Door Jeroen ten Dam
Twee jaar geleden publiceerde Miguel Amorós het boek José Pellicer; El anarquista íntegro (vert. José Pellicer; De integere anarchist). Het boek werd gepresenteerd als biografie over het leven van José Pellicer, één van de oprichters van de befaamde en beruchte arbeidersmilitie de IJzeren Colonne, uit de tijd van de Spaanse Burgeroorlog en Revolutie. Maar het boek is eigenlijk veel meer dan dat. Het is een papieren monument voor de onverzettelijkheid van de vele leden van de IJzeren Colonne. Veel bekende en onbekende leden uit de Colonne treden voor het voetlicht in deze zeer gedetailleerde reconstructie. Tevens is het een aanklacht tegen het verraad dat de reformistische delen van het CNT en FAI leiderschap pleegden aan datgene wat decennia lang het gedachtengoed van de Spaanse anarchistische beweging had bepaald. Strijd voor een anarchistische samenleving, tegen de staat en tegen het kapitalisme.
José Pellicer werd 27 april 1912 geboren in Barcelona en groeide later op in Valencia. Hij was afkomstig uit de gegoede burgerij, zijn ouders waren zeer vermogend, maar daar was bij hem op latere leeftijd weinig van te merken. Op school blonk hij niet uit en hij schreef zich dan ook niet in voor een vervolgopleiding. Hij was een autodidact, die alles las wat hij maar in zijn handen kreeg en hierbij tekende zich al vroeg een voorkeur voor geëngageerde literatuur af. Behalve klassieken uit de literatuur maakte hij zich ook diverse werken van o.a. Kropotkin, Bakoenin, Malatesta, Fabbri, Faure en ander grote namen uit de anarchistische theorievorming eigen. Zijn drijfveer hierbij was altijd kennis te vergaren om die met anderen te kunnen delen en niet om er zelf beter van te worden.
Op jonge leeftijd werd hij lid van de anarcho-syndicalistische vakbond CNT en viel al spoedig op door zijn grote inzet en zijn grote gevoel voor solidariteit. Hij had allerlei wisselende baantjes, maar besteedde zijn vrije tijd voor het grootste deel aan CNT gerelateerde activiteiten. Met een aantal kameraden zette hij in Valencia een ontmoetingsplek, een ateneo voor verbreiding van het anarchistisch gedachtengoed op, waarvan hij secretaris werd. Eind jaren twintig werd de Federación Anarquista Iberica (Iberische Anarchistische Federatie, FAI) opgericht, die als hoofd oogmerk had het bevorderen en waarborgen dat de CNT een toenemend anarchistisch karakter had. Pellicer vormde met een aantal vrienden een bij de FAI aangesloten affiniteitsgroep genaamd Nosotros (vert. 'Wij') en belandde binnen niet al te lange tijd in het Regionale Comité van de de FAI-groepen van de Levante. Zowel binnen de CNT als de FAI onderscheidde Pellicer zich door zijn radicaliteit en hij was dan ook een fervent tegenstander van de zeer gematigde treintistas die in 1932 voor de duur van vier jaar uit de CNT zouden stappen. Door zijn deelname aan diverse revolutionaire stakingen kwam hij meerdere malen in de gevangenis terecht en werd zelfs kort in ballingschap gedwongen. In 1933 was hij nauw betrokken bij de bouw van een spectaculaire ontsnappingstunnel naar een Valenciaanse gevangenis, waardoor een twaalftal anarchistische gevangenen wist te ontsnappen. Na zijn terugkeer naar Valencia, na de republikeinse verkiezingsoverwinning in februari 1936, was hij vooral actief in de Vakbond van de Bouwvakkers.
Toen de Spaanse militairen op 17 juli dat jaar hun staatsgreep pleegden, waren Pellicer en zijn kameraden compleet voorbereid. In de dagen daarna voorafgaand waren ze druk bezig geweest met het verzamelen van wapens. In hun stad Valencia kwam de staatsgreep niet echt op gang. De militairen bleven in hun kazernes en de republikeinse regering en de lokale gouverneur deden niets om de militairen te ontwapenen. De lokale vakbondsfederaties CNT en UGT (de socialistische vakbond) gingen met de weinige wapens die ze hadden de straat op, maakten steeds meer wapens buit, haalden wapenwinkels en politiekazernes leeg en trokken langzaam een cordon rondom de kazernes. Een kazerne werd na gevangenname van de dienstdoende officieren, door de daar gelegerde soldaten, aan de belegeraars overgedragen. Nadat de laatste kazernes waren ingenomen besloten de plaatselijke anarchisten om een Colonne van militieleden op te richten.
