Door een 'Incontrolado' van de IJzeren Colonne
In maart 1937, toen de Spaanse burgeroorlog al 8 maanden woedde, ontving de anarchistische krant Nosotros, uit Valencia, een stukje van een onbekende militiesoldaat die meevocht in de “IJzeren Colonne” aan het front bij Teruel. Bij het artikel was een briefje aan de redactie ingestoten:
“Kameraden van de redactie van Nosotros: Salud!
Als jullie enige waarde hechten aan wat ik zeg in het stukje dat ik jullie opstuur, publiceer het dan; maar verscheur het als jullie vinden dat hierin niets te lezen staat wal al niet bekend zou zijn bij mijn eigen strijdmakkers, of bij hen die niet naast mij staan maar vechten aan andere fronten of in andere colonnes. Goed, één ding wil ik jullie meteen zeggen: wat ik zeg — ik kan niet schrijven - daar heb ik 3 dagen over gedaan; daarmee bedoel ik dat ik er wel goed over heb nagedacht. Mocht het ongeschikt zijn voor publicatie, neem dan de nog bruikbare passages en bewerk die zoals dat jullie het beste schikt; maar zeg iets over de Colonne. Er voltrekt zich hier een drama; een drama dat waarschijnlijk op een ramp uitloopt.
Met anarchistische groeten,
Een “incontrolado” van de IJzeren Colonne”
Als Nosotros het artikel publiceert, wordt vooraf eerst dit briefje afgedrukt; de redactie laat er in een noot op volgen:
“Hier en daar bewerkt wordt het integraal gepubliceerd. Het hele stuk is doortrokken van een diepe smart, een kreet van opstandigheid en een nobele oprechtheid, waardoor wij enthousiast raken. Binnen 2 of 3 dagen zullen wij alles publiceren.”
Onder deze titel is het stuk in Nosotros verschenen.
Sinds 19 juli 1936, toen het gewapende volk in grote delen van Spanje na dagenlange strijd de fascistische opstandelingen onder leiding van Franco had verslagen en heer en meester was op straat, was al veel van het revolutionaire elan verdwenen; maar de revolutie dreigt nu in haar tegendeel om te slaan; “Wij dachten dat wij op weg waren ons te bevrijden, ons te redden, en wij vervallen langzamerhand in wat wij juist bestrijden: in het despotisme, in een kastenheerschappij, in het meest brute en alles overheersende autoritarisme”. Waarom de revolutie werd verloren, wordt - hoe delicaat ook - niet verzwegen; door het voortdurende contrarevolutionaire optreden van de stalinisten, die het politieke vacuüm dat was ontstaan in juli 1936, al snel kwamen op vul I en; en door de voortdurende concessies van de verantwoordelijken van de anarchistische CNT-FAI (hier bitter met de term “die van ons” aangeduid), die met hun politiek van regeringsdeelname de anarchistische revolutie overboord hadden gezet. “Gisteren waren wij baas over alles, vandaag zijn zij het”, zegt de schrijver, die openlijk het toenmalige scheldwoord “incontrolado” (“ongecontroleerde”) als een eretitel voor zich opeist. Op dat moment rest de vrijheidsstrijders van de IJzeren Colonne niets dan samen “door te gaan tot het einde”. Na zo'n groots moment beleefd te hebben is het niet mogelijk “van elkaar te scheiden, weg te gaan, elkaar niet terug te zien”. Maar de hele rest is verraden en prijsgegeven.
Eind maart 1937 werd de IJzeren Colonne ingelijfd als 83ste Brigade bij het “volksleger” van de republiek. Van de schrijver is nooit meer iets vernomen.
Ik ben een van ben die bevrijd zijn uit San Miguel de los Reyes, een sinistere gevangenis door de monarchie gebouwd om hen levend te begraven die geen lafaards waren en zich nooit onderwierpen aan de smerige wetten die de machthebbers tegen de onderdrukten uitvaardigden. Zoals zovele anderen hadden ze ook mij daarheen gebracht, omdat ik een belediging bloedig had gewroken, omdat ik in opstand was gekomen tegen de vernederingen waarvan een heel dorp het slachtoffer was, omdat ik een “cacique” (dorpstiran) had gedood.
Toen was ik nog jong en ik ben nog steeds jong, want op mijn 23ste ging ik de gevangenis in en ik was 34 toen ik eruit kwam, toen anarchistische kameraden de poorten openbraken. Elf jaar lang onderworpen aan de foltering geen mens te zijn, een ding te zijn, een nummer!
