Inhoud

Mijn bezoek aan het Kremlin

Door Nestor Makhno


Mijn bezoek aan het Kremlin

Inleiding

De Oekraïense boeren anarchist Nestor Makhno bezocht Moskou in juni 1918 en kreeg de gelegenheid tot uitvoerige gesprekken met de Bolsjewistische leiders Sverdlov en Lenin. Vele jaren later schreef Makhno als banneling in Frankrijk zijn memoires over de woelige jaren 1917-1918. “Mijn Bezoek aan het Kremlin” is een vertaling van de twee hoofdstukken die zijn ontmoetingen met de Bolsjewistische titanen behandelen.

Moskou, juni 1918

In juni 1918 genoot het Bolsjewistische regiem een korte rust van de verschrikkingen van revolutie en burgeroorlog. Hoewel aan alle kanten omringd door vijandige machten, waren de Bolsjewieken niet in direct militair gevaar. Deze welkome pauze, die duurde van het Verdrag van Brest-Litovsk (maart 1918) tot de ineenstorting van De Centralen[1] aan het eind van dat jaar, gaf de Bolsjewieken gelegenheid hun politieke en militaire macht te consolideren.

Vanuit het gezichtspunt van de Russische anarchisten betekende het Verdrag van Brest-Litovsk de ommekeer in de Revolutie. Om tot overeenstemming te komen met De Centralen hadden de Bolsjewieken een verbijsterende prijs betaald aan gebied en grondstoffen. Maar, wat belangrijker was, ze hadden liever een verdrag met de imperialisten gesloten dan te proberen de Revolutie te verbreiden door volksacties, in het bijzonder partizanenstrijd.[2]

Kort na Brest-Litovsk keerden de Bolsjewieken zich tegen hun vroegere bondgenoten, de Links Sociaal-Revolutionairen en de anarchisten.

De Tsjeka, zogenaamd opgericht om contrarevolutionairen te bestrijden, werd losgelaten op de critici van het Bolsjewisme aan de linkerkant. De onmiddellijke aanleiding tot de onderdrukking van de Moskouse anarchisten was een klacht van de vertegenwoordiger van de regering van de Verenigde Staten dat zijn auto was gestolen door anarchisten. Op de nacht van 11 april werden zesentwintig anarchistische centra door de Tsjeka overvallen. Het grootste hiervan, het Huis der Anarchie in de Malaia Dmitrovkastraat (de vroegere Kamer van Koophandel), werd het toneel van een felle veldslag. Tientallen anarchisten en Tsjekisten kwamen om en honderden anarchisten werden gearresteerd in deze terreurnacht.[3] De ongelijke veldslag werd herhaald in talloze andere Russische steden.

De officiële onderdrukking van de anarchisten bleef niet zonder gevolgen binnen de Communistische Partij zelf.[4] Gedurende een periode na Brest- Litovsk overwoog een groep binnen de hoogste leiding, verbonden met Bukharin een coup tegen Lenin om het snel afglijden naar rechts een halt toe te roepen. Maar deze dissidenten keerden al snel terug tot kritiekloze steun aan het regiem.[5]

De Oekraïne, 1918

Terwijl de revolutie in Rusland al was uitgeraasd, was hij in de Oekraïne nauwelijks begonnen. De Oekraïne was in de eerste plaats een boeren-streek: in 1918 kon slechts één procent van de bevolking als industriearbeiders worden geclassificeerd en deze waren geconcentreerd in een paar centra in het oosten en zuiden. De boeren in de Oekraïne reageerden slechts traag op de omverwerping van de Tsaristische Macht en het politiek vacuüm dat daar het gevolg van was. Maar hun revolutie nam hand over hand toe tot het een allesomvattende beweging was zoals er in de geschiedenis van volksopstanden maar weinige zijn.[6]

Na de februari-revolutie van 1917 werd een zwak nationalistisch bewind gevestigd in Kiev, de Centrale Rada.[7] Deze regering slaagde er niet in erkend te worden door de Voorlopige Regering in Petrograd, noch door het daarop volgende Bolsjewistische regiem. In het begin van 1918 trok een Bolsjewistisch leger onder generaal Antonov de Oekraïne binnen. De Centrale Rada was niet in staat volkssteun te winnen om de invasiemacht, die bijna geheel uit niet-Oekraïense soldaten bestond, af te slaan. Nadat Kiev door de invasiemacht was ingenomen tekende de Centrale Rada een vredesverdrag met De Centralen en probeerde militaire steun tegen de Bolsjewieken te krijgen. Oostenrijkse en Duitse troepen trokken toen de Oekraïne binnen, waarbij, tegen het eind van april, de Russische troepen en verschillende partizanengroepen werden verdreven. Toen ze de Oekraïne eenmaal bezet hadden was de volgende stap van De Centralen het land te beroven van alle voedselvoorraden en grondstoffen die ze te pakken konden krijgen. Omdat de Centrale Rada meer een hindernis dan een hulp bij deze operatie bleek te zijn, organiseerden de bezetters een coup door de aristocratische landeigenaar Pavel Skoropadski op 29 april. Skoropadski riep zichzelf uit tot Hetman van de gehele Oekraïne,[8] Het Hetmanschap betekende een terugkeer tot feodale toestanden, compleet met traditionele kostuums en religieus-historische ceremonies. Op het platteland waren de revolutionaire elementen tot onderduiken of verbanning gedwongen.

Makhno

Nestor Makhno was 27 toen hij de Russische hoofdstad bezocht in 1918; hij had één-derde van zijn leven achter tralies doorgebracht, waaronder zeven jaar in de Moskouse Butyrka-gevangenis.[9] Na in 1908 gearresteerd te zijn voor anarchistische activiteiten in de streek rond zijn geboortedorp Gulai-Polye werd hij veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf en dwangarbeid. Vrijgekomen door de Februari-revolutie keerde hij terug naar Gulai-Polye als enige overlevende van de revolutionaire groep die daar een tiental jaren tevoren was uitgeroeid.[10] Makhno wierp zich onmiddellijk op het organiseren van vakbonden, communes en sovjets. De macht van de Centrale Rada strekte zich nauwelijks uit tot het gebied waar Makhno actief was; de plaatselijke boeren-groepen gingen voort op eigen initiatief de landadel te onteigenen. Toen de Bolsjewieken de eerste keer de Oekraïne binnentrokken, in januari 1918, hielpen Makhno en zijn anarchistische partizanen- groep hen de zwakke strijdkrachten van de Centrale Rada te verjagen uit het deel van de Oekraïne oostelijk van de rivier de Dnjepr. Toen drie maanden later de Bolsjewieken uit de oostelijke Oekraïne werden verdreven door de gecombineerde Oostenrijks-Duitse en Centrale Rada troepen trokken Makhno’s partizanen en verscheidene andere anarchistische groepen zich samen met hen terug. Eind april werd er een conferentie van Oekraïense anarchisten gehouden in de kuststad Taganrog die tijdelijk in Bolsjewistische handen was. De conferentie besloot tot een politiek van organisatie van een ondergrondse beweging in de Oekraïense dorpen. Makhno werd afgevaardigd op een twee maanden durende reis naar Rusland om contact met andere anarchistische groepen te leggen en ook de Bolsjewistische houding ten opzichte van anarchistische activiteit in de Oekraïne te peilen.[11]

Makhno vorderde slechts langzaam door het chaotische achterland van de jonge Sovjet Unie, enige hachelijke avonturen ternauwernood overlevend.

