Inhoud

Verzameling van internationale brieven

Door Christiaan Cornelissen

Een verzameling internationale brieven van Christiaan Cornelissen, geschreven tijdens zijn verblijf in Frankrijk voor Het Volk, een dagblad in Nederland.


Verzameling van internationale brieven

Voorwoord

Vanaf juni 1903 verschenen in het Volksdagblad te Amsterdam, geregeld alle veertien dagen, soms elke week, Internationale Brieven van de hand van Christiaan Cornelissen te Parijs.

Herhaaldelijk en van verschillende zijden is er, zowel bij de schrijver, als bij de redactie van bovengenoemd dagblad, op aangedrongen, dat deze brieven afzonderlijk als bundel zouden verschijnen. Wanneer hier thans met de uitgave ervan een aanvang wordt gemaakt, zien we voorzeker de moeilijkheden niet over het hoofd, die eraan verbonden zijn. Brieven, bestemd, op een bepaald moment een bepaald effect te verzekeren, bevatten natuurlijk gedeelten, die na enige jaren als afgedane zaken behoren te worden beschouwd, terwijl andere gedeelten, door de wijziging in de partij- en groepsverhoudingen, juist een bijzondere actualiteit kunnen hebben verkregen. Er moet dus tot een zifting worden overgegaan.

In verband daarmede hebben we niet alleen hier en daar bepaalde uitweidingen, in overleg met de schrijver, door aanhalingstekens vervangen, maar gaan wij er ook toe over, successievelijk die brieven het eerst te publiceren, waarvan de actualiteit voor het tegenwoordige, het meest in het oog springt. Allereerst hebben wij daarbij gedacht aan de brieven, betrekking hebbende op de achturenbeweging in Frankrijk en de strijd van de “Directe Actie”, in dit land in de loop van 1906 aangevangen. Op deze brieven zullen, naar we hopen, andere volgen. De tekst is natuurlijk geheel gelijkluidend aan die van de oorspronkelijke brieven, behoudens de boven gemotiveerde uitlatingen, en verder de correctie van enkele drukfouten, door de schrijver in de oorspronkelijken tekst aangebracht.

Om een bijzondere reden verzoeken we krachtige medewerking van alle kameraden bij de verkoop van deze brieven: Hoezeer de risico van de uitgave door persoonlijke krachten wordt gedragen, zal een mogelijk batig saldo allereerst ten goede komen aan de propaganda van de Vrij-Socialistische beginselen en van de Revolutionair-Federalistische tactiek.

Dat ieder zich inspant, ons daarom terzijde te staan, in de overtuiging, dat hier niet slechts het geschrevene woord op zichzelf reeds tot propaganda strekt, doch dat ook de verkoop als zodanig weer niet geschiedt tot persoonlijk voordeel, maar vóór alles plaats heeft naar het beginsel: Eén voor allen, allen voor één!

De Uitgever.

Internationale Brieven

De beweging voor de Achturendag en de "Directe actie'' in Frankrijk.

LXXIX. (Eerste Reeks)

Parijs, 10 mei 1906

“Reeds bekronen belangrijke resultaten de achttien maanden van propaganda voor de Verovering van de achturendag, waarvan het Comité van de Confederatie, krachtens opdracht van ’t congres van Bourges, de regeling heeft op zich genomen.”

Manifest van 2 mei van het Comité van de Confederatie.

Een voorloper van Luther en van de Kerkhervorming in Duitsland, Ulrich von Hütten, tekende de gisting in de gemoederen van zijn tijd met de bekenden uitroep: “De geesten zijn ontwaakt, het is een lust te leven!”

Zóó is de stemming op het ogenblik in Frankrijk! Er is leven en energie allerwegen. Ik denk, dit zeggende, niet juist aan de algemene verkiezingen, die de vorige zondag plaats grepen, en die een glansrijke, voorlopige overwinning gaven aan de republikeinse partijen, welke de scheiding van Kerk en Staat voltrokken in Frankrijk. Al zijn politieke feiten, als de uitslag van de verkiezingen, ook een uitdrukking van het leven en de energie, die zich allerwegen baan breken, daar zijn voor mij belangrijker verschijnselen, dan dat uiterlijke politieke leven. De zeden en gewoonten wijzigen zich; zij vormen andere mensen, mensen, vrijer opgevoed, mensen vooral, die niet meer geduldig de rug krommen onder de kapitalistische uitbuiting, maar die zich opwerken, zich emanciperen.

Ik heb in mijn vorigen brief beloofd, enigermate de balans op te maken van de beweging ten gunste van de achturendag (met als bij-eis voor bepaalde bedrijven de wekelijkse rustdag), die zich de 1sten mei heeft ingezet.

En de vruchten zijn reeds rijk! We kunnen het thans reeds beter nog getuigen, dan het Comité van de Confederatie dit kon doen in zijn Manifest van 2 mei, (zie het motto boven dezen brief), ook al zijn op het ogenblik, dat deze regelen worden geschreven, nog de grootste arbeidersmassa’s te Parijs in volle staking, en al gist ook nog de beweging nà in alle streken van Frankrijk.

Reeds de voorafgaande propaganda voor de grootse beweging had enkele merkwaardige resultaten opgeleverd.

Ik wijs op het huis Goguenheim te Chaumont, een reusachtige fabriek van lederwerken en handschoenen, waar ongeveer 2000 werklieden arbeiden, en dat aan de vooravond van de 1 mei toestemde in de vermindering van de arbeidsdag tot 8 uur zonder loonsverlaging. Op de brouwerij Le Frapper te Lambézellec (Brest), waar ongeveer 80 werklieden arbeiden, en die ook reeds vóór 1 mei de achturendag aanvaardde. Op verschillende drukkerijen te Parijs, waar eveneens reeds in de week vóór 1 mei aan de eisen van de gezellen was toegegeven, zodat, op voorstel van het Werkstakingscomité van de Fédération du Livre, de werkstakers konden besluiten, dat in de werkplaatsen, waar de patroons hadden toegegeven, de gezellen de arbeid zouden hervatten, onder de verplichting, 10 percent van hun loon te storten voor de nog stakende enzovoort.

Maar het hoofdgewicht van de strijd bleef toch op de 1sten mei vallen, daar, van 2 mei af, de werklieden in de meest verschillende bedrijven hadden besloten, op de gewone tijd aan het werk te gaan, doch na afloop van 8 werkuren gewoonweg de werkplaatsen en fabrieken te verlaten, óf wel — waar dit doelmatiger bleek en nodig — onmiddellijk de algehele staking op 2 mei voort te zetten.

Het is de hoofdstad, die op dit terrein de provincie is vóórgegaan.

Zien wij dus eerst de toestand te Parijs onder de ogen.

Reeds onmiddellijk na de internationalen betogingsdag, zodra men zich op 2 en 3 mei rekening van de toestand kon geven, bleken 80.000 arbeiders in de meest verschillende bedrijven het werk niet te hebben hervat.

De sociaal-democratische Petite République schatte de getallen van de stakers aldus (nummer van 4 mei):

Grondwerkers, putgravers 25.000
Metselaars 2.000
Schilders 15.000
Witwerkers 7.000
Meubelmakers 1.500
Slotenmakers 4.000
Blikslagers 1.500
Goudsmeden, juweliers 8.000
Typografen 5.000
Typografische drukwerken en papierindustrieën 8.000

Bovendien staakten nog onder de kleinere bedrijven: brocheerders, ijzergieters, steenhouwers, enz., een hele reeks.

De werklieden, die in massa (75.000) onmiddellijk de 8-urigen arbeidsdag eisten, behoorden, men ziet het reeds uit de lijst boven gegeven, in het bijzonder tot de bouwvakken en de luxe industrieën.

Aan de anderen kant trachtten vele duizenden werklieden in de metaalindustrieën, in het bijzonder de auto-industrie, de verwezenlijking te verkrijgen van het voor hen praktischer Engelse stelsel van 54 uur ’s weeks met algehele rust op Zaterdagnamiddag. De metaalbewerkersvereniging zag langs dien weg groot onmiddellijk succes voor ogen en zonderde zich dus enige mate van de algemenen stroom af.

Wij zijn geen doctrinairen!

Wat de beweging voor de 8-urendag haar betekenis geeft, is het krachtige verzet tegen de uitbuiting van onder op en de 9-urendag, in de metaalvakken door eigen kracht gewonnen, kan een reusachtige vooruitgang zijn.

De typografen te Parijs — reeds vóór 1 mei in staking — strijden insgelijks nog voor de 9-urendag.

Wanneer eisen als deze een inbreuk schijnen op de algemene propaganda voor de 8-urendag, moet men niet vergeten, dat er anderzijds in Frankrijk arbeidersmassa’s zijn, die reeds de 8-uren-beweging hebben overschreden. De landarbeidersverenigingen in Zuid-Frankrijk, waar thans, in de wijnstreken vooral, de 8-urendag reeds bestaat, strijden thans voor de verkrijging van de 6-urendag (tot grote ergernis van de bourgeoisie). En mijn aandacht werd in de loop van deze week getrokken door een bericht in een van de bourgeoisbladen, waarin honend werd gesproken over een boerenknechtenvereniging, die eiste de 8-urigen werkdag in de zomermaanden, de 6-urigen in het winterseizoen.

De werkstaking in de metaalvakken werd te Parijs door de houding van de patroons eerst later algemeen. En, toen zich bij de metaalarbeiders nog als nieuwe stakers kwamen scharen de lithografen (ten getale van 5000), de timmerlieden (3000) de werklieden in het rijtuigvak (25.000), terwijl de stakende meubelmakers tot 4000 klommen, ging, aan het eind van de week na de 1sten mei, het gezamenlijke aantal van de Parijse arbeiders, die in de beweging van dit jaar de strijd aanvaardden de 100,000 reeds vér te boven.

Op het ogenblik, dat deze brief wordt verzonden, is de staking algemeen geworden in de meubelindustrieën, de bouwvakken en de auto-industrie, en heeft ze zich ook in andere bedrijven nog uitgebreid, zodat het totaal aantal stakers te Parijs en in de naasten omtrek thans op 120.000 wordt geschat.[1]

Wat is er verkregen?

Aangezien steeds nog het aantal van de stakers toeneemt, en dezen alleen reeds in de bouwvakken op dit ogenblik 45,000 in de metaalindustrieën 28,000 belopen, bedenke men, dat de hoofdstrijd nog gestreden moet worden. En gaan we thans na:

Het aantal letterzetterijen en lithografische inrichtingen, waar de eisen van de arbeiders zijn ingewilligd, is sinds 1 mei nog met verschillende vermeerderd. Aan de coöperatieve werkplaats van de “Photogravure Moderne” (Boulevard Voltaire) is reeds de 8-urendag ingevoerd.

In de metaalindustrie is de belangrijkste overwinning, tot hiertoe behaald, die bij de firma Delaunay — Belleville te Saint-Denis bij Parijs, die onder de eerste was, welke toegaf aan de eisen van de arbeiders (arbeid 55 uur ’s weeks). In deze fabriek werken 2000 arbeiders. Andere huizen volgden, als: Hotein et Cilron (Faubourg St. Denis), Crouvel, de firma Gobron-Brillé te Billancourt (Banlieue)[2], enz. De fabriek Moranne (Rue du Banquier) aanvaardde de 8-urendag; het huis Chomrobert te Levallois (Banlieue), beloofde de 8 urendag in werking te stellen, zodra meerdere firma’s volgen. In een vergadering, zaterdag 4 mei gehouden, kon het Achturen-comité van de metaalbewerkers (ook ketelmakers. blikslagers, enz. omvattend) meedelen, dat vijf nieuwe firma’s de 8-urendag hadden aanvaard. Ook de gieters en de vormers van de firma Thion kregen dezen eis ingewilligd, zoo ook de ijzergieters aan de fabriek van het Parthinium.

Evenals de metaalbewerkers, konden ook de houtvergulders reeds in het midden van de week na 1 mei aankondigen, dat verscheidene firma’s in hun bedrijf de 8-urendag hadden aanvaard. Bij de metselaars en steenhouwers hebben insgelijks talrijke kleine patroons aan de arbeiders-eisen toegegeven.

In de bedrijven van de sterkst uitgebuite arbeiders, waren eisen als de bovengenoemde natuurlijk niet te bereiken. Wel echter andere: zo bijvoorbeeld slaagden de kleermakers en naaisters erin, om bij meer dan twintig firma’s de arbeidsdag die tot hiertoe onbeperkt was verlengd, op 10 uur vastgesteld te krijgen.

De vereniging van patroons-coiffeurs in het 11e en 12e arrondissement van Parijs besloten met grote meerderheid de eis hunner bedienden in te willigen en de gehelen dinsdag van elke week als rustdag te beschouwen, en hun zaak te sluiten, voorts om hun personeel een uur vrij te geven ’s-middags voor de maaltijd. Hier stelden zich de eisen, zoals men ziet, weer anders.

