Inhoud

Vlam in de pan

Door 2.Dh5

vlam-in-de-pan-2dh5-cover-s.jpg


Ondanks de crisis en de sociale afbraak is er in Nederland weinig weerstand en verzet zichtbaar. Vraag is wat nodig is om ook hier de vlam in de pan te laten slaan?

Dit pamflet bestaat uit twee delen. Het eerste deel presenteert vijf oorzaken van de Nederlandse lamlendigheid. Aan de orde komen onder andere TINA, individualisering en consumentisme als religie. Het tweede deel verkent mogelijkheden om de lamlendigheid te doorbreken. Als inspiratiebronnen voor verzet worden genoemd: eigendom als machtsmiddel, (internationale) solidariteit als tegenwicht tegen het uit elkaar spelen van groepen en de noodzaak van minder welvaart. Tenslotte biedt het pamflet strategieën en praktische handvatten voor organiseren.

Inleiding

Sinds 2008 zijn de tegenstellingen binnen het kapitalisme weer duidelijk zichtbaar. Om de economie te redden, en meer in het bijzonder het bankwezen, wordt de schuldenlast verplaatst van banken naar staten. De staten schuiven op hun beurt de rekening door naar de burgers door extreme bezuinigingen door te voeren onder het mom van ‘hervormingen, nodig om het systeem te redden’. Die hervormingen houden in dat sociale vangnetten worden weggeknipt: uitkeringen worden uitgekleed, pensioenen op de tocht staan, ontslagrecht aangetast wordt en zorg steeds duurder wordt. Daarnaast worden tal van maatschappelijk relevante voorzieningen, zoals onderwijs, openbaar vervoer, en kunst en cultuur, kapot bezuinigd. Dit heeft tot gevolg dat de materiële en geestelijke armoede toeneemt, zowel voor werkenden als niet-werkenden.

Gesteld kan worden dat de ‘objectieve voorwaarden’ aanwezig zijn om in verzet te komen tegen het neoliberale crisisbeleid en de politiek die dat mogelijk maakt. Dat mensen de polder verruilen voor de barricades en zich gaan organiseren en acties gaan voeren tegen de sociale afbraak. Tot onze verbazing blijft het grootste deel van de bevolking in Nederland zich wentelen in apathie of verdedigt de ‘hervormingen’ zelfs. Hier en daar zie je een opleving van verzet, maar dat is eerder uitzonderlijk en zelden van lange duur.

Elders in de wereld gebeurt ondertussen van alles. Mei ‘68 is er niets bij. Op wereldschaal zijn er de laatste vijf jaar nog nooit zoveel massale confrontaties geweest met de politie of het leger. In verschillende Noord-Afrikaanse landen zijn regimes aan het wankelen gebracht of ingestort, ook in het Nabije Oosten zijn veel sociale onlusten voorgekomen. Niet dat we geweld of confrontaties met de politie willen verheerlijken of als ultieme vorm van verzet zien. Het geeft echter wel aan dat mensen zich organiseren, de straat opkomen en door de staat als een bedreiging worden beschouwd.

De maatschappelijke onrust heeft zich niet beperkt tot armere landen. Ook in het rijke westen hebben zich verschillende confrontaties voorgedaan. In de VS en delen van Europa is een beweging op gang gekomen van pleinbezetters die ijver(d)en voor ‘echte’ of directere democratie en tegen de uitbuiting van velen door weinigen. In het rijke westen ontstaat trouwens steeds meer een ‘zuiden’, zoals omgekeerd in het mondiale zuiden een rijke bovenklasse is ontstaan. In Zuid-Europese landen zijn er massale demonstraties geweest tegen de bezuinigingen en de sociale afbraak. In een reactie in Buiten de Orde[1] werd er op gewezen dat in Zuid-Europa de bezuinigingen harder waren en deze landen een vrij recente geschiedenis kennen van antiautoritaire bewegingen, gericht tegen de dictaturen die daar in de jaren zeventig aan de macht waren. Hier staat tegenover dat in Québec studenten maanden aan een stuk aan het strijden waren tegen de verschraling van het onderwijs; in de rest van Canada is het wel vrij rustig gebleven.

In Nederland ontstaan nauwelijks protest- of verzetsbewegingen. Slechts enkele duizenden mensen hebben zich op de pleinen vertoond. We hebben de staking van schoonmakers gezien en de verschillende acties van mensen zonder papieren. Ook waren er de eerste acties in de zorg, zoals de bezetting van het Sarphati-huis in Amsterdam. Het verzet tegen de niet eerder geziene bezuinigingen van Bruin 1 en de verregaande sociale afbraak was echter marginaal en - op enkele welkome uitzonderingen na - weinig strijdbaar. Kennelijk zijn er dus nog andere, meer subjectieve elementen waardoor mensen zich niet massaal verzetten en voor hun rechten opkomen. Maar dat het in Nederland zo rustig blijft, is nu ook weer niet uniek. Ook in andere Noord-Europese landen, als Duitsland en heel Scandinavië, is het verzet beperkt van omvang.

Een opsomming van alle daden van verzet valt buiten het bestek van deze tekst. Belangrijk is om hier te onderstrepen dat de objectieve factoren aanwezig zijn, met name de toenemende kloof tussen arm en rijk, de steeds verdergaande repressie en het de mensen laten opdraaien voor de schulden van de banken, inderdaad kunnen leiden tot (grootschalige) protesten en verzet.

Om de subjectieve factoren zoals het fatalisme, de apathie of het defaitisme dat de mensen specifiek in Nederland in een wurggreep houdt te doorbreken, willen wij de onderliggende oorzaken hiervan benoemen en onderzoeken. Door te begrijpen waar die apathie vandaan komt, hopen wij aanknopingspunten te vinden voor verzet. Hierbij richten wij ons specifiek op het entameren en organiseren van verzet, en - niet zoals op Indymedia[2] werd gesuggereerd - op de vraag hoe een samenleving op te bouwen waarin de welvaart en vrijheid wel eerlijk zijn verdeeld. Natuurlijk is dat ook een relevante en noodzakelijke kwestie. Wij richten ons in dit pamflet op de vraag waar de kracht vandaan te halen om de huidige status quo te doorbreken. Volgens ons is deze tegenkracht noodzakelijk om een begin te kunnen maken met het bouwen aan alternatieve manieren van samenleven. Zonder verzet, in welke vorm dan ook, geen andere wereld.

Dit pamflet bestaat uit twee delen. Het eerste deel presenteert vijf oorzaken van de Nederlandse lamlendigheid. Iedere oorzaak wordt grondig onder de loep genomen en onderzocht op houdbaarheid en blinde vlekken. Hiermee willen we niet zeggen, zoals in een reactie[3] gesuggereerd wordt, dat deze oorzaken niet ook in andere landen aan de orde zouden kunnen zijn. Maar wij willen juist begrijpen waarom in de specifieke omgeving waar wij leven het verzet achterwege blijft. Een blinde vlek werd gesignaleerd[4] in onze zoektocht naar verklaringen voor die apathie: we presenteerden de huidige situatie als een gegeven zonder rekenschap te geven van de rol van verzet in het ontstaan er van. Het praktische gevolg is dat wij – met het schrijven van dit pamflet – de bekritiseerde apathie tegelijkertijd reproduceerden. In versie 2.0[5] hebben wij daarom geprobeerd om meer aandacht te besteden aan onze strijdbare voorgeschiedenis. Ook daarom heeft deze versie een meer activistische insteek. Door in Deel I van dit pamflet nadrukkelijk alternatieve interpretaties te bieden, willen wij een begin maken met het ontmantelen van de apathie. Deel II bevat concrete aanzetten voor het opbouwen van tegenkracht.

Wij zien deze analyse als werk in uitvoering, dat verre van compleet of af is. Door het op deze wijze te publiceren (onder meer zonder copyright) hopen wij een groter publiek te bereiken en anderen uit te dagen tot het schrijven van versies 2.2 of 3.0. Met het collectief schrijven van hedendaagse, anarchistische analyses willen wij – net als met de jaarlijkse festivals – inspireren en praktische handvatten bieden voor het versleutelen van de wereld.

Deel I - Ontmanteling van de apathie

TINA

There is no alternative, heeft de neoliberale ideologie ons proberen te doen geloven. Dit mantra is jammer genoeg diep in het bewustzijn van veel mensen binnengedrongen. Zeker sinds het IJzeren Gordijn is opgehaald en men doet voorkomen alsof het kapitalisme de ideologische oorlog tegen het zogenaamde communisme heeft gewonnen. Dat is ook niet toevallig de periode waarin de macht van de vakbonden ernstig is ingeperkt en de neoliberale ideologie sterk veld won als antwoord op respectievelijk het verzet van vakbonden en het middenveld enerzijds en de crisis ten gevolge van de overproductie anderzijds. In de hoofden van de mensen tegenwoordig is er helemaal geen perspectief om op een andere manier onze zaken te regelen dan via de kapitalistische economie en het gekonkel in de polder.

