Door Peter Kropotkin
Deze tekst diende oorspronkelijk als het slotbetoog bij een toespraak in Parijs, december 1877.
Wat moeten we doen met wetsovertreders? Tot nu toe had bestraffing van de dader een tweeledig doel: herhaling te voorkomen en de dader te doen boeten.
In Frankrijk worden er elk jaar honderdvijftigduizend mannen en vrouwen in de gevangenis gestopt. Elk jaar ook trekt Frankrijk op het budget enkele miljoenen uit voor de gevangenissen, en nog eens drie of vier keer zoveel voor dat logge lichaam — justitie — dat de gevangenissen moet bevolken. In de gevangenis van Clairvaux zitten veertienhonderd mensen. Om voor hen een bezigheid te vinden is er wat industrie aangetrokken; de staat was zelf niet in staat om werkzaamheden te organiseren. Wel moeten de gevangenen voor veel lagere lonen werken dan er buiten de gevangenismuren worden betaald.
En wat is nu het resultaat van de zo dure gevangenissen? Dat de meeste gevangenen er terugkomen voor een nog ernstiger vergrijp. Dit probleem heeft Frankrijk eenvoudig opgelost door de recidivisten op het Zuid-Amerikaanse Duivelseiland te verdelgen. Maar op welke wijze men de gevangenissen ook strenger of milder maakt, het aantal recidivisten zal er niet door veranderen. Het gevangenisstelsel kan nooit verbeterd worden, omdat het van een verkeerd beginsel uitgaat: de vrijheidsberoving.
De vraag moet gesteld worden wat er dient te gebeuren met de wetsovertreders. Met wetten bedoel ik dan niet de geschreven wetten — die zijn een trieste erfenis van een triest verleden — maar de morele principes die in ieders hart gegrift staan.
Vroeger was de geneeskunde de kunst van het voorschrijven van medicijnen. Vandaag wordt het probleem vanuit een andere hoek benaderd. In plaats van ziektes te genezen probeert men ze te voorkomen. Hygiëne is de beste medicijn.
We moeten hetzelfde doen met het wijdverspreide verschijnsel dat wij nog altijd ‘misdaad’, maar dat onze kinderen straks ‘sociale ziekte’ zullen noemen. Het voorkomen van deze kwaal zal de beste behandeling zijn. Deze conclusie is al het parool geworden van een hele school moderne denkers die zich met misdaad bezighouden. In de geschriften van deze vernieuwers treffen we alle elementen aan, nodig om een nieuw standpunt in te nemen tegenover al diegenen die de maatschappij tot vandaag aan toe laffer gewoonte heeft onthoofd, opgehangen of gevangen gezet.
Drie categorieën van oorzaken brengen deze antisociale handelingen, genaamd misdaden, voort. Oorzaken van sociale, van fysiologische en van fysische aard. Ik zal beginnen met de laatstgenoemde oorzaken. Ze zijn het minst bekend, maar hun invloed is onbetwistbaar.
Wanneer iemand een brief post, die hij vergeten heeft te adresseren, dan is er sprake van een ongelukje. Zulke ongelukjes, zulke onverwachte gebeurtenissen, komen in de maatschappij met dezelfde regelmaat voor als gebeurtenissen die men wel kan voorzien. Het aantal ongeadresseerde brieven dat gepost wordt blijft van jaar tot jaar verbazend constant. Het aantal kan per jaar wel iets variëren, maar niet veel. Al hebben we hier te doen met de zo grillige factor verstrooidheid, ook deze factor is onderworpen aan wetten, zo onveranderlijk als de wetten die de loop der planeten bepalen.
Hetzelfde geldt voor het aantal moorden dat van jaar tot jaar gepleegd wordt. Met de statistieken van vorige jaren kan men opvallend nauwkeurig voorspellen, hoe groot het aantal moorden zal zijn dat in ieder Europees land in het lopende jaar gepleegd zal worden.
