet. En terecht.
Omdat dit alles zo is, en zo zijn moet (door de klassenverhoudingen en vooral door de productieverhoudingen), daarom staat het proletariaat alleen.
Omdat het alleenstaat kan het alleen zegevieren wanneer het geestelijk geweldig aan kracht toegenomen is.
En omdat het zo alleen zegevieren kan, is de propaganda van het ‘zuivere’ communisme hier (geheel anders dan in Rusland) tot het einde toe nodig.
Zonder deze propaganda gaat het West—Europese, en daardoor ook het Russische proletariaat, te gronde.
Wie dus hier in West—Europa, gelijk u dat doet, de compromissen met de burgerlijke en kleinburgerlijke elementen, kortom, het opportunisme wil, die laat zich leiden door een waan inplaats van door een realiteit. Die misleidt het proletariaat, die (ik gebruik hetzelfde woord dat u tegenover het Amsterdamse Bureau hebt gebruikt), die verraadt het proletariaat. Het Russische en het wereldproletariaat.
En datzelfde geldt voor de Executieve in Moskou.
Terwijl ik de laatste regels schreef, kwam het bericht dat de Internationale uw tactiek en die van de Executieve heeft aangenomen. De West—Europese afgevaardigden hebben zich door de glans van de Russische revolutie laten verblinden. Welaan, wij zullen dus de strijd in de IIIe Internationale opnemen.
Wij, partijgenoot, dat wil zeggen uw oude vrienden Pannekoek, Roland Holst, Rutgers en ik, hebben ons, toen wij uw West—Europese tactiek leerden kennen, afgevraagd wat daarvan de reden kon zijn. De meningen verschilden. De een zei: de economische toestand van Rusland is zo slecht dat het vóór alles vrede nodig heeft. Daarom wil Lenin een zo groot mogelijke macht om zich verzamelen. Onafhankelijken, Labour Party, enz., die hem helpen om vrede te krijgen.
De ander zeide: hij wil de algemene revolutie in Europa verhaasten. Daaraan moeten miljoenen meedoen. Daarom dit opportunisme.
Ik voor mij geloof, zoals ik al zei, dat u de Europese verhoudingen verkeerd ziet.
Maar hoe dit ook zij, uit welke beweegredenen u ook handelt, u zult de vreselijkste nederlaag lijden, en het proletariaat tot de vreselijkste nederlaag voeren, zo u bij deze tactiek volhardt.
Want wanneer u Rusland, de Russische revolutie wilt redden, verzamelt u met deze tactiek de niet communistische elementen. Deze verenigt u met ons, de werkelijke communisten, terwijl wij nog niet eens een vaste kern hebben! Met dit mengelmoes van dode vakverenigingen, met een massa van halve, vierde, achtste en helemaal—niet—communisten, waarin een goede kern ontbreekt, wilt u strijden tegen het hoogst georganiseerde kapitaal van de wereld, waarmee alle niet—proletarische klassen verbonden zijn. Het spreekt vanzelf dat dan in de slag het mengelmoes uiteenvalt en de grote massa op de vlucht slaat.
Een verpletterende nederlaag, partijgenoot, van het Duitse proletariaat bv., zal het teken zijn voor een algemene aanval op Rusland.
Wanneer u hier de revolutie maken wilt, met dit mengsel van Labour Party en onafhankelijken, Frans centrum en Italiaanse partij, met deze vakverenigingen etc. etc., dan zal het precies zo gaan.
De regeringen zullen voor zulk een opportunistische hoop in het geheel niet bang zijn.
Wanneer u echter innerlijk vaste, radicale groepen, vaste (zij het ook kleine) partijen vormt, dan zullen, daar deze alleen de massa’s in de revolutie tot grote daden meeslepen — zoals de Spartacusbond in het begin toonde — de regeringen deze partijen vrezen. Zij zullen Rusland vrij moeten laten, en eindelijk zal, als de partijen op deze ‘zuivere’ wijze gegroeid zijn, de overwinning komen. Deze ‘linkse’ tactiek van ons is dus niet slechts voor ons maar ook voor Rusland de beste, neen, de enige die redden kan.
Uw tactiek echter is Russisch. Zij was uitstekend in een land waar een miljoenenleger van arme boeren klaar stond, en een verlopen middenstand voortdurend twijfelde. Hier deugt zij niet.
Hier moet ik nu eindelijk uw bewering en die van vele van uw medestrijders weerleggen, waarover ik al in het derde hoofdstuk sprak. Dat namelijk de revolutie in West—Europa eerst kan beginnen nadat de lagere, de democratische klassen van het kapitalisme voldoende in verwarring gebracht, geneutraliseerd of gewonnen zijn.
