Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


namespace:mijn_afscheid_van_de_kerk

Verschillen

Dit geeft de verschillen weer tussen de geselecteerde revisie en de huidige revisie van de pagina.

Link naar deze vergelijking

Beide kanten vorige revisie Vorige revisie
namespace:mijn_afscheid_van_de_kerk [20/04/20 06:25]
defiance
namespace:mijn_afscheid_van_de_kerk [21/04/20 17:37]
defiance
Regel 20: Regel 20:
 ===== I. Uiteenzetting van beginselen ===== ===== I. Uiteenzetting van beginselen =====
  
-Mijn besluit, om de plaats die ik in de kerk bekleedde, vaarwel te zeggen, is u bekend. Sommigen heeft het misschien bevreemd, anderen verheugd, maar gij, die gewoon zijt te dezer plaatse te komen onder mijn gehoor, gij wenscht zeker wel te weten de redenen die mij tot dat besluit brachten. In zekeren zin hebt gij er recht op. Ik zal voldoen aan die begeerte en zal dientengevolge allereerst u voorlezen den brief door mij gericht aan den kerkeraad dezer gemeente, voor zooverre deze de redenen omvat, die ik tiaar ontvouwde. De brief luidt aldus: “steeds leefde ik in de illusie, dat de kerk vervuld kon worden met nieuw leven, dat zij wederom de maatschappij,​ de samenleving kon bezielen , maar meer en meer heb ik ingezien, dat de kerk als zoodanig niet in staat is die taak te aanvaarden, dat zij staat en steeds meer staan zal naast de maatschappij als een overblijfsel uit het verleden zonder kracht en heerlijkheid,​ alleen door sleur en gewoonte een kwijnem! bestaan voortslepende. Omdat ik dat bemerkt heb, is het onmogelijk langer te arbeiden aan die kerk, want niets is meer doodend voor alle geestdrift, werkt meer demoraliseerend dan te arbeiden aan een dood lichaam, dat door kunstmiddelen ietwat in het aanzijn verlengd, maar onmogelijk gezond en krachtig kan worden.+Mijn besluit, om de plaats die ik in de kerk bekleedde, vaarwel te zeggen, is u bekend. Sommigen heeft het misschien bevreemd, anderen verheugd, maar gij, die gewoon zijt te dezer plaatse te komen onder mijn gehoor, gij wenscht zeker wel te weten de redenen die mij tot dat besluit brachten. In zekeren zin hebt gij er recht op. Ik zal voldoen aan die begeerte en zal dientengevolge allereerst u voorlezen den brief door mij gericht aan den kerkeraad dezer gemeente, voor zooverre deze de redenen omvat, die ik daar ontvouwde. De brief luidt aldus: “steeds leefde ik in de illusie, dat de kerk vervuld kon worden met nieuw leven, dat zij wederom de maatschappij,​ de samenleving kon bezielen , maar meer en meer heb ik ingezien, dat de kerk als zoodanig niet in staat is die taak te aanvaarden, dat zij staat en steeds meer staan zal naast de maatschappij als een overblijfsel uit het verleden zonder kracht en heerlijkheid,​ alleen door sleur en gewoonte een kwijnen! bestaan voortslepende. Omdat ik dat bemerkt heb, is het onmogelijk langer te arbeiden aan die kerk, want niets is meer doodend voor alle geestdrift, werkt meer demoraliseerend dan te arbeiden aan een dood lichaam, dat door kunstmiddelen ietwat in het aanzijn verlengd, maar onmogelijk gezond en krachtig kan worden.
  
-Het bestaan der kerkgenootschappen staat hinderlijk in den weg aan het humanisme, wat maar mijn heilige overtuiging het hoogste is. Voor mij is niet het chrislenzijn, maar hel mensch-zijn de hoofdzaak. Voor een kerkgenootschap is het omgekeerde het geval. Daarom misschien bleef het idee van kerk verre van Jezus, bij wien het menschzijn ging boven de perken van geloof en nationaliteit,​ van stand en ras. Zoo is de kerk te eng, te bekrompen Zoo staat de kerk in beginsel tegenover de humaniteit. Naarmate nu de humaniteit door mij als het hoogste wordt geacht, +Het bestaan der kerkgenootschappen staat hinderlijk in den weg aan het humanisme, wat maar mijn heilige overtuiging het hoogste is. Voor mij is niet het christenzijn, maar het mensch-zijn de hoofdzaak. Voor een kerkgenootschap is het omgekeerde het geval. Daarom misschien bleef het idee van kerk verre van Jezus, bij wien het menschzijn ging boven de perken van geloof en nationaliteit,​ van stand en ras. Zoo is de kerk te eng, te bekrompenZoo staat de kerk in beginsel tegenover de humaniteit. Naarmate nu de humaniteit door mij als het hoogste wordt geacht, 
-verliest de kerk voor mij haar waarde en moet de dag door mij gezegend worden, waarop die kerk onder dankzegging voor de bewezen diensten ter' ​aarde wordt besteld. Altijd meende ik dat hare grenspalen uitgezet konden worden, maar steeds is het mij gebleken, ​dát zij dat niet kon toestaan, tenzij zij haar eigen karakter verloor, dus met andere woorden, haar eigen doodvonnis uitsprak.+verliest de kerk voor mij haar waarde en moet de dag door mij gezegend worden, waarop die kerk onder dankzegging voor de bewezen diensten ter aarde wordt besteld. Altijd meende ik dat hare grenspalen uitgezet konden worden, maar steeds is het mij gebleken, ​dat zij dat niet kon toestaan, tenzij zij haar eigen karakter verloor, dus met andere woorden, haar eigen doodvonnis uitsprak.
  
 ... Als dienaar der kerk en door haar bezoldigd mag ik het kerkgebouw niet beschouwen als de openbare spreekplaats,​ waar ik door mijn prediking ondermijn, wat juist het wezen der kerk uitmaakt. Met de eene hand afbreken wat men met de andere opbouwt, is een even verdrietig als onbegonnen werk. Welnu, te werken aan de bevordering van het humanisme en dat te doen als voorganger in een kerk, die staat in beginsel tegenover het humanisme, dat kan en mag ik niet doen, nu het mij helder is geworden. Mijn geweten verbiedt mij dus, langer aan het hoofd der gemeente te staan."​ ... Als dienaar der kerk en door haar bezoldigd mag ik het kerkgebouw niet beschouwen als de openbare spreekplaats,​ waar ik door mijn prediking ondermijn, wat juist het wezen der kerk uitmaakt. Met de eene hand afbreken wat men met de andere opbouwt, is een even verdrietig als onbegonnen werk. Welnu, te werken aan de bevordering van het humanisme en dat te doen als voorganger in een kerk, die staat in beginsel tegenover het humanisme, dat kan en mag ik niet doen, nu het mij helder is geworden. Mijn geweten verbiedt mij dus, langer aan het hoofd der gemeente te staan."​
  
