Door Clara Wichmann
Het hier volgend artikel van Clara Meyer-Wichmann over de Industrial Workers of the World (IWW, vert. Industrie-arbeiders van de wereld) verscheen oorspronkelijk in Mr. Wiessings Nieuwe Amsterdammer (Nr. 307, 309 en 311 van den laatsten jaargang, 1920). In verband met het beëindigen van de N.A. moest in het derde artikel met het aangeven van enkele hoofdpunten worden volstaan. De vraag van de aansluiting bij Moskou, die juist in die tijd aan de orde was, zoals ook voor de andere revolutionair-syndicalistische organisaties als de Internationale Arbeidersassociatie (IAA-IWA), kon nog niet definitief worden behandeld, daar het artikel in december 1920 werd geschreven. Daar het artikel echter een historisch overzicht geeft van het ontstaan en de ontwikkeling der IWW. heeft het echter niets van zijn waarde verloren. In een der volgende nrs. hopen wij een overzicht te geven van de ontwikkeling van de IWW.
Het is een bekend verschijnsel dat omstreeks eenzelfden tijd op verschillende plaatsen, onafhankelijk van elkaar, onbeinvloed door elkaar, overeenkomstige bewegingen ontstaan, wanneer de maatschappelijke en geestelijke bodem waarop zij groeien in een eenigszins gelijksoortige phase verkeert. Denk aan verschillende middeleeuwsche religieuse en maatschappelijke bewegingen in Vlaanderen, Duitschland, Italië, aan de Protestantsche hervorming en hare voorloopers in Italië, Zuid-Frankrijk, Bohemen, Engeland, enzoovoorts. Toch vertoonen dan altijd dergelijke overeenkomstige verschijnselen weer kenmerkende verschillen, zoowel in aard en opbouw als in succes; en deze verschillen hangen natuurlijk samen met de milieux waarin zij ontstonden.
Naast het Fransch-Italiaansche syndicalisme staat het Amerikaansche. Deze beide hebben wel een gemeenschappelijke ideologische afstamming, n.l. de libertaire helft der Eerste Internationale[1], maar deze „afstamming“ heeft veel minder op de IWW ingewerkt dan de reëele verhoudingen waaronder zij ontstond. Bovendien hebben de beide vormen van syndicalisme elkaar pas laat leeren kennen en vertoonen ieder duidelijk onderscheiden eigenschappen; eerst van 1908 af begon het Fransche syndicalisme eenigen invloed op de Noord-Amerikaansche beweging te krijgen; toen was dus het revolutionair syndicalisme in de praktijk der Fransche vakbeweging al een vijftien jaren werkzaam, terwijl de IWW al drie jaren bestond en een veel langer voorgeschiedenis had.
Want natuurlijk heeft ook de IWW een lange reeks van voorloopers gehad, wier lijn tot 1869 toe (de organisatie der „Knights of Labor”, ridders van den arbeid) kan worden doorgetrokken. Onder die voorloopers hebben we te rekenen verschillende socialistische en anarchistische partijen of vereenigingen, die van 1871 af (Amerikaansche sectie van de Eerste Internationale) in Amerika ontstonden, en waarin zich, evenals elders, allerlei verschilpunten en schommelingen ten opzichte van den burgerlijken staat en zijn wetgeving, van het vraagstuk van centralisatie, van de verhouding tot de vakvereenigingen enz. voordeden.
Maar we hebben er ook en vooral onder te rekenen de groote industrieele organisaties, die op het eind der 19e eeuw hier en daar in Amerika ontstonden, en waarvan de bekendste is de WFM (Westelijke Federatie van Mijnwerkers) -), die in 1893 werd opgericht, en in haar midden opnam niet alleen ,,mijnwerkers” in den engeren zin, maar „alle personen die in de mijnen en in verband met de mijnen (in and around the mines) in dienst zijn.” In de tweede plaats moet hier worden genoemd de (1898 opgerichte) Western Labor Union, later American Labor Union geheeten, die voornamelijk uit ongeschoolde arbeiders bestond en eveneens beslist op industrieelen grondslag was georganiseerd, doch zich van de latere IWW onderscheidde door sterker sympathie voor politieke actie.