Na zijn aankomst in Moskou begin juni sprak hij met leidende anarchisten en tevens met vertegenwoordigers van andere politieke groeperingen. Antibolsjewistisch links leidde een onzeker bestaan, nog steeds getolereerd door de autoriteiten maar beroofd van actie-vrijheid. Komend uit een gebied waar de revolutionaire activiteit nog steeds groeiende was en waar de oude sociale orde nog omver geworpen moest worden, was Makhno ongeduldig met de stagnatie en het defaitisme dat hij in Moskou tegenkwam. In zijn memoires schrijft hij laatdunkend over de “papieren revolutie” van de Russische intellectuelen in tegenstelling tot de onstuimige anarchistische beweging waarvan hij verwachtte dat die zich in de Oekraïne zou ontwikkelen.[12]

Lenin & Sverdlov

Makhno’s voorgewende doel voor zijn bezoek aan het Kremlin was het verkrijgen van een bon voor gratis onderdak. Maar men kan er zeker van zijn dat hij ook hoopte de Bolsjewistische leiders uit te horen over hun houding tegenover de boerenrevolutie in de Oekraïne. Dit lukte hem buitengewoon goed. In juni 1918 was de Bolsjewistische regering nog steeds voldoende soepel en informeel om een 'half-ontwikkelde boer' (zoals Makhno zichzelf beschrijft) in staat te stellen door de gangen van de macht te wandelen en rechtstreeks de machtigste leiders te ontmoeten.

Na een toevallige ontmoeting met Bukharin sprak Makhno met Sverdlov's secretaris en vervolgens met Sverdlov zelf die hem daarna aan Lenin voorstelde. De Bolsjewistische leiders waren over het algemeen jonge mannen, niet veel ouder dan Makhno, met een achtergrond van grote ervaring in de revolutionaire beweging. Bukharin was 30, Sverdlov 33 toen Makhno hen ontmoette. Lenin was met zijn 48 jaar door zijn metgezellen lang aangeduid als “de ouwe”. In de loop van 1918 zei Lenin een keer tegen Trotski: “Als de Witte Generaals ons zouden doden, jou en mij, denk Jij dat Bukharin en Sverdlov dan de zaken aan zouden kunnen?”[13] Dat wijst erop dat Makhno op dat moment contact heeft gehad met drie van de vier top-Bolsjewieken (Trotski schijnt ook in Moskou geweest te zijn in die periode maar was totaal in beslag genomen door het op poten zetten van het Rode Leger).

Yakov Sverdlov is bijna vergeten tegenwoordig omdat hij jong stierf, n.l. in maart 1919 als slachtoffer van de wereldomvattende griepepidemie. Maar in 1918 was hij als voorzitter van het Centrale Uitvoerende Comité voor heel Rusland van de Sovjets, technisch gesproken het hoofd van de Sovjetstaat. In de praktijk belangrijker was dat Sverdlov ook de facto Algemeen Secretaris van de Russische Communistische Partij was, een positie die later beroemd zou worden door zijn opvolger Josef Stalin. Sverdlov’s kwalificaties voor deze hoge posten waren zijn grote aantal dienstjaren in de Bolsjewistische ondergrondse en zijn slaafse toewijding aan Lenin. In tegenstelling tot zijn collega’s in de hoogste rangen had Sverdlov geen reputatie als theoreticus. In een biografische schets van de hand van een andere Bolsjewistische leider wordt er over hem gezegd: “Sverdlov had geen ideeën—hij heeft nooit iets bedacht.” Sverdlov stond bekend om zijn organisatorische talenten en zijn encyclopedische kennis van de Partij.[14] In zijn functie als Partijsecretaris werd Sverdlov voortdurend te hulp geroepen om snelle karakteroordelen te geven bij het benoemen van Partijleden op passende posten. Men mag aannemen dat het zijn vermogen was mensen te beoordelen dat hem er toe bracht zoveel tijd aan een duistere boeren agitator te besteden en deze onder de aandacht van Lenin te brengen.

De gesprekken

Daar deze gesprekken vele jaren later pas door Makhno werden opgeschreven is het noodzakelijk de nauwkeurigheid van zijn verslag in beschouwing te nemen. Het is duidelijk dat de Bolsjewistische leiders een diepe indruk op Makhno maakten en hij moet zijn ontmoetingen met hen dan ook uitputtend met zijn Moskouse kameraden besproken hebben. Terwijl het verslag dus niet als een letterlijke transcriptie gezien kan worden, lijkt het toch redelijk om aan te nemen dat het dicht benadert wat er werkelijk gebeurd is.

Men moet daarbij echter wel in gedachten houden dat het Makhno bij het schrijven van deze memoires (onder de meest moeilijke omstandigheden overigens) niet er in de eerste plaats om ging de belangen van beroepshistorici te dienen. Veeleer schreef hij voor de Oekraïense boeren en werkers wiens aspiraties hij geprobeerd had aan te wakkeren, om ZIJN uitleg van hun verloren revolutie te geven. In verband hiermee kan de authenticiteit van Makhno’s botsingen met de Bolsjewieken over de Oekraïense soevereiniteit twijfelachtig zijn. Hij beeldt Lenin en Sverdlov af als Groot-Russische chauvinisten en zichzelf als een aanhanger van een vorm van Oekraïense autonomie.[15] Er is geen twijfel aan dat Lenin en Sverdlov in 1918 tegenstanders van Oekraïense autonomie waren maar voor Makhno zelf zal in die periode “Oekraïens” eerder een politieke dan een nationale aanduiding zijn geweest, die slechts gebruikt werd voor zijn vijanden, de aanhangers van de Centrale Rada. De nadruk op zijn nationaliteit zou dus heel goed een latere toevoeging kunnen zijn. Makhno's ideeën over de zaak van nationaliteit hebben duidelijk een verandering ondergaan tijdens zijn verbanning, hoewel zijn sterke anti-staat gevoelens voorkwamen dat hij een nationalist werd.