-Ik weet zeer goed M.H.! dát die redenen niet door allen worden gedeeld. ​ik weet hoe er gevonden worden die meenen: gij hebt een nuttigen werkkring, waarin gij uwe beginselen kunt verbreiden, gij hebt een openbare spreekplaats in de kerk, waar gij vrij en ongehinderd het woord kunt spreken gelijk de geest het u ingeeft, zonder dat anderen ​zulks kunnen beletten, waarom geeft ge dat op? Kunt ge niet nuttiger werken binnen de kerk voor uwe beginselen dan daarbuiten? Zeker, ware ik gebonden geweest door knellende reglementen,​ ik had reeds lang mijn plaats ​Opgegeven, maar we leven in de kerk eigenlijk in een toestand van regeeringloosheid,​ waarin ieder doet wat hij wil en waar hoogere kerkbesturen bij klachten wel altijd een uitweg vinden, om niet genoodzaakt te zijn den kettermeester te spelen. Gij zijt ook mijn getuigen, dat ik vrij en frank mijn meeningen heb verkondigd, aan ieder de vrijheid latende mij aan te klagen, waar hij meende dat ik de perken der wet overtrad. Zelfs is dit wel eens beproefd, maar de rekbaarheid en vaagheid der reglementen moesten de aanklagers doen verstommen. Toch zijn er grenzen, en een kerk met volkomen leervrijheid heft zichzelve op. Nu moet ieder voor zich weten, in hoeverre hij binnen de grenzen blijft. Niemand kan vooral daarin rechter zijn over eens anders geweten. Buitendien een van beiden moet geschieden: òf de kerk moet vooruitgaan en dus bezield worden met een nieuwen geest , maar dan werkt zij aan haar eigen vernietiging als kerk, om zich op te lossen in de maatschappij,​ òf wel zij moet het oude kerkbegrip handhaven, zij het dan ook in moderne vormen, maar dan komt zij meer en meer te staan tegenover en naast de maatschappij,​ die niets meer wil weten van bekrompen kerkendom, wat voor velen niets anders is dan kerkendomheid. Wat toch is een kerk? Of liever, want wij protestanten kunnen ​eigendijk ​niet meer spreken over de kerk, dat is goed op katholiek standpunt, ik bedoel, wat is een kerkgenootschap?​ Is het niet een vereeniging van menschen, die op een bepaalde wijze den weg der zaligheid zoeken te vinden? Ik ben Luthersch of Kalvinist, wil dus zeggen: ik tracht de zaligheid te verkrijgen langs den weg, die is aangegeven door Luther of Kalvijn. Maar dat bedoelt men er nu niet meer onder. Ik geef dat toe, maar waarom noemt men zich dan nog Luthensch of Kalvinist? Dat is een geschiedkundige onderscheiding uit het verleden. Mij is het wel, maar als het geen beteekenis meer heeft, dan is het uitgediend. Ik gebruik toch niet meer de munt die eenmaal gangbaar was, al gaf zij vroeger een onderscheiding in de geldsoorten,​ ik doe haar in een penning kabinet, waar zij gezien kan worden door alle liefhebbers van oude munten. Zoo ook hier. Als predikant der Luthersche Gemeente moet niets mij liever zijn, dan dat vele, kan het zijn, alle inwoners onzer stad zich aansluiten aan die gemeente; mijn hoogste wensch, mijn streven moet het wezen zoovelen mogelijk te vangen in de netten van het Lutherdom; over elke ziel, die door mijn toedoen wordt toegebracht aan de gemeente, moet de kerkeraad vreugde hebben meer dan over die anderen, die daarbuiten staan. Zoodra iemand mij zegt, dat hij Luthersch is, moet het mij goed doen aan mijn hart, dadelijk ontstaat er een gevoel van verwantschap,​ als waren wjj oude bekenden, broeders. Wordt er een kind geboren, ik moet trachten het door den doop bij voorbant ​in te lijven in die kerk, opdat het doopboek de namen aanwijst van velen; vordert het in leeftijd, ik moet trachten het bij mij in de leer te krijgen, opdat het van jongsaan kan ingeleid worden in den besten, eigentlijk eenigen weg ter zaligheid. Al geef ik toe, dat ook in andere kerkgenootschappen goede en brave menschen gevonden kunnen worden, ze zullen toch nog beter zijn als zij tot de Luthersche kerk behooren. Het is bekend dat de Augsburgsche geloofsbelijdenis niet uitmunt door een liefderijken en verdrangzamen geest tegenover andersdenkenden,​ zij verdoemt ze eenvoudig. Zalig kannen ​alleen de Lutherschen worden. Dit doet mij denken aan een oprecht Lutheraan onzer dagen, die eens gevraagd werd: maar zoudt ge dan inderdaad meenen dat alle gereformeerden verdoemd waren? en daarop antwoordde: Ja, zeker, mits dat zij eerst Luthersch worden. Ge ziet, hij had een Lutherschen hemel evenals de Gereformeerden een Gereformeerden hemel en de Doopsgezinden een Mennisten-hemel hebben, in heerlijkheid allen overtreffende.+Ik weet zeer goed M.H.! dat die redenen niet door allen worden gedeeld. ​Ik weet hoe er gevonden worden die meenen: gij hebt een nuttigen werkkring, waarin gij uwe beginselen kunt verbreiden, gij hebt een openbare spreekplaats in de kerk, waar gij vrij en ongehinderd het woord kunt spreken gelijk de geest het u ingeeft, zonder dat anderen ​in zulks kunnen beletten, waarom geeft ge dat op? Kunt ge niet nuttiger werken binnen de kerk voor uwe beginselen dan daarbuiten? Zeker, ware ik gebonden geweest door knellende reglementen,​ ik had reeds lang mijn plaats ​opgegeven, maar we leven in de kerk eigenlijk in een toestand van regeeringloosheid,​ waarin ieder doet wat hij wil en waar hoogere kerkbesturen bij klachten wel altijd een uitweg vinden, om niet genoodzaakt te zijn den kettermeester te spelen. Gij zijt ook mijn getuigen, dat ik vrij en frank mijn meeningen heb verkondigd, aan ieder de vrijheid latende mij aan te klagen, waar hij meende dat ik de perken der wet overtrad. Zelfs is dit wel eens beproefd, maar de rekbaarheid en vaagheid der reglementen moesten de aanklagers doen verstommen. Toch zijn er grenzen, en een kerk met volkomen leervrijheid heft zichzelve op. Nu moet ieder voor zich weten, in hoeverre hij binnen de grenzen blijft. Niemand kan vooral daarin rechter zijn over eens anders geweten. Buitendien een van beiden moet geschieden: òf de kerk moet vooruitgaan en dus bezield worden met een nieuwen geest, maar dan werkt zij aan haar eigen vernietiging als kerk, om zich op te lossen in de maatschappij,​ òf wel zij moet het oude kerkbegrip handhaven, zij het dan ook in moderne vormen, maar dan komt zij meer en meer te staan tegenover en naast de maatschappij,​ die niets meer wil weten van bekrompen kerkendom, wat voor velen niets anders is dan kerkendomheid. Wat toch is een kerk? Of liever, want wij protestanten kunnen ​eigentlijk ​niet meer spreken over de kerk, dat is goed op katholiek standpunt, ik bedoel, wat is een kerkgenootschap?​ Is het niet een vereeniging van menschen, die op een bepaalde wijze den weg der zaligheid zoeken te vinden? Ik ben Luthersch of Kalvinist, wil dus zeggen: ik tracht de zaligheid te verkrijgen langs den weg, die is aangegeven door Luther of Kalvijn. Maar dat bedoelt men er nu niet meer onder. Ik geef dat toe, maar waarom noemt men zich dan nog Luthensch of Kalvinist? Dat is een geschiedkundige onderscheiding uit het verleden. Mij is het wel, maar als het geen beteekenis meer heeft, dan is het uitgediend. Ik gebruik toch niet meer de munt die eenmaal gangbaar was, al gaf zij vroeger een onderscheiding in de geldsoorten,​ ik doe haar in een penning kabinet, waar zij gezien kan worden door alle liefhebbers van oude munten. Zoo ook hier. Als predikant der Luthersche Gemeente moet niets mij liever zijn, dan dat vele, kan het zijn, alle inwoners onzer stad zich aansluiten aan die gemeente; mijn hoogste wensch, mijn streven moet het wezen zoovelen mogelijk te vangen in de netten van het Lutherdom; over elke ziel, die door mijn toedoen wordt toegebracht aan de gemeente, moet de kerkeraad vreugde hebben meer dan over die anderen, die daarbuiten staan. Zoodra iemand mij zegt, dat hij Luthersch is, moet het mij goed doen aan mijn hart, dadelijk ontstaat er een gevoel van verwantschap,​ als waren wij oude bekenden, broeders. Wordt er een kind geboren, ik moet trachten het door den doop bij voorbaat ​in te lijven in die kerk, opdat het doopboek de namen aanwijst van velen; vordert het in leeftijd, ik moet trachten het bij mij in de leer te krijgen, opdat het van jongsaan kan ingeleid worden in den besten, eigentlijk eenigen weg ter zaligheid. Al geef ik toe, dat ook in andere kerkgenootschappen goede en brave menschen gevonden kunnen worden, ze zullen toch nog beter zijn als zij tot de Luthersche kerk behooren. Het is bekend dat de Augsburgsche geloofsbelijdenis niet uitmunt door een liefderijken en verdrangzamen geest tegenover andersdenkenden,​ zij verdoemt ze eenvoudig. Zalig kunnen ​alleen de Lutherschen worden. Dit doet mij denken aan een oprecht Lutheraan onzer dagen, die eens gevraagd werd: maar zoudt ge dan inderdaad meenen dat alle gereformeerden verdoemd waren? en daarop antwoordde: Ja, zeker, mits dat zij eerst Luthersch worden. Ge ziet, hij had een Lutherschen hemel evenals de Gereformeerden een Gereformeerden hemel en de Doopsgezinden een Mennisten-hemel hebben, in heerlijkheid allen overtreffende.
  