Samen met mij kwamen vele anderen vrij die evenveel geleden hadden en even getekend waren door mishandelingen die zij van kindsbeen af hadden moeten verduren. Sommigen gingen, zodra zij op straat stonden, huns weegs; samen met de anderen sloot ik mij aan bij onze bevrijders, die ons behandelden als vrienden en van ons hielden als broers. Met hen hebben wij aldoende de “IJzeren Colonne” gevormd; met hen hebben wij stormenderhand kazernes overvallen en de geduchte agenten van de Guardia Civil ontwapend; met hen hebben wij in vinnige aanvallen de fascisten verjaagd tot hoog in de bergen, waar zij nu nog zitten. Gewend om te nemen wat wij nodig hadden maakten wij bij het verjagen van de fascisten tegelijk hun proviand en geweren buit. Een tijd lang leefden we van wat we van de boeren te eten kregen en zonder van iemand een wapen cadeau te krijgen bewapenden wij ons met wat wij de (fascistische) rebellen eigenhandig afpakten.
Het geweer dat ik liefkozend vasthoud, dat mij vergezelt sinds ik die vervloekte gevangenis uit ben, is mijn eigen geweer; ik heb het hem die het in handen had als een man afgepakt. En net zo zijn bijna alle geweren die mijn kameraden in hun handen houden, onze eigen veroverde geweren.
Niemand, of bijna niemand, heeft zich ooit om ons bekommerd. De verbijstering waarmee de bourgeoisie ons de gevangenis zag verlaten, heeft zich zo langzamerhand meester gemaakt van iedereen tot nu toe; en in plaats van ons tegemoet te komen en te helpen, ons tot steun te zijn, zijn we als bandieten behandeld, werden we ervan beschuldigd oncontroleerbaar te zijn, omdat wij weigeren ons levensritme, dat wij vrij wilden en willen laten zijn, te onderwerpen aan de stompzinnige grillen van enkelingen die zich - plat en arrogant - de bazen van de mensheid voelen zodra zij op een ministerie of in een comité zitten; en ook omdat wij in de dorpen waar wij doorheen trokken, niet alleen de fascisten van hun bezittingen beroofden maar er het hele leefpatroon veranderden: we liquideerden de brute dorpstirannen, die het leven van de boeren teisterden door ze te bestelen en legden de rijkdom in handen van de enigen die rijkdom kunnen scheppen: in handen van de arbeiders. Tegenover de armen en hulpelozen, tegenover hen die hun leven lang bestolen en vervolgd zijn, had niemand, dat kan ik verzekeren, zich beter kunnen gedragen dan wij, ongecontroleerden, bandieten die uit de bajes zijn ontsnapt. Niemand - ik daag iedereen uit het tegendeel te bewijzen - niemand was vriendelijker en gedienstiger tegenover kinderen, vrouwen en bejaarden. Niemand, absoluut niemand, kan een blaam werpen op onze Colonne die alleen, zonder hulp, terwijl ze zelfs werd geboycot, van meet af aan in de voorhoede stond; niemand kan haar beschuldigen van gebrek aan solidariteit of van despotisme, van slapheid of lafheid wanneer het erom ging te vechten, van onverschilligheid jegens de boeren of van gebrek aan revolutionair bewustzijn: want onverschrokkenheid en moed in de strijd was onze regel, edelmoedigheid tegenover de overwonnene onze wet, hartelijkheid jegens onze broeders ons devies, en goedheid en respect de criteria voor de ontwikkeling van ons leven.
Waarom die zwarte legende die men om ons heen heeft gesponnen? Waarom die onzinnige moeite om ons verdacht te maken, terwijl zo'n verdachtmaking, die niet mogelijk is, de revolutionaire zaak en de oorlog alleen maar zou schaden?
Er vindt - wij, bajesklanten die meer hebben geleden dan wie ook ter wereld, kunnen het weten - er vindt volgens mij een enorme verburgerlijking plaats in de wereld om ons heen. De burger naar lichaam en ziel, het summum van middelmatigheid en onderdanigheid, beeft bij het idee zijn rust te verliezen, zijn sigaar en kopje koffie, zijn stieren, zijn theater en geprostitueerde verhoudingen. Wanneer hij iets hoorde over de Colonne, over de IJzeren Colonne, het steunpunt van de revolutie in deze streken van de Levant, of als hij vernam dat de Colonne had aangekondigd naar Valencia te komen, beefde hij als een riet bij de gedachte, dat die van de Colonne hem zijn verwende en ellendige leven zouden komen afpakken. En de burger - er zijn vele soorten burgers en zij zitten overal - spon ononderbroken met draden van laster het web van de zwarte legende, waarmee hij ons heeft begiftigd. Want het is de burger, en uitsluitend de burger die kon en kan geschaad worden door onze activiteiten, door onze opstandigheid en door die waanzinnig ontembare verlangens die ons hart verheffen om vrij te zijn als de adelaars op de hoogste bergtoppen of als de leeuwen midden in het bos.
