Door Luigi Fabbri
Deze tekst is onderdeel van de discussie over het Organisatorisch Platform.
De brief werd gepubliceerd in de Italiaanse krant Il Martello (sept 1927), een krant uit New York (Verenigde Staten). In de brief reageert Fabbri op het Organisatorisch Platform van de Libertaire Communisten. Fabbri was samen met o.a. Camillo Berneri en Ugo Fedeli betrokken bij de Pensiero e Volontà-groep en nam actief deel aan de discussies over het opzetten van de Internationale Anarchistisch-Communistische Federatie. Dit artikel werd enkele maanden na het afblazen van dit initiatief gepubliceerd, het is echter niet precies duidelijk wanneer het precies geschreven werd.
Met een bepaald optimisme las ik over het project voor een anarchistisch “Organisatorisch Platform”, dat afgelopen jaar door een groep Russische kameraden in Parijs werd gepubliceerd. Een tekst die aanleiding gaf tot bevlogen debatten tussen anarchisten uit verschillende landen. Op het eerste gezicht leek het dat ik op veel punten niet weinig aan te merken had, sterker nog; ik was van mening dat het project enkele zeer pijnlijke punten onomstotelijk helder blootlegde. Het hele project ademt zo’n vurige verlangen iets te doen, om zich in te zetten ten bate van de zaak, dat het behoorlijk meeslepend is.
Dit alles is geen geringe verdienste van de auteurs van het Platform. De grote waarde zit hem daar in, dat het een aantal problemen aan de orde stelt die heersen binnen de anarchistische beweging: over de plaats van anarchisten binnen de revolutie, over de anarchistische organisatie binnen de strijd enz. Deze moeten beantwoord worden als het anarchisme een rol wil blijven spelen bij het beantwoorden van de alsmaar groeiende vragen van de strijd en het hedendaagse sociale leven.
Ondanks deze positieve observaties denk ik echter – tenzij ik het geheel verkeerd heb – dat het project zoals het door de Russische kameraden wordt voorgesteld, door geen enkele anarchistische organisatie van betekenis kan worden aangenomen. Naar mijn idee bevat het fouten die op het niveau van de persoonlijke (en betwistbare) meningen van een paar kameraden misschien van weinig betekenis zijn, maar op het moment dat ze op het niveau van een organisatie worden aangenomen en een programmatische waarde krijgen, zullen zij tot serieuze problemen leiden binnen de anarchistische beweging.
Als programmatische basis voor een organisatie is het Platform te ideologisch en te onpraktisch. Over een aantal problemen (zoals de klassenstrijd, democratie, de Staat, de revolutionaire overgangsperiode, syndicalisme, etc.) formuleert het axiomatische[1] standpunten; sommige correct, anderen niet, hoewel men hierover van kameraad tot kameraad van mening kan verschillen. Unanieme instemming of zelfs brede instemming is over deze punten nagenoeg onmogelijk (en werkelijk zinloos wat betreft de praktische implicaties voor de organisatie). Wat belangrijk is, is de verwerkelijking van de concrete en positieve opgaven van het anarchisme. Het belangrijkste voor het handelen is dat wat we moeten en dat wat we willen bereiken, onafhankelijk van de doctrines en ideologieën waarmee onze handelingen kunnen worden gerechtvaardigd of geëvalueerd. Naar mijn idee is er binnen het Platform, wil het worden gezien als een werkelijk programmatisch project, te weinig ruimte gereserveerd voor dit realistische, vrijwillige deel.
Maar ik wil me niet te veel verliezen in de kritiek op het “Platform’ als programmatische basis voor een organisatie. Ik denk dat de initiatiefnemers daar niet per sé op staan en bereid zijn het terzijde te leggen voor een basis waar men zich beter om kan verenigen. Onder andere omdat één van de consequenties van het Platform is dat er de neiging bestaat om individualisten en antiorganisatorische anarchisten (die niet zouden toetreden vanwege de tegenstrijdige begrippen) uit te sluiten. Dit geldt echter ook voor een niet gering aantal anarchistische communisten en organisatiebepleiters (zoals ikzelf) die jaren lang de noodzaak van een anarchistische organisatie hebben bepleit en zich daarvoor hebben ingezet.