Ook de strijdwijze van de verenigingen liep soms uiteen:

Terwijl in de metaalindustrieën elke fabriek haar autonomie bewaarde en afzonderlijk met de patroon onderhandelde, gaven de huisschilders aan verschillende patroons, die de eisen van de arbeiders verklaarden in te willigen, ten antwoord, dat ze slechts wilden onderhandelen met de patroonsvereniging als zodanig. De stukadoors, strijdend insgelijks voor de werkdag van 8 uur, hebben een soortgelijk besluit genomen als de schildersgezellen.

* * *

Hoewel in de rest van Frankrijk de beweging niet diezelfde loop heeft genomen, als in de hoofdstad, zijn ook dáár de resultaten reeds aan te wijzen.

Te Toulon, waar de staking ernstig is, troffen de gas-arbeiders een vergelijk, krachtens hetwelk binnen een maand de 8-urendag zal worden ingevoerd voor de stokers en de 9-urendag voor het fabriekspersoneel, een en ander in terugwerkende kracht met betaling van de langer gewerkte uren als overuren. De stadsreinigers van deze gemeente bekomen een loonsverhoging voor de mannen van 50 centimes per dag, en 25 centimes voor de vrouwen.

Op het ogenblik, dat deze brief wordt geschreven, staken te Toulon nog een twaalftal vakken voor de verkrijging van de 8-urendag. Het zijn ook hier vooral de bouwvakken, die de toon aangeven.

Te Moulins eindigde de staking van de metselaars met de belofte van de patroons, voor het volgende seizoen het loontarief te zullen verhogen; in de bouwvakken te La Rochelle weigerden de patroons verkorting van de arbeidsdag, maar willigden ze de loonsverhoging in. Te Firmery verkregen de metaalbewerkers belangrijke verbeteringen. Te Lyon verkregen de schilders en pleisterwerkers bij verschillende firma’s de 8-urendag; de stakingsbeweging breidt er zich nog steeds uit en is algemeen in de metaalindustrie. Te Marseille kwamen de limonadewerkers door vergelijk tot de 12-urigen arbeidsdag (in plaats van de 16-urigen.) Eis was de 10-urige arbeidsdag. Te Rive de Gier is de arbeidsdag voor de glasblazers verminderd van 10 uur op 8¾ uur. Enzovoort.

Ik heb wat de beweging buiten de hoofdstad betreft, slechts hier en daar een greep gedaan; op het ogenblik bijvoorbeeld breidt in de metaalindustrie de staking zich naar alle hoeken des lands uit. Hoofdzaak is echter het karakteriseren van de beweging zelf.

* * *

En thans, nu de beweging een glansrijke aanvang heeft genomen, wat zal thans de houding zijn van de mannen van de politiek? In Frankrijk — laten we dit ter ere van de sociaal-democraten zeggen — hebben de soc.-dem. werklieden wakker de revolutionaire vaklieden en anarchisten terzijde gestaan. En ook de sociaal-democratische pers, begrijpende, dat het hier een diepe beweging van benedenop geldt, heeft geen weerstand geboden, maar krachtig meegewerkt:

Het sociaal-democratische blad L'Humanité, (redacteur Jaurès) in haar nummer van 8 mei enkele van de voordelen, reeds door de werklieden behaald; opsommend, schreef:

“Moge deze spontane beweging van de arbeidersverenigingen, strijd voerend tegen de gesel van overarbeid en werkloosheid, de ijver aanvuren van het Parlement, en de nieuwgekozenen van de democratie meeslepen op de weg van de sociale hervormingen.”

Ik had deze zinsnede haast als tweede motto boven mijn brief willen plaatsen!

Welk een bescheidenheid, welk een betuiging van onmacht eigenlijk! Hoe gevoelt de sociaal-democraat, die deze regelen schreef, dat de bezielende kracht van het leven zelf, van de directe actie van de werklieden, de wetgevers moet voortdrijven!

Of ze volgen zullen is een andere vraag. Maar, hoe geheel anders klinkt deze waarderende taal, dan de onware voorstelling, die bijvoorbeeld het sociaal-democratische blad Het Volk (uit W.H. Vliegen’s pen) van de Franse beweging heeft gegeven.

Wilt u de beide strijdwijzen, de met lamheid geslagene, sociaal-democratische, en de krachtig frisse revolutionaire actie naast elkaar stellen, plaats dan, lezer, naast de overwinningen van de 9-urigen en 8-urigen werkdag boven beschreven, en aan de eigen kracht van de arbeidersorganisaties te danken, de volgende lamlendige zinsnede door W.H. Vliegen op het Paas-congres van de S.D.A.P. geuit (geciteerd uit Het volk):

“Waarom vragen wij de tien-, en niet de achturendag? Omdat wij zouden roepen in de woestijn. Op de achturendag ligt thans de utopie nog duimen dik. Na 12 jaar agitatie voor de 8-urendag verklaarde Bebel: hij is praktisch nog onmogelijk.”

“Praktisch onmogelijk?” “Roepen in de woestijn?”

Frankrijk geeft het antwoord.

De waarheid is, dat de gehele sociaaldemocratie een “praktische onmogelijkheid” is, en dat de remmers van de vooruitgang, type-W.H. Vliegen, in plaats van ooit gevaar te zullen lopen “roepers in de woestijn” te worden, hard bezig zijn, te trachten, de arbeidersbeweging voorlopig zelf de dorre woestijn in te leiden.

Voor de naaste toekomst vragen ze (“vragen” alleen maar, — vragen bij de wet) de 10-urendag. Straks binnen 20 jaar, als de werklieden inmiddels zelf de handen uit de mouwen zullen hebben gestoken, en al veel verder zijn, zullen ze komen “vragen“ om de 9,5-urige; over 50 jaar om de 9-urigen arbeidsdag.

De 8-urige werkdag volgt met Sint-Juttemis! (Natuurlijk alleen maar “gevraagd” — bij de wet!)

* * *

De uitslag van de beweging in Frankrijk kan niet anders dan voor alle moderne landen van gewicht zijn, juist omdat ze het verschil in strijdwijze tekent.

Een vriend uit Berlijn, die me opheldering vroeg over de gang van de Franse Beweging, verzekerde me, dat vele Duitse arbeiders met spanning de beweging in Frankrijk volgen, omdat bij enig succes, de morele invloed ervan groot zal zijn in Duitsland. Toevallig was me hetzelfde uit Londen gemeld. Uit Belgische en Zwitserse bladen konden we zien, met hoeveel sympathie de strijd van de Franse vakverenigingen in de beide respectieve landen wordt gevolgd. Te Rome, te Napels, te Barcelona hebben reeds duizenden arbeiders de strijdwijze van de Franse toegepast — óók ten gunste van de 8-urendag. Ze staakten of verlieten na acht uur gewerkt te hebben de fabrieken en werkplaatsen.

Hopen we, dat ook in Nederland de beweging, thans bij onze zuidelijke naburen aangevangen, een terugslag moge hebben.

Christiaan Cornelissen.

De 1-Mei campagne en de resultaten van de "Directe Actie” in Frankrijk

LXXXIII. (Eerste Reeks)

De 1-Mei campagne en de resultaten van de “Directe Actie” in Frankrijk, of: Een soc.-dem. Nederlands orgaan met anti-arbeidersgevoelens.

Parijs, 22 Juni 1906.

… dat “we in Frankrijk nu al zoveel van de in gang zijnde beweging hebben gezien, dat vrijwel de enige organisatie, die op het gebied van werk-, tijdverkorting resultaat heeft bereikt, de typografenbond is, en die staat niet op het standpunt van de Confédération du Travail, maar geheel op dat van het Vakverbond.”

Het Volk.

“L'Humanité“ heeft elke dag een hele rubriek over de beweging, doch het ene bericht al vager dan het andere. In zelfs “La Voix du Peuple”, het orgaan van de “Confédération“, deelt zoo goed als niets positiefs mede. Onder de titel: “Eerste resultaten’, geeft het blad thans, na drie weken, een opsomming van geëindigde stakingen, waaruit blijkt, dat van een verovering van de achturendag nergens sprake is”.

Het Volk.

“Het staat dus nu vast : de beweging voor de 8-urendag is totaal mislukt. De “directe actie” heeft geheel fiasco gemaakt.”

Conclusie van het beruchte artikel, geschreven door H(enriëtte) R(oland) H(olst) in “Het Volk” van Dinsdag 12 Juni.

Reeds vóór mijn 83ste Internationale brief werd geschreven, had ik de wens, terug te komen op de resultaten van de 1-Mei-beweging in Frankrijk. Doch ik wachtte de uitslag af van de strijd in enkele bedrijven, in het bijzonder in de bouwvakken. En die afwachting viel me moeilijk. Ik ontving aanhoudend brieven met uitknipsels of bijgevoegde nummers van een orgaan in Nederland — Het Volk — dat tegenover de arbeidersbeweging in Frankrijk een onwaardiger rol heeft aangenomen, dan zelfs de katholieke en reactionaire pers in Frankrijk zelf. Een houding, ook ver beneden die van de Franse regering; want de radicale minister, Clemenceau, mag zich in de laatste maanden hebben betoond als een verbeten vijand van de socialistische arbeidersbeweging, hij heeft toch niet kunnen nalaten, in zijn gedenkwaardige rede, op Maandag 18 en Dinsdag 19 Juni in de Kamer gehouden, de macht van de revolutionaire vakbeweging op de voorgrond te stellen, en zelfs heeft hij duidelijk uitgesproken, dat het enkel is geweest met volkomen kennis van die macht, en behoorlijk ingelicht', dat hij besloot, tienduizenden aan troepen te Parijs saam te trekken.

Een houding ten slotte ook, geheel in contrast met die van verschillende sociaal-democratische bladen in Frankrijk. En daar het orgaan van de S.D.A.P. zich nogal eens speciaal op L'Humanité beroept, zal ik me de moeite geven, hier later op de resultaten van de Meibeweging terugkomend, in het bijzonder de sociaal-democratische L’Humanité tegenover Het Volk te stellen. Tegenover vervalsers moet men bij voorkeur materiaal gebruiken, dat ze zelf niet kunnen en durven afkeuren.

Ik weet wel, hier is voorzichtigheid noodzakelijk, als men conclusies zou willen trekken. Ook L'Humanité, zowel als La petite République, zowel als andere sociaal-democratische Franse bladen, hebben het vroeger óók opgenomen tegen de onafhankelijke en revolutionaire vakbeweging. En eerst toen ze zagen, dat de verbittering onder de lezende arbeidersbevolking zóó groot werd, dat ze wel bakzeil moesten halen, of anders hun lezers onder de arbeiders geheel zouden gaan verliezen, zijn ze van houding veranderd.

Zodra de Nederlandsche arbeiders het willen (de sociaaldemocraten onder hen), is het met het schrijven in Het Volk tegen de zelfstandige vakbeweging en met het stelselmatig opdissen van onwaarheden in Het Volk óók gedaan.

“Wij zijn sociaaldemocraten”, gaan ze dan zeggen, “maar we willen daarom nog geen leugens met voorbedachten rade in de sociaal-democratische pers tegen andersdenkenden.”

Ik wens dus nog eenmaal een afzonderlijke brief in aansluiting aan dien in het Volksdagblad van 14 Mei aan de resultaten van de Franse Mei-beweging te wijden. Men zal eruit zien, hoe onwaar het is, dat er van “een verovering van de achturendag nergens sprake is.” Nergens! De redactie van Het Volk had alleen maar m’n brief van 14 Mei behoeven in te zien, om reeds onmiddellijk verschillende gevallen aan te treffen, dat de achturendag bij de eersten stoot is verkregen. Ik laat buiten beschouwing, dat de patroons, natuurlijk slechts bij uitzondering, onmiddellijk en algeheel toegeven, omdat, als in elke oorlog, alleen de grote trekken van de campagne kunnen worden getrokken, om met veldmaarschalk Von Moltke te spreken, terwijl het verder van de tegenpartij en zijn krachten afhangt, hoe het veldtochtplan moet worden gewijzigd. Ware het er van de redactie van Het Volk niet om te doen geweest, zich reeds in beginsel tegenover de onafhankelijken arbeidersstrijd te plaatsen, dan had ze moeten begrijpen, dat de strijd in het volgend jaar en het daarop weer volgend, zal word m voortgezet en dat een verkorting van een 12 of 13-urigen tot een 10 of 9-urigen arbeidsdag óók reeds een vooruitgang is.

Men zal tegelijk zien uit het overzicht in mijn volgenden brief, dat het evenmin in hoofdzaak de typografen zijn, die in de strijd van de directe acte van dit jaar vruchten hebben geplukt. Ik wil gaarne aan de krachtigen, taaien strijd van de Parijse typo’s alle recht doen wedervaren. Zelfs in beginsel hebben wij iets van dat genereuze en vergevingsgezinde, dat de Bijbel op de voorgrond stelt. Ook onder ons, revolutionairen, bestaat er misschien méér vreugde over één conservatief sociaal-democraat in de arbeidersbeweging, die zich bekeert en de directe actie gaat toepassen, zóó flink als de Parijse typo’s het doen, dan over honderd voorstanders van de Directe actie van huis uit, die geen bekering nodig hebben.