De invloed van fysische factoren op het gedrag is nog lang niet volledig onderzocht. Wel is bekend dat het aantal gewelddaden in de zomer het grootst is, terwijl in de winter vooral vermogensdelicten voorkomen. De overeenkomst tussen de gewelddadencurve, opgesteld door professor Enrico Ferri, en de temperatuurskromme, laat met grote duidelijkheid zien hoezeer de mens op een machine lijkt. De mens, opschepper met zijn vrije wil, is even afhankelijk van temperatuur, van wind en van regen als ieder ander organisme. Wie twijfelt er aan deze invloeden? Wanneer het weer goed is en de oogst rijk en wanneer de dorpsbewoners zich dus op hun gemak voelen, dan zullen ze minder gauw hun kleine ruzies met messteken beslechten. Is het weer slecht en de oogst schraal, dan worden de dorpsbewoners humeurig en zullen hun twisten een meer gewelddadig karakter aannemen.
Van fysiologische aard zijn de oorzaken die samenhangen met de hersenstructuur, de spijsverteringsorganen en het zenuwstelsel. Ze zijn zeker belangrijker dan de fysische oorzaken. Naar de invloed op ons gedrag van zowel erfelijke factoren als van de lichamelijke gesteldheid is veel onderzoek gedaan. We hebben dus een redelijk goed inzicht in het belang van deze factoren. Volgens Cesare Lombroso heeft de meerderheid van de gevangenen het een of andere defect in de hersenstructuur.
We kunnen deze mededeling slechts aanvaarden op voorwaarde dat er een vergelijkend onderzoek is ingesteld naar de hersenstructuur van hen die in de gevangenis zijn gestorven, en van hen die daarbuiten onder slechte omstandigheden hebben geleefd. We gaan akkoord met de mededeling van Lombroso dat de beestachtigste moorden gepleegd worden door individuen die een ernstige geestelijke afwijking hebben; die mededeling wordt door waarneming bevestigd. Maar wanneer Lombroso verklaart dat de gemeenschap het recht heeft maatregelen te nemen tegen geestelijk gestoorden, dan weigeren we hem te volgen. De gemeenschap heeft niet het recht geesteszieken uit te roeien. Toegegeven: velen van hen die deze gruweldaden begaan zijn bijna idioot. Maar niet alle idioten worden moordenaars.
In veel families, zowel in paleizen als in krankzinnigengestichten, werden idioten aangetroffen met dezelfde kenmerken die Lombroso beschouwt als karakteristiek voor ‘misdadige krankzinnigheid’. Het enige verschil tussen deze mensen en hen die naar de galeien gestuurd worden, zit in hun omgeving. Hersenafwijkingen kunnen zonder twijfel de ontwikkeling van een moordzuchtige aanleg bevorderen, maar noodzakelijk is dat niet. Alles hangt af van de omstandigheden waarin de geesteszieke verkeert.
Ieder weldenkend mens kan uit de overvloedig verzamelde feiten concluderen dat de meerderheid van de mensen die nu nog als misdadigers behandeld wordt in feite aan de een of andere ziekte lijdt. En dat het daarom noodzakelijk is hen met grote zorg te behandelen in plaats van hen naar de gevangenis te sturen, waar hun ziekte alleen maar erger kan worden.
Bij een strenge zelfanalyse zal ieder van ons moeten bekennen dat er op bepaalde momenten gedachtekiemen door hem heen flitsen die de basis kunnen vormen voor kwalijke handelingen. Wij hebben deze kiemen niet laten groeien. Maar als ze in onze omstandigheden een gunstige voedingsbodem hadden gevonden? Of als andere gevoelens zoals liefde, medelijden, en menselijkheid deze egoïstische en wrede gedachtenflitsen niet hadden geneutraliseerd? Zouden ze dan tenslotte niet tot kwalijke handelingen hebben geleid?