Mijn bezoek aan het Kremlin

Ik kwam aan de poorten van het Kremlin vastbesloten Lenin te ontmoeten en zo mogelijk Sverdlov en met hen te spreken. Een soldaat zat achter een loket. Ik overhandigde hem mijn aanbeveling van de Moskouse Sovjet. Na die zorgvuldig bestudeerd te hebben schreef hij een pas, hechtte die aan mijn aanbevelingsbrief, en ik kon doorlopen: het binnenste van het Kremlin in. Binnen stapte een Letlandse infanterist heen en weer.[l6] Ik liep om hem heen en betrad het hoofdplein waar ik opeens tegenover nog een wacht stond. Ik vroeg hem me te wijzen welk gebouw ik moest hebben. Vanaf daar kon ik vrij rondlopen, de verschillende kanonnen en kogels bekijken waarvan sommige teruggingen tot de tijden van Peter de Grote, de Grote Klok van de Tsaar of andere bekende bezienswaardigheden bewonderen, of direct een van de paleizen binnen gaan.

Ik sloeg links af en verdween in een van die paleizen (ik ben de naam vergeten) en beklom een trap naar de derde verdieping. Daarna kwam ik door een lange lege gang waar plakkaten op de deuren hingen met opschriften als: 'Centraal Comité van de Partij' en 'Bibliotheek'. Daar ik deze geen van beide nodig had, ging ik verder zonder te weten of er achter deze deuren wel of niet mensen waren. Sommige van de plakkaten hadden echter geen opschrift, dus keerde ik terug, hield halt voor die waarop stond: 'Centraal Comité van de Partij' en klopte op de deur.

“Binnen,” antwoordde een stem. In het kantoor zaten drie mensen in volledige stilte bijeen. Ik dacht in één van hen Zagorski te herkennen die ik een paar dagen tevoren gezien had in een van de clubs van de Bolsjewistische Partij. Ik vroeg deze mensen waar ik het kantoor van het Centraal Uitvoerend Comité kon vinden.

Eén van de drie (Bukharin als ik me niet vergis) stond op en nam zijn tas onder zijn arm. Zijn collega’s zo luid toesprekend dat ik het ook kon horen zei hij: “Ik ga. Ik zal deze kameraad het kantoor van het CUC wijzen,” daarbij naar mij wijzend met zijn kin. Ik bedankte iedereen en verliet de kamer met degeen waarvan ik aannam dat het Bukharin was.

De gang was stil als een graf.

Mijn gids vroeg me waar ik vandaan kwam.

“Uit de Oekraïne,” antwoordde ik. Hij stelde me meteen verschillende vragen over de terreur die woedde in de Oekraïne en wou weten hoe ik erin geslaagd was Moskou te bereiken. Bij de trap aangekomen bleven we staan om ons gesprek voort te zetten. Tenslotte wees mijn toevallige gids me een deur, rechts van de ingang, waar ik volgens hem de inlichtingen die ik wou hebben kon krijgen. Na mij de hand geschud te hebben ging hij de trap af en verliet het gebouw.

Ik liep naar de deur, klopte en ging naar binnen. Een meisje vroeg wat ik wenste.

“Ik zou graag de voorzitter van het Uitvoerend Comité van de Sovjet van Werkers-, Boeren-, Soldaten- en Kozakkenafgevaardigden, kameraad Sverdlov spreken,” antwoordde ik.

Zonder een woord te zeggen ging het meisje aan een tafel zitten, nam mijn aanbeveling en pas aan, bestudeerde ze, schreef enige gegevens op en maakte een andere pas waarop het nummer stond van het kantoor waar ik heen moest.

In dat kantoor vond ik de secretaris van het CUC, een stevige man die er goed doorvoed, maar ook vermoeid, uitzag. Hij vroeg me wat ik wilde. Ik legde het hem uit. Hij vroeg mijn papieren en ik gaf ze hem. Hij leek ze interessant te vinden en begon me vragen te stellen.

“Dus je komt uit Zuid-Rusland, kameraad?” “Ja, ik kom uit de Oekraïne.”

“Je was al in Kerenski's tijd voorzitter van een Comité ter Verdediging van de Revolutie?”[16]

“Ja.”

“Dan ben je dus een Sociaal-Revolutionair?”

“Nee!”

“Wat voor contact heb je of heb je gehad met de Communistische Partij in jouw streek?”

“Ik ken persoonlijk verschillende militanten van de Bolsjewistische Partij,” antwoordde ik en ik gaf hem de namen van de voorzitter van het Revolutionair Comité van Alexandrovsk, kameraad Mikhailevitch, en een paar andere militanten uit Ekaterinosiav.

De secretaris zweeg een moment en begon me dan vragen te stellen over de mentaliteit van de boeren in “Zuidelijke Rusland”, over hun houding ten opzichte van de Duitse troepen en de soldaten van de Centrale Rada, over hun mening betreffende de Sovjet macht, enzovoort.

Ik gaf hem korte antwoorden die hem kennelijk bevredigden; eigenlijk vond ik het jammer niet de gelegenheid te krijgen de zaken meer uitgebreid uiteen te zetten.

Tenslotte belde hij iemand op en vroeg me vervolgens naar het kantoor van de voorzitter van het CUC te gaan, kameraad Sverdlov.

Gesprek met Sverdlov

Onderweg dacht ik aan de verhalen die verspreid werden door contrarevolutionairen, en zelfs door mijn eigen vrienden die tegenstanders waren van de politiek van Lenin, Sverdlov en Trotski, als zou het onmogelijk zijn toegang te krijgen tot deze aardse goden. Zij zouden omringd zijn door een leger lijfwachten waarvan de aanvoerder alleen die bezoekers zou toelaten die hij goedkeurde.

Op dit moment, slechts vergezeld door de secretaris van het CUC besefte ik de absurditeit van die verhalen. Sverdlov opende zelf de deur met een plezierige glimlach, die straalde van vriendelijkheid, en leidde me, me bij de hand nemend, naar een leunstoel. De secretaris van het CUC ging terug naar zijn kantoor.

Kameraad Sverdlov zag er zelfs nog welvarender uit dan zijn secretaris.

Hij scheen ook meer geïnteresseerd in wat zich gedurende de laatste twee, drie maanden in de Oekraïne afgespeeld had. Hij zei meteen tegen me: “Zo, kameraad, je komt dus uit ons zwaarbeproefde Zuiden; wat voor werk heb je daar gedaan?”

“Het werk waar de grote massa van de revolutionaire arbeiders in de Oekraïne zich mee bezig hielden. De werkers, na actief deel te hebben genomen aan de Revolutie, gaan door met strijden voor hun totale emancipatie. In hun midden liep ik, als ik het zeggen mag, altijd voorop bij het nastreven van dit doel. Vandaag, wegens het ineenstorten van het revolutionaire Oekraïense front, vind ik mezelf tijdelijk gestrand in Moskou.