Veel van wat in het Platform staat vind ik goed en met veel stem ik volledig in. Boven alles omdat het de noodzaak van anarchistische organisatie probeert aan te tonen en de noodzaak om de vaagheid wat betreft dit onderwerp achter ons te laten en te komen een organisatie die zo concreet, permanent en verreikend en grootschalig mogelijk is. Correct zijn eveneens de vele kritieken die ze op onze beweging uit heden en verleden uiten en verschillende van hun pijnlijke observaties, evenals de belangrijke problemen die ze opwerpen over anarchistische organisatie in het hier en nu. We hoeven hier, gezien onze gelijkgestemdheid, niet langer bij stil te staan. Noch wil ik hier ruimte besteden aan bepaalde aspecten van het Platform waar ik het mee eens ben maar veel kameraden het oneens zijn, aangezien die geen essentieel onderdeel vormen voor een praktische beweging van het anarchisme.
Ik zal alleen die delen van het Platform onderzoeken, waarvan ik denk dat ze fouten bevatten, of waarvan ik denk dat ze de kiem zullen vormen van problemen. Ik zal daarbij in overweging nemen dat het hier niet gaat om een concreet te implementeren project, maar om de ideeën van een persoon of een groep, alsof ik dus één van de vele theoretische en propagandistische pamfletten voor me heb.
Het uitgangspunt van het Platform, dat in de introductie van Arshinov wordt toegelicht, is juist. Hij stelt vast dat de anarchistische beweging door “de gele koorts[2] der desorganisatie” verwoest is en voor het grootste deel geneutraliseerd. De ervaringen in de Russische Revolutie zijn opgedaan waren voor dit standpunt doorslaggevend.
Een Italiaanse vriend van ons die direct na deze revolutionaire periode enige tijd in Duitsland en Rusland woonde, vertelde me dat het onmogelijk was om nog langer anti-organisatorisch of individualistisch te zijn op het moment dat men de situatie op die plekken heeft ervaren. Hijzelf behoorde ooit zelf tot de individualistische stroming van het anarchisme en raakte daarvan overtuigd.[3]
In feite merkt Arshinov op dat de libertaire beweging tijdens de Russische Revolutie een zekere verwarring vertoonde en dat diens krachten versplinterde; dit is wat anarchistische militanten in de armen van de Bolsjewiki zou hebben gedreven en het is dezelfde reden waardoor anderen passief blijven…[4] De conclusie van de noodzaak van een anarchistische organisatie is volledig gerechtvaardigd en in alle opzichten correct.
Desalniettemin kan men stellen dat er in de introductie van het Platform een bepaalde toon overheerst die in feite uiterst exclusief is. Deze neigt ertoe alle stromingen die het er praktisch of ideologisch mee oneens zijn, buiten de anarchistische beweging te plaatsen . Er zijn ook uitspraken in de tekst te vinden die het verdienen verder ontwikkeld te worden, want zoals ze nu geformuleerd zijn, wekken ze een ongunstige indruk, zoals bijvoorbeeld de eis voor de “strakke eenheid” van de partij, de eenheid van ideologie en “strategie”. Het klopt dat de anarcho-syndicalistische methode geen antwoord biedt op het vraagstuk van de anarchistische organisatie en ook ik ben tegen het begrip en concept van het “anarcho-syndicalisme”, dat nog altijd wijdverbreid is in Rusland, Duitsland en – zij het in iets andere vorm – in Zuid-Amerika. Als ik me niet vergis zou het echter een grote fout zijn deze stroming uit te sluiten van deelname aan een algemene anarchistische organisatie: het resultaat zou zijn dat het een van ons afgekeerde, concurrerende beweging wordt, terwijl het in werkelijkheid niets anders is dan een interne stroming die heel goed naast de onze zou kunnen bestaan – een die zichzelf liever gewoon “anarchistisch” noemt.
