Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


namespace:de_verloedering_van_het_georganiseerde_anarchisme_in_nederland

Verschillen

Dit geeft de verschillen weer tussen de geselecteerde revisie en de huidige revisie van de pagina.

Link naar deze vergelijking

Beide kanten vorige revisie Vorige revisie
Laatste revisie Beide kanten volgende revisie
namespace:de_verloedering_van_het_georganiseerde_anarchisme_in_nederland [26/04/20 21:12]
defiance
namespace:de_verloedering_van_het_georganiseerde_anarchisme_in_nederland [28/04/20 19:21]
defiance
Regel 18: Regel 18:
 Niettemin bleef het anarchisme, als voortdurende verbazingwekkende bron van inspiratie voor vele ondogmatisch gezinde socialisten,​ een intrinsieke greep op het gestadig ontwaakte verzet tegen de onterende koude oorlog behouden. De hergroepering van het pacifisme in de jaren van de angst voor een nucleaire wereldbrand bracht onder invloed van de met het anarchisme sympathiserende Bertrand Russell een vredesbeweging op de been die de politieke lethargie van de in reformisme verstrikte arbeidersbeweging uiteindelijk zou doorbreken. Maar in de op den duur tot machteloosheid van de regelmaat vervallen demonstraties kon de jonge ban-de-bom-beweging haar creativiteit niet lang botvieren. Het provocerende,​ ontmaskerende anarchisme werd herboren in de provobeweging. Organisatorisch stelde het provotariaat op zich weinig voor en bracht het geen doorbraak in de massieve impasse van het georganiseerde anarchisme. Het vormde echter ontegenzeggelijk de katalysator in de ontluikende groepering van het jongerenverzet in kleine onafhankelijke maar politiek agressieve actiegroepen. Parijs, Berlijn, Rome 1968 zouden het besef van de noodzaak van afdoende organisatorische verbanden nog versterken. Maar de ongenuanceerde déklasseringstheorie,​ die het „klootjesvolk” (proletariaat) in de moderne verzorgingsstaat de facto niet als potentieel revolutionair wilde erkennen leidde het provotariaat uiteindelijk in machteloze banen en maakte het anarchisme veeleer tot een vrijblijvend toevluchtsoord voor de talloze ontwortelde en politiek dakloze jongeren, voor wie elke schijnbare legitimatie van hun onverminderde geprivilegieerdheid welkom was. Politieke directe actie werd ludiek en daarmee, in de stuiptrekkende kabouterbeweging,​ krachteloos. Niet omdat het ludieke element op zich de actie ontkrachtte,​ maar omdat het van middel tot doel werd. De epigonen van deze incidentele marginale actie hebben jarenlang het schrale overblijfsel van het georganiseerde anarchisme, de nog altijd bestaande //​[[Federatie van Vrije Socialisten]]//​ (FVS), van een slagvaardige bundeling van krachten weten te weerhouden. Niettemin bleef het anarchisme, als voortdurende verbazingwekkende bron van inspiratie voor vele ondogmatisch gezinde socialisten,​ een intrinsieke greep op het gestadig ontwaakte verzet tegen de onterende koude oorlog behouden. De hergroepering van het pacifisme in de jaren van de angst voor een nucleaire wereldbrand bracht onder invloed van de met het anarchisme sympathiserende Bertrand Russell een vredesbeweging op de been die de politieke lethargie van de in reformisme verstrikte arbeidersbeweging uiteindelijk zou doorbreken. Maar in de op den duur tot machteloosheid van de regelmaat vervallen demonstraties kon de jonge ban-de-bom-beweging haar creativiteit niet lang botvieren. Het provocerende,​ ontmaskerende anarchisme werd herboren in de provobeweging. Organisatorisch stelde het provotariaat op zich weinig voor en bracht het geen doorbraak in de massieve impasse van het georganiseerde anarchisme. Het vormde echter ontegenzeggelijk de katalysator in de ontluikende groepering van het jongerenverzet in kleine onafhankelijke maar politiek agressieve actiegroepen. Parijs, Berlijn, Rome 1968 zouden het besef van de noodzaak van afdoende organisatorische verbanden nog versterken. Maar de ongenuanceerde déklasseringstheorie,​ die het „klootjesvolk” (proletariaat) in de moderne verzorgingsstaat de facto niet als potentieel revolutionair wilde erkennen leidde het provotariaat uiteindelijk in machteloze banen en maakte het anarchisme veeleer tot een vrijblijvend toevluchtsoord voor de talloze ontwortelde en politiek dakloze jongeren, voor wie elke schijnbare legitimatie van hun onverminderde geprivilegieerdheid welkom was. Politieke directe actie werd ludiek en daarmee, in de stuiptrekkende kabouterbeweging,​ krachteloos. Niet omdat het ludieke element op zich de actie ontkrachtte,​ maar omdat het van middel tot doel werd. De epigonen van deze incidentele marginale actie hebben jarenlang het schrale overblijfsel van het georganiseerde anarchisme, de nog altijd bestaande //​[[Federatie van Vrije Socialisten]]//​ (FVS), van een slagvaardige bundeling van krachten weten te weerhouden.