“Wat zeg je nou, kameraad,” riep Sverdlov uit, me onderbrekend, “de boeren in het Zuiden zijn voornamelijk koelaks of partizanen voor de Centrale Rada.”

Ik barstte in lachen uit en beschreef hem kort maar bondig de door de anarchisten georganiseerde boerenactie in de streek van Gulai-Polye tegen de Oostenrijks-Duitse bezettingstroepen en de soldaten van de Centrale Rada. Duidelijk verbaasd, ging kameraad Sverdlov niettemin verder: “Waarom ondersteunden ze dan onze Rode Garde eenheden niet? Volgens onze informatie zijn de boeren in het Zuiden vergiftigd door extreem Oekraïens chauvinisme en hebben ze overal de Duitse troepen en de strijdkrachten van de Centrale Rada met enthousiasme begroet als hun bevrijders.” Geagiteerd begon ik Sverdlov's informatie over de Oekraïense campagne te weerleggen. Ik vertelde hem dat ikzelf de organisator en leider was van verschillende bataljons van boeren-vrijwilligers die de revolutionaire strijd tegen de Duitsers en de Centrale Rada aanvoerden. Ik verzekerde hem dat de boeren uit hun midden een krachtig leger konden rekruteren om deze vijanden te verslaan maar dat ze niet duidelijk het nut van een revolutionaire oorlog zagen. De eenheden van de Rode Garde, vechtend vanuit hun gepantserde treinen, bleven vlak bij de spoorlijnen. Ze trokken terug bij de minste tegenstand zonder zelfs hun eigen soldaten mee te nemen en gaven tientallen mijlen zomaar prijs ongeacht of de vijand oprukte of niet. Deze eenheden, klaagde ik, wekten niet veel vertrouwen bij de boeren die, geïsoleerd in hun dorpen en zonder wapens, overgeleverd waren aan de reactionaire beulen. Feitelijk namen de pantsertreinen van de Rode Garde zelfs niet de moeite detachementen te sturen naar dorpen die dicht bij de spoorlijn lagen. Ze gaven geen wapens aan de boeren en moedigden hen niet aan om tegen de vijanden van de Revolutie op te staan, om aan de strijd deel te nemen.

Sverdlov luisterde aandachtig, van tijd tot tijd uitroepend: “Is dat mogelijk?” Ik noemde meerdere eenheden van de Rode Garde die behoorden tot de groepen van Bogdanov, Svirski, Sablin en anderen. Meer op m’n gemak rakend legde ik uit dat de Rode Gardes geen vertrouwen bij de boerenmassa konden wekken zolang zij zich concentreerden op het verdedigen van spoorlijnen uit gepantserde treinen die hen weliswaar in staat stelden snel op te rukken maar vaker om snel terug te trekken. Toch zagen de massa’s in de Revolutie het middel om zich van hun onderdrukkers te bevrijden, niet alleen van de grote landeigenaren en rijke koelaks maar ook van hun lakeien de staatsambtenaren met hun politieke en administratieve macht. Zo waren de boeren bereid hun veroveringen te verdedigen tegen de moordpartijen en de grootscheepse vernietigingen door de Pruisische Jonkers[17] zowel als tegen de strijdkrachten van de Hetman.

“Ja,” zei Sverdlov, “ik denk dat je gelijk hebt over de Rode Garde… maar we hebben ze nu gereorganiseerd tot het Rode Leger dat momenteel zijn kracht aan het opbouwen is.[18] Als de boeren in het Zuiden begiftigd zijn met een revolutionaire geest zoals jij zegt, dan is er een goede kans dat de Duitsers weggevaagd zullen worden en de Hetman binnenkort in het stof zal bijten. Dan zal de Sovjet Macht ook in de Oekraïne overwinnen.” “Dat zal er van afhangen of er een ondergrondse beweging georganiseerd wordt in de Oekraïne. Persoonlijk ben ik er van overtuigd dat een dergelijke beweging nu meer dan ooit noodzakelijk is. Wanneer zo’n beweging een militante vorm krijgt dan zal dat de massa's aanzetten tot openlijke opstand in de steden en dorpen tegen de Duitsers en de Hetman. Zonder een opstand van een essentieel revolutionair karakter in de binnenlanden van de Oekraïne kunnen de Duitsers en de Oostenrijkers niet gedwongen worden het land te verlaten en zal het niet mogelijk zijn de Hetman en zijn aanhangers te bedreigen of hen samen met hun beschermers op de vlucht te jagen. Vergeet niet dat door het Verdrag van Brest-Litovsk en politieke factoren die te maken hebben met buitenlandse machten waar onze Revolutie rekening mee moet houden, een offensief van het Rode Leger op dit ogenblik niet denkbaar is.”[19]

Terwijl ik mijn mening naar voren bracht maakte kameraad Sverdlov aantekeningen.

“Wat dat betreft deel ik je gezichtspunt volledig,” zei hij. “Maar wat ben je? Communist of Links Sociaal-Revolutionair? Dat je een Oekraïner bent kan ik horen aan de taal die je spreekt, maar tot welke partij je behoort, kan ik niet vaststellen.”

Deze vraag, hoewel hij me niet verraste (de secretaris van het CUC had hem ook al gesteld), bracht me in verlegenheid. Wat moest ik doen?

Vrijuit tegen Sverdlov zeggen dat ik een anarcho-communist was, kameraad en vriend van degenen die zijn partij en zijn staatssysteem twee maanden tevoren in Moskou en andere steden vernietigd hadden, of mezelf onder een andere vlag verbergen?

Ik was sprakeloos en Sverdlov merkte het. Ik wilde niet mijn opvatting van de sociale revolutie en mijn politieke richting blootgeven midden in ons gesprek. Maar veinzen was al even weerzinwekkend. Daarom zei ik, na een paar seconden nagedacht te hebben, tot Sverdlov:

“Waarom ben je zo geïnteresseerd in mijn politieke richting? Mijn papieren zeggen je wie ik ben, waar ik vandaan kom en welke rol ik in een bepaalde streek gespeeld heb—de werkers in steden en dorpen organiserend en ook partizanengroepen en vrijwilligers bataljons om tegen de contrarevolutionaire terreur in de Oekraïne te vechten. Is dat niet genoeg voor je?” Kameraad Sverdlov verontschuldigde zich en vroeg me niet aan zijn revolutionaire eer te twijfelen of hem er van te verdenken dat hij zijn vertrouwen in mij verloor. Zijn verontschuldiging leek zo oprecht dat ik me slecht op m'n gemak voelde en zonder verdere aarzeling verklaarde dat ik een anarcho-communist was van het Bakoenin-Kropotkin soort.[20]

“Wat voor anarcho-communist ben jij, kameraad, als je de organisatie van de werkende massa voorstaat en hen wil leiden in de strijd tegen de kapitalistische macht?” vroeg Sverdlov met een ontwapenende glimlach.