Zelfs bij onze broeders, die op het land en in de fabriek evenveel te lijden hadden als wij en door de bourgeoisie schaamteloos zijn uitgebuit, heeft die vreselijke, burgerlijke angst weerklank gevonden.
Omdat hun dat verteld werd door bepaalde lieden die het belangrijk vonden leiders te zijn, begonnen zij langzamerhand te geloven dat wij, de strijders van de IJzeren Colonne, gewetenloze bandieten waren. En zo kwam een haat die meermaals uitliep op wreedheden en fanatieke moordzucht, onze weg met stenen bezaaien om onze opmars legen het fascisme te .stuiten.
Sommige nuchter, in van die donkere nachten waarin ik met het geweer in mijn handen en met gespitste oren probeerde door te dringen in de diepten van hel omringende land en m het mysterie van de dingen, zag ik als in een nachtmerrie geen andere uitweg dan van achter de borstwering op te staan, niet zozeer om mijn ledematen te strekken, die van staal zijn omdat ze gehard zijn door de pijn, maar om mijn geweer nog woedender vast te pakken terwijl ik zin kreeg om te schieten - niet alleen op de vijand die zich verscholen hield op nog geen honderd meter van mij vandaan, maar op die andere vijand, op hem die ik niet kon zien, op hem die zich aan mijn kant verborg, die mijn kameraad was en mij nog steeds kameraad noemde terwijl hij mij op een vuile manier in de steek liet, want er bestaat geen laffere ontrouw dan wanneer zij door verraad wordt gevoed. En ik had zin om te huilen en te lachen, om schreeuwend dwars over het veld te rennen en met mijn ijzeren vingers kelen dicht te knijpen, zoals die keer toen ik de keel van de vuige dorps tiran tussen mijn handen verbrijzelde, en om deze ellendige wereld, waarin het zo moeilijk is een paar lieve handen te vinden die je zweet afvegen en het bloed van je wonden stelpen wanneer je moe en gewond terugkeert van de strijd, op te blazen tot er geen spaan van heel bleef.
Hoeveel nachten, als wij met een hoop mensen of slechts een handjevol bij elkaar waren en ik mijn kameraden, de anarchisten, mijn zorgen en verdriet toevertrouwde, heb ik niet daarginds in de ruwheid van de bergen, met de vijand op de loer tegenover ons, een bevriende stem en lieve handen gevonden die mij opnieuw van het leven deden houden! En al het leed, het hele verleden, alle verschrikkingen en folteringen die mijn lichaam hebben getekend, gaf ik prijs aan de wind alsof ze een andere tijd toebehoorden, en vrolijk gaf ik me over aan dromen vol avontuur; in de koorts van mijn verbeelding zag ik een andere wereld dan die waarin ik had geleefd maar waarnaar ik verlangde; een andere wereld dan die waarin wij mensen hadden geleefd maar waarvan velen hadden gedroomd. En de tijd vloog voorbij en de vermoeienissen deerden mij niet; mijn enthousiasme verdubbelde en maakte mij onverschrokken; en 's morgens vroeg ging ik op pad om de vijand op te sporen en… dit alles om het leven te veranderen; om dit leven dat van ons is, een ander ritme te geven; opdat de mensen, en ik met hen, broeders zouden kunnen zijn;
opdat tenminste eenmaal de vreugde die uit onze borsten opwelt, de aarde zou overstromen; opdat de Revolutie, deze Revolutie, die het baken en het devies van de IJzeren Colonne is geweest, in de nabije toekomst een feit zou kunnen zijn.
Mijn dromen losten zich op in het niet zoals de ijle witte wolkenflarden die hoog boven ons over de bergtoppen dreven, en ik viel terug in mijn ontgoocheling om dan 's nachts weer opnieuw vrolijk te worden. En zo heb ik mijn leven doorgebracht tussen vreugde en verdriet, tussen vertwijfeling en tranen, een leven dat temidden van gevaar gelukkig was, vergeleken met dat ellendige, sombere leven in die ellendige, sombere gevangenis.
