Door Bart de Ligt
Van 25 tot 31 december 1921 had te Berlijn een belangrijk Internationaal Anarchistisch Congres plaats. Vrijwel alle Europese landen, en Midden en Zuid Amerika, waren er vertegenwoordigd. Men was samengekomen om naar aanleiding van de revolutionaire gebeurtenissen van de laatste jaren (1917-’21) zijn houding opnieuw te bepalen.
Bart De Ligt, die er o.a. de Nederlandse anarchistische beweging en het Internationaal Anti-Militaristisch Bureau vertegenwoordigde, publiceerde naar aanleiding van deze bijeenkomst in het ruimzinnige, links-marxistische tijdschrift Die Aktion van Pfemfert, een artikel, dat een scherpe kritiek bevatte op het anarchisme, waaruit vooral het burgerlijk-individualistisch onkruid gewied moest worden, terwijl het zich in maatschappelijk opzicht aanmerkelijk te herzien had. Hij ging uit van het feit, dat de anarchisten overal slechts een minderheid vormen. Zelfs al zouden zij principieel nog zo gelijk hebben, dan hadden zij hiermee toch praktisch te rekenen. Hun functie in de revolutionaire beweging was vooral richtend, verruimend en inspirerend van aard. Zij konden in vele opzichten met andere richtingen en stromingen meewerken, op voorwaarde evenwel, dat men hun vrijheid liet te handelen naar hun eigen overtuiging. Hij herinnerde aan de uitspraak van de Zwitserse christensocialist Matthieu, die als sterke kant van het anarchisme het spontane en morele naar voren had gebracht, waardoor „het wereldvraagstuk een karaktervraagstuk“ wordt. De Ligt erkende de morele deugden van het anarchisme, doch naar zijn mening schoot het in wetenschappelijk, organisatorisch en technisch opzicht nog gevaarlijk te kort. Het anarchisme, zou in zekere zin door het marxisme, en het marxisme door het anarchisme gecorrigeerd moeten worden, alvorens de mensheid van deze beide werkelijk voordeel zou kunnen trekken.
Dit artikel veroorzaakte heel wat commentaar in de internationale anarchistische pers. Doch behalve in Nederland en in de kringen van de Duitse anarcho-syndicalisten, vond het weinig instemming. Het verscheen later, van een inleiding voorzien, onder de titel “Anarchisme en Revolutie” bij de Hollandia Drukkerij te Baarn, en werd, door Muller-Lehning in het Duits vertaald, uitgegeven bij Der Syndikalist in Berlijn.
Jantien Vermeer
Beschouwingen naar aanleiding van het anarchisten-congres te Berlijn 25-31 december 1921
“Het rijk van de vrijheid begint inderdaad eerst daar, waar het arbeiden, dat door nood en uitwendige doelmatigheid bepaald is, ophoudt; het ligt uit de aard van de zaak derhalve boven de sfeer van de eigenlijke stoffelijke voortbrenging. Zoals de wilde met de natuur moet worstelen om zijn behoefte te bevredigen, om zijn leven te bestendigen en te vermenigvuldigen, zoo moet het ook de beschaafde, en bij moet bet in alle maatschappijvormen en onder alle mogelijke productiewijzen. Met zijn ontwikkeling breidt zich ook het rijk van de natuur noodzakelijkheid uit, daar de behoeften zich uitbreiden; maar tegelijkertijd breiden de voortbrengende krachten zich uit, om de behoefte te bevredigen. De vrijheid op dit gebied kan slechts daarin bestaan, dat de vermaatschappelijkte mens, de geassocieerde voortbrengers, deze hun stofwisseling met de natuur redelijk regelen, onder hun gemeenschappelijke beheersing brengen, in plaats dat zij, als door een blinde macht, erdoor beheerst worden; daarin, dat zij deze stofwisseling met de minste krachtsinspanning volvoeren op een wijze, die met hun menselijke aard het waardigst in overeenstemming is. Maar het blijft altijd een rijk van de noodzakelijkheid. Daarboven begint eerst de menselijke krachtsontplooiing, die het doel heeft in zichzelf: het ware rijk van de vrijheid, dat echter slechts uit het rijk van de noodzakelijkheid als uit zijn grond kan opbloeien.”Karl Marx
“De solidariteit is niet het voortbrengsel, maar de moeder van de individualiteit, en de menselijke persoonlijkheid kan slechts in een menselijke maatschappij geboren worden en zich ontwikkelen.”Michael Bakoenin
Het is een enigszins hachelijke onderneming, over “anarchisme” en “revolutie” te schrijven. Beide begrippen hebben een slechte pers, en worden door de publieke opinie geschuwd. Nietzsche zegt - meen ik - ergens, dat naarmate iemand meer betekent, hij des te meer maskers draagt: ten gevolge van de verkeerden kijk, dien anderen, zelfs wel vrienden en vereerders, op hem hebben. Dit schijnt in elk geval het lot van grote ideeën te zijn. Zeker is, dat wie het anarchisme kennen wil, van tegenstanders ervan veel kan leren[1].
Het anarchisme is noch in Rome en Dordt, noch in Parijs noch in Moskou geliefd.
- Maar wat heeft het eigenlijk te beduiden?
'An' betekent: geen, en 'Archie': regering. “Anarchisme” beduidt de theorie en praktijk van mensen, die noch regeren willen, noch geregeerd willen worden; die in verband met anderen zichzelf willen zijn; die daarom allen staatsvorm en gezagsuitoefening bestrijden, en van verovering van de politieke macht of uitoefening ener dictatuur niets willen weten.
- Wat willen zij dan wel?
Dat de mensen in vrije verbonden zich maatschappelijk en cultureel organiseren.
Men treft onder hen twee hoofdgroepen aan. De ene verklaart de mens als enkeling tot maatschappelijk beginsel (individueel-anarchisten), de andere de mens als gemeenschapswezen (sociaal-anarchisten, anarcho-communisten). De laatsten zijn derhalve socialisten. Maar terwijl de grote meerderheid van de socialisten en communisten het beginsel socius (kameraad) maatschappelijk poogt te verwerkelijken door middel van een of anderen staat, willen de anarchisten daarvan niet weten. Zij menen, dat staat, dwang, gezag enz. burgerlijke strijdmiddelen zijn, geschikt ter handhaving van het bezits- en heerschappij-monopolie van de kapitalistische klasse, maar te eenmaal onnut, ten zeerste nadelig voor een arbeidsklasse, wier historische roeping bet is, zichzelf zowel als de mensheid te bevrijden. Zij bestrijden als dwaling de opvatting van Babeuf, Barbès, Blanqui, overgenomen en uitgewerkt door Marx en de Marxisten, in praktijk gebracht door Lenin en Trotski, toen de Bolsjewisten met jakobijnse middelen een socialistisch en omwenteling trachtten door te zetten.
Men kan dus onderscheiden in maatschappelijk beginsel en staatkundig middel:
De tegenstelling tussen sociaaldemocraten en sociaal-anarchisten is op klassieke wijze verpersoonlijkt in Karl Marx en Michael Bakoenin. Die tussen individueel- en sociaal-anarchisten in Benjamin Tucker en Johan Most; in John Henry Mackay en Rudolf Rocker.
Overigens komen ook de individualistische anarchisten in maatschappelijk opzicht gewoonlijk tot socialistische conclusies. Verscheidenen, die met Max Stirner “Boven mij zelf gaat mij niets!” uitroepen, streven naar een “harmonie van egoïsten”, die in een socialistisch of communistisch geordende wereld slechts werkelijkheid worden kan.
Wat het recht verstand van het anarchisme voorts bemoeilijkt, is het verschillend spraakgebruik van de verschillende richtingen. De een ziet in alles “egoïsme”, maar vat dit zóó, dat het met het “altruïsme”, dat de ander slechts vinden wil, ten slotte samenvalt; ginds noemt iemand “ik”, daar “individu”, hier weer “zelf' of “persoonlijkheid” zijn kern-beginsel.
Nader beschouwd, blijken verschillende kernopvattingen vaak sociaal-wijsgerige reacties op bepaalde levenservaringen of op als leugen doorgronde theorieën te wezen. Wie het anarchisme wil begrijpen, zal door de termen héén moeten horen. En hij vergeet nimmer, dat evenals theoretische “materialisten” idealisten in de praktijk kunnen zijn - ik spreek nu in mijn eigen termen -, evenzo de zich noemende “egoïsten” opofferend kunnen zijn en “ikers” zich vergeten. Zoo goed als christenen-in-de-leer in de praktijk barbaren, en z.g. sociaal-anarchisten in bun persoonlijk leven hyena's kunnen wezen.
Met dat al beschouwt niemand zich als het volmaakte beeld zijner leer - enige dwazen wellicht uitgezonderd - wel meent ieder, dat zijn theorie het meest bevorderlijk is voor het wekken van redelijk inzicht en menselijke gezindheid. Ik voor mij meen dit van mijn opvatting ook. Maar ik geef haar voor beter.
Schrijver dezes is sociaal-anarchist. Hij voelt er voor om, naar Kropotkins voorstel aan het congres van St. Imier, zich eenvoudig “vrije communist” te noemen, Hij gebruikt bet woord “anarchisme” in de titel van dit geschrift heel in 't algemeen. Welke betekenis “anarchist” en “anarchisme” in het volgende heeft, zal de lezer uit het verband steeds blijken. De reden, waarom hij zich tenslotte eer anarchist dan communist noemt, is gelegen in de overtuiging, dat de verschillende stromingen in bet anarchisme meer gemeen hebben, dan velen (willen) weten, en in de poging om de vereniging dezer stromingen tot één krachtige beweging zoveel mogelijk te bevorderen.