 De diakenen onzer gemeente mogen, als er zich een arme aanmeldt om ondersteuning,​ niet vragen: Zijt gij arm? Verdient gij ondersteuning?​ Neen hun eerste vraag moet zijn: zijl gij Luthersch? Toon mij uw attestatie. Wederom hetzelfde zij moeten den mensch afwijzen, want hooger dan mensch is het Luthersch zijn. Ziet, mijne vrienden! Van dat alles gevoel ik mij verre, zeer verre. Eerlijk gezegd gevoel ik niets meer voor een Lutheraan dan voor ieder ander mensch en dus het streven om de Luthersche kerk te maken tot een arke des behouds, waarin te midden van den grooten zondvloed alleen wonen die behouden blijven, dat streven is mij steeds vreemd geweest. Tot den mensch heb ik mij gewend, niet tot den Lutheraan. In Christus is geen jood of Griek, maar evenmin Lutheraan of Hervormde - Als sommigen dit hooren, zullen zij zeggen: gij maakt een karikatuur van een kerkgenootschap. Ik zeg u: geenszins. De meerderheid is wel is waar ontgroeid aan dit begrip en staat verbaasd als het hoort de verplichtingen die men als lid van een kerkgenootschap op zich heeft genomen, maar dat bewijst alleen dat zij zelven eigentlijk niet meer behooren in dat kerkgenootschap,​ ze zijn er aan ontwassen. Merkte men eenige last er van, velen zouden er reeds lang uit zijn, maar zij blijven erin juist omdat het niets beteekent, omdat het geen losten oplegt; toch zien ze er nooit naar om. laat de kerk maar eens een hoofdelijken omslag heffen — en zij heeft het recht daartoe, hoe immers kunnen de kosten goedgemaakt worden tot onderhoud van gebouwen en bezoldigen van predikanten indien er geen geld is? Geen geld, geen Zwitsers! - Dan zult gezien hoevelen het lidmaatschap opzeggen en er niets meer mede te doen nullen hebben. Neen het is geen karikatuur dat ik ontwierp. maar een kerkgenootschap,​ dat zich Luthersch noemt, stelt zich ten doel, of moet zulks althans doen, getrouw aan haar vereenigingsleuze het heil der wereld na te jagen door allen Lutherisch te maken. De diakenen onzer gemeente mogen, als er zich een arme aanmeldt om ondersteuning,​ niet vragen: Zijt gij arm? Verdient gij ondersteuning?​ Neen hun eerste vraag moet zijn: zijl gij Luthersch? Toon mij uw attestatie. Wederom hetzelfde zij moeten den mensch afwijzen, want hooger dan mensch is het Luthersch zijn. Ziet, mijne vrienden! Van dat alles gevoel ik mij verre, zeer verre. Eerlijk gezegd gevoel ik niets meer voor een Lutheraan dan voor ieder ander mensch en dus het streven om de Luthersche kerk te maken tot een arke des behouds, waarin te midden van den grooten zondvloed alleen wonen die behouden blijven, dat streven is mij steeds vreemd geweest. Tot den mensch heb ik mij gewend, niet tot den Lutheraan. In Christus is geen jood of Griek, maar evenmin Lutheraan of Hervormde - Als sommigen dit hooren, zullen zij zeggen: gij maakt een karikatuur van een kerkgenootschap. Ik zeg u: geenszins. De meerderheid is wel is waar ontgroeid aan dit begrip en staat verbaasd als het hoort de verplichtingen die men als lid van een kerkgenootschap op zich heeft genomen, maar dat bewijst alleen dat zij zelven eigentlijk niet meer behooren in dat kerkgenootschap,​ ze zijn er aan ontwassen. Merkte men eenige last er van, velen zouden er reeds lang uit zijn, maar zij blijven erin juist omdat het niets beteekent, omdat het geen losten oplegt; toch zien ze er nooit naar om. laat de kerk maar eens een hoofdelijken omslag heffen — en zij heeft het recht daartoe, hoe immers kunnen de kosten goedgemaakt worden tot onderhoud van gebouwen en bezoldigen van predikanten indien er geen geld is? Geen geld, geen Zwitsers! - Dan zult gezien hoevelen het lidmaatschap opzeggen en er niets meer mede te doen nullen hebben. Neen het is geen karikatuur dat ik ontwierp. maar een kerkgenootschap,​ dat zich Luthersch noemt, stelt zich ten doel, of moet zulks althans doen, getrouw aan haar vereenigingsleuze het heil der wereld na te jagen door allen Lutherisch te maken.
Regel 60: Regel 60:
 Het is nu vier jaren ongeveer geleden, dat ík in mijn stille dorpsgemeente verrast werd door de tijding van het beroep naar deze plaats. Onbekend was ik persoonlijk aan u allen , maar niemand kon zeggen, dat hij toen niet wist wal hij aan mij hebben zou en wat hij redelijkerwijze van mij te wachten had. Naast den preekstoel werkt immers de pers en zoo was het bekend, zwart op wit, dat ik niet wenschte te behooren tot de “middenmannen,"​ niet tot die “tamme” liberalen, die zorgvuldig hun woorden wegen om velen tot zich te trekken, die de waarheid in windselen hullen. Reeds toen begreep ik, hoevele moeilijkheden mij misschien wachtten in deze stad, waar aan de eene zijde groote onverschilligheid en aan de andere een onderworpen zín wonen. In mijn antwoord aan den kerkeraad spreekt dat voorgevoel zich reeds uit. Het luidde: “het is mijn heilig voornemen, om den godsdienst van waarheid en liefde op den grondslag der vrijheid in overeenstemming met en in aansluiting aan onzen grooten voorganger Jezus onder u te verkondigen. Daartoe wensch ik //mij zelven// te geven, daartoe wensch ik te arbeiden met de kracht die mij geschonken is, voor u en voor mij zelven verlangende de vrijheid des gewetens, die het groote beginsel uitmaakt van elke waarlijk protestantsche kerk." Ofschoon ik mij bewust ben van vele zwakheden, ook van verzuimen gedurende de vier jaren die ik in uw midden werkte, durf ik toch gerust vragen: ben ik ontrouw geweest aan mijn voornemen, toen uitgesproken?​ heb ik //mij zelven// niet gegeven, mij zelven ook met mijn zwakheden? En toen ik in mijn intreerede zeide, dat ik zou trachten den ouden godsdienst, die altijd nieuw is, te prediken, den //​godsdienst//​ van //​goedzijn//​ en //​goeddoen//,​ toen heb ik een woord gesproken, dat uit volle overtuiging nog door mij kan gezegd worden. Het is nu vier jaren ongeveer geleden, dat ík in mijn stille dorpsgemeente verrast werd door de tijding van het beroep naar deze plaats. Onbekend was ik persoonlijk aan u allen , maar niemand kon zeggen, dat hij toen niet wist wal hij aan mij hebben zou en wat hij redelijkerwijze van mij te wachten had. Naast den preekstoel werkt immers de pers en zoo was het bekend, zwart op wit, dat ik niet wenschte te behooren tot de “middenmannen,"​ niet tot die “tamme” liberalen, die zorgvuldig hun woorden wegen om velen tot zich te trekken, die de waarheid in windselen hullen. Reeds toen begreep ik, hoevele moeilijkheden mij misschien wachtten in deze stad, waar aan de eene zijde groote onverschilligheid en aan de andere een onderworpen zín wonen. In mijn antwoord aan den kerkeraad spreekt dat voorgevoel zich reeds uit. Het luidde: “het is mijn heilig voornemen, om den godsdienst van waarheid en liefde op den grondslag der vrijheid in overeenstemming met en in aansluiting aan onzen grooten voorganger Jezus onder u te verkondigen. Daartoe wensch ik //mij zelven// te geven, daartoe wensch ik te arbeiden met de kracht die mij geschonken is, voor u en voor mij zelven verlangende de vrijheid des gewetens, die het groote beginsel uitmaakt van elke waarlijk protestantsche kerk." Ofschoon ik mij bewust ben van vele zwakheden, ook van verzuimen gedurende de vier jaren die ik in uw midden werkte, durf ik toch gerust vragen: ben ik ontrouw geweest aan mijn voornemen, toen uitgesproken?​ heb ik //mij zelven// niet gegeven, mij zelven ook met mijn zwakheden? En toen ik in mijn intreerede zeide, dat ik zou trachten den ouden godsdienst, die altijd nieuw is, te prediken, den //​godsdienst//​ van //​goedzijn//​ en //​goeddoen//,​ toen heb ik een woord gesproken, dat uit volle overtuiging nog door mij kan gezegd worden.
  
