De zon schijnt in mijn werkkamer. Ik zie naar buiten. De heesters in mijn tuin zijn reeds groen en ik kan bemerken, dat de knoppen der bomen zwellen. Het voorjaar kondigt zich aan. De meimaand is in aantocht. De voorboden zijn er om aan te melden, dat hij komt, de machtige levenswekker, die geur en kleur zal te voorschijn toveren. In de wondervolle natuur zal de mens weer aanschouwen het machtig mysterie van de groei. Uit de schijndood zal het leven in volle schoonheid herrijzen: En 't zal wezen als een jonge Hercules, groot en sterk, en in zijn oog zijn de blijde glanzen van de triomfator.
Daar is iets heerlijks in 't voorjaar. Ik geloof dat ik het heel ellendig zou vinden in deze tijd van het jaar te sterven. Ik hoop in 't najaar dood te gaan. Dan zijn de luchten grauw en er is geen licht en geen blijdschap in de natuur, dan is 't huiverig en kil en vol van vochtige koude, dan vergelen de bladen en ze worden vertreden tot vieze brij, dan zwijgen de vogelen, maar nu…. nu is 't al levenslust om mij heen. Nu is er gisting in boom en plant en de levenssappen dwingen tot vorming van blad en knop en bloem. Nu voelt het dier die machtige drang om te paren en nieuw leven te scheppen. Geheimzinnige instincten ontwaken en de dieren tooien zich op hun schoonst en er wordt gepronkt en gecoquetteerd door 't mannetje om 't vrouwtje voor zich te winnen en het bos weergalmt van de bronstige roep der dieren en de wijfjes worden gedreven tot bouw van nest en leger, waarin zij straks de moederweelde zullen smaken. Neen, nu niet sterven! Nu mee gevoelen het bruisende leven, nu óók kennen de weelde van het “zijn”, nu ook kennen de felle slag van het machtige hart, dat in het universum klopt, het hart het eeuwige scheppende Leven zelf.
Zó voel ik het voorjaar aan. Daarom verheug ik mij er in dat tot de dag, de feestdag der arbeiders is gekozen de eerste dag van Mei. Dat heeft zulk een heerlijke symbolische betekenis. Immers op deze dag wordt ook getuigd van nieuw leven dat ontwaakt is in het hart des volks, van nieuw leven, dat vol is van rijke beloften voor de toekomst. Daarom is mij de Meiviering zo lief en zelden ga ik met zoveel opgewektheid ter vergadering, dan wanneer ik mij daarvoor op weg begeef. Daarom mag ook in “De Wapens Neder” een Mei-artikel niet ontbreken. Hoe zou het mogelijk zijn? Beduidt de strijd tegen liet militairisme niet een uiting van dat nieuwe leven, dat geboren is en groeien wil? Komt daarin niet naar voren de geest, welke breken wil met het oude, dat niet meer kan voldoen aan de mens, omdat nieuwe inzichten zijn deel zijn geworden, omdat een hogere moraal in hem is gegroeid, omdat reiner idealen zijn gaan schitteren voor zijn ogen?
En wij willen allen, die op de eerste dag van Mei zich verzamelen als ten wapenschouw, het toeroepen met heldere, klare stem: Vergeet de strijd tegen het militairisme niet. Of sterker nog, wij aarzelen niet te zeggen: mannen en vrouwen, jonge arbeiders en arbeidsters vooral, maar ook gij ouden van dagen die nog jonge harten hebt, gij allen die uw Meifeest viert, denkt er aan dat gij een schandelijk verzuim pleegt op deze dag, wanneer niet getuigd wordt tegen het militairisme, wanneer niet uw vloek wordt vernomen tegen dat machtig stuk barbarisme, dat nog steeds leeft in onze maatschappij als een bespotting der beschaving. Waarom? Waarom is uw Meidag een verloren dag wanneer dit niet gebeurt?
Omdat het militairisme de grootste macht is, welke tegenover u staat.
Omdat het militairisme een slagboom is op de weg, die gij moet opgaan om te komen tot dragelijker, menswaardiger bestaan.
Omdat het militairisme een belemmering is voor de groei der beschaving.
Omdat…. ik zou heel laag kunnen voortgaan op deze wijze. Want het zonden-register van het militairisme is groot, buitengewoon groot. Maar waartoe meer?
Laten wij ons oordeel over het militairisme aldus samenvatten: het militairisme is in zijn wezen en in zijn bedoeling zó gemeen, zo mensonterend, dat wij het nooit genoeg kunnen haten, dat wij nooit scherp genoeg onze afkeer daartegen hunnen uiten.
En wij zouden, samengekomen om onze Meidag te vieren, liet militairisme onbestreden laten? Neen, vrienden, die mogelijkheid bestaat niet.
