Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


namespace:noch_heer_noch_onderdaan

Dit is een oude revisie van het document!


Noch heer, noch onderdaan

Door Bao Jingyan

Onderstaande tekst is een van de oudste ‘anarchistische’ teksten, of in elk geval een van de oudste teksten waarin een duidelijk anarchistisch standpunt wordt verwoord. De tekst is geschreven door de Tao-filosoof Bao Jingyan, rond 300 v.C. Het taoïsme in de Tao Ting Ching, dat een filosofie van non-regeren beschrijft, is – in tegenstelling tot onderstaande tekst – gericht aan heersers en adviseert hen dat de beste manier van regeren, het niet regeren is. Latere taoïsten als bijvoorbeeld Ruan Ji kwamen nog dichter op een anarchistisch standpunt uit, door te stellen dat ‘waar heersers ingesteld worden, tirannie ontstaat; en waar functionarissen worden aangesteld, dieven worden geboren’. Bao Jingyan leefde in een tijd waarin China werd verscheurd door een machtsstrijd van verschillende krijgsheren. Misschien dat zijn motto daarom wel is geworden: ‘Noch heer, noch onderdaan’.


Noch heer, noch onderdaan

De confuciaanse intelligentsia[1] zegt: ‘De hemel heeft het volk gebaard en stelde vervolgens heersers aan om het te regeren’. Maar hoe kan de Hoge Hemel dit met zo veel woorden hebben gezegd? Is het niet waarschijnlijker dat partijen met een bepaald belang dit tot hun voorwendsel maken? Het is een feit dat de sterken de zwakkeren onderdrukten en de zwakkeren zich aan hen onderwierpen; de sluwen beduvelden de onschuldigen en de onschuldigen dienden hen. Omdat er onderwerping bestond, ontstond de relatie van heer en onderdaan, en omdat er horigheid bestond, konden de mensen, die machteloos waren, onder controle gehouden worden. Dus horigheid en heerschappij zijn het gevolg van de strijd tussen de sterken en de zwakkeren en het contrast tussen de sluwen en de onschuldigen, en de Blauwe Hemel heeft daar helemaal niets mee te maken.

Toen de wereld nog in zijn originele ongedifferentieerde staat was, was het Nameloze (wu-ming, de Tao) hetgeen dat gewaardeerd werd, en alle schepselen vonden vreugde in het volbrengen van zichzelf. Maar wanneer de kaneelboom van zijn schors wordt ontdaan, of de vernisboom wordt omgehakt, gebeurt dit niet omdat de boom dat wil; als de veren van de fazant of de ijsvogel worden geplukt, gebeurt dit niet omdat de vogel dat graag wil. Een bit in de mond gelegd en beteugeld worden is niet in overeenstemming met de aard van het paard, aan het onder het juk brengen om last te dragen beleeft de os weinig plezier. Sluwheid is ontstaan uit het gebruik van geweld, wat indruist tegen de ware aard der dingen. En de echte reden voor het pijn doen van dieren is om ons nutteloze versieringen te verschaffen. De vogels van de lucht worden dus gevangen voor frivole versieringen, terwijl er gaten worden gemaakt in hun neuzen, waar die niet horen te zijn, en de dieren worden vastgebonden aan hun poten terwijl de natuur wilde dat ze vrij zijn. Dit is niet in overeenstemming met het lot van de ontelbare wezens, die allen geboren worden om hun levens te leven zonder pijn. En zo worden de mensen gedwongen om hun heersers te voeden; en terwijl hun meerderen vette salarissen genieten, worden zij veroordeeld tot de afschuwelijkste armoede.

Het is allemaal prima om van het oneindige geluk van een leven na de dood te genieten, maar het is beter om helemaal niet te zijn dood gegaan; en in plaats van het krijgen van een reputatie vanwege integriteit door af te treden en van salaris af te zien, is het beter dat er helemaal geen regering is van waaruit afgetreden kan worden.

In de vroegste tijden waren er noch heren, noch onderdanen. Putten werden gegraven voor drinkwater, de akkers werd geploegd voor voedsel, werk begon bij zonsopgang en eindigde bij zonsondergang; iedereen was vrij en op zijn gemak, men was noch met elkaar aan het wedijveren, noch tegen elkaar aan het samenzweren, en niemand werd vereerd noch vernederd. De woeste gronden hadden geen paden of wegen en de waterwegen geen boten of bruggen, en omdat er geen communicatiemiddelen waren over land of water, namen de mensen elkaars bezit niet in eigendom; geen legers konden worden gevormd, en dus vielen de mensen elkaar niet aan. En inderdaad, aangezien niemand omhoog zou klimmen om nesten te zoeken, noch naar beneden zou duiken om in de wateren van het diepe te ziften, nestelde de feniks onder de dakrand van het huis en amuseerden de draken zichzelf in het zwembad van de tuin. De verscheurende tijger kon vertrapt worden, de giftige slang beteugeld. Mannen konden door het moeras waden zonder de watervogels te hoeven optillen, en de bossen betreden zonder de vos of de haas te verontrusten. Aangezien niemand zelfs maar op het idee kwam om de macht te nemen of winst te maken, vonden er geen verschrikkelijke gebeurtenissen of opstanden plaats; en aangezien speren en schilden niet gebruikt werden, hoefden grachten en wallen niet gebouwd te worden. Alle wezens leefden met elkaar in een mystieke eenheid. En allen van hen vloeiden samen in de Weg (Tao). Aangezien zij geen bezoek kregen van de pest of epidemieën, konden ze hun levens uitleven en een natuurlijke dood sterven. Omdat hun harten puur waren, waren ze niet sluw, terwijl ze genoten van voedsel in overvloed, wandelden zij rond met volle buiken; hun taal was niet bloemrijk, hun gedrag niet opzichtig.