Maar op zekere dag - het was een grauwe trieste dag - kwam er van over de bergen als een wind die sneeuw brengt en in je lijf snijdt, een bericht: “We moeten militairen worden”. Als een vlijmscherpe dolk sneed het bericht in mijn vlees en ik leed bij voorbaat de angsten die wij nu kennen. Nachtenlang zat ik achter de borstwering dat bericht voor mijzelf te herhalen:
“We moeten militairen worden.”
Terwijl ik lag uit te rusten maar niet kon slapen, hield naast mij de gedelegeerde van mijn groep de wacht, die nu misschien Iuitenant zou worden; en een paar meter verderop op de grond lag mei zijn hoofd tegen een stapel bommen aangeleund de gedelegeerde van mijn centurie te slapen, die misschien wel kapitein of kolonel zou worden. Ik… ik zou blijven die ik ben: zoon van het platteland, opstandeling tot aan de dood. Ik wilde en ik wil geen kruisen, sterren of bevelen. Ik ben zoals ik ben: een boer die in de gevangenis leerde lezen, die het verdriet en de dood van dichtbij heeft gezien, die anarchist was zonder het te weten; en nu ik dat weet, ben ik nog anarchistischer dan vroeger, toen ik doodde om vrij te zijn.
Die dag, die bewuste dag, toen van hoog over de bergen dat noodlottige bericht neerdaalde als een ijzige wind die mij door de ziel sneed, zal mij nog lang heugen, zoals zoveel andere dagen in mijn leven vol smart. Die dag… bah!
We moeten militairen worden!
Het leven leert de mensen meer dan alle theorieën, meer dan alle boeken. Zij die in praktijk willen brengen wat zij van anderen hebben geleerd door te verslinden wat er in de boeken staat geschreven, zullen zich vergissen; zij die in een boek neerleggen wat zij hebben geleerd in de kronkelingen van hun levensweg, maken misschien een meesterwerk. Werkelijkheid en droom zijn verschillende dingen. Dromen is goed en mooi, omdat de droom bijna altijd vooruitloopt op wat zou moeten zijn; maar het Is subliem om het leven mooi te maken, om van het leven werkelijk een moot werk te maken.
ik heb mijn leven snel geleefd. Ik heb geen jeugd gekend die, zoals ik heb gelezen, bestaat uit plezier, vriendelijkheid en welbevinden. In de gevangenis heb ik slechts leed gekend. Al ben ik jong in jaren, ik ben oud door alles wat ik heb beleefd, door alle tranen die ik heb gehuild, door al het leed dat ik heb geleden. Want in de gevangenis wordt bijna nooit gelachen; in de gevangenis, binnen of buiten, wordt al tijd gehuild.
Een boek lezen in een cel, terwijl je bent afgesloten van ieder contact met de mensen, is dromen; in het boek van het leven lezen wanneer je dat, opengeslagen op een willekeurige pagina, wordt voorgehouden door de bewaker die jou beledigt of domweg bespioneert, is in contact staan met de werkelijkheid.
OP een dag heb ik gelezen, ik weet niet meer waar of bij wie, dat een schrijver zich geen exact idee kan vormen van de rondheid van de aarde zolang hij haar niet heeft doorkruist, gemeten, afgetast: ontdekt. Zo'n pretentie leek mij belachelijk; maar dat zinnetje bleef mij zo ingeprent dat ik er af en toe, tijdens mijn gedwongen zelfgesprekken in de eenzaamheid van mijn cel, weer aan moest denken. Totdat ik op zekere dag, alsof ik ook tets wonderbaarlijks ontdekte dat daarvoor verborgen was voor de andere mensen, de vreugde voelde voor mijzelf de ontdekker te zijn van de rondheid van de aarde. En op die dag doorkruiste ik onze planeet, mal en betastte ik haar net zoals de schrijver van die ene zin; en in het licht van mijn verbeelding “zag” ik de aarde ronddraaien in de oneindige ruimte en deel uitmaken van de universele samenhang van de werelden.
Voor het leed geldt hetzelfde. Je moet het wegen, meten, doorleven, proeven, begrijpen, ontdekken om in je geest een duidelijk idee te hebben van wat dal is. Terwijl ik een kar voort trok waarop anderen gezeten waren die zongen en plezier hadden, zag ik naast mij mensen lopen die net als ik als ezel fungeerden. En zij leden er niet onder; zij lieten niets merken van enig protest; ze vonden het juist en logies dat zij die de meesters waren, hen bij de teugel hielden en de zweep hanteerden; ze vonden het zelfs logies en juist als de baas hun met een zweepslag het gezicht open reet. Als beesten stieten zij een gehinnik uil, sloegen met hun hoeven in de grond en gingen er in galop vandoor. En als zij later werden uitgespannen - o sarcasme! - likten zij als slaafse honden de hand die hen had gegeseld.