Over het algemeen vinden we de belangrijkste voorloopers van de IWW in de westelijke staten van Amerika, en speciaal in de groot- bedrijven. (Dit laatste is van belang, omdat ten opzichte van het Fransche Syndicalisme o.a. door Sombart de meening is uitgesproken dat zijn strijdwijze zou samenhangen met de kleinbedrijfsvorm van het Fransche „atelier”; een meening waartoe Sombart gekomen is door eenzijdig op eenige tamelijk buiten de vakbeweging staande schrijvers te letten, en die reeds voor Frankrijk zelf weerlegd is door erop te wijzen, dat de eerste groote syndicalistische organisaties ook daar in het grootbedrijf zijn ontstaan).
Het manifest, dat den oproep tot de oprichtingsvergadering der IWW (29 Juni - 8 Juli 1905) begeleidde, bestond voor een groot deel uit een betoog over de onvoldoendheid der oude vakorganisatie (craft-unionism), welke immers de arbeiders verdeelde naar hun vak, naar het werktuig waarmee in plaats van het bedrijf waarin zij werkten; een organisatie welker onvoldoendheid tegenover het zich steeds sterker aaneensluitende patronaat juist in Amerika, het land van trusts en kartels, bij uitstek gebleken was. Het oude craft unionism, waardoor de arbeiders van eenzelfde bedrijf tot een aantal verschillende vakvereenigingen behoorden, bevorderde splitsing der arbeiders-klasse en vorming van een arbeidersaristocratie, die op de minder- en ongeschoolden neerzag; dit alles nam in de Ver. Staten nog véél grooter afmetingen aan dan in Europa. En het veroorzaakte voortdurende onderkruiperij: toen er in Chicago een groote staking was in de bekende machinale slachterijen, staakten alleen de slagers, niet de machinisten, niet de stokers dierzelfde fabrieken; toen bij een spoorwegstaking de machinisten en stokers het werk hadden neergelegd, bleven de conducteurs „op hun post” en geleidden getrouwelijk de onderkruipende nieuwe machinisten over de lijn.
Tegenover al deze versnippering stelde de IWW het beginsel van industrial unionism, organisatie van alle arbeiders die in eenzelfde bedrijf werken — een beginsel dat, zooals we gezien hebben, vóór de oprichting der IWW al in verschillende groote Amerikaansche organisaties was toegepast.
Dat eerste oprichtingsmanifest van de IWW al legde er den nadruk op, dat èn in het kapitalistisch èn in het proletarisch kamp groote wijzigingen hadden plaats gegrepen en de verhoudingen niet meer waren als weleer: zoowel de onderlinge concurrentie tusschen de kapitalisten, als de vakverschillen tus- schen de arbeiders waren aan het verminderen. Met deze veranderde omstandigheden, met deze verschuiving der constellatie moest ook de arbeidersbeweging onmiddellijk rekening houden; vandaar dat de IWW in de plaats van het craft unionism predikte het industrial unionism, in de plaats van de versnippering in tal van vakvereenigingen het streven naar één groote organisatie (One Big Union), en tenslotte ook, — en dit is een zeer belangrijk punt — in de plaats van de vorming van allerlei arbeidersaristocratieën en bevoorrechte groepjes, de organisatie der ongeschoolden.
Ook hiermee knoopte de IWW bij de economische ontwikkeling aan. De machine, zoo zegt zij in haar manifest, doet steeds meer het percentage der geschoolde arbeiders af — en dat der ongeschoolde toenemen.[3] Wilde men verhinderen dat dezen aldoor als een gewillige, onbewuste reserve-armee voor het kapitaal zouden gereedstaan, wilde men ook in hen bewusten vrijheidsstrijd wekken, dan moest de arbeidersbeweging zich voornamelijk instellen op het betrekken in haar organisaties van de ongeschoolden. Dit deed de IWW. door een voortdurende propaganda onder hen, en tevensdoor haar contributies opzettelijk heel laag te stellen. De IWW nam ook kleurlingen (Japanners en „zelfs” negers) in haar organisatie op — in Amerika een belangrijk verschijnsel.
