Door Anton Pannekoek
Over het in brand steken van het Rijksdaggebouw door Van der Lubbe zijn de meest verschillende oordeelvellingen uitgesproken. In links-communistische organen (Spartacus, Radencommunist) is die daad geprezen als uiting van een revolutionaire communist. Goedkeuren en prijzen betekent aanprijzen. Van herhaling van zoiets. Daarom is het nodig, goed na te gaan, waarin het nut van zulke daden zit.
De bedoeling van zulk een daad kan alleen zijn, de bourgeoisie, de heersende klasse te treffen, te benadelen, te verzwakken. Daarvan is hier geen spoor aanwezig. Door de brand in de Rijksdag is de bourgeoisie niet in het minst benadeeld, haar heerschappij niet in het geringst aangetast. Het is aanleiding geweest voor de regering, om haar terreur tegen de arbeidersbeweging geweldig te versterken; welke werkingen dat verder zal uitoefen, moet nog afgewacht worden.
Maar gesteld, dat een dergelijke daad inderdaad de bourgeoisie getroffen en benadeeld had. Dan zou het enige gevolg zijn, dat bij de arbeiders het geloof ontstaat of versterkt wordt, dat zij door zulke persoonlijke daden van enkelen, bevrijd kunnen worden. De grote waarheid, die ze te leren hebben, dat alleen het massa-optreden van de gehele arbeidersklasse de bourgeoisie overwinnen kan, deze grondwaarheid van het revolutionaire communisme zou dan voor hen verduisterd worden. Het zou hen afhouden van het zelf-handelen als klasse. De revolutionaire minderheden, in plaats van alle kracht aan de propaganda onder de arbeidersmassa te geven, zouden deze verspillen in persoonlijke daden, die zelfs door een grote toegewijde groep gepleegd, niet in staat zijn, om een klasseheerschappij aan het wankelen te brengen. De bourgeoisie zou met haar grote hulpbronnen zulk een groep met een kleine inspanning gemakkelijk baas worden. Zelden was er een beweging van een revolutionaire minderheidsgroep zo vol toewijding, zelfopoffering en energie, als die der Russische nihilisten een halve eeuw geleden. Het scheen soms, of zij door een reeks persoonlijke, goed gelukte aanslagen het tsarisme baas zou worden. Maar een Frans politieman die werd ontboden om in de plaats van de onbekwame Russische politie de strijd te voeren, wist met westerse energie en organisatie het nihilisme in enige jaren te vernietigen. En eerst daarna is de massabeweging opgekomen, die het tsarisme ten val bracht.
Heeft echter deze daad geen waarde als demonstratie tegen de laffe parlementskiezerij, die de arbeiders van hun werkelijke strijd afhoudt? Een demonstratie heeft waarde, als zij door een krachtige indruk een overtuiging wekt, of tot bewustzijn brengt. Maar gelooft iemand, dat enig arbeider die tot nog toe meende door het kiezen van een sociaaldemocraat of een communist zijn belangen te bevorderen, daaraan zal gaan twijfelen, doordat het gebouw van de Rijksdag in brand gestoken wordt ? Volkomen waardeloos is dit, vergeleken bij wat de bourgeoisie zelf doet om de arbeiders van hun waan te genezen, door de Rijksdag zelf machteloos te maken, naar huis te zenden en uit te schakelen uit het regeringsbedrijf. Duitse kameraden hebben daarbij uitgesproken, dat dit alleen maar goed kan doen, omdat nu bij de arbeiders het geloof in het parlementarisme een knauw zou krijgen. Dat is zeker waar; maar het is de vraag, of zij zich de zaak toch niet te eenvoudig voorstellen. De democratische illusies nemen dan een andere weg; waar geen algemeen kiesrecht is, of waar het parlement machteloos is, wordt de verovering van de volledige democratie als doel opgesteld, en de arbeiders geloven, dat ze er alleen langs die weg komen kunnen.
Voortdurende propaganda om aan de hand van al wat gebeurt inzicht in de ware betekenis van het parlement en van de klassenstrijd te brengen, kan er nooit bij gemist worden, en is steeds de hoofdzaak.
Kan echter niet een persoonlijke daad een signaal zijn, een stoot die grotere bewegingen door een krachtig voorbeeld aan de gang brengt? Het is toch reeds dikwijls in de geschiedenis gebeurd, dat de daad van een enkeling in tijden van spanning werkte als een vonk in een buskruitvat. Zeker; maar de arbeidersrevolutie heeft niets van de ontploffing van een buskruitvat. Mag de communistische partij zichzelf en de wereld nog zo trachten wijs te maken, dat de revolutie elk ogenblik op uitbarsten staat, wij weten, dat de arbeidersklasse zich nog formeren moet tot de nieuwe massale wijze van strijden. In die voorstellingen leeft nog een deel oude burgerlijke romantiek. In de vroegere burgerlijke revoluties had de opkomende bourgeoisie met het volk achter zich, te maken met de personen van vorsten en hun willekeurige onderdrukking; de aanslagen op een vorst of minister kon daar het sein voor een uitbarsting geven. In de voorstelling dat ook nu nog een enkeling door een persoonlijke daad de massa in beweging brengt, ligt de burgerlijke opvatting van de Leider, niet de gekozen partijleider, maar de zichzelf bepalende leider, die door zijn daad de passieve massa meesleurt. De proletarische revolutie heeft met die oude leidersromantiek niet te doen; van de klasse, door massale maatschappelijke krachten gestuwd, moet ook het initiatief komen.
Maar tenslotte bestaat ook de massa uit personen, en massale acties zijn opgebouwd uit een geheel van persoonlijke daden. Zeker; en hier hebben we de werkelijke waarde van persoonlijke daden. Los van een massabeweging, als daden van een enkeling, die meent alleen iets groots te kunnen doen, zijn ze vruchteloos. Maar als deel van massabewegingen zijn ze van de grootste betekenis. Een strijdende klasse is niet als een gelijkmatig marcherend regiment van gelijke poppen, dat door de dommekracht van haar beweging vanzelf grote werkingen uitoefent. Zij is een door één wil bezielde massa van veelsoortige persoonlijkheden, die elkaar steunen, aanvuren, opwekken, en door hun verschillendsoortige krachten, alle op één doel gericht, hun beweging onweerstaanbaar maken. Hier vindt, de durf, de onverschrokken doodsverachting van de dappersten gelegenheid tot persoonlijke daden van moed, terwijl het klare inzicht van anderen deze daden op het juiste doel richt en de vruchten niet verloren laat gaan. En ook in een opkomende beweging is deze wisselwerking van krachten en daden van de grootste waarde, wanneer zij geleid wordt door een klaar inzicht in wat er op dat ogenblik in de arbeiders leeft, wat zij kunnen doen en hoe hun strijdvaardigheid te verhogen is. maar daarbij zullen aan lust tot daden, moed en dapperheid nog heel andere eisen gesteld worden, dan die voor het in brand steken van een parlementsgebouw nodig waren.