Ondanks alle verschil stemmen de anarchisten trouwens hierin overeen, dat zij vóór eigen werkzaamheid, zelfontwikkeling, zelfopvoeding, zelfbevrijding, vóór zelfbestuur van enkeling en massa strijden, en de menigte tot persoonlijkheid willen wekken. Zij trachten dit niet, door hun opvattingen anderen op te dwingen of in te schieten, noch door de massa te forceren tot door hen gewenste praktijk. Zij zijn tegenstanders van de “sla-er-maar-op pedagogiek”. Opvoeding is vrij laten opnemen. Opvoeding betekent overtuigen!”[2]
“Anarchist” betekent dus nog iets anders dan “bommenwerper”. Bommen werpen komt in de beste families van de … nationalisten voor. Ook wordt er wel eens door een vaderlandsloze gezel - een anarchist b.v. - een bom geworpen. Maar zulk een gewelddaad is voor het anarchisme als zodanig niet kenmerkend. Dan zou de bourgeoisie, vooral sedert 1914, wel door en door anarchistisch zijn - en de sociaaldemocratie erbij. In de anarchistische strijd is bommen werpen uitzondering. In de burgerlijke oorlog is bet regel. De anarchisten, die deze strijdmethoden toepassen, hebben haar trouwens van de burgerij geleerd. Zij gebruiken voor revolutionaire doeleinden middelen van de reactie.
- Maar de anarchisten zijn toch terroristen!
Slechts een klein procent. De “zwarte terreur” blijkt telkens weer een verdedigingsverschijnsel tegen een onverdraaglijke witte. Alle anarchistische terreur is tenslotte wanhoopsuiting of noodweerverschijnsel.
Er bestaat trouwens “geweldloos anarchisme”. Z.g. Tolstojanen, christen-anarchisten en religieuze anarcho-communisten zijn er de dragers van. Niet, dat ze “weerloos” zouden zijn. Men kan hier veeleer van “geestelijke weerbaarheid” spreken.
“Het anarchisme is de samenvatting van een bepaalde wereldbeschouwing, van een bepaalde filosofie van de samenleving”[3]. Indien zijn aanhangers menen, individueel of gezamenlijk geweld te moeten gebruiken, zoo geschiedt dit, naar hun mening, zelfs indien ze aanvallen, uit maatschappelijke noodweer of geoorloofde zelfverdediging. En nooit dwingen zij - gelijk allen, die de staat als middel gebruiken - tot het doden van medemensen anderen. Ze handelen op eigen verantwoordelijkheid. Ze leggen niemand wat op. Van militarisme is bij hen derhalve nimmer sprake. Bij het uitbreken van de Russische revolutie b.v. vormde de Petrograder anarchisten vrijwillige “rode garden” . Toen echter de bolsjewisten de macht veroverd hadden, en tenslotte meenden, het Russische volk te moeten militariseren, - toen de rode armee geen vrijwillige strijdersgemeenschap meer was, - doopten de anarchisten hun troepen ter onderscheiding in “zwarte garden” om.
- Maar revolutie is toch wel geweld? En wemelen revoluties niet van gruwelen?
Alweer: indien geweld het kenmerk ener revolutie was, dan was de bourgeoisie sedert 19I4 de grootste revolutionaire. Het is trouwens algemeen bekend - Bakoenin heeft er al over geschreven - , dat de wreedheid en moorddadigheid van de contrarevolutionairen die van de revolutionairen bijna altijd overtreft.
Ten opzichte van “revolutie” is geweld in ieder geval bijzaak. Hoofdzaak is heel iets anders: de poging, een maatschappelijk stelsel om te wentelen, en op te wentelen tot een hoger niveau. Dit kan gepaard gaan met geweld. Maar geweld is hierbij niet noodzakelijk. Men kan zelfs zeggen: hoe meer geweld een zogenaamde revolutie nodig heeft, des te minder is haar reëe1e waarde; des te kleiner is haar kans, zich door te zetten; des te minder blijkt het betrokken volk er voor rijp[4]. Wat een revolutie tot revolutie maakt, is een nieuwe, meer omvattende, sociale strekking, waaraan al het vroegere wordt ondergeschikt gemaakt. De wetenschappelijke betekenis van het woord “revolutie” - schreef Lassalle - is omwenteling; een revolutie is derhalve steeds dan aangevangen, wanneer, met of zonder geweld, een nieuw beginsel in plaats van de bestaande toestand wordt gesteld. Hervorming vindt plaats, wanneer het beginsel van de bestaande toestand behouden blijft, en in zijn gevolgtrekkingen verder ontwikkeld wordt. Een hervorming – aldus nog Lassalle - kan zich doorzetten door opstand en door bloedvergieten, een revolutie in de grootsten vrede.
- Maar is er niet een betere weg: de evolutie?
Men kan zeggen, dat de wereldgeschiedenis één evolutie is: van onbewustzijn tot bewustzijn; van “natuur” tot “geest”. De strekking dezer evolutie is dus revolutie: volkomen omwenteling van blinde natuurdrift tot bewust gewilde orde. Deze evolutionaire revolutie voltrekt zich door oneindig vele evoluties en revoluties heen. Elke historische revolutie is een crisis in de grote evolutie; elke historische evolutie werkt een vroegere revolutie uit, en bereidt een volgende voor: ze openbaart de. revolutionaire strekking van het groot geheel[5].
De anarchist beoordeelt alle ogenblikkelijke evoluties of revoluties vanuit zijn idee van de volstrekte revolutie. Voor zover hij overtuigd is, dat ze aan de algemene evolutie dáártoe meewerken, neemt hij er met hart en ziel aan deel. “De resultaten van de (komende) revolutie zuilen het voortbrengsel zijn van al de gedachten, van al de bewegingen, die de enkelingen en de massa’s gedurende de voorafgaande evolutieperiode in beroering gebracht zullen hebben. Daar de anarchisten geen beperkte doeleinden hebben, kan er voor ben geen sprake van “hun” revolutie zijn. Dat is ondenkbaar. Zij nemen aan de revoluties deel om de enkelingen de richting te wijzen naar altijd meer welvaart, vrijheid, rechtvaardigheid, schoonheid en goedheid. Hun plaats in de communistische radenorganisaties zal dezelfde zijn als die in de huidige syndicalistische organisaties. Het communisme moet geen klooster, geen kazerne wezen, en het zal de taak van de anarchisten zijn te zorgen, dat de persoonlijkheid niet ondergaat. […] Evolutie en revolutie zijn twee onafscheidelijke bewegingen. […] Het niet erkennen van de ene betekent het niet erkennen van de andere, wat anti-anarchistisch zou wezen”[6].
Hieruit volgt de waardering van de anarchisten voor het oorspronkelijk syndicalisme. Het ontstond om en bij het begin dezer eeuw in Frankrijk uit protest tegen de verburgerlijking, de degeneratie van het socialisme, dat parlementair geworden was. Het wilde er een wedergeboorte van zijn. Was het anarchisme vroeger vooral theoretisch - een typisch voortbrengsel van intellectuelen -, het syndicalisme was door en door praktisch, en groeide uit de arbeidersbeweging op. Zijn uitgangspunt wordt vertolkt door het woord van MARX, dat de bevrijding van de arbeidersklasse het werk van de arbeidersklasse zelf moet zijn. Het keerde zich tegen alle stelsels en wijzen van vertegenwoordiging en plaatsbekleding, en propageerde met woord en daad de directe actie van het volk zelf.
De moderne sociaaldemocratie bleek ten slotte niet anders dan de armzalige consequentie, de veralgemening en vervlakking van de burgerlijke beschaving te wezen. Juist omdat ze een ontwikkelingsverschijnsel van het kapitalisme was, kon zij het burgerlijk middel bij uitstek - de staat – niet missen, en ageert ze door het parlement. Toch beschikt een politieke arbeiderspartij over niets, waarover een revolutionaire economische organisatie niet beter beschikt. Behalve dan 't parlement. Maar daardoor beschikt juist de burgerij over de socialisten! De vak- en bedrijfsorganisatie behoren de grote strijdmiddelen van het arbeidende volk te zijn. Van de politieke-dictatuur-idee - “die burgerlijke bacil” - wilden derhalve de syndicalisten niets weten. De kunstmatige staatsinstelling, waardoor de bezittende klasse aan de bezitloze haar wil dicteert, behoort te worden opgeheven, en dragers van de natuurlijke en noodzakelijke economische productieorganisaties behoren zelf het productie- en distributiestelsel te regelen. Reeds nu moeten de vak- en bedrijfsverenigingen worden ingericht tot kiem-organisaties voor de komende vrije samenleving. Aan dit omwentelend doel moet alles daadwerkelijk worden ondergeschikt gemaakt: het syndicalisme is spontaan-organisatorische handeling, revolutionaire praktijk. “Het wacht niet op de geschiedenis, maar wil haar maken!” - ziedaar zijn wijsbegeerte[7].
Het syndicalisme ontwikkelde zich vooral bij de “Romaanse” volken. Het breidde zich verder ook over Nederland en zelfs bescheiden over Duitsland uit. Maar niet alleen hier - N.A.S. - ook in Frankrijk is het op de duur verlopen. Zij die zich aan de oorspronkelijke revolutionaire overlevering hielden, geraakten in de minderheid. De strijd voor particuliere en groepsbelangen werd bij dien voor het algemene belang al meer ten achter gesteld. De C.G.T. verbureaucratiseerde als het N.V.V. of als de organisatie van de sociaaldemocraten. Augustus 1914 sprak ook hier het grote oordeel.
Sedert de laatste dagen van 1921 zijn in Frankrijk de revolutionaire opposanten zelfstandig georganiseerd. Doch ook daar is verwording en verwarring ingeslopen. Men kan thans onder de syndicalisten internationaal vier hoofdgroepen onderscheiden: anarchisten, in de geest van Locquier, die van uit hun beginsel de syndicalistische tactiek aanvaarden, zoveel zij kunnen; anarcho-syndicalisten of zuivere syndicalisten, mannen van actie en organisatie in de oorspronkelijken geest; syndicalistische communisten, die de idee van de dictatuur hebben aanvaard, en van wie een deel zich geheel onder de leiding van de leiders van de III[e] Internationale heeft gesteld; syndicalisten in naam, die zich om kleine belangen groot hebben georganiseerd.
Onder een deel van de anarchisten bestaat de neiging, het syndicalisme nog altijd als het ware praktische anarchisme te beschouwen. Inderdaad is dit met een deel van de revolutionair-syndicalistische organisaties het geval. Maar het syndicalisme - al kan dit voor enige landen nog grote betekenis hebben; al draagt het kiemen in zich van maatschappelijke toekomst, die bevruchtend werken - het syndicalisme, zoals het nu eenmaal historisch is geworden, kan m.i. onmogelijk als het groot maat schappelijk geneesmiddel aangeprezen worden. Wel het beginsel, dat er aan ten grondslag ligt: zelforganisatie des volks.