Maar bovenal zal men uit mijn later volgend overzicht, hoop ik, zien, dat de beweging voor de 8-urendag, wel verre van “totaal mislukt” te zijn, glansrijk een nieuwe periode is ingegaan en definitief is begonnen.

Maar, de lezer houdt het mij ten goede, dat ik mijn overzicht niet kan aanvangen, zonder mij gekeerd te hebben tegen het aller onwaardigste artikel, dat ik in de internationale pers over de 1-Mei-Beweging van de Franse arbeiders heb gelezen, tegen het artikel van H(enriëtte) R(oland) H(olst) in Het Volk van 12 Juni. In het tweede deel van haar artikel, nadat door haar is afgerekend in een scherpe veroordeling met de regeringspolitiek van het ministerie-Clemenceau, tracht mevr. Roland Holst onmiddellijk een valse geschiedkundige voorstelling van de 8-uren-beweging te geven. Ze plaatst kalmweg, zonder een woord over het principiële verschil te zeggen, het besluit van het Vakcongres te Bourges naast het besluit van een klein sociaal-democratisch congres in 1890, waar een aantal vakverenigingen verschenen waren.

“Reeds in 1890 nam het congres van de vakverenigingen het besluit “na 1 mei niet langer dan 8 uur daags te werken”, hetzelfde besluit dus, dat in 1904 te Bourges genomen werd. Maar er werd toen nauwelijks getracht aan dit besluit een begin van uitvoering te geven.”

Maar is dit hetzelfde? Van een nationale beweging als die te Bourges kon in 1890 in Frankrijk reeds daarom geen sprake zijn, omdat de beide grote landelijke Federaties: die van de Arbeidsbeurzen en die van de grote landelijke Bonden, beiden eerst dagtekenen van nà 1890.[3] De 400 afgevaardigden, vertegenwoordigend meer dan 1200 organisaties, die te Bourges hun besluit namen, vormden de onafhankelijke Franse vakbeweging. Daarentegen waren de 67 afgevaardigden, die te Calais in 1890 het congres hielden, waarop Mevr. Roland Holst doelt, sociaal-democraten. Er waren zelfs uit de sociaal-democratie enkel de kornuiten van Mevr. Roland Holst tegenwoordig, de marxisten.[4] Het spreekt dus vanzelf, dat deze mensen er nauwelijks naar trachtten, aan hun besluit “een begin van, uitvoering te geven.” Ze vergenoegden er zich mee, datgene te doen, waarmede alle sociaal-democraten (helaas!) maar al te zeer gewoon zijn, zich te vergenoegen: Ze brachten de 1sten mei 1891 een verzoekschrift aan de autoriteiten, dat natuurlijk naar de prullenmand ging!

Eerst sedert de vakbeweging in Frankrijk zich van de sociaal-democratie heeft losgemaakt (dus eerst nà 1890), kon er kracht van uitgaan. En daarom gold het in 1904 een geheel ander besluit, dan in 1890, — een besluit van de arbeiders zelf. Het gold voor het eerst de directe actie van de werklieden tegenover de onvruchtbare parlementaire actie, waarvan zelfs de typografen hier genoeg beginnen te krijgen.

Na de beweging, waartoe het Congres van Bourges besloot, vals gekarakteriseerd te hebben, meent Mevr. Roland Holst, die beweging zélve te moeten aankondigen, als reeds in haar begin ontrouw geworden aan het oorspronkelijk genomen besluit.

“Het parool te Bourges uitgegeven: “vanaf 1 mei verlaten wij de werkplaats en fabriek na 8 uur gearbeid te hebben,“ was door het bestuur van de “Confédération“ reeds vroeger ingetrokken.[5] Dit had zijn tactiek gewijzigd en er zich toe bepaald, bij de vakbonden propaganda te maken voor het plan, 1 mei als uitgangspunt te kiezen van ene grote beweging voor de 8 urendag. Van het “nemen” van de 8-urendag was dus geen sprake meer, maar alleen van een poging die te veroveren.[6] Wie in de strijd gaat, geeft toe, dat hij kans loopt niet te overwinnen.[7] Zo was de oorspronkelijke, utopische leuze — door de anarchistische vakbeweging ten onzent zozeer bewonderd — al opgegeven eer de strijd begon”.

Men zal mij moeten toegeven, dat dit alles een beetje al te verregaand is. Wij hebben niet het recht, ook niet bij een dogmatiek mens, alléén bekrompenheid of kwaden wil te onderstellen. En het beste aannemend, wil ik dus maar geloven, dat het besluit, zoals het te Bourges is genomen, niet onder de ogen van mevr. Roland-Holst is gekomen, ten minste niet in de juisten tekst. Ik neem dus de vrijheid, hier nog eens woordelijk dit besluit herhalen:

“Het Congres, overwegende, dat de arbeiders alleen kunnen rekenen op hun eigen actie voor de verbetering van hun arbeidsverhoudingen; overwegende, dat een agitatie voor de 8-urendag een stap is in de richting van de algehele definitieve emancipatie; “geeft de opdracht aan de C.G.T. (Confédération Générale du Travail) een krachtige en grootse manifestatie te organiseren, opdat de 1sten Mei 1906 de werklieden uit zichzelf ophouden, langer dan acht uren te werken.” Wat is dit nu anders dan 1 Mei als uitgangspunt kiezen van een grote beweging voor de 8-urendag? Waarin is nu het opgeven gelegen van dit “parool” hier? Dit, wat de tekst betreft! Wie zich echter de moeite wil geven, in mijn artikel in het laatste nummer van het tijdschrift Levensrecht de proclamaties in te zien, waarmede dit besluit is uitgevoerd, én door de “Confederatie”, én door de federaties in eigen bedrijf, hij zal moeten erkennen, hoe ongelofelijk lelijk dat gewurm van Roland Holst is, dat wil afbreken, waar niets af te breken valt. Ik ga voort ’t artikel te citeren:

“Die strijd was niet een 'algemene' werkstaking voor de 8-urendag. Daarvan zelfs was geen sprake (!) Verschillende vakbonden, o.a. de spoorweg- en transportarbeiders, de mijnwerkers, de textielarbeiders, enz. hadden òf verklaard niet mee te doen, òf geen toezegging gedaan. Men ziet: met een enkele uitzondering — de metaalnijverheid — waren het juist de gewichtigste bedrijven en die waarin de kapitaalconcentratie het grootst is … De beweging is dan ook, met uitzondering van de metaalnijverheid en rijtuigfabricage, grotendeels beperkt gebleven tot minder geconcentreerde bedrijven, tot de sfeer van het midden- en kleinbedrijf: b.v.de bouwvakken, de goud- en zilversmeden enz.” Wat U.E. zegt, mevrouw!

Wat de aanhef betreft, zal ik niet verder terugkomen op het boven reeds aangetoonde. In mijn artikel in Levensrecht haalde ik de tekst aan van het aanplakbiljet, waarmede de metselaars hun kameraden opwekten tot de 1 -Mei-strijd. Ik koos dit biljet uit de verschillende, waarmede allerwegen de muren van de hoofdstad en de schuttingen van de grote werken waren beplakt. Men kan er uitzien, of er ook “sprake” was van een “algemene” werkstaking voor de “8-urendag”.

Maar ik ga nu in op hét tweede deel van bovenstaand citaat en veroorloof me op te merken, dat mevr. R.H. even-weinig economische kennis heeft op het punt van groot-bedrijf, midden-bedrijf en klein-bedrijf, als ze in de discussie met Mr. Steinmetz blijk heeft gegeven kennis te bezitten met. betrekking tot de “materialistische geschiedopvatting”.

Nemen we eens de “bouwvakken“. De soc. dem. Petite République schatte 4 Mei het aantal grondwerkers en putgravers die op 2 Mei bleven staken, op 25.000, dat van de metselaars op 2000 (later nog vermeerderd), dat van de timmerlieden op 3000. Mag ik mevr. Roland-Holst opmerken, dat, afgezien nog van wat “een bouwwerk” te Parijs betekent, het overgrote deel, vooral van de grondwerkers, werkzaam was en nog is aan de ondergrondse spoorweg de Métropolitain?

Weet mevr. R.H. wel, wat 25.000 grondwerkers betekent? En mag ik haar meedelen, dat de aanleg van de Métro-lijn, onder geheel Parijs door, een reuzenwerk betekent, dat natuurlijk alleen is aangenomen kunnen worden door aannemers, die tot de rijkste en machtigste kapitalisten van geheel Frankrijk behoren? Mag ik haar opmerken, dat ze ook met andere bedrijven in een wereldstad voorzichtig moet zijn? Dat de meubelfabrieken van de Faubourg St. Antoine bijv, die hun meubelen leveren tot in Noord- en Zuid-Amerika en in China, voor allerlei vorstelijke gelegenheden, door machtige naamloze maatschappijen worden gedreven, of individueel door rijkaards, rijk zelfs voor een wereldstad?

Gus, kan mevr. R.H. antwoorden, te Noordwijk aan Zee en in het Gooi, waar ik thans woon, noemt men een “meubelmakerspatroon” of een “metselaarspatroon“ zo’n klein manneken met 2 of 3 knechten!

Dat is in een wereldstad anders, mevr. R.H.! Maar mag ik u verzoeken, om zelfs met de kleine mannekens voorzichtig te zijn, daar dezen dikwijls door de grote ondernemers achter zich worden gesteund?

Ik zal u een voorbeeld geven, mevr. R.H.: Reeds op 28 Mei kon het werkstakingscomité van de houtsnijders (sculpteurs sur bois) meedelen, dat 130 patroons te Parijs hadden toegegeven aan de eis van 8 uur arbeid voor negen uurloon.[8]

Doch wat gebeurt? De werklieden bemerken, dat de grootste huizen, die nog niet hadden toegegeven, haar werk lieten uitvoeren bij de kleine, die wèl hadden toegegeven. Dit bracht de gehele mooie beweging in gevaar, zodat de vorige week de houtsnijders besloten, de “algemene” werkstaking te proclameren (dezelfde, waarvan geen “sprake” was, volgens R.H. ook dáár, waar reeds de 8-urendag was ingewilligd. Met het gevolg, dat van de 1400 vakgenoten geen twee dozijn meer werken sedert de laatste weken. Ziehier, hoe zelfs achter de kleinbedrijven, de steun van het grootbedrijf moet worden gezocht!

Mag ik verder, op het laatst geciteerde deel van het artikel van R.H. terugkomend, de vrijheid nemen, aan deze óók nog een lijstje te overhandigen, betrekking hebbend op de “mijnwerkers“? Het maakt geen aanspraak op volledigheid, het is maar een greep, dien ik thans na ruim 6 weken nog heb moeten terugdoen. Ik kon natuurlijk de oneervolle aanval van mevr. R.H. niet voorzien.

Ik ontleen het lijstje aan de sociaal-democratatische Petite République, nummer van 4 Mei, en citeer woordelijk:

“De arbeidersagitatie in de andere kolenbekkens, dan die van de departementen Le Nord en Pas de Calais (waar, zoals men weet, de staking reeds vóór 1 Mei begonnen was), openbaart zich door de wil van de arbeiders om slechts acht uur te werken en de putten te verlaten nà afloop van dien arbeidstijd. Het is een algemene[9] en zeer gekarakteriseerde beweging, zoals de volgende telegrammen getuigen:

“Montceau-les-Mines, 3 Mei. De mijnwerkers, die deel uitmaken van het rode Syndicaat, hebben zich gisteren en van morgen, om de 8-urendag toe te passen, naar boven laten brengen, na acht uren te hebben gewerkt.

“De compagnie heeft vanavond geweigerd, de mijnwerkers te laten afdalen, die enkel acht uren willen arbeiden….

Alais, 3 Mei. — De mijnwerkers in de kolenschachten van Rochebelle, die de 1sten Mei hadden gestaakt, zijn gisteren op het gewone uur teruggekomen, maar zijn na acht uur werkens weer afgetrokken.

“Vanmorgen heeft de Compagnie, die niet van zin schijnt, in deze kwestie toe te geven, 25 personen weggezonden aan de’ schachten Descours en 5 aan de schacht Fontanes.”

“Tegenover dien maatregel hebben de mijnwerkers, die reeds waren afgedaald, de mijn verlaten…”

“Saint-Étienne, 3 Mei. — De drie laatste posten mijnwerkers van de dagploeg en nachtploeg van de schacht Saint Louis, elk vier honderd man tellend, zijn naar boven gekomen na acht uren te hebben gewerkt.”

“De werklieden van de schachten Mars, Verpilleux en Montmartre zijn vanavond naar boven gekomen na acht uur arbeidens. De Compagnie heeft aan de mijnen doen aanplakken, dat de geregelde arbeidsdag negen uur bedraagt”…

Ik zal geen verder onderzoek doen. Ik vind het genoeg, mevr. R.H. ook op dit punt weer te treffen op heterdaad en te kunnen bewijzen, dat ze onwaarheid spreekt.

