Inhoud

Bakoenin

Door Arthur Lehning

Een enigszins bewerkte tekst van een lezing voor een Studium Generale van de Katholieke Hogeschool in Tilburg, winter 1975-1976.

Na een periode van spontaan beleefd anarchisme in de 60er Jaren gevolgd door een tijd van meer ondergrondse belangstelling en op de voorgrond tredende minachting ervoor zit het anarchisme nu weer enige tijd in de lift, wat zich o.a. uit in reeksen Studium Generale cursussen. Een van de eerste daarvan werd georganiseerd door het Studium Generale van de Katholieke Hogeschool in Tilburg. Daarvoor werden o.a. uitgenodigd de bijna klassieke Nederlandse sprekers over het anarchisme Anton Constandse, Arthur Lehning en Rudolf de Jong. Met de reserve dat zij bepaald niet de zich in tijdschriften, bijeenkomsten en groepen manifesterende huidige Nederlandse anarchistische beweging vertegenwoordigen zijn zij door hun jarenlange bemoeienis met het onderwerp en misschien juist door hun afstand van deze praktijk bij uitstek aangewezen om anarchistische grondgedachten en grondtendensen naar voren te halen.

Anton Constandse behandelt het politieke en filosofische karakter van het anarchisme, Arthur Lehning spreekt over de bruisende, inspirerende reus die de Rus Michael Bakoenin was, en Rudolf de Jong gaat in op de politieke actualiteit van het anarchisme.


Bakoenin

Tijdens de hoogtijdagen van de hippiecultuur werd een poster gepubliceerd met het opschrift: 'Bakunin back in Town'. Blijkbaar is Bakoenin zelfs back in town in Tilburg, ofschoon hij daar voorheen misschien nooit geweest is. Nu is zowel het feit dat hij lange tijd zo onbekend was als de grote aandacht die de laatste tien, vijftien jaar aan hem besteed is, een eigenaardig verschijnsel. Het is een vreemd verschijnsel dat hij zo onbekend was, omdat Bakoenin tenslotte de grootste Russische revolutionair was van de 19e eeuw, één van de grote figuren in de socialistische beweging en van de democratische en socialistische revoluties in het midden van die eeuw. Sinds geruime tijd bestaat er plotseling een grote aandacht voor hem.

Een paar jaar geleden heeft de Organisatie van Nederlandse Studenten in de Geschiedenis in Groningen een conferentie gehouden onder de titel: Is het anarchisme een miskende stroming?[1] Ik persoonlijk ben die mening wel toegedaan. Zo het niet miskend is bestaan er toch onmetelijke misverstanden, weerstanden en vooral ook onbegrip. Er bestaat een gebrek aan elementaire kennis van het anarchisme in het algemeen en ook van Bakoenin.

Twee vragen moeten nu dus beantwoord worden. Ten eerste hoe het komt dat Bakoenin zo weinig bekend was en ten tweede waarom hij nu zo in de belangstelling staat.

Op de algemene eerste vraag zou je kunnen zeggen dat de historici in het algemeen altijd weinig aandacht besteed hebben aan stromingen, ideeën, bewegingen, die enigszins in de schaduw, soms wel ondergronds zijn gebleven en in ieder geval in het historisch proces de nederlaag hebben geleden: tot nu toe was de historiografie in het algemeen voornamelijk een spiegel van de Realpolitik. Als tweede oorzaak van zijn onbekendheid geldt het feit dat Bakoenin behoorde tot de sociale beweging van de 19e eeuw en zoals de Duitsers zeggen is de sociale geschiedenis een zeer recente discipline van de historische wetenschappen, welke in het bijzonder opgekomen is na de Russische Revolutie, in de eerste plaats natuurlijk in Rusland zelf. Toen werd er plotseling een groot instituut opgericht, het Marx-Engels-Instituut, voor de bestudering van niet alleen Marx en Engels maar ook van de sociale bewegingen, ideeën en stromingen, van de arbeidersbeweging uit de 19e eeuw. Een gevolg daarvan was dat de geschiedenis van het anarchisme en van de grote anarchistische figuren enigszins door de marxistische historiografie werd vertekend om niet te zeggen gedenatureerd. Eigenlijk was dat ook al het geval vóór de Russische Revolutie in verband met het feit dat de belangstelling voor deze geschiedenis, voor zover die er was, ten dele ook geconditioneerd werd door de Duitse sociaal-democratie, die eind vorige eeuw, begin deze eeuw haar spectaculaire grote electorale successen boekte en het voorbeeld was voor alle Westeuropese partijen. Hierom en omdat de stroming van het anarchisme in Duitsland van weinig belang was, zijn deze ideeën op de achtergrond geraakt.