  
-De trieste kortwieking van de organisatiekracht van het anarchisme, de verenging van het anarchisme tot stempelkussen onder invloed van de nieuwe charismata van Roel van Duyn, heeft de militante anarchisten die weigerden het standpunt van de klassenstrijd te verlaten, naar andere werkterreinen gedreven. In de studentenbeweging,​ het Vietnam-protest,​ de boycot-volkstelling actie, de milieubeweging,​ wijk- en buurtgroepen,​ het vormingswerk en vooral de soldatenbeweging hebben deze anarchisten zich actief ingezet en het belang van structureel organisatorisch werk opnieuw ingezien. Sinds 1972 heeft dit in bepaalde anarcho-kringen tot verscheidene,​ soms nog premature, organisatorische experimenten geleid. Bij de discussies die aan deze, vooralsnog niet aan de grote klok gehangen activiteiten ten grondslag lagen, dook in een vroeg stadium het zogenoemde //​[[Organisatorisch platform van de revolutionaire anarchisten|Arshinov-platform]]//​ op, synchroon aan de gedachtewisselingen over het organisatieconcept van de //​Organisation Révolutionnaire Anarchiste//​ (ORA) in Frankrijk en Engeland, die de tekst van dit platform tot basistekst hadden gekozen. Een, zij het nog zwakke en niet uitgekristalliseerde,​ proeve van deze discussies – met name op het vlak van de kritiek op het continue isolement van het anarchisme als gevolg van het ontbreken van organisatorische perspectieven en het uit de weg gaan van concrete verantwoordelijkheid - is in de loop van de laatste twee jaar onder meer door leden van de groei rond het anarcho-socialistische tijdschrift //De AS// aangedragen. "​Anarchisten kunnen zich onmogelijk identificeren met de hier en daar weerslag van oorspronkelijke anarcho-opvattingen,​ of ze nu worden verwoord binnen nog altijd parlementair opererende partijen als PSP en PPR, aan de basis van vakbonden als NVV en NKV, of binnen organisaties als de KWJ, de soldatenbond BVD, de socialistische studenten bonden etc. Zulke weerslag kan incidenteel worden toegejuicht,​ misschien is ze zelfs door anarchisten op de plek tot stand gebracht of sterk beïnvloed. Maar duurzame resultaten, waarmee anarchisten zich kunnen identificeren,​ worden niet incidenteel tot stand gebracht. Ze dienen verworvenheid te zijn van brede, op continuering ​ en consolidering gerichte, infrastructurele organisatie. Zulke organisatie zal bij uitstek functioneren dwars door alle activiteit ter linker zijde van de barricades . Ter linker zijde: daar bevinden zich ook veroveraars van de macht, die zelf willen heersen en zich ter versluiering inlaten met de onderdrukten. Daar zullen anarchisten de ontmaskering moeten bewerkstelligen,​ door juist datgene te doen wat verboden is en na te laten wat verplicht wordt. Anarchisten organiseren zich weliswaar dwars door alle activiteit links van de barricades, maar niet naar willekeur: zij zoeken die klasse-specifieke organisaties,​ waar het revolutionair potentieel het grootst is omdat de repressie er het meest direct wordt ervaren: gastarbeiders,​ woonwagenbewoners,​ Zuid Molukkers, Surinamers, werklozen, uitzendkrachten,​ gevangenen, politieke vluchtelingen."​[3] "In de tweede plaats zal de anarcho-socialist zich moeten manifesteren binnen de politieke massaorganisaties van de arbeidersklasse,​ met name de vakbeweging. Nu momenteel rechts te hoop loopt tegen de arbeidersbeweging,​ vanuit het NVV radicalere geluiden klinken en zelfs het bestuurlijk kader van de PvdA even instemmend over de aloude anarchistische eis van arbeiderszelfbestuur als relativerend over het parlementarisme spreekt (vgl. de brochure Doe-het-zelf-bestuur,​ Vormingswerk PvdA 1975), mag het anarchisme zich niet (meer) isoleren in een weliswaar sympathieke,​ maar marginale syndicale organisatie als het OVB. Het is tenslotte een wijdverbreide misvatting dat een politieke ideologie een hechte politieke organisatie nodig heeft. De vraag of voor anarcho-socialistische activiteiten een landelijke organisatie van anarchisten noodzakelijk is, kan dan ook ontkennend beantwoord worden. [[Michael Bakoenin]] stelde al dat de arbeidersklasse zich in zijn hoedanigheid als arbeider moet organiseren.”