Bijna alle politieke partijen, zowel in Nederland als in heel Europa, hebben vandaag de dag een neoliberale agenda, weliswaar met hun eigen accenten. Ze willen allemaal de kapitalistische logica in stand houden en daarvoor collectieve voorzieningen te grabbel gooien op de private markt. De vakbondsbestuurders spelen dit spelletje aardig mee. De leden worden passief gehouden. Bestuurders onderhandelen met de vertegenwoordigers van de bazen, af en toe worden de leden opgetrommeld voor een georkestreerde actie en het goedkeuren van de door onderhandeling bereikte overeenkomsten. Heel het middenveld heeft zich laten inpolderen. De overtuiging bestaat dat om invloed op het beleid te hebben, leiders van belangengroepen aan tafel moeten zitten met de vertegenwoordigers van de staat en het kapitaal. In het vervolg van deze tekst zullen we voor het gemak ‘polderen’ gebruiken voor het overleg van vakbonden met zowel de bazen als het middenveld en de overheid.

We moeten echter ook beseffen dat deze aanpak van sociaal overleg tussen werkgevers- en werknemersorganisaties, de vertegenwoordiging via parlement en vakbond en het polderen, aanvankelijk een overwinning was van de arbeidersbeweging en ook veel heeft opgeleverd, zeker in Nederland. Aan het begin van de twintigste eeuw hadden arbeiders geen stemrecht, geen woonrecht en geen minimumloon. Door de soms harde strijd van de traditionele sociale bewegingen is de rechtspositie van mannen en vrouwen enorm verbeterd. Tot na de tweede wereldoorlog waren nog veel mensen ernstig ondervoed en was Nederland een arme agrarische samenleving. De zuilen bepaalden wie welk werk deed, en welke sociale contacten erop na werden gehouden.

De grote economische groei en de opbrengsten van de gasbel onder Nederland maakten het in de jaren vijftig financieel mogelijk om de sociale vrede af te kopen. De welvaartssprong die Nederland maakte was enorm. Onder invloed van de toen nieuwe sociale bewegingen in combinatie met harde arbeidersstrijd zijn deze zuilen afgebroken, en de welvaart serieus herverdeeld (al is de toegang daartoe nog steeds niet gelijk). Bepaalde drugs worden gedoogd, er bestaat een grote mate van seksuele vrijheid en verschillende soorten van samenlevingsverbanden worden geaccepteerd.

Rond 1980 komt hier verandering in. Deze grens is natuurlijk niet absoluut, maar enigszins arbitrair gekozen en verschilt per thema. De vakbonden verliezen hun strijdbaarheid. Hoewel de vakbonden vanaf WOII ingekapseld worden in het poldermodel (zie kader Sociaal overleg), zijn de verschillende vakbonden nog erg strijdbaar tot rond 1980. In die periode komt de kapitalistische economie, mede als gevolg van overproductie en de gestegen kosten van arbeid, in zwaar weer terecht. De gestegen kosten van arbeid kan gedeeltelijk op het conto worden geschreven van de arbeidersstrijd voor hogere lonen en betere leefomstandigheden. In de westerse wereld resulteerde dit in Cao’s en de verzorgingsstaat.

Om zich hiertegen te wapenen, neemt de politieke en economische elite een aantal doeltreffende maatregelen, die bekend staan als het neoliberalisme. De macht van de vakbonden wordt aanvankelijk aan banden gelegd door regelgeving en vervolgens buiten spel gezet door het verplaatsen van de productie naar landen met lage loonkosten en zwaar onderdrukte vakbonden als een nieuwe vorm van kolonialisme. In een poging weerwoord te bieden, radicaliseren de nieuwe sociale bewegingen. Gebruik van geweld leidt in de jaren tachtig tot een tweespalt in bewegingen, en veel mensen haken af om bijvoorbeeld hun heil te zoeken in nieuwe spiritualiteit. Het einde van de ideologische oorlog tussen de kapitalistische landen en communistische landen eind jaren tachtig zorgt tenslotte voor een verdere ontideologisering van de vakbeweging en andere maatschappelijke organisaties en in Nederland verliest de pas opgerichte vakbeweging, een fusie van de bestaande sociaaldemocratische en katholieke vakfederaties, veel leden.

De invoering van het neoliberalisme leidt in combinatie met de gematigde vakbonden en het vrijwel volledig wegvallen van de radicale sociale bewegingen tot een andere inrichting van de Nederlandse samenleving. Werkers profiteren niet meer van de welvaartsgroei, de winsten gaan naar de elite en de nog steeds groeiende welvaart wordt gefinancierd door middel van krediet. Inkomens blijven gelijk of dalen zelfs, afhankelijk van de sector. Met beleggen en bonussen worden mensen individueel verantwoordelijk gemaakt voor het op peil houden van hun inkomen en en passant tegen elkaar uitgespeeld. Als het niet lukt om financieel vooruit te komen, is het je eigen schuld, ben je een loser en word je object van uitbuiting door mensen in je directe omgeving.

Sociale verworvenheden en collectieve voorzieningen worden te grabbel gegooid aan de private markt. Om de illusie van de verzorgingsstaat en haar idealen van sociale rechtvaardigheid te handhaven richt het overheidsbeleid zich op gelijkheid van kansen voor iedereen en het (blijven) beschermen van individuele rechten. In werkelijkheid betekent dit een toenemende regulering: de staat dicteert hoe mensen moeten leven en hoe Nederland wordt ingericht. Leerplicht wordt steeds uitgebreid, mensen worden verplicht om te participeren op de arbeidsmarkt terwijl alternatieven om zelfvoorzienend te leven door middel van wetgeving onmogelijk wordt gemaakt. En dat wordt allemaal afgedwongen met steeds meer ‘blauw op straat’ dat steeds verdergaande bevoegdheden heeft.

De opkomende globaliseringsbeweging probeert, met als voornaamste middel het bestoken van topconferenties, verdergaande liberalisering een halt toe te roepen. Het internationaal georiënteerde activisme is niet sterk genoeg om de macht van het grootkapitaal te doorbreken of nationale liberalisering te stoppen.

Deze korte analyse maakt zichtbaar dat de houdbaarheidsdatum van het poldermodel is verstreken sinds zij het neoliberalisme heeft omarmd. De met veel strijd verworven rechten en opgebouwde sociale voorzieningen worden afgebroken om de zakken van enkelen te vullen. De Nedelandse overheid verschuilt zich achter de globalisering en Europa als excuus om de vrije markt te versterken en het gedrag van individuele burgers te reguleren. Om te voorkomen dat mensen zich gaan organiseren, worden we tegen elkaar uitgespeeld en verdeeld in winnaars en verliezers. Door wél voor een ‘oplossing’ te zorgen in schrijnende situaties, voorkomt de overheid dat er een beroep moet worden gedaan op onderlinge solidariteit, en mensen zich verenigen om zich en masse tegen de overheid te keren.

Vervreemding

Vervreemding is een complex begrip en wordt vaak verschillend geïnterpreteerd. De interpretatie die voor deze analyse interessant is, is die van de Marxistische traditie. (Loon)arbeid speelt hierin een cruciale rol en vervreemding moet begrepen worden als een sociaal proces met de kapitalistische economie als motor.

Een belangrijk element dat de vervreemding in de hand werkt is de verregaande arbeidsverdeling. Arbeidsdeling is het verdelen van de verschillende taken over verschillende mensen. Dat was natuurlijk bij ambachten al het geval en ook wel logisch in het geval het werk grondige vakkennis behoefde: de bakker bakt brood, de fietsenmaker maakt fietsen en de dokter probeert mensen te genezen. Maar kapitalistische arbeidsverdeling behelst het verdelen van een taak tot subtaken: bij de fietsenfabriek last iemand het kader, de ander monteert de wielen, nog een ander zet de kabels op de fiets, weer een ander zet er een zadel op en weer een ander bevestigt de bel. Niemand maakt meer een fiets, maar ieders taak blijft beperkt tot een zeer klein onderdeel van het geheel. Dit is een sterk versimpeld voorbeeld van wat uiteindelijk ‘Fordisme’ is gaan heten; het lopende band-productiemodel waarbij werkers alleen nog een voortdurend herhaalde simpele handeling verrichten. Productietechnisch is dit schijnbaar efficiënt, voor de arbeider leidt het tot vergaande vervreemding omdat die verworden is tot een machinale schakel en geen zicht heeft op het resultaat van zijn of haar werk: wat levert het op om in een maand tijd 10.000 schroeven aan te draaien?

Het Fordisme had niet alleen een economische component. Het was ook een manier om de macht van vakmensen en georganiseerde arbeiders te verkleinen of te breken. Door het productieproces op te splitsen in een schakel van relatief eenvoudige taken, is de fabrikant minder afhankelijk van opgeleide vakmensen. Vakmensen die schaars waren en daardoor een zekere machtspositie konden claimen. Vakmensen die er ook niet voor terugdeinsden om van die positie gebruik te maken in hun strijd voor betere arbeidsomstandigheden.

In voortdurende staat van verandering en vernieuwing ging het Fordisme over in wat Toyotisme werd genoemd; een ingewikkeld stelsel van uitbesteding en toelevering van onderdelen van het productieproces én de veelzijdige inzet van de ingekochte arbeidskracht door in de productieketen een werker afwisselend in te zetten voor verschillende taken. In het huidige tijdperk is het ‘opdelen’ van werk eigenlijk nog verder doorgeschoten. Flexibilisering is de meest recente stap verder. Na de eindeloze verdeling van arbeidstaken is nu ook elke vorm van baanzekerheid weg – waarmee opnieuw een belangrijke verworvenheid van decennialange arbeidersstrijd verloren gaat. Vandaag brengt men de post rond, morgen maakt men de wc’s van het station schoon, daarna is er even geen werk, dan kan men aan de slag als vakkenvuller, dan weer als krantenbezorger, dan weer als schoonmaker bij een zorginstelling, enzovoort. De tijd dat je mocht hopen op een vast contract en dat je binnen een sector carrière kon maken lijkt voorbij te gaan. Je rent van baan naar baan in de hoop dat je op het einde van de maand voldoende geld overhoudt om de vaste lasten te kunnen betalen. Binding met het werk dat je doet bestaat nagenoeg niet meer. Dit geldt behalve voor laagopgeleide mensen, in toenemende mate ook voor hoogopgeleide mensen.