Ook deze bewering in deze voor de revolutie allerbelangrijkste kwestie bewijst dat u alles slechts van Oost—Europees standpunt ziet. En zij is onjuist.
Want het proletariaat is in Duitsland en Engeland zo talrijk, zo machtig door zijn organisatie, dat het de revolutie, haar begin en haar voortgang, ook zonder en tegen deze klassen kan maken. Ja, maken moet, wanneer het zo lijdt als in Duitsland.
En het kan dit, als het slechts de juiste tactiek volgt. Als het slechts zijn organisatie op de bedrijven grondvest, en als het maar het parlementarisme verwerpt. Als het slechts de arbeiders op deze wijze sterk maakt.
Wij, linkerzijde, kiezen onze tactiek niet slechts om alle redenen die ik hier heb aangetoond, maar vooral ook omdat het West—Europese, en vooral het Engelse en Duitse proletariaat alleen op zichzelf staand, wanneer het eenmaal tot bewustzijn en tot eenheid komt, zo geweldig sterk is, dat het op deze eenvoudige wijze kan zegevieren. Het Russische proletariaat moest, omdat het alleen te zwak was, langs omwegen gaan, en het heeft dit gedaan op een schitterende wijze, die alles overtreft wat het wereldproletariaat ooit gedaan heeft. Maar het West—Europese proletariaat kan zegevieren op rechte, klare wijze.
Daarmee is deze bewering van u en uw medestanders weerlegd — Nog één argument moet ik weerleggen, dat ik vaak las bij de rechtse communisten, dat ik hoorde van de Russische vakverenigingsleider Losofski, en dat ook bij u voorkomt: “De crisis zal de massa tot het communisme drijven”. Dit is een zeer zwak argument. Want wij weten absoluut niet hoe groot de komende crisis zijn zal. Zal zij in Engeland en Frankrijk even diep zijn als nu in Duitsland? Ten tweede heeft dit argument (het mechanische argument van de IIe Internationale) in de laatst zes jaren zijn zwakheid bewezen. De nood in Duitsland was vreselijk in de laatste oorlogsjaren. De revolutie kwam niet. De nood was ontzettend in 1918 en 1919. De revolutie zegevierde niet. Vreselijk was en is de crisis in Hongarije, Oostenrijk, de Balkanlanden, Polen. De revolutie kwam niet, of zegevierde niet. Zelfs niet toen de Russische legers tot vlakbij genaderd waren. Maar ten derde keert het argument zich tegen u zelf, want wanneer de crisis toch tot de revolutie zou voeren, dan kon men de betere, ‘linkse’ tactiek ook wel aannemen.
De voorbeelden van Duitsland, Hongarije, Beieren, Oostenrijk, de Balkanlanden bewijzen echter dat crisis en nood niet genoeg zijn. Er moet nog een andere oorzaak bijkomen die de revolutie tot stand brengt en die, wanneer zij niet werkt, de revolutie doet uitblijven of mislukken. Deze oorzaak is de geest van de klasse. En het is uw tactiek, partijgenoot, die de geest van de klasse in West—Europa niet voldoende tot leven brengt, niet sterk genoeg maakt. In het begin van dit schrijven heb ik aangetoond dat het bankkapitaal, de trust, het monopolie, de door hen gevormde en van hen afhankelijke West—Europese en Noord—Amerikaanse staat, alle burgerlijke klassen tot één geheel tegen de revolutie verenigt. Maar deze kracht die de maatschappij en de staat tegen de revolutie verenigt, gaat nog verder. Het bankkapitaal heeft de arbeidersklasse zelf in het afgelopen tijdvak, de periode van evolutie, tegen de revolutie opgeleid, verenigd en georganiseerd. En hoe? In de vakverenigingen, (syndicalistische en moderne), en in de sociaaldemocratische arbeiderspartijen. Doordat het kapitaal hen dwong alleen maar voor verbeteringen te strijden, heeft het de vakverenigingen en de arbeiderspartijen gemaakt tot contrarevolutionaire machten, die staat en maatschappij in stand houden. Vakverenigingen en arbeiderspartijen werden door het grootkapitaal tot steunpilaren van het kapitaal. Daar deze echter bestaan uit arbeiders, (uit hun overgrote meerderheid,) en de revolutie niet zonder de arbeiders gemaakt kan worden, moeten deze organisaties eerst vernietigd werden, zal de revolutie kunnen slagen. En hoe kunnen zij vernietigd worden? Doordat hun geest veranderd wordt. En hun geest kan alleen veranderd worden, doordat men de geest van de leden zo actief, zo onafhankelijk mogelijk maakt. En dit kan alleen daardoor gebeuren dat men de vakverenigingen vervangt door bedrijfsorganisaties en Arbeidersunionen, en in de arbeiderspartijen niet langer het parlementarisme gebruikt. Maar dat verhindert uw tactiek.
