Door Ferdinand Domela Nieuwenhuis
Deze tekst betreft een redevoering van Domela Nieuwenhuis voor de sociaaldemocratische militairenbond in 1893.
De hier volgende rede, door F. Domela Nieuwenhuis uitgesproken in een tijd, dat de geest onder het arbeidende volk meer en meer revolutionair begon te worden, had weerklank moeten vinden in de harten en hoofden — niet alleen van de leiders der arbeiders — doch ook van de arbeiders zelve van dien tijd.
Hadden de arbeiders gehoor gegeven aan den geest, welke er spreekt uit de hier volgende rede, zeker had de regeeringsbende, van welk land dan ook, nimmer de massa kunnen voeren tot eer» slachting als de tegenwoordige oorlog.
En toen ik dan ook, ruim drie jaar geleden, de „brutaliteit“ bezat, om den demagoog P. J. Troelstra in een openbare vergadering, te Leeuwarden gehouden, te herinneren aan het voorstel van Domela Nieuwenhuis, gedaan op een Intern. Arbeiderscongres, en hij zich er toen afmaakte met ’n „Jantje van Leiden”, door te zeggen, dat „het idee van Nieuwenhuis nu, na 25 jaren, gebleken was ’n utopie te zijn”, toen is steeds de gedachte me bij gebleven, om de meening van F. D. N. van toen aan de vergetelheid te ontrukken.
Door ’t lezen dezer redevoering — waaraan door F. D. N. nog een naschrift is toegevoegd — zal het jongere geslacht ontwaren, hoe de politiekers steeds de belangen van het volk hebben ondergeschikt gemaakt aan hunne partij- en persoonlijke belangen. Dat het volk dit moge inzien en van zijn dwaalwegen terug zal komen.
Leeuwarden, 13-01-1918, C. Bonnet
Rede van F. Domela Nieuwenhuis, gehouden in 1893 voor den Sociaal Democratische Militairenbond
De resolutie, voorgesteld op het Internationaal Kongres, te Zürich luidt aldus:
“het kongres besluite de Internationale arbeiderspartij gereed te houden, om de oorlogsverklaring der regeerders onmiddelijk te beantwoorden in de betrokken landen met een dienstweigering der dienstplichtigen en een internationale werkstaking in die vakken, die direkt in verband staan met den oorlog.”
Daar het gebleken is, dat velen de bedoeling misverstaan hetzij omdat zij er iets anders van maken dan oorspronkelijk beoogd is, hetzij omdat men het voorstel belachelijk tracht te maken, is het noodzakelijk om de zaak zoo duidelijk en eenvoudig mogelijk voor allen voor te stellen. Hoofdzaak is dat men eindelijk eens ophoudt met frases en fraaie betuigingen van afkeer van den oorlog, want daarmede komt men geen stap verder. Kanonskogels weert men niet af met papieren protesten, en als men dus daaraan geen kracht weet bij te zetten door daden, wekt men bij de machthebbers eenvoudig een glimlach op.
Men heeft het voorgesteld alsof wij verlangden dat alle jongelingen die in de jaren der dienstplichtigheid vallen, zouden weigeren te loten en hun plaats in de gelederen in te nemen, maar dat is het geval niet. Wij spreken alleen van het geval van oorlog en tegenover eene revolutionaire daad kan niets anders dan een andere revolutionaire daad worden gesteld.
Het kan nooit kwaad om de noodige militaire oefening te hebben, om te leeren schieten en met de wapenen om te gaan, vooral waar zulks nu op staatskosten geschiedt, er kan een tijd komen waarin dit te pas komt, al is het ook in anderen zin dan bedoeld werd.
Misschien breekt de tijd eenmaal aan, dat deze weigering van loting en dienstneming ook eens kan worden doorgezet, maar op ’t oogenblik wordt dit niet bedoeld en zou het niet praktisch zijn.
Er bestaat, gelijk men weet, een groot onderscheid tusschen een leger in vredes- en in oorlogstijd. In ons land staat men zeven jaar onder de wapens, dat wil zeggen, zeven jaar kan men ten allen tijde worden opgeroepen om als soldaat dienst te doen.
Men is na afgeëxerceerd te zijn, eenvoudig verlofganger, maar feitelijk soldaat met groot verlof. Het leger, dat onder de wapens staat, is zoo groot niet en dus daarmede voert niet veel uit. Dus de kracht schuilt niet in het leger, dat in de Kazerne en dus onder de wapenen is. Neen, onze hoop moet gevestigd worden op de soldaten die met groot verlof thuis zijn.