Wat betreft de tweede vraag, namelijk hoe het komt dat Bakoenin nu ineens zo in de belangstelling staat: dit heeft niets te maken met de belangstelling van historici voor een speciaal onderwerp dat ze voor het voetlicht trachten te brengen. Want in het algemeen zijn het altijd bepaalde nieuwe ideeën, stromingen en politieke gebeurtenissen waardoor dergelijke wat in de schaduw gebleven ideeën weer aan de orde komen. Om u een historisch voorbeeld te geven: in de Franse Revolutie, onder het Directoire, verschijnt een eerste revolutionaire communistische beweging in de samenzwering van Gracchus Babeuf, welke men in de Franse historiografie tot nu toe altijd had beschouwd als een laatste jacobijnse episode in de Franse Revolutie. Door de Russische Revolutie is hierop plotseling weer de aandacht gevestigd en heeft men deze beweging - die voor de eerste keer probeerde een communistische staat te stichten - in een heel ander licht gezien. Het is een voorbeeld van de algemene stelling dat de geschiedenis altijd moet worden herschreven.

En wat er nu gebeurd is, dat is onder meer, zoals u weet, de grote opstand van de studentenbewegingen, van Berkeley tot Japan, in Berlijn en Parijs, waar voor de eerste keer sinds de Spaanse Burgeroorlog - die als ik goed ben ingelicht vandaag (29 oktober 1975) met de dood van Franco eindelijk zijn epiloog zal vinden - de zwarte vlag van de anarchisten weer te zien was op de barricaden in Parijs, op de Sorbonne. Dat heeft nogal wat opzien gebaard, want al deze studentenbewegingen worden gekenmerkt door een anti-autoritaire, aan het anarchisme verwante ideologie, tegen gezag en macht: een protest, een ware opstand eigenlijk tegen de schijndemocratie van onze tegenwoordige westerse maatschappij, tegen het krankzinnige geweld dat onze moderne staten kenmerkt (waarom men dan ook wel minder spreekt van een welfare state dan van een warfare state) welke op het ogenblik natuurlijk van dag tot dag erger wordt. Tegelijkertijd is eindelijk na vijftig jaar het terroristische bolsjewistische staatsexperiment, de staatsdictatuur, moreel volkomen gediscrediteerd.

Zo is het verklaarbaar dat er meer aandacht wordt besteed aan die ideeën en stromingen in de moderne arbeidersbeweging, tijdens de opkomst van het socialisme sinds het midden van de vorige eeuw, die dit allemaal hebben voorspeld en altijd gewaarschuwd hebben dat men door te pogen het socialisme door middel van samenwerking met de staat tot stand te brengen, en zeker door een staatsdictatuur, niet een socialistische maatschappij tot stand zou brengen, maar onvermijdelijk toch weer een nieuwe reactie en onderdrukking.

De man die dat eigenlijk het meest en het duidelijkst naar voren heeft gebracht is Michael Bakoenin. Nu is het bij Bakoenin een beetje moeilijk wanneer men van zijn ideeën kennis wil nemen. Ik bedoel eigenlijk dat tot nu toe bijna nooit iemand iets van Bakoenin heeft gelezen - wat ook niet zo eenvoudig is omdat hij een zeer onsystematisch schrijver was. De Britse historicus E.H. Carr, de man van de grote geschiedenis van Sovjet Rusland[2], heeft in zijn biografie van Bakoenin[3], die een 30 tot 35 jaar oud is, geschreven: “weinig mensen wier leven en denken een dergelijke machtige invloed op de wereld hebben uitgeoefend als Michael Bakoenin, hebben zulk een verward en gebrekkig overzicht nagelaten van hun opvattingen.” Dat is op zichzelf niet onjuist. Mede door zijn onstuimige revolutionaire leven - ik zal er straks even heel kort op ingaan - dat zich niet in de leeszaal van grote bibliotheken afspeelde, is hij er nooit toe gekomen een systematische uiteenzetting van zijn denkbeelden te geven.

Daar komt nog iets anders bij, namelijk dat al zijn geschriften, tenminste de meeste van zijn geschriften, gelegenheidsgeschriften waren. Dat wil zeggen: ze hingen altijd samen met zijn revolutionaire, propagandistische, organisatorische activiteiten. En hij was zoals ik al zei een zeer onsystematisch schrijver, de literaire architectuur was niet zijn sterkste kant, schreef hij zelf eens aan zijn vriend Alexander Herzen. Artikelen en brieven namen veelal de omvang aan van een brochure en als hij bezig was met een brochure dan werd dat bijna uitgewerkt tot een boek.

Toen hij in 1849 in Königstein in Saksen gevangen zat in verband met de opstand in Dresden (waar hij met Richard Wagner een van de leiders was)[4] en ter dood veroordeeld werd, vroeg zijn advocaat hem een overzicht te schrijven van zijn ideeën ten behoeve van zijn verdediging. Bakoenin begon daarmee maar vergat langzamerhand helemaal waarvoor het moest dienen en schreef een manuscript van een dergelijke omvang, met uiteenzettingen over de Slavische kwestie uit die tijd, over de Polen, de Tsjechen, de Russen en de Duitse democraten, dat het stuk voor zijn advocaat helemaal niet bruikbaar was. Het was een kleine honderd jaar oud toen het voor het eerst uit de archieven werd gepubliceerd; het is een uitstekende en zeer interessante bijdrage tot de kennis van de ideeën van Bakoenin.