-Ben ik veranderd, gelijk sommigen beweren? Veranderd in den zin van omwikkeling — ja, dat hoop ik dat van mij als van u getuigd kan worden. Maar die verandering is niet het afbreken van een reeks van beginselen , neen zij ís volkomen verklaarbaar en niet anders dan een geleidelijke en regelmatige voortzetting van het beginsel, toen door mij beleden. Ik stel er prijs op, dat gij dit weet, nu ik na 4 jaren werken mijn mandaat van vertrouwen neerleg in de handen van hen die het mij schonken.+Ben ik veranderd, gelijk sommigen beweren? Veranderd in den zin van omwikkeling — ja, dat hoop ik dat van mij als van u getuigd kan worden. Maar die verandering is niet het afbreken van een reeks van beginselen , neen zij is volkomen verklaarbaar en niet anders dan een geleidelijke en regelmatige voortzetting van het beginsel, toen door mij beleden. Ik stel er prijs op, dat gij dit weet, nu ik na 4 jaren werken mijn mandaat van vertrouwen neerleg in de handen van hen die het mij schonken.
  
-Ik wensch niet uitbundig geprezen te worden wegens eerlijkheid door de orthodoxen, want dat, zou den schijn hebben, alsof ik anderen die bleven, oneerlijk achtte en toch oneerlijkheid begint eerst daar„ waar men zich bewust is tegen beter weten in iets te doen. En willen du modernen mij veroordeelen,​ ik zal het dragen, het is niet de eerste maal, dat de inkonsekwentie,​ op heeterdaad betrapt, haar best doet, om de konsekwentie wáártoe men zelf onmachtig is, uit te maken voor al wat leelijk is. Sommigen uwer herinneren zich zeker nog den zoogenaamden “Hemelvaartstorm,"​ die tegen mij is opgestoken. Reeds toen bleek het, dat niet allen die zich modern noemden, het inderdaad waren of liever de woord-modemen ​stelden zich dadelijk vijandig tegenover de eerste daad de beste. Toch kon mijn houding wederom niemand bevreemden, die weten kon hoe ik geschreven had: “voor alle modernen heeft de Hemelvaartsdag alle reden van bestaan verloren. Hij is hoogstens de overbodige herhaling van het Paaschfeest. Van alles kan men alles maken en zoo is het zeer wel mogelijk, dat men op dien dag stichtelijk predikt, evengoed als op elken anderen Donderdag, maar wat te zeggen van een feest, waarop men of over iets andere moet spreken, òf met woorden en klanken moet spelen, om eenig verband te vinden tusschen het feest en het hemelleven of iets desgelijks?​”+Ik wensch niet uitbundig geprezen te worden wegens eerlijkheid door de orthodoxen, want dat, zou den schijn hebben, alsof ik anderen die bleven, oneerlijk achtte en toch oneerlijkheid begint eerst daar„ waar men zich bewust is tegen beter weten in iets te doen. En willen du modernen mij veroordeelen,​ ik zal het dragen, het is niet de eerste maal, dat de inkonsekwentie,​ op heeterdaad betrapt, haar best doet, om de konsekwentie wáártoe men zelf onmachtig is, uit te maken voor al wat leelijk is. Sommigen uwer herinneren zich zeker nog den zoogenaamden “Hemelvaartstorm,"​ die tegen mij is opgestoken. Reeds toen bleek het, dat niet allen die zich modern noemden, het inderdaad waren of liever de woord-modernen ​stelden zich dadelijk vijandig tegenover de eerste daad de beste. Toch kon mijn houding wederom niemand bevreemden, die weten kon hoe ik geschreven had: “voor alle modernen heeft de Hemelvaartsdag alle reden van bestaan verloren. Hij is hoogstens de overbodige herhaling van het Paaschfeest. Van alles kan men alles maken en zoo is het zeer wel mogelijk, dat men op dien dag stichtelijk predikt, evengoed als op elken anderen Donderdag, maar wat te zeggen van een feest, waarop men of over iets andere moet spreken, òf met woorden en klanken moet spelen, om eenig verband te vinden tusschen het feest en het hemelleven of iets desgelijks?​”
  
 Laat ik enkele aanhalingen doen en elk onpartijdige zal moeten erkennen dat ik gegaan ben langs den zelfden weg, toen door mij aangegeven. Een belijdenis, welke ook, keurde ik af, omdat zij gezag eischt en wel uitwendig gezag. Hoe zal de inhoud ook moeien wezen? //Of// zeer ruim, zoodat er plaats is voor verschillende opvattingen,​ //òf// zeer eng door nauwkeurige bepaling en beschrijving van hetgeen geloofd moet worden. In het eerste geval beteekent het eigenlijk niets en zet men de deur open voor de grootst mogelijke willekeur en voor oneerlijkheid en in het tweede geval handelt men in strijd met het christelijk beginsel, wat volgens alle partijen eischt vrijheid van geweten. Laat ik enkele aanhalingen doen en elk onpartijdige zal moeten erkennen dat ik gegaan ben langs den zelfden weg, toen door mij aangegeven. Een belijdenis, welke ook, keurde ik af, omdat zij gezag eischt en wel uitwendig gezag. Hoe zal de inhoud ook moeien wezen? //Of// zeer ruim, zoodat er plaats is voor verschillende opvattingen,​ //òf// zeer eng door nauwkeurige bepaling en beschrijving van hetgeen geloofd moet worden. In het eerste geval beteekent het eigenlijk niets en zet men de deur open voor de grootst mogelijke willekeur en voor oneerlijkheid en in het tweede geval handelt men in strijd met het christelijk beginsel, wat volgens alle partijen eischt vrijheid van geweten.
  