Gesteld dat er een bevel van mobielverklaring wordt uitgevaardige, dan moeten al die verlofgangers zich ter bepaalder plaatse in den kortstmogelijken tijd aanmelden. Nu wenschen wij dat deze niet opkomen, maar stil thuis blijven. In elk dorp zijn b.v. tien personen, die weigeren op te komen. Zoodra het voorbeeld daartoe gegeven wordt, zal het blijken hoe aanstekelijk het werkt, want niets is meer gehaat dan bet soldaatjespelen en dat vooral in zoo’n tijd, dat men alle kans loopt om in den oorlog te worden neergeschoten. Het doel is dus om het mobielmaken aan beide zijden te verhinderen. Wat zal men doen met de weigerachtigen? Zal men hen oppakken en opbergen? Maar wie zal dat doen? Zal de gemeente-politie zich daarmede belasten? Maar die is totaal onmachtig. Zoo’n paar man vermogen niets tegen een tiental weigerachtigen. Waar zou men hen opbergen? In de gevangenissen? Maar die zitten allen boordevol, zoo zelfs dat 2200 personen hun straf niet kunnen ondergaan, omdat er geen plaals voor hen is in de gevangenissen. Men zal er enkelen pakken en ze ten afschrikwekkend voorbeeld doodschieten. Dat zal men niet durven, want dat is hetzelfde als de burgeroorlog. En zietdaar juist wat geschieden moet. Elk land heeft dan zooveel te stellen met zijn eigen soldaten, dat niet aan oorlog kan worden gedacht. Voor socialisten kan de keuze niet moeilijk zijn, als zij staan tusschen burgeroorlog en tusschen oorlog van verschillende natiën. De burgeroorlog, dat is de oorlog van de proletariërs tegen hun waren vijand: het kapitalisme. En de oorlog tussshen de natiën, dat is de moord der arbeiders onderling ten pleziere van de machthebbers.
Dus dat laatste zou dom zijn, uiterst dom.
Een burgeroorlog heeft altijd plaats voor een denkbeeld, is een strijd van onderdrukten tegen hun onderdrukkers, van recht tegen willekeur en dus daar kan geestdrift voor bestaan, maar is het niet onzinnig om te verlangen dat men als vijand zal beschouwen menschen die ons niets misdaan hebben, d:e elkander niet eens kennen, alleen omdat zij wonen aan de andere zijde eener rivier of van een gebergte? Reeds de bekende Fransche schrijver Chateaubriand heeft zoo terecht geschreven in zijn boek, getiteld: De revolutie van Juli 1830: „misschien zal de tijd komen, dat een nieuwe maatschappij de plaats zal innemen der tegenwoordige sociale orde, dat de oorlog zal verdwijnen als een monsterachtige ongerijmdheid, dat het beginsel ervan niet zal worden begrepen.
Maar wij zijn nog zoover, niet. Bij de gewapende twisten vindt men philantropen, die de soorten onderscheiden en zich kwalijk voelen worden alleen op het woord: BURGEROORLOG. Landgenooten die elkander dooden! Broeders, vaders, zoons tegenover elkander staande! Zeker, dat is zeer treurig, toch is een volk dikwijls opnieuw geboren in inwendige oneenigheid. Nooit is een volk ondergegaan door een burgeroorlog en dikwijls is er een verdwenen door oorlogen met vreemden…
Het is betreurenswaardig om verplicht te zijn het eigendom van zijn buurman te vernielen, om zijn haardsteden bebloed te zien door dien buurman, maar oprecht gesproken, is het wel veel menschelijker om een Duitsche boerenfamilie te dooden, die gij niet kent, die niets met u heeft gehad en die gij besteelt en doodt zonder verwijt, wiens vrouwen en dochters gij met een gerust geweten onteert, omdat het oorlog is? Men zegge wat men wil, burgeroorlogen zijn minder onrechtvaardig, minder stuitend en natuurlijker dan oorlogen met vreemden, want deze worden niet ondernomen om de nationale onafhankelijkheid te redden. De burgeroorlogen zijn minstens voortgekomen uit individueele beleedigingen, uit erkenden en bekenden afkeer: het zijn duels, waarin de tegenstanders althans weten waarom zij dedegen in de hand hebben. Als de hartstochten het kwaad niet rechtvaardigen, zij verontschuldigen het, zij verklaren het, zij doen inzien waarom het bestaat. Hoe is de oorlog met vreemden te rechtvaardigen? Naties worgen elkander gewoonlijk, omdat een koning zich verveelt, omdat een eerzuchtige zich in de hoogte wil heffen, omdat een minister een mededinger tracht te verdringen. Het is hoog tijd om rechtvaardigheid te oefenen jegens die oude gemeenplaatsen van gevoeligheid, beter te begrijpen bij dichters dan bij geschiedschrijvers.“
De ware onderdrukkers van het volk zijn de machthebbers en dus een overwinning over hen is bevrijding van zijn onderdrukkers. En wie is de vijand van den Nederlandschen arbeider? Toch niet de Duitsche, de Belgische, de Fransche, de Engelsche arbeider? Neen, de arbeiders zijn elkanders vrienden, omdat hun belangen niet tegenover elkaar staan. En daarentegen de Nederlandsche kapitalist is evenzeer de vijand van den Nederlandschen arbeider als de Duitsche kapitalist de vijand is van den Duitschen arbeider. Daarentegen de arbeiders van alle landen zijn elkanders vrienden. Daarom mag de keuze niet anders wezen dan den burgeroorlog te verkiezen boven den oorlog tusschen de volkeren.