Er bestaat nog een bijzondere reden waarom wij thans, krachtiger dan ooit, aandringen op hardnekkige, onverzoenlijke strijd tegen het militairisme. Wij leven in een hoogst ernstig en gevaarlijk tijdperk. De regeringen, d.w.z. de regerende klassen of nog beter gezegd: de machtige kapitalistische groepen, welke de staat en het economisch leven beheersen, de Loucheurs en de Stinnessen en de Krupps en de Colijns, enz. drijven naar versterking der legers, naar opvoering van 't militairisme. Hieruit komt voort een onderling wantrouwen der volken, een wassen van het nationalisme en daarin schuilt een groot gevaar n.l. dat evenals in 1914 de volksmassa’s zich weer in de dood zullen laten voeren voor de belangen der kapitalisten, welke elkaar de mijnen en de spoorwegen en de oliebronnen betwisten.
En wat dit betekent, daaraan kunnen wij slechts met huivering denken.
Wanneer wij ons rustig bezinnen en kalm de dingen bezien, dan wordt het ons vaak bang te moede en dan zijn er ogenblikken van vertwijfeling. Dan slaan wij de handen ineen en roepen uit: zal het volk dan eeuwig dom blijven, zal het zich altijd maar weer opnieuw laten bedriegen en bedonderen? Immers: het volk, d.w.z. de werkende productieve massa, heeft nooit enig belang bij het militairisme, het heeft daarvan alleen maar de zware lasten en de ellende te dragen, toch… toch duldt het dit militairisme. Toch gaat het naar de kazernes om zich daar te laten omvormen, misvormen tot soldaat. Toch laat het zich africhten, dresseren voor het vuile moordwerk, dat het eens zal moeten uitvoeren ten bate van de kapitalisten.
Maar wij willen niet vertwijfelen. En zeer zeker op die heerlijke dag van Mei, op de dag des levens, willen wij ons opnieuw doordringen van de grote waarheid, dat er groei is, een eeuwig worden, overal. En waar groei is, daar is ook het afwerpen van het verouderde en dode en niet meer bruikbare. Zo zal ook het militairisme eens afgeworpen worden als waardeloos. Want de leugens, welke nu nog voor velen dit satanische stelsel handhaven en verdedigen, zullen als leugens steeds meer worden doorzien. En daartoe moeten wij meewerken met alle kracht. En, is er één dag beter geschikt hiervoor dan de dag van Mei?
Ik heb meer dan 25 keer de Meidag meegevierd en ik heb me zo dikwijls verkwikt aan de enthousiaste stemming, die er op de bijeenkomsten kon wezen. Daar is ontvankelijkheid op deze dag bij de vergaderden. Maar dan moet er ook voor gezorgd worden, dat van die ontvankelijkheid wordt geprofiteerd voor de anti-militairistische propaganda.
Kameraden, gij, die uw Meifeest vieren gaat, verzuimt niet uw groten vijand te bekampen.
Ik sprak zo-even van een “gevaarlijk tijdperk” waarin wij leven.
Vergeet dit niet, nooit, geen ogenblik.
Nieuwe oorlogen worden voorbereid. En zij zullen verschrikkelijk zijn. Mij lust het niet om thans daarbij uitvoerig stil te staan. Daarnaast zien wij het opkomend wereldfascisme. Vraagt u zelf af. wat gij daartegen moet doen. En als gij een antwoord op die vraag zoekt, richt dan uw blik naar het Roergebied en sla gade de worsteling tussen de geestelijke kracht, welke zich openbaart in staking, lijdelijk verzet, sabotage. En nu gaat 't er niet om of de Duitse arbeiders deze houding allen aannemen uit zuivere motieven en met volkomen bewustheid, of ze hierbij werktuigen zijn der regering in Berlijn of niet.
Neen, waar liet op aankomt, dat is, dat hier twee geheel verschillende machten met elkaar worstelen. De macht van het verleden en de macht der toekomst. De oude wapenen der barbaren en de nieuwe wapenen der groeiende beschaving!
De tijden zijn ernstig. Wij kunnen de vraag niet ontlopen, hoe wij daartegenover staan, moeten staan! En als wij de moed bezitten om op onze Mei-bijeenkomsten het uit te zeggen, dat wij willen wezen de brengers ener nieuwe cultuur, dat wij willen inluiden de toekomst ener hogere beschaving, dat wij willen wezen de strijders voor broederschap en gerechtigheid, dan mogen wij wel bedenken, dat de consequentie daarvan is, dat wij onze oude leuze “geen man en geen cent voor het militairisme” krachtiger dan ooit aanheffen niet alleen, maar dat wij er voor werken, dat het niet blijve bij de leuze, maar komen tot de daad, de heerlijke bevrijdende daad der weigering. Indien dit gebeurt, dan zal de Meiviering een zegen worden, onuitsprekelijk groot. Dan zal in de tijden, die komen iets merkbaar wezen van die Meiviering in het werken en streven van hen, welke de zegen hebben ervaren als groei van hun geloof in de toekomst, als stijging van hun geestdrift, als verdieping van hun inzichten.