Ik citeer weder haar artikel:

“Hierbij komt, dat de eis van de 8-urendag nergens werd vastgehouden. De gehele beweging loste zich op in een aantal stakingen van verschillende bedrijven voor verschillende eisen: verkorting van arbeidsdag, loonsverhoging, Zondagsrust, afschaffing van stukwerk, enz. Wanneer men het voorlopig lijstje van resultaten nagaat zoals het verleden week afgedrukt stond in Franse partijorganen, dan vinden wij… niet een, waarin de arbeiders de 8-urendag hebben veroverd“.

Heeft mevr. R.H. bijv. de 130 Parijse patroons van houtsnijwerk, in de Humanité van 30 Mei genoemd, niet gevonden? Maar ook, van welke “Franse partijorganen” spreekt de dame? De Humanité, de Petite République hebben dag aan dag de beweging gevolgd en goed meegesteund, maar . . ze hebben géén voorlopig lijstje gegeven. Ik vrees het haast te zeggen, maar ziehier wat ik geloof, dat het geval is geweest, te oordelen naar dat “voorlopig lijstje“ en naar de ter plaatse door mevr. R.H. genoemde gevallen van de textielarbeiders te Puteaux, timmerlieden te Poitiers enz.

Het Franse vakblad La Voix du Peuple heeft onder de titel “eerste rèsultaten” gedurende zeven weken elke week een lijst van resultaten afgedrukt. Eén van die lijsten met Puteaux, Poitiers, enz. erin, schijnt in de handen te zijn gevallen van Mevr. R.H., die, geen weg ermee wetende, het heeft aangezien voor een complete lijst tot op de week vóór 12 Juni. Dat is nog het gunstigste geval; misschien echter heeft ze enkel de redactie van Het Volk nagevolgd (zie ons motto) die een gelijke stommiteit heeft uitgehaald.

Is dit gewurm niet om er medelijden mee te krijgen?

Mag ik verder Mevr. R.H. nog eens herinneren aan wat ik boven zei met een beroep op Von Moltke, dat men in de strijd steeds zijn stelling wijzigt? Mag ik haar opmerkzaam maken, niet te laatdunkend neer te zien op een verkorting van een 12-urige tot een 10-urige arbeidsdag bijvoorbeeld? Mag ik haar, wat de Zondagsrust betreft, opmerken, dat dit een onderdeel is geweest (in aanhang aan de 8-urenbeweging) in het besluit te Bourges genomen? En mag ik haar opmerken, dat voor een vak als dat van de coiffeurs de 8-urendag niet dezelfde betekenis heeft als bijv. voor de industrie van de mijnwerkers, omdat de klanten, die gaan en komen in barbierswinkels, over de arbeidsduur beslissen? Dat de wekelijkse rustdag, dien de coiffeurs te Parijs hebben veroverd, daarentegen een eis is van gewicht in dit speciale bedrijf?

Ik schaam me haast, om op dezen toon aan iemand, die zich vooraan plaatst in een deel van de arbeidersbeweging, te moeten zeggen, wat arbeiderseisen eigenlijk zijn.

Ik zou, dunkt me, kunnen volstaan, maar ik kan niet nalaten, nog even de verklaring onder de ogen te zien, die Mevr. R.H. ten beste geeft, na te hebben geconstateerd, dat het nu “dus” vaststaat, dat de “Directe actie” “geheel fiasco gemaakt” heeft.

“Het kon niet anders. Het is duidelijk dat het gelijktijdig voeren van stakingen in verschillende vakken volstrekt niet in elk geval[10] de kansen van de strijdende arbeiders vermeerdert — integendeel. Een tijd of een seizoen, dat aan de arbeiders van het ene vak goede kansen biedt, kan voor die van het andere hoogst ongeschikt zijn: hiermee wordt geen rekening gehouden. Daarbij komt, dat de patroons alle gelegenheid hebben zich op de staking voor te bereiden, wanneer die, zoals in dit geval, bijna twee jaar van tevoren aangekondigd wordt. Het was of de Franse vakverenigingen zichzelf de strijd zoo moeilijk mogelijk wilden maken.” M’n goede mens, ge praat hier weer mee als een kip zonder kop over economische en industriële zaken waarvan ge niet op de hoogte is! Het is weer juist als in uw strijd met Mr. Steinmetz!

Gelooft ge dan waarlijk, dat de Parijse en Franse arbeiders niet beter weten, welk “seizoen” ze hebben uitgekozen dan gij? Mag ik u attent maken, dat 1 mei ongeveer het hoogtepunt is in ’t voorjaarsseizoen in de wereldstad, vooral voor de bouwvakken, schilders, enz.? Dat van Februari, soms Maart, in verschillende kringen de drukte doorgaat tot zowat juli (na 14 juli wordt de slapte gerekend, al ingetreden te zijn) en dat het seizoen eerst midden september of begin oktober weer aanvangt? De hitte heeft op dit alles natuurlijk veel invloed! Mag ik u opmerken, dat ook voor de werken aan de Métropolitain de 1 Mei-dag midden in de drukte viel ? Gij meent zo’n theoretisch zinnetje te kunnen opstellen van de patroons, die “twee jaar van te voren” zijn gewaarschuwd, en ge begrijpt van de praktijk niets! Ge begrijpt niet eens, dat voor een nationale beweging, die waarschuwing van te voren er geheel anders uitziet, dan voor een enkele staking. Uw theoretische kennis is al juist van hetzelfde allooi, als uw praktische! En geen wonder, want een theorie, die de praktijk niet tot grondslag neemt, heeft geen waarde — óók niet als theorie.

En dat durft dan, aan het slot van haar artikel gekomen, zeggen: De Franse arbeiders[11] doorzien de maatschappij niet genoeg”… Je moet maar weten, van wie je 't te horen krijgt!

Ik hoop, zodra mogelijk tot een nader overzicht van de resultaten van de 1-Mei-beweging te komen in m’n eerstvolgende brief.

Christiaan Cornelissen.

De 1 Mei-campagne en de resultaten van de "Directe actie" in Frankrijk.

LXXXIV (Eerste Reeks)

Parijs, 29 Juni 1909

“Terwijl de reactionaire en gematigde pers[12] probeert samen te spannen, om het stilzwijgen te bewaren en in hare kolommen alleen de berichten laat doorsijpelen, die gunstig zijn voor het patronaat, beijveren wij ons aan de Humanité, om in nauwkeurige trekken de kracht en de omvang af te tekenen van dien economische veldslag zonder voorbeeld, die door de arbeidersbevolking is aangevangen tot verkorting van de arbeidsduur en waarmee het Parlement en de republikeinse en socialistische gemeenteraden vroeg of laat genoodzaakt zullen zijn rekening te houden. De vier pagina’s van ons blad[13] zouden onvoldoende zijn, wilden we alle details van deze grote strijd in het licht stellen, heel de beweging van de meetings weergeven, die te Parijs en in zijn Banlieue worden gehouden, van al de dagordes nota nemen, die ons worden toegezonden door de verenigingen, op de bres gebleven met de wil, van de tegenpartij een vaste waarborg af te dwingen tegen Overarbeid en Werkloosheid, welke in al de proletariërsmilieus de twee meest gevreesde gesels zijn, die bestrijding behoeven”.

Het soc.-dem. blad: “L’Humanité” midden in de strijd (nummer van 30 Mei).

Gekomen tot de taak, die ik mij heb voorgenomen, het verloop van de beweging van de “Directe actie” in Frankrijk verder te tekenen en een overzicht te geven van de sedert half Mei behaalde voordelen (zie mijn brief in Het Volksdagblad van 14 Mei), behoor ik vooraf een paar opmerkingen te maken. Allereerst dit, dat men geen, zij het ook maar ten naastebij volledig overzicht van mij zou kunnen en mogen verwachten. De beweging van 1906 is zó reusachtig en uitgebreid geweest, heeft zich over zóveel verschillende industrieën en gemeenten van een groot land verbreid, dat men wel dag aan dag verschillende grote dagbladen (behalve de arbeiders-vakpers) zou moeten volgen en zelf ook weder over kolom aan kolom zou moeten beschikken, om van alle conflicten en hun verloop notitie te nemen. Bovendien is de afloop van een aantal conflicten over het gehele land niet opgenomen in de pers, omdat de voordelen als het. ware zonder slag of stoot zijn gewonnen, doordat de patroons, zonder de strijd af te wachten, een vergelijk hebben getroffen met hun werklieden, zodat het conflict spoedig eindigde.

Verschillende stakingen zijn op het ogenblik nog in vollen gang. Over enkele van deze eerst een woord. Allereerst over de beweging van de houtsnijders.

Ik vermeldde in de loop van m’n kritiek op het artikel van Mevr. Roland Holst, hoe reeds 130 Parijse huizen van snijwerk en beeldhouwwerk de 8-urendag hadden toegestaan, maar hoe daarop de werkstaking weer opnieuw is aangevangen, omdat de arbeiders menen, slechts door een algemene staking de tegenstand van de grote firma’s, van enkele miljonairs in het bedrijf, te kunnen breken. Van de uitslag van dien laatsten strijd kan nog niets worden gezegd op het ogenblik, dat ik dezen brief schrijf.

De kamp wordt hier thans gevoerd tussen de beide verenigingen van de patroons en van de werklieden. Vermelden we echter, dat de geest onder de 1200 arbeiders, over wie het hier gaat, zóó is, dat ze hebben kunnen verklaren: “In elk geval en wat er ook moge komen, overwinning of nederlaag, de 8-urendag zal toch altijd worden afgedwongen, want de geest onder de houtsnijders is zóó gewoon geraakt, aan de idee van de 8-urendag, dat ze vast zijn besloten, hem toe te passen, koste wat het kost.”

Ongeveer evenzo is op het ogenblik de toestand voor de circa 1800 steenkappers en pleisteraars, die, toen de metselaars, (zie onder), het werk weer opvatten, de staking hunnerzijds hebben voortgezet, vasthoudend aan de eis van de 8-urige werkdag.

Volgens de Humanité van woensdag 27 juni staat hun strijd goed en tonen de patroons alle tekenen, te willen capituleren.

De typografen zijn insgelijks nog in de strijd gewikkeld. Doch het geldt voor hen nog slechts de tegenstand van enkele grote patroons te breken. Reeds de 28en mei waren er op de ongeveer 1200 drukkerijen van Parijs en het departement van de Seine nog slechts 25 huizen eersten en tweeden rang, die niet het nieuwe tarief van de arbeiders met de 9-urendag hadden aangenomen, terwijl nog een 30-tal kleine patroons zich weerbarstig bleven verzetten. Sedert dien is het aantal weerspannige patroons nog met de dag afgenomen, en het geldt thans nog een staking van een paar honderd werklieden. En daar de Parijse typo’s internationaal krachtig worden gesteund, kan men zeggen, dat — dank zij de tactiek van de “directe actie” -de typografen kolossale verbeteringen hebben verkregen. Ik, die persoonlijk veelvuldig gelegenheid heb (door vrienden) ook het oordeel van de patroons te vernemen, kan gerust verklaren, dat deze laatsten de beweging als een soort revolutie in het uitgeversbedrijf beschouwen en volmondig erkennen, daartegen niet opgewassen te zijn geweest.

Dat het hier ook financieel gaat om een enorm succes, blijkt nog meer in de Banlieue (naasten omtrek) van Parijs, dan in de stad zelf. In de Banlieue toch wordt thans door de typografen verdiend 7 francs 20 voor 9 uur arbeid, terwijl het loon vóór de staking kwam op 5,20 fr. voor 10 uur arbeid, — een verhoging in vele gevallen met 50% per uur! Zoals bij de typografen, staat het ook gesteld bij de lithografen. De Humanité van 9 juni kon bijv. vermelden, dat daags te voren meer dan zestig huizen, waarvan sommige tot 14 machines bezitten, in de eis van de 9-urendag hadden toegestemd en ook hier vermeerderde nog dit aantal en valt er op een ferm succes te wijzen. Alleen hebben de lithografen in zekeren zin toch ook een terugslag ondervonden door de beweging van de typo’s. Zij, de lithografen, hadden namelijk 18 maanden lang een krachtige agitatie gevoerd tot voorbereiding van de strijd om de 8-urendag. Maar hun beweging werd in dit opzicht verlamd door die van de typografen, die eenmaal in massa tot de strijd voor de 9-urendag hadden besloten, zodat ook ten slotte de lithografen met de voorlopige eis van de 9-urendag genoegen hebben moeten nemen, ten einde met de typo’s in dezelfde lijn te blijven. (Besluit van hun vergadering op 19 mei).

Ten slotte is ook de strijd van de coiffeurs, voor de verkrijging van een wekelijkse rustdag, reeds een prachtige overwinning te noemen, hoewel hij nog niet geheel is afgelopen. Daadwerkelijk sluiten de Parijse coiffeurspatroons reeds thans in massa één dag van de week. Sommigen hunner hebben de zondag verkozen, anderen de dinsdag, maar … ze sluiten, door de werklieden daartoe gedwongen. En dan te weten, zoo merkt de Voix du Peuple op, dat tot vóór weinige maanden de patroon-coiffeur, wie men zou hebben voorgesteld, zijn winkel een vollen dag per week te sluiten, zo’n voorstel zou hebben beschouwd als een pure krankzinnigheid!