Tot zijn verbijstering antwoordde ik de voorzitter van het CUC:

“Anarchisme is een ideologie die te realistisch is om de eisen van de moderne tijd of de werkelijke gebeurtenissen niet te beseffen. De rol die anarchisten in deze gebeurtenissen spelen is gebaseerd op een duidelijk begrip van het doel dat bereikt moet worden en de middelen die dienen te worden gebruikt om het te bereiken.”

“Ik heb daar geen aanmerkingen op, maar jij lijkt niet in het minst op de Moskouse anarchisten die zich in de Malaia Dmitrovkastraat gevestigd hadden, “vertelde Sverdlov me en hij wou verder uitweiden over dit onderwerp maar ik onderbrak hem:

“Het uitroeien van de anarchisten van de Malaia Dmitrovka door jullie partij is een tragedie die in de toekomst niet herhaald mag worden in het belang van de Revolutie…”

Sverdlov mompelde iets in zijn baard. Overeind komend uit zijn stoel kwam hij naar me toe, legde zijn handen op mijn schouders en zei:

“Ik merk dat je goed geïnformeerd bent over de gebeurtenissen in de Oekraïne na onze terugtocht en vooral over de werkelijke gevoelens van de boeren daar. Iljitsj, onze kameraad Lenin, zal zeker graag naar je luisteren. Wil je dat ik hem opbel?”

Ik antwoordde dat er niet veel was dat ik nog toe kon voegen voor kameraad Lenin, maar Sverdlov was al aan het bellen en vertelde Lenin dat hij hier een kameraad had die zeer waardevolle informatie kon geven over de boeren in Zuid-Rusland en hun houding tegenover de Duitse bezettingstroepen. In één adem door vroeg hij Lenin wanneer die me wou ontmoeten.

Even later hing Sverdlov op en schreef een pas voor me om de volgende dag terug te kunnen komen. Toen hij die aan me overhandigde zei hij:

“Kom hier morgen om één uur 's middags rechtstreeks heen, dan gaan we samen naar kameraad Lenins kantoor… Kan ik op je rekenen?”

“Ik zal er zijn,” antwoordde ik. “Maar kan ik een document van het secretariaat van het CUC krijgen dat de Moskouse Sovjet toestemming geeft me tijdelijk gratis onderdak te bezorgen? Anders zal ik op een bank in het park moeten slapen.”

'We zullen alles morgen regelen,” zei Sverdlov. En ik nam afscheid van hem en verliet het paleis van de Tsaar, opnieuw langs de Letlandse wacht komend en langs de kanonnen en kogels van verschillend kaliber, een korte blik werpend op het Grote Kanon van de Tsaar. Tot morgen…

Ik ging niet terug naar het appartement dat toebehoorde aan de Boerenafdeling van het Sovjet-Congres die onder leiding stond van Burtsev, een oude celmaat van Arshinov[21]. Burtsev had heel wat kameraden, waaronder Arshinov, aan onderdak geholpen en die begonnen zo langzamerhand een zware last voor hem te vormen. In plaats daarvan zocht ik daarom het hoofd van het Vakbondscentrum op, die ook samen met Arshinov in de gevangenis had gezeten. Maar daar hij niet erg toeschietelijk was, ging ik verder, op zoek naar iemand die bekend stond als een “freak”: de anarchist Maslov.

Ik kende kameraad Maslov van onze gezamenlijke dwangarbeid en vertelde hem dat ik, daar ik geen plaats had om de nacht door te brengen, bij hem in zou trekken.

Kameraad Maslov maakte geen bezwaar en ik bleef bij hem. Maslov was zelfs uiterst gastvrij tegenover mij ondanks mijn kritiek op zijn vreemde individualisme dat hem belette broederlijke relaties met zijn vroegere kameraden uit de Moskouse anarcho-communistische organisatie te onderhouden.

Gesprek met Lenin

De volgende dag om één uur ging ik opnieuw naar het Kremlin, waar ik kameraad Sverdlov aantrof. Hij bracht me onmiddellijk naar Lenin. Deze verwelkomde me op een vriendelijke wijze. Hij pakte me bij de arm en leidde me, ondertussen vriendschappelijk op mijn schouder kloppend, naar een leunstoel. Na Sverdlov uitgenodigd te hebben in een andere stoel plaats te nemen wendde hij zich tot zijn secretaresse en zei:

“Wil je ons tot twee uur niet storen?”

Daarna ging hij tegenover me zitten en begon vragen te stellen.

Zijn eerste vraag was: “Uit welke streek kom je?” Daarna: “Hoe vatten de boeren in jouw streek de leus ALLE MACHT AAN DE SOVJETS IN DE DORPEN op en wat waren de reacties van de vijanden van deze leus, speciaal van de Centrale Rada?” Tenslotte: “Hebben de boeren in jouw streek zich verzet tegen de Duits-Oostenrijkse invallers? Zo ja, wat heeft dan belet dat het boerenverzet uitgroeide tot een algemene opstand samen met de acties van de Rode Garde eenheden die onze revolutionaire veroveringen met zoveel moed verdedigd hebben?”

Op al deze vragen gaf ik korte antwoorden. Met zijn eigen speciale talent trachtte Lenin zijn vragen op zo'n wijze naar voren te brengen dat ik ze punt voor punt kon beantwoorden. De vraag bijvoorbeeld: “Hoe vatten de boeren in jouw streek de leus ALLE MACHT AAN DE SOVJETS IN DE DORPEN op?” herhaalde Lenin drie keer. Mijn antwoord verbijsterde hem: “De boeren vatten deze leus op hun eigen manier op. Volgens hun uitleg moet alle macht, op alle gebieden van het leven, identiek zijn aan het bewustzijn en de wil van de werkende mensen. De boeren begrijpen dat de dorps-, streek- en districtsovjets van werkers en boeren niet meer of minder zijn dan de middelen voor de revolutionaire organisatie en het economisch zelfbestuur van de werkende klasse in de strijd tegen de bourgeoisie en haar lakeien, de rechts socialisten en hun coalitie regering.[22] “Vind jij deze interpretatie van onze leus juist?” vroeg Lenin.

“Ja,” antwoordde ik.

“Wel, de boeren in jouw streek zijn geïnfecteerd door anarchisme!”

“Is dat erg?”