Het Fordisme uit de autofabrieken begin twintigste eeuw wordt nu ook toegepast in de publieke sector zoals de zorg of het onderwijs. Taken die horen bij wijkverpleegkundigen of andere verzorgers worden gedegradeerd tot schoonmaakwerk. Waar je voorheen nog gediplomeerde arbeiders nodig had, kunnen nu laaggeschoolde flexwerkers ingezet worden. Bij wijze van spreken worden drie verpleegkundigen vervangen door twee (of één) schoonmakers en een verpleegkundige.

Het bijzondere aan de Nederlandse situatie is dat de vakbonden en delen van de vrouwenbeweging aanvankelijk voor de flexibele arbeidsmarkt waren ter bevordering van de ontvoogding van werknemers en versterken van de economische zelfstandigheid van vrouwen. De realiteit heeft aangetoond dat dit niet het geval is geweest.

De rationalisering en flexibilisering van arbeid leidt tot de verdingelijking van de mens, de totale ontkoppeling van producent en zijn product, een steeds verder gaande disciplinering van en de grote mate van controle over arbeiders waarbij zwaarbevochten arbeidsrechten worden aangetast en tenslotte de werkers extreem machteloos worden gemaakt. Steeds meer arbeiders zijn makkelijk te vervangen door anderen, omdat ze geen bijzondere taken meer (hoeven te) beheersen. Ze worden ook nog eens flink uitgeknepen om vervolgens aan de kant geschoven te worden als ze te weinig rendabel zijn of niet meer mee kunnen in de ratrace. Door de grote mate van vervangbaarheid en het niet lang werken op dezelfde locatie met dezelfde collega’s, wordt het krachtigste wapen van de arbeider in feite onschadelijk gemaakt; staken wordt namelijk steeds moeilijker en riskanter. Hoe staakt een ZZP-er? Hoewel de werkende klasse de scheppende kracht is van de welvaart, is ze dat helemaal uit het oog verloren en heeft ze het gevoel geen vat meer te hebben op wat er gebeurt.

Individualisering

Voor de industrialisering was Nederland een tot op het bot verzuilde samenleving: het volk was verdeeld in liberaal, protestant of katholiek. Het leven van mensen – arm & rijk - werd in belangrijke mate bepaald door de zuil waarin men geboren werd. In zekere zin ontleenden personen (een deel van) haar/zijn identiteit aan die zuil en bepaalde het de sociale context. Mensen behoorden tot een bepaalde groep en die groep maakt het individu tot wat hij of zij is. Rijken maakten de dienst uit, en boden materiële steun bij ziekte of overlijden. Om voor steun in aanmerking te komen, moesten de armen zich wel gedragen zoals in de zuil werd voorgeschreven. Van overheidsingrijpen moesten met name de protestantse en katholieke zuilen niet veel hebben: zij bepaalden zelf wel wat goed was voor hun mensen en waren rijk genoeg om de kosten van solidariteit te financieren.

De, in Nederland late, industrialisering brengt hierin verandering. Landlozen trekken massaal naar de stad om werk in één van de vele fabrieken te vinden. De nieuwe stedelingen komen vooral terecht in krotwoningen aan de rand van de stad waar de band met de oude omgeving – lees: de zuil – wordt verbroken en het proletariaat wordt geboren. Het proletariaat was toen nog een homogeen geheel. Uit de strijd van de arbeiders tegen hun uitbuiting ontstaat geleidelijk een rode zuil met verschillende vakbonden, politieke partijen en andere organisaties die de arbeiders zogenaamde beschaving moest bij brengen. Al is de rode zuil veel minder rijk dan de religieuze zuilen, zij zorgt wel voor onderlinge solidariteit via steunbetalingen en contributies.

Na de Tweede Wereldoorlog verdwijnen de zuilen geleidelijk. Twee ontwikkelingen liggen daaraan ten grondslag. Met de opbouw van de verzorgingsstaat wordt de centrale overheid steeds machtiger. Door de Marshallhulp en de groeiende economie beschikt de Nederlandse staat over meer geld. Om voor subsidie in aanmerking te komen, moeten de organisaties binnen de zuilen aan bepaalde voorwaarden voldoen. Een van de eisen is dat de dienstverlening van die organisaties toegankelijk moet zijn voor iedereen, en niet meer alleen voor de mensen uit de zuil. Stukje bij beetje wordt de macht van de zuilen gebroken.

Provo en flower power strijden voor meer persoonlijke vrijheden. Provo is de geuzennaam voor de ludieke en antiautoritaire jongerenbeweging die zich verzet tegen de autoritaire en vertrutte samenleving. Feministische groepen als Dolle Mina brengen de onderdrukking en uitbuiting van vrouwen nadrukkelijk voor het voetlicht. De tweede feministische golf en de homobeweging resulteren in 1990 in de invoering van juridische gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de verdeling tussen betaald werk en zorgtaken, en in 2001 in het homohuwelijk. [Keerzijde is overigens wel dat de legalisering het einde betekende voor de radicale bewegingen]. Ook de flexibilisering van de arbeidsmarkt (zie de paragraaf vervreemding) draagt hieraan bij. Voor de flexwerker verdwijnt het vaste contract, de vaste werkplek, vaste collega en baas. Hiermee neemt de binding met werk en collega’s af, en ook de mogelijkheid om zich hiermee te identificeren. Met de populariteit van Do it yourself en Queer lijkt de individualisering en het articuleren van de persoonlijke vrijheden ook binnen de beweging haar sporen na te laten. Verschil is wel dat het bij Do it yourself ook gaat over niet-hiërarchische vormen van samenwerking en collectiviteit, buiten staat en kapitaal om, en Queer gericht is op het streven naar collectieve bevrijding en het terug veroveren van een radicale inhoud daarvan (in tegenstelling tot de gevestigde homorechtenbeweging).

Het verdwijnen van groepsdruk en de toename van persoonlijke vrijheden gelden in Nederland als een groot goed en een belangrijke verworvenheid van de individualisering. Mensen bepalen (schijnbaar) zelf meer hoe ze hun leven inrichten en gaan zich steeds minder deel van een groep voelen. Voor de persoonlijke emancipatie kan dit een goede ontwikkeling zijn. Tegelijkertijd wordt er ook een prijs betaald voor deze persoonlijke vrijheden. Feministische en postkoloniale wetenschappers wijzen er al in de jaren negentig op dat het atomaire, autonome individu dat de kern vormt van het westerse mensbeeld, een mannelijk en wit construct is waar vrouwen en niet-westerse mensen zich minder in herkennen en dat geen recht doet aan hun beleving. Ook spreekt het de verwachting uit dat individuen volledig autonoom en zelfstandig kunnen functioneren, hetgeen voor nogal wat mensen te veel is gevraagd. Betekent dit dat mensen die vanwege een beperking zorgafhankelijk zijn geen mens zijn? Wat te denken van de enorme eenzaamheid die Nederland kent? Ook kan de vraag worden gesteld in hoeverre mensen werkelijk alleen kunnen leven. Voorzieningen zoals elektriciteit, schoon drinkwater, riolering en internet zijn tot nu toe alleen mogelijk in samenwerking met anderen. Tenslotte bemoeilijkt de individualisering het samen strijden voor gedeelde belangen, omdat mensen zich minder snel met elkaar kunnen identificeren en moeilijker de gedeelde belangen herkennen. Over onderlinge solidariteit hebben we het dan nog niet gehad.

De politieke en economische elite maakt handig gebruik van de individualiseringsprocessen. Door het verlenen van privileges en het creëren van valse tegenstellingen proberen zij mensen aan zich te binden en tegen elkaar uit te spelen. Voorbeelden van het verlenen van privileges zijn goedkopere verzekeringspremies voor mensen die nooit ziek zijn of het stellen van aanvullende eisen aan arbeidsmigranten uit Bulgarije. Uitingen van valse tegenstelling zijn die tussen homoseksuelen en Marokkaanse jongeren of tussen nationaliteiten. Zij zijn vals omdat zowel homoseksuelen als Marokkaanse jongeren te maken hebben met stigmatisering en uitsluiting. Of omdat de belangen van een Poolse lasser, een witte Nederlandse lasser of een Nederlandse lasser met Marokkaanse roots meer overeenkomen dan de belangen van de witte Nederlandse lasser en zijn baas. Ook de tegenstelling tussen werkers in Nederland (of het rijke westen) en werkers in het arme Zuiden zijn valse tegenstellingen. Al deze werkers worden uitgebuit door hun bazen, en wanneer ze niet genoeg meer opbrengen, en dus te duur zijn geworden, worden ze aan de kant gezet. Maar die bazen hebben er belang bij om de werkers tegen elkaar op te zetten, zodat deze met elkaar concurreren waardoor de loonkosten gedrukt kunnen worden.