Zeker, het Duitse, het Franse, het Italiaanse kapitalisme is bankroet. Of juister gezegd deze kapitalistische staten zijn bankroet. De kapitalisten zelf, hun economische en politieke organisaties, houden zich op het been, en hun winsten, dividenden en nieuwe kapitaalbeleggingen zijn zelfs enorm. Maar alleen door vermeerdering van de papiercirculatie door de staat. Valt de Duitse, Franse, Italiaanse staat, dan vallen ook de kapitalisten.
Met ijzeren noodzakelijkheid nadert de crisis. Stijgen de prijzen, dan komen ook de stakingsgolven hoger, dalen zij dan neemt het leger van werklozen toe. De nood neemt toe in Europa en de honger komt. Ook is de wereld vol nieuwe brandstof. De strijd, de nieuwe revolutie nadert. Maar hoe zal zij aflopen? Het kapitalisme is nog machtig. Duitsland, Italië, Frankrijk, Oost—Europa zijn nog niet de gehele wereld. En het kapitalisme zal in West—Europa, in Noord—Amerika, in de Engelse Dominions alle klassen nog lange tijd bijeenhouden tegen het proletariaat. De uitkomst hangt dus voor een zeer groot deel van onze tactiek en van onze organisatie af. En uw tactiek is verkeerd.
Er is hier in West—Europa slechts één tactiek die van de linkerzijde, die het proletariaat de waarheid zegt, en het geen waan voorspiegelt. Die, hoe lang het ook moge duren, de sterkste, alleen de sterke wapens smeedt: de bedrijfsorganisaties (die dan tot een geheel verenigd worden) en de aanvankelijk kleine, maar zuivere en vaste kernen, de communistische partijen. En die deze organisaties dan uitbreidt over het gehele proletariaat.
Dit moet zo zijn hier, niet omdat wij linkerzijde het zo willen, maar omdat de productieverhoudingen, de klassenverhoudingen het gebieden. Omdat, nog eenmaal zij het gezegd, de arbeiders hier alleen staan.
Aan het einde van mijn uiteenzetting gekomen, wil ik ze nu nog in enige overzichtelijke vormen samenstellen, opdat de arbeiders zelf alles helder zien.
Ten eerste geeft zij, naar ik geloof, een helder beeld van de oorzaken van onze tactiek en van de tactiek zelf. Het bankkapitaal beheerst de West—Europese wereld. Ideologisch en materieel houdt het het reusachtige proletariaat in de diepste slavernij, en verenigt het alle burgerlijke en kleinburgerlijke klassen. Daaruit volgt de noodzakelijkheid dat deze reusachtige klasse zich verheft tot eigen actie. Deze is slechts mogelijk door bedrijfsorganisatie en opheffing van het parlementarisme — in de revolutie.
Ten tweede zal ik, opdat het verschil tussen de tactiek van u en de Derde Internationale enerzijds en die van de linkerzijde anderzijds volkomen duidelijk uitkomt, opdat de arbeiders, als uw tactiek, zoals waarschijnlijk is, tot de grootste nederlagen leidt, de moed niet verliezen, maar zien dat er nog een andere tactiek is — de tactiek van de linkerzijde en die van de Derde Internationale in enige zinnen naast elkaar plaatsen.
De Derde Internationale gelooft dat de West—Europese revolutie geheel naar de regels en de tactiek van de Russische zal plaatsvinden.
De linkerzijde gelooft dat de West—Europese haar eigen wetten zal hebben en haar eigen tactiek zal volgen.
De Derde Internationale gelooft dat de West—Europese revolutie compromissen en verbonden met kleinboerse en kleinburgerlijke, ja zelfs met grootburgerlijke partijen zal kunnen sluiten.
De linkerzijde gelooft dat dit onmogelijk is.
De Derde Internationale gelooft dat er in West—Europa gedurende de revolutie ‘scheuren’ en splitsingen tussen de burgerlijke kleinburgerlijke en kleinboerse zullen zijn.
De linkerzijde gelooft dat de burgerlijke en kleinburgerlijke tot dicht bij het einde van de revolutie een gesloten front zullen vormen.