“Zo bedoelde ik het niet. Integendeel, het verheugt ons omdat het de overwinning van communisme over kapitalisme zal verhaasten,” antwoordde Lenin, er aan toe voegend, “maar ik betwijfel of dit verschijnsel spontaan is: het is het resultaat van anarchistische propaganda en zal niet blijvend zijn. Ik vermoed zelfs dat dit revolutionair enthousiasme, dat al verslagen was door de triomferende contrarevolutie voor het de kans heeft gehad een organisatie te scheppen, nu reeds verdwenen is.”

Ik wees Lenin erop dat een politiek leider geen pessimist of scepticus moest zijn.

“Dus volgens jou,” interrumpeerde Sverdlov, “zouden we deze anarchistische tendensen in het leven van de boerenmassa's moeten aanmoedigen?”

“O, jullie partij zal ze niet aanmoedigen,” antwoordde ik.

Lenin greep de gelegenheid aan: “En waarom zouden we ze aanmoedigen? Om de revolutionaire krachten van het proletariaat te verdelen, de weg te plaveien voor de contrarevolutie en te eindigen met onszelf, samen met het proletariaat, te vernietigen?”

Ik kon me niet meer beheersen en werd tamelijk opgewonden. Ik wees Lenin erop dat anarchisme en de anarchisten niets gemeen hadden met de contrarevolutie en dat zij het proletariaat niet in die richting leidden.

“Zei ik dat dan?” vroeg Lenin me en voegde er aan toe:

“Ik probeerde te zeggen dat de anarchisten, bij gebrek aan massaorganisaties, niet in een positie zijn om het proletariaat en de arme boeren te organiseren. Als gevolg daarvan zijn ze ook niet in de positie om hen op te wekken om datgene te verdedigen, in de meest ruime zin van het woord, wat we veroverd hebben en dat ons zo dierbaar is.”

Het gesprek ging vervolgens over de andere vragen die Lenin naar voren gebracht had. Op één ervan, de vraag over “de eenheden van de Rode Garde en de revolutionaire moed waarmee ze onze gemeenschappelijke veroveringen hebben verdedigd”, verzocht Lenin me zo uitgebreid mogelijk te antwoorden. Het was duidelijk dat deze zaak hem zorgen baarde of hem eraan herinnerde wat de Rode Gardes onlangs in de Oekraïne bereikt hadden, zogenaamd de doeleinden verwezenlijkend die Lenin en zijn partij hun gesteld hadden toen ze door de Partij opgeroepen waren uit Petrograd en andere grote verre Russische steden. Ik herinner me Lenins emotie, de emotie van een man die gepassioneerd strijdt tegen een sociale orde die hij haatte en wilde vernietigen, toen ik tegen hem zei:

“Daar ik deel heb genomen aan het ontwapenen van veel Kozakken die terugtrokken van het Duitse front eind december 1917 en begin 1918, ben ik uitstekend op de hoogte van de 'revolutionaire moed' van de Rode Garde en van hun leiders in het bijzonder.[23] Maar het lijkt me, kameraad Lenin, dat jij hun optreden te hoog schat, op basis van informatie uit de tweede of derde hand.”

“Hoezo? Ben je het niet met me eens?”

“De Rode Gardes hebben revolutionaire moed getoond, maar niet zoals jij het beschrijft. De strijd van de Rode Garde tegen de Haidamaks [24] van de Centrale Rada en vooral tegen de Duitse troepen heeft momenten gekend waarin de revolutionaire moed zowel als de acties van de Rode Garde als van hun leiders uitermate zwak bleken te zijn. Ongetwijfeld zal dat in de meeste gevallen toe te schrijven zijn aan het feit dat de detachementen Rode Garde haastig geformeerd waren en tegen de vijand opereerden op een manier die zowel verschilde van de strijdwijze van partizanengroepen als van geregelde troepen. Je moet weten dat de Rode Garde, ongeacht hun sterkte, de vijand slechts aanviel langs de spoorlijnen. Maar het gebied 10-15 mijl rond de spoorlijn werd niet bezet; de krachten van de revolutie maar ook die van de contrarevolutie konden daar vrij komen en gaan. Zodoende waren succesvolle verrassingsaanvallen haast onvermijdelijk. Alleen vlak bij steden en plaatsen langs de spoorbaan organiseerden de Rode Gardes een front van waaruit ze konden aanvallen. Maar de verder afgelegen gebieden en de directe omgeving van spoorweg- knooppunten bleven onverdedigd. De aanvalsgolven van de revolutie schrompelden ineen bij het gezicht van een tegenaanval. De eenheden van de Rode Garde waren nauwelijks begonnen in een bepaald district hun proclamaties uit te vaardigen of de contrarevolutionaire legers vielen aan en dwongen hen terug te trekken in hun pantsertreinen. In feite kregen de dorpsbewoners de Rode Garde niet eens te zien en konden ze hen dus gewoon niet steunen.”

“Wat doen de revolutionaire propagandisten in de dorpen?” vroeg Lenin. “Maken ze het boerenproletariaat niet klaar om verse troepen aan de Rode Garde te leveren als die door hun streek komen, of om nieuwe bataljons Rode Garde te vormen om de contrarevolutie aan te vallen?” “Wees niet te enthousiast. De revolutionaire propagandisten zijn schaars in de dorpen en kunnen niet veel doen. Iedere dag duiken er honderden propagandisten en geheime aanhangers van de contrarevolutie op in de dorpen. Op veel plaatsten is het te veel verwacht van de revolutionaire propagandisten om nieuwe strijdkrachten op te richten en ze tegen de contrarevolutie te organiseren. Deze tijden eisen beslissende actie van iedere revolutionair op alle gebieden van het leven en de werkers-strijd. Dat vergeten, speciaal in de Oekraïne, geeft de contrarevolutionairen die achter de Hetman staan kans hun macht te vergroten en te consolideren.”

Sverdlov richtte zijn ogen nu eens op mij, dan weer op Lenin. Deze sloeg zijn handen ineen, boog zijn hoofd en was in gedachten verzonken. Toen ging hij weer overeind zitten en zei:

“Alles wat je me vertelt is zeer betreurenswaardig.” En zich tot Sverdlov wendend: “Door de Rode Garde te reorganiseren tot het Rode Leger volgen we de juiste weg naar de overwinning van het proletariaat op de bourgeoisie.”

“Zeker, zeker,” antwoordde Sverdlov enthousiast.

Nu zei Lenin tot mij:

'Wat wil je in Moskou bereiken?” Ik antwoordde dat ik slechts kort bleef. In overeenstemming met het besluit van de conferentie van partizanengroepen in Taganrog zou ik begin juli terugkeren naar de Oekraïne.

“Illegaal?” vroeg Lenin.

“Ja,” antwoordde ik.