We hebben dit in 1919-1920 in Italië ook gezien binnen de Unione Anarchica Italiana. De naar het syndicalisme neigende anarchistische elementen voelden zich perfect thuis en werkten effectief samen binnen de beweging van de Unie. Ondanks onenigheid over sommige specifieke kwesties – zoals de vakbondsactie en de plek hiervan binnen de algemene beweging. Hierover werd er in de pers en op congressen gediscussieerd, maar uiteindelijk werd er altijd een manier gevonden die ons in staat stelde om de strijd gemeenschappelijk binnen de kaders van dezelfde organisatie voort te zetten.
Hoewel het klopt dat het niet mogelijk is om met individualisten binnen één organisatie samen te werken omdat die veel verder van ons staan dan de anarcho-syndicalisten, moet de individualistische theorie om die reden nog niet volledig afgeschreven worden. In tegenstelling, sommige principes wat betreft de rechten van het individu en de autonomie van het individu in de groep worden door ons als organisatiebepleiters gedeeld; dit niet erkennen zou afwijken van onze anarchistische principes betekenen. Terwijl we instemmen met de noodzakelijkheid van organisatie en ons daarmee in feite afscheiden van diegenen die een algemene permanente organisatie afwijzen – een anarchisme dat daar principieel kritisch tegenover staat –, moeten we eveneens voorkomen dat we aanhangers daarvan als on-anarchistisch beoordelen, noch moet het ons ervan weerhouden wederzijdse solidariteit met hen te tonen of met hen samen te werken (wanneer de gelegenheid zich voordoet).
Ik ben niet volledig bekend met het programma van de groep van Russische kameraden die spreken over een anarchistische “Synthese”[5]. Als het stelt dat het anarchisme op een bepaalde manier zowel individualistisch en syndicalistisch is – niet in exclusieve doctrinaire zin, maar in de praktische zin dat anarchisten geloven dat vakbondsactie zinvol kan zijn en dat de verdediging van de vrijheid van het individu noodzakelijk is om te komen tot zo groot mogelijke autonomie in harmonie met de vrijheid van alle andere individuen – dan lijkt zo’n voorstelling mij volledig correct en dicht bij de onze, ondanks de gebrekkige formulering.
Als we het over de “Algemene Bond van Anarchisten” hebben, moeten we ons niet door woorden laten afschrikken, maar vooral door de ideeën die zij uitdrukken als die ons foutief lijken. Dit op voorwaarde dat we niet doen alsof een organisatie die zichzelf zo’n naam heeft gegeven de volledige ‘algemeenheid’ der anarchisten kan representeren en iedereen daarvan kan uitsluiten die niet tot die organisatie behoren. Dat betekent in werkelijkheid uiteindelijk ‘specifiek’ en niet algemeen.[6]
Wij, diegenen die zoveel mogelijk anarchisten willen verenigen voor de propaganda en de strijd, anarchisten die samen instemmen met vastgestelde doelen en daarvoor actievormen formuleren, moeten niet in de valkuil stappen om ons “deel” te verwarren met het geheel; om onredelijk te zijn tegenover diegenen die het niet met ons eens zijn en te denken dat wij (die slechts een deel vormen, hoewel het grootste gedeelte van het anarchisme) het anarchisme in het geheel representeren. We moeten voorkomen dat we dezelfde buitensluitende fout maken als de socialistische en autoritaire revolutionaire partijen . Eens zij hun organisatie hadden gevormd en hun een programma vastgesteld, stelden zij dogmatisch vast dat alleen zij de redding zouden kunnen brengen – in andere woorden, dat er geen ander socialisme of een andere revolutie mogelijk is.