Overigens betekent individualisering niet meer persoonlijke vrijheid. Sinds de jaren negentig hebben wij te maken met een toenemende regulering: de staat dicteert hoe mensen moeten leven en hoe Nederland wordt ingericht. Dankzij verschillende signaleringsnetwerken, het promoten van het klikken en verlinken en de koppeling van zorg met veiligheid wordt steeds vroeger ingegrepen bij ‘ongepast’ gedrag en bepaalt de staat wat normaal dan wel gewenst gedrag is.

Deze korte analyse leert dat het proces van individualisering het dubbelzinnige resultaat is van sociale bewegingen (flower power) en de uitbouw van de verzorgingsstaat. De traditionele macht van de deels democratische en deels autoritaire zuilen is verruild voor persoonlijke vrijheden die bewaakt en gereguleerd worden door een sterke overheid. Het handig tegen elkaar uitspelen van groepen en individuele belangen door de kapitalisten voorkomt het ontstaan van nieuwe machtsblokken. De vraag dringt zich op wat de waarde is van vrijheid als de macht ontbreekt om er invulling aan te geven?[6] Betekent dit dat flower power en Do It Yourself op het verkeerde paard hebben gewed?

Consumentisme als religie

In de jaren tachtig wordt het consumentisme een belangrijke drijvende kracht van de Nederlandse samenleving. Door harde arbeidersstrijd in de jaren zestig is het algemene welvaartsniveau zoveel gestegen dat ook de arbeiders kunnen meeprofiteren. Met de massale verplaatsing van de productie naar lagelonenlanden, worden de consumptiegoederen zo laag in prijs dat in Nederland ook arbeiders welvarend genoeg zijn om zich een relatief luxueuze leefstijl aan te kunnen meten.

Het consumentisme bloeit als reactie op de vervreemding en de individualisering. Ford zelf had al bedacht dat de arbeiders voldoende moesten verdienen om de in massa geproduceerde goederen te kunnen kopen – zoals de auto’s. De voldoening, het genot en de vreugde die iemand zou kunnen krijgen uit zijn arbeid, door iets te scheppen waar hij of zij maar ook een ander plezier aan kan beleven, wordt vervangen door het genot van consumeren. De identiteit die iemand kan ontlenen aan de arbeid die hij of zij verricht wordt vervangen door de identiteit die iemand kan realiseren door zijn of haar consumptiepatroon. Het maakt dan ook al snel niet meer uit hoe men aan een inkomen komt, onder welke voorwaarden er gewerkt moet worden of welke vernederingen men moet ondergaan om een uitkering te kunnen krijgen.

Een zelfde redenering gaat op voor de individualisering. De zuilen die tot aan de Tweede Wereldoorlog zorgden voor de overdracht van waarden en normen, en daarmee het referentiekader en sociale netwerken vormden die bepaalden wat het waard is om voor te leven, zijn verdwenen. Ieder mens mag zelf invulling geven aan de centrale waarden in haar of zijn leven. Geen sociale verplichtingen, geen morele verantwoordelijkheid en met het uitgebreide sociale zekerheidsstelsel afgekochte solidariteit. Het praktisch gevolg is dat veel mensen opgroeien en leven in een sociale en existentiële leegte. Om ergens bij te horen gaan mensen specifieke producten kopen. De leegte wordt gevuld met de kick van nieuwe aankopen (koopverslaving) en gamen. Met ieder gekocht paar Nike-schoenen of iPad neemt de uitbuiting en ook de vervreemding dus toe.

Want paradoxaal genoeg leidt het consumentisme door arbeiders tot een verdere vervreemding. Door het op grote schaal consumeren van massaproductie-goederen, zijn de westerse arbeiders de belangrijkste motor geworden van die massaproductie, en dus van de uitbuiting van arbeiders in lage lonen landen. Het gevolg is dat economie en dus Nederlandse arbeiders van hun eigen klasse dreigen te vervreemden.

Consumptie en winst maken gaan ook de relaties van Nederland met de wereld om haar heen domineren. Terwijl de wereld, via allerlei digitale mogelijkheden, steeds ‘kleiner’ wordt, raken de Nederlandse staat en samenleving (inclusief de linkse beweging) steeds meer naar binnen gericht. Alle problemen buiten de landsgrenzen worden gezien als ofwel verdacht en gevaarlijk voor ‘ons’ ofwel niet belangrijk, tenzij er geld mee te verdienen valt. Dit uit zich in een buitenlands beleid dat alleen maar gericht is op het eigenbelang, lees: de commerciële belangen van het Nederlandse bedrijfsleven. Het buitenland is daarin gereduceerd tot wingebied. Op individueel niveau krijgt dit de vorm van een groeiende populariteit van reizen naar verre landen. Helaas wordt vanuit linkse hoek maar mondjesmaat weerwoord geboden. Parlementair links verruilt ontwikkelingssamenwerking voor internationale handel. Ook in het activisme lijkt internationale solidariteit steeds lager op de agenda te staan. Een politieke invulling van internationale solidariteit wordt vervangen door een beetje ‘feel good’-consumeren of leuke projectjes met waterputten steunen. De fair trade-winkels schieten als paddenstoelen uit de grond en veel jongeren werken, als onderdeel van hun wereldreis, enkele maanden in sociale of milieuprojecten mee [waarbij het ook om de eigen ‘ontwikkeling’ gaat]. Daarnaast ontstaat er steeds meer internationale solidariteit op persoonlijke basis. Mensen die op hun reizen een project hebben bezocht of individuen hebben leren kennen, ondersteunen die vaak financieel jarenlang. Zoals halverwege de twintigste eeuw de Nederlandse bevolking – weliswaar verdeeld – volledig in de greep is van de zuilen, is zij zestig jaar later en masse in de ban van de massaconsumptie. Met iedere aankoop wordt de strop verder aangetrokken. Immers, de consument raakt verder van zijn klasse vervreemdt, waardoor een gevoel van leegte en isolement ontstaat dat alleen maar gevuld kan worden met de volgende aanschaf. Zelfs de ontwikkelingshulp dreigt afgeschaft te worden, ten gunste van internationale handel. Wie komt ons bevrijden uit de greep van het consumentisme? Vijftig jaar geleden waren het de jongeren die massaal in protest kwamen en zorgden voor een definitieve verandering van de sociale verhoudingen.

Weinig te winnen?

In absolute termen is de welvaartspositie van de gewone mens bijzonder veel verbeterd, zeker in de eerste dertig jaar na de Tweede Wereldoorlog: een eigen huis, een eigen auto (of twee), koelkast, televisie, twee of drie vakanties in het buitenland, de mogelijkheid om te studeren, een redelijke gezondheidszorg en een voorziening voor de oude dag. Deze hoge mate van materiële welvaart maakt dat veel mensen in Nederland weinig te winnen lijken te hebben met een strijd tegen het kapitalisme, misschien wel het tegendeel (op materieel gebied wel te verstaan) en dus weinig direct belang hebben bij verzet.

Hierbij moeten natuurlijk een aantal belangrijke kanttekeningen gemaakt worden.

Eerder is al opgemerkt dat net als in de koloniale tijd, de rijkdom van de westerse wereld ook in de twintigste eeuw gebouwd is op de uitbuiting en uitpersing van samenlevingen en hun natuurlijke hulpbronnen in de zuidelijke en oostelijke werelddelen. Dit betekent dat onze leefstijl, een neokoloniale bijsmaak heeft van bloed en milieuvernietiging.

Ten tweede is veel van het eigendom van de gewone mens, helemaal geen eigendom van deze gewone mens. Veel wordt aangekocht op krediet of door middel van een vette hypotheek of lening. Zolang deze rekeningen niet betaald zijn, en dat kan een heel leven duren, zijn deze spullen van de bank. Het onderwijs, de zorg en het pensioen staan ook zwaar onder druk door de bezuinigingen en de financiële crisis. Hierbij komt dat een aantal landen, zoals India, Brazilië en China, een opmars aan het maken zijn op economisch gebied. Door de nationale ontwikkelingen van bezuinigingen en sociale afbraak en de internationale verschuivingen van economische macht zullen de inwoners van Nederland veel van de verworvenheden gaan verliezen. Internationaal gezien is dat onontkoombaar, vraag is wel hoe die verliezen te verdelen.

Nog belangrijker is echter dat deze absolute toename in welvaart in schril contrast staat met de relatieve toename in welvaart. Met uitzondering van de twintig à dertig jaar na WOII is de kloof tussen arm en rijk in een kapitalistische economie alleen maar toegenomen. In Nederland is sinds het begin van de jaren tachtig de rijkdom van de rijkste mensen meer gestegen dan die van de rest van de bevolking. Een steeds groter aandeel van de rijkdom en welvaart is in handen gekomen van een steeds kleinere groep mensen. En die kloof wordt alleen maar groter en dieper tijdens de huidige crises (klimaatcrisis, energiecrisis, economische crisis, identiteitscrisis, …).

Tenslotte is er in de Westerse wereld een groeiende groep mensen die leven aan de onderkant of rafelranden van de samenleving. Het is al bitter genoeg om te moeten constateren dat wij vanuit de beweging vertrouwd zijn met het leven (en de ondersteuning) van mensen zonder papieren. Nieuwe groepen zijn dak- en thuislozen die niet kunnen leven met de strengere regulering van de opvangvoorzieningen. Of wat te denken van mensen die voor de tweede keer in hun leven vastlopen in schuldenproblematiek en volgens nieuwe wetgeving niet nogmaals een beroep mogen doen op de schuldhulpverlening? Jongeren die tot hun 27ste levensjaar niet in aanmerking komen voor een bijstandsuitkering terwijl de jeugdwerkloosheid alleen maar stijgt? En dan hebben we het nog niet eens over de flexwerkers in de post, gezondheidszorg, schoonmaak en aan de lopende band.