Zich tot Sverdlov wendend gaf Lenin dit commentaar:

“De anarchisten zijn altijd vol zelfverloochening, ze zijn tot ieder offer bereid. Maar het zijn blinde fanaten, ze negeren het heden en denken slechts aan de verre toekomst.”

En aangevend dat dit niet tegen mij gericht was, voegde hij eraan toe:

“Jij, kameraad, hebt lijkt me een realistische houding tegenover de problemen van onze tijd. Als slechts één derde van de anarchisten in Rusland zoals jij was, zouden wij communisten bereid zijn onder bepaalde omstandigheden met hen samen te werken.”

Op dat moment voelde ik een gevoel van diep respect voor Lenin in mij opkomen, ondanks mijn eerdere overtuiging dat hij verantwoordelijk was voor de vernietiging van de anarchistische organisatie in Moskou, wat het sein was geweest voor de vernietiging van soortgelijke organisaties in vele andere steden. En innerlijk schaamde ik me. Ik zocht naar een antwoord en zei botweg:

“De Revolutie en zijn verworvenheden zijn de anarcho-communisten dierbaar, wat dat betreft verschillen zij niet van alle andere revolutionairen.” “O, maak ons niets wijs,” wierp Lenin lachend tegen. “Wij kennen de anarchisten net zo goed als jij. Voor het grootste deel hebben ze geen besef van het heden, of op z'n minst houden ze er zich nauwelijks mee bezig. Maar het heden is zo belangrijk dat het zeer beschamend is voor revolutionairen om zich er niet mee bezig te houden of er niet positief tegenover te staan. De meeste anarchisten denken en schrijven over de toekomst zonder het heden te begrijpen. Dat is wat ons communisten van hen onderscheidt.”

Bij deze woorden stond Lenin op uit zijn stoel en begon heen en weer te lopen:

”Ja, ja, de anarchisten zijn goed in ideeën over de toekomst — in het heden echter staan ze niet met beide benen op de grond. Hun houding is verwerpelijk en omdat hun fanatisme is ontbloot van inhoud hebben ze geen echte verbinding met die toekomst waar ze van dromen.”

Sverdlov wendde zich tot mij met een plaagzieke glimlach:

”Dat kan je niet betwisten. Wladimir Iljitsjs commentaar is juist.”

Lenin haastte zich er aan toe te voegen:

“Erkennen de anarchisten ooit hun gebrek aan realisme in het dagelijks leven? Ze denken er zelfs niet over.” Hierop reagerend vertelde ik Lenin en Sverdlov dat ik maar een half- ontwikkelde boer was en niet op passende wijze de geleerde opinie over de anarchisten die Lenin zojuist naar voren had gebracht kon betwisten. “Maar ik moet je zeggen, kameraad Lenin, dat jouw bewering als zouden anarchisten 'het heden' niet realistisch opvatten, als zouden ze er niet werkelijk middenin staan, enzovoort, een fundamentele vergissing is.

De anarcho-communisten in de Oekraïne (of 'Zuid-Rusland' zoals jullie communisten-bolsjewieken die het woord Oekraïne trachten te vermijden, zeggen), de anarchisten-communisten dus, hebben al vaak bewezen dat ze stevig midden in het heden staan. De hele strijd van het revolutionaire Oekraïense platteland tegen de Centrale Rada heeft onder ideologische leiding gestaan van de anarcho-communisten en ook gedeeltelijk van de Sociaal-Revolutionairen (die vanzelfsprekend heel andere doeleinden hebben in hun strijd tegen de Centrale Rada dan de anarcho-communisten). Jullie bolsjewieken zijn nauwelijks aanwezig in onze dorpen, waar ze zijn is hun invloed gering. Praktisch alle communes en landbouwcoöperaties in de Oekraïne zijn gevormd op aanzet van de anarcho-communisten. En de gewapende strijd van de werkende mensen tegen de contrarevolutie in het algemeen en tegen de Oostenrijks-Duitse invasie in het bijzonder, is volledig opgezet en aangevoerd door anarcho-communisten. Natuurlijk is het niet in het belang van jullie partij om ons hiervoor te prijzen, maar het zijn feiten die niet betwist kunnen worden. Ik neem aan dat je zeer wel op de hoogte bent met de doeltreffendheid en de vechtcapaciteit van de vrije revolutionaire troepen van de Oekraïne. Niet zonder reden heb je de moed geloofd waarmee zij heldhaftig onze gemeenschappelijke veroveringen hebben verdedigd. Van hen streed minstens de helft onder anarchistische vlag. Mokrousov, Maria Nikiforova[25], Tsjederedniak, Garin, Lounev en vele andere aanvoerders van troepen die trouw aan de Revolutie zijn, te veel om op te noemen— allemaal zijn het anarcho-communisten. Ik zou ook kunnen spreken over de groep waar ik toe hoor en alle andere partizanengroepen en vrijwilligersbataljons ter verdediging van de Revolutie die we opgericht hebben en die onmisbaar waren voor het opperbevel van de Rode Garde.

Dit alles toont voldoende aan hoe mis je het heb, kameraad Lenin, door aan te nemen dat wij anarchisten-communisten niet met onze benen op de grond staan, dat onze houding ten opzichte van het heden verwerpelijk is en dat we te graag van de toekomst dromen. Wat ik je verteld heb in dit gesprek kan niet in twijfel getrokken worden omdat het de waarheid is.

De feiten die ik je geef weerspreken de conclusies die je over ons naar voren bracht. Iedereen kan zien dat we stevig in 'het heden' staan, dat we werken aan en zoeken naar de middelen om de toekomst die we verlangen te realiseren en dat we dit probleem zeer ernstig aanpakken.”

Op dat moment keek ik naar Sverdlov. Hij werd rood maar bleef lachen.

Wat Lenin betreft, hij spreidde zijn armen en zei:

“Misschien heb ik het mis,”

“Ja, in dit geval oordeel je te hard over ons, anarcho-communisten, kameraad Lenin, alleen, naar ik geloof, omdat je slecht geïnformeerd bent over de werkelijke situatie in de Oekraïne en de rol die wij daar spelen.” “Misschien, ik zal het niet betwisten. Hoe dan ook, vergissingen zijn onvermijdelijk, zeker in onze huidige situatie,” antwoordde Lenin.

En omdat hij opmerkte dat ik wat opgewonden was geraakt, probeerde hij me op vaderlijke wijze te kalmeren, het gesprek handig op een ander onderwerp brengend. Maar mijn slechte karakter, als ik het zo mag noemen, stond me niet toe geïnteresseerd te zijn in verdere discussie, ondanks het respect dat Lenin bij me opwekte. Ik voelde me beledigd.