Op deze wijze bleef ook zijn hele oeuvre eigenlijk een torso, waarvan een groot gedeelte pas postuum verschenen en ook nu nog niet ten volle gepubliceerd is. Wanneer zijn werk op een goede dag volledig toegankelijk is - en ik hoop dat dàt niet te lang zal duren, hoewel nu reeds voldoende ver schenen is om het te overzien - dan zal blijken dat men te doen heeft met een coherente sociale filosofie en met een daarmee samenhangende theorie van een revolutionaire praktijk. Anarchisme, socialisme en atheïsme, dat waren drie aspecten van zijn leer die voor hem één en ondeelbaar waren.

Soms behandelde hij één aspect, de strijd tegen de autoriteit en de staat, soms meer het sociaal-anarchisme, het collectivistische anarchisme zoals men dat in die tijd noemde (later zou men van anarcho-syndicalisme spreken en ook ten dele van radendemocratie).

Of hij behandelde het filosofische, de strijd tegen de religieuze en metafysische ficties, met andere woorden het atheïsme. Ook het nationale probleem in het Europa van zijn tijd heeft hem steeds bezig gehouden: de Poolse, de Russische, de Slavische kwestie in het algemeen en in verband daarmee ook de Duitse. Bakoenin bracht zijn ideeën op velerlei wijzen naar voren, hij voerde zijn propaganda genuanceerd naar de omstandigheden en tegelijkertijd gericht naar verschillende landen. Dat is ook een van de redenen waarom men in het algemeen bij politieke denkers als Bakoenin bij het bestuderen en bij het begrip van hun ideeën altijd enigszins rekening moet houden met hun biografie en met het histories milieu, met hun politieke activiteiten, die enerzijds invloed hebben uitgeoefend op hun leer en aan de andere kant in zekere zin weer een beeld geven van hun leven.

Voor Karl Marx geldt dat in zekere zin ook maar in veel mindere mate. Het leven van Karl Marx is veel minder interessant. Een sociaal-historicus heeft eens geschreven: als men niets van het leven van Marx weet dan verliest men eigenlijk niets - en als men niets van Bakoenin weet verliest men alles. Want het leven van Bakoenin is op zichzelf eigenlijk een roman. Hij is vele malen door grote Russische schrijvers in romans als persoon gebruikt, onder andere door Dostojewski.

De grootste invloed die Bakoenin gehad heeft, komt niet voort uit zijn geschriften maar uit zijn persoonlijke kontakten en zijn omvangrijke correspondentie. Hij was een enorme briefschrijver. Op dagen waarop het er zeer op aankwam, zoals kort voor de Frans-Duitse oorlog uitbrak, schreef hij op een dag zo'n 23 brieven naar alle kanten: Zwitserland, Spanje, Frankrijk, omdat hij daar zoals overal zijn geestverwanten had. De grootste invloed die Bakoenin heeft uitgeoefend, was dan ook gedeeltelijk in Zwitserland, gedeeltelijk in Frankrijk, gedeeltelijk in Rusland, maar vooral in Italië en tenslotte in Spanje. In dit laatste land werd de eerste Spaanse sectie van de Internationale Arbeiders Associatie, de zogeheten Eerste Internationale, in 1868 door vrienden van Bakoenin gesticht en zijn ideeën zijn tot de Spaanse Burgeroorlog altijd van grote invloed geweest in de Spaanse arbeidersbeweging. Toen de burgeroorlog uitbrak omvatte de anarcho-syndicalistische organisatie in Spanje de helft van de arbeidersklasse.

Toen Bakoenin in 1868 lid werd van de Eerste Internationale had hij al een heel leven als revolutionair achter zich. Omstreeks het midden van de vorige eeuw was hij reeds een zeer beroemd man en genoot hij een groot prestige onder de democraten en revolutionairen in heel Europa.

Bakoenin werd in 1814 geboren ten noordwesten van Moskou als zoon van een adellijke grondbezitter. Hij zou oorspronkelijk opgeleid worden tot officier, maar verliet de dienst om filosofie te' studeren. Filosofie studeren in deze tijd - ik spreek dus van het begin van de jaren dertig - betekende Duitse filosofie, en de eerste Russische vertalingen van Hegel zijn van de hand van Bakoenin. In l836 ging hij naar· Berlijn om daar de Duitse filosofie aan de bron te bestuderen. Hij kwam onder invloed van de jong-hegelianen. Tot dat ogenblik was hij nog aanhanger van de conservatieve, om niet te zeggen reactionaire kant van de hegelse filosofie, maar in Duitsland werd hij een groot voorstander van de revolutionaire interpretatie ervan, die hij gemeen had met de latere Lasalle, met Marx en Moses Hess en degenen die eigenlijk de grondslag hebben gelegd van het moderne socialisme.