Hoe dan kon er opeenhoping van eigendom hebben plaatsgevonden, waardoor de mensen van hun rijkdommen zijn beroofd of zware straffen moeten ondergaan, om ze in de val te lokken en te verstrikken? Toen deze eeuw begon met decadentie, raakten kennis en sluwheid in gebruik. De Weg en zijn Deugd (Tao te) raakten in verval en er werd een hiërarchie gevestigd. Regels voor promotie en degradatie en voor winst en verlies verspreidden zich, ceremoniële kleding, zoals de [adellijke] sjerp en de heilige hoed en het imperiale blauw en geel [de toga’s] voor het aanbidden van Hemel en Aarde, werd gebruikelijk. Gebouwen van aarde en hout werden opgetrokken tot hoog in de hemel met rood en groen geverfde balken en daksparren. De bergen werden afgegraven op zoek naar juwelen, in de diepten werd gedoken op zoek naar parels, maar hoe groot de door de mensen aangelegde collectie edelstenen ook mag zijn, ze biedt nog steeds niet genoeg om al hun grillen te kunnen bevredigen; een hele berg goud zou nog niet genoeg zijn om hun uitgaven te bekostigen. Zo diep waren zij gezonken in verdorvenheid en ondeugd, doordat ze de fundamentele principes van het Grote Begin overtraden. Elke dag raakten zij verder verwijderd van de manieren van hun voorouders, en keerden zij de originele simpliciteit van de mens meer en meer de rug toe. Omdat de ‘waardigen’ de regering in werden gepromoveerd, begonnen de gewone mensen ook naar macht te streven; omdat de materiële rijkdom werd geprezen verschenen er dieven en rovers. Het aanzien van begerenswaardige objecten verleidde oprechte en eerlijke harten, en het tentoonspreiden van arbitraire macht en de liefde voor verrijking opende de deur naar diefstal. Dus maakten ze wapens met punten en scherpe randen, en daarna kwam er geen einde aan de usurpaties en geweldsdaden, en ze waren alleen bang dat hun kruisbogen niet sterk genoeg zouden zijn, schilden niet stevig, hun lansen niet scherp genoeg, en hun verdedigingswerken niet stabiel genoeg. Terwijl we dit alles hadden kunnen weggooien als er überhaupt geen onderdrukking en geweld zou zijn geweest.

Zodoende wordt er gezegd: ‘Wie kan er scepters maken zonder het zuivere jade te verspillen? En hoe kunnen altruïsme en rechtvaardigheid (jen en i) worden geprezen zonder dat de Weg en zijn Deugd verloren zijn gegaan?’ Ook al waren tirannen zoals Chieh en Chou in staat om mensen te verbranden, hun adviseurs af te slachten, gehakt te maken van de feodale heren, de baronnen in reepjes te snijden, de harten van de mensen er uit te trekken en hun botten te breken, en de uitzinnigste tirannieke misdaden uit te voeren, zoals het gebruik van marteling door roosteren en grillen, hoe wreed zij ook zijn door hun natuurlijke aard, hoe hadden zij zulke dingen kunnen doen als zij in de rangen van het gewone volk hadden moeten blijven? Als ze toegaven aan hun wreedheid en lust en het hele rijk afslachtten, dan was dat omdat zij als heersers konden doen waar ze zin in hadden. Wanneer de relatie tussen heer en onderdaan eenmaal is gevestigd worden de harten elke dag meer gevuld met boze plannen, totdat geboeide criminelen opeens dwangarbeid in de modder verrichten en de stof ineens vol zit met muitende gedachten, en de soeverein beeft van angst in de tempel van zijn voorouders en de mensen sidderen van opstandigheid ten midden van hun armoede en ellende. En hen proberen te stoppen met rebelleren door middel van regels en wetten, of hen proberen in het gareel te houden met boetes en straffen, is als proberen een dam aan te leggen in een kolkende rivier met een handvol aarde, of de waterstromen proberen tegen te houden met één vinger.

Voetnoot

  • [1] Confucianisme is een filosofische stroming die zich naast het taoïsme heeft ontwikkeld. Confucianisme en later het neoconfucianisme werden door de heersers vaak gebruikt als (staats)ideologie.
namespace/noch_heer_noch_onderdaan.1538609001.txt.gz · Laatst gewijzigd: 16/10/19 09:41 (Externe bewerking)