Als zich ook maar één dissidente anarchist buiten onze organisatie bevindt, kan deze al niet meer alle anarchisten representeren. Hoewel dit punt praktisch van weinig betekenis lijkt, is het een principe dat we als anarchisten niet mogen vergeten; want wij geloven niet in de intrinsieke waarde van een meerderheid noch in die van de minderheid, en we wijzen het af dat zij het recht hebben om de wil van diegenen die daarbuiten vallen ondergeschikt te maken aan hun doelen – ongeacht hoeveel of hoe weinig dit er ook mogen zijn.
Een deel van het Platform waarvan ik denk dat men het verkeerd heeft, is de sectie waarin gesteld wordt dat de “klassenstrijd” quasi de fundamenteelste karaktereigenschap van het anarchisme is. Daarmee worden de menselijke dimensie en het humanitaire doel tot een minimum gereduceerd.
De uitdrukking “klassenstrijd” verwijst naar een reeks theorieën waarmee ook anarchisten instemmen, maar die niet noodzakelijkerwijs anarchistisch zijn. Ze zijn immers ook onderdeel van bepaalde andere socialistische scholen, in het bijzonder het marxisme en bolsjewisme. Dit is niet de plek om een discussie te voeren over of de menselijke geschiedenis door de klassenstrijd bepaald wordt – dit is een wetenschappelijke of een geschiedfilosofische vraag die niet per se afbreuk doet aan het anarchisme. Anarchisme volgt diens eigen pad ongeacht of die theorie juist was of niet. Het belangrijkste kenmerk van het anarchisme is de afwijzing van alle opgelegde autoriteit, van alle overheid; het is de erkenning van het individu en het sociale leven, georganiseerd op basis van libertaire principes.
Maar het anarchisme is boven alles menselijk; het tracht door de vernietiging van de verdeling in klassen en staten de Mensheid te realiseren (om een uitspraak van Bakoenin te gebruiken) en doet dat zowel in het individu als in de samenleving. De klassenstrijd is een feit dat noch door anarchisten noch door alle anderen met een hoofd op hun schouders kan worden ontkend. En in die strijd zullen de anarchisten aan de zijde van de onderdrukte en uitgebuite klassen staan tegenover de heersende en uitbuitende klassen. Om deze reden stemt de strijd van de arbeidersklasse tegen het kapitalisme overeen met de methoden en vormen van de revolutionaire praktijk van het anarchisme, met tot doel de kapitalistische klasse te onteigenen. Deze onteigening moet iedereen ten goede komen, zodat iedereen vrijwillig kan besluiten om in gemeenschap te produceren en samen naar behoefte de vruchten van hun arbeid te consumeren.
In die zin zou men kunnen stellen dat anarchisten “tegen de klassenstrijd” zijn, aangezien zij tot doel hebben de strijd van de arbeiders tegen het kapitalisme tot een einde te brengen en deze willen vervangen door onderlinge samenwerking. Het is dus beter om onze propaganda in die zin niet te verwarren met pasklare formules. Dat kan tot misverstanden leiden en gezien de manier waarop er vandaag de dag gebruik van wordt gemaakt, tot interpretaties leiden die in strijd zijn met het anarchisme.
Historisch gezien lijkt het mij onnauwkeurig om over het anarchisme te spreken als een “klasseideaal”. De werkende klasse heeft meer dan wie dan ook een belang bij de overwinning van de vrijheid in anarchistische zin; dientengevolge is het logisch dat wij ons als anarchisten vooral tot onze broeders, onze medearbeiders richten, waarvan we weten dat we onder hen de meeste kameraden kunnen vinden. Dit betekent echter niet dat het doel van het anarchisme exclusief arbeideristisch[7] is, of dat de overwinning van de werkende klasse noodzakelijkerwijs tot de anarchie zou moeten leiden. Het zou goed zijn om ons er bewust van te zijn dat er – tenzij ik het mis heb – onder het proletariaat ook een klein, ongezond deel is dat vatbaar is voor arrogantie, autoriteit en volgzaamheid zoals dat ook bij de bourgeoisie te vinden is. Tenzij onze anarchistische wil sterk genoeg is om dit te voorkomen zou de overwinning van deze elementen tot nieuwe vormen van overheersing kunnen leiden, wat op geen enkele manier wenselijk is. Het voorbeeld van Rusland kan ons hierover iets leren.