Wanneer we thans gaan spreken over de bewegingen, die reeds geheel zijn afgelopen, dan mag een woord van hulde voorzeker niet worden onthouden aan de 25.000 grondwerkers, putgravers en gangengravers, voor het grootste deel werkzaam aan de ondergrondspoorweg, de Métropolitain te Parijs, die wekenlang de ruggengraat van de beweging zijn geweest. Hun zware werk maakte het voor de patroons uitermate moeilijk deze mannen te vervangen, en een optocht van die kolossale vierkante gestalten in de brede fluwelen broeken, een kleurige gordel om de lendenen, werd zelfs door de onbeschofste Parijse politiegasten ontzien. De grondwerkers hebben de belofte verkregen, waarvoor ze de arbeid op 2 Mei neerlegden, na de 1sten Mei feestdag te hebben gehouden. De tegenwoordige werkstaking (der grondwerkers) had vooral ten doel, de werkdag van 8 uur opgenomen te krijgen in de bestekken, die de voorwaarden vaststellen voor de nu volgende ondernemingen. De machtige, gezamenlijke krachtinspanning die ze deed geboren worden, heeft op dit hoofdpunt tot een overwinning geleid.

“De afgevaardigden van deze corporatie hebben zich naar het Stadhuis en de Prefectuur van de Seine begeven. Ze hebben er de formele belofte ontvangen, dat de acht-urendag zonder loonsvermindering, zou voorkomen in de nieuwe arbeidscontracten”. Aldus de Humanité van 8 Juni bij de hervatting van de werken aan de Métropolitain. Mocht de ontvangen belofte niet worden nagekomen, dan zullen de grondwerkers opnieuw de arbeid staken. Op het ogenblik, dat deze brief wordt geschreven, dus nog vóór de nieuwe regeling van de contracten, is er reeds weder gisting onder de grondwerkers op verschillende punten van de stad, waar honderden van hen de uit-de-weg-ruiming van kleine grieven eisen en loonsverhoging vragen.

Na 42 dagen van strijd besloten de werklieden in de metselwerken (met uitzondering van de steenkappers en pleisteraars bovengenoemd) op 12 juni j.l. de arbeid te hervatten, de verwachting uitsprekend, dat ze verder in de geregelde, elke dag terugkerende strijd op de bouwwerken de 8-urendag steeds verder zullen nabijkomen.

Voor hen gaat het hier slecht om een gedeeltelijke overwinning. Ze verkregen de wekelijkse rustdag en loonsverhoging, van welke laatste ik hieronder verslag doe, omdat de vergelijking van de lonen misschien ook voor Nederland niet zonder belang is.[14]

In de leder- en huidenfabrieken, waar 2 Mei insgelijk de strijd was aangevangen, werd binnen weinige dagen door de patroons toegegeven aan de navolgende eisen:

Loonsverhoging. — Verkorting van de arbeidsdag tot op 10 uur (vóór de staking was de arbeidstijd 12 uur.) Opheffing van Zondagsarbeid. Levering van handschoenen voor de arbeiders werkend in bi-chromaat en voor de zeemlederbereiding. Anderhalf uur voor het déjeuner. Opheffing van onderaanneming. Betaling alle acht dagen.

Ziehier mooie resultaten, het loon voor een 18 maanden lange wakkere agitatie. Met een paar firma’s hebben de lederen huidenwerkers slechts nog enig geschil.

Minder gelukkig zijn de werklieden geweest in de juweliers- en goudsmidsateliers. Na een maand lang, in strijd te zijn geweest, namen ze einde Mei weder het werk op, uitdrukkend in een resolutie hun verlangen, om later de strijd te hervatten voor de 8-urigen werkdag (volgens hun verklaring, opgenomen in de de Humanitè van 24 Mei).

Hij trof echter een bericht in de Voix du Peuple, meedelend dat sedert de hervatting van de werkzaamheden, de 9-urendag (voor 10 betaald) zich veralgemeent in de juweliers- en goudsmidateliers, en men hem spoedig een algemenen regel hoopt te zien.

De huisschilders namen in de laatste week van de Meimaand weder het werk op, nadat ze 10 centimes per uur loonsverhoging hadden verkregen.

Bij de metaalbewerkers, van wie velen — vooral in de automobielindustrie — op de oude voorwaarden weer aan het werk zijn gegaan, is echter in enkele fabrieken, behalve de reeds vroeger door mij vermelde, toegegeven aan de eisen van de werklieden (arbeidsweek van 54 uur). Zóó in de fabriek Ravasse te Pantin (Banlieue), zóó in de fabriek Liberator te Pré Saint-Gervais (Banlieue), in de machinefabriek Da Costa en Backmann te Parijs, en in een dertigtal andere werkplaatsen.

Wat betreft de beweging buiten het departement van de Seine (Parijs en een deel van zijn omgeving), zou ik nog minder op volledigheid kunnen aanspraak maken. Hier is ze nóg meer afwisselend geweest en ontbrak de eenheid in actie, die de hoofdstad bleef bewaren. Ook houde men het mij ten goede, zoo verschillende van de resultaten hier genoemd reeds zijn bekend. Ik bemerkte bijv., dat het orgaan van het N.A.S., De Arbeid, geregeld uit de Voix du Peuple de door de arbeiders verkregen resultaten heeft overgenomen. Verder kan ik niet ingaan op verschillende berichten, omdat ze wel mededeelden, dat de eisen van de arbeiders zijn ingewilligd, maar zonder dat verder die eisen — waarschijnlijk als bekend beschouwd — nader worden aangeduid. Wat hier dus volgt gelieve men te beschouwen als een reeks grepen links en rechts gedaan:

Te Chamonix werd de arbeid hervat op de gehele lijn van Chamonix naar Argentières (Zwitserse grens.) De arbeiders, werkzaam aan de tunnel van de Col de Mootets, verkregen de zes-urige arbeidsdag met loonsverhoging voor degenen, die vóóraan onder de grond werken. (Zie L’Humanitê van 24 mei.)

In het typografen-vak wint ook buiten de hoofdstad de 9-urendag hand over hand veld en is hij reeds zo goed als algemeen voor het vak (volgens de Humanité)

Te Rijssel, waar een algemene beweging onder de typografen twee maanden schier heeft geduurd, is vóór een paar dagen door de patroons ingegaan op het volgende accoord: de arbeidsweek van 57 uur (betaald voor 60), vervolgens die van 56 uur vanaf 1 Juni 1909.

Te Nancy gaf begin Juni een van de grootste werkplaatsen van typografische werken in Oost-Frankrijk, de firma Berger-Levrault, toe aan de arbeiderseisen. De Humanité van 5 Juni wist te berichten, dat in sommige steden, waar de arbeiders de strijd hebben moeten opgeven, coöperatieve drukkerijen worden gegrondvest, zodat vooral in West-Frankrijk in vele steden de patroons, die weigerachtig zijn de 9-urendag in te voeren, een nieuwen strijd zullen krijgen te voeren tegen hun arbeiders als concurrenten.

Een bijzondere toestand is die van de houthakkers. In Midden-Frankrijk (vooral de departementen van de Cher en de Nièvre) zijn tienduizenden houthakkers goed georganiseerd. Ze boezemen hetzelfde respect in, als de grondwerkers te Parijs. Ook hebben de houtkopers-patroons geveinsd, of ze niets zagen, toen 2 mei de werklieden terugkwamen na de 1e mei te hebben gestaakt, zonder zelfs te waarschuwen.

Op het ogenblik werken de houthakkers slechts 9 uur daags en de patroons zijn eensgezind geweest, om hun dien arbeidsdag toe te staan op hun eis. Maar de hoofdstrijd zal hier volgen bij de vaststelling in het najaar van de arbeidsvoorwaarden voor 1906-1907. Want de houthakkers zullen dan voor 9 uur hetzelfde loon bedingen, gelijk is besloten, als vroeger voor 10 of 11 uur en eerst dan, niet thans in het drukke van de landbouwwerkzaamheden (de houthakkers zijn slechts een deel van het jaar houthakkers) worden er moeilijkheden verwacht.

Te Puteaux werd in de weverij van Petit-Gilbert de 9-urendag ingevoerd met fr.8,50 loon per dag. In de weverij van Lepers et Scheldeker aldaar werd insgelijks de 9-urendag verkregen (in plaats van de 10-urendag).

Te Lyon ontvingen de looiers en zeemlederbereiders 25 centimes per dag loonsverhoging bij erkenning van de vakvereniging De schoenmakers behaalden er loonsverhoging met 5 francs per week. De ijzerenbeddenmakers van de stad hebben in plaats van de 8-urendag, dien ze vroegen, loonsverhoging ontvangen. De modelwerkers-draaiers in de ijzerindustrie van Lyon verkregen een half uur rust per dag en loonsverhoging met 50 centimes daags. Overuren worden 50 centimes hoger betaald.

Te Oyonnax namen pleisterwerkers en schilders het werk weer op na behaalde loonsverhoging en vermindering van de arbeidstijd. De werkstaking van meubelmakers, timmerlieden en aanverwante bedrijven in de zelfde stad eindigde na 20 dagen: het tarief van de werklieden (55 centimes per uur) werd door de patroons aangenomen, tegelijk met de 10-urigen arbeidsdag (in plaats van de 11-urigen.) Overuren te betalen gedurende de eerste twee uur 85 centimes, voor nachturen fr.1,10 per uur. De metselaars verkregen hier gedeeltelijk inwilliging hunner eisen (50% loonsverhoging voor werk in hel water uitgevoerd en opheffing van enige kleinere grieven.)

Te Lorient dreven de schoenmakers een algemeen tarief door, dat gemiddeld en over de verschillende firma’s samen berekend 25% hoger staat, dan de vroeger uitgekeerde lonen Ook de metselaars kregen er loonsverhoging.

Te Auxerre zagen de metaalwerkers hun arbeidsdag mét een half uur verminderd; het loon werd met 5 centimes per uur verhoogd. Dezelfde verbetering in hun toestand verkregen er de houtzagers. De typografen zetten er de 9-urendag door.

Te Dôle verkregen de werklieden in de huiden- en lederbereiding spoedig na 1 Mei reeds verkorting van hun arbeidsdag van 11 op 10 uur, met in plaats van fr.3,85 (voor 11 uur) fr.4,00 per dag (voor 10 uur). De stukwerkers ontvangen 20% verhoging van hun tarief.

Te Montluçon hebben de huiden- en lederwerkers tengevolge hunner algemene werkstaking verkorting van arbeidstijd verkregen met een half uur daags, tegelijk met loonsverhoging. Voor stukwerk ‘volgde hier een loonsverhoging, die op 40 tot 50 centimes per dag wordt geschat.

Te Menton hebben de metselaars de 10-urigen arbeidsdag verkregen met een tarief van 45 tot 50 centimes per uur. Overwerk 25 centimes hoger.

Te Orleans vroegen de smeden de wekelijkse rustdag. Op de weigering van de kant van de patroons, hebben ze zich dien rustdag met ’t beste gevolg zelf genomen. Ze patrouilleerden er Zondags langs de werken.

Te Morez hebben de houtzagers na drie weken strijd hun pogingen tot lotsverbetering met een overwinning bekroond gezien. Ze werkten 12 uur en verkregen de 10-urendag met behoud van loon.

Te Limoges willigden 98 van de 144 kapperspatroons de sluiting in hunner winkels van Zondagmiddag tot Dinsdagmorgen.

Te Poitiers verkregen de timmerlieden de 9-urendag met loonsverhoging.

Te Amiens verwierven de vormers verkorting van arbeidsdag van 11 tot 10 uur met behoud van hun loon. Te St. Claude (Jura) hebben de metaalbewerkers verkorting van arbeidsdag afgedwongen gekregen van 12 op 10 uur met behoud van arbeidsloon.

Enzovoort!

Bij al wat echter in de rest van Frankrijk werd gedaan, en ondanks de onvoldoende berichten voorzeker de beweging niet in volle kracht hebben weergegeven, spande de hoofdstad de kroon.

En tegenover de afkammingen van de behoudsgezinde sociaal-democratische pers in Nederland, geloof ik niet beter te kunnen doen, dan hier ten slotte nog de woorden te herhalen, waarmee minister Clemenceau in de Kamer de samentrekking van troepen naar Parijs verontschuldigde: “Mijne heren, de erfenis was zwaar… ik geloof te kunnen zeggen dat dit hier de grootste werkstaking is, die we kennen, tenminste op een enkel bepaald punt van enig gebied. Er is in Amerika een werkstaking geweest van 250.000 man, maar verdeeld over het reusachtig gebied van de Verenigde Staten. In de stad Parijs alleen reeds hebben wij een staking gehad van 115.000 man …”

Nu de sociaal-democratische pers in Nederland in haar volle onbekendheid met de toestand, zowel als in haar steeds weer opnieuw voorkomende verdraaiing van de waarheid ten nadele van de arbeiders is tentoongesteld, zal ze nu bakzeil halen?