De Industrial Workers of the World (in de wandeling Wobblies genoemd) zijn dus voor alles Industrial Unionists. Dit industrial unionism is niet „bedacht”, niet „uitgevonden”, maar opgegroeid uit de nederlagen der oude vakvereenigingen (craft unions). En het is dan ook het éérst ontstaan in die industrieën, waar de patroons sterk georganiseerd waren en een aaneengesloten macht tegenover de vakvereenigingen vormden: de brouwerij en het mijnbedrijf. Eerst toen het industrial unionism er was in de werkelijkheid, kwamen uit de rijen der beweging eenige verderziende geesten op, die de algemeene beteekenis van deze nieuwe organisatiewijze begrepen, uiteenzetten, bewust maakten.
Maar het kenmerkende verschil tusschen de IWW en de oude American Federation of Labor, met haar vakvereenigingen van geschoolden, haar goed- gesalarieerde leiders en bureaucraten, haar streven naar overbrugging van den klassenstrijd (de Am. Fed. of Lab. verklaarde steeds zeer nadrukkelijk, niet socialistisch te zijn) was niet alleen de organisatievorm. Het lag ook hierin, dat de IWW zichzelf een ander doel stelde: zij beschouwde haar industrial unions als de kiemen, die de nieuwe maatschappij voorbereidden „binnen de schelp van de oude” zooals haar beginselverklaring in de nieuwe redactie van 1908 het zegt. Met andere worden: gelijk op het oogenblik de shop-stewards-beweging in Engeland regelrecht afgaat op controle der industrie door de arbeiders-comité’s (ook daar geheel op den grondslag van bedrijfsorganisatie gekozen), en vandaar regelrecht op de regeling en leiding der productie door de arbeiders, zoo beschouwt ook de IWW zich niet alleen als een strijdorganisatie die bestaan en vechten moet zoolang de kapitalistische productiewijze nog heerscht; zij weet tegelijkertijd dat het haar organisatievorm is, volgens welken in het eerstvolgend tijdvak de organen voor de leiding der productie zullen worden opgebouwd.
Dit is het uiterst belangrijke van al deze nieuwe organisatievormen die wij thans in verschillende landen zien geboren worden: het Radenstelsel, de shop- stewards, de bouwgilden, het Amerikaansche Industrial Unionism — dat wij overal zien ontluiken organisaties, die zóó opgebouwd zijn dat zij inderdaad tot overneming der bedrijven geschikt worden.
Zoo kwam het dan ook, dat Lenin, toen hij van de geschriften van De Leon kennis nam, gezegd heeft: „De Amerikaan, Daniël de Leon, formuleerde voor het eerst de gedachte eener sowjet-regeering.”[4]
Nu heeft echter in de geschiedenis van de IWW de tragische breuk plaats gehad juist om hetzelfde punt, waarover op het oogenblik in Rusland de bolsjewiki en de richting van Kropotkine tegenover elkaar staan — om de verhouding van de economische strijdorganisatie en de partij.
Om dit te begrijpen, moeten wij, wat Amerika betreft, wat verder teruggaan. En daarbij op den voorgrond stellen, dat nooit de IWW, óók niet de anarcho-syndicalistische vleugel ervan die tegenwoordig de IWW vormt. (De Leon en de zijnen hebben eenige jaren na de scheuring een nieuwe organisatie, de W.L.I.U. opgericht), zoo scherp tegenover de politieke partij heeft gestaan en het anti-parlementarisme zoo op den voorgrond gesteld als de Fransche syndicalisten; het Fransche syndicalisme heeft veel sterker anarchistische invloeden ondergaan dan het Amerikaansche. Daarentegen spitste zich in Amerika de strijd tegen de reformistische vakbeweging tot het uiterste toe, juist omdat de AFL, ontstaan in een tijd toen de „skilled”-arbeid in de industrie nog overheerschende beteekenis had, reeds sterk en groot was toen de IWW opkwam; terwijl in Frankrijk het revolutionair syndicalisme in een vroegere periode der vakbeweging, tegelijk met het ontstaan der locale federaties, was opgegroeid.[5]
In den tijd toen de oude, in haar wezen revolutionaire en door universeel solidariteits-bewustzijn gedragen, maar in haar vormen wat romantische organisatie der „Knights of Labor” in beteekenis begon te verminderen en het de gouden dagen waren voor de nuchtere „moderne”, „practische” American Federation of Labor, toen al, in de jaren omstreeks 1890, vond de AFL niet alleen een tegenstrooming in de vakbeweging, maar ook de marxistische Socialist Labor Party tegenover zich.[6] Eenige jaren na een definitieve breuk riep een deel der leden van de Soc. Lab. Party daarom een „eigen” vakbeweging in het leven, de „Socialist Trade and Labor Alliance”, terwijl een ander deel het een juister tactiek vond, om in de AFL te blijven en „daarbinnen in te boren” om dezelve te revolutioneeren.