Deze analyse leert dat wij zo’n hoge prijs betalen voor onze relatieve materiële welvaart dat het de vraag is wie er de winnaars en verliezers zijn. Als wij werkelijk het lef hebben om onze ogen te openen zien wij dat aan relatieve rijkdom een bijsmaak kleeft, die de basis vormt van de vervreemding. Bovendien drijft de rijkdom ons in de klauwen van de gulzige kapitalisten – die ons net als de werknemers in lagelonenlanden uitknijpen en uitpersen en ondertussen onze leefomgeving koloniseren, uitputten, vervuilen en afdanken. In de westerse wereld komen steeds meer mensen in een precaire positie terecht – eerst waren het de mensen zonder papieren, intussen betreft het ook mensen met schulden, dak- en thuislozen, jongeren en flexwerkers. Tussenstand

De crisis ten spijt kan niet anders geconcludeerd worden dan dat het kapitalisme, bijna 25 jaar na de val van De Muur, nog immer als winnaar uit de bus komt. Na het einde van de grote verhalen lijkt er geen alternatief te zijn dan het neoliberale, kapitalistische parlementaire systeem. De vervreemding als gevolg van verdergaande rationalisering zorgt samen met de individualisering voor een groeiende existentiële en sociale honger. De massaconsumptie waarmee honger wordt gestild, leidt alleen maar tot verdere vervreemding en dus afhankelijkheid van het neoliberale kapitalistische systeem. Met de zekerheid dat mensen die regulier in Nederland leven, in materieel opzicht niets te winnen hebben grijpt de lamlendigheid om zich heen en worden mensen apathisch.

Vraag is voor hoe lang nog. De analyse van de vijf vermoedelijke oorzaken voor de Nederlandse lamlendigheid biedt namelijk ook even zovele aanknopingspunten voor verzet. Een verklaring waarom dat tot nu toe niet is gebeurd, heeft te maken met het ontbreken van een kritisch en historisch bewustzijn. Het is immers natuurlijk niet altijd geweest zoals het nu is, nooit is iets voor altijd zo geweest, en elke verandering gaat gepaard met belangentegenstellingen en conflicten. De machtsblokken (kapitalisten, vakbonden, politieke elite) houden ons voor dat wat we nu hebben het minste kwaad is, of het beste van het slechte. Zij hebben belang bij de instandhouding van de gevestigde orde, dus bij de status quo. Het onderwijs leert niet kritisch nadenken, stimuleert concurrentie boven samenwerking en laat het na om een goed historisch besef bij te brengen. Vakbonden en politieke partijen investeren niet meer in de vorming van hun leden. Met het verdwijnen van de zuilen, wordt ook de fundamentele tegenstelling tussen de bazen en de mensen die moeten werken om te overleven, dat tenminste in een deel van de ‘rode zuil’ nog als baken gold, niet langer meer overgebracht. Een gebrek aan bewustzijn en kritisch vermogen is tevens een zesde reden waarom het wereldbeeld voorgeschoteld door het neoliberale, kapitalistische parlementaire systeem, kritiekloos wordt overgenomen. Het gaat zelfs zover dat iemand die wordt ontslagen, thuis komt te zitten, niet meer de hypotheek kan betalen en haar of zijn kinderen nauwelijks meer kan voeden, zich een mislukkeling voelt en alleen nog het huis verlaat om aan te kloppen bij de voedselbank.

Het kan echter ook anders. De persoon kan van de bank op staan, contact zoeken met lotgenoten, ervaringen uitwisselen, samen zoeken naar alternatieven en tenslotte de strijd aan binden..

Het tweede deel van dit pamflet bevat concrete aanzetten voor het opbouwen van tegenkracht.

Deel II - Inspiratiebronnen voor verzet

Eigenaarschap

Dit pamflet laat zien dat een van de redenen waarom het kapitalisme zo om zich heen kan grijpen is dat arbeiders geen eigenaar zijn van de productiemiddelen en daardoor hun moeizaam opgebouwde onderhandelingspositie verliezen. Harde arbeidersstrijd in het begin van de twintigste eeuw resulteert in stemrecht, arbeidstijden, minimumloon en de opbouw van een machtsblok (de rode zuil). Strijd eind jaren vijftig en zestig mondt uit in een herverdeling van de welvaart en het sociaal overleg. Omdat de kapitalisten in het Westen te veel gehinderd werden door de strijd van de arbeiders, verplaatsten ze de productie naar lagelonenlanden, met als praktische gevolg dat arbeiders zelfs hun stakingsrecht verliezen. ‘Lagelonenland’ is eigenlijk ook een verhullende term. Het zijn namelijk landen waar de lonen laag zijn, omdat of de mensen daar niet of weinig georganiseerd zijn, of omdat door zware repressie alle organisatie is kapot gemaakt.

Een oude les, die dit pamflet opnieuw leert, is hoe belangrijk het is om (mede-)eigenaar te zijn van productiemiddelen en dat te blijven. Alleen dan kunnen arbeiders en andere mensen zelf besluiten onder welke omstandigheden en tegen welke prijs zij hun arbeid verrichten. Hierbij is het noodzakelijk om werkelijk zelf eigenaar te zijn en niet de bank.

De vergaande flexibilisering die resulteert in steeds meer ZZP-ers is daarom niet álleen een negatieve ontwikkeling. Het betekent immers dat mensen zelf eigenaar zijn van hun eigen arbeid. De volgende stap is evenwel dat de ZZP-ers ook eigenaar worden van de benodigde productiemiddelen zodat zij zich niet meer door de bezittende klasse tegen elkaar laten uitspelen.

Een tweede manier van eigenaarschap van de productiemiddelen is het verder uitbouwen van het netwerk van alternatieve economie. Het is goedkoper omdat er bij ruilhandel geen belasting wordt afgedragen. Ook ondermijnt het actief het kapitalistische systeem, doordat het niet meebetaalt aan de instandhouding ervan via belastingen en omdat het zich onttrekt aan de regels en toezicht van het kapitalistische systeem. Maar alleen het vormen van alternatieve bedrijfjes zal het systeem niet doen wankelen, in tegendeel. Voorwaarde is dat de alternatieve economie onderdeel is van een algehele systeemkritische beweging. Aandachtspunt is wel het zorgen voor voldoende veilige en gezonde leef- en werkomstandigheden, zodat de beweging niet uit idealisme al dan niet bewust in het gemak van uitbuiting en misbruik stapt.

Overigens is het eigenaarschap niet onomstreden. Een deel van de oude, radicale arbeidersbeweging verzette zich tegen coöperaties omdat dat arbeiders onderdeel zou maken van het kapitalistische systeem. Een bekende anarchistische leuze luidt: Eigendom is diefstal. Vanuit het perspectief van mensenrechten en de westerse filosofie is het recht op bezit een fundamenteel mensenrecht dat het verschil maakt tussen vrijheid en slavernij. Als ieder menselijk individu het recht heeft op bezit, is het individu eigenaar van haar of zijn lichaam en de opbrengsten van haar of zijn (lichamelijke) arbeid. Dit in tegenstelling tot het leenstelsel, monarchie of slavernij, waar landheren volledig eigenaar zijn van personen.

(Internationale) Solidariteit

Een tweede aanknopingspunt voor verzet dat dit pamflet biedt is het belang van solidariteit. Het kapitalisme kan zo ver om zich heen grijpen omdat (groepen) mensen zich steeds opnieuw tegen elkaar uit laten spelen. Omdat het kapitalisme intussen mondiaal is geworden, is de enige mogelijke basis voor solidariteit internationaal. De positie van arbeiders in het westen wordt ondermijnd door het verplaatsen van arbeid naar lagelonenlanden. In de lagelonenlanden worden de arbeiders uitgebuit om zoveel mogelijk aan de massaconsumptie in de hogelonenlanden te verdienen. Tegelijkertijd worden hun elites en groeiende middenklasse net als de onze gepacificeerd met de belofte van de vestiging van een consumptiemaatschappij.

Het vormgeven aan zinvolle internationale solidariteit is geen gemakkelijke opgave. Kritiekloze steun aan ‘linkse’ regimes of oppositiegroeperingen blijkt maar al te vaak op de lange termijn een verkeerde keuze te zijn geweest. Bovendien plaatst dit je in onmogelijke posities, waaruit onbegrijpelijke standpunten voortvloeien zoals de veelal ook uit radicaal-linkse kring afkomstige steun voor de NAVO-aanvallen op Libië in 2011. Daarbij werd de terechte afkeer van het regime van Khadaffi omgezet in een onvoorwaardelijke steun aan een deel van de oppositie en het volgen van hun oproep tot militair ingrijpen. Ook de analyse van individualisering laat zien hoe moeilijk het is om solidariteit te betrachten omdat het zeldzaam is om kameraden te vinden die het voor de volledige 100% met je eens zijn. Tegelijkertijd maakt dit pamflet opnieuw duidelijk dat het niet vormgeven van solidariteit regelrecht in de kaart speelt van de kapitalisten.