Kortom, fysiologische factoren spelen er een voorname rol bij, wanneer mensen in de gevangenis belanden. Maar de eigenlijke oorzaak van misdadigheid zijn ze niet. De aandoeningen van geest, hersenen en ruggenmerg kunnen in beginsel bij ons allen gevonden worden. Maar ze brengen iemand er alleen maar toe antisociale daden te begaan, wanneer ze door externe omstandigheden een pathologisch karakter aannemen.
Hoe sterk ook de invloed van fysische factoren op ons gedrag is, en hoe vaak ook onze fysiologie het begaan van antisociale daden bevordert, toch zijn de sociale oorzaken nog veel belangrijker. De meest progressieven en intelligente denkers van vandaag beweren dat de maatschappij als geheel verantwoordelijk is voor iedere gepleegde antisociale handeling. We delen in de roem van onze helden en genieën; we hebben ook deel aan de handelingen van onze moordenaars. Wij zijn het die hen gemaakt hebben tot wat ze zijn, de eersten zo goed als de laatsten.
Jaar in jaar uit groeien duizenden kinderen op midden tussen het zedelijk en materieel vuil van onze steden, midden in een bevolking, die gedemoraliseerd is door het leven van de ene dag op de andere. Deze kinderen weten niet wat een echt thuis is. Hun thuis is vandaag een miserabele huurkamer, morgen is het de straat. Ze groeien op zonder dat de energie van hun lichaam zich op passende wijze kan uiten.
Als we weten hoe de kinderen in de grote steden opgroeien, dan kunnen we ons er alleen maar over verbazen te zien hoe weinig van hen gangster of moordenaar worden. Ik vind het verrassend hoe diep sociale gevoelens leven bij de mensheid en hoe er oprechte vriendelijkheid is, zelfs in de ellendigste wijken. Zonder dat zou het aantal, dat de maatschappij openlijk de oorlog verklaart, veel groter zijn. Zonder deze vriendelijkheid, deze afkeer van geweld zou er van onze dure stedelijke paleizen geen steen op de andere worden gelaten. Want wat ziet het op straat opgroeiende kind van de maatschappelijk bovenste lagen? Domme en zinloze luxe, prachtige etalages, propaganda bedoeld om de weelde uit te stallen, een geldvererende cultus, die een zucht tot rijkdom ontwikkelt en een hartstocht om te leven op kosten van anderen. De slogan is daar: ‘Zorg dat je rijk wordt. Vernietig alles wat je daarbij in de weg staat. Doe dit met alle beschikbare middelen, die je in de gevangenis brengen slechts uitgezonderd.'
Handwerk wordt zozeer veracht dat de elite liever aan gymnastiek doet dan zaag of schop hanteert. Eelt op de handen wordt beschouwd als een teken van minderwaardigheid, een zijden jurk als een teken van superioriteit. Het is de maatschappij zelf die iedere dag weer zulke mensen creëert. Mensen die niet in staat zijn te leven van eerlijke arbeid. Mensen die volzitten met antisociale verlangens. De maatschappij bewierookt hen, wier misdrijven bekroond worden met financieel succes. Naar de gevangenis stuurt ze de mensen die geen ‘succes’ gehad hebben.
Er zal geen plaats meer zijn voor gevangenissen, beulen of rechters als de sociale revolutie alle verhoudingen tussen kapitaal en arbeid heeft veranderd. Leeglopers zullen er niet meer zijn. Iedereen zal kunnen werken naar eigen goeddunken voor het algemeen welzijn. Tegelijk met de normale ontwikkeling van zijn geest en zijn ziel zal ieder kind ook geleerd worden met de handen te werken. De mens is het product van zijn omgeving. Als hij van jongs af aan gewend is te werken en zodoende als een volwaardig lid van de maatschappij beschouwd te worden, dan zal hij begrijpen niemand onrecht aan te kunnen doen, zonder er uiteindelijk zelf de dupe van te worden. En dan zal schending van morele wetten nog maar zelden voorkomen.
Tegenwoordig behoort tweederde van alle misdrijven tot de vermogensdelicten. Zij zullen verdwijnen tegelijk met het privé-bezit. Wat gewelddaden tegen mensen betreft, hun aantal neemt af naarmate men meer sociaal gaat voelen en zij zullen helemaal verdwijnen als we de oorzaken in plaats van de gevolgen gaan bestrijden.