-Men stelle bijv. als eisch, als minimum van belijdenis: geloof in God. Op zichzelf beteekent dit niets. Immers alles hangt af van de omschrijving,​ van de wijze waarop God moet worden voorgesteld,​ zoodat men nauwkeurig de grenzen kent, waar binnen men zich heeft te bewegen. Elke formuleering zal zeer gebrekkig zijn. Zij voldoet niet aan hetgeen zij verlangt. Immers men weert daardoor niet de oneerlijken maar zal het bezwaarlijk maken voor de nauwgezetten,​ die zich rekenschap geven van hetgeen zij doen. Er moet plaats zijn voor iedereen die ín de gemeenschap wil komen. Men moet niet beperken maar vrijlaten, aan elks geweten overlatende of men kan toetreden of niet. Wij herhalen dat schoone woord van Vinet: //"wie christen wil zijn, die is het reeds."//​ Dat woord moet toegepast worden ook op pantheïsten en atheïsten. Maar een pantheïst of atheïst kan geen christen zijn. Dat hebt gij niet, dat heeft niemand uit te maken, dat is konscientiezaak en als zij zelven geen bezwaar maken, dan mogen wij het ook niet doen. Of waarom anders niet eveneens geweerd de orthodoxen? Van de meesten onder hen is het de vraag of zij eengodendie-naars ​zijn. De God van Jezus en de God van den katechismus zullen wel niet meer gelijkenis met elkander hebben dan den naam alleen. De onvervalschte,​ ware Lutheranen met hun materialistisch avondmaalsbegrip behooren dan evenmin thuis in de christelijke gemeenschap. En allen die het fetischismus in het christendom overgebracht hebben evenmin. Maar naar dat alles hebben wij niet te vragen, wij hebben geen recht om iemand, die toe wil treden te zeggen: ge kunt, gij moogt niet willen Als we dat doen, wat blijft er dan over van de gewetensvrijheid?"​ Die woorden neem ik ook nu nog geheel van mij zelf over. Ik noemde het ongeluk der modernen, dat zij in de kerk praktisch bestendigen wat zij theoretisch verwerpen. Ik toonde dit aan ten opzichte van het gebruik van den bijbel, die theoretisch een boek is als alle anderen, dat beoordeeld moet worden naar den inhoud alleen, maar praktisch blijkt te zijn “het boek van den godsdienst",​ ten opzichte van den doop, de aanneming van ledematen, hel avondmaal, de feestdagen en de geheele preekwijze. Alles kwam neer op het kerkbegrip en in waarheid kan getuigd worden: "het is de kerkeliike atmosfeer, die de vromen ontzenuwde, gewoon om haar in te ademen. En het gevaarlijke van Jezus' arbeid bestond daarin om die vromen te leeren, dat indien hun gerechtigheid niet overvloediger werd, zij niet in 't koninkrijk der hemelen konden binnengaan. En zoo het den grooten meester al niet aan geestkracht ontbrak om die vromen voor het hoofd te stooten, voelt men niet hoe hard het zijn kleinmoedige discipelen moest vallen hem op dien weg te volgen? Sla dan nog een blik op dezen tijd en zie hoeveel zwakke leeraars voor die beproeving bezweken zijn. Het licht der wetenschap had hunne bogen geopend voor de gebreken der rechtzinnige kerkleer. Waarom durfden zij het nieuwe evangelie, dat hun hemelsche blijdschap in het hart had gestort, niet openlijk van den kansel verkondigen?​ Omdat zij vreesden de vromen te ergeren, hun vrienden voor het hoofd te stooten, hun gunst en invloed te verliezen. Voorbij ziende dat het geloof heldenmoed is, wilden zij aan de kleingeloovigen den zwaren strijd der nieuwe waarheid sparen en sloten zich liever met de gemeente in de kerkelijke broeikas op, dan samen op te wassen in regen en zonneschijn,​ in storm en stilte, in zomerweelde en wintervorst. Men kan zich wel aan dat broeikastleven gewennen, er zich zelfs behagelijk in voelen, maar het nadeelige er van is, dal het den honger beneemt. Geen wanhopiger volk voor den volksman dan de verzadigden,​ de tevredenen. Daarom zeide Jezus tot de vromen van zijn tijd: overspelens en tollenaren zullen u voorgaan in 't koninkrijk der hemelen.”[3]+Men stelle bijv. als eisch, als minimum van belijdenis: geloof in God. Op zichzelf beteekent dit niets. Immers alles hangt af van de omschrijving,​ van de wijze waarop God moet worden voorgesteld,​ zoodat men nauwkeurig de grenzen kent, waar binnen men zich heeft te bewegen. Elke formuleering zal zeer gebrekkig zijn. Zij voldoet niet aan hetgeen zij verlangt. Immers men weert daardoor niet de oneerlijken maar zal het bezwaarlijk maken voor de nauwgezetten,​ die zich rekenschap geven van hetgeen zij doen. Er moet plaats zijn voor iedereen die ín de gemeenschap wil komen. Men moet niet beperken maar vrijlaten, aan elks geweten overlatende of men kan toetreden of niet. Wij herhalen dat schoone woord van Vinet: //"wie christen wil zijn, die is het reeds."//​ Dat woord moet toegepast worden ook op pantheïsten en atheïsten. Maar een pantheïst of atheïst kan geen christen zijn. Dat hebt gij niet, dat heeft niemand uit te maken, dat is konscientiezaak en als zij zelven geen bezwaar maken, dan mogen wij het ook niet doen. Of waarom anders niet eveneens geweerd de orthodoxen? Van de meesten onder hen is het de vraag of zij eengodendienaars ​zijn. De God van Jezus en de God van den katechismus zullen wel niet meer gelijkenis met elkander hebben dan den naam alleen. De onvervalschte,​ ware Lutheranen met hun materialistisch avondmaalsbegrip behooren dan evenmin thuis in de christelijke gemeenschap. En allen die het fetischismus in het christendom overgebracht hebben evenmin. Maar naar dat alles hebben wij niet te vragen, wij hebben geen recht om iemand, die toe wil treden te zeggen: ge kunt, gij moogt niet willen Als we dat doen, wat blijft er dan over van de gewetensvrijheid?"​ Die woorden neem ik ook nu nog geheel van mij zelf over. Ik noemde het ongeluk der modernen, dat zij in de kerk praktisch bestendigen wat zij theoretisch verwerpen. Ik toonde dit aan ten opzichte van het gebruik van den bijbel, die theoretisch een boek is als alle anderen, dat beoordeeld moet worden naar den inhoud alleen, maar praktisch blijkt te zijn “het boek van den godsdienst",​ ten opzichte van den doop, de aanneming van ledematen, hel avondmaal, de feestdagen en de geheele preekwijze. Alles kwam neer op het kerkbegrip en in waarheid kan getuigd worden: "het is de kerkeliike atmosfeer, die de vromen ontzenuwde, gewoon om haar in te ademen. En het gevaarlijke van Jezus' arbeid bestond daarin om die vromen te leeren, dat indien hun gerechtigheid niet overvloediger werd, zij niet in 't koninkrijk der hemelen konden binnengaan. En zoo het den grooten meester al niet aan geestkracht ontbrak om die vromen voor het hoofd te stooten, voelt men niet hoe hard het zijn kleinmoedige discipelen moest vallen hem op dien weg te volgen? Sla dan nog een blik op dezen tijd en zie hoeveel zwakke leeraars voor die beproeving bezweken zijn. Het licht der wetenschap had hunne bogen geopend voor de gebreken der rechtzinnige kerkleer. Waarom durfden zij het nieuwe evangelie, dat hun hemelsche blijdschap in het hart had gestort, niet openlijk van den kansel verkondigen?​ Omdat zij vreesden de vromen te ergeren, hun vrienden voor het hoofd te stooten, hun gunst en invloed te verliezen. Voorbij ziende dat het geloof heldenmoed is, wilden zij aan de kleingeloovigen den zwaren strijd der nieuwe waarheid sparen en sloten zich liever met de gemeente in de kerkelijke broeikas op, dan samen op te wassen in regen en zonneschijn,​ in storm en stilte, in zomerweelde en wintervorst. Men kan zich wel aan dat broeikastleven gewennen, er zich zelfs behagelijk in voelen, maar het nadeelige er van is, dal het den honger beneemt. Geen wanhopiger volk voor den volksman dan de verzadigden,​ de tevredenen. Daarom zeide Jezus tot de vromen van zijn tijd: overspelens en tollenaren zullen u voorgaan in 't koninkrijk der hemelen.”[3]
  
