Alexander Berkman (Russisch: Александр Беркман), geboren als Ovsej Ossipovitsj Berkman (Russisch: Овсей Осипович Беркман), (Vilnius, 21 november 1870 - Nice, 28 juni 1936) was een in Litouwen geboren activist. Hij emigreerde in 1887 naar de Verenigde Staten. Daar werd hij actief in de anarchistische beweging. Hier ontmoette hij Emma Goldman (1869-1940), met wie hij enige tijd een liefdesrelatie had en zijn leven lang bevriend bleef.
Alexander Berkman stamde uit de Russische middenklasse en was de zoon van een rijke Joodse zakenman. Hij groeide op in Sint-Petersburg in Rusland en in zijn jeugdjaren kwam hij in contact met nihilistische opvattingen die doorspekt waren met libertaire en humanitaire gedachten. Op zeventienjarige leeftijd emigreerde hij naar de Verenigde Staten waar hij werkte als typograaf bij Die Freiheit, het bekende blad van de Duitse anarchist Johann Most. Berkman kwam onder invloed van diens vurige agitatie voor revolutionaire actie en propaganda van de daad en werd er actief in de anarchistische beweging. Zo ontmoette hij in New-York de bekende anarchiste Emma Goldman, met wie hij een tijd ging samenwonen en zijn leven lang bevriend bleef.
Toen Berkman op 6 juli 1892 hoorde bij een staking in de staalindustrie in Homestead nabij Pittsburg (Pensylvania), door toedoen van ongeveer driehonderd Pinkerton ‘detectives’ (een particulier beveiligingsbedrijf dat zich specialiseerde in de onderdrukking van stakignen), tien stakers en bezetters gestorven waren en een zestigtal gewond waren geraakt, besloot hij tot een vergeldingsactie. De 21-jarige anarchist zocht op zaterdag 22 juli 1892 Henry Clay Frick op, hoofd van de Carnegie Steel Company. Frick was verantwoordelijk voor het inzetten van de ingehuurde Pinkertons. Berkman vuurde in diens kantoor enkele revolverkogels op hem af maar Frick werd slechts verwond. Niettemin werd Berkman voor zijn daad tot 22 jaar gevangenisstraf veroordeeld. Uiteindelijk zou hij daarvan veertien jaar uitzitten in de Western Penitentiary, een staatsgevangenis in Pennsylvania. Over zijn gevangenisperiode schreef hij uiteindelijk een zeer bekende autobiografie Gevangenisherinneringen van een anarchist (1912).
Wegens antimilitaristische propaganda kwam Berkman later nogmaals voor twee jaar in de gevangenis (1917-1919). Nadat hij werd vrijgelaten werd hij, onder meer samen met Emma Goldman en 244 andere linkse mensen uit de VS op een gammel bootje genaamd de “Buford” naar Rusland gedeporteerd, waar op dat moment de Revolutie in volle gang was.
Onderweg brak het ijs tussen de soldaten van de bewaking en de revolutionairen, toen de militairen inzagen dat ze door het bouwvallige schip zelf in levensgevaar waren en op de politieke 'gevangenen' aangewezen waren. Berkman werd woordvoerder van de gevangenen, welke in de ongezonde omstandigheden in de lekkende romp van het schip ondergebracht waren. Een deel van de bewakers bood de gevangenen zelfs aan te muiten en gezamenlijk naar de Bolsjewieken over te lopen. Na een reis vol gevaren betraden zij in januari 1921 vanuit Finland eindelijk Russische grond.
Vanaf dan beleefden Berkman en Goldman, twee van de bekendste en meest ervaren anarchisten uit de VS en beide in Rusland geboren, een tweejarige odyssee door een uitgebloed, vernietigd land, dat de knoet van de tsaar weliswaar had doorbroken, maar waarin, zoals later bleek, een nog genadelozere centralistische terreur bestond van de Bolsjewieken en hun repressief werktuig de “Cheka” (“Buitengewone Commissie voor de Strijd tegen Speculatie en Contrarevolutie”).
Vol van revolutionair idealisme en blij weer in zijn nu ogenschijnlijk bevrijde geboorteland te zijn, stortte Alexander Berkman zich in die tijd van verandering en discussieerde en overlegde met Lenin, Zinovjev, Tsjitsjerin en veel andere leidinggevende Bolsjewieken. Zelfs deze leidinggevende mensen waren vol illusies over de wereldsituatie en verwachtten iedere dag de opstand van de massa's in de westerse industrielanden. Waarschuwingen van revolutionairen uit de hele wereld om zich slechts op de eigen krachten toe te leggen werden door hen in de wind geslagen en als lachwekkend afgedaan.