Strafinstellingen waar advocaten zo dol op zijn, waren tot nu toe een compromis tussen de bijbelse wraakopvatting, het middeleeuwse geloof aan de duivel, de afschrikkingsgedachte van moderne advocaten en de opvatting dat men door straf misdaad kan voorkomen.
Ik zeg niet dat men krankzinnigeninrichtingen moet gaan bouwen in plaats van gevangenissen. Een dergelijke verfoeilijke gedachte is verre van mij. Een krankzinnigeninrichting is immers niets anders dan een gevangenis. Evenmin ben ik de mening toegedaan die men filantropen van tijd tot tijd hoort opperen, namelijk om de leiding van gevangenissen alleen aan artsen en leraren toe te vertrouwen. Wat gevangenen in de huidige maatschappij nooit gevonden hebben is een helpende hand, die hun op eenvoudige en vriendelijke wijze vanaf hun kinderjaren zou moeten leren de hogere gaven van lichaam en ziel te ontwikkelen; — gaven, waarvan de natuurlijke ontwikkeling belemmerd is hetzij door een organische afwijking of door de slechte sociale omstandigheden, die de maatschappij zelf schept voor miljoenen mensen. Deze hogere gaven kunnen echter niet gebruikt worden door iemand die geen vrijheid meer bezit en die nooit zelf over zijn daden kan beslissen. De gevangenis van doctoren, de krankzinnigeninrichting, zou nog erger zijn dan de huizen van bewaring, die we nu hebben. Medemenselijkheid en vrijheid zijn de enige middelen ter genezing van die ziekten van het menselijk organisme, die tot zogeheten ‘misdadigheid’ leiden.
Natuurlijk kan men in elke maatschappij, hoe goed ook georganiseerd, mensen vinden wier hartstochten snel zijn opgewekt en die van tijd tot tijd antisociale daden kunnen begaan. Maar om dergelijke daden te voorkomen is het nodig hun hartstocht in gezonde banen te leiden en een andere uitweg te geven.
We leven tegenwoordig te zeer op onszelf. Het privé-bezit heeft geleid tot een houding van egoïstisch individualisme in al onze betrekkingen. We kennen elkaar maar vaag; onze contacten zijn schaars. Toch kent de geschiedenis voorbeelden van een gemeenschapsleven dat veel hechter was; de ‘samengestelde familie’ in China bijvoorbeeld, de agrarische commune. De mensen dáár kennen elkaar echt. Door omstandigheden gedwongen moeten ze elkaar materieel en geestelijk helpen. Het familieleven, zoals dat voortkwam uit de oorspronkelijke gemeenschap, is verdwenen. Een nieuw soort familieleven, gebaseerd op gemeenschappelijke behoeften, zal er voor in de plaats komen. In zo’n familie zullen mensen wel gedwongen zijn elkaar te kennen, te helpen en moreel te ondersteunen. En deze wederzijdse steun zal het grote aantal antisociale daden van tegenwoordig een halt toeroepen.
Sommigen zullen zeggen dat er altijd mensen blijven, de zogenaamde ‘gestoorden’, die een gevaar vormen voor de samenleving. Zal het niet op de een of andere manier nodig zijn ze kwijt te raken, of in ieder geval te voorkomen dat ze anderen schade of letsel toebrengen?
Geen enkele maatschappij, hoe weinig ontwikkeld ook, zal zo’n absurde oplossing nodig hebben, en wel om de volgende reden. Vroeger dacht men dat krankzinnigen bezeten waren door de duivel, en ze werden er dan ook naar behandeld… Men legde ze aan kettingen in ruimten zo vuil als een stal; men klonk ze aan de muur als waren het wilde beesten. Maar toen kwam Pinel, een man van de Revolutie van 1789-93. Hij durfde de kettingen los te maken en hij probeerde de krankzinnigen als medemensen te behandelen. ‘Je zult verscheurd worden,’ riepen de bewakers. Maar Pinel durfde het. En de mensen van wie men dacht dat het wilde beesten waren, verzamelden zich rond Pinel en door hun houding bewezen zij het gelijk van zijn geloof in de betere kant van de menselijke natuur, zelfs al is de geest door ziekte aangetast. Toen was het pleit gewonnen. Niet langer werden de krankzinnigen in kettingen geslagen.