De socialisten moeten in dezen de voorgangers wezen om te breken met de verouderde begrippen van vaderlandsliefde, alsof het volk in het land zijner inwoning behandeld wordt gelijk een kind door zijn vader, van nationaliteit, alsof niet allen menschen zijn van gelijke beweging en om op te ruimen vele vooroordeelen, die ingepompt zijn.
Men begrijpe wel wat anders het geval zal zijn.
Gesteld dat men van beide zijden gehoor geeft aan den oproep tot mobilisatie, gesteld dat men het doet al protes-teerende en al vertelt men ook dat alle verantwoordelijkheid voor de geschiedenis en voor de menschheid wordt geschoven op de misdadige machthebbers, die den oorlog begonnen, wat zal er dan gebeuren? Men plaatst de als socialisten verdachten vooraan — en die kent men zeer goed! — aan beide ziiden en het gevolg zal zijn dat de socialisten elkander doodschieten, zoodat aan de socialisten een goed-koope aderlating wordt toegediend.
Dus bij vervulling van den dienstplicht gaat men een zekeren dood tegemoet.
Gesteld daarentegen dat men weigert, dan loopt men gevaar in het ergste geval te worden doodgeschoten, maar liever dan dat zal men den burgeroorlog uittoepen en het zal de vraag zijn aan welke zijde de overwinning zal wezen.
Dus bij dienstweigering wacht een mogelijke, maar onzekere dood.
Wat verkiest men: den zekeren dood in den oorlog tegenover den hoogstens waarschijnlijken bij weigering?
Men heeft gezegd, dat zulk een oproeping in geval van oorlog gevaarlijk zal zijn voor de leiders der arbeidersbeweging. Zeker, dat zal zij zijn, maar weet men niet dat bij oorlogsverklaring die leiders in elk geval gevaar zullen loopen?
Maakte men zich niet in den Fransch-Duitschen oorlog van 1870 direct meester van Bebel en Liebknecht, om hen van hoogverraad te beschuldigen? En dat zonder zoo’n oproeping!
Men onderstelle alweer wat in beide gevallen zal geschieden. Geen oproeping wordt uitgevaardigd in onzen zin, maar toch een protest tegen den oorlog, om de schuld voor de geschiedenis en voor de menschheid van zich af te wentelen op de machthebbenden. De leiders worden gevangen gezet uit vrees voor den oorlog, maar de arbeiders trekken allen op, hoogstens onder protest en zij schieten elkander al protesteerende dood.
Een oproep tot dienstweigering wordt afgekondigd of er is voor het denkbeeld zooveel propaganda gemaakt, dat elk weet wat hij doen moet en dus geen afzonderlijke oproeping noodig is. De leiders worden gevangen genomen, maar de arbeiders blijven thuis en weigeren den dienst, waardoor de grootste verwarring ontstaat en misschien de burgeroorlog en dan bestaat de kans dat de gevangenisdeuren door het volk voor de leiders geopend worden.
Dus in beide gevallen de leiders onschadelijk gemaakt, maar in ’t eene de arbeiders bovendien elkander vermoordende, in het andere den oorlog tusschen twee naties onmogelijk gemaakt. Kan de keuze wel zwaar zijn?
Daarbij komt dat een werkstaking onder het personeel van de spoorlijnen het vervoer onmogelijk zal maken, als zij met energie wordt aangepakt en doet men dit in beide oorlogvoerende landen, dan sticht men de grootst mogelijke verwarring, zoodat men niet tot den oorlog kan overgaan.
Hoofdzaak is, dat wij met alle ons ten dienste staande middelen den oorlog moeten onmogelijk maken.
Want met of door den oorlog profiteert het volk nooit iets. Dus oorlog aan den oorlog en dat kunnen wij alleen door de middelen te onthouden, waardoor de oorlog mogelijk wordt gemaakt. Propaganda gemaakt voor het denkbeeld der dienstweigering en binnen eenige jaren zal het zoo vast post hebben gevat in de hoofden en harten der dienstplichtigen, dat de uitvoering niet moeilijk zal wezen.