Hoe kan iemand die nooit is vernederd, gepest en gehoond; iemand die zich nooit het ongelukkigste schepsel heeft gevoeld en tegelijk ook het edelste, beste en menselijkste wezen, en dan opeens, terwijl hij zijn ongeluk ervoer en zich op het zelfde moment gelukkig en sterk voelde, op zijn schouder of in zijn gezicht de ijzige vuist voelde van de beestachtigheid van de gevangenis, zonder waarschuwing vooraf, zonder reden, uit pure lust hem te schaden en te vernederen; hoe kan iemand die nooit in een strafcel is gesleept wegens rebellie en daarbinnen, geslagen en getrapt, zijn botten hoorde kraken en zijn bloed zag vloeien tot hij als een logge massa op de grond viel; iemand die nooit door andere mensen werd gefolterd en daarna zijn onmacht moest voelen en daarom moest vloeken en schelden, wat ook betekent dat hij weer zijn krachten begon te verzamelen; iemand die nooit werd gestraft en gehoond en zich daarbij bewust werd van de onrechtvaardigheid van de straf en de grofheid van de hoon, en zich bij het besef daarvan voornam om voorgoed een einde te maken aan het privilege dat sommigen het recht geeft te straffen en te beledigen; iemand tenslotte die, gevangen in de gevangenis of gevangen in de wereld, nooit de tragedie heeft begrepen van het leven van de mensen die veroordeeld zijn om zwijgend en blindelings de bevelen op té volgen die zij ontvangen: hoe kan zo'n iemand ooit de diepten van de smart kennen, de bitterheid die ermee gepaard gaat, de gruwelijke sporen die zij voor altijd achterlaat bij wie ervan hebben gedronken, die de smart hebben gevoeld en doorleefd té moeten zwijgen en gehoorzamen? Willen praten en je mond houden; willen zingen en stom blijven; willen lachen en noodgedwongen je lach op je lippen laten besterven; willen liefhebben en ertoe veroordeeld zijn in het slijk van de haat rond te zwemmen!
Ik heb in de kazerne gezeten en daar heb ik leren haten. Ik heb in de gevangenis gezeten en daar heb ik, vreemd genoeg, te midden van tronen en leed leren liefhebben, intens liefhebben.
In de kazerne stond ik bijna op het pont mijn persoonlijkheid te verliezen, zo streng was de behandeling die ik er kreeg te verduren, omdat men mij een stompzinnige discipline wilde bijbrengen. In de gevangenis herwon ik na veel strijd mijn persoonlijkheid en telkens werd ik opstandiger tegen elke dwang, In de kazerne heb ik alle hiërarchie van hoog tot laag teren haten; in de gevangenis heb ik te midden van de beklemmendste smart de onfortuinlijken, mijn broeders, leren liefhebben, terwijl ik mijn haal tegen de hiërarchie waarmee de kazerne mij had gevoed, zuiver en helder bleef behouden. Gevangenissen en kazernes zijn hetzelfde; despotisme en het botvieren van de slechtheid van enkelen tot leed van iedereen.
Zoals in de kazerne niets geleerd wordt dat niet schadelijk is voor je lichamelijke en geestelijke gezondheid, zo word je in de gevangenis niet opgevoed.
Dit was mijn oordeel, mijn ervaring - een ervaring die ik opdeed omdat mijn leven van leed is vervuld - toen ik het miIitariseringsbevel van de bergen naar beneden hoorde rollen. Een moment voelde ik dat mijn wezen instortte, omdat ik duidelijk zag dal in mij de onverschrokken guerrillastrijder van de revolutie zou sterven om verder voort te leven als een wezen dat in de kazerne en in de gevangenis van elke persoonlijke eigenschap is beroofd; om opnieuw in de afgrond te vallen van de gehoorzaamheid, van het dierlijke slaapwandelen waartoe de discipline van de kazerne of van de gevangenis leidt, want beide zijn hetzelfde. En terwijl ik woedend mijn geweer omklemde, van achter de borstwering richting vijand en richting vriend
keek en een blik voor en achter de linies wierp, stiet ik een vloek uit zoals die keer toen ik vloekend als rebel naar de strafcel werd afgevoerd, en drong ik een traan terug zoals ze mij die ene keer ontsnapten toen niemand ze kon zien en ik voelde hoe machteloos ik was. En ik stelde vast dat de hypocrieten die van de wereld een kazerne en een gevangenis willen maken, dezelfden, dezelfden, dezelfden zijn die gisteren in de kerker bij ons - mensen - de botten lieten kraken.