Daarna bedachten de boeren van het Belgische dorpje Geel een nog veel beter plan. Ze zeiden: ‘Stuur die krankzinnigen van jullie maar naar ons toe. Wij zullen ze hier hun volledige vrijheid geven.’ De boeren namen de krankzinnigen op in hun gezinnen, gaven ze een plaats aan hun tafel, ja, ze durfden het aan de krankzinnigen te laten helpen bij het werk op het land en ze tijdens de boerenfeesten met de jonge mensen te laten optrekken. ‘Eet, drink en dans met ons. Werk, ren over onze akkers en voel je vrij.’ Dat was het systeem van de boeren, dat was al hun therapeutische kennis (ik heb het nog over de beginperiode; tegenwoordig is de behandeling van gestoorden in Geel een beroep geworden, en wat voor nut kan het hebben, als het gedaan wordt om er geld aan te verdienen?) De vrijheid bracht een wonder voort. De krankzinnigen werden beter. Zelfs de organisch ongeneeslijk gestoorden werden prettige, handelbare leden van het gezin, net als de anderen. De gestoorde geest bleef onvolledig werken, maar het hart zat op de juiste plaats.
Er werd van een wonder gesproken. De genezingen werden toegeschreven aan een heilige of maagd. Maar die maagd heette: vrijheid; en die heilige: landwerk en broederlijke behandeling.
Op de ene rand van wat Maudsley de ‘kloof tussen geestelijke afwijking en misdaad’ noemt hebben vrijheid en broederlijke behandeling hun wonder verricht. Op de andere rand zullen ze geen andere uitwerking hebben.
De gevangenis vormt geen beletsel voor antisociaal gedrag. Eerder bevordert ze zulk gedrag. De gevangenis kan de gevangene niet verbeteren. Op welke manier haar systeem ook hervormd wordt, het blijft een plaats van dwang, een kunstmatige omgeving zoals een klooster. Een omgeving, die de gevangene steeds minder geschikt maakt voor het leven in de maatschappij. Gevangenschap beantwoordt niet aan haar doel. Het vernedert de maatschappij, het is een overblijfsel van de barbarij vermengd met wat jezuïtische liefdadigheid. De eerste opgave van de revolutie zal zijn de gevangenissen af te schaffen, die gedenktekens van huichelarij en van menselijke lafheid. Voor antisociaal gedrag hoeft men niet te vrezen in een gemeenschap van gelijken, te midden van een volk dat een gezonde opvoeding heeft genoten en waarin allen geleerd hebben de anderen wederzijds te helpen.
Het overgrote deel van de antisociale daden zal dan geen zin meer hebben. De overige zullen in de kiem worden gesmoord. Wat betreft de individuen die ook na de revolutie, als overblijfsel van de huidige maatschappij, nog kwade neigingen zullen vertonen: het zal onze taak zijn te voorkomen dat ze aan die neigingen gehoor gaan geven. Het middel daartoe is de solidariteit van alle gemeenschapsleden met zulke agressieve leden. En zelfs als dit middel niet in alle gevallen werkt, dan nog zullen in de praktijk broederlijke behandeling en morele steun de enige medicijnen blijken.
Dit alles is geen utopie. Het wordt nu al door sommige mensen gehanteerd, en het zal straks de algemene praktijk worden. Zo’n manier van optreden zal heel wat beter de maatschappij kunnen beschermen tegen antisociale daden dan het bestaande systeem van bestraffing, dat een vruchtbare voedingsbodem vormt voor nieuwe misdrijven.