Zowel hem, die een of anderen vorm van historisch anarchisme als “het” ware beschouwt, als hem, die een bepaalde poging tot economische zelforganisatie des volks als de enig juiste methode mechanistisch overal en altijd toepassen wil, treft het woord van Humbert Droz: “Het pogen om in historisch nieuwe omstandigheden een revolutionair verleden te doen herleven, is niet altijd bewijs van een waarlijk revolutionairen geest”. -, een woord, dat overigens ook een aanhanger van politieke dictatuur te denken geeft.
De hier volgende beschouwingen - bewerking van een opstel voor enkele buitenlandse tijdschriften geschreven – worden door sommigen een scherpe kritiek geacht. Men begrijpt echter wel: het is niet uit vijandschap tegen het anarchisme, het is uit liefde ervoor, vertrouwen erin, dat ik spreek, zoals ik spreek. Het zijn overigens “beschouwingen.” Ik geef ze voor beter. Ziehier, wat ik vooral bedoel:
Sedert Bakoenin hebben anarchisten zich meermalen met Satan vergeleken. Het was in menig opzicht een uitmuntende paradox. Indien “God” de maatschappij zóó wil, dan moet zijn tegenstander, “Satan” dus, de grote bevrijder wezen.
Dit zich vereenzelvigen met het beginsel van de ontkenning brengt echter grote gevaren met zich mee. Satan symboliseerde eens de wereldlijke macht en glorie van vroegere heersende klassen, welke slechts ontstaan kon, doordat enkelingen uit primitieve gemeenschap zich losbraken. Individueel betekent dit evenzeer een stijging, als sociaal een val. Satan is dan ook het symbool geworden van de verstandelijke - niet van de redelijke - ontkenning, van klein- en groot-burgerlijk individualisme en van beneden-dierlijke losbandigheid. Harteloos, lijdt hij niet, maar doet hij anderen lijden.
Voor Bakoenin zelf was de grondslag van alle dingen solidariteit. De vrijheid van de enkeling scheen hem slechts mogelijk door die van allen. Alles wat waarde had, bloeide voor hem uit de gemeenschap op.
Doch het destructief, eenzijdig- en gemakkelijk-ontkennend, afgetrokken-individualistisch karakter, dat Satan naar de traditionele voorstelling nu eenmaal heeft, leidde reeds verscheidenen van het constructieve, van de “ontkenning van de ontkenning”, van de idee van de persoonlijkheid af. Noodzakelijkerwijs trekt daarenboven het satanische, verstaan in de armzalige zin des woords, een zeker procent onbeheersten en geesteszieken. Daar dezen - ten gevolge van hun zwakke zenuwen wellicht - vaak het luidste spreken, ziet menigeen hen voor “de anarchisten” aan. Toch zijn ze geesteskinderen van de huidige samenleving, en wel gedegenereerde.
Ik kies Prometheus tot symbool: Boven woonden de goden in zon en glorie, beneden kropen de mensen, machteloos. Prometheus had een hart: hij klom in de klassehemel, roofde het vuur en bracht het aan de mensen. Zij stonden op, en stichtten hun beschaving en cultuur. De Oppergod, die begreep, dat het nu met hemelse voorrechten spoedig uit zou wezen, sloeg de omwentelaar met diamanten ketenen aan de rots, waar hij gemarteld werd.
Zoo streed Bakoenin zelf, en streden alle waarlijk revolutionairen. Zoo hebben wij te strijden.
Voor Satan kan tenslotte iedere kwajongen poseren. Prometheus' streven eist de kracht, de toewijding en de zelfbeheersing van een mens.
Rijswijk, Zuid-Holland, 28 februari 1922. B. D. L.
Niet alleen de sociaaldemocratie en het bolsjewisme, ook het anarchisme maakt een crisis door. Het heeft altijd al een zware strijd gehad: bij de snel aangroeiende stroom van het officiële socialisme en communisme vergeleken, scheen het eindelijk vrijwel niets meer te beduiden. Tenslotte juichten niet weinigen, in de overtuiging, dat het anarchisme weldra geheel van de aardbodem verdwenen zou zijn. Toch leeft het thans nog altijd - overal. Tegenover sociaaldemocratie en bolsjewisme heeft het zelfs nieuwe kansen.
Het geschiedverloop van de laatste tientallen jaren heeft vooral deze stelling van het anarchisme bevestigd, dat de uitwendige - maatschappelijke - revolutie niet noodzakelijkerwijs veroorzaakt wordt door de ontwikkeling van mechanica en techniek, noch door wijzigingen in het politieke stelsel, maar dat ze veeleer, naar aanleiding van politieke en economische omstandigheden, van binnen uit de mens geboren wordt. Tenslotte zijn omstandigheden slechts omstandigheden: ze staan om iemand heen; maar deze, als menselijke persoonlijkheid, staat er midden tussen: hij worstelt er voortdurend mee; hij poogt ze te beheersen en aan zich dienstbaar te maken; hij openbaart zich, in dezen strijd tegenover de natuur, als geest.
Men kan weten, dat ook Marx zowel een vijand van bet industrieel fatalisme als van een politiek-mechanistische opvatting van de geschiedenis is geweest. Helaas heeft de overgrote meerderheid van de zich noemende marxisten dit alles weldra vergeten: te zeer beeft de officiële sociaaldemocratie in haar geschiedenisopvatting het technisch-economisch-politiek proces als al-enige oorzaak van de ontplooiing van de menselijke geest beschouwd. In haar strijdwijze heeft ze haar aandacht bijna geheel op het politieke gericht, en eindelijk vanwege de democratie het socialisme, vanwege parlementaire kibbelarij de doorslaggevende maatschappelijke strijd vergeten. Zij heeft de staat - een burgerlijk machtsmiddel - door het parlement - een burgerlijk strijdmiddel - voor socialistische doeleinden willen veroveren. Zij heeft een partijleven in de wereld gebracht, dat aan alle fouten van de huidige samenleving leidt: beroepsleiderschap, bureaucratie enz. - kortom een soort hiërarchie over gelovige massa’s. Zij heeft door haar vertrouwen op de technisch-economische ontwikkeling - hoofdvóórwaarde! - als op de wezenlijkste óórzaak van de maatschappelijke omwenteling de kracht tot revolutionaire daden geheid verloren. Ze is hervormster, gelegenheidsnajaagster geworden. Ze heeft zich zozeer aan het kapitalisme aangepast, dat zij zelf reeds sinds jaren een wezenlijk bestanddeel van het heersend maatschappelijk stelsel geworden is: naast Staat, Kerk, School en Parlement kwam de Partij. Het kapitalisme gebruikt tegenwoordig internationaal voor zijn eigen groot-imperialistische doeleinden de kleinburgerlijke eerzucht en naïeve geestesgesteldheid harer leiders en misleiders.
Nochtans is en blijft het voor de ontwikkelingsgeschiedenis van de mensheid van buitengewone betekenis, dat de sociaaldemocraten gedurende tientallen jaren de aandacht op de objectieve en mechanische factoren van de maatschappelijke ontwikkeling hebben gericht. Zonder de technisch-economische vooronderstellingen van de moderne industrie kan men zich nu eenmaal geen wereldsocialisme of -communisme denken.
Hiertegenover heeft dan bet anarchisme vooral de betekenis van de subjectieve factoren doen uitkomen. Het doet ons het klassieke woord verstaan: “De geschiedenis van de geest is zijn daad”. Ook het technisch-economisch proces zelf is een schepping van de menselijke geest – zij het een “noodzakelijke” schepping -. Maar een nog bijna volkomen onbewuste, blinde, onbeheerste, chaotische schepping. Marx en Engels hebben gelijk, als zij zeggen, dat de geschiedenis eigenlijk nog niet is begonnen: wij zijn nog niet meester van de omstandigheden; wij worden vooral nog door de maatschappelijke verhoudingen, waarin wij leven beheerst. Ook Tolstoj en Bakoenin hebben op hun wijs ervan gesproken, dat wij nog slechts door de vóórperiode van de geschiedenis gaan.
Schelling heeft treffend de zin van de geschiedenis hierin samengevat, dat de wereld zich ontwikkelt van object tot subject - van zaak tot persoonlijkheid; van natuur tot geest -, in de loop van de geschiedenis zal derhalve het subject van steeds groter betekenis wordt voor de algemene levensontwikkeling. Richt zich het geschied proces op een wereld van redelijk samenlevende persoonlijkheden, die hun “stofwisseling met de natuur“ steeds ordelijker regelen, en op grondslag van het door hen beheerste technisch-economische beschavingsproces welbewust een cultuurcosmos bouwen, - dan komt het op de drager van dit proces, de menselijke persoonlijkheid, steeds meer aan. Niet slechts een zich onophoudelijk vernieuwend inzicht is noodzakelijk, maar ook een zich steeds verdiepende gezindheid, een zich voortdurend stalend willen, een onuitputtelijke drang tot daden. Vandaar ook, dat het anarchisme altijd weer een beroep doet op de diepste spontaniteit, en rusteloos het menselijk vermogen om zich zèlf te ontwikkelen bevordert. Vandaar dat het immer het einddoel van alle revolutionaire worsteling bewuste zelf – en wereldbeheersing – in het oog houdt. “Het wereldvraagstuk wordt tot een karakterkwestie”[8]: het anarchisme strijdt voor een nieuwe persoonlijkheid in een nieuwe cultuur.
Maar ook dit anarchisme - vooral hier in het westen - heeft zijn bedenkelijke zijden. Vele zijner aanhangers verwarren bv. praktisch zowel als theoretisch individu en persoonlijkheid, instinct en intuïtie, redelijkheid en onredelijkheid, bovenmenselijk en benedendierlijk. Vaak heeft men willekeur en vrijheid chaotisch door elkaar gemengd, en zulk een grillige legering gouden vrijheid geheten; vergeten, dat ieder (willekeurig) individu nog geen (vrij) subject, ieder mens (door het loutere feit van zijn bestaan) nog niet een (tot rede gekomen) persoonlijkheid is. Men vindt vooral in de “Germaanse” landen, een zeker % burgerlijk individualisme. dat zich al te ge makkelijk anarchisme of zelfs, vrijmoedig, sociaal-anarchisme noemt.[9]
Terwijl daarenboven Marx, de positivist, rekent met de mens, zoals hij is, en met het oog op de revolutionairen strijd vooral de lagere menselijke eigenschappen in aanmerking neemt, is de psychologische opvatting van vele anarchisten - Peter Kropotkin, Elisée Reclus bv. – eenzijdig-optimistisch, -idealistisch, en daardoor weer noodzakelijk oppervlakkig. Al neemt dit bet feit niet weg, dat hun idealen en visioenen zowel als hun persoonlijk leven in menig opzicht inspirerend op revolutionaire massa’s hebben ingewerkt, en daardoor duizenden en nog eens duizenden tot daden zijn gekomen.