In de tussentijd waren ook in de hele streek diverse gevangenissen leeggehaald, waaronder de beruchte San Miguel de los Reyes gevangenis. De bevrijding van de gevangenen om zich te wijden aan de zaak van de vrijheid was altijd al een anarchistisch motto en de IJzeren Colonne ging er prat op dat motto na te streven. Tijdens het Buitengewone CNT Congres te Zaragoza, dat plaatsvond in mei 1936, had het thema een speciale behandeling genoten. De Valenciaanse anarchisten hadden niets anders gedaan dan de besluiten van het congres opvolgen. Het verslag van het Oorlogscomité, opgesteld voor een vergadering van afgevaardigden van de centuria , die plaatsvond op 31 januari [1937], geeft ons de oplossing: “Zeker is het zo dat wij in onze Colonne gevangen compañeros uit de gevangenis van San Miguel de los Reyes hebben opgenomen, maar men zou ook moeten toegeven dat die in vrijheid gesteld moesten worden en iemand moest de verantwoordelijkheid op zich nemen om ze mee te nemen naar het front. Wij, die de maatschappij altijd zijn zwakheden hebben verweten, beschouwen hen als broeders en samen met ons trokken ze op en stelden ze hun levens in de waagschaal en samen met ons vochten ze voor de vrijheid. Als de gevangenissen hen gemaakt hadden tot degenen die de minachting van de samenleving verdienden, dan gaven wij hen de vrijheid en de mogelijkheid zich te rehabiliteren. Wij wilden hen hulp bieden en een kans op sociale herintreding. Voor ons blijven het compañeros. Betere, veel betere dan diegenen die hen in het achterland lopen te censureren”. Met aanvankelijk zo’n 1500 mannen en vrouwen trokken ze slecht bewapend op in de richting van het 150 kilometer noordelijker gelegen Teruel waar de fascistisch gezinde militairen de touwtjes in handen hadden. Op enkele kilometers afstand van Teruel zou de opmars, na aanvankelijk felle gevechten, staken door heftig verzet van het Franco-kamp. Vanaf dat moment ontstond er een soort patstelling aan dit front, die ruim anderhalf jaar zou voortduren.
De Colonne van militieleden uit Valencia en omgeving organiseerde zich langzaam aan en besloot zich voortaan de Columna de Hierro (IJzeren Colonne) te noemen. Iedere eenheid koos direct afzetbare afgevaardigden en aanvoerders die verder geen militaire rang hadden. Besluiten werden in de soldatenraden genomen. De IJzeren Colonne zag zich zelf niet als eenheid van soldaten, maar als een revolutionaire arbeidersmilitie. In de dorpen waar de Colonne doorheen trok organiseerden ze dorpsvergaderingen en riepen op tot het vormen van boerencollectieven, waar de plaatselijke bevolking in veel gevallen ook toe over ging. Hier en daar kwam het tot uitwassen van volkswoede waarbij lokaal bekende sympathisanten van de coupplegers standrechtelijk werden geëxecuteerd. Pellicer en zijn kompanen deden er alles aan om dat te voorkomen, aangezien ze vonden dat er geen mensen uit impulsieve gronden geliquideerd moesten worden, enkel als echt vaststond dat ze aantoonbaar heulden met de vijand. Door het gebrek aan wapens, voorraden, munitie en voorzieningen zoals kleding, tenten, dekens, kookgerei, enz aan het front, bleef er de militieleden niet veel anders over dan het goed bewaken van de veroverde posities en af en toe aanvallen plegen op de vijandelijke stellingen. De schaarste was zo ernstig dat zelfs de hulzen van afgeschoten kogels werden ingezameld om opnieuw gevuld te worden in de munitie-ateliers van de CNT. De productiecapaciteit van die ateliers was erg beperkt, wat tot gevolg had dat ieder militielid aan het Teruel-front een dagelijkse portie van 4 kogels ter beschikking had. Tevens leidde dit gebrek ertoe dat de IJzeren Colonne grote hoeveelheden vrijwilligers, die zich aangemeld hadden, terug naar huis moest sturen wegens gebrek aan materiaal. Op een gegeven moment bestond de Colonne uit zo’n 4000 militieleden en stonden er een kleine 12000 op de wachtlijst.
De Colonne zocht naar wegen om toch aan wapens te komen en stuitte daarbij telkens weer op enerzijds de onwil van de republikeinse regering om wapens te leveren, omdat die eiste dat de milities zouden opgaan in het reguliere Volksleger (en dus zouden militariseren), en anderzijds het ontbreken van eigen middelen om die aan te kunnen schaffen. Aangezien ook de CNT geen afdoende materieelproductie op gang wist te krijgen en geen haast leek te maken met het doorvoeren van de revolutie, besloot de Colonne om op 14 september twee centuria [eenheid van 100 man] naar Valencia te sturen. De Colonne bestormde het gebouw van de regio gouverneur waar ook het hoofdbureau van politie, de rechtbank en het ministerie van financiën waren gevestigd. Als ware revolutionairen gooiden ze alle politiearchieven, gerechtelijke dossiers en het complete kadaster met eigendomsaktes op een grote berg en staken die in brand. De Colonne schreef daar over in een manifest: “We vernietigden de papieren en legden beslag op de gebouwen die, zoals de rechtbank, in voorbije tijden dienden voor het levend begraven van vele revolutionairen in de gevangenissen, die vandaag, nu we ons op de drempel van een anarchistische samenleving bevinden, geen enkele reden van bestaan meer hebben.” Vervolgens trokken ze op naar de Modelo gevangenis en lieten iedereen, met uitzondering van de gevangen zittende fascisten, vrij. Bij het verlaten van de gevangenis werd het complete archief van de gevangenis in brand gestoken.
In de weken daarna trokken eenheden van de IJzeren Colonne meermaals naar de `achterhoede’ op zoek naar sympathisanten van de fascisten, nog meer wapens en op zoek naar geld en juwelen. Het geld en de juwelen waren bestemd om financiële middelen te generen voor de aankoop van de hoognodige wapens. Pellicer en een Italiaanse kameraad reisden met zes miljoen peseta’s naar Parijs en Luik om te proberen daar wapens aan te schaffen. Dat lukte deels, maar een deel werd ook door de communisten in beslag genomen bij aankomst in Spanje.