Kazernes… gevangenissen…, een on waardiger en ellendiger leven is er niet.
Men heeft ons niet begrepen en omdat men ons niet kon begrijpen, waren wij niet geliefd. Wij hebben gestreden - valse bescheidenheid die tot niets leidt is nu niet op zijn plaats - wij hebben gestreden, herhaal ik, zoals weinig anderen hebben gedaan. Wij hebben altijd voorin de vuurlinie gestaan, omdat wij in onze sector vanaf de eerste dag de enigen waren.
Nooit zijn wij een keer afgelost, nooit had men…, wat nog erger is, een vriendelijk woord voor ons over. Zowel de een als de ander, zowel de fascisten als antifascisten, inclusief die van ons - wat hebben we ons daarover geschaamd! - hadden een afkeer van ons.
Men heeft ons niet begrepen. Of misschien - wat nog het meest tragisch is in deze tragedie waarin we leven- hebben wij ons zelf niet begrijpelijk gemaakt: want alle minachting en hardheid van degenen die aan de kant van de hiërarchie stonden, was op onze schouders neergekomen; en nu wilden wij ook in de oorlog een libertair leven leiden, terwijl de rest zich steeds - tot hun en ons ongeluk- voor de kar van de slaat liet spannen. Door dit onbegrip, dat ons immens verdriet heeft gedaan, was onze weg aan weerskanten met ongeluk omzoomd: niet alleen de fascisten, die wij behandelden zoals zij verdienden, zagen een gevaar in ons, maar ook zij die zich antifascist noemen en hun antifascisme uitschreeuwen tot ze er hees van worden. Deze haat die om ons heen werd gesponnen, gaf aanleiding tol pijnlijke botsingen waarvan de ergste, die vanwege haar laagheid de walging in je mond doet opkomen en je naar je geweer laat grijpen, plaatsvond in het centrum van Valencia, toen “bepaalde rode antifascisten” het vuur op ons openden. Toen - bah! - toen hadden we een eind moeten maken aan wat de contrarevolutie nu aan het doen is.[1]
De geschiedenis die al het goede en slechte verzamelt dat de mensen doen, zal op een dag spreken.
En de geschiedenis zal dan zeggen dat de IJzeren Colonne misschien de enige in Spanje was die een duidelijke visie bad op wat onze revolutie moest zijn. De geschiedenis zal ook zeggen dat deze Colonne het meeste verzet bood tegen de militarisering. En zij zal bovendien zeggen dal er vanwege haar verzet momenten waren waarop zij volledig aan haar lot werd overgelaten, voorin het gevechtsfront, alsof zesduizend man die gehard waren in de strijd en bereid om te overwinnen of te sterven, moesten worden prijsgegeven aan de vijand om vernietigd te worden.
Hoeveel, ja hoeveel dingen zal de geschiedenis niet zeggen en hoeveel, ja hoeveel personen die zich beroemd wanen, zullen niet verwenst en vervloekt worden!
Ons verzet tegen de militarisering was gebaseerd op wat wij van de militairen wisten. Ons huidige verzet is gebaseerd op wat wij momenteel van de militairen weten.
De beroepsmilitairen hebben altijd en nu ook, zowel hier als in Rusland, een kaste gevormd. Zij zijn het die bevelen; de rest mag niets anders overblijven dan de verplichting te gehoorzamen. Een beroepsmilitair haat uit de grond van zijn hart iedere gewone burger, die hij als zijn mindere beschouwt.
Ik heb zelf een officier - ik kijk iemand altijd in de ogen - zien trillen van woede of van walging toen ik hem met “je” aansprak, en ik ken recente gevallen op dit moment van bataljons die zich proletarisch noemen en waar de officieren, die hun bescheiden afkomst al zijn vergeten, niet kunnen toestaan - daarop staan zware straffen - dat een militiesoldaat hen tutoyeert.
Het “proletarische” leger verlangt geen discipline die hoogstens zou kunnen bestaan uit het opvolger van bevelen in oorlogstijd; het verlangt onderwerping, blinde gehoorzaamheid, vernietiging van de persoonlijkheid van de mens.