Hoewel ik wist dat vóór me een man zat waarmee heel wat andere onderwerpen besproken konden worden, en waarvan ik veel kon leren, was mijn stemming veranderd. Mijn antwoorden waren niet langer zo uitvoerig; iets in me was geknapt en ik onderging een gevoel van weerzin.

Lenin deed zijn best zich aan te passen aan mijn veranderde houding. Hij probeerde mijn boosheid te doen bekoelen door over andere zaken te spreken. Toen hij merkte dat ik door zijn welsprekendheid weer in mijn eerdere stemming terugkwam, vroeg hij plotseling:

“Dus je gaat illegaal naar de Oekraïne terug?”

“Ja,” antwoordde ik.

“Mag ik je mijn hulp aanbieden?”

“Heel graag,” zei ik.

Zich tot Sverdlov richtend vroeg Lenin: “Wie is er op het ogenblik belast met het zenden van onze agenten naar het Zuiden?”

“Of kameraad Karpendko, óf kameraad Zatonski,” antwoordde Sverdlov, “ik zal het moeten nagaan.”

Terwijl Sverdlov telefoneerde om uit te vinden wie de leiding had bij het sturen van geheime agenten naar de Oekraïne, probeerde Lenin me te overtuigen dat het standpunt van de Communistische Partij betreffende de anarchisten niet zo vijandig was als ik scheen te denken.

“Dat we gedwongen zijn geweest om ernstige maatregelen te nemen om dat speciale gebouw in de Malaia Dmitrovka te ontruimen dat de anarchisten bezet hadden en waar ze bandieten van hier en elders onderdak verleenden, is niet onze verantwoordelijkheid maar die van de anarchisten die zich daar gevestigd hadden. Je moet begrijpen dat ze toestemming hadden een ander gebouw, niet ver van Malaia Dmitrovka te betrekken en dat ze vrij zijn hun werk op hun eigen wijze voort te zetten.” “Heb je enig bewijs,” vroeg ik kameraad Lenin, “dat de anarchisten van Malaia Dmitrovka bandieten onderdak verleenden?”

“Ja, de Buitengewone Commissie verzamelde bewijs en ging het na. Anders zou onze partij niet met de getroffen maatregelen ingestemd hebben,” antwoordde Lenin. [26]

Ondertussen was Sverdlov weer bij ons komen zitten en deelde mede dat kameraad Karpenko belast was met het zenden van geheime agenten maar dat kameraad Zatonski ook goed op de hoogte was.

Lenin verklaarde onmiddellijk:

“Goed, kameraad, ga morgenmiddag of wanneer dan ook, naar kameraad Karpenko en vraag hem alles wat je nodig hebt om illegaal de Oekraïne binnen te komen. Hij zal je een route geven om de grens over te komen.” “Welke grens?” vroeg ik.

“Loop je achter? Er is een grens vastgesteld tussen Rusland en de Oekraïne. Duitse troepen bewaken hem,” zei Lenin geïrriteerd. [27]

“En toch beschouwen jullie de Oekraïne als ’Zuid-Rusland',” antwoordde ik. “Beschouwen is één ding, kameraad, en de zaken zien zoals ze zijn is iets anders, ” verklaarde Lenin.

En voor ik iets terug kon zeggen voegde hij er aan toe:

“Zeg kameraad Karpenko dat ik je gestuurd heb. Als hij het niet gelooft moet hij me maar opbellen. Hier is het adres waar je hem kan vinden.” Daarna stonden we op, schudden handen en na schijnbaar hartelijk gemeende bedankjes verliet ik Lenins kantoor daarbij vergetend Sverdlov er aan te herinneren zijn secretaris opdracht te geven de benodigde aantekening op mijn papieren te maken om me een gratis onderdak van de Moskouse Sovjet te bezorgen. Al gauw stond ik bij de poort van het Kremlin en onmiddellijk ging ik op weg om kameraad Burtsev te ontmoeten.

Lenins kantoor in het Kremlin, zoals bezoekers het vandaag-de-dag kunnen zien. Net als de leunstoelen wordt ook Lenin bewaard in het Kremlin.

Nawoord

Dankzij Lenins hulp was Makhno in staat terug te keren naar de Oekraïne na een lange en gevaarlijke reis. De Bolsjewieken voorzagen hem van het paspoort van een onderwijzer; ze probeerden hem ook te werven als hun agent in de Oekraïne maar dat wees hij af. Toen hij aankwam in zijn geboorteplaats Gulai-Polye, ontdekte hij dat tijdens zijn afwezigheid zijn moeders huis platgebrand was en zijn oudere broer, een oorlogsinvalide, was vermoord door de troepen van de reactie. [28]

Er is weinig bewijs dat de gesprekken van Makhno met Sverdlov en Lenin van enig histories belang zouden zijn geweest. De Bolsjewieken gingen door met het voeren van een onverlichte politiek tegenover de Oekraïne. Hun kracht op het platteland totaal verkeerd beoordelend, riepen zij op zeven augustus 1918 op tot een massa-opstand die volledig mislukte.[29]

En toen ze eind 1918 voor de tweede maal de Oekraïne binnentrokken maakten ze met betrekking tot de boerenbevolking dezelfde fouten met hetzelfde resultaat.[30]

Ironisch genoeg zouden Makhno's ideeën over het voeren van een 'volksoorlog' op het platteland uiteindelijk (onbewust) nagevolgd worden door Marxistisch-Leninistische leiders in de Derde Wereld—zij het met andere doeleinden.

Makhno ging door met het organiseren van de beweging die zijn naam droeg, de Makhnovstsjina, en die drie jaar vocht om een anarchistische maatschappij in de zuidoostelijke Oekraïne te vestigen. Zuiver militair gezien had Makhno's partizanenleger alles te maken met de afloop van de burgeroorlog; veel anarchistische militanten gaven hun leven in wanhopige gevechten met de legers van de Witte Generaal Deniken en ze slaagden erin zijn aanvoerlijnen af te snijden precies toen zijn troepen Moskou begonnen in te sluiten.

Lenin en Trotski volgden Makhno's activiteiten met de grootste belangstelling.[31] Op een gegeven moment overwogen zij zelfs om een deel van de Oekraïne aan de anarchisten af te staan om hun sociale experiment uit te voeren. [32] Maar uiteindelijk verdronk de Makhnovstsjina in het bloed van duizenden geëxecuteerde boeren.[33]

Toen Emma Goldman en Alexander Berkman Lenin in 1920 bezochten om de zaak van de anarchisten in Russische gevangenissen te bepleiten, wierp Lenin tegen: “Anarchisten? Onzin… We hebben bandieten in de gevangenis, en Makhnovieten, maar geen ideologische anarchisten.” [34]

Voetnoten

Inleiding

Mijn bezoek aan het Kremlin

Nawoord