Rede van 23 november 1868, te Genève

Door Michael Bakoenin


Rede van 23 november 1868, te Genève

Wij zijn socialisten, d.w.z. dat wij allen willen: de gelijkheid van de politieke, economische en sociale voorwaarden voor allen; de gelijkheid van levens-onderhoud, van opvoeding, van onderwijs, voor alle kinderen van beiderlei geslacht — en van de productiemiddelen voor alle menschen, vrouwen inbegrepen, die tot werken in staat zijn.

Wij willen de sociale rechtvaardigheid, de werkelijke vrijheid van ieder menschelijk wezen door de solidariteit van allen; wij willen de broederschap van alle menschelijke wezens op aarde, zonder onderscheid van natie, kleur of ras. Wij willen dat er vrede heerscht op aarde, gebaseerd op de rede, verlicht door de wetenschap, gebaseerd op de menschelijke rechtvaardigheid, d.w.z. op de vrijheid en de gelijkheid en op de universeele broederschap.

Maar wie het doel wil, moet de middelen willen. Wij moeten dus de afschaffing willen van alle politieke grenzen, die in het leven geroepen zijn door het staatsgeweld. Wij willen de opheffing van de staten — hun verdwijnen in de vrije en universeele organisatie van de menschelijke samenleving.

Wie staat zegt, zegt vesting — zegt gewelddadige scheiding van een deel van de menschheid van alle andere deelen, eveneens opgesloten in andere staten, zegt rivaliteit, concurrentie en voortdurende oorlog der staten; zegt verovering, roof en patriotisch en glorierijk bloedbad naar buiten, en naar binnen: onderdrukking en gelegaliseerde en gereglementeerde uitbuiting van de arbeid van het volk in het belang van een heerschende minderheid.

De hartstocht, die in overeenstemming is met deze tweevoudige manifestatie van de staten noemt men patriottisme. Wij willen geen patriottisme meer, omdat wij de gerechtigheid, het menschelijke recht en de menschelijke broederschap willen.

Wie staat zegt, zegt voorrecht. Het voorrecht bij uitnemendheid, dat de basis is voor alle andere politieke en sociale ongerechtigheden is het individueele erfelijke eigendom. Dit eigendom heeft tot grondslag: allereerst zijn uitgangspunt, zijn historische en werkelijke basis: de verovering, een bloedig en brutaal feit, een misdaad tegen de menschheid en tegen de rechtvaardigheid, — een roof of een of ander bloedbad, en in de meeste gevallen zoowel het een als het ander; vervolgens de wijding van deze gewelddadige daad door de religie — daar de godheid ten alle tijde de partij heeft getrokken van de handigsten en de sterksten; uit deze wijding is het juridische recht ontstaan, de versteende, gesystematiseerde en gelegaliseerde ongerechtigheid. Dat alles met elkaar noemt men de politieke staat.

We willen dus de afschaffing van deze staat, omdat hij geen andere taak heeft dan de bescherming van het individueele eigendom; en wij willen de afschaffing van het individueele eigendom, omdat, zoolang dit bestaat, er noodzakelijkerwijze ongelijkheid zal zijn. De maatschappij zal verdeeld blijven in twee deelen, waarvan het eene deel — de heerschende en uitbuitende minderheid — zal worden gevormd door alle gelukkigen der aarde, die dank zij deze erfwet in welstand geboren worden, en die van de maatschappij de opvoeding, het onderwijs en alle materieele en intellectueele, politieke en sociale middelen ontvangen, om dit uitbuitingswerk voort te zetten. Het andere deel zal de volksmassa's omvatten, de millioenen arbeiders, die niets anders erven dan de ellende en de onwetendheid van hun vaders, en die zich eeuwig veroordeeld zullen zien tot een harde arbeid, die hen nauwelijks in staat stelt te leven, maar die de welstand, de luxe en de beschaving van de bourgeoisie zal vereerderen.