Zal ze ongelijk erkennen, en vooral zal ze zich in de toekomst minder aan de arbeidersbeweging openlijk vijandig betonen?

Christiaan Cornelissen.

Tot antwoord aan "Het Volk.”

LXXXV (Eerste Reeks)

Parijs, 14 Juli 1906.

Twee sociaal-democratische motto’s ter vergelijking: “Wij denken er anders over. Het treurigste in zulke zaken als de Franse beweging is juist de blijvende schade die zij doen”.

Het Volk, onder dagtekening 7 Juli 1906.

“Opmerkelijk en bewonderenswaardig in de beweging welke begonnen is op de eersten Mei, is de poging van de werklieden, om door middel van de federatieve samenwerking een grote zelfstandige macht te vormen, een werkelijke arbeidersklasse, welke niet verdeeld en gesplitst is in van elkander afgesloten vakbonden, maar waarin de zelfstandigheid van elke vakvereniging geëerbiedigd wordt en toch terzelfdertijd een organisatie, een samenvoeging, een samenwerking bestaat tussen allen, die-gebukt gaan onder dezelfde uitbuiting, in een gezamenlijke beweging.

Het sociaal-democratische Kamerlid Jean Jauré’s in zijn redevoering over de 1 Mei beweging.

Men heeft me de beide nummers toegezonden van ’t, het zij met permissie gezegd, sociaal-democratische blad Het Volk, waarin, onder datum 6 en 7 Juli, een antwoord word! gegeven op m’n laatsten internationalen brief. En ik vraag verschoning aan de lezer, dat, na drie lange brieven reeds geschreven, te hebben, in verband met de Meibeweging van het Franse proletariaat, ik nog eenmaal op dit onderwerp moet terugkomen. Ik zou eigenlijk “de beide Volk-artikelen, als dat van Roland Holst, van zinsnede tol zinsnede moeten weerleggen. Maar met ’n verschil. Aan mevr. Roland Holst kon alleen worden verweten, dat ze “doorsloeg”, dat ze kakelde over klein-industrie en groot-bedrijf, over een 8-urendag die “nergens” (!) verkregen was, enz., zonder eigenlijk de zaken te kennen, waarover ze sprak. In de beide kolommen in Het Volk, blijkbaar door Vliegen geschreven, heeft de kwaadwilligheid, de boosaardigheid. de hoofdtoon. Wat dáár geleverd wordt is geen vrucht van ondoordachtheid, het is doortrapt maakwerk. Dat tan te tonen, de vinger erop te leggen, dat het alleen aan een kapitalistendienaar gegeven kan zijn, op die wijze de arbeidersbeweging te bestrijden, als Het Volk het heeft gedaan, dat zal ik in dezen brief tot mijn taak maken. Voor de rest ga ik slechts in op hoofdzaken. Men vergelijke overigens maar de toon, waarop de sociaal-democraten in Frankrijk over de 1-Meibeweging van het proletariaat spreken, met de afkammende toon van Het Volk, en men ziet, dat dit laatste blad niet eens sociaal-democratisch meer is. Het is arbeidersvijandelijk.

In het artikel, getekend 6 Juli, begint Het Volk mij van “bedrog’’ te beschuldigen. Het blad haalt ten bewijze aan, wat ik schreef over de staking van de grondwerkers en werpt mij voor, niets anders dan moedwillige en brutale vervalsing te hebben gegeven. Jammer voor Het Volk is de gewraakte zinsnede niet eens van mij, maar van de eigen partijgenoten van Het Volk, namelijk van redactie van L'Humanitê. Ik heb te kennen gegeven in mijn vorigen brief, dat ik mijn Pappenheimers van de Keizersgracht ken, en in het bijzonder de ontrouwen en onbetrouwbaren Willem Hubertus Vliegen, die de rubriek Buitenland in dat blad fabriceert; en ik verklaarde dus duidelijk en nadrukkelijk, dat ik bij voorkeur sociaaldemocratische oordeelvellingen zou aanhalen, tot duidelijker bewijs, hoe vèr een pers als Het Volk is gezonken in haar strijd tegen de arbeidersbeweging.

Ik herhaal dus de zinsnede, door Het Volk als “moedwillige en brutale vervalsing” gekarakteriseerd, en laat de “vervalsende” zinsnede onderstreept, zoals ze in dit blad werd gegeven.

“De tegenwoordige werkstaking (der grondwerkers) had vooral ten doel, de werkdag van 8 uur opgenomen te krijgen in de bestekken, die de voorwaarden vaststellen voor de nu volgende ondernemingen. De machtige, gezamenlijke krachtsinspanning die ze deed geboren worden, heeft op dit hoofdpunt tot een overwinning geleid.”

En ik wijs er op, dat het in deze bewoordingen is, dat L'Humanité van 8 juni het einde van de staking van de 25.000 grondwerkers aankondigde.[15]

Het ligt voor de hand, dat wanneer Het Volk zijn lezers had willen wijs maken, dat het hoofdorgaan van de sociaal-democratie in Frankrijk “moedwillige en brutale vervalsing” pleegt om de resultaten van de directe actie en van de 1-Mei-Beweging te kunnen verdedigen, ieder van zijn lezers zou hebben uitgeroepen:

“Dat moet ge gelogen hebben!”

Maar ze is ook niet vals, de zinsnede. Niet alleen ik denk er zoo over, niet alleen de sociaal-democratische pers, als L’Humanité, niet alleen de revolutionaire organen (het vakblad La Voix du Peuple schreef in dezelfde bewoordingen), maar ook de grondwerkers, die het dan toch het best moeten weten van allen.

En wanneer Het Volk niet vèr beneden L’Humanité stond, wanneer Het Volk niet met het socialisme en de revolutionaire beweging totaal had gebroken, en op een standpunt was terecht gekomen, als het Algemeen Nederlandsch Werkliedenverbond, dan zou het blad niet hebben getracht, een overwinning af te takelen, die toch, alles samengenomen, een mooie overwinning is, maar zich, omgekeerd, hebben verheugd in de uitslag.

Het Volk zal nu eens bewijzen, dat het niet ging om de verovering van de 8-urendag als erkend door de ondernemers en opgenomen in de bestekken:

“De grondwerkers zijn begonnen op 1 mei te staken en op 2 mei hielden ze op na 8 uur gewerkt te hebben. Dat was de inzet van de beweging. Toen werden ze uitgesloten.” Jawel, maar het blad vergeet, eraan toe te voegen, dat de grote ondernemers slechts enige weken lang hun lock-out hebben kunnen volhouden; dat ze openlijk hebben moeten terugtrekken onder het zegegeroep van de werklieden, die toen reeds zagen, dat ze de sterksten waren; dat de patroons alle werken weer hebben moeten openstellen, doch dat niemand is teruggekomen, vóór de ondernemers de stap deden, bovengenoemd.

Ik behoef zeker, na dit uiteengezet te hebben, ternauwernood terug te komen op de bewoordingen, waarin ik schreef: “Belofte of formele belofte.” — “O, wat kon diezelfde(n) heer (Cornelissen) anders ironische tirades ten beste geven over de “beloften van die parlementaire knoeiers”. Waar ik niet anders deed, dan schrijven, wat ik vóór me vond liggen in de Humanité, ten einde het oordeel van een sociaal-democratisch blad te geven, ben ik op zo’n woord als “belofte” niet verder ingegaan. Als ik het nu tóch moet zeggen, weet ik zéér goed, dat de “formele belofte’’, waar van L'Humanité sprak in haar nummer van 8 juni, niet veel zou betekenen in de mond van een sociaal-democratische gemeenteraads-meerderheid. “Daar geeft de lommerd geen geld op”, zou een Hollandsche arbeidersvrouw zeggen; maar… ik weet gelukkig óók, dat de grondwerkers hebben besloten, het werk weer opnieuw neer te leggen, als de belofte niet wordt gehouden. En dáárop, op de directe actie, heb ik méér vertrouwen!

En thans ter van deze zake nog twee hoofdpunten, twee punten van beginsel waarop ik graag licht zie, om ons standpunt van weerszijde te karakteriseren.

“De grondwerkers staakten om…. een bepaling in de toekomstige bestekken te krijgen! Indien er eens van sociaaldemocratische zijde een beweging voor dergelijke bestek-voorwaarden op touw wordt gezet, hoort men de anarchisten smalen op ;die papieren prullen, waaraan je niks hebt.;” Aldus Het Volk! Mag ik opmerken, dat “de anarchisten” nooit hebben gewacht op de sociaal-democraten, om een beweging te steunen en zelf op touw te zetten voor “dergelijke bestekvoorwaarden?” Mag ik er Willem Hubertus Vliegen even op wijzen, dat zijn opmerking alleen uit zijn domheid voortvloeit, uit zijn gebrek aan onderscheidingsvermogen? Mag ik hem herinneren, dat een stedelijk, provinciaal, of landelijk regeringscollege, hetwelk een grondwerk of metselwerk uitbesteedt, niet anders is, dan een gewoon patroon? En dat de georganiseerde arbeiders niet de minste reden zouden hebben, om niet evengoed bijv. een gemeente te dwingen, als een kapitalistisch patroon, en evengoed te staken bij de één als bij de ander?

Het is duidelijk, dat de Volk-redacteur twee zaken verwart, en niet opmerkt, dat het gemeentebestuur van Parijs in dc zaak bovengenoemd, niet optrad als wetgeefster, maar als werkgeefster.

Dus als werkgeefster zou dan toch een gemeente bijv. wat kunnen doen? O, zeker, vooral als ze door ons gedwongen wordt! Wat mijn persoonlijke overtuiging betreft op dit punt, behoef ik slechts te verwijzen naar mijn boek: “Op weg naar een nieuwe maatschappij om te doen herinneren, hoe ik bijv. steeds heb erkend, dat er vooral in de gemeenteraden nu en dan huishoudelijke zaken aan de orde komen, die van belang kunnen zijn voor de arbeiders.

Zie bijv. mijn boek bovengenoemd blz. 145: “Niet slechts op wetgevend, doch ook op administratief en uitvoerend gebied kan in de huishouding van staat of gemeente, enig goeds worden bewerkt. Waarom zouden wij het ontkennen? Het is natuurlijkerwijze niet onverschillig voor de bevolking een gemeente, of het gemeentebestuur de gaslantaarns plaatst in de achterbuurten van de arbeiderswijken, dan wel in de wijken van de gegoeden, of het al dan niet zorgt voor de goede riolering en plaveiing van de volkswijken, enz.”

Maar moet nu aan de zorg voor zulke zaken de gehele arbeidersbeweging worden dienstbaar gemaakt?

Ziedaar het punt, dat ons scheidt.

En hiermee kom ik tot de tweede beginselkwestie, omtrent welke duidelijkheid nodig is:

“Duidelijk is dit, dat wat er is verkregen, niet is verkregen door de directe actie tegen de patroons ondernemers van de “Métropolitain”, maar door het aanwezig zijn van een sterke sociaal-democratische vertegenwoordiging in de gemeenteraad” Aldus weer Het Volk.

De Volk-redacteur is wat dik van hersens en wat plomp van uitdrukking. Ik veroorloof me, ook hier wat scherper te zeggen, waar het op staat:

Duidelijk is dit: dat wàt er is verkregen, wèl is verkregen, door de directe actie, en deze nog wel, gericht niet alleen tegen de patroons-ondernemers van de Métropolitain, maar óók tegen de eigenlijke werkgever, het gemeentebestuur van de stad Parijs, gecontroleerd weer door hogere autoriteiten. Maar duidelijk is óók tegelijk, dat werkelijk de aanwezigheid van een sterke (ik zeg niet sociaal-democratische, maar radicale, radicaal-socialistische en sociaal-democratische) meerderheid in de gemeenteraad meehelpt, om in gevallen als hier gegeven, de tegenstand van de gemeente als werkgeefster te breken.

En wanneer nu de sociaal-democraten maar tevreden waren met deze erkenning; wanneer ze nu maar hielpen uitvoeren, wat de arbeidersbeweging, dank zij de directe actie, in slaat is, af te dwingen (desnoods ook ondanks de tegenstand van de sociaal-democratie) dan zouden we een heel eind verder zijn.

Als de sociaal-democratie, in plaats van de tiran van de moderne arbeidersbeweging te spelen, er toe kon overgaan, de “dienstmeid” van de revolutionaire arbeidersbeweging te zijn (ik spreek in de termen van het laatst gehouden soc.-dem. congres in Nederland) dan zou héél wat haat en tweedracht in de arbeidersbeweging zijn geweken — internationaal.