(4)+De trieste kortwieking van de organisatiekracht van het anarchisme, de verenging van het anarchisme tot stempelkussen onder invloed van de nieuwe charismata van Roel van Duyn, heeft de militante anarchisten die weigerden het standpunt van de klassenstrijd te verlaten, naar andere werkterreinen gedreven. In de studentenbeweging,​ het Vietnam-protest,​ de boycot-volkstelling actie, de milieubeweging,​ wijk- en buurtgroepen,​ het vormingswerk en vooral de soldatenbeweging hebben deze anarchisten zich actief ingezet en het belang van structureel organisatorisch werk opnieuw ingezien. Sinds 1972 heeft dit in bepaalde anarcho-kringen tot verscheidene,​ soms nog premature, organisatorische experimenten geleid. Bij de discussies die aan deze, vooralsnog niet aan de grote klok gehangen activiteiten ten grondslag lagen, dook in een vroeg stadium het zogenoemde //​[[Organisatorisch platform van de libertaire communisten|Arshinov-platform]]//​ op, synchroon aan de gedachtewisselingen over het organisatieconcept van de //​Organisation Révolutionnaire Anarchiste//​ (ORA) in Frankrijk en Engeland, die de tekst van dit platform tot basistekst hadden gekozen. Een, zij het nog zwakke en niet uitgekristalliseerde,​ proeve van deze discussies – met name op het vlak van de kritiek op het continue isolement van het anarchisme als gevolg van het ontbreken van organisatorische perspectieven en het uit de weg gaan van concrete verantwoordelijkheid - is in de loop van de laatste twee jaar onder meer door leden van de groei rond het anarcho-socialistische tijdschrift //De AS// aangedragen. "​Anarchisten kunnen zich onmogelijk identificeren met de hier en daar weerslag van oorspronkelijke anarcho-opvattingen,​ of ze nu worden verwoord binnen nog altijd parlementair opererende partijen als PSP en PPR, aan de basis van vakbonden als NVV en NKV, of binnen organisaties als de KWJ, de soldatenbond BVD, de socialistische studenten bonden etc. Zulke weerslag kan incidenteel worden toegejuicht,​ misschien is ze zelfs door anarchisten op de plek tot stand gebracht of sterk beïnvloed. Maar duurzame resultaten, waarmee anarchisten zich kunnen identificeren,​ worden niet incidenteel tot stand gebracht. Ze dienen verworvenheid te zijn van brede, op continuering ​ en consolidering gerichte, infrastructurele organisatie. Zulke organisatie zal bij uitstek functioneren dwars door alle activiteit ter linker zijde van de barricades . Ter linker zijde: daar bevinden zich ook veroveraars van de macht, die zelf willen heersen en zich ter versluiering inlaten met de onderdrukten. Daar zullen anarchisten de ontmaskering moeten bewerkstelligen,​ door juist datgene te doen wat verboden is en na te laten wat verplicht wordt. Anarchisten organiseren zich weliswaar dwars door alle activiteit links van de barricades, maar niet naar willekeur: zij zoeken die klasse-specifieke organisaties,​ waar het revolutionair potentieel het grootst is omdat de repressie er het meest direct wordt ervaren: gastarbeiders,​ woonwagenbewoners,​ Zuid Molukkers, Surinamers, werklozen, uitzendkrachten,​ gevangenen, politieke vluchtelingen."