Daar voorts de anarchisten steeds weer hun aandacht op directe actie richtten, en velen van hen uit kracht van hun aanleg, vooral voor culturele kwesties openstonden, - daar zij bovendien de burger- en de sociaal-democratie voornamelijk negatief bestreden, - raakten zij tenslotte achter in nauwkeurige kennis van de politieke en economische verhoudingen. Ook waren zij meermalen niet in staat hun revolutionair denken met de natuurwetenschappelijke, biologische, pedagogische, psychologische en filosofische opvattingen van de laatste jaren overeen te brengen, zoals dit te zijner tijd bv. Bakoenin bedoelde te doen. Veel van wat thans als anarchistische wijsheid geldt, is niet anders dan een wegstervend echo van de burgerlijke wetenschap uit het midden van de vorige eeuw, waarvan men toevalligerwijs weet, omdat Bakoenin en anderen het vroeger als strijdmiddel hebben aangewend, en dat dáárdoor slechts in de anarchistische overlevering opgenomen werd. Het gevaar ener anarchistische dogmatiek is helaas niet geheel denkbeeldig, zoo min als van anarchistisch fanatisme. Men vergeet toch nimmer, dat het anarchisme een conclusie uit het leven is, waarvan de hoofdstrekking juist en praktisch aannemelijk moge zijn, een conclusie echter, die in allerlei opzichten, zelfs in haar hoofdstrekking, telkens weer moet worden onderzocht en gecorrigeerd.
In dit opzicht hebben de neomarxisten een uitstekend voorbeeld gegeven: Rosa Luxemburg, Lenin, Trotski, Henriette Roland Holst, Herman Gorter, Anton Pannekoek, hebben gepoogd zich de nieuwere wetenschappelijke en culturele resultaten van de burgerij op enige gebieden dienstbaar te maken[10]. ZOO kwam men bv. Reeds lang vóór de wereldoorlog tot een nauwkeurig ontleding van het imperialisme. Zij lieten zich dan ook voortdurend door de geschiedenis leren. Zij namen tevens van het anarchisme in zich op: zij doorgrondden ten slotte de “democratie”, en propageerden niet slechts nieuwe kennis, maar wekten bovendien alom nieuwe gezindheid. Jammer genoeg konden zij zich van het burgerlijk geloof aan de staat en aan de politieke dictatuur niet bevrijden. In dit opzicht bleven het echte jakobijnen. Maar zij erkenden steeds meer de noodzakelijkheid van directe actie, en hielden gedurende de wereldoorlog tegenover het imperialisme dapper stand.
Intussen streed de naïeve Kropotkin en vele bekende Franse anarchisten moreel of met de wapenen, tot verdediging van de “democratie” en van de “burgerlijke vrijheid” tegen “de militarist: Duitsers”, maar tegelijkertijd vó6r het Engelse, Franse, Russische imperialisme[11].
Wie het tegenwoordig maatschappelijk stelsel bestrijden wil en de imperialistische vijand doorzien, moet zich verdiepen in burgerlijke, sociaaldemocratische en communistische geschriften. Een anarchistische politieke economie, die op de hoogte des tijds is, bestaat niet. Eerst in de laatsten tijd worden enige pogingen gedaan, om de politiek-economische verhoudingen te doorgronden en wetenschappelijk samen te vatten. Maar niemand kan ontkennen, dat wij in dit opzicht achter geraakt zijn.
M.i. heeft zich het marxisme door middel van het anarchisme, en het anarchisme zich door middel van het marxisme te herzien. Niet zóó, als bv. een deel van de Hollandse anarchisten dit gedaan beeft, die nu ongeveer een K.A.P. standpunt innemen, en onder de leuze “proletarische dictatuur” welhaast weer voor burgerlijk-jakobijnse methoden strijden. Maar zoo, als reeds Bakoenin het heeft gedaan: dat wij de wezenlijke betekenis van de historisch materialistische methode ter ontleding en samenvatting van de geschiedenis erkennen, en niet uitgaan van een afgetrokken-idealistisch of fantastisch-individualistisch standpunt, maar zowel wat wij uiterlijk als wat wij innerlijk ervaren, voortdurend laten gelden, en als stof voor onzen toekomstbouw zoo doelmatig mogelijk gebruiken. Men lette in dit verband ook op Sorel.
Zowel de kracht als de zwakheid van de anarchistische beweging kwamen sedert 1914 duidelijk aan het licht. Vooral daar, waar het anarchisme zich met het syndicalisme verenigd had, en min of meer diep in de arbeidersbeweging was geworteld - in Frankrijk, Italië, Spanje, ook in Nederland - ontstond een krachtige, spontane oppositie tegen de wereldoorlog.
Niet alle grote vertegenwoordigers van het anarchisme vielen. In Italië hield Errico Malatesta stand, in Frankrijk Sébastien Faure, in Nederland Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Het duidelijkst openbaarde zich de geest van verzet tegen kapitalisme en militarisme, de moed om aan te vallen, de wil om de klassenheerschappij te breken omstreeks 1917 bij de anarchisten in Rusland, Siberië, Italië en Spanje. Dapper streden de kameraden in de V. S. van Amerika, Mexico, Brazilië en Hongarije tegen de witte terreur. Overal stonden en staan bij de inzet van revolutionaire worstelingen anarchisten doelbewust vooraan. Reeds begint het tot het algemeen bewustzijn door te dringen, hoeveel de Russische omwenteling aan de anarchisten van St.Petersburg en Moskou, van Oekraïne en Siberië heeft te danken. Hoe meer de toekomst de historische feiten zal ontsluieren, des te meer zal blijken, dat niet het minst door de dappere, standvastige houding van anarchisten het Tsaristisch regiem gebroken, en aanval op aanval van het internationaal kapitalisme afgeslagen werd. Groot - zoo verzekeren ons ooggetuigen - was de spontaniteit en offervaardigheid van tienduizenden kameraden.
Hoe heldhaftig zich echter de anarchisten bij de destructieve arbeid van de revolutie gedroegen, bij de constructieve - de revolutionairen opbouw - schoten zij te kort. Geen van de vele anarchistische stromingen was in staat, zich als scheppend-omwentelende macht baan te breken. De leiding van de revolutie kwam in handen van de bolsjewieken, die met hun burgerlijke dictatuurmethoden ten slotte ook slechts een burgerlijke omwenteling doorzetten konden, zij het niet zonder proletarisch-revolutionaire strekkingen. Daar de bolsjewieken zoowe1 door de geschiedenis als door hun tactische fouten genoodzaakt werden een nieuwe autoritaire politiek-economische orde te stichten, maakten zij van de verdeeldheid en van de theoretische en praktische onvoorbereidheid van de anarchisten gebruik, om de gezagsvijandige revolutionaire bewegingen zoveel mogelijk met geweld en moord te onderdrukken.[12]
Het is goed, dat de anarchisten nu overal beginnen bun eigen zwakheden te onderzoeken, hun fouten te erkennen en ze openlijk te bespreken. Het is een teken van de onverwoestbare levenskracht van de anarchie. In Italië beproefde men tijdens de revolutionaire bewegingen nieuwe strijdmethoden. In Oostenrijk schreef Pierre Ramus “De Herschepping van de Samenleving door het anarcho-communisme“. In Frankrijk hebben de anarchisten te Lyon een landelijk congres gehouden waar zij hun opvattingen in menig opzicht herzagen. Dit congres behoort tot de schoonste, welke door anarchisten ooit gehouden werden. Het openbaarde duidelijk de wil, zoveel mogelijk stromingen saam te vatten en te verenigen. Men besloot tot een vrije organisatie, waarin het aan de verschillende groepen zou worden overgelaten, zich volgens eigen opvatting losser of straffer te organiseren. Alle maatregelen nam men zoo, dat de gevaren van de bureaucratie, van het centralisme, van bet beambtendom, van het leiderschap tot de geringste omvang werden teruggebracht. Mauricius wekte de Franse anarchisten op een agrarisch en industrieel program uit te werk en, opdat toekomstige revolutionaire crisissen de gezagsbestrijders niet even onvoorbereid aantreffen zouden, als de Russische revolutie hen gevonden had. In een belangrijke resolutie erkende men de noodzakelijkheid, politieke, agrarische en industriële vragen te bestuderen, bijzondere propaganda onder de vrouwen en de jeugd te maken, en scholen voor propagandisten op te richten.
Ook het Internationale Anarchisten Congres, dat van 25 tot 31 December 1921 te Berlijn werd gehouden, gaf blijk van zelfvernieuwing. De internationale belangstelling was groot: rapporten waren ingezonden over de stand van de beweging in Bulgarije, Canada, China, Duitsland, Engeland, Frankrijk, Italië, Nederland, Oekraïne, Rusland, Scandinavië, Siberië, Spanje, de V. S. van Amerika en Zwitserland; vertegenwoordigers waren aanwezig uit Bulgarije, Canada, China, Duitsland, Engeland, Frankrijk, Italië, Nederland, Noorwegen, Oekraïne, Rusland, Siberië, Spanje, de V. S. van Amerika en Zweden. Jammer genoeg konden belangrijke vertegenwoordigers van bet anarchisme als Errico Malatesta (Italië) Sébastien Faure (Frankrijk) Emma Goldman (Rusland) Pierre Ramus (Oostenrijk) door verschillende omstandigheden niet tegenwoordig zijn. De Oostenrijker Freund was bij het overschrijden van de grenzen gevangen genomen. Ongeveer 40 internationale vertegenwoordigers waren tezamen.
Vooral de geheime zittingen waren van grote theoretische en praktische betekenis door de debatten over revolutionaire tactiek tussen Geizman, vroeger commissaris van buitenlandse zaken in een Siberische Sovjetrepubliek, en Volin, van de Petrograder ”Golos Truda“ die later in de Oekraïne streed, en langen tijd in Moskou gevangen zat.