Op 23 september omsingelden drie centuria van de IJzeren Colonne de Guardia Civil kazerne Arrancapinos in Valencia en ontwapenden de aanwezige politieagenten. Dezelfde dag werd tevens de bewapende wacht van het Britse consulaat en een eenheid van de door de communisten opgezette nieuwe politiemacht Antifascistische Volkswacht (GPA of GUAPA) ontwapend. Vergelijkbare acties vonden plaats in veel meer plaatsen, waaronder Gandía en Castillón. Het motto van de Colonne was dat goed bewapende eenheden nodig waren aan het front en zeker niet in de achterhoede. In de achterhoede was de republikeinse regering keihard aan het werk om de eigen structuren weer her op te bouwen. Duizenden politieagenten en reservetroepen liepen met goede bewapening rond en poogden in toenemende mate de revolutie van juli 1936 ongedaan te maken.
De kleine bourgeoisie, de republikeinse partijen (met de communistische partij voorop) en bovenal de reformistische tak binnen de CNT en FAI zagen deze ontwikkelingen met lede ogen aan. Deze laatsten waren al vanaf eind augustus 1936 hard bezig om als volle partner van de regeringspartijen aangezien te worden. Als eerste trad de CNT-FAI eind september met verschillende ministers toe tot de regionale regering van Catalonië. Vanaf dat moment sloop de contrarevolutie langzaam maar zeker de organisatie binnen. De leiders van de CNT-FAI deden steeds meer water bij wijn. De achterban werd in veel gevallen niet meer geraadpleegd, ofwel voor voldongen feiten gesteld. Wat dat betreft is het bizar te noemen dat de heftige debatcultuur binnen de CNT en de FAI bij het uitbreken van de Burgeroorlog door een groot deel van de leden niet meer werd gepraktiseerd. Men slikte steeds meer en de organisatie legde intern in toenemende mate een eenheidsworstcensuur op. De media van alle bij de CNT en de FAI aangesloten organisaties werden uiteindelijk opgetrommeld voor een bijeenkomst op 28 en 29 maart 1937 in Barcelona. Men kwam niet echt tot een definitief besluit, maar legde zich zelf wel een muilkorf op termijn op. In naam van de oorlog en de revolutie eiste men dat de gehele aan de CNT en FAI gelieerde pers zich zou onderwerpen aan de politieke lijn zoals die uitgezet zou worden door het Nationale Comité van de CNT-FAI. Daarmee werd het federalisme, wat inhield dat iedere afzonderlijke vakbond of groep zijn eigen positie kon bepalen, definitief de nek omgedraaid. Medio april 1937 ging de Regionale Vergadering van de CNT in de Levante-provincie nog verder en voerde de persrichtlijn met directe ingang in. Alle kranten kwamen in feite direct onder censuur te staan en het beperkte aantal kranten dat nog enigszins kritische en leesbare artikelen had geschreven, verdween en daarvoor in de plaats kwam een volstrekt gelijkgeschakelde pers die onleesbare artikelen produceerde. Zo werden ook medio april 1937 Nosotros en Linea del Fuego, de spreekbuizen van respectievelijk de FAI uit Valencia en omgeving en de IJzeren Colonne, waarbij ook de eerste voor een groot deel door de IJzeren Colonne-leden gevuld werd met berichten, gelijkgeschakeld. De redacties stapten op uit protest.
De drang om in de regering opgenomen te worden, leidde er ook toe dat de CNT-FAI leiding akkoord ging met het militariseren van de boeren- en arbeidersmilities, de colonnes, die overal in Spanje aan het front lagen. Deze militarisering riep veel weerstand op. “We zijn niet naar het front getrokken om een burgerlijk democratische republiek te verdedigen. […] Het tijdperk van de burgerlijke democratieën is voorbij, We bevinden ons nu in het tijdperk van het proletariaat”. Maar een reactie zou niet lang op zich laten wachten. In de republikeinse media en de reformistische CNT-kranten kwam een lastercampagne tegen de IJzeren Colonne op gang. Een stroom van valse beschuldigingen, overdrijvingen en berichten over door anderen gepleegde misstanden, die hen in de schoenen geschoven werden, kwam op gang. Op 29 oktober viel het eerste slachtoffer. Een militielid op verlof in Valencia, die weigerde zich te laten boeien en mee te komen naar het bureau, werd ter plekke doodgeschoten door de GPA. Vier centuria van de IJzeren Colonne kwamen van het front naar Valencia voor de begrafenis. De begrafenisstoet werd op het Tetuanplein in Valencia door regeringstroepen en de GPA onder vuur genomen. Er vielen een groot aantal doden en meer dan vijftig gewonden. De CNT-FAI deed er alles aan om de woedende Colonne-leden van een vergeldingsactie af te houden, waar ze uiteindelijk in slaagde door het gerucht te verspreiden dat er bij Castellón een fascistische invasie vanuit zee dreigde.