Geleidelijk aan moest Berkman echter inzien dat de “dictatuur van het proletariaat” een dictatuur van de verse bolsjewistische elite over het proletariaat was. Het bureaucratische raderwerk werkte verstikkend voor ieder initiatief en trok alles in het moeras. Ook dat waarvoor de beste koppen van de revolutie hadden gestreden, zoals vrijheid, gerechtigheid, menselijkheid en socialisme. Eigenlijk waren er geen ethische waarden meer..alleen de machiavellistische regel dat het doel de middelen heiligt. Zo was de doodstraf officieel afgeschaft en toch heersten overal willekeurige liquidaties. Daarbij behoorden de “hoeders van de revolutionaire orde” meestal tot de meest korrupten van allen en ze verrijkten zich schaamteloos en brutaal. De voortdurende inbeslagnames die overal “ten gunste van het proletariaat” werden doorgevoerd voorzagen in eerste instantie de goed geklede bureaucraten van voedsel, kleding en meubilair, terwijl het arme volk bitter honger leed, op blote voeten liep en het aan het meest noodzakelijke ontbrak. De toekenning voor woningen was van goeddunken en smeergeld afhankelijk en het onttrekken van woningen werd - ook in de bar koude Russische winter! - gehanteerd als wapen tegen ongeliefde personen, vermeende klassenvijanden en politieke tegenstanders. Vaak kwam dit overeen met de doodstraf.
Het concept van de “militarisering van de arbeid”, een uitvinding van de nog in militaire categorieën denkende oorlogscommissaris Trotski, verlamde de industrie en de economie en drukte de arbeiders neer tot het niveau van slaven. De omstandigheden waren slechter dan onder het Tsarisme, want werkweigering, afwezigheid of activiteit in een vakbond die niet naar de zin van de Bolsjewieken was, werden met gevangenis, kamp (Berkman spreekt over concentratiekampen) of de doodstraf bestraft. De vóór de revolutie bevochten acht uren dag was weer afgeschaft en de “pjok”, de rantsoenering van levensmiddelen, was voor de arbeiders een van de meest vernederende gebeurtenissen.
Holle (militaire) ceremonies, toespraken vol met betekenisloze frasen en een veel voorkomende personencultus bepaalden al in 1920 het beeld in het openbaar, zeker als delegaties van arbeiders-organisaties uit het buitenland op bezoek kwamen. De laatstgenoemden werden, om indruk te maken, op luxe-banketten getrakteerd en in modelscholen en -bedrijven rondgeleid, waarbij ze ver van de overal heersende armoede en miserie vandaan werden gehouden. In ieder geval werd het later duidelijk dat vele, fatale, desastreuze praktijken van het nog komende stalinisme al in Lenins tijd begonnen waren. Erger nog - Lenin zelf had hiervoor vaak de parolen en bevelen gegeven.
En ook de anarchisten in Rusland waren het vaak onderling oneens: sommigen waren met wapperende vlaggen helemaal naar de Bolsjewieken overgegaan en enkelen onder hen brachten het zelfs tot hoge verantwoordelijke posities. Anderen aanvaardden de communisten en noemden zich “Universalisten”, met een eigen club in Moskou. Zolang ze niet voor hun ideeën opkwamen moesten ze volgens Lenin getolereerd worden. Weer anderen bekritiseerden de nieuwe machthebbers, maar hielden zich vooral stil. Slechts weinigen streden met het wapen in de hand tegen de alomtegenwoordige communistische partij, zoals de meerdere keren door het Rode Leger verraden Nestor Makhno met zijn boerenguerrilla in de Oekraïne, de Makhnovshchina (1917-1921).
Berkman miste weliswaar deze revolutionaire aanvoerder van het anarchistische ruiterleger, maar hij kon clandestien zijn jonge vrouw Gallina, een onderwijzeres, treffen, die net als Makhno zelf aan het hoofd van de strijdende troepen reed en veel invloed had op Makhno. Zelfs de communisten moesten toegeven dat ze zonder de troepen van Makhno door de “witte gardistische” invasie van de contrarevolutionairen onder de voet zouden zijn gelopen. Trotski was hiervoor evenwel niet dankbaar : in 1921 moesten de laatsten van dit Makhno-leger, waaronder de zwaar gewonde Makhno zelf, naar het buitenland vluchten.
De twee korte bezoeken aan de oude revolutionair en anarchist Peter Kropotkin wierpen weliswaar een tekenend licht op de verhoudingen. (Ze zijn in Emma Goldman's De oorzaken van de ondergang van de Russische Revolutie plastischer en met meer achtergrond weergegeven.) Deze wetenschapper en voormalig prins, een mens met groot aanzien onder het volk, was uit Moskou verdreven maar leefde, op zijn hoede voor de Cheka, geïsoleerd in het dorpje Dmitrow, ca. 65 km. buiten Moskou. De hoogbejaarde Kropotkin was uit Frankrijk naar het revolutionaire Rusland teruggekeerd en werkte nu onder slechtste omstandigheden aan zijn werk “De Ethiek - oorsprong en ontwikkeling”. Zijn inschatting van de dingen luidde: “De Bolsjewieken hebben ons getoond, hoe men een revolutie NIET kan maken!”