 Voor ons, die prediken: //waarheid bovenal!// moet ook de eerste eisch zijn, dien we ons zelven stellen: wees waar, waar in hetgeen gij zegt, waar in hetgeen gij doet, waar voor allen. Daarom kan het niet anders dan ons hinderen, wanneer wij mannen die hetzelfde denken, zich geheel anders zien voordoen. Eerbied voor elkeen die een ideaal beginsel met overtuiging en geestdrift weet te verkondigen,​ al verschilt het van het onze. Maar teleurstelling over een ieder, die de Kerk beschouwt als een veiligheidsplaats,​ waar men levenslang onderhoud vindt. En toch dat geldt veelal van de Kerk. Het geld houdt haar staande, anders was zij reeds ineengezakt. Werden niet velen door financieele redenen genoodzaakt hun plaats te behouden, zij zouden de Kerk reeds verlaten hebben. Ontneem aan de kerk haar gestichten en haar bedeeling, velen lieten zich niet aannemen als haar leden. Let slechts op de redenen die velen opgeven bij de aanneming, bijv. men kan nooit weten wat een mensch overkomt en daarom is het goed dat hij als lidmaat eener kerk staat opgeteekend. Wereldlijke belangen hebben zich zoodanig vereenzelvigd met de geestelijke zaken, dat ze moeilijk meer van elkaar zijn te scheiden. Ge ziet, M.H! dat ik ten opzichte der kerk op hetzelfde standpunt sta, nu als toen. Welk onderscheid is er tusschen die 4 jaren? Eenvoudig dit: toen verwachtte ik dat de kerk vatbaar was voor hervorming, nu doe ik dat niet meer, nu heb ik ingezien dal dit een illusie was. Een kerk zonder belijdenis is gelijk aan een huis zonder fundament en de denkende mensch wil zijn geest niet binden in een belijdenis. Maakt het niet een treurigen indruk als men leest van Doopsgezinde gemeenten, die besluiten in hun gemeenschap op te nemen menschen die niet doopsgezind zijn? De reden van bestaan van een genootschap,​ een vereeniging valt weg, als men er aan ontneemt haar karakteristiek kenteeken. Heft dan de vereeniging op, maar bewaart niet een valschen schijn ten koste van de waarheid! Zoo doen de vrijzinnige kerken en daarom verminden de eerbied voor haar. //Zij zij zooals zij is, of zij zij niet// — ziet daar het beginsel dat aan de rechter zoowel als aan de linkerzijde moet gehandhaafd worden. Die ontdekking was voor mij een teleurstelling. Of kon het anders dan teleurstellen,​ als men in de kracht van zijn jaren genoodzaakt is zijn betrekking op te geven? Een betrekking die mij lief was, want van kindsbeen af heb ik nooit iets anders wenschen te worden. Een volksleeraar?​ — is er iets edelers denkbaar dan met toewijding zijn krachten dienstbaar te kunnen maken, om het peil der kennis te verhoogen en als gevolg daarvan den standaard van zedelijkheid ook? Het werk blijft mij lief, en weemoedige herinneringen gaan gepaard aan ’t herdenken, maar de kerkelijke band drukte en knelde mij. Dat is dus de eenige reden van mijn heengaan. Niet aan u, M.H! ligt de schuld, o neen , ik heb geen reden van klagen om onvoldaan te zijn of mismoedig, waar ik zag hoevelen trouw bleven opkomen, al trachtte men ze af te schrikken en bang te maken, waar ik weet hoe er onder u zijn, die op den weg van vrijheid met mij mede gingen om het onderzoek in de ruimste mate toe te laten en te verlangen, die afkeerig van de heerschappij der frase, gelijk zij in de kerk beslaat, voedsel verlangden voor hoofd en hart en dit vonden in mijn prediking. Voor ons, die prediken: //waarheid bovenal!// moet ook de eerste eisch zijn, dien we ons zelven stellen: wees waar, waar in hetgeen gij zegt, waar in hetgeen gij doet, waar voor allen. Daarom kan het niet anders dan ons hinderen, wanneer wij mannen die hetzelfde denken, zich geheel anders zien voordoen. Eerbied voor elkeen die een ideaal beginsel met overtuiging en geestdrift weet te verkondigen,​ al verschilt het van het onze. Maar teleurstelling over een ieder, die de Kerk beschouwt als een veiligheidsplaats,​ waar men levenslang onderhoud vindt. En toch dat geldt veelal van de Kerk. Het geld houdt haar staande, anders was zij reeds ineengezakt. Werden niet velen door financieele redenen genoodzaakt hun plaats te behouden, zij zouden de Kerk reeds verlaten hebben. Ontneem aan de kerk haar gestichten en haar bedeeling, velen lieten zich niet aannemen als haar leden. Let slechts op de redenen die velen opgeven bij de aanneming, bijv. men kan nooit weten wat een mensch overkomt en daarom is het goed dat hij als lidmaat eener kerk staat opgeteekend. Wereldlijke belangen hebben zich zoodanig vereenzelvigd met de geestelijke zaken, dat ze moeilijk meer van elkaar zijn te scheiden. Ge ziet, M.H! dat ik ten opzichte der kerk op hetzelfde standpunt sta, nu als toen. Welk onderscheid is er tusschen die 4 jaren? Eenvoudig dit: toen verwachtte ik dat de kerk vatbaar was voor hervorming, nu doe ik dat niet meer, nu heb ik ingezien dal dit een illusie was. Een kerk zonder belijdenis is gelijk aan een huis zonder fundament en de denkende mensch wil zijn geest niet binden in een belijdenis. Maakt het niet een treurigen indruk als men leest van Doopsgezinde gemeenten, die besluiten in hun gemeenschap op te nemen menschen die niet doopsgezind zijn? De reden van bestaan van een genootschap,​ een vereeniging valt weg, als men er aan ontneemt haar karakteristiek kenteeken. Heft dan de vereeniging op, maar bewaart niet een valschen schijn ten koste van de waarheid! Zoo doen de vrijzinnige kerken en daarom verminden de eerbied voor haar. //Zij zij zooals zij is, of zij zij niet// — ziet daar het beginsel dat aan de rechter zoowel als aan de linkerzijde moet gehandhaafd worden. Die ontdekking was voor mij een teleurstelling. Of kon het anders dan teleurstellen,​ als men in de kracht van zijn jaren genoodzaakt is zijn betrekking op te geven? Een betrekking die mij lief was, want van kindsbeen af heb ik nooit iets anders wenschen te worden. Een volksleeraar?​ — is er iets edelers denkbaar dan met toewijding zijn krachten dienstbaar te kunnen maken, om het peil der kennis te verhoogen en als gevolg daarvan den standaard van zedelijkheid ook? Het werk blijft mij lief, en weemoedige herinneringen gaan gepaard aan ’t herdenken, maar de kerkelijke band drukte en knelde mij. Dat is dus de eenige reden van mijn heengaan. Niet aan u, M.H! ligt de schuld, o neen , ik heb geen reden van klagen om onvoldaan te zijn of mismoedig, waar ik zag hoevelen trouw bleven opkomen, al trachtte men ze af te schrikken en bang te maken, waar ik weet hoe er onder u zijn, die op den weg van vrijheid met mij mede gingen om het onderzoek in de ruimste mate toe te laten en te verlangen, die afkeerig van de heerschappij der frase, gelijk zij in de kerk beslaat, voedsel verlangden voor hoofd en hart en dit vonden in mijn prediking.
Regel 76: Regel 76:
 Dat is een kras woord aan Jezus in den mond gelegd door den evangelist. Liefst slaat men het dan ook over of draait zoolang aan de beteekenis, dat er eigenlijk alle zin is uitgegaan. Dat is een kras woord aan Jezus in den mond gelegd door den evangelist. Liefst slaat men het dan ook over of draait zoolang aan de beteekenis, dat er eigenlijk alle zin is uitgegaan.
  