Het zal den socialisten tot eeuwige eer worden aangerekend, als zij den oorlog tegen den oorlog tot daad hebben verheven.
De soldaten, die men tot nu toe geleid heeft als vee ter slachtbank; de soldaten, die de kogels krijgen om hel lint en de kruizen te laten aan hunne officieren, zij hebben slechts rechtsomkeert te maken als mannen om hun vergulden bevelhebbers te zien verbleeken van schrik.
Evenals het zaad in den akker moer worden gestrooid, wil het ooit vrucht dragen, evenzoo moeten de denkbeelden worden verspreid, willen ze eenmaal opschieten te midden des volks.
“Als mijn soldaten denken, blijft er geen enkel in het gelid” — zoo sprak Frederik de Groote. Dus de politiek der vorsten is om de menschen dom te houden, opdat zij zich als willooze instrumenten zullen laten gebruiken en als kanonvleesch doen neerschieten. Daarentegen de politiek der volkeren moet zijn om de menschen aan het denken te brengen en dan zal het gedaan zijn met alle barbaarschheid, waarvan de oorlog een overblijfsel is. De triomf van den arbeid is de triomf van den vrede! Daarom uw vijanden zijn het, die u wijs willen maken dat het goed is op bevel van wien ook uw eigen bloedverwanten, uw broeders, ja uw ouders neer te schieten.
Luistert niet naar dezulken, maar vereenigt u om tezamen de onruststokers der wereld tot de orde te roepen, die er belang bij hebben om de menschen onderling, om de volkeren tegen elkander op te hitsen.
Genoeg woorden! Genoeg frases! De tijd is aangebroken voor daden. En de dienstweigering in geval van oorlog zij de eerste daad, waardoor het tot bewustzijn gekomen volk zal toonen dat het zich niet langer laat gebruiken door anderen, maar zelf denkt en handelt.
Deze rede is door mij gehouden in 1893 in een vergadering van den toenmaals bestaanden Soc. Dem. Militairen Bond. Zij bevat in hoofdzaak de rede, die ik gehouden heb op het internationaal Socialistenkongres te Zürich en die men in hoofdzaak kan terugvinden in den Almanach de la Question Sociale, die indertijd werd uitgegeven door onzen vriend P. Argyriadès te Parijs. Vijf en twintig jaar geleden is het nu en mij dunkt, als ik haar herlees, heeft zij niets van haar aktualiteit verloren, integendeel zij is thans meer dan ooit aktueel geworden.
Ja, het wil mij voorkomen, dat als men toen direkt begonnen was met een levende en krachtige propaganda voor dit denkbeeld, wij nu een heel eind verder zouden zijn. Men noemde het een utopie, maar het zou niet de eerste maal zijn, dat de utopie van gisteren bleek te zijn de werkelijkheid van morgen. En zijn het niet onze dappere dienstweigeraars, die bezig zijn de denkbeelden voor te bereiden, die hier zijn gegeven? Het is zeer de vraag of men dan niet veel had bijgedragen om den vreeselijken oorlog te voorkomen, dien wij nu beleven. Hoofdzaak scheen het ons toe om de mobilisatie onmogelijk te maken, want is een leger eenmaal gemobiliseerd, dan is het veel moeilijker om met góed succès iets ten uitvoer te brengen. Wil men iets doen, dan ligt het in deze richting, al is het misschien niet precies zoo als het hier wordt aangegeven. In alle gevallen is het wel de moeite waard de denkbeelden, hier verkondigd, goed te overwegen en ernstig te bespreken. Als men den oorlog verfoeit en onmogelijk wil maken, dan zal dit niet bewerkstelligd worden door groote woorden en klinkende frases, neen, dan zal er iets gedaan moeten worden. Als er niet een begin wordt gemaakt, dan moet men zich niet verwonderen dat bet wederom zoo gaat als het gegaan is bij bij het uitbreken van dezen oorlog.
Wij zijn in die vijf en twintig jaar toch wel wat gevorderd en als het met de dienstweigering zoo voortgaat als tot nu toe, dan moet men zich niet verwonderen, dat op een goeden dag een heele kompagnie weigert, want uit de persoonlijke dienstweigering groeit langzaam maar zeker de massale, want de sneeuwbal wordt steeds grooter door het wentelen. Echter men moet wat geduld hebben, daar ernstige denkbeelden niet anders dan langzaam kunnen doordringen in de hersenen der massa. De eerste lootjes wegen het zwaarst en wie weet hoe wij er tegenover zullen staan over 25 jaar? Dus moed gehouden en niet versaagd.
Januari 1918, F. D. N.