Dat de IJzeren Colonne vanwege haar radicaliteit het voortdurende slachtoffer was van lasterlijke berichtgeving in zowel de CNT-FAI pers als in die van de republikeinse media is na lezing van dit artikel wel duidelijk geworden. Een exemplarisch staaltje van dergelijke laster verscheen in 1937 van de hand van de volledig met de Spaanse Communistische Partij samenwerkende auteur Ernest Hemingway in een Nederlandse krant:
“[…] realiseerde ik, hoe moeilijk het voor een leger is, om Teruel anders dan uit het Noord-Westen te nemen. De anarchistische troepen hebben de heuvels acht maanden lang bezet, maar ze hebben zoozeer de moeilijkheden, aan de situatie verbonden, gezien, dat ze ieder contact met den vijand hebben vermeden. Op veel plaatsen waren de oude linies, naar wij zagen, een tot drie kilometer, van die van den vijand verwijderd en het eenige contact met den vijand was van zeer vriendschappelijken aard. Zoo vertelde een officier in dezen sector, dat de anarchisten de nationalisten zelfs voor voetbalmatches plachten uit te noodigen. Voordat de IJzeren colonne werd ontwapend en van het front van Teruel verwijderd, ging de kolonne soms het weekend in Valencia doorbrengen, zoodat de linies vrijwel verlaten waren. Nu de IJzeren kolonne is ontwapend en een nieuw leger is gevormd, is dit alles veranderd en worden de troepen aangevoerd door een oudartillerieofficier, die een strenge discipline heeft ingesteld en alle regeeringslinies naar voren heeft geschoven. Gedurende het laatste offensief in Aragon is een divisie van dit leger 25 kilometer opgerukt over een frontbreedte van 39 km. waarbij zij belangrijke hoogten bezet hebben boven den hoofdweg Teruel-Calatayud.”
- Ernest Hemingway. “Bezoek aan het front bij Teruel” in het Haagse dagblad Het Vaderland, 27 september 1937.
Het is wel duidelijk waarom: op 4 november trad de CNT met vier ministers toe tot de republikeinse regering. Een dag later vluchtte de regering van Madrid naar Valencia. De woede en frustatie bij een deel van de CNT-FAI achterban was enorm: ”De telegraaf brengt ons het nieuws dat de CNT deel gaat nemen aan de regering. Dat wil zeggen dat ze accepteert wat men altijd aangevallen heeft en zo het fundament onder onze ideeën vernietigd. Vanaf heden zal er niet meer over vrijheid gesproken worden, maar over onderwerping aan `onze regering’, het enige orgaan dat toegerust is om de oorlog en het economische leven te leiden. […] De Geschiedenis gaat door, de staat houdt stand en dat alles in naam van een organisatie waarvan men zegt dat die anarchistisch is. Hoe lang nog, compañeros?” Vanaf dat moment ging het allemaal in een razend snel tempo bergafwaarts met de revolutie. Stukje bij beetje werden alle verworvendheden sinds 17 juli teruggedraaid. De druk werd heel snel opgevoerd om tot militarisering van de Colonnes te komen. Steeds meer anarchistische colonnes haalden bakzeil onder de steeds verder opgevoerde druk. Aanvankelijk met het dreigement dat er geen soldij meer betaald zou worden, anderzijds met beloften van toevoer met voedsel, wapens en munitie. Met name ook vanuit de CNT-FAI werd de druk heel erg opgevoerd en werd de toon steeds walgelijker. Zowel Federica Montseny als Juan Garcia Oliver, beide CNT-ministers in de landelijke regering, maakten het zeldzaam bont. Montseny zei: “Wij die niet over discipline wensten te praten, hebben er nu om moeten vragen, voordat die ons opgelegd wordt. We wilden het leger vernietigen en nu willen we het (in stand houden) en zetten we ons er voor in om het aan een te smeden, omdat veel kameraden vergaderden in plaats van de vijand aan te vallen. Wat zuur! Want jullie zijn het die er schuldig aan zijn dat we accepteren wat we zojuist geaccepteerd hebben.” Rond de kerstdagen nam de IJzeren Colonne deel aan een offensief rond Teruel en wist als enige eenheid de geplande doelstelling te realiseren, ondanks heftige verliezen vanwege de slechte bewapening, de belabberde hergebruikte munitie en het totaal ontbreken aan artillerie- en luchtsteun. Uiteindelijk bleek de hele operatie voor niets want de Colonne kreeg bevel de na dagen strijd veroverde posities weer te ontruimen. En de weken daarna kwam de ene na de andere CNT- of FAI-bons langs en probeerde de Colonne om te praten. Eind januari werden afgevaardigden van de Colonne naar Valencia gehaald en daar stevig onderhouden door onder andere Garcia Oliver die direct de aanval op de Colonnes opende en hen verweet dat ze het fascisme niet direct in de eerste dagen hadden vermorzeld. Volgens hem leden ze aan alle mogelijke zwakheden: gebrek aan aanpassingsvermogen, studieboeken anarchisme, lafheid en ongeschiktheid voor de oorlog. Marianet, de secretaris-generaal, dreigde aan het eind van het gesprek met fusillades, waarop de afgevaardigden van de IJzeren Colonne hem uitmaakten voor brandweerman van de revolutie en vertrokken. Garcia Oliver vertrok met slaande deuren. Marianet diende een klacht in bij de Nationale Vergadering (de hoogste `instantie’ binnen de CNT), die daarop van de Colonne een verontschuldiging eiste, hetgeen de Colonne weigerde. De toon was gezet.