​[3] "In de tweede plaats zal de anarcho-socialist zich moeten manifesteren binnen de politieke massaorganisaties van de arbeidersklasse,​ met name de vakbeweging. Nu momenteel rechts te hoop loopt tegen de arbeidersbeweging,​ vanuit het NVV radicalere geluiden klinken en zelfs het bestuurlijk kader van de PvdA even instemmend over de aloude anarchistische eis van arbeiderszelfbestuur als relativerend over het parlementarisme spreekt (vgl. de brochure Doe-het-zelf-bestuur,​ Vormingswerk PvdA 1975), mag het anarchisme zich niet (meer) isoleren in een weliswaar sympathieke,​ maar marginale syndicale organisatie als het OVB. Het is tenslotte een wijdverbreide misvatting dat een politieke ideologie een hechte politieke organisatie nodig heeft. De vraag of voor anarcho-socialistische activiteiten een landelijke organisatie van anarchisten noodzakelijk is, kan dan ook ontkennend beantwoord worden. [[Michael Bakoenin]] stelde al dat de arbeidersklasse zich in zijn hoedanigheid als arbeider moet organiseren.”(4)
  
 "Voor de formulering van patronen waarin de socialistische strijd zich zal kunnen voordoen wil ik uitgaan van de idee van klassenstrijd. Tenminste twee stromingen laten zich aftekenen. De ene stroming is de reformistische,​ die de klassenstrijd op de tweede plaats stelt. De huidige sociaaldemocratische beweging stelt zich op dit standpunt. Voor zover deze beweging over klassenstrijd spreekt gebeurt dit in termen van een wedstrijd. Twee ploegen, twee klassen (kapitaal/​arbeid) staan tegenover elkaar opgesteld. Zij gaan een wedstrijd spelen, de klassenstrijd voeren. Reformisten gaan daarmee uit van het bestaan van klassen vóór en onafhankelijk van de klassenstrijd;​ de klassenstrijd wordt op zekere dag aangebonden,​ met andere woorden: de klassenstrijd bestaat pas nadien, zodat er op dit moment niet over gedacht en aan gewerkt hoeft of kan worden. De andere stroming is de revolutionaire,​ die de klassenstrijd primair stelt. Revolutionairen beschouwen het bestaan van de klassen en de klassenstrijd als een en hetzelfde. De uitbuiting van de ene door een andere klasse bepaalt de deling op dat zelfde moment; uitbuiting is reeds klassenstrijd! De klassenstrijd wordt daarmee als veranderd gezien in de productiewijze. […] Vaak wordt nu gedacht dat de burgerlijke democratie de klassenstrijd heeft doen verdwijnen. Dat is gezichtsbedrog. Het compromis van de (burgerlijke) democratie doet die klassenstrijd helemaal niet verdwijnen. Ze is er juist uitdrukking van (Lefebvre). In de strijd van de burgerlijke klasse tegen de feodaliteit moest zij een beroep doen op het volk. De burgerlijke democratie is in de strijd ontwikkeld en uit de strijd voortgekomen als een compromis tussen bourgeoisie en "het gewone volk”. […] In het verleden is meermalen door sommige anarcho-socialisten aangedrongen op het zich invoegen in de organisaties van de brede lagen van de arbeidende bevolking. Ik deel die mening om reden van propagandistisch-strategisch belang. Natuurlijk weet ik net als ieder ander dat de arbeidersbeweging in een burgerlijke maatschappij tweeslachtig is. Zij weerspiegelt in die zin de tegenspraak die eigen is aan de burgerlijke maatschappij. Die hele maatschappij,​ élk instituut daarvan, is met die tegenspraak doordrenkt. […] Wil de mens een beetje zinvol kunnen handelen, dan moet hij de immense complexiteit (de chaotische ongekende omgeving om hem heen) wat inzichtelijk gaan maken. Maar hij kan niet alle complexiteit ​ totaal inzichtelijk maken, zodat hij steeds stukjes complexiteit aanpakt. Zo dringt hij het chaotische terug (reductie). […] Elk instituut is nu de generalisatie van bepaalde reducties. [...] heb ik deze theoretische omweg gemaakt? Wel, er wordt beweerd dat anarcho-socialisten niet in parlementaire lichamen kunnen zitten zonder hun principes geweld aan te doen. Het parlementarisme wordt voorgesteld als hét moment waarop anarcho-socialisten hun deelname in het bestaande systeem moeten onthouden. Maar mij moet eens genoemd worden welk instituut in een burgerlijke maatschappij niet behept is met tegenspraken op basis waarvan ik moet besluiten mij van deelname te onthouden.”