Kropotkins dood en begrafenis in 1921 werd de laatste grote uiting van de anarchisten in Rusland en hun sympathisanten in de USSR. Een onvoorstelbare mensenmenigte volgde de doodskist. De Bolsjewieken maakten verder met Kropotkins goeie naam reclame en stichtten zelfs tijdelijk een Kropotkin-Museum in Moskou dat geleid werd door de bekende revolutionair Vera Figner (Cfr. V. FIGNER, Nacht uber Russland). De meeste actieve anarchisten kwijnden ondertussen weg in de gevangenissen en de kampen.
Het toppunt van cynisme was het plan van Lenin om uitgerekend aan Berkman de taak te geven zijn pamflet “Het Linksradicalisme, de kinderziekte van het communisme” in het Engels te vertalen. Berkman stemde toe onder de voorwaarde dat hij een voorwoord mocht schrijven, omdat het manifest alles misvormde en bezoedelde waar hij zich voor inzette. Hierna viel Berkman in ongenade en zijn situatie in Moskou werd precair. Augustin Souchy, die juist op dat ogenblik als afgevaardigde van de FAUD in Moskou was, zei hem: “Je bent persona non grata geworden.” Een bezoek aan Kropotkin, samen met Bertrand Russell, werd tegengewerkt en gesaboteerd. “Moskou is door de bureaucratie verslonden, Petrograd een stervende stad. Hier is de revolutie niet. Buiten op het land, onder de gewone mensen moet men het nieuwe Rusland zoeken”. Samen met Emma Goldman begon Berkman aan een vlucht naar voren en greep de kans om voor een “Museum van de revolutie” materiaal te verzamelen. Ze reisden af in de richting van de Oekraïne, waar nog steeds een gruwelijke strijd gevoerd werd. Het was toen juli 1920.
Berkman veroordeelde in zijn boek niet direct, maar beschreef wat hij in Moskou en Sint-Petersburg was te weten gekomen. Als leider van de bolsjewistische Geschiedenis Commissie maakte hij voor een museum over de revolutie lange, riskante reizen door het land: via Kiev tot Odessa en noordelijk naar Archangelsk. Onder levensgevaar trof hij bekende mensen uit de socialistische oppositie, o.a. linkse sociaal-revolutionairen en anarchisten. Hij wilde ook hun kant van het verhaal te weten komen. Ook enkele oprechte en moedige communisten spraken met Berkman klare taal en toonden hun teleurstelling en verontwaardiging over het dictatoriale regime. Andere kleine en hogere communistische functionarissen gaven Berkman met hun onwillekeurige gedrag een kijk op de werkelijke verhoudingen en motivaties duidelijk. Weliswaar was ondanks het bolsjewistische opslokken van alle functies en ambten nog een relatief groot aantal revolutionairen van andere richtingen present (door druk van arbeiders of gewoon door toeval), maar deze werden steeds meer teruggedrongen. De hoop dat na het oorlogscommunisme alles beter zou worden werd in stukken geslagen.
Over iedereen zweefde - als het zwaard van Damocles - de almachtige Cheka (later van naam veranderd in GPU, nog later in KGB), toen al een staat in de staat. Hier hadden zich, zoals in alle geledingen van de communistische partij, voormalige tsaristische (politie)beambten, Ochrana-agenten en ieder soort van baantjesjagers zich ingenesteld. Stukje voor stukje, als van een puzzel, vormde zich tot aan de in 1921 door Trotski brutaal neergeslagen revolutionaire Kronstadt-opstand, het beeld van een totalitaire staat.
Niet alleen het volledige desastreuze beleid van de Bolsjewieken wordt in dit boek zogezegd belicht, maar ook de verschrikkelijke situatie van de Joden en Jodinnen onder de verschillende oorlogsregimes. De invallen van de witte gardisten in Polen zijn allemaal, zoals in de Oekraïne, met de ergste pogroms en verkrachtingsorgies verbonden. Hele dorpen en stadjes werden uitgewist. Onder de meest grove troepen zouden die van generaal Denikin geweest zijn. Ook van Makhno's troepen werden beschuldigd pogroms te hebben uitgevoerd, vooral door de communistische pers. Berkman zocht dit uit en sprak met slachtoffers. Hij vond weliswaar excessen van enkelingen maar tevens getuigenverklaringen van mensen van verschillende politieke richtingen die stelde dat Makhno misdaden tegen de Joodse bevolking zwaar bestrafte.
Toen er geen hoop meer op verbetering van de verhoudingen mogelijk bleek te zijn, besloten Berkman en zijn kameraden het land te verlaten. Het kapitalistische buitenland werd voor de door de Bolsjewieken vervolgde revolutionairen vertwijfeld een laatste toevluchtsoord. In december 1921 konden Berkman en Goldman met andere anarchisten, waaronder Voline, op basis van een regeringsbesluit over afgevaardigden van vakbonden uit het buitenland, als een van de laatste oppositionelen uit de Sovjet-Unie reizen. Het lot van diegenen die achterbleven was bijna altijd kamp, gevangenis of neergeschoten worden. Als balling buiten Rusland schreef Berkman onder meer het boek “ABC van het anarchisme” dat in 1929 uitkwam. Zeven jaar later, berooid en ziek levend als politieke vluchteling in het zuiden van Frankrijk, ontnam hij te Nice zichzelf het leven.