Begin februari belegde de IJzeren Colonne een vergadering van alle confederale colonnes. De resultaten daarvan waarvan nogal ontluisterend. De een na de ander haalden de Colonnes bakzeil (voor zover ze dat al niet eerder gedaan hadden) hoewel een aantal het eigenlijk helemaal niet eens was met de militarisering. Niemand durfde zover te gaan om openlijk schande te spreken van de bijna voltooide bureaucratisering binnen de anarchistische beweging, die `de organisatie’ tot een manipulatiemachine had gemaakt, die tegen het belang en de wil van de eigen aangesloten leden in handelde. Pellicer opende de zitting met een bittere uiteenzetting over hoe de wapens die de regering binnenkreeg, doorgesluisd werden naar de nieuwe militaire eenheden die gevormd werden, terwijl het de anarchistische milities ontbrak aan alle noodzakelijke dingen. De staat verstevigde zijn positie en de eigen organisaties (CNT en FAI) droegen daar aan bij. “We moeten de verantwoordelijke organisaties en ons zelf de schuld geven, aangezien wij ons er schuldig aan gemaakt hebben dat we de beste krachten aan het front hadden, terwijl daarentegen in de comités van de organisaties de strebers vanuit een comfortabele functie aan het werk waren tegen het goed functioneren van deze organisaties in.” Hij maakte stuk voor stuk korte metten met de argumenten die tegen de colonnes waren aangevoerd: de bandelozen, de verwerping van professionele hulp, het gebrek aan discipline. “Wij willen de fronten niet verlaten, we willen ons niet met het mes op de keel militariseren en we willen dat we om onze mening gevraagd worden.” De militieleden van de IJzeren Colonne wilden het front niet verlaten zoals de meerderheid van de centuria van de Durruti Colonne en de Colonne Tierra y Libertad [Land en Vrijheid] maar ze verkeerden in een gemoedstoestand die deed denken aan de tijd van de strijd tegen de reformisten. Die leidden de CNT in de Levante na de hereniging ; “De Organisatie heeft, voor wat de Levante betreft, vuil spel gespeeld, het heeft comités bespeeld en die hebben de militarisering goedgekeurd, terwijl op de laatste Regionale Vergadering van Vakbonden het tegendeel was besloten. We spreken ons niet uit tegen de Organisatie, die we meer dan wat dan ook liefhebben. We spreken ons uit tegen de comités die haar naam door het slijk halen.”
Uiteindelijk werd toch tot militarisering besloten. De milities hadden het revolutionaire hoofd definitief laten zakken en zich neergelegd bij de overwinning van de staat. De IJzeren Colonne afgevaardigden legden het resultaat van deze bijeenkomst voor aan een algemene vergadering van alle Colonne leden, die na veel gedoe op 21 maart 1937 plaats kon vinden.
Begin maart werd de Levante-regio nog weer opgeschrikt door een aantal botsingen tussen politie en gecollectiviseerde boeren. Leden van de IJzeren Colonne die ofwel de zijde van de boeren kozen, danwel wilden bemiddelen, werden opgepakt danwel beschoten.
Er waren manifestaties in diverse steden en dorpen, er vonden opstandspogingen plaats, er werden barricaden opgericht en oorlogsvoorbereidingen getroffen (bijvoorbeeld in Alfafar, Utiel, Liria, Játiva en met name in Gandía). Het Nationale Comité moest zich tot het uiterste inspannen om de opstand de kop in te drukken. José Pellicer had al eerder de aanwezigheid aan de kaak gesteld van grote hoeveelheden politietroepen, die zich in de achterhoede ophielden en zich bezig hielden met het provoceren en bedreigen van revolutionaire boeren. Dit was niet het eerste, noch het laatste conflict dat plaatsvond. Kort daarvoor hadden er incidenten plaatsgehad in Cullera, Hellín, Tabernes Blanques en andere dorpen.
We hadden hier te maken met het begin van de contrarevolutie op het platteland. De agrarische productie in de streek rond Valencia was cruciaal voor de Republiek en de regering stelde alles in het werk dat de collectieven die productie niet zouden controleren. Ieder voorwendsel werd aangegrepen om in te grijpen en het privé-eigendom weer in ere te herstellen: wat dat betreft zaten alle partijen op dezelfde lijn. Hoewel het niets had gedaan om het meedogenloze optreden te voorkomen, vond het Nationale Comité van de CNT het nodig om het gepleegde verzet af te keuren en dreigde ermee dat degenen die eenzijdig zouden besluiten over te gaan tot verdediging, uit de organisatie gezet zouden worden. Dit was nooit eerder vertoond, aangezien het Comité zich nooit eerder dergelijke taken had toegeëigend. De bureaucratisering van de libertaire organisaties consolideerde zich, hetgeen aangeduid werd met de “comitécratie”. Later schaarde het Nationale Comité zich achter het regeringsdecreet ter ontwapening van de arbeiders.
Op 12, 13, 15, 16 en 17 maart 1937 verscheen in het dagblad Nosotros een reeks indrukwekkende artikelen , waarin de zelfkritiek ook niet geschuwd werd, geschreven door een incontrolado (vert. oncontroleerbare) waarin nog één laatste maal een vurig betoog tegen de militarisering werd geformuleerd. Uiteindelijk besloot de Algemene Vergadering van de Colonne zich wegens uitzichtloosheid neer te leggen bij de militarisering. Een deel van de militieleden trok zich daarop om principiële redenen terug of werd wegens een te lage of te hoge leeftijd afgewezen. De weerstand was gebroken. Pellicer bleef en trad met een groot deel van de Colonne toe tot de 83e Brigade.