In het Westen van Amerika was eveneens scherpe strijd tegen de AFL, maar daar ontwikkelden zich de nieuwe vormen: daar ontstond de industrieele organisatie en de beschouwing van de industrial union als de cel der toekomstige maatschappij.
Toen nu in 1905 de IWW tot stand kwam, vormde deze een samensmelting van allerlei verschillende elementen, die gemeen hadden hun revolutionair karakter en hun streven naar nieuwe strijdwijze en organisatievormen voor de vakbeweging. En aan deze samensmelting dankt de IWW haar oorspronkelijk beginselprogram van 1905, dat haar duidelijk van de AFL met haar aanpassingstactiek onderscheidt, duidelijk de gedachte van voorbereiding van de socialistische productiewijze uitspreekt, maar in haar omschrijving van de verhouding tot de politiek blijk geeft met twee stroomingen rekening te hebben moeten houden. Deze beginselverklaring luidde[7]: „De arbeidersklasse en de ondernemersklasse hebben niets gemeen. Er kan geen vrede zijn, zoolang honger en gebrek onder millioenen arbeiders geleden worden, en de weinigen die de ondernemersklasse uitmaken alle goede dingen van het leven bezitten.
„Tusschen deze beide klassen moet een strijd worden gevoerd [totdat de arbeiders der wereld zich op het politieke zoowel als op het industrieele gebied vereenigen, en door middel van een economische organisatie der arbeidersklasse zonder afhankelijkheid (affiliation) van eenige politieke partij, dat nemen en houden wat zij door hun arbeid hebben voortgebracht]. [De beginselverklaring van 1908 zegt inplaats hiervan: „totdat de werkers van de wereld zich als klasse organiseeren, de aarde en het productie-apparaat in bezit nemen en het loonstelsel afschaffen.”]
„De snelle ophooping van den rijkdom en de concentratie van het beheer der industrieën in al minder handen maken het voor de vakvereenigingen (bedoeld zijn de oude „trade” of „craft” unions) onmogelijk om zich met de steeds groeiende macht der ondernemersklasse te meten, omdat de vakvereenigingen een toestand bestendigen en bevorderen, waarbij één groep arbeiders tegen een andere groep arbeiders in den loonstrijd kan worden opgezet, waardoor zij met elkanders hulp worden verslagen. De vakvereenigingen helpen de ondernemersklasse om de arbeiders te misleiden tot het geloof dat de arbeidersklasse gemeenschappelijke belangen heeft met de ondernemersklasse. „Deze stand van zaken kan alleen veranderd en de belangen der arbeiders alleen behartigd worden door een organisatie die zoo is opgebouwd dat al haar leden in eenige industrie of in alle industrieën, het werk neerleggen telkens als er een staking of uitsluiting is in één der departementen (afdeelingen) daarvan, en zoodoende een onrecht tegen één als een onrecht tegen allen opvatten.”[8]
[Daarna volgt in de beginselverklaring van 1908: „Inplaats van de conservatieve stelling: „een billijk dagloon voor een eerlijke dagtaak” moeten wij in ons vaandel het revolutionaire wachtwoord schrijven: „Afschaffing van het „toonstelsel”. Het is de historische zending der arbeidersklasse het kapitalisme op te ruimen. Het leger van de productie moet worden georganiseerd, niet alleen voor den strijd van-dag-tot-dag met de kapitalisten, maar ook voor het overnemen der productie wanneer het kapitalisme zal zijn omvergeworpen. Door ons te organiseeren op industrieelen grondslag vormen wij de structuur van een nieuwe maatschappij binnen de schelp van de oude.”]
Vergelijking van de oude en nieuwe beginselverklaring der IWW doet zien, dat in de nieuwe verdwenen is „de vereeniging der arbeiders van de wereld op het politieke gebied”. Het schrappen van deze woorden was de formeele, statutaire neerslag van een langdurige en hartstochtelijken strijd tusschen twee richtingen in de oude IWW; een strijd die op het congres van 1908 op de uitdrijving van De Leon (den Marxist) en de zijnen uitliep. Het is een eigenaardigheid van het politieke leven, dat de gewichtigste principieele botsingen plegen te worden uitgevochten niet „als zoodanig”, maar in den vorm van administratieve kwesties; en zoo werd De Leon weliswaar in werkelijkheid verbannen omdat hij tevens leider de S.L.P. was[9] en op economisch gebied een minder radicale richting voorstond, maar verbannen op grond van weerzin der arbeiders tegen tal van politieke gevechten die zich in de IWW tusschen S.L.P.’es en S.P.’ers hadden afgespeeld en overheersching van politieke partijen vreesden, maar had die uitdrijving schijnbaar plaats op grond van het feit, dat hij verscheen als afgevaardigde van een afdeeling, die hij niet had mogen vertegenwoordigen.
De uitsluiting werd aanvankelijk door de De Leoniten niet erkend; zij bleven zich óók IWW’ers noemen, en werden jarenlang als „Detroit-IWW’ers” (zoo genaamd naar de plaats van hun „hoofdkwartier”) onderscheiden van de „Chicago-IWW’ es”, totdat, in 1915, de De Leoniten den naam van Workers’ International Industrial Union (W.I.I.U.) aannamen. Zij zijn een kleine groep gebleven, in ledental en invloed geringer dan de anarcho-syndicalistische vleugel. Hun standpunt onderscheidt zich van dat van den anarcho- syndicalistischen vleugel der IWW doordat zij 1e. niet zóó uitsluitend industrial unionists zijn, maar in sommige opzichten nog meer organisatie naar afzonderlijke vakken willen bevorderen; 2e. parlementaire actie voorstaan; 3e. minachten de directe actie en sabotage-tactiek der Chicago-IWW’ers, die door hen als „Bummery”[10] wordt gequalificeerd.
We raken hiermee aan het karakter der directe actie van de IWW Deze heeft inderdaad bij hen, veel meer dan in Frankrijk, gewelddadige vormen aangenomen; de sabotage, niet alleen in haar zachtere vormen van lijdelijk verzet en langzaam werken tijdens conflicten (“go slow” of “go canny”), maar ook in den vorm van vernieling, is door de IWW’ers gepredikt èn in practijk gebracht — ondanks de in tal van vormen weerkeerende spreuk, dat de Knights of Labor geen geweld (bedoeld is hier geweld tegen zaken, sabotage dus) predikten doch het toepasten, en dat de IWW’ers het wel prediken, maar niet toepassen.[11] Rücksichtlose, soms ook individueele daden van verzet meebrengende opstandigheid ontwikkelde zich vooral in het Westen, met zijn dikwijls geïsoleerde bedrijven en zijn arbeidersbevolking, die uit ongeschoolden van velerlei nationaliteiten bestond. De meer „beschaafde” en gematigde arbeiders van het Oosten en speciaal de aanhangers van De Leon hebben die mannen uit het Westen — die niet alleen groote maandenlange stakingen volhielden, maar ook eindelooze veroveringstochten voor het recht van het vrije woord ondernamen door, telkens in een andere gemeente, een propagandarede op straat te houden en zich dan te laten gevangennemen, — die er dikwijls wild en verwaarloosd uitzagen en zich opgewonden gedroegen — als „lompenproletariërs” geminacht. Ook in de Chicago-IWW zelf deed en doet zich spanning voor tusschen de Oostelijke en Westelijke afdeelingen; terwijl de Oostelijke vinden dat in de IWW genoeg tegen leidersmacht en bureaucratie gewaakt is, willen de Westelijken verdere decentralisatie, meer autonomie van de plaatselijke groepen, en aan het „hoofdkwartier” niet anders dan administratieve functies toekennen. Zoo vormen die Westelijke afdeelingen de meest doordrijvende, de meest driftige, de meest „lastige” maar ook degenen waarin het het meest gist, die het hevigst gevreesd en het gruwzaamst belasterd en bestreden worden door het Amerikaansch…. democratisch…. bewind.[12]
„De aard van het terrein waar de IWW gewerkt heeft moest de agressieve methode, waartoe zij van het begin af aan dreigde, nog meer naar voren brengen,” schrijft Louis Levine in zijn reeds aangehaald artikel.[13] „Een kamp van stakende spoorwegwerkers kon niet dezelfde diplomatieke en langzame tactiek volgen als b.v. een typografenbond. De houtbewerkers van de Zuidelijke staten, de arbeiders uit de fruitkweekerijen van Californië, de textielarbeiders van Nieuw-Engeland of de kellners der hotels en restaurants van een Amerikaansche stad kunnen noch op onvervangbaarheid door vakkennis, noch op weerstandsfondsen bouwen. In het geval van ongeschoolde arbeiders vereischt een staking een snelle en beslissende beweging, een gesloten aanval over de heele linie, die de plannen èn de fabrieken der ondernemers stop zet. Het doel van de staking is bereikt als de reëele eischen vervuld zijn; de z.g.n. „erkenning van de organisatie” is van minder belang waar de organisatie zélf onvast is. Onder deze ongeschoolden bestaat de organisatie vandaag, om morgen door het vertrek der arbeiders uiteen te vallen. Maar zij dragen de kiemen van het industrial unionism met zich mee naar andere streken en ver-spreiden het zoo onder andere arbeiders. De nieuwe methoden der IWW na 1908 werden als volgt samengevat: „Geen erkenning der organisatie”, „snelle aanval”, „korte en agressieve stakingen”, „geen arbitrage“.
Deze aard van de IWW en van hare leden moet in het algemeen bij de beoordeeling van haar tactiek in het oog worden gehouden. In de „Trib.” van 7 Dec. j.l. verscheen onder het opschrift „Isolement, verdeeldheid, onmacht” een artikel van W.Z. Forster (vermoedelijk is bedoeld dezelfde W.Z. For- ster, die reeds in 1911 propaganda voor revolutionaire actie binnen de oude Am. Fed. of Lab. voerde), overgenomen uit La Vie Ouvrière[14], waarin als groote fout der IWW'ers betreurd werd, dat zij niet in de AFL waren gebleven, om daarin te „boren“, en haar van binnenuit te revolutionee- ren — een opvatting die ook door Tom Mann reeds lang geleden gedeeld werd. Hunne opmerkingen hebben zeker een kant van waarheid. De IWW is een in aantal zwakke groep gebleven. In Brissenden’s nauwgezet en door objectiviteit uitmuntende boek vindt men op blz. 359 de cijfers; het ledental der IWW is jarenlang niet boven de 20.000 gekomen, bereikte in 1916 de 60.000 en wordt over 1917 als 200.000 vermeld — welk laatste cijfer door Brissenden als zeer twijfelachtig beschouwd wordt. De IWW’ers schijnen n.l. wel eens „gekleurde” cijfers te geven. Brissenden vertelt een, zooal niet historische dan toch teekenende, anecdote: hoé Prof Hoxie, na uitgebreide statistische onderzoekingen, met opgestoken zeilen het kantoor van St. John, den alg. secretaris der IWW binnenstuift en zegt: „Nu heb ik je, St. John, jullie hebt maar 14.300 leden”. „Je liegt het, Hoxie”, antwoordt St. John, „we hebben er 14.310”). In verhouding tot het arbeiderstal van Amerika en tot het ledental der A. F. of L. vormen de IWW’ers dus een kleine voorhoede. Brissenden neemt aan dat ruim 190.000 arbeiders op ’t een of ander tijdstip lid van de IWW geweest zijn en er dus eenigen invloed van hebben ondergaan — de kiemen met zich hebben meegedragen en verder verspreid, waarvan Levine in zijn boven afgedrukt citaat sprak. Maar juist voor de ongeschoolden, die door de l.W.W. werden georganiseerd, was - door de zeer hooge bijdragen en het leerling-stelsel — de toegang tot de AFL nagenoeg of heelemaal afgesloten!
Zij, die de tactiek van „binnen in boren” voorstaan, doen dit omdat zij meenen, dat de IWW’ers in de AFL als een ferment zouden kunnen werken. Vergeten zij niet te veel dat de IWW’ers ook als afzonderlijke organisatie alseenferment hebben gewerkt?
Waarom anders is dit kleine groepje zoo vervolgd, zoo bestreden, indien niet omdat men voelde en begreep, dat het invloed oefende op breede kringen van arbeiders, zoowel door zijn organisatievorm als door zijn strijdwijze?[15] Het laatste halfjaar is de IWW zeer in beweging geweest omtrent de vraag van de aansluiting bij de Derde Internationale.
In het voorjaar had de toenmalige G(eneral) E(xecutive) B(oard), de Algemeene Uitvoerende Raad dus, besloten tot aansluiting bij de Derde Internationale.[16] De nieuwe GEB meende echter, dat die vraagstuk door de leden, bij referendum, beslist moest worden, en annuleerde dus de aansluiting. Het referendum liep over drie voorstellen, ter keuze:
1. De IWW sluit zich aan bij de IIIe Internationale.
2. De IWW sluit zich niet aan en bericht dat haar positie het haar onmogelijk maakt zich aan te sluiten op de wijze als in Zinovjeff’s oproep aangegeven, maar dat zij (de IWW) is voor een Economische Industrieele Internationale.
3. De IWW sluit zich onder voorbehoud[17] bij de Derde Int. aan, als volgt: de IWW neemt geenerlei aandeel aan parlementaire actie, en behoudt zich het recht voor haar eigen tactiek op grond van Amerikaansche toestanden te ontwikkelen.”
Zoowel het 2e als het 3e voorstel, hoewel met elkaar in strijd, hebben in de GEB een meerderheid behaald. En een inzender in Solidarity wijst dan ook op het groote gevaar, dat dit drieledige referendum eveneens tot gevolg zou hebben aanneming van twee met elkaar in strijd zijnde moties. Om deze reden en verscheidene andere (dat aansluiting geheel buiten het kader der IWW viel, en verwerping der aansluiting door de bourgeosie verkeerd zou worden uitgelegd), werd de GEB dringend verzocht het referendum weer in te trekken. Tenslotte vinden we — terwijl op 30 Nov. de referendumbiljetten in handen van het hoofdbestuur moesten zijn[18], — in de Industr. Worker van 13 Nov. een motie van de afd. Minneapolis, die het GEB verzoekt heen te gaan.
Zoo schijnt dus nog alles in gisting te zijn. Wellicht is in Amerika de beslissing reeds gevallen.
In het verleden van de IWW is de onafhankelijkheid van iedere politieke partij gedurig en zeer vast naar voren gebracht. Dit beginsel ligt in de organisatie en de mentaliteit der IWW’ers zeer vast verankerd en spreekt ook nu nog uit alle polemieken over het vraagstuk van de aansluiting. Maar de Comm. Partij van Amerika is klein en Rusland is verre, zoodat in het bewustzijn van menigen IWW’er aansluiting bij de Derde Int. méér het karakter zal dragen van grijpen van een broederhand van revolutionaire arbeiders dan van een overgave aan politieke leiding. In dat licht zou een mogelijke meerderheid vóór de aansluiting zijn te verklaren. Hoogstwaarschijnlijk zou zij echter een nieuwe scheuring in de IWW teweegbrengen.
Of zij plaats heeft — dan wel of de IWW haar actie als industrieele organisatie blijft voeren en de russische arbeiders op haar wijze steunt, n.l. door weigering van munitiefabricage en -vervoer voor de Entente — zullen wij binnen weinig weken weten.
C. WICHMANN