En nu nog — altijd op het punt van de grondwerkersstaking, waarop Het Volk speciaal is ingegaan — een zaak, die wel niet een beginselkwestie raakt, maar die het enige feil is, door het blad ingebracht. Over de algemene oordeelvellingen, door mensen als Vliegen over buitenlandse politiek gegeven kan men zijn schouders ophalen; anders echter is het, als feiten in het spel komen, en als men mij van valsheid beschuldigt, op een brutalen, stellige toon zélf feiten aanhalend, zoals Het Volk dit deed. Die toon is oorzaak geweest, dat ik mij in het begin van de week hier wendde tot de secretaris van de grondwerkersvereniging (Pérault). Ik schreef hem, dat een blad hetwelk voorgeeft, in Holland de arbeiderszaak te dienen, hoewel het elke krachtige, eigen actie van de arbeiders als vijandig tegenwerkt, de werkstaking van de grondwerkers als “verloren” had behandeld, en het volgende feit had durven neerschrijven: “Maar voor de ondergrondse spoorweg geldt dat niet meer, want de concessies voor dat reusachtige werk zijn jaren geleden al verleend, en aan de voorwaarden daarvoor is niets te veranderen. Als dat werk klaar is, gaan duizenden van die grondwerkers weer weg.”

Ik ben voldoende op de hoogte, voegde ik er aan toe, om dezen arbeidersvijand antwoord te geven; maar ik verlang van u, als secretaris, een beslist en afdoend antwoord.

Pérault schreef mij terug, niet in een enkelen brief alles te kunnen zeggen, en stelde mij voor, met alle bescheiden en bewijsstukken naar mij toe te komen, op heden, 14 Juli.

Zo-even verlaat de wakkere secretaris mijn woning, nadat we een uur lang veel hebben besproken. En ziehier nu, wat er achtereenvolgens valt te constateren:

Wat hèm, Pérault, in ’t bijzonder ergerde, als vertegenwoordiger van de grondwerkers, was dit: dat de aanval dáárom te meer onverdiend was, omdat in werkelijkheid de beweging van mei de kroon heeft gezet op een reeks van overwinningen van de directe actie. En hij wees mij op ’t volgende:

“En dan durven ze nòg te zeggen, dat we niets hebben gewonnen!” riep hij uit.

Waar nu, door dit alles, de grondwerkers hoger lonen halen, dan meubelmakers en timmerlieden, hoger dan de beste vaklui, is het niet voor niemendal, dat op 1 mei de patroons dachten: “Nu willen we toch proberen, om er een einde aan te maken”.

Kleine voordelen blijven hier nog buiten bespreking: Zóó, dat op een onderdeel, afzonderlijk aangenomen, in de spoorwegwerken (lijn van de Porte de Versailles naar de Porte St. Ouen) thans dezelfde condities zijn ingevoerd, dezelfde tarieven, die voor de Métrowerken in het algemeen gelden. Voorts, dat de werklieden aan de ondernemers niet minder dan 4000 processen hebben aangedaan, om schadevergoeding wegens gemis van gereedschappen, die de ondernemers opgesloten hebben gehouden tijdens hun mislukte uitsluiting, zodat de aardwerkers niets konden verdienen met hun werktuigen. Alle voortekenen doen zien, meende Pérault, dat de patroons zullen worden veroordeeld tot uitbetaling!

En nu een pertinente vraag aan u, Vliegen:

Vanwaar hebt ge uw gegevens voor het enige feit, dat ge aanhaalt? Hebt ge dit gewoonweg uit de duim gezogen, om de beweging te treffen?

Op de wijze, als ik hier de aanval op het eerste punt van mijn brief heb beantwoord, zou ik regel voor regel moeten voortgaan.

Lezer, loont het de moeite? De kwaadwilligheid, de arbeidersvijandelijkheid spreekt uit elke zinsnede. Mij lust het niet, op alles in te gaan.

Als in het tweede artikel de Meibeweging moet worden getekend, heet het in Het Volk:

“Anderhalf jaar lang, is een grote agitatie het hele land door, volgehouden, onder de leuze: op 1 mei 1906 nemen wij de achturendag. Voor de Parijse arbeidsbeurs had weken lang (maanden lang, Cornelissen.) een doek gehangen met het opschrift: 'Na 1 mei werken wij slechts 8 uur per dag.'”

Elk arbeider zou zich hebben verheugd over zulk een “grote agitatie”, “volgehouden” anderhalf jaar lang “het hele land door.”

Elk arbeider zou tenminste hebben gevoeld, dat de geesten van honderdduizenden en miljoenen, aldus zijn geopend voor de eis van de achturige werkdag.

Elk arbeidersvriend zou dit toejuichen.

Niet Het Volk, dat deze zinsnede slechts gebruikt als een aanloop om te trachten, af te takelen, wat tóch niet af te takelen valt, omdat de beweging uit de boezem des volks is voortgekomen…

“Toen de dag naderde, bond men wat in… enz.

Zie, als een patroon zóó honend spreekt, de beweging verkleinend, wijzend erop, dat men niet direct is geslaagd, alles te veroveren, wat men wilde, dan valt dat te begrijpen. Maar in de arbeidersbeweging valt zoo iets enkel van een sociaal-democratische half-kapitalist te verwachten. Insinuerend wijst die er op, dat de grote vakken “te voren reeds hadden te kennen gegeven, niet mee te zullen doen”; hij wijst op “het spoorwegpersoneel, de metaalbewerkers, de textielarbeiders en de mijnwerkers”. Maar hij doet het insinuerend in twee regels. Had hij de gehele waarheid gegeven, dan zou het niet tegen, maar vóór de beweging hebben gepleit, daar gebleken zou zijn, dat het enkel de zwakst staande bonden waren, die niet meededen.

De metaalbewerkers deden wèl mee, hebben een van de meest algemene bewegingen gehad, en verkregen in verschillende fabrieken en op zeer verschillende punten van Frankrijk belangrijke verbeteringen. De verwezenlijking van het z.g. “Engelse stelsel“ (de 54-urenweek met rust op Zaterdagmiddag) is door de Meibeweging een mooie stap verder gekomen. Ook tienduizenden mijnwerkers deden mee, en lieten zich op 2 mei ophijsen uit de mijnen na 8 uur te hebben gewerkt. Daargelaten nog, dat in de twee grote mijnbekkens van het Noorden de staking reeds vóór 1 mei algemeen was.

De textielarbeiders besloten, op hun congres van augustus (te Rouan) met 575 tegen 227 stemmen, zich niet te houden aan het besluit van het congres van Bourges, omdat ze tot de “zwakke organisaties“ behoren,— het omgekeerde van wat Vliegen onderstelt, dat ze onder de grote organisaties, de “belangrijkste” meten worden gerekend! Bovendien moet tot hun verontschuldiging worden gezegd, dat ze pas een strijd achter de rug hadden in verband melde invoering van de wet Millerand-Colliard.

Niets van dit alles geldt voor Vliegen, die enkel smaalt als een patroon over de zwakke punten in de beweging. De spoorwegarbeiders behoren evenmin tot de krachtigste organisaties. Ze komen achteraan als de anderen straks de strijd hebben gewonnen, en niemand zal hun ten gerieve de beweging uitstellen.

Kleinerend oordeelt W.H. Vliegen, niet slechts over de Meibeweging, maar ook over de gehele Franse vakbeweging. Hij denkt, heel wat te hebben ingebracht, als hij zegt, dat op 600.000 à 700.000 personen er misschien 300.000 slechts contributie betalen.

Daarentegen wordt de meer geld-opbrengende Duitse beweging ten voorbeeld gesteld. Maar de Volk-redacteur vergeet op te merken, dat de Duitse verenigingen in tegenstelling met de Franse, véél meer het karakter dragen van ziekepot-verenigingen dan van strijdverenigingen. Wat bewijzen nu getallen, als honderd georganiseerde Franse vakmannen krachtens hun tactiek méér krijgen doorgevoerd dan driehonderd georganiseerde Duitse?

Misschien kom ik nog eens terug op een merkwaardige statistiek: Het Ministerie van Arbeid in de Verenigde Staten zond vóór twee jaar zijn statistici naar Europa, om in een aantal bedrijven arbeidsloon en arbeidsduur op te nemen. De cijfers werden opgenomen uit de boeken van de ondernemers. Er blijkt uit de overgelegde documenten, dat de lonen en arbeidstoestanden in Frankrijk de beste zijn op het vasteland van Europa, beter dan die in Duitsland, en dat — om een ander land te noemen, waar ook, helaas, de sociaal-democratische tactiek nog niet is overwonnen, België — dat de Belgische lonen slechts ⅔, soms ternauwernood de helft van de Franse lonen bedragen.[17]

Zeg er eens even, Vliegen, zal ik nog eens bij gelegenheid de cijfers hier publiceren? Onzen eenzijdige sociaal-democraten moet men alles zoo onmiddellijk onder de neus leggen, want hun gebrek aan kennis is gewoonlijk even groot als hun verblindheid door de parlementaire actie.

Afkammend, kleinerend wordt het aantal van de stakers op 2 mei onder de ogen gezien:

“Er zijn in Parijs 115.000 en daarbuiten 40.000 stakers geweest, volgens gegevens van Clemenceau, die alle reden had, om de beweging zoo groot mogelijk voor te stellen, want hij moest rechtvaardigen waarom hij zoveel troepen bij elkaar had gebracht.”

“Een verstandige leiding had, bij zulke toestanden, de aanval uitgesteld…” Enzovoort. Vliegen weet het natuurlijk op de Keizersgracht weer beter, dan de Franse zelven, of een Franse beweging moet worden “uitgesteld”.

Ik verhaalde het een Frans werkman, gewezen staker. Weet u wat z’n antwoord was? Een zinsnede in Frans jargon, die ik niet beter kan vertalen dan: “Bliksemse aap! Waar bemoeit hij zich mee?”

Maar erger: wat heeft Clemenceau in werkelijkheid gezegd in zijn rede van 18 juni? Luister:

“Mijne heren, deze erfénis was zwaar, wij hadden in het Noorden 85.000 werkstakers, te Parijs 115.000; mijnheer Jaurés heeft gezegd 200.000; maar iedereen weet, dat hij wat edelmoedig is met cijfers (Men lacht.)”

Is het niet vreemd, dat het sociaal-democratische blad Het Volk het niet nodig heeft geoordeeld, de cijfers over te nemen van zijn geestverwant Jaurès? En is het niet nóg vreemder, dat dit blad zelfs tracht af te dingen op de cijfers van de minister Clemenceau?!

Alles poging om de beweging te kleineren van het begin tot het eind! Misselijke, enghartige kritiek van de eersten regel tot de laatsten.

Laat ik nog even alles samenvatten: Daar zit bij een kritiek, als door Het Volk geleverd, dezelfde tegenstand voor tegen geheel de zelfstandige arbeidersbeweging, die in beginsel bij elk kapitalist voorzit.

Wat behoeft dat volk ook zelfstandig te worden, wat behoeven ze op eigen kracht te steunen? Zouden zij, ons ten gerieve, hun beweging niet wat willen “uitstellen”? Kunnen ze ons niet als “verstandige leiding” aannemen?

De kapitalistische patroon meent, dat “dat volk“ toch niet op de duur zonder kapitalistische patroons kan en zonder de zweep van een baas. En de Nederlandsche sociaal-democraten, type Het Volk, geloven, dat de grote sociale vraagstukken niet anders kunnen worden opgelost, dan door de Vliegen’s en de Polakjes!!

En ziedaar het geheim van heel die kleinzielige afkammerij! Ziedaar, waarom een redactie als die van Het Volk tegenover de arbeidersbeweging staat als een kapitalist, de zwakke punten in de beweging vergrotend en de sterke zijden verkleinend, voortdurend een onwaar beeld gevend, voortdurend vervalsend.

Maar het helpt toch niet! De beweging gaat tóch haar gang….

Christiaan Cornelissen.

Nog eens: "Het Volk"

LXXXVII. (Eerste Reeks).

Parijs, 2 augustus 1906.

Oef, ik vraag de lezer verschoning, ik zal me nog eens met de redactie van het sociaal-democratisch blad Het Volk moeten bezighouden. En nog wel met Willem Hubertus Vliegen.

Ik hoop het kort te maken. Ik vraag ingemoede, wat ik moet aanvangen met een vent, die, wanneer men discuteert over de afloop van de grondwerkersstaking, door hemzelf als voorbeeld genomen voor z’n aanval, de gevolgtrekking maakt:

“Die (werkstaking) omvatte 25.000 man, naar Cornelissens opgaven. Er waren, naar Clemenceau’s cijfers, te Parijs 115.000 stakers. Bij gevolg (zo’n brutale “bijgevolg“ heb ik nog zelden in m’n leven gelezen) als de grondwerkersstaking voor deze 25.000 een succes was, bleef het echec over voor de overige 90.000. (Het Volk, onder dagtekening van 22 juli, kolom 2 bovenaan.)

En dat, terwijl ik in verschillende mijn brieven, zowel uit Parijs als uit de provincie, over allerlei behaalde voordelen in verschillende industrieën heb geschreven.

Men verwijt soms aan de bourgeoispers schunnige manieren. Maar ik moet zeggen, dat zelfs aan de reactionairste bladen van Frankrijk en aan de riool-pers hier geen redacteur zou worden gehandhaafd, die zulke plompe middelen nodig heeft.