De militarisering was een fout, want zij scheidde de oorlog van de revolutie. Het zou beter zijn geweest als men de boel opgedoekt had. Dat bewijst wel de geschiedenis van de 83e Gemengde Brigade. In haar geval fungeerde de militarisering als een uitroeiingsinstrument. In april ondergingen haar soldaten een training, die niets voorstelde, in Benicarló en Vinaroz en zijn officieren op de Militaire School van Paterna. In juli 1937 verscheen het eerste en enige nummer van Columna de Hierro (IJzeren Colonne), spreekbuis van de Brigade. De oorlogscommissaris stelde dat de Colonne zich gesteld zag voor de keuze tussen “ons matigen of sterven”, waarop die besloot om een onderdeel van het leger te worden. “Verandering van klimaat en sfeer. Andere karakteristieken, andere verplichtingen. Maar dezelfde wens als eerst, de zelfde illusie. De oorlog winnen en de revolutie veilig stellen.” Het lijkt wel alsof de krachten die uitgeoefend zijn om de antimilitaristische wroegingen te overwinnen, de voormalige militieleden blind hadden gemaakt na de overwinning van de contrarevolutie. Ze hadden niets meegekregen van de barricaden begin mei [1937] in Barcelona. Van de constante aanvallen waar de Valenciaanse collectieven onder gebukt gingen sinds maart [1937] hadden ze maar ten dele iets meegekregen. Noch van de omvorming van de FAI tot een soortement partij. Noch van de honderden gevangen gezette anarchisten die de republikeinse bajessen bevolkten. De 83e Brigade werd ondergebracht in een divisie die geleid werd door de communist Martínez Cartón en vervolgens in juli 1937 met spoed overgeplaatst werd naar de sector van Albarracín om troepen aldaar af te lossen die slag hadden geleverd. De aflossing vond onder volstrekte chaotische omstandigheden plaats, zonder wapens (de afgeloste bataljons hoorden die eigenlijk over te dragen, maar dat gebeurde niet altijd), tijdens een zware artillerie- en mitrailleurbeschieting. De aanvoerder van de Brigade, José Pellicer, raakte zwaar gewond en moest geëvacueerd worden en er vielen veel doden. Enkele officieren deserteerden; uitgerekend de oprichters van de Colonne: Segarra, Cortés, Berga en Rodilla. Men sloeg in het wilde weg op de vlucht. De wanorde werd gestopt door Francisco Mares, het militielid met het meeste aanzien onder de soldaten. Desondanks werd er geprobeerd hem juridisch te vervolgen. Tegen een groep van meer dan 500 officieren en soldaten die om overplaatsing hadden gevraagd, werd een onderzoek wegens desertie geopend. Het was overduidelijk dat de 83e Brigade als kanonnenvlees gebruikt was. Nadat de slag voorbij was, werd die ontwapend en ze wilden haar ontbinden. […]
Pellicer werd, terwijl hij nog aan het herstellen was van zijn zware verwondingen, vervangen als gevolg van intriges van het Regionale Comité van de FAI, dat zwaar op de hand van de staat was. De anarchistische bureaucratie stelde orde op zaken in eigen huis. Zijn plaatsvervanger Mares werd niet geaccepteerd door de voormalige militieleden van de [83e] brigade, tot dat duidelijk werd dat hij niets te maken had met de uitsluiting van Pellicer. Segarra en de andere drie werden door een militair tribunaal veroordeeld tot 30 jaar dwangarbeid en naar een strafbataljon overgebracht. Pellicer werd bij het verlaten van het ziekenhuis op basis van fantastische beschuldigingen opgepakt door de SIM : het bezit van geheime schatten, het beramen van een overval op een juwelier in Barcelona, hulp aan rechtse elementen. Hij werd van gevangenis naar gevangenis overgeplaatst tot oktober 1938, toen hij weer in het leger opgenomen werd en het bevel kreeg toegewezen over een andere brigade. In de opeenvolgende maanden verwerd de 83e Gemengde Brigade tot een speelbal van de militaire strategie van de Russen: ze werd achtereenvolgens toegevoegd aan diverse verschillende divisies en legercorpsen. Na de slag om Teruel en de verdediging van Castellón was ze dermate gehavend dat ze niet echt herkenbaar meer was. De meerderheid van de oorspronkelijke leden waren verdwenen of gesneuveld. Van die grootse revolutionaire smeltkroes restte slechts nog as.
Bij de val van de Republiek besloot Pellicer bij zijn kameraden te blijven en niet zoals het overgrote deel van de CNT-leiders het hazenpad te kiezen. Pellicer werd uiteraard opgepakt en tot slot ter dood veroordeeld. Uiteindelijk werd hij in juni 1942, gelijk met zijn broer Pedro, gefusilleerd.
Nog eenmaal zou er een oprisping komen. Begin mei 1937 barstte er een volksopstand in Barcelona los, die uiting gaf aan het verzet tegen de steeds overheersender rol en het steeds openlijker agressieve optreden van de Spaanse Communistische Partij. Die opstand werd door politioneel en militair geweld en hernieuwde brandbluspolitiek van Garcia Oliver en Montseny tot zwijgen gebracht. Daarna was het definitief gedaan met de revolutie in Spanje. Communistische troepen trokken door de achterhoede en maakten het overgrote deel van de gecollectiviseerde bedrijven ongedaan. Kritische anarchisten werden opgepakt of vermoord. Het doek was gevallen. De reformistische leiding binnen de CNT had, gebruikmakend van de passiviteit van een aanzienlijk deel van de achterban, de revolutie in de koelkast gezet. Direct nadat de militarisering voltooid was en er een begin was gemaakt met het oprollen van de gecollectiviseerde bedrijven, werd de CNT uit de regering gegooid. De communisten hadden dat deel van hun klus geklaard en dus konden de reformistische CNT-ers gaan.