In 1843 was hij in Zwitserland. Hij maakte kennis met een van de eerste Duitse communisten, Wilhelm Weitling. Daarna ging hij naar Parijs, waar hij Karl Marx leerde kennen. In 1847 hield hij er een grote rede voor een gehoor van 2000 mensen, hoofdzakelijk Polen, waarin hij zich uitsprak voor de onafhankelijkheid van Polen en de verbinding van de Poolse en Russische revolutionairen daartoe. Het gevolg hiervan was dat hij op verzoek van de Russische regering door Frankrijk werd uitgewezen. Hij ging voor enige tijd naar België, kwam in 1848 na de februarirevolutie weer terug in Parijs, was daar enige maanden en ging toen naar Duitsland, omdat hij hoopte dat de revolutionaire golf in Europa zich ook tot Oost-Duitsland, tot Polen en Bohemen zou voortzetten en dat er een kans zou zijn om gezamenlijk met de Tsjechen in Bohemen en de Polen een actie te voeren om het tsarisme ten val te brengen. Hij had vele contacten met Duitse democraten in die tijd, wat er mede toe leidde dat hij toen er in 1849 in Dresden een democratische opstand uitbrak, zonder het van plan geweest te zijn, daarvan een van de leiders werd.

De opstand mislukte, hij vluchtte naar Chemnitz, werd daar gearresteerd en ter dood veroordeeld, tot levenslang begenadigd, toen uitgeleverd aan Oostenrijk, waar ook weer een proces werd begonnen. Nadat hij lange tijd in de gevangenis had gezeten, werd hij weer ter dood veroordeeld, opnieuw tot levenslang begenadigd om tenslotte aan Rusland te worden uitgeleverd.

Daar kwam hij in 1851 terecht. Voordien had de Russische staat naar aanleiding van zijn anti-Russische activiteiten hem al vervallen verklaard van zijn adellijke rechten en was hem aangezegd naar Rusland terug te keren. Wanneer hij dat niet zou doen en weer voet op Russische bodem zou zetten, zou hij tot dwangarbeid worden veroordeeld en naar Siberië worden gestuurd. Toen Bakoenin naar Rusland werd getransporteerd was hij daarvan erg onder de indruk. In Saksen en Oostenrijk had hij min of meer normale processen gehad; het waren wel militaire rechtbanken geweest maar hij had zich toch kunnen verdedigen. In Rusland wist hij dat daarvan geen sprake zou zijn en dat hij eenvoudig een gevangene zou zijn van de tsaar, overgeleverd aan diens willekeur.

Dat was het geval. Hij kwam in de beruchte staatsgevangenis terecht, de Peter- en Paulsvesting in Sint Petersburg, waar hij drie jaar verbleef. Intussen verzocht de tsaar hem te schrijven wat hij in de tien jaar dat hij in Europa was geweest, tegen de Russische staat had ondernomen. Bakoenin schreef een beroemd stuk, een zogenaamde 'biecht'[5] in zeer onderdanige bewoordingen, die nu eenmaal noodzakelijk waren omdat een dergelijk stuk anders helemaal niet aan de tsaar zou worden getoond. Hij toonde ook enig berouw, maar zei de tsaar toch ook alle mogelijke waarheden die voor en nadien nooit een tsaar waren toegevoegd. Het resultaat was dat de tsaar vaststelde dat uit het stuk geen werkelijk berouw bleek en dat Bakoenin maar in de Peter- en Paulsvesting moest blijven zitten.

Drie jaar later werd hij naar Schlüsselburg overgebracht, een andere gevangenis ten noorden van Petersburg, in verband met de Krimoorlog. Men was namelijk bang dat de Engels-Franse vloot misschien Sint Petersburg zou veroveren en deze beroemde gevangene bevrijden. In Schlüsselburg bleef hij weer enige jaren. Tenslotte werd hij in 1857 naar Siberië verbannen. Daar lukte het hem op een goede dag, vier jaar later, te ontsnappen en via Japan, Californië, New York, Londen te bereiken, waar zijn oude vrienden Herzen en Ogarev verbleven. Het was een Europese sensatie en Alexander Herzen zei toen dat het geografisch gezien de grootste ontsnapping in de geschiedenis was. Nauwelijks was Bakoenin terug of hij begon opnieuw zijn revolutionaire activiteiten te ontwikkelen.

Ik heb al gezegd dat hij enkele jaren na zijn terugkeer lid van de Eerste Internationale werd. Binnen de Internationale zou zich nu de theoretische strijd ontwikkelen tussen Bakoenin en Marx. Marx was een van de voornaamste oprichters geweest van deze organisatie. Hij was ook een van de leidende figuren van wat wij nu het internationale secretariaat zouden noemen: de Generale Raad. Hij schreef de meeste manifesten en circulaires, hij heeft, kortom, een zeer dominerende invloed uitgeoefend; Marx was het ook die de statuten van deze in september 1864 te Londen gestichte Internationale Arbeiders Associatie had ontworpen.

De principiële strijd tussen Bakoenin en Marx is van grote betekenis geweest. Zij nam oorspronkelijk de vorm van organisatorische geschillen aan, zoals zo vaak het geval is met een strijd in een organisatie. In een dergelijke organisatorische gedaante worden dan dikwijls principiële geschillen uitgevochten. Ik zal daarover nu verder niet spreken want dat zou een hele geschiedenis op zichzelf worden. Er waren nog andere factoren die een rol speelden in dit conflict, zoals persoonlijke tegenstellingen tussen Marx en Bakoenin. Marx was een soort Duits geleerde met een zeer autoritair karakter, die zich meer in bibliotheken thuis voelde dan in volksvergaderingen, en Bakoenin was een revolutionair die als een bohémien door Europa zwierf, maar nooit zijn aristocratische afkomst verloochende.