-Het is een reformatorisch woord, dat zoo goed past op de lippen van dien hervormer, die alles behalve gediend was met halve maatregelen,​ met schipperen en woordenspel. Vreemd is het, dat de kunst altijd afbeeldingen in het leven heeft geroepen van Jezus, waarop hij iets zoetelijks en lijdelijks heeft. De zachtheid straalt meer zijn oogen uit dan de kracht. Toch geeft de evangelische voorstelling daartoe weinig aanleiding, of hoe dikwijls worden we niet getroffen door zijn krachtige taal, door zijn stout optreden, door het tarten schier zijner vijanden? Zacht, tegemoet komend was hij tegenover de kleinen, de verdrukten, de armen, die altijd onder dc macht van anderen stonden en dien druk gevoelden met looden gewicht, maar krachtig tegenover de rijken en machtigen, die zich veel inbeeldden en lieten voorstaan op hetgeen zij hadden. De zonden der armen vergoelijkte hij en die der rijken veroordeelde hij zonder genade, met alle strengheid. En waarom? Omdat de wereld het omgekeerde deed, zij meette evenals nu alles wat de armen betreft in de lengte en breedte uit, terwijl zij altijd met den mantel der liefde komt aanslepen, waar het de zonden aangaat der rijken. Een omgekeerde wereld, want zwaarder is de schuld van den rijke, juist omdat hij rijk is, dan die van den arme die overal en altijd het kind van de rekening is. Jezus werpt alle halfheid, elk plooien ver van zich. Oud //òf// nieuw hij plaatst ze tegenover elkander en wie niet geheel met hem mee wil gaan, hij moet maar blijven bij het oude, want //“wie niet voor mij is, die is tegen mij."//​ Altijd, door de geheele geschiedenis heen, zien we tweeërlei soorten van hervormers, nl. hen die //van bovenaf// willen verbeteren; hervormers die niemand ergeren willen en toch hervormen, die op de oude grondslagen het nieuwe willen vestigen; en anderen die van onderop willen hervormen, omdat zij den onwil of de onmacht zien, om het betere te grondvesten als in strijd met de belangen der machtigen en heerschers, omdat zij geen hecht gebouw konden zetten op vergane en verrotte grondslagen. Jezus en die met hem dien laatsten weg bewanddden, zijn de mannen, wien wij in dankbare nagedachtenis houden. Maar de kerk die zich naar Christus noemt, handelt anders. Natuurlijk, want zij was machthebbend en ze verbeeldt het nog te zijn. Elke hervorming draagt daarvan de sporen en daarom verloopt ze weer. Ziet het aan de meest ingrijpende hervorming der 16de eeuw. Nauwelijks is Luther aan het stichten eener kerk, of de roomsche inrichting treedt weer in het leven, de protestanten zijn roomschen met een protestantsch kleed aan. Vanwaar anders die kettervervolgingen,​ die nog altijd plaats vinden? Luther vraagt vrijheid der gewetens, hij verwerpt het gezag der kerk. Met welk recht handhaaft hij nu het gezag des bijbels, een boek dat zijn gezag alleen ontleenen kan aan de kerk? Die halfheid heeft het protestantisme van den aanvang af gehinderd in zijn ontwikkeling. De protestantsche kerk is niets anders dan een nieuwe lap op het oude kleed der roomsche en daarom wordt de scheur hoe langer hoe erger. Een wijsgeer onzer dagen[4] schreef eens: “in dit tijdperk der wereldgeschiedenis zijn onze kerkelijke kleederen aan de ellebogen jammerlijk versleten. Erger nog: de meesten zijn niets dan holle, ledige vormen, maskers waarachter geen levend aangezicht woont maar die opgevuld zijn met spinnen en een afschuwelijke menigte onreine dieren, die met hun pooten hun weefsel spinnen. En dat masker vestigt zijn glazen oogen nog op u met ten akeligen schijn van leven!” Inderdaad zoo is het ook. De oude vormen bestaan nog, maar daaraan is het wezen, de kern, de hoofdzaak ontnomen. Vergeefsche pogingen, van velen, om de idee van een voorwerp te behouden, terwijl men het voorwerp zelf heeft verwijderd. Neen, toen Kopernikus zijn denkbeelden over het zonnestelsel bekend maakte, toen was de bodem ondergraven aan de zoogenaamde godgeleerdheid. Vandaar dat geen enkele ontdekking zoo krachtig heeft gewerkt op den menschengeest als de leer van dezen mam. Goethe getuigt er van: "de aarde hield op middelpunt des hemels te zijn: in rook verdween een wereld van onschuld en vroomheid, het getuigenis der zinnen, de overtuiging van een dichterlijk godsdienstig geloof. Geen wonder dat men zich verzette met alle kracht tegen zulk een leer, die haar aanhangers opriep tot een nooit gekende, ja nooit vermoede vrijheid van denken en grootheid van stemming."​ De sterrekunde heeft den hemel boven het hoofd en de aardkunde den grond onder de voeten van de godgeleerdheid ontnomen en nu zweeft zij rond, haar tenten opslaande in de kerk die zelve ook zweeft. Buiten de kerk heeft zij dan ook afgedaan. De wijsbegeerte heeft voor de denkende wereld de plaats ingenomen van godgeleerdheid en kerk. Het geloof is verdwenen. overal waar de rede heerschappij voert en naarmate het meer op den voorgrond staat, dat de mensch een redelijk wezen is, naar die mate wordt het geloof de wijkplaats voor onkundigen. Het geloof voert tot geestelijke slavernij: het weten tot bevrijding van den menschelijken geest. Het geloof is gevaarlijk voor de zedelijkheid,​ want waarheid is de kern van alle zedelijkheid. Zoo staan dus twee wereldbeschouwingen tegenover elkander in dezen onzen tijd als scherpe tegenstellingen elkander uitsluitende:​ de //oude// die buiten de zichtbare wereld nog een onzichtbare wereld elders kent en de //nieuwe//, die dat geloof van een andere wereld verwerpt en alleen de zichtbare wereld maakt tot voorwerp van haar onderzoek. Tusschen die beiden in bewegen zich echter duizenden en duizenden, die wel is waar overhellen tot de nieuwe wereldbeschouwing,​ maar te vol zijn van den ouden zuurdeesem in de wereld hunner voorstellingen om de oude geheel te laten varen. Zij hinken op twee gedachten, zij willen den nieuwen wijn wel, maar liefst in de oude lederen zakken. Jezus herinnerde reeds dat dit niet ging en toch wil men het telkens en telkens beproeven tot eigen schade en schande, onleerzaam als men is. Neen, geloofsgodsdiensten laten geen hervormingen toe, want het geloof is niet vatliaar ​voor meer of minder, het is klaar in zichzelf, het stilstaande,​ en willen zij invloed uitoefenen dan zouden zij van karakter moeten veranderen en zich omzetten in redegodsdiensten. Maar dat is hetzelfde als van de kerk, de bewaarplaats des geloofs, te vorderen, dat zij haar eigen dood vonnis onderteekende om ten grave te worden besteld. Het geheimzinnige trekt den mensch aan, maar onkunde is de grond waarop het tieren kan. Ziet het aan de kwakzalverij in de geneesmiddelen , waardoor het lichtgeloovige publiek zich laat bedriegen onder een schoonen schijn die duur te staan komt! Kennis alleen zal verlossing brengen uit dien toestand. En eenmaal gezeten in den beginseltrein moet men niet halfweg willen stilstaan, neen de lokomotief logika stuit men niet in haar vaart. Geen nood echter, zij zal ons behouden brengen, aan het eind der reis. Vreest daarom niet, maar wacht u om het oude te voorzien van nieuwe lappen. Wijs in de oogen der wereld is het dwaasheid, die ons bedrogen doet uitkomen. Recht door zee, daar gaat het niet — zoo zeiden de voorvaderen,​ nemen wij dat woord van hen over en als dan "​eerlijk duurt het langst” de vlag is waaronder we varen, laat dan storm en vloed opsteken, we vreezen niets: de overwinning behoort aan waarheid en recht.