Amorós schreef een zeer boeiend boek, dat zeer gedetailleerd het reilen en zeilen van de IJzeren Colonne reconstrueert. Doorspekt met veel citaten uit publicaties uit die tijd en gebaseerd op getuigenissen van diverse leden van de IJzeren Colonne, die de hele Franco-tijd overleefd hebben, schildert hij de teloorgang van de CNT en daarmee van de revolutie. Hierbij is Amorós heel wat minder diplomatiek dan Abel Paz, die in 1984 een boek publiceerde over de IJzeren Colonne. Waar Paz de CNT en FAI met fluwelen handschoenen aanpakte en (bewust?) veel van het stuitende optreden van de leiders buiten beschouwing laat, legt Amorós alle machtsspelletjes feilloos bloot en laat tevens zien dat het radicale deel van de achterban van de CNT en de FAI zich, enkele uitzonderingen daar gelaten, erg passief opstelde en daardoor de revolutionaire verworvendheden niet wist veilig te stellen. Twee dingen moeten me wel van het hart over Amorós boek. Eigenlijk is het ondanks de titel meer een biografie van de IJzeren Colonne, dan van José Pellicer. Verspreid door het boek kom je wel het een en ander te weten over hem, maar van Pellicer als man van vlees en bloed krijg je niet zo echt een beeld. Alleen zijn politieke leven wordt belicht. Het tweede minpunt is dat er zo goed als niet ingegaan wordt op de rol van vrouwen in de Colonne. Kort wordt ergens een paar keer wat summiers gemeld over Pellicers vriendin, die de leiding had over het militieziekenhuis in de plaats Segorbe, maar dat ontstijgt het niveau van `de partner van’ niet echt. Elders in zijn boek wordt verslag gedaan van een Algemene Vergadering waar een refomistische CNT-er voorstelt dat de vrouwen niet langer meer deel mogen uitmaken van de Colonne, hetgeen zo goed als unaniem van de hand werd gewezen, aangezien men zeer tevreden was over het optreden van de vrouwen die aan het front verkeerden. Maar welke rol die daar dan speelden, wordt niet duidelijk. Hoewel Amorós’ boek goed leesbaar is, is - om het geheel in een groter kader te kunnen plaatsen - enige voorkennis over de decennialang voortslepende richtingenstrijd binnen de CNT wel aanbevolen. Voor degenen die dit boek gaan lezen is het nog aan te bevelen om de lijst met errata die de dochter van José Pellicer heeft gemaakt, naast het boek te leggen. Die errata zijn te vinden op: http://memoria-anarcosindicalista.blogspot.com/2010/02/matizaciones-sobre-libro-nosotros-de.html.
De laatste jaren verscheen er meer over de IJzeren Colonne. Nestor Romero’s boek Los Incontrolados is zeer rommelig van opzet en eigenlijk het enige wat zijn boek de moeite waard maakt, zijn de opgetekende getuigenissen uit de mond van de voormalige Colonne-leden `Ana’ en Elias Manzanera. Kate Sharpley Library bracht een brochure uit, getiteld The Iron Column: Testament of a revolutionary, met een vertaling van herinneringen van Elías Manzanera aan zijn Colonne-tijd. Het probleem met zijn tekst, die oorspronkelijk in 1980 in Spanje als reisverslag in brochurevorm verscheen, is dat hij de geschiedenis van de IJzeren Colonne mooier probeert te maken, of beter gezegd zelfs deels van zijn revolutionaire lading ontdoet. Hij ontkent bijvoorbeeld dat er centuria van het front naar de achterhoede gestuurd zouden zijn, waar dat toch echt wel gebeurd is. En ook heel bewust, zonder enige schroom. Er werden zelfs uitgebreide manifesten aan gewijd. Manzaneras taalgebruik is heel erg gezwollen, wat nogal overdreven overkomt en op den duur mateloos irriteert. Als hij zich zelf beschrijft, wordt het bijna op het pijnlijke af, dermate zelfingenomen is hij. Daar komen nog macho-uitspraken bij die het geheel tamelijk overteerbaar maken. Op bladzijde 20 produceert hij nog een fraai stukje visserslatijn: “veel van de Moorse gevangenen werden aangetroffen in het bezit van afgehakte hoofden, die ze in hun knapzakken bij zich droegen tot dat ze een moment rust hadden om de gouden tanden eruit te trekken. Deze gedegenereerde wilden uit Afrikaanse streken, hadden carte blanche om te moorden en te stelen zoals ze wilden”. Genoeg over deze tekst. De tentoongespreide directheid en bescheidenheid die in het Protest tegen de kapitulaties van 1937/ door een “Incontrolado” van de IJzeren Kolonne staat in schril contrast met de borstklopperij en overdrijvingen van Manzanera.