[5] "Voor de formulering van patronen waarin de socialistische strijd zich zal kunnen voordoen wil ik uitgaan van de idee van klassenstrijd. Tenminste twee stromingen laten zich aftekenen. De ene stroming is de reformistische,​ die de klassenstrijd op de tweede plaats stelt. De huidige sociaaldemocratische beweging stelt zich op dit standpunt. Voor zover deze beweging over klassenstrijd spreekt gebeurt dit in termen van een wedstrijd. Twee ploegen, twee klassen (kapitaal/​arbeid) staan tegenover elkaar opgesteld. Zij gaan een wedstrijd spelen, de klassenstrijd voeren. Reformisten gaan daarmee uit van het bestaan van klassen vóór en onafhankelijk van de klassenstrijd;​ de klassenstrijd wordt op zekere dag aangebonden,​ met andere woorden: de klassenstrijd bestaat pas nadien, zodat er op dit moment niet over gedacht en aan gewerkt hoeft of kan worden. De andere stroming is de revolutionaire,​ die de klassenstrijd primair stelt. Revolutionairen beschouwen het bestaan van de klassen en de klassenstrijd als een en hetzelfde. De uitbuiting van de ene door een andere klasse bepaalt de deling op dat zelfde moment; uitbuiting is reeds klassenstrijd! De klassenstrijd wordt daarmee als veranderd gezien in de productiewijze. […] Vaak wordt nu gedacht dat de burgerlijke democratie de klassenstrijd heeft doen verdwijnen. Dat is gezichtsbedrog. Het compromis van de (burgerlijke) democratie doet die klassenstrijd helemaal niet verdwijnen. Ze is er juist uitdrukking van (Lefebvre). In de strijd van de burgerlijke klasse tegen de feodaliteit moest zij een beroep doen op het volk. De burgerlijke democratie is in de strijd ontwikkeld en uit de strijd voortgekomen als een compromis tussen bourgeoisie en "het gewone volk”. […] In het verleden is meermalen door sommige anarcho-socialisten aangedrongen op het zich invoegen in de organisaties van de brede lagen van de arbeidende bevolking. Ik deel die mening om reden van propagandistisch-strategisch belang. Natuurlijk weet ik net als ieder ander dat de arbeidersbeweging in een burgerlijke maatschappij tweeslachtig is. Zij weerspiegelt in die zin de tegenspraak die eigen is aan de burgerlijke maatschappij. Die hele maatschappij,​ élk instituut daarvan, is met die tegenspraak doordrenkt. […] Wil de mens een beetje zinvol kunnen handelen, dan moet hij de immense complexiteit (de chaotische ongekende omgeving om hem heen) wat inzichtelijk gaan maken. Maar hij kan niet alle complexiteit ​ totaal inzichtelijk maken, zodat hij steeds stukjes complexiteit aanpakt. Zo dringt hij het chaotische terug (reductie). […] Elk instituut is nu de generalisatie van bepaalde reducties. [...] heb ik deze theoretische omweg gemaakt? Wel, er wordt beweerd dat anarcho-socialisten niet in parlementaire lichamen kunnen zitten zonder hun principes geweld aan te doen. Het parlementarisme wordt voorgesteld als hét moment waarop anarcho-socialisten hun deelname in het bestaande systeem moeten onthouden. Maar mij moet eens genoemd worden welk instituut in een burgerlijke maatschappij niet behept is met tegenspraken op basis waarvan ik moet besluiten mij van deelname te onthouden.”[5]
namespace/de_verloedering_van_het_georganiseerde_anarchisme_in_nederland.txt · Laatst gewijzigd: 07/12/20 15:48 door defiance