Hetzelfde, precies hetzelfde als toen in de kazerne. Hetzelfde, precies hetzelfde als later in het' strafkamp. In de loopgraven leefden wij gelukkig. Wel zagen wij aan onze kant kameraden vallen die deze oorlog samen met ons waren begonnen; bovendien wisten wij dat wij elk moment door een kogel konden worden getroffen in het open veld - dat is de beloning die een revolutionair wacht; maar wij leefden gelukkig. Als er te eten was aten wij; bij gebrek aan eten vastten wij. En we waren allemaal tevreden. Waarom? Omdat niemand boven iemand anders stond. Allemaal vrienden, allemaal kameraden, allemaal guerrillastrijders van de revolutie
De gedelegeerde van onze groep of van onze centurie werd ons niet van bovenaf opgedrongen maar hij werd door ons gekozen; en hij voelde zich geen luitenant of kapitein maar kameraad. De gedelegeerden van de comités van de Colonne waren nooit kolonel of generaal, maar kameraden. Samen aten wij, samen streden wij, samen lachten of vloekten wij. Een tijdlang kregen wij geen soldij en kregen zij ook niets. Daarna kregen wij 10 peseta's, en kregen en krijgen zij ook 10 peseta's.
Het enige dat we accepteerden was hun bewezen bekwaamheid, om die reden werden ze door ons gekozen; was hun moed eveneens bewezen, dan werden ze ook daarom door ons afgevaardigd. Er is geen hiërarchie of superioriteit, er zijn geen strenge bevelen; er is vriendschap, goedheid, kameraadschap; een vrolijk leven te midden van de rampspoed van de oorlog.
En als je in gezelschap van je kameraden je voorstelt dat je om en voor iets strijdt, krijg je de smaak van de oorlog zo te pakken dat je de dood nog met plezier aanvaardt. Maar als je tussen militairen zit, waar alles bevel en hiërarchie is; als je in je handen het trieste soldij ziet waarmee je ternauwernood je achtergebleven familie kunt onderhouden, en je ziet tegelijk dat de luitenant, de kapitein, de commandant en de kolonel wel drie, vier, tienmaal zoveel verdienen als jij, hoewel zij beslist niet meer enthousiasme, kennis of moed aan de dag leggen dan jij, dan smaakt het leven je bitter omdat je ziet dat dit geen revolutie is maar de manier waarop een handvol mensen profileert van een ongelukkige situatie, die zich uitsluitend ten koste van het volk ontwikkelt.
Ik weet niet hoe wij nu verder zullen leven. Ik weet niet of wij eraan kunnen wennen de kwetsende woorden te moeten aanhoren van een korporaal, sergeant of luitenant. Na ons volledig mensen te hebben gevoeld weet ik niet of wij ons straks huisdieren kunnen voelen, want dat is waar discipline toe leidt en wat militarisering betekent.
Maar we zullen het niet kunnen, het is absoluut onmogelijk dat wij despotisme en onmenselijke behandeling zullen accepteren, want je moet wel erg weinig man zijn om mei een wapen in je hand gewillig beledigingen te slikken. Maar toch beschikken we over verontrustende voorbeelden van kameraden die na hun indeling bij het leger weer als een loden plaat de last op zich voelden drukken van de bevelen uil de mond van mensen die vaak onbekwaam en altijd harteloos zijn.
Wij dachten dat wij op weg waren ons te bevrijden, ons te redden, en wij vervallen langzamerhand in wat wij juist bestrijden: in het despotisme, in een kastenheerschappij, in het meest brute en alles overheersende autoritarisme.
Maar het moment is ernstig. We zitten in een val -waarom weten we niet en als we het wel weten, houden we het momenteel voor ons - we zitten, zei ik, in een val waar we uit moeten zien te geraken, waaruit we moeten ontsnappen zo goed als we kunnen, want uiteindelijk ligt het hele slagveld bezaaid met valstrikken. De militaristen, alle militaristen - er zitten fanaten bij in ons eigen kamp - hebben ons omsingeld. Gisteren waren wij baas over alles, vandaag zijn zij het.
Het volksleger (het enige verband met het volk is dat dit leger uit het volk wordt gerekruteerd - en dat gebeurde altijd al) is niet van het volk, het is van de regering, en de regering gelast en de regering beveelt. Het volk is alleen toegestaan te gehoorzamen en het is altijd verplicht te gehoorzamen.