Zonder twijfel werd deze tegenstelling ook nog verscherpt door een oude lastercampagne van Marx tegen Bakoenin, althans een lastercampagne waarvoor Bakoenin Marx verantwoordelijk stelde. Marx was in 1848 redacteur van de Neue Rheinische Zeitung in Keulen en deze krant publiceerde op een kwade dag een bericht uit Parijs, waarin verrne1d was dat George Sand de bewijzen in handen had dat Bakoenin een Russisch spion zou zijn. George Sand, met wie Bakoenin zeer bevriend was, protesteerde onmiddellijk en het bericht werd dan ook gerectificeerd, maar de verklaring van Marx liet aan duidelijk te wensen over: hij geloofde er ook niet aan, maar het was toch altijd beter zo'n gerucht te publiceren, want dan kon degene die aangevallen was zich er des te beter tegen verdedigen. Dit is natuurlijk een wat zonderlinge vorm van dienstbetoon. Maar er was nog een andere belangrijke factor die de weder zijde verhouding bepaalde: hun verschillende visie op de politieke ontwikkeling in Europa. Marx was een Russofoob en hij probeerde ook de Internationale voor zijn anti-Russische ideeën te gebruiken. Ofschoon Marx gespeend was van nationalistische gevoelens, juichte hij toch in 1870 de overwinning van Pruisen over Frankrijk toe en zag hij in de stichting van het Bismarckse keizerrijk een essentiële bijdrage tot de verwerkelijking van zijn theorie en zijn politieke doeleinden.

Dat is ook duidelijk als u iets van de theorie en de hele conceptie van Marx begrijpt, omdat hij de Duitse eenheidsstaat als voorwaarde beschouwde voor de ontwikkeling naar het socialisme. Tevens zou in Europa (zoals hij ook aan zijn vriend Engels schreef) zijn speciale opvatting ten gevolge van het door de oorlog veranderde machtsevenwicht over andere opvattingen, met name die van Proudhon, domineren, waarbij hij de Duitse arbeidersklasse als bolwerk van het marxistische socialisme in Europa zag, wat zij ook inderdaad werd.

Bakoenin zag in de overwinning van Duitsland iets anders. Hij zag in de politieke en economische centralisatie van de moderne staten het begin van de Europese oorlogen, en veeleer het gevaar van wat hij noemde de Prusso-germanisering van Europa dan een historisch rechtmatige fase in de ontwikkeling naar het socialisme. Het behoeft geen betoog dat in dit opzicht Bakoenin scherper heeft gezien dan Marx.

Essentieel ging de strijd tussen deze twee grote protagonisten in de Eerste Internationale toch om iets anders. Het ging over verschillende opvattingen met betrekking tot de theorie en vooral de praktijk van het socialisme. Het ging om de rol van het parlementarisme, van de partij, van de dictatuur, over kwesties van de vorm van organisatie, die weer samenhingen met de theoretische opvattingen over de staat en daarmee over de weg naar de socialistische maatschappij. Nu kan ik hier in dit verband niet al te veel over uitweiden en moet ik het zeer kort samenvatten. Dat heeft dan meer het karakter van een statement dan van een uiteenzetting, maar ander s kom ik niet verder met Bakoenin.

Volgens Marx moest de arbeidersklasse zich organiseren in een politieke partij. En wanneer de meerderheid van de bevolking als gevolg van het industriële kapitalisme en zijn immanente tegenstellingen tot proletariërs zou zijn geworden, dan zou het proletariaat (in feite de politieke partij) de staatsmacht veroveren en alle particuliere eigendom aan productiemiddelen in staatseigendom veranderen. Marx sprak in dit verband van de dictatuur van het proletariaat. Het gevolg daarvan zou zijn dat de uitbuiting zou zijn opgeheven en tevens het proletariaat als klasse. En daarmee zou natuurlijk ook de staat verdwijnen.

De staat is in de theorie van Marx de uitdrukking van de klassetegenstellingen. Als de staat niet meer een uitbuitings- en onderdrukkingsinstrument zou zijn zou hij eenvoudig zijn functie als staat verliezen. En dat zou gebeuren wanneer de productiemiddelen zouden zijn genationaliseerd. Dan zou de staat “afsterven”, een term die Engels in deze theorie heeft ingevoerd. Dit houdt in dat zowel voor Marx als voor de anarchisten socialisme eigenlijk een maatschappij zonder staat betekende. Dat is zo duidelijk als iets.