Vraag is hoe wel vorm te geven aan internationale solidariteit. Duidelijk is dat je je dus op een gevaarlijke glijdende schaal begeeft door solidaire strijd te willen voeren middels het pleiten voor internationale interventies op het niveau van staten. Dit roept opnieuw de vraag op naar de rol van staten in het algemeen en dus de route naar het zoeken naar vormen van solidariteit buiten de staat om. Kleinschalige voorbeelden daarvan kunnen kunstmatige familiebanden zijn tussen lokale gemeenschappen. Een voorbeeld daarvan komt uit de Molukken waar de traditie bestaat dat een christelijk en een islamitisch dorp elkaar steunen in slechte en goede tijden. Als een oogst mislukt, een ziekte uitbreekt of een dorp in een oorlogssituatie terecht komt kan zij voor hulp terecht bij haar partner-dorp. Omdat de dorpen niet dicht bij elkaar liggen en verschillende religieuze achtergronden hebben gebeurt het niet vaak dat tegenspoed beide dorpen tegelijk treft.

Een tweede manier is het koppelen van kritische steun voor oppositie in het buitenland aan vooral het kijken naar de rol die vanuit de eigen omgeving gespeeld wordt op het internationale vlak. De basis van het hedendaagse mondiale kapitalisme ligt in de machtspositie van westerse elites en de meest concrete vorm die wij kunnen geven aan internationale solidariteit is dan ook het bevechten van de macht hier in het rijke Westen, specifiek van die machten die zich (ook) internationaal manifesteren.

Veelbelovend is mogelijk het nieuwe stadsproletariaat. De levensomstandigheden van het stadsproletariaat gaan wereldwijd steeds meer op elkaar lijken. In wereldsteden als Amsterdam, Delhi, Nairobi en Rio de Janeiro groeit het proletariaat in omvang. Het merendeel beschikt niet over een verblijfsvergunning, eigen huis of een vast inkomen. Om te overleven zijn mensen afhankelijk van tijdelijke banen, hun sociale netwerk en de informele economie. Het stadsproletariaat is in de Noord-Afrikaanse landen al een belangrijke motor en drager geweest van verzet. Deze rol kan en zal zij ook in andere samenlevingen vervullen: het hedendaagse verzet van mensen zonder papieren in de tentenkampen en de vluchtelingenkerk is daar een voorbeeld van. Daarnaast is het stadsproletariaat tevens een alternatieve maatschappij waarin mensen zonder inmenging van het kapitalistische systeem overleven. In landen als Spanje en Griekenland verlaten jongeren de stad om op het land van hun familie zelfvoorzienend te gaan leven.

Minder

We moeten ons realiseren dat nationaal gezien veruit de meeste mensen, ook die in de ‘lagere’ sociale en economische klassen, veel privileges te verliezen hebben bij een omverwerping van het huidige systeem. Vraag is in hoeverre mensen daartoe bereid zijn. In ieder geval gaat de klassieke marxistische dialectiek niet meer op. In een reactie[7] in het blad Buiten de Orde wordt gepleit voor internationale arbeidersstrijd waarbij de klassenstrijd het vertrekpunt vormt voor een wereldwijde antikapitalistische strijd. Wij onderkennen de noodzaak van internationale solidariteit. Tegelijkertijd realiseren wij ons dat er op dit moment in het dagelijks leven grote verschillen zijn binnen de wereldwijde arbeidsklasse die moeilijk overbrugbaar zijn.

Wel verwachten wij dat het welvaartsniveau zoals wij dat op dit moment nog kennen in de Nederlandse samenleving op termijn anders (lees lager) zal worden. Op dit moment is de milieubelasting zo groot dat de planeet het nauwelijks kan dragen. Als het welvaartsniveau van de Westerse wereld voor meer werelddelen standaard wordt, betekent dat zonder meer de ondergang van de natuur, en daarmee ook van de mensheid als geheel. We besteden er in deze analyse weinig aandacht aan, maar waarom de dreigende ecologische crisis mensen niet aanzet tot verzet of radicale verandering (hoogstens tot spaarlampen en groene stroom) is een vraag op zich.

Tot nu toe lijkt het dreigende consumptieverlies nog te resulteren in lamlendigheid en apathie. Vraag is wat gebeurt wanneer er werkelijk systemen vastlopen. De eerste voortekenen zijn zichtbaar: banken die failliet gaan, gebrek aan betaalbare elektriciteit in de Verenigde Staten en kleine spaarders die aansprakelijk worden gesteld voor de speculaties van het groot kapitaal. Blijven mensen zich in een hoekje verstoppen of is er een grond voor een massale volkswoede?

Ondertussen is de uitbuiting door het kapitalisme gecombineerd met de dagelijkse bestaansonzekerheid als gevolg van het leven op krediet dermate mensonwaardig dat steeds meer mensen aangeven liever met wat minder te leven dan nog langer object te zijn van kapitalistische onderdrukking. Anderen willen graag betalen voor het heroveren van hun menselijke waardigheid. Tenslotte groeit ook in Nederland het stadsproletariaat dat niets meer te verliezen heeft. Met andere woorden: wij verwachten dat een groeiend deel van de Nederlandse bevolking bereid is om materiële welvaart in te leveren ten gunste van menselijke waardigheid, duurzaamheid en internationale solidariteit dan wel niets meer te verliezen heeft.

Materiële welvaart inleveren lijkt niet revolutionair. Economische groei is echter noodzakelijk voor een kapitalistische samenleving. Iedere afzonderlijke kapitalist moet om de strijd met zijn concurrenten te kunnen winnen nagenoeg altijd uitbreiden, groter worden, meer produceren. Het mantra van de economische groei hoor je in deze tijd van crisis wel dagelijks gereciteerd worden. Op grote schaal materiële welvaart inleveren of kwijtraken - bijvoorbeeld als gevolg van een milieuramp of energietekorten - is een aanval op het kapitalisme in het hart van haar systeem.

Organiseren van verzet

Het laatste aanknopingspunt dat dit pamflet biedt is organiseren. Hoe moet je de strijd tegen het kapitalisme voeren? Welke machtsmiddelen zijn wel in onze handen? Wat zijn onze ervaringen met de successen (en falen) van strijd? Hoe kun je je van onderop organiseren? De machtsverhoudingen zijn door de talrijke zachte en harde repressieve maatregelen zo in het voordeel van de kapitalisten, dat het lijkt op een strijd tussen David en Goliath. Maar vergeet nooit: David won toentertijd. Alternatief

Tijdens de plenaire afsluiting van het 2.Dh5-festival in november 2012 is door diverse mensen gezegd dat verzet makkelijker is wanneer mensen weten voor welk alternatief zij zouden moeten/kunnen strijden, of welke andere manier van samenleven we in de plaats van de huidige willen zetten. Ook in de onafhankelijke media en tijdens het festival is regelmatig benoemd dat een goed en realistisch alternatief een of misschien wel de belangrijk(st)e krachtbron voor verzet is. De verwachting is dat mensen positief gemotiveerd zijn voor het verzet wanneer zij iets te winnen hebben. Tegelijkertijd is aan de 2.Dh5-crew gevraagd om kort iets te schrijven over het alternatief wat zij voor staat.

Voor de 2.Dh5-crew geldt dat het niet voor niets als thema Vlam in de pan heeft gekozen, en het de nadruk legt op het zoeken naar oorzaken van de lamlendigheid en het identificeren van krachtbronnen voor verzet. Natuurlijk is een mooi toekomstperspectief belangrijk, juist wel: misnoegde, opstandige mensen zonder perspectief of hoop, dat is pas echt eng. Wel verschillen wij van mening over hoe belangrijk het bieden van een concreet alternatief is. Een aantal van ons is van opvatting dat het conflict en de wens om daar verandering in te brengen dé motivatie is voor verzet. ‘Wij geloven niet dat veel mensen in eerste plaats te motiveren en mobiliseren zijn aan de hand van een mooi toekomstperspectief, maar dat men in eerste plaats in beweging komt vanwege, plat gezegd, honger’. Andere leden van de crew hechten meer waarde aan het bieden van een alternatief.

Waar wij het gezamenlijk vervolgens wel over eens zijn is dat het bieden van een blauwdruk voor de toekomst niet productief en wenselijk is. Vanuit het samenwerken in de strijd voor verandering zal een goed en realistisch alternatief ontstaan die bovendien past bij de omstandigheden waarin wij dan leven. Wel kunnen wij een richting aangeven voor het alternatief. Contouren daarvan zijn te vinden in dit pamflet: een humanere, vrijere en eerlijkere inrichting van de wereld.

Systeemkritiek

Wie haar/zijn activisme verder wil richten dan kleine veranderingen op een bepaald vlak, loopt al snel aan tegen de grenzen die de staat opwerpt om serieuze veranderingen tegen te gaan. De bestaande maatschappelijke orde dient tegen elke prijs gehandhaafd te blijven:

“Een oppositie die niet tegen een bepaalde regering of tegen bepaalde wantoestanden binnen een samenleving, maar tegen een gegeven sociaal systeem als geheel is gericht, kan niet legaal en wettig blijven, want ze verzet zich juist tegen de bestaande legaliteit en de bestaande wet.”[8]Herbert Mercuse

Als organisatoren van 2.Dh5 zijn wij er van overtuigd dat het streven naar een humanere, vrijere en eerlijkere inrichting van de wereld meer vraagt dan aanpassingen binnen het heersende kapitalistische liberale parlementair-democratische systeem. Deel I van dit pamflet toont immers aan dat de kapitalistische liberale parlementaire democratie de bron vormt van alle ellende. Het systeem zelf zal er ook aan moeten geloven, want het staat noodzakelijke veranderingen in de weg.