Anarchisme is dus een menselijk idee; het idee van al diegenen die – zonder uitzonderingen –elke vorm van gewelddadig en dwingende gezag van de ene persoon tegenover de andere wilt vernietigen. Dit idee ondergeschikt te maken aan enige vooroordeel over klasse – zij het aan oude burgerlijke vooroordelen of meer recentelijke arbeideristische vooroordelen – zou betekenen dat dit wordt uitgehold en in feite de weg bereid voor een gevaarlijke psychologie die, door middel van revolutie, een nieuwe klasseheerschappij zou faciliteren.
De werkende massa’s, waarvan de overgrote meerderheid geen anarchist is, bevatten vele stromingen: goedaardig en kwaadaardig, autoritair en libertair, onderdanig en opstandig. Deze massa’s hebben op zichzelf op geen enkele wijze een voorbestemde scheppende kracht, laat staan een libertaire. Die kunnen echter, als de individuen waaruit deze massa bestaat, wel tot bewuste anarchisten worden en anarchistische propaganda kan helpen hen te ontwikkelen, hun libertaire opvattingen versterken en andere opvattingen bestrijden of verzwakken. Daarom is de massa pas een “creatieve en bevrijdende kracht” als deze uit anarchisten bestaat en in welke mate zij anarchistisch zijn, niet omdat deze uit arbeiders bestaat.
Anarchisten kunnen hierover van mening verschillen – een heel gewone zaak. Maar aangezien het hier om een discutabele theoretisch en historisch oordeel handelt, is het volledig zinloos om er dogmatische discussies over te voeren. Wat betreft de betekenis van de anarchistische strijd en diens uitkomsten voldoet het om te stellen dat anarchisten deelnemen in de strijd van de uitgebuite klassen tegen het kapitalisme voor de vernietiging van diens macht en voor diens volledige onteigeningen. Tot daar zijn we het met elkaar eens, zonder twijfel. Over de rest kunnen we discussiëren, maar we moeten er geen aanleiding voor een werkelijke splitsing binnen de partij van maken.
Wat ik aan het Platform niet werkelijk heb begrepen, is de kwestie van de relatie tussen de anarchistische beweging en de arbeidersbeweging, tussen de anarchistische organisatie gebaseerd op basis van ideeën en de arbeidersbeweging gebaseerd op basis van economische belangen .
Er moet – zo stelt men – een bepaalde anarchistische massaorganisatie worden opgericht. En om dit voor elkaar te krijgen is er aan de ene kant een selectieve groep revolutionaire arbeiders en landarbeiders noodzakelijk op basis van de anarchistische ideeën en aan de andere kant een groep revolutionaire arbeiders en landarbeiders op basis van de productie en consumptie, eveneens “doordrongen van een revolutionaire anarchistische ideologie”. Maar is dat dan niet dubbelop?
Ofwel men steunt arbeidersorganisaties die open staan voor alle arbeiders en om die reden geen ideologisch programma hebben. Daarbinnen voeren de anarchisten hun taken uit als gangmakers en drijvende kracht (in libertaire zin) met als doel de organisatie steeds libertairder en revolutionairder te maken, zonder dat verwacht wordt dat deze ons credo direct en officieel overneemt. In dat geval is er naast die organisatie ruimte voor een specifieke beweging van anarchisten. Of, om het voorbeeld van de anarchisten in de Argentijnse republiek en de anarcho-syndicalisten in Duitsland en Rusland te volgen: alle functies van de beweging en de anarchistische propaganda zijn binnen één arbeidersorganisatie met een anarchistisch programma, tactieken en ideologie ondergebracht. In dat geval zou het bestaan van een specifieke anarchistische organisatie een zinloze duplicatie zijn zonder heldere opdracht.