Ook Lenin zou in 1917 nog eens verklaren dat dat het geval was. In zijn beroemde brochure Staat en Revolutie[6], enige maanden voor de Oktoberrevolutie geschreven, gaat hij op deze theorie in en zegt dan: tussen ons en de anarchisten bestaan eigenlijk helemaal geen tegenstellingen. Ook wij willen een maatschappij zonder staat, maar de tegenstelling tussen ons en de anarchisten is dat wij niet onmiddellijk, zoals zij, de staat menen te kunnen afschaffen. Wij willen eerst de staat veroveren, in tegenstelling tot de sociaaldemocraten niet op een reformistische, geleidelijke weg, maar door een revolutie die in Rusland al aan de gang is, en als wij dan een keer de staat hebben veroverd en door de dictatuur van het proletariaat de staat alle productiemiddelen heeft gesocialiseerd, dan pas begint het proces van afsterven.

Het is wel duidelijk dan men na vijftig jaar kan zeggen dat er van deze theorie niet veel is terechtgekomen. Nu is de zaak deze dat volgens Marx deze staatloze en klasseloze maatschappij het resultaat zou zijn van een proces dat de meest gezaghebbende marxistische theoreticus rond de eeuwwisseling, Karl Kautsky, heeft samengevat in de stelling: wij gaan van het standpunt uit dat het kapitalisme met ijzeren noodzakelijkheid naar het socialisme leidt.

Dat Marx honderd jaar geleden een theorie ontwikkelde die niet is uitgekomen, is op zichzelf natuurlijk niet zo erg. Waarom zou hij in alle opzichten een profeet zijn? Maar wel van belang is de constatering dat het hier bij Marx ging om een zogenaamd wetenschappelijke theorie, die juist voor de praktijk bestemd is, en dat de arbeidersbeweging in zoverre ze zich in de leer van Marx heeft verdiept of door deze is beïnvloed, haar praktijk. haar tactiek, haar organisatie, haar doeleinden op deze onjuist gebleken utopische wetenschap heeft gebaseerd.

Ik wil ook wel in één enkele zin aanduiden waarom dit mijns inziens gebeurd is: omdat Marx de hegelse dialectiek aangewend heeft op de geschiedenis en met name op de economische geschiedenis. Hij heeft in Het Kapitaal[7] (dat vrijwel niemand heeft gelezen: het is een zeer moeilijk boek en het is trouwens geen socialistische theorie) een analyse gegeven van de economische toestand en economische ontwikkeling van het kapitalisme, voornamelijk het industriële kapitalisme in het begin van de vorige eeuw in Engeland, en op grond van deze analyse heeft hij bepaalde conclusies getrokken en heeft hij een soort dialectiek ontwikkeld, volgens welke zijns inziens deze ontwikkeling zou verlopen. Deze dialectische ontwikkeling is wat ik genoemd heb een utopische dialectiek. Het is een dialectisme dat zich niet volgens de logiek van Hegels Idee ontwikkelt: het is een empirie, en het histories materialisme zou men ook beter empirisch dialectisme kunnen noemen.

Nu stond Bakoenin zeer kritisch tegenover de pretenties van de wetenschap. Hij keerde zich tegen wat hij noemde het wetenschappelijk despotisme, dat zijns inziens nog veel demoraliserender was dan het despotisme van het geweld, omdat het het denken van de mens reeds bij de bron corrumpeert. Een maatschappij geregeerd door geleerden, dat zou de meest vernederende slavernij zijn die de mensheid zou kunnen ondergaan. Wat een toekomst, slaaf te zijn van geleerde schoolmeesters, aldus Bakoenin in 1873. Maar nu, een eeuw later zijn wij met onze planbureaus en onze technocraten en bureaucraten daar rijkelijk aan toe.

Zoals Marx had ook Bakoenin van Hegel diens conceptie van het geschiedsproces overgenomen en daarin ook de toekomst betrokken. Dat betekende evenwel niet dat voor Bakoenin de geschiedenis een gedetermineerd, dwangmatig proces zou zijn. Een voluntaristisch idealisme is bij hem steeds voorondersteld en de idee dat vrijheid en socialisme - en dus de opheffing van de staat - het resultaat zou kunnen zijn van een objectief noodzakelijk, dialectisch proces, op wetenschap gebaseerd, deze conclusie van Hegels dialectiek is voor Bakoenin het summum van sofisme. In de wereld, schreef hij, is geen plaats voor gedetermineerde plannen of vastgestelde en vooraf te voorziene wetten, maar door de wetenschap is het werkelijke leven in de geschiedenis een onophoudelijk offer op het altaar van eeuwige abstracties.

Dat wil niet zeggen dat Bakoenin een tegenstander was van de wetenschap. Op andere plaatsen noemde hij de wetenschap het allerbelangrijkste van de culturele ontwikkeling. Hij wilde echter niet dat wetenschapsmensen bij beslissingen zonder meer de doorslag zouden geven, ook al omdat de wetenschap zich voortdurend vergist. (Ik heb zelf zo'n vijfenveertig jaar geleden in Rotterdam economie gestudeerd en als ik nu naga waarvan ik toen geleerd heb dat het onvermijdelijk en vanzelfsprekend was, en men vergelijkt dat met wat nu vanzelfsprekend is, dan kan men beide zaken bijna niet meer onder één noemer brengen.)