Dat betekent dat we onze acties en andere activiteiten zoveel mogelijk inkaderen in een aanval op het totale systeem. Dat vergt een visie en een praktijk die zich op dit systeem als geheel richt. Een systeemkritische houding zou naar ons idee nodig verder ontwikkeld moeten worden in het hedendaagse activisme in Nederland. Veelal richt men zich op één of enkele onderwerpen. Dat is vanuit praktisch oogpunt wel logisch maar vernauwt ook de blik en maakt dat de overkoepelende problematiek uit zicht raakt. Veranderingen uitsluitend nastreven - niet alleen praktisch maar ook ideologisch - binnen de grenzen van dit systeem werkt uiteindelijk contra-effectief omdat het getolereerd wordt en zolang zij geen bedreiging vormt voor het voortbestaan van het systeem en de dominantie van de machtsblokken daarbinnen, gerealiseerd wordt als deel van het systeem.

Als wij een doel willen halen dat niet in één stap haalbaar is, zoals een vrije en sociale samenleving, dan is het mogelijk om tussenstappen uit te stippelen die gezet moeten worden, subdoelen, elk achter elkaar wel haalbaar, en nodig om dat ene doel te halen. Het is dan noodzakelijk om er voor te zorgen dat het subdoel niet het hoofddoel wordt. Het risico bestaat dat er zoveel tijd en energie in het subdoel gestoken is -zo niet álle tijd en energie- het subdoel hét doel van een specifieke strijdfase wordt. Het subdoel wordt daarmee een reformistisch doel, (een doel dat niet gericht is op verandering van het systeem, maar enkel een aanpassing), waardoor het systeem in de kern ongewijzigd blijft. Dit betekent overigens niet dat successen en overwinningen op een beperkt vlak gebagatelliseerd moeten worden. Zij zijn belangrijk om de moed erin te houden, de eigen kracht bevestigd te krijgen en als randvoorwaarde voor de volgende stap.

Ook is het belangrijk om alert te zijn op aanpassingen in het systeem. Het kapitalisme is een geduchte tegenstander en heeft veel te verliezen. In reactie op aanvallen op het systeem past zij zich aan om mogelijk nog sterker te worden. In het verleden heeft zij bij herhaling laten zien bereid te zijn zich in bochten te wringen om haar machtspositie te handhaven. De BVD heeft jaren geleden een maoïstische splinterpartij opgericht om daarmee de arbeiders
 de wind uit de zeilen te nemen. Een ander voorbeeld is hoe de aloude anti-atoomrakettengroep IKV verworden is tot een lobbygroep voor militaire interventies. Ook kan het voorkomen dat belangrijke verworvenheden (zoals het homohuwelijk of de gelijke positie van vrouwen en mannen) op termijn een repressie-middel worden (bv het huwelijk als norm of het dwingen van vrouwen en mannen om de arbeidsmarkt op te gaan en de zorg voor hun kleine kinderen aan anderen over te laten). Ooit is hard gevochten tegen het coalitieverbod, een wet die het strafbaar stelde zich te organiseren in een vakbond. Dit is gedaan als onderdeel van de strijd voor een vrijere en meer sociale samenleving. Nu, meer dan honderd jaar later zijn de vakbonden ingekapseld in het poldermodel en door het verplaatsen van de productie naar lagelonenlanden buitenspel gezet.

Zolang het systeem niet is verdwenen, is het noodzakelijk om scherp te blijven op aanpassingen van het systeem, analyses en doelen bij te stellen en het aangaan van strijdbare coalities. Ook revolutionaire verworvenheden – zoals het recht op organisatie – kunnen op termijn hun kracht verliezen. Tegelijkertijd zijn deze verworvenheden wel nodig als belangrijke stappen op weg naar een andere wereld.

Illegaal

Strijd tegen het systeem kan volgens ons niet zonder illegaliteit. Dit omdat het systeem de macht heeft om te definiëren wat legaal is – en dat bovendien actief inzet om het verzet tegen het systeem in de kiem te smoren. Een voorbeeld hiervan is het criminaliseren van politieke daden waardoor de legale kaders -en daarmee de totale politieke speelruimte in de samenleving- verder verkleind worden. Voor het verzet betekent dit dat de illegale dimensie steeds groter wordt, omdat steeds meer vormen van verzet, door al dan niet tijdelijke wetgeving, illegaal worden gemaakt.

Marcuse schrijft hierover het volgende:

“De massademocratie die door het monopolie-kapitalisme tot ontwikkeling is gebracht, heeft de rechten en vrijheden die ze in haar eigen belang en naar haar eigen beeld toestaat bepaald; de meerderheid van de bevolking is de meerderheid van haar heersers; afwijkingen worden gemakkelijk ‘ingedamd’; en een gecentraliseerde macht kan het zich veroorloven radicaal afwijkende meningen te tolereren (misschien zelfs te verdedigen), zolang deze zich houden aan de bestaande regels en gebruiken (en zelfs nog als ze die een beetje overschrijden).

De oppositie wordt zo opgenomen in de wereld waartegen ze zich verzet – en juist via die mechanismen die de ontwikkeling en organisatie ervan mogelijk maken; de oppositie zonder massa-basis wordt gefrustreerd in haar pogingen zo’n massa-basis te krijgen. Onder deze omstandigheden is het te werk gaan volgens de legitieme regels en methoden van democratie een overgave aan de bestaande machtsstructuur.”[9]Herbert Mercuse

Het moge duidelijk zijn dat wij ons herkennen in de noodzaak van een brede systeemkritiek en weten dat het noodzakelijk is om alert te zijn op de dreigende inkapseling, juist omdat het systeem zich net als wij verder ontwikkeld en aanpast aan de omgeving. Tegelijkertijd is het niet zo dat wij ons willen beperken tot illegale acties. Als het werken volgens de regels een overgave is aan de bestaande machtsstructuur, impliceert dat ook dat alleen het ondernemen van illegale activiteiten, of zelfs het maken van een afweging om in een bepaalde situatie bewust wel of niet volgens de regels te werk te willen gaan, al een overgave. In beide voorbeelden zijn het nog steeds de voorwaarden van het systeem die als uitgangspunt worden genomen voor onze activiteiten. Als wij van opvatting zijn dat systeem omvergeworpen moet worden, wat maakt het dan uit hoe de activiteiten zich verhouden tot de regels van het systeem? Nodig is dat wij met elkaar de spelregels maken voor hoe wij onze strijd willen vormgeven.

Aandacht voor het al dan niet illegaal zijn van activiteiten is wat ons betreft alleen zijdelings van belang. Als eerste kan wel de afweging worden gemaakt hoe de omvang van de repressie in reactie op de daad, zich verhoudt tot wat de daad het verzet oplevert. Met andere woorden: is het beoogde doel, de prijs van de repressie waard? Ten tweede kan het voor de uitstraling van de activiteiten op het grote publiek wel van invloed zijn wanneer zij door het systeem als illegaal worden bestempeld. Voor het plakken van posters of het schilderen van leuzen maakt dit vermoedelijk niet zoveel verschil. Voor zwaardere acties mogelijk wel. Het grote publiek kan nooit de morele juistheid van activiteiten bepalen. Daarentegen kan hun sympathie wel uit maken voor de mate waarin de doelen worden bereikt -of juist het tegendeel. Een voorbeeld hiervan is de moord op Pim Fortuin. Of links, en met name het dierenrechtenactivisme, het nu wel of niet een goed idee vond, het heeft wel geleid tot het jarenlang bashen van links en jarenlange mindere populariteit van de dierenrechtenbeweging.

Omdat het ons te doen is om het strijden voor een andere wereld volgens onze eigen voorwaarden, is het voor ons maar beperkt van belang of beoogde activiteiten volgens het huidige systeem wel of niet illegaal zijn. Om die reden gebruiken wij in de rest van het pamflet het begrip radicale actie.

Er wordt vaak geroepen dat je met radicalere acties alleen maar mensen afstoot. Is dat echter zo? En als het al zo is, is dat dan erg? Radicale acties hebben misschien een andere functie dan verbreding of sympathie opwekken en kunnen daarmee op een andere manier ook een bijdrage aan bewegingsopbouw leveren, bijvoorbeeld door het maatschappelijke speelveld te verruimen of door zaken op de agenda te zetten.

Geweld – wat soms deel is van de radicale actie – is een ander verhaal. Eind jaren tachtig heeft geweld mede geleid tot tweespalt en uiteindelijke leegloop van de beweging. Geweld en radicaliteit zijn echter niet hetzelfde. Soms kan ook geweld op meer sympathie rekenen dan verwacht. Bovendien geldt ook voor geweld dat het wel degelijk functioneel kan zijn. Hiervoor denken wij aan dezelfde jaren tachtig waarin de Makro-branden en het slangen snijden bij Shell zonder meer succesvol genoemd kunnen worden. De Makro heeft zich terug getrokken uit Zuid-Afrika en dankzij het slangen snijden was de hele Nederlandse bevolking zich bewust van de rol die Shell speelde in het in stand houden van Apartheid en heeft een aanzienlijk deel van hen Shell lange tijd geboycot.