Het feit dat er hier en daar in het Platform gesproken wordt over een “leidende positie” of een “leidende functie” van anarchisten binnen de proletarische beweging, kan ook op iets anders wijzen – dat wil zeggen, dat anarchisten op een bepaalde manier een soort leidende kaste moeten vormen die min of meer afgeschermd boven de arbeidersbeweging staat, vergelijkbaar met de sociaaldemocratische partijen in West-Europa en Amerika of de Bolsjewistische partij in Rusland. Dit zou dan iets anders zijn, wat naar mijn idee een breuk met het anarchisme zou betekenen; ook al lijkt het alsof het de anarchistische partij ten goede komt. Dat wil zeggen, het zou een soort vermomde anarchistische dictatuur zijn over het niet-anarchistische of slechts gedeeltelijk libertaire proletariaat.
Een echte contradictio in terminis.
Het is dan wel zo dat de schrijvers van het Platform stellen dat dit leiderschap alleen op ideeën gebaseerd zou zijn. Maar om deze invloed uit te kunnen oefenen, is er niet nog een derde visie nodig over de relatie tussen het anarchisme en het militante proletariaat. De twee voorstellen zoals die hierboven zijn omschreven, zijn daar op dezelfde schaal tot in staat. Het concept dat door het Platform wordt voorgesteld zou niets toevoegen – en zou werkelijk een fout zijn; men kan zich voorstellen dat het spirituele leiderschap kan worden geïnterpreteerd en de vorm aan kan nemen van een feitelijk leiderschap dat een anti-anarchistische scheiding maakt tussen de leidende elementen die in de minderheid zijn en de geleidde massa die in de meerderheid zijn. De massa zou alle reden tot wantrouwen hebben – ondanks de ontkenningen van diegenen die als leider willen fungeren, bijna als hun “generale staf”.[8]
Het is onmogelijk om het onderscheid dat het Platform maakt tussen de massaorganisatie die doordrenkt is met een anarchistische ideologie, en de anarchistische organisatie zelf, op een andere manier te interpreteren. Het is een onderscheid dat in de praktijk niet vast te stellen is, aangezien niets kan vaststellen in welke mate de eerstgenoemde anarchistisch is in vergelijking tot de laatstgenoemde, om zo een legitimatie te scheppen voor het “leiderschap” of de dominantie van de laatstgenoemde over de eerste.[9]
Het kan zijn, dat de schrijvers van het Platform niet de intenties hebben zoals die hierboven geschetst worden; soms heb ik – ik herhaal – de achterliggende gedachte van de schrijvers niet volledig begrepen. Het taalgebruik geeft de lezer echter vaak die indruk. Daarnaast heeft het voorstel, als we het hierboven genoemde even negeren, niets nieuws te bieden en zou prima compatibel zijn met dat van de aanhangers van een arbeidersbeweging die open staat voor iedereen, zoals de anarcho-syndicalisten dit voorstellen, maar nog dichter bij de eerste dan de tweede [sic].[10]
Een deel van de verwarring en misinterpretatie komt door het gebruik van uitdrukkingen als “klassenstrijd” en “syndicalisme”, die de auteurs niet terzijde schuiven, hoewel die gebrekkig en verwarrend zijn.
Ik heb het al gehad over de klassenstrijd. Wat betreft het begrip syndicalisme geven ze hier enkel betekenis aan als een revolutionaire arbeidersorganisatie voor de klassenstrijd; maar het is naar mijn idee, als ik me niet vergis, onmogelijk om het, gezien de invulling die dit begrip de afgelopen 25 jaar heeft gekregen te reduceren tot een revolutionaire methode, zeker in Italië: van reformistisch tot fascistisch syndicalisme, door alle fouten en misverstanden in de theorie en de praktijk van het revolutionaire syndicalisme. En dat geldt niet alleen voor Italië…
Luigi Fabbri