De vrijheid is voor Bakoenin een ander woord voor menselijke waardigheid, maar de weg naar de vrijheid gaat over de solidariteit. Er is een beroemd woord van Bakoenin dat luidt: ik ben niet vrij indien niet alle mensen om mij heen eveneens vrij zijn. De vrijheid van anderen, verre van een beperking of een ontkenning van mijn vrijheid te zijn, is in tegendeel de noodzakelijke voorwaarde en de bevestiging ervan. De vrijheid was voor hem geen transcendent dogma. En wanneer Hegel zegt dat de geschiedenis een progressief proces is van de vrijheid, dan is dat juist, zegt Bakoenin, maar niet zoals Hegel stelt, in het bewustzijn; men moet de vrijheid zoeken en realiseren in de feitelijke geschiedenis. Vrijheid is de bron en het doel van het leven, maar de mens moet handelen om tot werkelijk zelfbewustzijn te komen. Hij moet zich tegen alle boven hem gestelde autoriteiten verzetten: Satan is voor Bakoenin de werkelijk prometeïsche[8] figuur.

De humanistische filosofie van Bakoenin is gebaseerd op Ludwig Feuerbach, de filosoof door wie ook Marx en alle toenmalige links-hegelianen zijn beïnvloed. Feuerbach is de man geweest die de theologie tot antropologie heeft gemaakt, en god en iedere vorm van religie tot schepping, projectie en wensdroom van de mens had verklaard. Dit is ook steeds het atheïsme van Bakoenin gebleven. Reeds in het begin van de jaren veertig had hij afgerekend met de idealistische filosofie; de waarheid moest, zo stelde hij, niet meer gezocht worden in het denken. Het uitgangspunt van de filosofie moet dé werkelijke mens zijn, de totaliteit van het menselijk leven. Zo werd de kritiek van Feuerbach een kritiek op de samenleving. De bespiegelende filosofie, de idealistische filosofie was tot een revolutionaire filosofie van de daad geworden, tot een filosofie van de eenheid van theorie en praktijk.

Bakoenin zal de theorie die met zijn naam is verbonden, dus die van het anarchisme, pas ontwikkelen in de jaren 1864 en 1865 en daar vindt men ook de meest essentiële gedachten over de ontwikkeling van de maatschappij en van de arbeidersbeweging. Hij achtte toentertijd de revolutie onvermijdelijk, waarin hij trouwens niet alleen stond. Op het eind van de zestiger jaren rekenden velen in Europa met de val van het bonapartisme, van Napoleon III, en men veronderstelde dat dit ook tot reacties zou kunnen leiden in Spanje, in Italië, misschien ook in Oostenrijk, en op deze wijze zou mogelijk een nieuwe Europese revolutie worden ontketend. Op grond van zijn persoonlijke ervaringen en de resultaten van de Europese revolutie in 1848/1849 was Bakoenin van mening dat zulk een revolutionaire ontwikkeling zich door zou zetten naar Oostenrijk, Hongarije, dan de Oekraïne zou bereiken en dan van daaruit Polen en misschien de Russische boerenmassa’s,en ook in Rusland een revolutionaire omwenteling tot stand zou brengen.

Bakoenin was van mening dat de maatschappij zo georganiseerd moet worden, dat zij de resultante is van de grootst mogelijke ontwikkeling van de plaatselijke collectieve en individuele vrijheden; maar revoluties, zei hij ook, kunnen alleen gedragen worden door de massa’s. Hij geloofde in de revolutionaire instincten van het volk, in de spontaniteit van de massa’s, speciaal van de boerenmassa’s. Iedere andere revolutie, zei hij, is onmogelijk.

Het is een zeer verbreide misvatting dat Bakoenin van mening was dat een minderheid van bewuste revolutionairen een revolutie kon maken. (Hij was wel voor een groepering van bewuste revolutionairen, en zelfs min of meer geheime groepen die op grond van een bepaald programma, namelijk het programma van Bakoenin, hun invloed moesten aanwenden.) Hij was met andere woorden een tegenstander van wat men het jacobinisme[9] zou noemen of het blanquisme, een theorie die door Auguste Blanqui in het midden van de vorige eeuw is ontwikkeld en inhoudt dat een kleine, vastbesloten en bewapende groep te allen tijde om zo te zeggen de staat kan veroveren en een revolutie doorvoeren. Volgens Bakoenin is het tegendeel het geval. Hij was van mening dat de bloedige revolutie, gebaseerd op een machtige gecentraliseerde staat, waarvan de jacobijnen altijd, met name in Frankrijk, hebben gedroomd, alleen maar zou leiden tot een militaire dictatuur en tot een nieuwe heerser, tot een nieuwe onderdrukking. De overwinning van de jacobijnen of de blanquisten, schreef hij, zou het einde, de dood van de revolutie zijn.