Verstrikt in de netten van de militaristen staan ons nog twee wegen open: de eerste weg leid! ertoe dat wij die lot nu toe kameraden in de strijd zijn, uit elkaar gaan door de IJzeren Colonne te ontbinden; de tweede weg leidt ertoe dat wij ons bij het leger laten inlijven.
De Colonne, onze Colonne, mag niet ontbonden worden. De homogeniteit die zij altijd tentoonspreidde, is bewonderenswaardig geweest - ik praat alleen voor ons, kameraden; de kameraadschap tussen ons zal in de geschiedenis van de Spaanse revolutie een voorbeeld blijven; onze dapperheid die in tal loze gevechten is bewezen, kan in deze heldenstrijd wet zijn geëvenaard maar nooit overtroffen. Vanaf de eerste dag zijn wij vrienden geweest; meer dan vrienden, kameraden, broeders. Van elkaar te scheiden, weg te gaan, elkaar niet terug te zien, niet langer, zoals tot nu toe, het verlangen te voelen om te overwinnen en te vechten, dat is onmogelijk.
De Colonne, deze IJzeren Colonne die van Valencia tot Teruel de bourgeoisie en de fascisten heeft doen sidderen, mag niet ontbonden worden maar moet doorgaan tot het einde.
Wie kan er beweren dat zij die zich heb ben laten militariseren daarom ook sterker en dapperder zijn geweest in de strijd en hun bloed grootmoediger op het slagveld hebben vergoten? Als broeders die een nobele zaak verdedigen hebben wij gestreden? Als broeders met dezelfde idealen hebben wij gedroomd in de loopgraven; als broeders die naar een betere wereld streven, zijn we vooruitgestoten met onze moed. Nu onszelf als homogene eenheid ontbinden? Nooit, kameraden. Zolang wij een eenheid blijven, op naar de strijd; zolang er een van ons overblijft, op naar de overwinning.
Het zal het kleinste kwaad zijn, hoewel het een groot kwaad Is dat wij moeten accepteren door een willekeurige persoon gecommandeerd te worden zonder dat hij door ons is gekozen. Maar… of we nu een Colonne zijn of een bataljon maakt vrijwel geen verschil. Wat wel verschil uitmaakt is dat wij niet gerespecteerd worden.
Als wij samen dezelfde individuen zijn die wij nu zijn, moet het ons niet uitmaken of wij een Colonne of een bataljon vormen.
In een gevecht zullen wij niemand nodig hebben om ons aan te moedigen; in een gevechtspauze zal niemand ons verbieden uit te rusten, want dat tullen we niet toestaan.
De korporaal, de sergeant, de luitenant of kapitein: óf zij staan aan onze kant en in dat geval zijn wij allemaal kameraden; óf zij zijn onze vijanden en in dat geval moeten zij als vijanden worden behandeld. Colonne of bataljon, als wij willen, blijft het voor ons hetzelfde. Gisteren, vandaag en morgen, nooit hoefden wij te worden aangespoord om te vechten; gisteren, vandaag en morgen, altijd zullen wij de guerrillero’s van de revolutie zijn.
Onze toekomstige ontwikkeling hangt af van ons zelf, van de samenhang die en tussen ons bestaat. Niemand zal ons zijn ritme opleggen; wij zullen het zelf opleggen aan wie zich in onze omgeving bevinden, omdat wij een eigen persoonlijkheid hebben.
Laten we met één ding rekening houden, kameraden. De strijd vereist dat wij onze krachten en ons enthousiasme niet aan de oorlog onttrekken. In een Colonne die van ons is of in een bataljon dat van ons is; in een divisie of in een bataljon die niet van ons zijn: wij moeten vechten.
Als wij de Colonne ontbinden, als wij uit elkaar gaan, zullen wij daarna gemobiliseerd worden voor de krijgsdienst en niet mogen optrekken met de mensen die wij willen, maar met degenen die ons worden aangewezen. En omdat wij geen huisdiertjes zijn, en dat ook niet willen worden, komen wij dan eventueel in botsing met de mensen waarmee wij niet in botsing zouden moeten komen: met hen die, of dat nu goed of slecht is, onze bondgenoten zijn.
De revolutie, onze revolutie, deze anarchistische en proletarische revolutie waaraan wij vanaf de eerste dag glorierijke bladzijden hebben toegevoegd, verlangt van ons dat wij de wapens niet neerleggen en ook de vaste kern niet verlaten die wij tot nu toe hebben gevormd, hoe deze verder ook mag heten: Colonne, divisie of bataljon.
Een “incontrolado” van de IJzeren Colonne