Iemand, die zulke “bijgevolgen” fabriceert, verdient eigenlijk alleen een schop onder z’n broek en geen antwoord. Ik hoop dus ook dat, zóó ik hier antwoord, begrepen zal worden, dat ik antwoord ter wille van de lezer.

Als ik inga op het verwijt van Het Volk: «Indien er eens van sociaal-democratische zijde een beweging voor dergelijke besteksvoorwaarden (als die van de grondwerkers) op touw wordt gezet, hoort men de anarchisten smalen op “die papieren prullen, waaraan je niks heb”; als ik er op wijs, dat de “besteksvoorwaarden” betreffen de werkgever en niet de wetgever, dat nooit de anarchisten en revolutionaire socialisten hebben gewacht op de sociaal-democraten, om een werkgever betere arbeidsvoorwaarden af te dwingen, ook al is die werkgever een gemeente, dan antwoordt Vliegen:

“De theoretische uitleg over de gemeente als wetgeefster of als werkgeefster, geven wij hem (Cornelissen) cadeau.”

Maar, wat kan mij dat schelen, en wat heeft het met onze discussie te maken, of Vliegen me iets “cadeau” geeft? En verbeeld u, dat onze man van Het Volk laat volgen:

“Het zal de arbeider in gemeentedienst geweldig interesseren, als hij met een hongerloon wordt afgescheept, te vernemen, dat de gemeente dat niet als wetgeefster, maar als werkgeefster doet. Als hij dat goed weet, koopt hij veel meer voor ’t geld.” Wat heeft dat alles, nog eens, met onze discussie te maken? Wat heeft dat te maken met ’t feit, dat de revolutionairen nooit gewacht hebben op de sociaal-democraten, om te werken voor betere besteksvoorwaarden, ook bij de gemeenten?

Met wat ’n godserbarmelijk stuk “redacteur” zit toch zoo n blad als Het Volk opgescheept! Men kan met de mens niet eens discuteren! Of hij ziet niet in, wààr het verschil om gaat, óf hij denkt: Als ik maar mijn ogen sluit, en mijn brutalen kop maar toon, dan zullen mijn lezers wel tevreden zijn.

Maar nu de hoofdzaak: wat de werkstaking van de grondwerkers betreft, door Vliegen als voorbeeld gesteld bij de kritiek op mijn brieven, hing alles af van het enige feit, door V. aangehaald, of werkelijk de belofte van de 8-uren-dag, waarop de grondwerkers de arbeid hebben hervat, op hen bij hun werk aan de Métropolitain, geen vat meer had.

Ik voerde aan het antwoord van de secretaris zelf van de Parijse grondwerkers.

En ik stelde de pertinente vraag aan Vliegen:

“Vanwaar hebt u uw gegevens voor het enige feit dat u aanhaalt? Hebt u dit gewoonweg uit de duim gezogen?” Vliegen antwoordt niet, vanwaar hij zijn gegevens heeft, hetzij uit zijn duim, hetzij uit andere bron. Maar hij wringt zich, om los te komen, en probeert het te werpen op ’n verschil tussen concessie- en besteksvoorwaarden.

Ik heb opnieuw geschreven aan de secretaris van de Parijse grondwerkers, om Vliegen een laatsten tik niet te onthouden.

Ik deelde Vliegen’s wijsheid woordelijk mede:

De Métropolitain is een gewone particuliere onderneming, die nodig had concessie van de Raad maar die de bestekken voor hare werken zelf maakt. De macht van de concessieverlening heeft de Raad niet als werkgever, maar als overheid, als wetgever Als die concessie gegeven wordt, kan de Raad daaraan voorschriften verbinden omtrent de arbeidsvoorwaarden. Maar is die concessie eenmaal gegeven dan is dat voorbij. Nu heeft de Parijse Raad beloofd in de toekomst de 8-urendag als voorwaarde te stellen. Maar voor de Métropolitain geeft dat niet, want die concessies zijn verleend.

Door ’t voor te stellen alsof het niet de concessie-, maar de bestekvoorwaarden geldt waarvoor de belofte van de Raad gegeven is, tovert Cornelissen de nederlaag in een overwinning om. Al te handig!” Ziehier het antwoord van de secretaris:

Kameraad

“In antwoord op je brief, waarin je me kennis geeft van het artikel uit het blad “Het Volk”, verzeker ik je van het volgende:

Ge ziet dus daaruit, dat de werken niet zijn uitgegeven ineens, en dat we voor de secties, die nog moeten worden gegeven, zeker zijn, te zullen verkrijgen, wat we willen. Bewijs: Op de secties van Chagnaud (overgang van de Seine) hebben wij reeds de achturendag.

Nu is er nog de Compagnie van de elektrische spoorlijn van Noord naar Zuid, genaamd de tube Berlier. Deze Compagnie voert zelf haar werken uit. Maar ze heeft zich verbonden tegenover de Gemeenteraad, de arbeidsvoorwaarden toe te passen, zoals de stad Parijs ze stelt, dat wil zeggen, dat ze heeft beloofd, bij elke wijziging in de prijslijsten of in de bestekken, zich geheel aan deze te houden.

U ziet dus hieruit, dat de artikelen van dat blad op alle punten mis zijn, en wij betreuren het diep, dat een blad, hetwelk zich een proletariërs-blad noemt, zonder controle de al dan niet belangeloze praatjes aanneemt van zekere reporters.

Als je het nodig oordeelt, maak dan van dezen brief gebruik. Hij zal, hopen wij, de dingen tot hun ware waarde terugbrengen?

Broederlijk groetend, aan u en de zaak. De secretaris, Pérault.[18] Zou nu de heer Vliegen maar niet toegeven, niet op de hoogte te zijn geweest met de zaak, die hij kritiseerde?

Nog eens: vanwaar heeft hij zijn gegevens? Uit zijn duim gezogen?

Maar er is meer. De lezer zal zich herinneren, dat ik aan de hand van hetgeen de secretaris mij mondeling meedeelde, reeds in mijn vorigen brief juist zóó het succes, óók na 1 Mei door de grondwerkers behaald, heb meegedeeld. Het is in zijn geheel dat succes, hetwelk de soc.-dem. Humanité deed schrijven van de grondwerkersbeweging, dat ze “op dit hoofdpunt tof een overwinning geleid” had. Ook van de reeds verkregen 8-urendag bij het werk aan de overgang van de Seine maakte ik melding. Ik voegde er aan de hand van Péraults mededelingen nog aan toe een paar bijkomende feiten, als de 4000 processen, de ondernemers aangedaan. En laat nu de beschuldigde binnen komen! Willem Hubertus Vliegen, journalist aan een sociaal-democratisch blad, die eenmaal van zich zelf getuigde, dat hij “heel z’n leven een eerlijke jongen is geweest!”

Hij wordt door mij beschuldigd, in Het Volk onder dagtekening van 23 juli 1906 uit mijn opsomming met voorbedachten rade alleen genomen te hebben de voordelen, voorafgaande aan 1 mei, en vervolgens zijn vergrijp te hebben verzwaard, door koelbloedig aan zijn schrijfsel toe te voegen:

“Dit is alles wat de secretaris vertelde, wij lieten niets weg en de heer Cornelissen. zal dat zeker ook niet gedaan hebben”….

Zettende zijn vergrijp de kroon op het hoofd door de gevolgtrekking: “Dat deze secretaris ons successen mededeelt van november tot mei, doch met geen enkel woord spreekt van de resultaten nà 1 mei.”

Ik ben hier alleen Openbaar Ministerie. Ik laat de veroordeling over Willem Hubertus Vliegen over aan de lezer. Maar ik stel een straf voor als boven reeds genoemd: Een schop onder de broek van Willem Hubertus Vliegen als journalist!

Me dunkt, z’n eigen partijgenoten, als ze enig zedelijkheidsgevoel bezitten, moeten toch óók genoeg hebben van zo’n pennenvoerder.

Ik mag ten slotte één punt niet achterwege laten. Zegevierend in z’n kleinburgerlijke, arbeidersvijandelijke opvattingen, heeft de heer Vliegen het navolgende geknipt uit het Franse revolutionaire vakverenigingsblad; La Voix du Peuple (van 22—29 juli) artikel getekend S. Tallandier:

»De gisting van de Eersten Mei, ten gunste van de verkrijging van de achturen-dag, is geëindigd, leder heeft zijn werk hervat … maar talrijk zijn de kameraden die verplicht zijn geweest van huis te veranderen, omdat ze bedankt werden als rustverstoorders en, erger, anderen stoten nog tegen besliste weigeringen om hen aan te nemen.

“De beweging heeft aan de arbeidersklasse niet alle voordelen gegeven, die zij ervan verwachtte, niettegenstaande de gemaakte propaganda en niettegenstaande de krachtsinspanningen van de vakverenigingsmakkers, die het nodige hebben gedaan om hun werkplaatskameraden te bewegen deel te nemen aan een imposante en werkingsvolle demonstratie bij het patronaat. Er hebben zich vreesachtigheden (timidités) en aarzelingen voorgedaan, en ’t is daarom dat wij aan de uitbuiters niet kwaadschiks hebben kunnen ontrukken wat zij niet goedschiks wilden geven. De imposante demonstraties van de eersten mei en volgende dagen, zijn niet voldoende geweest om het gezamenlijke van de geformuleerde directe eisen te verkrijgen“ …. enz.

W. H. Vliegen schijnt te menen, dat de schrijver van deze regelen hem gelijk geeft, en ook zo’n kleinburgerlijk ventje is als Vliegen, knabbelend aan de revolutionaire Mei-beweging als een muis aan een kaas.

W. H. Vliegen roept uit: “Commentaar wel overbodig.”

Pardon, zeg ik, de commentaar is hier juist bovenal nodig. Degene, die in La Voix du Peuple bovenstaande regelen schreef, is een revolutionair, die niet genoeg heeft verkregen en dus weder onvermoeid de strijd wil voortzetten. Een van diegenen, die thans reeds op de dagorde voor het vakverenigingscongres van Amiens (in oktober) hef punt hebben geplaatst: Voortzetting van de propaganda voor de 8 urendag.

W.H. Vliegen daarentegen is de arbeidersvijand, de klein-kapitalistenziel, die aftakelt, omdat hij graag de hele beweging zou tegenhouden, en die juist als elke patroon de werklieden zou willen toeroepen: Ge bereikt toch niets door eigen kracht. Stel toch uw beweging uit, hang ze aan de kapstok!

Om dit verschil hier uit te drukken, hebben wij ene spreekwijze: De uitersten raken elkaar.

De revolutionair, die eerst tevreden is als hij alles heeft gewonnen, en de gewezen werkman, anti-arbeider, sta-in-de-weg van de werkliedenbeweging, voor wie de beweging véél te vèr is gegaan, ze zijn beiden ontevreden.

Maar er is verschil!

Voor één zaak kan ik W.H. Vliegen dank betuigen. Het is: tussen de regels door verraden te hebben, waaraan wij zijn onwaardige aanval te danken hebben gehad. En hier kan ik me van commentaar onthouden.

“Er wordt in de arbeidersbeweging strijd gevoerd over de strijdmethode. De anarchisten plaatsen hun directe actie tegen onze begrippen van organisatie en actie.“

“Dat moet worden tegengegaan, en daarom hielden wij des heren Cornelissen’s geschrijf even onder de lamp.” De heer Vliegen wil zeggen, dat hij “daarom“ een emmer vuil heeft willen werpen over de uitéénzetting die ik van de Franse beweging heb gegeven.

Dank u, Willem Hubertus Vliegen. Er was van u toch ook niets anders te verwachten. Maar helpen doet het u niets!

Syndicat général des Ouvriers Terrassiers, Puisatiers-Mineurs de la Seine.

Christiaan Cornelissen.

Paris, le 27-7-1906

Au camarade Christian Cornélissen, 5 Rue de la Vallée du Bois, Clamart.

Camarade,

En réponse á ta lettre où tu me donnes connaissance de l'article du journal “Het Volk”, je t’affirmerai ceci:

Tu vois donc par cela qua les travaux n’ont pas été donnés d’un seul coup, et que pour les lots á donner nous sommes certains d'arriver à ce que nous voulons La preuve: Sur les lots á Chagnaud Entrps. (Traversée de la Seine) nous avons les huit heures.

Il y a maintemant la Comp. des Chémins de fer Electriques Nord Sud, dite tube Berlier. Cette Comp. fait ses travaux elle-même. Mais eile s’est engagée auprés du Conseil Municipal à appliquer les conditions de travail en cours á la ville de Paris, c’est-á-dire qu'à chaque changement de bordereaux de prix, ou de cahier des charges, elle promet de s’y conformer intégralement.

Tu vois donc par la que les articles de ce journal sont erronés de tous points, et nous regrettons profondément qu’un journal qui se dit prolétarien accepte sas controle les racontars plus ou moins dé sintéressés de certains reporters.

Si tu le juges nécessaire, fais usage de cette lettre; elle rétablira, nous l’espérons, les faits á leur juste valeur.

Fraternellement á toi et à la cause.

Le secrétaire, Pérault.

Voetnoten