Niemand kan de wens hebben te vernietigen zonder althans een vage voorstelling te hebben hoe de bestaande orde moet worden vervangen. De revolutie moet beginnen met de bestaande staatsinstellingen te vernietigen. Bakoenin sprak er ook altijd over dat de hele paperasserie, alle eigendomspapieren vernietigd moesten worden. Men moest niet beginnen met de vorming van een nieuwe staat, met nieuwe decreten; tegenover de revolutionaire decreten stelde hij de revolutionaire feiten. Door een lokalisatie van de revolutie meende hij ook dat een revolutie in een land een meer federalistisch karakter zou aannemen en dat de gemeenten zich zouden kunnen federeren tot provincies, tot regionale, nationale en eventueel internationale federaties. In een revolutie, zei Bakoenin, moet men instellingen bestrijden en dan zal het ook minder nodig zijn om mensen te vernietigen en zichzelf te veroordelen tot een onvermijdelijke reactie, die het massacre [bloedbad] van mensen in iedere maatschappij steeds heeft veroorzaakt en veroorzaken zal. Wij zijn, vervolgt hij, de natuurlijke vijanden van die revolutionairen, de toekomstige dictators, reglementeerders en voogden van de revolutie, die zelfs nog voordat de monarchistische, aristocratische en burgerlijke staten zijn vernietigd, nog voordat de revolutie een 'gezonde wanorde' - hij spreekt van een 'bon et salutaire disordre' - heeft voortgebracht, dromen van de schepping van nieuwe staten, even centralistisch als de huidige en nog despotischer. Want zulk een slechts in naam revolutionaire autoriteit, een quasi revolutionaire aristocratie, zou in werkelijkheid een nieuwe reactie teweeg brengen doordat zij door middel van dekreten de volksmassa’s opnieuw tot gehoorzaamheid, slavernij en uitbuiting zou veroordelen. Dat werd vijftig jaar voor het uitbreken van de Russische Revolutie geschreven.

De staat zou volgens Bakoenin nooit een instrument kunnen zijn in de strijd voor de vrijheid en voor het socialisme - dus geen politieke partij, geen staat, geen dictatuur. Wat dan wel, zou men geneigd zijn te vragen. Wel, tegenover de politieke partij stelde Bakoenin de organisatie van de arbeidersklasse op economische grondslag. En na de revolutie en de vernietiging van alle instellingen van de staat en de onteigening van de bourgeoisie moesten deze sociaalrevolutionaire organen het economische en sociale leven in handen nemen. Het land aan de boeren, de fabrieken aan de arbeiders was de leuze. Socialisatie, maar geen nationalisatie. Sinds 1868 sprak men in de volgende jaren van collectivisatie; men sprak over het bakoenistische collectivisme in tegenstelling tot het parlementarisme en het staatssocialisme.

Deze ideeën zouden in de Russische Revolutie met de spontane organisatie van de sovjets tot uiting komen, voordat zij door de bolsjewistische staatsdictatuur werden vernietigd, waarmee na 1921 alle concrete, spontane vormen van de Russische Revolutie werden vernietigd. Nogmaals zou dit op grote schaal het geval zijn in de eerste maanden van de Spaanse Burgeroorlog: vierentwintig uur na het uitbreken van de revolutie in Barcelona, na het neer slaan van de militaire opstand van Goded, nam de organisatie van de arbeiders in Barcelona en Catalonië het hele economische leven in handen, alle openbare diensten, de treinen, alles in de stad - en tot ieders verbazing heeft dat gefunctioneerd. Dit voorbeeld van wat er in Spanje is gebeurd, is zonder twijfel een van de grote voorbeelden van de mogelijkheid van een staatloze maatschappij, van een radendemocratie.

In de ontwikkeling van de huidige tijd hebben zowel de kapitalistische welvaartsstaat als de dictatuur van het staatscommunisme getoond, dat ze beide weinig neiging hebben om af te sterven. Integendeel, van jaar tot jaar, men kan bijna zeggen van dag tot dag, wordt het gehele maatschappelijke leven meer 'geëtatiseerd', meer 'verstaatlicht' (we hebben er in het Nederlands geen goed woord voor), krijgt de staat meer invloed. Onder alle regimes, of dat nu democratische of dictatoriale zijn, wordt de almacht van de staat groter, wordt de persoonlijke vrijheid bedreigd. U kunt dat dagelijks in de krant lezen.

Het geweld neemt op een onvoorstelbare wijze toe. U weet dat er op het ogenblik vele duizenden atoombommen zijn waarmee men honderden malen deze aardbol kan opblazen. Op Vietnam werden meer bommen gegooid dan in de hele Tweede Wereldoorlog. De wereld stikt in het geweld en men ziet daar geen uitkomst toe. Nu geloof ik dat de ideeën van Bakoenin en van het anarchisme in het algemeen, deze ideeën die stellen dat het socialisme mogelijk is en dat het socialisme helemaal niet kan bestaan zonder vrijheid, en waarin op al de gevaren is gewezen die nu in de loop van de laatste honderd jaar eigenlijk voor iedereen steeds duidelijker zijn, dat deze ideeën (al zijn ze dan geen oplossing voor alle wereldkwalen) van grote betekenis zijn om een uitweg te zoeken die wegvoert van meer dictatuur, meer macht, meer geweld en minder persoonlijke vrijheid. Daarom geloof ik dat de ideeën van Bakoenin ook nog vandaag daartoe een bijdrage kunnen zijn.

Voetnoten