In de slechte voorbereiding en het min of meer chaotisch verloop van het congres kwam een van de oude gebreken van het anarchisme duidelijk aan de dag. Vooral gedurende de eerste dagen maakten de twisten tussen de verschillende Duitse stromingen en richtingen een regelmatige voortgang onmogelijk. Het congres was door de Duitse federatie van de communistische anarchisten bijeengeroepen, maar de leiding onder de Duitsers was bijna geheel bij de begaafden syndicalist Rudolf Rocker. In tegenstelling met de Franse kameraden op het congres te Lyon, bleken de Duitsers niet in staat, de meer gebonden en meer los georganiseerde groepen in één landelijk verband te verenigen. De Hamburgse en Berlijnse kameraden gedroegen zich ten opzichte van elkander volkomen onverdraagzaam. Het leek wel, als poogden de Berlijners hun opvatting van anarchosyndicalisme en van anarchistische organisatie als de enig juiste door te zetten. Deze indruk werd nog versterkt door het feit, dat Rocker niet alleen lichamelijk maar ook zedelijk en intellectueel een buitengewoon figuur is, en dat er van de andere Duitse partij niemand aanwezig was, die in ieder opzicht tegen hem was opgewassen.
Tegen dit alles kwamen de Franse, Italiaanse en Hollandse anarchisten onmiddellijk in verzet. Tenslotte werd het Berlijnse congres hoe langer hoe meer bezield door dezelfden vrijheidlievende geest, welke het congres van Lyon kenmerkte.
Ongunstig voor het verloop en het karakter van het congres was het feit, dat over het algemeen de inleidingen werden geïmproviseerd, en dat de deelnemers zich van te voren niet voldoende hadden kunnen verdiepen in de vragen die ter sprake kwamen. Eén referaat, over het anarchisme en het landbouwvraagstuk, was door een Italiaan grondig voorbereid. Deze was echter niet aanwezig. Hoezeer degelijke studie op dit gebied nodig is, bewees zowel het betoog van een Fransman, die het landbouwvraagstuk met cijfers van vóór 1914 behandelde, als de opmerking van een Duitser, dat wij thans nog in “abnormale” verhoudingen leven, maar dat de toestand weldra weer “normaal” zou worden. Het congres verklaarde zich te dezer zake onbevoegd tot oordeel, en besloot, dat op een volgend congres deze kwestie speciaal behandeld zou worden.
In een rede over anarchisme en organisatie keerde Rocker zich terecht tegen het overgevoelig individualisme, tegen de neiging alle organisatie zonder meer te ontkennen, tegen het geestelijk atomisme en dergelijke uitlopers van het burgerlijk individualisme, die zich al te vaak met anarchistische namen tooien. Al deze verschijnselen zijn inderdaad niets anders, dan een deductie ad absurdum van het beginsel van de kapitalistische maatschappij. Rocker zei nadruk op het historisch feit, dat de grootste vertegenwoordigers van het anarchisme - Pierre-Joseph Proudhon, Bakoenin, Kropotkin – altijd voorstanders van organisatie zijn geweest, en dat ook de radengedachte van anarchistische oorsprong is. Hij herinnerde aan de wezensverwantschap van anarchisme en syndicalisme; sprak in het bijzonder over de klassieke periode van het Franse syndicalisme, en vestigde er de aan dacht op. dat 'Malatesta, Domela Nieuwenhuis, en zij die in 1907 op het anarchisten congres te Amsterdam samen gekomen waren, aan hun geestverwanten een speciale taak op het gebied van de vakbeweging hadden aangewezen. Voorts herinnerde hij aan de eenheid van de anarchistische en syndicalistische actie in Italië en Spanje, en deelde mede, dat bv. in Duitsland “Der Syndikalist” een propagandagelegenheid voor het zuiverste anarchisme is. Hij stelde de betekenis van het syndicalisme voor het anarchisme in het licht en bleek tot de opvatting te neigen, dat het syndicalisme “zichzelf genoeg” zou kunnen zijn.
Door de Hollanders en Fransen werd echter opgemerkt, dat het syndicalisme in verscheidene landen ontaard is, gedeeltelijk tot een instrument van de burger. en sociaaldemocratie, gedeeltelijk tot een instrument van de Derde Internationale. De ontaarding van het Hollandse en Franse syndicalisme is thans zoo, dat men reeds daarom een principiële vernieuwing van de maatschappij door het syndicalisme alléén niet meer verwachten kan. In Engeland is nooit een belangrijke syndicalistische beweging geweest. Rocker zelf had trouwens reeds van de raden, de sovjets gesproken. Nieuwe revolutionaire arbeidersorganisaties en economische strijdmiddelen ontstaan voortdurend: Shop Steward-beweging, fabrieksraden, Unionen enz. Deze allen hebben reeds hun geschiedenis, en met hun geschiedenis niet slechts hun sterke maar ook hun zwakke zijden. Laat men daarom het anarchisme niet aan één van deze vormen dogmatisch vastkoppelen, maar laten de anarchisten in al deze vormen arbeiden, voor zover die dienstbaar gemaakt kunnen worden aan het revolutionaire doel! Ook onderzoekt men - Rocker heeft dit nagelaten -, hoe het is te verklaren, dat velen, die door en door revolutionaire socialisten zijn en tot onze dapperste medestrijders behoren, vijanden van alle organisatie zijn geworden en bijna een individualistische houding schijnen aan te nemen. M.i. hebben zij in hun ontkennen van de historisch gevestigde arbeidersorganisaties overgrotendeels gelijk: de tegenwoordige organisaties zijn bijna alle mechanisaties: machtsmachines van heersers; het tegenwoordig partij- en vakverenigingswezen is naar zijn ganse opzet en bouw een democratisch-bureaucratisch-parlementaristische instelling. De grootste, “best functionerende” arbeidersorganisaties blijken op kritieke ogenblikken telkens weer machtsmiddelen van de burgerij over de arbeiders. Daarom leert men de arbeiders niet alleen, organisaties te maken, maar ook: ze, zoo nodig, te breken, juist uit wil tot nieuwe zelforganisatie.
Te weinig werd voorts op het congres overwogen, dat de traditioneel-anarchistische tegenstelling federalisme - centralisme verouderd is. De ontwikkeling van de industrie stelt aan de organisatie van het maatschappelijk leven volkomen nieuwe eisen. Wezenlijk is de tegenstelling federalisme – centralisme een tegenstelling op organisatorisch gebied tussen een kleinburgerlijke geest met romantisch-feodalistische inslag en de industrieel-mechanistische geest van de grote burgerij. Een wereldomvattende maatschappij van vrije mensen is slechts denkbaar op grondslag van een hypermoderne techniek en industrie. Zowel Bakoenin als Marx hebben altijd begrepen, dat culturele en persoonlijke vrijheid slechts mogelijk zijn als keerzij van natuurlijke en economische gebondenheid. Welnu: het technisch-industrieel proces, waardoor de menselijke geest de krachten van de natuur bedwingt. en dat de noodzakelijke vooronderstelling van de komende wereldsamenhang vormt, eist op het gebied van het mechanische, zakelijke, technische enz. de betrekkelijke aanvaarding van de centralisatie[13]. De keerzij hiervan op maatschappelijk gebied is een vrije concentratie van associanten, die bewust hun gebondenheid aan natuur en techniek erkennen, en juist daaruit de mogelijkheid tot culturele vrijheid putten. Eerst op dit hoogste gebied - dat van de vrije cultuur - bereikt het federalisme zijn volle ontplooiing, ofschoon zijn beginsel op alle gebied mee werkzaam is, zoo goed als de industrieel-mechanisch-technische grondslag van het maatschappelijk leven in de uiterste toppen van zijn vergeestelijking blijkt. Wij willen niet terug tot vóór, tot beneden het kapitalisme, - wij willen verder: boven bet kapitalisme uit.
In een resolutie over “de organisatie en de anarchisten” sprak het congres als zijn overtuiging uit, dat de stralende grootheid van het anarchistisch ideaal en de krachtige werkzaamheid van zijn dragers aan de anarchistische beweging een sterken invloed verzekeren moest op de gang van de revolutie en van de vorm van de maatschappij. Het congres was van oordeel, dat tegenover de krachtig georganiseerde politieke partijen die een grote en bedenkelijke invloed op het proletariaat uitoefenen, alle anarchistische stromingen zich zoveel mogelijk behoorden te verenigen. De strijd voor het anarchistisch ideaal eist een vrije organisatie. Een internationale vereniging worde federalistisch uit landelijke, gewestelijke federaties enz. opgebouwd. De autonomie van elke groep en elke persoon blijft in beginsel erkend. In verband hiermede besloot men, in Stockholm een Internationaal Anarchistisch Bureau te stichten.
Inzake “anarchisme en vakbeweging” besloot het congres tot de volgende resolutie :
“Het Internationaal Anarchisten Congres stelt vast, dat zowel de grond en de bodem, met alles wat zich daar op bevindt, als de voortbrengingsmiddelen slechts aan de arbeidende bevolking toebehoren; dat verder de organisatie van de voortbrenging geheel onafhankelijk behoort te zijn van alle politieke organisatie.
Elke maatschappelijke organisatie behoort uit te gaan van de enkeling, de voortbrenger, die zich met anderen vrij verenigt, en in de menigvoudige, in elkander ingrijpende bonden, die door een geest van federalisme gedragen worden, volkomen zelfstandig blijft.
Op economisch gebied vindt de maatschappelijke organisatie haar uitdrukking in het vakverenigingswezen.
Het Congres stelt vast, dat de vakverenigingen die bij de Amsterdamse Internationale aangesloten zijn, evenals de American Federation of Labour doortrokken zijn van een geest van reformisme en van samenwerking met de heersende klassen.
De Rode Vakverenigings Internationale (R.V.I.) van Moskou staat onder directe invloed van de Internationale. Deze zoekt in de R.V.I. een steunpunt ter verovering van de politieke macht en tot oprichting van nieuwe staten, welke uiteraard de volledige bevrijding van de volken verhinderen.
Het Congres spreekt als zijn mening uit, dat de syndicalistische arbeidersorganisaties noch van Moskou, noch van Amsterdam bevelen hebben te ontvangen, laat staan: die uit te voeren. Geheel zelfstandig en onafhankelijk behoren zij slechts de wil uit te drukken van het arbeidende volk.
Het is noodzakelijk, dat de revolutionaire arbeidersorganisaties zich internationaal verenigen. Het Congres wekt de anarchisten, die in arbeidersorganisaties werken, op, steun te verlenen aan het stichten en ontwikkelen van een Revolutionair-Syndicalistische Internationale, die van elke vreemden invloed onafhankelijk is.
Verder verklaart het Congres, dat de bureaucratie een kwaad is, hetwelk naar de woorden van Friedrich Engels ten gevolge heeft, dat de beambten uit organen en dienaren van de maatschappij veranderd worden in haar heren. Men streeft er derhalve naar, dat in alle arbeidersorganisaties de administratieve arbeid door betaalde krachten, boekhouders enz. uitgevoerd wordt, die geen leiders zijn, maar eenvoudig personen, die voor zekeren technische arbeid van de organisaties loon ontvangen.
De vak- en bedrijfsorganisatie op federalistische grondslag is voor de verwerkelijking van het anarchisme van grote betekenis, omdat zij de economische basis van de nieuwe vrije maatschappij vormt. De werkzaamheid van de anarchisten kan zich echter geenszins tot dit gebied beperken, - zij behoort zich veeleer uit te breiden over alle gebieden voor revolutionairen strijd, welke men in het maatschappelijk en geestelijk leven van de mens vindt.
De anarchisten nemen levendig aandeel aan alle economische organisaties, die tot verwerkelijking van hun ideaal bijdragen, en strijden daar om hun ideeën te verspreiden: guild-socialism, shop stewared-beweging, vrije raden enz.
Met dit al vergde men niet. dat deze organisaties en bewegingen geenszins anarchistisch zijn, en dat het vrije communisme eigenlijk gezegd het economische doel van het anarchisme is. Overal, in alle organisaties behoren de anarchisten te arbeiden voor de federalistische geest en de antibureaucratische ideeën.
Wij zijn overtuigd, dat in een revolutionaire periode niet één enkele economische beweging in staat is, alle maatschappelijk kwaad uit de wereld te helpen, maar dat overeenkomstig de economische, geografische en sociale verhoudingen verschillende vakbewegingen en bedrijfsorganisaties zullen ontstaan, en verschillende strijdmiddelen zullen worden aangewend.
Het Congres wekt derhalve de arbeiders op, alle strijdmiddelen aan te wenden, die in staat zijn, tot de ontwikkeling van de revolutie in de zin van vrijheid en zelfregering bij te dragen.”
Deze resolutie is een samenvatting van wat vooral de Fransen, Hollanders en zweden in dit opzicht wilden. Schrijver dezes had liever gezien, dat het oorspronkelijke Hollandse voorstel ongewijzigd aangenomen was. Om tijd en plaats te winnen begeeft hij zich hier niet in beoordeling van 't bovenstaande - hetwelk voor de lezer van de voorgaande hoofdstukjes trouwens niet meer behoeft -, maar laat hij, daar het hier een uiterst belangrijke kwestie geldt, het oorspronkelijke Hollandse voorstel, dat zijn opvattingen voldoende vertolkt, zonder toevoeging volgen[14]:
“Het Congres stelt vast dat de grote reformistische vakorganisaties (I.V.V., American Federation of Labour) in de tegenwoordige fase van maatschappelijke ontwikkeling een noodzakelijk bestanddeel van het kapitalistisch machtsstelsel geworden zijn;
Het Congres roept de arbeiders op om zich van alle strijdmiddelen te bedienen, die voor de zelfontwikkeling en zelforganisatie van het volk geschikt kunnen zijn, en er voortdurend voor te zorgen, dat zowel vorm als inhoud van de nieuwe strijdorganisaties door de arbeiders zelf bepaald worden. en dat zij altijd dienstbaar gemaakt worden aan het grote maatschappelijke en culturele doel, dat het anarchisme aan iedere revolutionaire beweging stelt.
Het oorspronkelijke moderne socialisme erkende onmiddellijk in het begin van zijn strijd, dat het militarisme, als een van de belangrijkste symptomen van het kapitalisme, krachtig bestreden moest worden. Reeds in 1868 hebben de socialisten op het congres te Brussel besloten, om ter onderdrukking van de burgerlijke oorlogen de methode van de directe actie - algemene staking! - algemeen te propageren. Hoe meer echter de sociaaldemocratie zich aan het kapitalistisch maatschappelijk leven aanpaste, en haar hoofdaandacht van het economische naar het politieke werd afgeleid, - hoe meer zij internationaal door de nationalistische democratie bekoord en gevangen werden, - des te meer verzwakte haar weerstand tegenover de militaristische geest en werd zij besmet met patriotisme. Toen Domela Nieuwenhuis op de internationale congressen van 1891 te Brussel en 1893 te Zürich alle socialisten wilde opwekken om het steeds sterker dreigend wereldoorlogsgevaar door propaganda van algemene werkstaking en dienstweigering te bestrijden, vond hij vooral de Duitse sociaaldemocraten vijandig tegenover zich. De resolutie, die hij voorstelde, werd met meerderheid van stemmen verworpen.
De anarchisten hebben de oude antimilitaristische overlevering van het moderne socialisme tot in deze dagen doen voortleven. Vooral hebben zij in hun propaganda er altijd weer en steeds sterker de nadruk op gelegd, dat het militarisme niet alleen een symptoom van de oorlog, maar ook een van de z.g. vrede is: de moderne industrie is evenzeer gemilitariseerde voortbrenging als de moderne oorlog machinale verwoesting is. Volkomen dezelfde geest heerst in de werkplaats als in de kazerne: de geest van mechanische ondergeschiktheid.[15] En gelijk achter de moorddwang aan het front de dodelijke kogel dreigt, dreigt achter de arbeidsdwang in stad en land de moordende honger. Overal vindt men dezelfde gemechaniseerde centralisatie, die door de mens niet wordt beheerst, maar waardoor hij beheerst wordt.
Vandaar, dat op initiatief van anarchisten uit verschillende landen in 1904 en 1907 internationale antimilitaristische congressen werden gehouden Daarom werd op instigatie van Domela Nieuwenhuis in 1904 de Internationale Antimilitaristen Vereeniging gesticht. En daarom streden in verschillende landen onverzettelijk anarchisten, en syndicalisten, die aan hun historischen oorsprong trouw gebleven waren, tegen patriotisme, nationalisme, militarisme, vóór algemene staking, persoonlijke en massale dienstweigering, en vóór absolute weigering om oorlogstuig te vervaardigen.[16] Daardoor was het mogelijk, dat in 1914 - ondanks het feit dat men in politiek-economische kennis enz. achter gebleven was in Frankrijk, Engeland, Italië, Rusland, Amerika en ook in neutrale landen, honderden anarchisten om van de wille van de persoonlijkheid het imperialistisch militarisme bekampten, en velen hun beginsel met het offer van hun leven bezegelden.
Er zijn twee soorten militarisme :
Eén boven: actief, heersend, gebiedend, rücksichtslos bevelend - bij de bezittende klasse;
Eén beneden: passief, onderdanig, gehoorzamend, rücksichtslos uitvoerend - bij het volk.
Beide hebben zich door de wereldoorlog afschuwelijk ontwikkeld: de heersende klasse is meer dan ooit gebiedend en dwingend geworden, de beheerste massa’s zijn door het passieve militarisme zedelijk onbeschrijfelijk ontaard. Het militarisme is ten slotte - zoo goed als het kapitalisme, het imperialisme - een geestestoestand: het is de typische gezindheid van heersers en volken, die kapitalistisch, imperialistisch leven en denken. Niet alleen door bureaucratie, parlementarisme, democratie, partijwezen, kerkgeloof en alcoholisme, vooral door het passief militarisme is de geest van de proletarische massa internationaal verworden.
Reeds in 1917 besloten verschillende anarchisten, zoo spoedig mogelijk opnieuw een internationaal antimilitaristisch congres samen te roepen. Het werd in 1921 te de Haag gehouden en wekte nogmaals het proletariaat van alle landen tot de oude revolutionaire antimilitaristische strijdmiddelen op. Vertegenwoordigers van België, Denemarken, Duitsland, Engeland, Frankrijk, Nederland, Oostenrijk, Zweden, Zwitserland - voornamelijk anarchisten - stichtten daar het Internationaal Anti-Militarisch Bureau (I.A.M.B.), gericht
Het verloop van de Europese revolutie sedert 1917 heeft daarenboven bewezen, dat niet slechts het actieve maar ook het passieve militarisme een van de grootste gevaren voor het welslagen van de maatschappelijke omwenteling is. Vraagt men zich af, waardoor er van de Duitse sociaaldemocratische revolutie vrijwel niets is terecht gekomen, en waarom er van de Russische bolsjewistische revolutie zoo weinig is terecht gekomen, - dan moet het antwoord luiden: door gebrek aan persoonlijkheid in het volk. De Russische Revolutie heeft door haar burgerlijke methoden zelfs een nieuw soort militarisme, (actief en passief) rood militarisme, gekweekt. Het z.g. “proletarisch militarisme”, waarvan Boecharin met zulk een geestdrift spreekt, en dat noodwendig samengaan, moet met het verlicht despotisme ener partijleidersdictatuur, is het duidelijkste bewijs, dat de proletarische revolutie zich niet heeft kunnen doorzetten. Dit nieuw soort militarisme blijkt in de laatsten tijd internationaal een van de grootste gevaren voor de mogelijkheid tot verdere zelfbevrijding van het volk. Het is duidelijk, dat de anarchisten, uit kracht van hun strijd voor persoonlijke en maatschappelijke vrijheid, een dergelijke ontaarding hebben tegen te gaan waar, en zoveel zij maar kunnen.
Dit alles heeft het Berlijnse congres in de volgende resolutie uitgesproken, welke door de Hollanders werd voorgesteld en toegelicht[18], en onmiddellijk met algemene stemmen aangenomen werd:
“Het Internationaal Anarchisten Congres te Berlijn, kerstfeest 1921, vestigt de aandacht van de arbeiders op de wanhopige pogingen van de burgerlijke regeringen, om een schijn van ontwapening en van redelijke ordening van de internationale en politieke verhoudingen in de wereld te brengen.
Terwijl de vertegenwoordigers van de kapitalistische staten in Washington over wereldontwapening spreken, werken mannen van wetenschap, chemici enz. in hun laboratoria nieuwe, vreselijke vernietigingsmethoden uit.
Niet alleen de verhouding van de grote politieke machten is overigens een oorzaak van bezorgdheid, - ook de tegenstelling tussen de gekleurde rassen en hun witte uitbuiters neemt dagelijks toe. Bovendien is de burgerij van ieder land voortdurend bezig, de nodige maatregelen te treffen, om de revolutionaire beweging in het eigen land te onderdrukken, en om de burgerij van ieder land te steunen, waar die zich in haar macht voelt bedreigd.
Dit alles bewijst, dat wij thans een van de meest reactionaire perioden door maken.
De gevaren, waardoor de wereld bedreigd wordt, zijn niet alleen ontstaan ten gevolge van het actief militarisme van de leiders van de burgerlijke samenleving, maar ook ten gevolge van de passiviteit van de grote massa des volks.
Het Congres wekt daarom alle kameraden op, in alle landen antimilitaristische propaganda te voeren, en overeenkomstig de resolutie, die op het Internationaal Anti-Militaristisch Congres werd aangenomen, te werken met alle kracht. Als antimilitaristische strijdmiddelen behoren te worden aangewend: militaire dienstweigering, onmiddellijke staking van oorlogstuigproductie, algemene werkstaking bij het uitbreken van een krijg, enz.
Het Congres spreekt voorts zijn grote sympathie uit voor allen, die de militairen dienst geweigerd hebben, en die op een of andere wij ze de tucht in het leger hebben ondergraven.
Ten gevolge van de Eerste Wereldoorlog, en van de wezenlijk burgerlijke dictatuurmethoden, die sedert 1917 in de revolutie werden aangewend, zijn de proletarische massa’s van een militaristische geest doortrokken. In overeenstemming met het woord van Marx, dat aan een revolutie in de maatschappij een revolutie in de hoofden moet voorafgaan, wekt het Congres de arbeiders op, niet slechts voor een uitwendige. maar ook voor een innerlijke omwenteling te kampen.”
Over de verhouding van anarchisme en proletarische dictatuur kwam men te Berlijn tot de volgenden slotsom:
“Het Internationale Anarchisten Congres stelt met genoegdoening vast, dat de anarchisten van alle landen tegenstanders van elke dictatuur zijn.
De gebeurtenissen in Rusland hebben de juistheid dezer opvatting over de dictatuur nog bevestigd.
Steunend op deze ervaring, verklaren de anarchisten, dat zij meer dan ooit vijanden van alle dictatuur zijn, hetzij die wordt uitgeoefend van rechts of van links, door de burgerij of door het proletariaat.
Het Congres verklaart eenstemmig, dat in de vraag die in het middelpunt van de huidige revolutionaire gebeurtenissen staat, de anarchisten van alle landen niet door tegenstrijdige opvattingen worden gescheiden.”
Algemeen verstond men onder “dictatuur” een zekeren vorm van staatsgeweld, in Rockers woorden: “Dictatuur is de staat, waarin heerst de staat van beleg. […] Zoals alle andere aanhangers van de staatsidee gaan ook de verdedigers van de dictatuur van de vooronderstelling uit, dat men dat, wat men goed acht en op een zeker ogenblik voor noodzakelijk houdt, aan het volk van boven af dicteren of opdringen kan.”
Uit de gedachtewisseling kreeg men de indruk, dat verscheidene aanwezigen het zich inzake de kwestie van de overgangstijd van kapitalisme naar anarchisme wel wat gemakkelijk maakten. Het is niet moeilijk theoretisch staatsdictatuur en rood militarisme te verwerpen; het is echter een dwaling, te menen, dat alleen reeds dientengevolge zonder al te veel zwarigheden de revolutionaire ontwikkeling door vrije en spontane zelforganisatie van het proletariaat verwerkelijkt worden zou. Wat men bij deze en vergelijkbare besprekingen meest vergeet, is het feit, dat revolutionaire woelingen en maatschappelijke omwentelingen telkens weer uitbreken, niet alleen lang vóór iedere proletariër anarchist geworden is, maar zelfs reeds vóór de anarchistische propaganda tot het bewustzijn van de proletarische massa is doorgedrongen.[19] Men heeft bv. op het congres gezegd, dat het niet alleen over grond, fabrieken, goederen, financieel rijkdom gaat, maar ook over pers, school, kerk, rechtbank, gevangenis, legerorganisatie, partijwezen enz.: zij oefenen door al deze middelen ook een geestelijke dictatuur uit, en beheersen daardoor zozeer een groot deel van het proletariaat, dat dit niet alleen burgerlijk denkt - dat is het ergste niet! -, maar zelfs burgerlijk voelt, en zich voor burgerlijke plannen en doeleinden, als waren het menselijke idealen, welhaast in vreugde offert. Er was op het congres een Duitser, die bijna telkens, wanneer een te gemakkelijk idealiserend anarchist aan het woord was, onrustig interrumpeerde: “Maar de overgangstijd!” Hij had gelijk. Hij raakte daarmede een van de moeilijkste historische en zedelijke kwesties, die er voor de anarchist bestaan.
De anarchisten hebben zich van deze waarheid te doordringen, dat de mensheid in haar zelfontwikkeling nog door vele politiek-economische revoluties heen moet, vóór niet alleen de technische, maar ook de psychische, de zedelijke en geestelijke voorwaarden vervuld zijn, waardoor een anarchistische samenleving van alle mensen ter aarde mogelijk is. Wij hebben ten minste te erkennen, dat tijdens dit geslacht, dat door burgerlijke opvoeding en militaristische gewoonten is verpest, het grote ogenblik van het anarchisme onmogelijk kan komen. Zelfs hier in het westen niet. En hoe dan elders? Dit is voor ons geen reden, voor het aanbreken van dit ogenblik niet te strijden! Zolang er een lijdelijk-militaristische gezindheid in de wereld is, zal er ook een daadwerkelijk-militaristische gezindheid wezen; zolang er kuddedieren zijn, zullen er herders, - zolang er onderdanigen zijn, zullen er ook dictators wezen. Maar juist dit lijdelijk en daadwerkelijk militarisme, juist deze kudden met hun herders, juist deze onderdanen en hun bevelhebbers zijn het grote gevaar voor de voortgang van de revolutie. Daarom is het de plicht van ieder, die zich van dit alles heeft, bevrijd, rusteloos voor de ontwikkeling van een vrij en geest in een vrije maatschappij te strijden.
Uit dit alles volgt derhalve niet, dat de anarchist bij de tegenwoordige revolutionaire worstelingen werkeloos terzij zou staan, en zich tegenover de verschillende krachten en stromingen op economisch, politiek en cultureel gebied blind en zonder oordeel zou verhouden. Op alle terreinen mogelijk zou zijn, dat in Zweden een revolutionair proletariaat in oorlogstijd de gehele munitieproductie zou kunnen stopzetten, en de strijdkracht van het ganse leger breken. Zoo eenvoudig echter zijn de verhoudingen in Duitsland of in de V. S. van Amerika al dadelijk niet. In de meeste landen zullen grote revolutionaire crisissen uitbreken, waarin een sterke revolutionaire minderheid - hoogstens een kleine revolutionaire meerderheid - de leiding heeft. De grote massa tegenstanders bestaat niet slechts uit leden van de burgerlijke klasse, - dan zou de strijd voor maatschappelijke vernieuwing niet moeilijk zijn! - de reactionairen beschikken […] tekst weggevallen bij de druk??] van bet menselijk leven zijn er reeds kiemen van vrijheid, anarchistische mogelijkheden, waarvan hij kan uitgaan, en waarvan de ontwikkeling hij bevorderen kan. Vooral op het gebied van economisch leven vindt men reeds vele antimilitaristische, staatsvijandige, anti-dictatoriale strekkingen, die op een streven naar zelforganisatie in de massa wij zen. De anarchist neemt derhalve aan alle revolutionaire worstelingen voortdurend inspirerend deel, en poogt de eigenwerkzaamheid van bet volk rusteloos op te wekken.
Het samenwerken met revolutionairen, die er op uit zijn, resultaten van een omwenteling dictatorisch vast te leggen, kan dus altijd slechts voorwaardelijk zijn. Wij strijden samen met ieder, met elke groep, die in welk opzicht dan ook de innerlijke en uitwendige heerschappij van mensen over mensen tracht te ondermijnen en te breken. Wij gebruiken zoveel mogelijk elke organisatie, die aan ons streven naar vrijheid in enigerlei opzicht dienstbaar gemaakt worden kan. Wij pogen elke instelling, die de worsteling om vrijheid onmogelijk maakt, te verwoesten, en grijpen altijd weer elke macht tot op het uiterste aan, die, in strijd met het dynamisch beginsel van het anarchisme, er op uit is om tijdelijke resultaten en voorlopige veroveringen van deze of gene omwenteling statisch, star, voor eeuwig vast te leggen of te conserveren.
Er zijn vele anarchisten, die door de ontwikkelingsgeschiedenis van de Europese revolutie sedert 1917 tot ziek worden toe ontgoocheld geworden zijn. Zij hebben zich vroeger te midden van nood en ellende een groots en wonderlijk beeld van de nieuwe wereld geschapen, waarvoor zij streden, zij hebben zich, wanneer de omstandigheden het toelieten, onmiddellijk met al hun krachten en vermogens in de strijd geworpen, en vreselijke zorgen, angsten, noden doorgemaakt, nu is er een ogenblik rust, en zij zien om zich heen: wat is er van hun ideaal geworden?
Het waren aangrijpende uren, toen de Siberische kameraad aan het congres vertelde, hoe hij vroeger onder pogroms geboren en opgegroeid was; hoe hij het als knaap had aanschouwd, dat fanatieke moordenaars bloedbaden aanrichtten onder de joden en aan de vrouwen borsten, armen en handen afhakten, omdat het Tsaristisch bewind besloten had, de komende revolutie te doen smoren in jodenbloed. Hij had in al deze vreselijke ellende het anarchistisch ideaal gevonden; hij had van jongs af aan daarvoor geleden en gekampt; hij had sedert 1917 met miljoenen Siberische boeren voor de revolutie gestreden en middelen gebruikt, die hij lief had, zowel als die hij haatte. Het anarchistisch gezinde volk had zich in gewelddadige zelfverdediging overal heldhaftig geweerd, maar tenslotte was het niet in staat gebleken om een hogere vorm van samenleving op te bouwen. In jerimiaanse droefheid beantwoordde hij Bakoenins woord “De drift van de verwoesting is tegelijkertijd een scheppende drift!” aldus: “De drift van de verwoesting is gekomen; de scheppende drift kwam niet”. - Hijzelf had als commissaris van buitenlandse zaken ener Siberische Sovjetrepubliek van 20.000.000 mensen in zijn gehele persoon ervaren, hoe ten gevolge van het onvermogen, om een vrije maatschappelijke orde uit eigen kracht te construeren, - ten gevolge van willekeur en onredelijkheid, - een volk, dat oorspronkelijk anarchistisch van gezindheid was, tenslotte aan de bolsjewistische partijleidersdictatuur onderworpen werd.
Hij was gebroken. Hij wist niet, wat hij van de toekomst van het anarchisme denken moest. De anarchisten - verklaarde hij - kunnen niet verder komen, wanneer zij niet in staat zijn, de massa’s te organiseren. De optimistische Volin, nog altijd vervuld van hoop, waarschuwde terecht voor wat men “het anarchistisch opportunisme” zou kunnen noemen, dat uit deze woorden sprak: men moet de massa niet willen organiseren: dat leidt noodzakelijkerwijs tot een of anderen vorm van dictatuur; men propageerde slechts te midden van de massa de anarchistische idee, en wijze het proletariaat zoveel mogelijk de weg. Hij had hierin zonder twijfel gelijk, maar de ander had dit ook, vooral toen hij opmerkte, dat de marxisten één alomvattend beginsel erkennen, waarmee zij voortdurend werken; dat zij en hun aanhang duidelijk weten, wat zij willen, terwijl daarentegen onder de anarchisten allerlei beginselen en meningen chaotisch door elkaar woelen: “Er is wel poly-anarchisme, maar waar is mono-anarchisme?”
Mono-anarchisme - bet woord lijkt gevaarlijk op monarchisme. Volin had gelijk, de kameraden voor de gevaren van dergelijke opvattingen te waarschuwen. Maar Volin zelf leek haast een van hen, tot wie een deelnemer aan het congres “Maar de overgangstijd!” geroepen had.
Het is niets nieuws dat revolutionairen ontgoocheld worden. Niet slechts de grote naïeve fantasten, als Jesaia of Jezus - indien hij heeft geleefd -, de middeleeuwse dwepers en latere utopisten, maar ook bewust-wetenschappelijke voormannen van het moderne socialisme, Marx, Engels, Bakoenin, Kropotkin, hebben iets dergelijks doorgemaakt. En nu maken velen van ons het opnieuw weer door, ten gevolge van het verloop van de Russische omwenteling.
Hieraan moet nu eindelijk een einde komen! Het revolutionaire subject behoort zich van dergelijke subjectivistische anticipaties en verkorte historische perspectieven te bevrijden. Kropotkin heeft zich in Mei 1904, bij de inleiding tot zijn Italiaanse uitgave van de “Woorden van een Oproerling”, de vraag gesteld, waarom de maatschappelijke revolutie in de 19e eeuw niet is gekomen. Hij heeft erkend dat de grote revolutionairen van de 19e eeuw “niet de vollen omvang van de reactie hebben doorgrond”, waarin het Europese volk internationaal verzonken was.[20] Ik heb hierover reeds genoeg geschreven, en voeg er slechts het volgende aan toe.
Geizman heeft gelijk, wanneer hij zegt, dat de Bolsjewieken door hun eenheid-van-beginsel en algemeen-aanvaarde strijdmethoden veel voor hebben op de anarchisten. De revolutionaire marxisten hebben één gemeenschappelijke moraal. Het is in zekeren zin een jezuïtische moraal, maar zij hebben haar systematisch uitgewerkt en hartstochtelijk toegepast. Hun tucht is voornamelijk een uitwendige tucht, maar het is toch een tucht, welke zij evenmin als de kerkelijke Jezuïeten toepassen kunnen, zonder de grootst mogelijke inspanning en oefening in zelfbeheersing. Nu kan men zich gemakkelijk anarchist noemen en op zulk een uiterlijke discipline schimpen. Maar - in hoeverre hebben wij, anarchisten, een hogere, innerlijke tucht: een vrije, spontane zelfbeheersing; - in hoeverre hebben wij de moed onze kleine particulariteiten te verachten, en ons op de strijd voor de vrije persoonlijkheid te concentreren; de kracht meer te geven dan te eisen; de drift, ons in solidariteit met wezenlijk gelijk gezinde kameraden aan de scheppende idee - ons menselijk zelf - te offeren? Het tegenwoordig maatschappelijk leven ontkennen kan een barbaar, een wilde en een ezel, een zenuwlijder en een krankzinnige ook. Maar - hoe komen wij er boven uit? Domela Nieuwenhuis heeft tegen het einde van zijn leven eens verklaard, dat hij bemerkt had, dat een zeer groot procent van de beste revolutionaire medestrijders vroeger de een of andere godsdienstige opvoeding hadden doorgemaakt. Geen wonder! Alle latere, zedelijke en culturele waarden groeien in de mensheid uit vroegere op. Daarom hebben alleen die ontkenningen maatschappelijke en culturele betekenis, welke niet slechts verstandelijk, maar ook redelijk van karakter zijn; welke maar niet afwijzen, doch ook in staat zijn “op te heffen”. Er zijn ontkenningen naar beneden en naar boven. Wanneer iemand bv. zegt: “Ik ben geen jood, geen boeddhist, geen christen”, - kan hij nog niet aan jodendom, boeddhisme, christendom enz. toe zijn, of hij kan er bovenuit zijn. In dit laatste geval heeft hij de kernwaarde van wat ontkend wordt, in zich opgenomen. Het oorspronkelijk christendom bv. is niet denkbaar zonder de religieuze geschiedenis van het jodendom, de zedelijkheid van de Stoa, de wijsheid van Plato en Heraclitus, de wereldervaring en de fantasie van de parzen enz. Het is vooral Bakoenin geweest, die de historische samenhang van alle maatschappelijke en culturele verschijnselen heeft begrepen. De grootste revolutionairen hebben telkens weer erkend, dat een alomvattend beginsel, een meer-dan-menselijke drift naar menselijke en kosmische solidariteit altijd de diepste bron van alle anarchisme en socialisme is geweest - in dezen zin - en slechts in dezen zin - wilde ook Dietzgen, dat de religie voor het volk bewaard zou blijven, en heeft Bakoenin van de religie van de vrijheid, gelijkheid en broederschap gesproken. In dezen zin zij er ook mono-anarchisme: een welhaast mystiek-religieuze gezindheid als grondslag zelfs voor de nuchterste meest zakelijke, mechanisch-technische praktijk. In zoverre zulk een reëel gevoel van eenheid en daaruit volgende wil tot gemeenschappelijk handelen leeft, zullen de anarchisten internationaal in staat zijn, een alomvattende wetenschap uit te werken, zowel als een praktische strijdmethode, die naar haar hoofdbeginselen algemeen wordt erkend.
Dit alles is echter hoogstens mogelijk in de betrekkelijk kleinen kring diegenen, die welbewust met de oude vormen en gedachten braken; die de geest van gezag en militarisme vrij-revolutionair te bovengekomen zijn. Daarom is het ondenkbaar, dat zelfs door alle anarchisten in de wereld samen - aangenomen, dat ieder van hen de zuiverste gezindheid, de hoogste drang tot daden, de diepste overtuiging had - nu reeds een vrije maatschappelijke orde zou kunnen worden gesticht. Zeker: in bepaalde omgeving, onder gelukkige voorwaarden kunnen groepen van geestverwanten wellicht in enkele opzichten op bewonderenswaardige wijze hun beginsel in de praktijk verwerkelijken. Maar gesteld zelfs, dat hier en ginds, zeg: enige miljoenen makkers zich op aannemelijke wijze maatschappelijk konden organiseren en tot een zekere eenheid van beschaving en cultuur geraken, - als productief geheel, als maatschappelijke eenheid. Zouden zij noodzakelijkerwijs niet slechts met de hen omringende wereld, maar tenslotte met het gehele mensheidsleven in wisselwerking verkeren, en er dus ook even zeker de invloed van ondergaan als bv. op dit ogenblik het primitief-bolsjewistisch Rusland de invloed zowel van het patriarchaal-feodaal-nationalistisch oosten als van het kapitalistisch-imperialisch westen ondervindt. Wanneer reeds Max en de marxisten zeggen, dat bun revolutie een zaak van langen adem is dan hebben wij, anarchisten, te erkennen, dat onze revolutie een zaak van nog veel langere adem zal wezen.
Nochtans kunnen, - juist daarom willen wij strijden! In het negatieve - tegenover het imperialistisch regiem – werken wij met alle revolutionairen en opposanten zoveel mogelijk mee. Kunnen wij tenslotte niet meer met hen, of zij niet meer met ons tezamen gaan, en trekken zoo verscheidene groepen in gescheiden gelederen op, dan houden wij toch altijd rekening met het feit, dat dieper gezien - ten opzichte van de bestreden vijand - de andere aanvallers ook onze bondgenoten zijn. Zet deze of gene revolutionaire richting, wier historisch ogenblik klaarblijkelijk aanbrak, zich door, dan zullen wij geneigd zijn - vooral, als 't voor haar spant - voorwaardelijk met haar saam te werken. In zoverre zij echter zich tegen onze opvatting verzet, en onze daden verhindert of onmogelijk maken wil, voeren wij voortdurend principiële oppositie tegen haar, en, indien nodig, ook praktische.
Reeds onder het imperialisme. Wanneer de een of de ander de geschiedenis afsluiten wil, breken wij zijn kluizen stuk en stoten nieuwe horizonten open. Wij werken dus met de dictatuurstichters ener Derde, Vierde, of Vijfde Internationale in zoverre tegenover de burger- en sociaaldemocratie tezamen, als de revolutionaire socialisten van vroeger tijden met kleinburgers en liberalen tegen geestelijkheid en adel samenwerkten.
Ons ogenblik is nog niet aangebroken. Maar het nadert steeds meer. Wij strijden niet slechts voor de revolutie, maar voor de revolutie van de revolutie.