In plaats van het individueele eigendom willen wij het gemeenschappeIijke eigendom, en in plaats van de staten, de steeds meer universeele organisatie der menschelijke samenleving door de vrije federatie van de productieve associaties in industrie en landbouw. In plaats van een sociale organisatie, gebaseerd op het voorrecht en op de politiek van de staten, willen wij er een, die geen andere basis zal hebben dan de arbeid, dan de rechtvaardige en broederlijke verdeeling van alle arbeidsproducten.

De Internationale Arbeiders Associatie, pas een vier jaar geleden in het leven geroepen, is reeds tot een groote macht geworden, en als zoodanig door alle staatslieden erkend. Bij haar stichting heeft zij bewust de politiek uit haar program geweerd en de staatspolitiek overgelaten aan de bevoorrechten van dc staten, aan dc bourgeoisie. Wat de Internationale betreft: zij heeft zich om te beginnen slechts een deel gesteld: de bevrijding der arbeiders van alle landen van het juk van het kapitaal.

Een lange en bittere ervaring had aan de grondleggers van de Internationale beweren, dat dit doel slechts door gemeenschappelijke krachten bereikt kon worden, door de vereeniging en de solidariteit van de arbeiders van alle landen. De economische wetenschap van haar kant bevestigde deze overtuiging, door het universeele aan te toonen van het sociale vraagstuk, dat geen enkel land, hoe vooruitstrevend en uitgestrekt het ook zij, op zichzelf zou kunnen oplossen, omdat, zoolang de concurrentie van de staten bestaat, er ook een noodzakelijke en voortdurende concurrentie tusschen de klassen en de individuen zal bestaan, maar deze concurrentie, dat is de oorlog, dat is de wederzijdsche uitbuiting en onderdrukking.

De Internationale Arbeiders Associatie, die zich bewust en vrijwillig buiten alle politiek houdt, deed dus slechts een enkele stap, één enkele daad, met, het oog op het groote vraagstuk van de bevrijding van alle arbeiders van de wereld. Maar deze daad en deze stap zijn onmetelijk. Ze houden de geheele revolutie in.

Door het recht te proclameeren van de arbeiders tot de gemeenschappelijke exploitatie van al het kapitaal, dat ontstaan is door het geaccumuleerde werk van alle vorige generaties, heeft zij de afschaffing geproclameerd, niet van het kapitaal, maar van het monopolie van het kapitaal, de afschaffing van het individueele eigendom, van het erfrecht, d.w.z. van het erfelijke recht op de uitbuiting van recht van anderen — zij heeft het gemeenschappelijke eigendom geproclameerd.

Door de gemeenschappelijke solidariteit van alle arbeiders van alle landen te proclameeren heeft zij de grenzen doorbroken en een begin gemaakt met de vernietiging van de staat. Zij heeft het patriottisme gedood, deze hartstocht, deze baatzuchtige deugd van de bourgeoisie. Door het simpele feit van haar bestaan heeft zij het bestaan van al deze tallooze vaderlanden ontkent en afgeschaft, die van het standpunt der aristocratische en der burgerlijke politiek heden nog Europa en de wereld verdeelen, zoodat voor de arbeiders er nog slechts twee aan elkaar vijandige landen in de wereld bestaan, die verdeeld door hun beginselen, hun aspiraties en hun belangen, zich weldra op leven en dood zullen bekampen: het eene is het kapitaal, het individueele eigendom, het monopolie, de uitbuiting, de onderdrukking — in een woord: de reactie; het andere is de arbeid, het menschelijke recht, de vrijheid van allen door de gelijkheid van allen, de gerechtigheid en de broederlijkheid — de revolutie.

Is dat niet wat we de sociale kwestie noemen? Is dat niet het beginsel, dat moet leiden tot de triomf van de democratische en sociale republiek?

Ziehier, na de veroordeeling van alle burgerlijke politiek, de ware, de eenige politiek van de Internationale Arbeiders Associatie. Dat is de politieke daad van deze Associatie, de grootste politieke daad, het grootste feit van onze dagen. Zij heeft de politiek van het volk ingewijd: de politiek van de ontkenning van het individueele eigendom en van de vernietiging van de staat.