Dit betekent overigens niet dat alleen radicale acties tellen. Zonder algehele omwenteling zal het kapitalistische systeem het referentiekader van de toekomstige samenleving blijven. Alleen maar vanuit de radicaliteit actief zijn, biedt strategisch weinig kans op de gewenste doorbraak. Het gaat erom een breed scala aan activiteiten te ontplooien, activiteiten die ook breed gericht zijn en in die zin zowel het systeem en de machthebbers daarbinnen op de korrel nemen, als aansluiting bij meer mensen en een verbreding van het verzet proberen te bewerkstelligen (zie ook de paragraaf Coalities).

Jammer genoeg geldt het omgekeerde niet. Radicaal verzet heeft nogal eens te maken met het openlijk distantiëren (bijvoorbeeld tegenover de pers) wanneer anderen middelen inzetten die mensen zelf niet verkiezen. Met een beroep op ‘normaal’ doen wordt in feite beargumenteerd dat de beweging zich moet schikken naar de bestaande verhoudingen. Wij herkennen ons daar niet in. Het probleem met de normaliteit is dat dat naar ons idee een propaganda van het systeem is, die de verzetsbeweging criminaliseert en het valse bewustzijn creëert dat de uitbuiting van het systeem legitimeert. In plaats van het af te zetten tegen het radicale verzet uit de jaren ‘70 en ‘80 stellen wij voor om een gedegen analyse te maken om de sterkten en zwakten van destijds te kunnen onderkennen en daarvan te leren om het verzet van nu efficiënter en effectiever vorm te geven. Het kan bovendien helpen om de politieke en ideologische basis voor acties en andere activiteiten te versterken en uit te breiden.

Coalities

Hoewel het een contradictie lijkt met het voorgaande is het vormen van brede coalities, ofwel het inzetten voor groepsbelangen, noodzakelijk om de strijd tegen het neoliberale, parlementaire kapitalisme te winnen.[10] Deel I van dit pamflet laat immers zien dat het systeem aan de macht komt en aan kracht wint door groepen mensen en individuen tegen elkaar uit te spelen. Samen een krachtige vuist vormen is dan het enige alternatief. Vraag is wel hoe deze coalities aan te gaan. Voorkomen moet namelijk worden dat we ingekapseld worden in het systeem, zoals in de geschiedenis al een aantal malen is gebeurt.

Tijdens het festival in november is in diverse workshops over samenwerking en coalitievorming gesproken. Conclusie uit de workshops over de vakbonden en politieke partijen is dat zowel de traditionele politieke partijen als klassieke vakbonden teveel een instituut zijn geworden om belangen van mensen goed te behartigen. Ook zijn de leden in die instituties niet actief genoeg om een rol te spelen in de beoogde systeemverandering. Tenslotte wordt het als zinloos beschouwd om te proberen de politieke leiding te beïnvloeden. De klassieke vakbonden en politieke partijen zijn zo sterk gericht op behoud van hun eigen positie binnen het systeem dat zij een verlengstuk van het systeem geworden zijn. Om deze reden wordt niet verwacht dat zij een rol kunnen en willen spelen in de omwenteling.

Wel mogelijk is om samen te werken met individuele leden van de vakbonden of politieke partijen op basis van gezamenlijke doelstellingen, ideeën of concrete belangen zoals de steun van arbeiders in de zorg. Een andere mogelijkheid is samenwerking met nieuwe vakbonden en wellicht in de toekomst ook andere organisaties die georganiseerd zijn rond beginselen zoals directe actie, wederzijdse hulp en groepen die zichzelf weten op te heffen als haar de doelen zijn bereikt. Hoe mensen radicaliseren?

Mensen overtuigen om een stap verder te gaan dan alleen het uiten van hun onvrede met een specifieke situatie is een tweede strategie voor het opbouwen van een krachtige beweging. Uit de workshop met de titel ‘Radicaliseren in de praktijk’ zijn daarvoor de volgende benaderingen naar voren gekomen:

Grote vraag is wel hoe de betrokkenheid bij apolitieke activiteiten of het opkomen voor individuele belangen werkelijk als opstapje kan dienen naar een politieke collectieve strijd. Het risico is dat mensen blijven hangen in het apolitieke of het individuele waar de bijbehorende beperkte doelen de einddoelen blijven.

Bewegingsopbouw [& werken aan een alternatief]

Belangrijk bij dit alles is het noodzakelijk om zelf te bouwen aan nieuwe structuren. Uit eigen ervaring weten de meesten van ons dat dit een flinke klus is, die met vallen en opstaan gepaard gaat. Maar met het opbouwen van nieuwe structuren leggen we tegelijkertijd de basis voor de alternatieve samenleving.

De inleiding op het festival over Occupy Wallstreet bevestigde onze indrukken dat zelf bouwen aan nieuwe structuren niet eenvoudig is:

Voor ons betekent dit dat wij serieus werk moeten gaan maken van het opbouwen van nieuwe structuren en continu moeten nadenken over wat hiervoor passende vormen zijn. Ook vraagt het dat wij onszelf en elkaar scholen in het functioneren binnen deze structuren, zodat voldoende mensen de mores kennen om die ook aan anderen te kunnen overdragen. Daarnaast is het nodig dat wij vormen vinden waarin mensen zich vertrouwd en sterk genoeg voelen om zich wel uit te spreken. Door deelnemers aan het slotdebat van het 2.Dh5-festival werd hieraan het onder anarchisten verguisde en gehate begrip discipline nog toegevoegd. Het opbouwen van een brede beweging, vorm gegeven en gedragen door individuen die zich in vrijheid met elkaar verbinden, vraagt van die individuen dat zij bereid en in staat zijn om zich tot elkaar te verhouden op manieren waartoe gezamenlijk besloten is. Zichtbaarheid

Het laatste kenmerk van organiseren is zichtbaarheid van de beweging en haar idealen op een positieve manier. Onwetendheid en vals bewustzijn zijn immers enkele van de krachtige strategieën waarmee het kapitalisme haar macht behoud en groepen tegen elkaar uitspeelt. Door de zichtbaarheid van het verzet, weten mensen tenminste dat er systeemkritiek en alternatieven bestaan. Door daarnaast ook inhoudelijk op specifieke thema’s te reageren, kan gewerkt worden aan de (politieke) bewustwording van de bevolking in het algemeen. Mensen die ook moeite hebben met het systeem biedt de zichtbaarheid herkenning en het gevoel er niet alleen voor staan.

Het realiseren van de gewenste zichtbaarheid is niet zo makkelijk. De reguliere media zijn voor ons maar beperkt toegankelijk. Verrassen en ontregelen met humor en creatieve acties zijn dan de enige manier om de gangbare media als podium te kunnen gebruiken. Vruchtbaarder is mogelijk het gebruik van eigen en onafhankelijke media, slogans in de publieke ruimte, social media of zelfs een kartonnen doos. Uitsmijter

Het op een rij zetten van inspiratiebronnen voor verzet levert een lange lijst van do’s en don’ ts. Er zijn veel mogelijkheden om de strijd tegen het systeem te voeren, maar we hebben te maken met een geduchte tegenstander en er wordt van ons de nodige discipline, alertheid en solidariteit gevraagd: eigenschappen die zich niet altijd gemakkelijk verhouden tot de karakters van mensen die juist in vrijheid willen leven.

Wie nu bij de pakken neer zit, zou geholpen kunnen worden met de gedachte dat er veel duisterder tijden zijn geweest waar men wel revolutionaire kracht uit heeft weten te putten. Je zult bijvoorbeeld maar de Tweede Wereldoorlog hebben overleefd en langzaam ontdekken dat toen in grote delen van de wereld alles dat links was uitgeroeid is en bijna alles weer van de grond af opgebouwd moest worden. Maar twintig jaar later was daar mei ‘68. En kort daarvoor klaagden linkse activisten in Frankrijk nog dat daar nooit wat leuks gebeurde. Of het zuiden van Mexico jaren ‘90, na de val van de muur: het neoliberalisme is oppermachtig en het einde van de (ideologische) geschiedenis wordt aangekondigd. Dat wordt beklonken met een vrijhandelsakkoord tussen Mexico, Canada en de VS dat zo’n beetje alle rechten van inheemse boeren en boerinnen wegvaagt. Met als gevolg: gewapende opstand in Chiapas, de wedergeboorte van Zapata; de regering, het leger en de grootgrondbezitters worden verjaagd. Bijna twintig jaar later is het gebied nog steeds ‘bevrijd’ en deze zomer wordt dat met een grote bijeenkomst waarvoor iedere buitenlandse activist uitgenodigd is, gevierd.

Of dichter bij huis: de Nieuwmarkt in Amsterdam. Daar was in de jaren ‘70 een snelweg en metro doorheen gepland. Buurtbewoners en krakers bezetten de huizen, leverden slag met politie en verloren misschien de strijd om de ontruimingen, maar de buurt is behouden gebleven. De machthebbers van nu, die de buurt aan de toeristen uitventen, willen liever vergeten aan wie ze te danken hebben dat die nog bestaat. Maar wij toch niet? Direkte actie in samenwerking met de buurt werkt gewoon… Dit kan natuurlijk eindeloos aangevuld worden, ook met voorbeelden van hele kleine groepjes op zelfs individuen die halsstarrig verzet bieden en soms winnen. Want toegegeven; verloren wordt er ook en de prijs kan hoog zijn, maar als 2.dh5-crew een tegeltje zou mogen maken zou dit er op komen te staan:

De meest zekere manier om de strijd te verliezen, is door die niet aan te gaan - Amen

Voetnoten