De Derde Internationale onderschat de macht van het West—Europese en het Noord—Amerikaanse kapitaal.
De linkerzijde richt haar tactiek naar deze grote macht.
De Derde Internationale ziet niet de alle burgerlijke klassen verenigende kracht van het bankkapitaal.
De linkerzijde bouwt haar tactiek op deze verenigende kracht.
Daar de Derde Internationale niet gelooft dat het proletariaat in West—Europa alleen staat, verwaarloost zij de geestelijke ontwikkeling van dit proletariaat — dat toch op ieder gebied nog diep onder de invloed van de burgerlijke ideologie leeft — en kiest een tactiek die de slavernij en de onderwerping onder de burgerlijke ideeën laat bestaan.
De linkerzijde kiest haar tactiek zo dat in de eerste plaats de geest van het proletariaat bevrijdt wordt.
Daar de Derde Internationale haar tactiek niet richt naar de bevrijding van de geest, niet bepaalt door de eenheid van alle burgerlijke en kleinburgerlijke partijen. Maar ze richt op compromissen en ‘scheuren’ laat zij de oude vakverenigingen bestaan en tracht deze in de Derde Internationale op te nemen.
Daar de linkerzijde in de eerste plaats de geestelijke bevrijding wil en overtuigd is van de eenheid van de burgerlijke, ziet zij in dat de vakverenigingen vernietigd moeten worden en dat het proletariaat betere wapens nodig heeft.
Om dezelfde redenen laat de Derde Internationale het parlementarisme bestaan.
De linkerzijde heft om dezelfde redenen het parlementarisme op.
De Derde Internationale laat de toestand van slavernij zoals zij in de tweede was.
De linkerzijde wil deze van af de grondslag veranderen. Zij grijpt het kwaad bij de wortel aan.
Daar de Derde Internationale niet gelooft dat in de eerste plaats de geestelijke bevrijding nodig is in West—Europa, en ook niet gelooft in de eenheid van alle burgerlijken in de revolutie, verzamelt zij de massa’s om zich zonder te vragen of het werkelijke communisten zijn, zonder haar tactiek daarnaar in te richten, dat zij het zijn als het maar massa’s zijn.
De linkerzijde wil in alle landen partijen vormen die enkel uit communisten bestaan en richt daarnaar haar tactiek in. Door het voorbeeld van deze aanvankelijk kleine partijen wil zij de meerderheid van het proletariaat, d.w.z. de massa’s tot communisten maken.
Voor de Derde Internationale zijn dus de massa’s in West—Europa middel.
Voor de linkerzijde doel.
Door deze gehele tactiek (die voor Rusland geheel juist was) bedrijft de Derde Internationale leiderspolitiek.
De linkerzijde echter bedrijft massapolitiek.
Door deze gehele tactiek voert de Derde Internationale niet slechts de West—Europese, maar ook in het bijzonder de Russische revolutie de ondergang tegemoet.
De linkerzijde echter voert door haar tactiek het wereldproletariaat naar de overwinning.
En tot slot wil ik, om mijn uitwijdingen in te korten, een overzichtelijke vorm aan mijn lezers voor leggen, ze in enige stellingen samenvatten. Zij moeten natuurlijk gelezen worden in het licht der uiteenzettingen.
1. De tactiek van de West—Europese revolutie moet een geheel andere zijn dan die van de Russische revolutie.
2. Want het proletariaat staat hier alleen.
3. Het proletariaat moet hier dus de revolutie alleen maken, tegen alle andere klassen.
4. De betekenis van de proletarische massa’s is daarom relatief groter, de betekenis van de leiders kleiner dan in Rusland.
5. Het proletariaat moet hier dus ook de allerbeste wapens hebben voor de revolutie.
6. Daar de vakverenigingen onvoldoende wapens zijn, moeten zij vervangen worden door of veranderd in bedrijfsorganisaties, die tot een bond verenigd worden.
7. Daar het proletariaat de revolutie alleen moet maken, zonder hulp, moet het zich naar geest en ziel hoog verheffen. Het is daarom beter, om in de revolutie het parlementarisme niet te gebruiken.
Marx had van de Commune van Parijs geleerd dat het proletariaat de burgerlijke staat niet voor de revolutie gebruiken, niet overnemen kan. Zo heeft de ‘linkerzijde’ uit de Russische, de Duitse, de Hongaarse, de wereldrevolutie, geleerd dat het proletariaat niet de oude socialistische partijen, noch de oude vakverenigingen voor de revolutie gebruiken kan.
Met broederlijke groet, H. Gorter.