Het volgende boek waar ik aandacht aan wil besteden is Una miliciana en la Columna de Hierro; María `La Jabalina' (Een militievrouw in de IJzeren Colonne; Maria `de Jabalina’). De auteur, Manuel Girona Rubio, is in de geschiedenis van María Pérez Lacruz gedoken, een uit de stad Sagunto afkomstige vrouw die op 19 jarige leeftijd toetrad tot de IJzeren Colonne. María Perez werd na Franco’s overwinning opgepakt, na te zijn aangegeven door een inwoonster van haar woonplaats. Dit boek lijdt in hogere mate aan het zelfde euvel als Amorós boek. Over haar woonplaats Sagunto in oorlogstijd kom je wel het een en ander te weten, maar over de hoofdpersoon eigenlijk bedroevend weinig. Het is zelfs onduidelijk wat ze in de IJzeren Colonne gedaan heeft. Ze is op 23 augustus het ziekenhuis van Valencia binnengebracht nadat ze zwaargewond was geraakt door een schot door haar dijbeen bij Puerto Escandón. Daar had de dag ervoor een offensief tegen de fascistische stellingen plaatsgevonden. Voor de hand liggend is dus dat ze tijdens die bestorming gewond is geraakt. Nadat María Pérez vier maanden later pas uit het ziekenhuis werd ontslagen, keerde ze niet meer terug naar het front. De auteur stelt, zich beroepend op het naoorlogse verhoor van María Pérez, dat ze verpleegster was. Dat zou ik misschien ook gezegd hebben, wanneer ik voor mijn leven vreesde, regelmatig mishandeld werd en mij gevraagd werd naar wat mijn rol in de oorlog was geweest. Maar goed de auteur kiest voor de makkelijke weg en dat heeft ook wel een reden. De bedoeling van hem is om haar `onschuld’ aan te tonen, om te bewijzen dat haar ter dood veroordeling niet rechtsgeldig was aangezien ze `slechts’ een verpleegster was. Evenmin wordt uit dit boek duidelijk wat de revolutie in Sagunto en omgeving nu eigenlijk inhield. Blijkbaar interesseert dat de auteur, de sociaaldemocratische ex-burgemeester van Sagunto ook niet.
Op 23 April 1939 werd María Pérez opgeroepen voor verhoor en legde een eerste verklaring af waarin ook belastende dingen voor kameraden werden opgenomen. Later trok ze haar verklaring in en verklaarde ze dat ze die verklaring had ondertekend zonder haar gelezen te hebben. We mogen aannemen dat ze mishandeld is, zoals destijds te doen gebruikelijk was. Tijdens het gerechtelijk vooronderzoek tegen haar passeren diverse verklaringen van burgers de revue. Bijna alle beweren dingen over haar “van horen zeggen”. Op 8 augustus 1942, twee maanden na de gebroeders Pellicer, wordt María geëxecuteerd op dezelfde plek.
Op deze plek wil ik kort nog even wijzen op het in het Catalaans verschenen boek De milicians a soldats. Dat beschrijft in vogelvucht de diverse Colonnes die er in de provincie rond Valencia geopereerd hebben. Daarbij komt ook de IJzeren Colonne ter sprake. Wat dit boek vermeldenswaard maakt, is dat het diverse fraaie citaten uit de Colonne-krant Linea de Fuego vermeld. Maar wat aanvullend is, is dat er wat uitgebreider dan in de andere boeken wat over de rol van vrouwen wordt vermeld. Het blijkt dat tussen de 3 en 7% van de militieleden vrouwen waren. Een klein deel daarvan werkte als verpleegster, maar het overgrote deel als militievrouw aan het front. Blijkbaar was ook een geregeld terugkerend thema het “immorele gedrag” van de militievrouwen. Bijna altijd gaat het in deze gevallen om mannen wier vriendin er een punt achter heeft gezet en een ander heeft gevonden. Een ex-militielid meldt daarover: “De vrouwen doorbraken zeer zware ketenen. Zij die zin hadden om met een man naar bed te gaan, deden dat. Dat is geen hoererij, dat is zelfbevrijding”! In welke mate de vrouwen zich verder nog bevrijden wordt helaas ook niet uit dit relaas duidelijk. Wie meer algemene informatie zoekt over de vrouwen in de milities en in het algemeen gedurende de Spaanse Burgeroorlog, kan terecht bij Mary Nash, Defying male civilization (Arden Press, 1995).
Ter afsluiting dient nog vermeld te worden dat de `eer’ voor de herontdekking van de IJzeren Colonne toekomt aan de historicus Burnett Bolloten. Hij publiceerde in 1961 The Grand Camouflage, wat het fundament zou zijn voor twee later steeds verder uitgebreide studies. De laatste versie verscheen postuum in 1991 onder de titel The Spanish Civil War: Revolution and Counterrevolution. In dit doorwrochte standaardwerk over de Spaanse burgeroorlog en revolutie weidde Bolloten twee hoofdstukken aan de IJzeren Colonne en de militarisering. Uitgebreid gaat hij in op diverse aspecten van de geschiedenis van de IJzeren Colonne en drukt ook een aanzienlijk deel van zogenaamde incontrolado-tekst af. Bolloten is erg kritisch met betrekking tot de opname van bevrijde gevangenen in de Colonne. Daar waar Bolloten in zijn hele boek erg zorgvuldig en afgewogen is met zijn bronnengebruik, en alles drie keer controleerde met andere bronnen alvorens het op te nemen, leunt hij voor dit deel uitsluitend op bronnen die tot de CNT-bureaucratie behoren, danwel uit communistische, cq regeringskringen stammen. Deze personen hadden er allemaal belang bij om een sterk gekleurde versie van de geschiedenis te presenteren. Het is verbazingwekkend om deze eenzijdigheid te moeten constateren bij iemand die verder zo zorgvuldig werkte. Op zijn minst had hij de andere zijde van het verhaal kunnen belichten, maar dat heeft hij om onbekende redenen achterwege gelaten.
Voor degenen die nog meer willen weten over de milities en de militarisering die kunnen bij de volgende twee publicaties terecht: