Door Nestor Makhno
De afgelopen zeven jaren zijn er, door bijna alle vijanden van de Makhnovistische revolutionaire beweging, zo veel leugens verspreid dat men zich enkel kan verwonderen dat deze mensen hier nog geen rode kop van hebben gekregen - op z'n minst af en toe in ieder geval. Het is behoorlijk typerend dat deze schaamteloze leugens tegen mijzelf en de Makhnovistische opstandelingen, ja zelfs tegen onze beweging als geheel, hiermee lui uit zeer uiteenlopende sociaal-politieke stromingen verenigt: onder hen kun je journalisten aller pluimage vinden, schrijvers, geleerden en leken die obstakels op hun pad plaatsen, aasgieren en speculanten die zichzelf zo nu en dan ongegeneerd als de wegbereiders van vooruitstrevende revolutionaire ideeën presenteren. Het kan zelfs dat zogenaamde anarchisten je pad kruisen, als Yanovsky, van de Fraye Arbeter-Shtime. Al deze mensen, volk aller keur en kleur, schamen zich er niet voor om leugens over ons te verspreiden zonder ons te kennen en soms zelf zonder dat ze zelf hun eigen aantijgingen geloven - zulke leugens worden met insinuaties afgesloten. Ze bestaan uit eeuwige en telkens herhaalde beschuldigingen, zonder dat er ooit geprobeerd wordt te onderzoeken wat de reden is van dit geraas en gekonkel. Want, waar zijn de aannemelijke gronden om deze hysterie ook maar enigszins te legitimeren? Al deze ongegeneerde leugens tegen ons Makhnovisten, over dat wij pogromisten zouden zijn, zonder dat er ook maar enige snipper bewijs of enige bevestiging werd geleverd, maakte korte tijd geleden dat ik de Joden van de wereld, via de beste kantoren van de Franse en Russische libertaire pers, toesprak om hen te vragen om met bronnen te komen over deze absurditeiten. Dit om zo gedetailleerde informatie te verschaffen wat betreft de pogroms, opruiing of het aanzetten tot pogroms, uitgevoerd of begonnen door de Oekraïense revolutionaire arbeidersbeweging die door mij geleid werd.
De bekende Parijse Club ‘Fabourg’ was de enigste die op mijn “Oproep aan de Joden aller landen” reageerde. Via de pers had het bestuur van de club laten weten dat zij op 23 juni 1927 een bijeenkomst hielden waarbij de volgende vraag ter discussie zou staan: “Was ‘generaal’ Makhno een vriend van de Joden, óf nam hij deel aan de slachtpartijen tegen hen?” Daarbij werd vermeld dat onze Franse kameraad Lecoin ter verdediging van Makhno zou spreken.
Logischerwijs heb ik, toen ik van het debat dat ‘Fabourg’ zou houden hoorde, meteen de voorzitter van de club, Poldes, benaderd. Ik heb hem in een brief gevraagd of Lecoin kan worden teruggetrokken om zo mij de mogelijkheid te geven op eigen titel de club toe te kunnen spreken. Na een positieve reactie verscheen ik op 23 juni 1927 voor de bijeengekomen club.
De bijzondere wijze waarop dit debat in de club plaats vond, en het feit dat het punt dat mij betrof pas tegen het einde van de avond werd behandeld, zorgde er echter voor dat ik mij slechts zeer laat hoorbaar kon maken – tegen 23:00 – en dat ik niet in staat was om diep op de zaak in te gaan. Het enige wat mij lukte, was in detail te vertellen over de historische aard, oorsprong en kenmerken van het antisemitisme in de Oekraïne.
Misschien zullen mijn vijanden munt uit slaan uit het verloop van deze avond, welke buiten mijn controle lag, en vooral omdat ik met handen en voeten gebonden was. Het is immers zo, dat ik volgens de voorschriften van de Franse politie verboden ben om met gelijkgezinde Franse collega’s te communiceren: als gevolg hiervan was het voor mij onmogelijk dat ik zelf publieke bijeenkomsten kon organiseren om deze laster te weerleggen. Ook hebben sommige mensen schaamteloos gelogen en gesproken over dat ik in Parijs “aangeklaagd” zou zijn. Dit is een verdere leugen die door mijn vijanden is verspreid, de hypocriete verdedigers van de rechten en de onafhankelijkheid van het Joodse volk dat de afgelopen dertig jaar in Rusland en de Oekraïne zo heeft geleden.
Zit er enige waarheid in al deze leugens? De Joodse arbeiders in de Oekraïne zijn zich, evenals alle andere Oekraïense arbeiders, zeer bewust dat de beweging waar ik jaren de leider van was, een werkelijke revolutionaire arbeidersbeweging was. Die beweging heeft op geen enkel moment geprobeerd om de praktische organisatie van de misleide, uitgebuite en onderdrukte arbeiders te verdelen op basis van ras. In tegendeel: het had tot doel hen te verenigen tegen hun onderdrukkers, in het bijzonder de Denikinisten, welke door-de-wol-geverfde antisemieten waren. De beweging heeft zich op geen enkel moment bezig houden met pogroms tegen Joden, noch heeft deze hiertoe ooit aangezet. Verder bevatte de voorhoede van de Oekraïense (Makhnovistische) revolutionaire beweging vele Joodse arbeiders. Het infanterieregiment van Gulyai-Polye had bijvoorbeeld een compagnie welke uit 200 Joodse arbeiders bestond. Er was ook een vierdelige artilleriebatterij, waarvan de kanonniers en de verdedigingseenheid allen Joden waren, inclusief de commandant. En er waren tevens vele Joodse arbeiders binnen de Makhnovistische beweging die zich, vanuit persoonlijke overwegingen, liever met de revolutionaire vechteenheden mengden. Zij waren allen vrije strijders, vrijwillig toegetreden vochten zij oprecht voor de gemeenschappelijke opgave van de arbeiders. Deze anonieme strijders hadden binnen alle economische organen en het leger hun representanten. Dit kan allemaal worden nagevraagd en bevestigd bij de Joodse kolonies en dorpen in de Gulyai-Polye-regio.
Al die Joodse militante arbeiders stonden voor lange tijd onder mijn commando, niet voor dagen of maanden, maar eerder hele jaren. Iedereen heeft gezien hoe ik, de staf, en het gehele leger is om gegaan met antisemitisme en de pogroms die hieruit voortkwamen.
Elke poging tot een pogrom of plundering werd door ons in de kiem gesmoord. Iedereen die aan zoiets schuldig werd bevonden werd onvermijdelijk vanwege hun misdaden doodgeschoten. Dit was bijvoorbeeld in mei 1919 het geval, toen een aantal boeren opstandelingen uit Novo-Uspenovka, nadat zij het slagveld hadden verlaten om te rusten, twee ontbindende lijken in de buurt van een Joodse nederzetting aantroffen. Zij namen aan dat dit de lijken van twee opstandelingen waren, en dat zij door de leden van de Joodse kolonie waren vermoord. Ze lieten zich gaan en slachtten dertig inwoners af. Dezelfde dag stuurde mijn staf een commissie naar de kolonie om informatie in te winnen. Zij kwamen de daders van de slachtpartij op het spoor. Ik stuurde direct een speciale eenheid naar het dorp om hen te arresteren. Diegene die verantwoordelijk waren voor de aanval op de Joodse kolonie, zes individuen, waarvan één de bolsjewistische districtscommissaris, werden allen op 13 mei 1919 doodgeschoten.
Hetzelfde gebeurde in juli 1919, toen ik mezelf in het kruisvuur van tussen Denikin en Trotski bevond. Trotski beloofde op dat moment dat “het beter was om de Oekraïne in het geheel over te geven aan Denikin, dan dat er de mogelijkheid bestond dat de Makhnovshchina zich zouden kunnen uitbreiden.” Ik werd hierdoor gedwongen om de rechter oever van de Dnieper over te steken. Dit was het moment dat ik de beroemde Grigoriev ontmoette, de ataman van de Kherson-regio. Misleid door de anonieme geruchten die over mij en de opstandige beweging de ronde gingen, probeerde Grigoriev een verbond met mij en mijn staf te sluiten met het oog op een geplande campagne tegen Denikin en de Bolsjewieken.
Er werden gesprekken geopend op de door mij gestelde voorwaarde dat ataman Grigoriev, binnen twee weken, mijn staf en de Sovjet van het (Makhnovistische) Revolutionaire Opstandige Leger van de Oekraïne, documenten kon voorleggen waarin bewijs werd aangeleverd dat alle berichten over twee of drie pogroms die door hem tegen de Joden uit Elizavetgrad waren gepleegd, ongegrond waren. Ik kon deze namelijk, gezien de situatie, op dat moment niet zelf beoordelen.
Deze voorwaarde gaf Grigoriev iets om over na te denken: toen stemde hij, als een goede soldaat en strateeg, in. Om mij te bewijzen dat hij op geen enkele manier deze pogromist kon zijn, schepte hij op over het feit dat zijn gevolg een Oekraïense vertegenwoordiger van de Sociaal-Revolutionaire Partij bevatte. Toen beschuldigde hij mij ervan dat ik “bezwaar” tegen hem had aangetekend bij mijn staf, waarbij hij zou zijn afgedaan als een vijand van de revolutie. Als teken van goede wil introduceerde Grigoriev mij vervolgens bij enkele politieke representanten die hem bezochten: Nikolai Kopornitky van de Oekraïense Sociaal-Revolutionaire Partij, Seliansky (alias Gorobets) en Koliuzhny van de Oekraïense Sociaal-Democratische Partij.
Dit gebeurde op een moment dat ik met mijn belangrijkste gevechtseenheid aan de rand van Elizavetgrad was. Ik vond het mijn plicht als revolutionair om van deze mogelijkheid gebruik te maken om zelf te kijken wat ataman Grigoriev zou kunnen hebben gedaan tijdens zijn bezetting van de stad. Op hetzelfde moment onthulde enkele onderschepte spionnen van Denikin, onbekend bij de arbeiders van de Kherson-regio, dat Grigoriev zich voorbereidde om zijn bewegingen met het hoofdkwartier van Denikin af te stemmen voor een gemeenschappelijke campagne tegen de Bolsjewieken.
Van de inwoners van Elizavegrad en de omliggende dorpen, en van een aantal partizanen van Grigorievs eenheden, hoorde ik dat er elke keer dat een stad bezet werd Joden werden uitgemoord. In zijn aanwezigheid en in zijn opdracht vermoordde zijn partizanen bijna tweeduizend Joden, waaronder de bloem van de Joodse jeugd: vele leden van de anarchistische, Bolsjewistische en socialistische jeugdorganisaties. Enkele van hen waren zelfs uit de gevangenis gehaald om hen te vermoorden.
Toen ik dit alles te weten kwam, verklaarde ik Griegoriev, ataman van Kherson – een “Sociaal-Revolutionair” (sic) – tot een vertegenwoordiger van Denikin, een openlijke pogromist die direct verantwoordelijk was voor de daden tegen de Joden door zijn aanhangers.
Op de Sentovo-vergadering op 27 juli 1919 werd Grigoriev veroordeeld voor wat hij was, en voor ieders ogen standrechtelijk geëxecuteerd. De executie en de reden hiervoor werden als volgt verkondigd: “De pogromist Grigoriev werd door de Makhnovististische leiders geëxecuteerd: Batko Makhno, Semyon Karetnik en Alexis Chubenko. De Makhnovistiische beweging neemt de volle verantwoordelijkheid op zich voor deze historische handeling.” Die verklaring werd onderschreven door de leden van de Sovjet van het Opstandig Leger en de leden van de Sociaal-Revolutionaire Partij die aanwezig waren, inclusief Nikolai Kopornitsky (NOOT: de Sociaal-Democraten Seliansky en Koliuzhny waren na de executie van Grigoriev plotseling verdwenen).
Dit was de behandeling die te wachten stond voor diegenen die pogroms pleegden, of betrokken waren bij de voorbereidingen hierop. Plunderaars bleven eveneens ongespaard, of zij nu uit eigen rangen van het Opstandig Legers waren, of buitenstaander. Dit is bijvoorbeeld in augustus 1920 wat gebeurde toen een eenheid met Petliuristische nationalistische loyaliteit, onder het commando van Levchenko en Matyansha, ons omcirkelde en boodschappers stuurden met het voorstel om zich in ons leger op te laten opnemen. De staf en ik ontvingen hen en stemden met hun inlijving in. Toen we er echter achter kwamen dat de nationalistische elementen van deze eenheden zich schuldig maakten aan plunderingen en onbeschaamd antisemitisme, schoten wij hen in het dorp Avereski, in de provincie Poltava, ter plekke dood. Een aantal dagen later werd ook hun commandant Matyansha doodgeschoten vanwege provocatief gedrag in de stad Zinkov (provincie Poltava). Zijn eenheid werd van hun wapens ontdaan en de meeste leden werden naar huis gestuurd.
In december 1920 herhaalde dit zich met troepen van het Rode Leger toen we bij het dorp Petrovo in het Alexandrovsk-district de aanval van Budyennys cavalerie succesvol afsloegen en de XIde divisie van dit leger volledig terugdreven, evenals de XIVde cavelerie-divisie. Hierbij namen wij diens volledige legerleiding en hun staf gevangen. Veel gevangenen van de XIde divisie toonden interesse om zich bij het Opstandige Leger aan te sluiten om tegen de autocratische politieke commissarissen die hen waren toegewezen te vechten. Toen zij in de Kherson-regio de stad Dobrovelitchka bereikten, waarvan meer dan de helft van de inwoners Joods was, begonnen enkele voormalige Budyennyistische en Petluristische cavaleristen, naar aanleiding van geruchten onder hun voormalige troepen over een vermeende vijandigheid van de Makhnovisten tegenover “Yids”, met het plunderen van de huizen van de Joodse inwoners. Op het moment dat meer ervaren Makhnovisten hier lucht van kregen, werden zij allen gearresteerd en ter plekke geëxecuteerd.
De Makhnovshchina hebben dus, gedurende hun hele bestaan, een compromisloze houding gehad wat betreft antisemitisme en pogromisten: dit omdat het een ware revolutionaire arbeidersbeweging in de Oekraïne was.
Dielo Trouda No.30-31, November-December 1927, p.15-18