+Het is een reformatorisch woord, dat zoo goed past op de lippen van dien hervormer, die alles behalve gediend was met halve maatregelen,​ met schipperen en woordenspel. Vreemd is het, dat de kunst altijd afbeeldingen in het leven heeft geroepen van Jezus, waarop hij iets zoetelijks en lijdelijks heeft. De zachtheid straalt meer zijn oogen uit dan de kracht. Toch geeft de evangelische voorstelling daartoe weinig aanleiding, of hoe dikwijls worden we niet getroffen door zijn krachtige taal, door zijn stout optreden, door het tarten schier zijner vijanden? Zacht, tegemoet komend was hij tegenover de kleinen, de verdrukten, de armen, die altijd onder dc macht van anderen stonden en dien druk gevoelden met looden gewicht, maar krachtig tegenover de rijken en machtigen, die zich veel inbeeldden en lieten voorstaan op hetgeen zij hadden. De zonden der armen vergoelijkte hij en die der rijken veroordeelde hij zonder genade, met alle strengheid. En waarom? Omdat de wereld het omgekeerde deed, zij meette evenals nu alles wat de armen betreft in de lengte en breedte uit, terwijl zij altijd met den mantel der liefde komt aanslepen, waar het de zonden aangaat der rijken. Een omgekeerde wereld, want zwaarder is de schuld van den rijke, juist omdat hij rijk is, dan die van den arme die overal en altijd het kind van de rekening is. Jezus werpt alle halfheid, elk plooien ver van zich. Oud //òf// nieuw hij plaatst ze tegenover elkander en wie niet geheel met hem mee wil gaan, hij moet maar blijven bij het oude, want //“wie niet voor mij is, die is tegen mij."//​ Altijd, door de geheele geschiedenis heen, zien we tweeërlei soorten van hervormers, nl. hen die //van bovenaf// willen verbeteren; hervormers die niemand ergeren willen en toch hervormen, die op de oude grondslagen het nieuwe willen vestigen; en anderen die van onderop willen hervormen, omdat zij den onwil of de onmacht zien, om het betere te grondvesten als in strijd met de belangen der machtigen en heerschers, omdat zij geen hecht gebouw konden zetten op vergane en verrotte grondslagen. Jezus en die met hem dien laatsten weg bewanddden, zijn de mannen, wien wij in dankbare nagedachtenis houden. Maar de kerk die zich naar Christus noemt, handelt anders. Natuurlijk, want zij was machthebbend en ze verbeeldt het nog te zijn. Elke hervorming draagt daarvan de sporen en daarom verloopt ze weer. Ziet het aan de meest ingrijpende hervorming der 16de eeuw. Nauwelijks is Luther aan het stichten eener kerk, of de roomsche inrichting treedt weer in het leven, de protestanten zijn roomschen met een protestantsch kleed aan. Vanwaar anders die kettervervolgingen,​ die nog altijd plaats vinden? Luther vraagt vrijheid der gewetens, hij verwerpt het gezag der kerk. Met welk recht handhaaft hij nu het gezag des bijbels, een boek dat zijn gezag alleen ontleenen kan aan de kerk? Die halfheid heeft het protestantisme van den aanvang af gehinderd in zijn ontwikkeling. De protestantsche kerk is niets anders dan een nieuwe lap op het oude kleed der roomsche en daarom wordt de scheur hoe langer hoe erger. Een wijsgeer onzer dagen[4] schreef eens: “in dit tijdperk der wereldgeschiedenis zijn onze kerkelijke kleederen aan de ellebogen jammerlijk versleten. Erger nog: de meesten zijn niets dan holle, ledige vormen, maskers waarachter geen levend aangezicht woont maar die opgevuld zijn met spinnen en een afschuwelijke menigte onreine dieren, die met hun pooten hun weefsel spinnen. En dat masker vestigt zijn glazen oogen nog op u met ten akeligen schijn van leven!” Inderdaad zoo is het ook. De oude vormen bestaan nog, maar daaraan is het wezen, de kern, de hoofdzaak ontnomen. Vergeefsche pogingen, van velen, om de idee van een voorwerp te behouden, terwijl men het voorwerp zelf heeft verwijderd. Neen, toen Kopernikus zijn denkbeelden over het zonnestelsel bekend maakte, toen was de bodem ondergraven aan de zoogenaamde godgeleerdheid. Vandaar dat geen enkele ontdekking zoo krachtig heeft gewerkt op den menschengeest als de leer van dezen mam. Goethe getuigt er van: "de aarde hield op middelpunt des hemels te zijn: in rook verdween een wereld van onschuld en vroomheid, het getuigenis der zinnen, de overtuiging van een dichterlijk godsdienstig geloof. Geen wonder dat men zich verzette met alle kracht tegen zulk een leer, die haar aanhangers opriep tot een nooit gekende, ja nooit vermoede vrijheid van denken en grootheid van stemming."​ De sterrekunde heeft den hemel boven het hoofd en de aardkunde den grond onder de voeten van de godgeleerdheid ontnomen en nu zweeft zij rond, haar tenten opslaande in de kerk die zelve ook zweeft. Buiten de kerk heeft zij dan ook afgedaan. De wijsbegeerte heeft voor de denkende wereld de plaats ingenomen van godgeleerdheid en kerk. Het geloof is verdwenen. overal waar de rede heerschappij voert en naarmate het meer op den voorgrond staat, dat de mensch een redelijk wezen is, naar die mate wordt het geloof de wijkplaats voor onkundigen. Het geloof voert tot geestelijke slavernij: het weten tot bevrijding van den menschelijken geest. Het geloof is gevaarlijk voor de zedelijkheid,​ want waarheid is de kern van alle zedelijkheid. Zoo staan dus twee wereldbeschouwingen tegenover elkander in dezen onzen tijd als scherpe tegenstellingen elkander uitsluitende:​ de //oude// die buiten de zichtbare wereld nog een onzichtbare wereld elders kent en de //nieuwe//, die dat geloof van een andere wereld verwerpt en alleen de zichtbare wereld maakt tot voorwerp van haar onderzoek. Tusschen die beiden in bewegen zich echter duizenden en duizenden, die wel is waar overhellen tot de nieuwe wereldbeschouwing,​ maar te vol zijn van den ouden zuurdeesem in de wereld hunner voorstellingen om de oude geheel te laten varen. Zij hinken op twee gedachten, zij willen den nieuwen wijn wel, maar liefst in de oude lederen zakken. Jezus herinnerde reeds dat dit niet ging en toch wil men het telkens en telkens beproeven tot eigen schade en schande, onleerzaam als men is. Neen, geloofsgodsdiensten laten geen hervormingen toe, want het geloof is niet vatbaar ​voor meer of minder, het is klaar in zichzelf, het stilstaande,​ en willen zij invloed uitoefenen dan zouden zij van karakter moeten veranderen en zich omzetten in redegodsdiensten. Maar dat is hetzelfde als van de kerk, de bewaarplaats des geloofs, te vorderen, dat zij haar eigen dood vonnis onderteekende om ten grave te worden besteld. Het geheimzinnige trekt den mensch aan, maar onkunde is de grond waarop het tieren kan. Ziet het aan de kwakzalverij in de geneesmiddelen , waardoor het lichtgeloovige publiek zich laat bedriegen onder een schoonen schijn die duur te staan komt! Kennis alleen zal verlossing brengen uit dien toestand. En eenmaal gezeten in den beginseltrein moet men niet halfweg willen stilstaan, neen de lokomotief logika stuit men niet in haar vaart. Geen nood echter, zij zal ons behouden brengen, aan het eind der reis. Vreest daarom niet, maar wacht u om het oude te voorzien van nieuwe lappen. Wijs in de oogen der wereld is het dwaasheid, die ons bedrogen doet uitkomen. Recht door zee, daar gaat het niet — zoo zeiden de voorvaderen,​ nemen wij dat woord van hen over en als dan "​eerlijk duurt het langst” de vlag is waaronder we varen, laat dan storm en vloed opsteken, we vreezen niets: de overwinning behoort aan waarheid en recht.
  
 * * * * * *
namespace/mijn_afscheid_van_de_kerk.txt · Laatst gewijzigd: 21/04/20 17:37 door defiance