Inhoud

De Ongekende Revolutie - Deel I. Geboorte, groei en triomf van de revolutie (1825-1917)

Door Voline

Zie voor hier voor Deel II en Deel III.


Inleiding

Enkele noodzakelijke voorafgaande bemerkingen

1. Onder Russische Revolutie kan je verstaan: ofwel de hele revolutionaire beweging vanaf de revolte van de Decabristen (1825) tot aan onze dagen; ofwel enkel de twee opeenvolgende schokken van 1905 en 1917; ofwel tenslotte enkel en alleen de grote ontploffing van 1917. Voor ons betekent de Russische Revolutie de hele beweging (de eerste interpretatie).

Alleen deze methode laat de lezer toe om zowel de opeenvolging en het geheel van de gebeurtenissen als de huidige situatie in de Sovjet-Unie te begrijpen.

2. Een ietwat volledige geschiedenis van de Russische Revolutie zou meer dan één boek vragen. Het kan enkel een werk van lange adem zijn dat vooral voorbehouden is voor toekomstige geschiedkundigen. Dit boek is slechts een min of meer beknopte studie met als doel: a) om het geheel van de beweging begrijpbaar te maken; b) om haar essentiële elementen die in het buitenland weinig gekend of vergeten zijn reliëf te geven; c) om bepaalde waarderingen en conclusies mogelijk te maken.

Desalniettemin zal dit werk, in de mate dat het vordert, alsmaar ruimer en gedetailleerder worden. Vooral in de hoofdstukken over de schokken van 1905 en 1917 zal de lezer vele verduidelijkingen vinden die tot nu toe onbekend waren gebleven; en eveneens een overvloed aan onuitgegeven documentatie.

3. Er is een moeilijkheid waarmee we strikt rekening moeten houden, namelijk het verschil tussen de algemene evolutie van Rusland en die van West-Europa. In feite zou een uiteenzetting over de Russische Revolutie voorafgegaan moeten worden door een algemene historische studie over het land, of beter nog, erin gekaderd worden. Maar zulke taak gaat veel verder dan ons onderwerp. Om het hoofd te bieden aan dit obstakel, zullen we de lezer voorzien van historische kanttekeningen telkens wanneer ons dat noodzakelijk lijkt.

Voorwoord

Elke revolutie – zelfs wanneer die onder de loep genomen wordt door auteurs van verschillende tendensen en verschillende tijden – blijft uiteindelijk een grote onbekende. De eeuwen gaan voorbij en van het ene moment op het andere dagen er mensen op die de sporen van oude aardverschuivingen onderzoeken en er telkens opnieuw feiten en documenten in ontdekken die tot dan toe onbekend waren. Vaak zetten deze ontdekkingen onze kennis en onze ideeën die we als definitief beschouwden op hun kop. Hoeveel werken bestonden er al niet over de Franse Revolutie van 1789 toen Kropotkin en Jaurès onder haar ruïnes nieuwe ontdekten die een onvermoed licht werpen op die tijd? En geeft Jaurès niet toe dat de immense archieven van de Grote Revolutie amper verkend zijn?

Over het algemeen weet men nog niet hoe een revolutie te bestuderen (zoals men evenmin weet hoe de geschiedenis van een volk te schrijven). Auteurs die ervaren en nauwkeurig zijn maken fouten en kwalijke onachtzaamheden die de lezer een juist begrip van de dingen ontzeggen. Men doet bijvoorbeeld de moeite om overvloedig de opvallende feiten te bestuderen en uiteen te zetten: de feiten die in vol daglicht plaatsvonden, op de luidruchtige ‘revolutionaire kermis’, maar men minacht en miskent de feiten die in stilte gebeurden, in de dieptes van de Revolutie, aan de marge van de ‘kermis’. In het uiterste geval maakt men er langs de neus weg enkele woorden aan vuil, gebaseerd op vage getuigenissen waarvan de interpretatie vaak verkeerd of baatzuchtig is. En het zijn net deze verborgen feiten die belangrijk zijn en een waar licht werpen op de gebeurtenissen en zelfs op een tijdperk.

Langs de andere kant zijn de sleutelwetenschappen van de fenomenen van de Revolutie – economie, sociologie, psychologie – vandaag, omwille van hun rudimentaire toestand, niet in staat om op betamelijke wijze te begrijpen en uit te leggen wat er gebeurd is.

En er is meer. Zelfs vanuit de invalshoek van de zuivere ‘reportage’, hoeveel lacunes! In de geweldige wervelwind van de Revolutie blijven tal van feiten, opgeslokt door enorme barsten die openscheuren en weer sluiten, onvindbaar, misschien wel voor altijd. Degenen die een revolutie leven, deze miljoenen mensen die op de een of andere manier worden meegestuwd door de orkaan, maken zich helaas maar weinig druk over het neerschrijven van wat ze hebben gezien, geweten, gedacht of geleefd voor de komende generaties.

Tenslotte is er nog een reden die ik bijzonder wil benadrukken: op enkele uitzonderingen na zijn de weinige getuigen die aantekeningen nalaten, en ook de Heren Geschiedschrijvers, weerzinwekkend partijdig. Ieder zoekt en vindt naar believen elementen in een revolutie die een persoonlijke these kunnen stutten of nuttig zijn voor een dogma, voor een partij, voor een kaste. Ieder verbergt en schuift alles wat die kan tegenspreken nauwgezet opzij. De revolutionairen zelf, verdeeld door hun theorieën, spannen zich in om wat niet exact overeenkomt met deze of gene doctrine te verbergen of te verminken.

Laten we maar niets zeggen over die onthutsende hoop werken die heel eenvoudig niet serieus zijn.

Wi probeert er uitsluitend om de waarheid te achterhalen? Niemand, of bijna niemand. Mag het dan verbazen dat er van een revolutie ongeveer evenveel versies zijn als er boeken over bestaan, en dat de echte Revolutie uiteindelijk onbekend blijft?

En nochtans is het deze verborgen revolutie die in zich de kiemen van de toekomstige omverwerping draagt. Ieder die deze omverwerping op een actieve manier wil leven of zelfs de gebeurtenissen louter met met scherpe blik beschouwen, is het aan zichzelf verplicht om deze onbekende te ‘ontdekken’ en af te tasten.

En wat de auteur betreft, het is zijn taak om de zoeker te helpen in die opdracht.

In dit werk is deze onbekende revolutie de Russische Revolutie; niet die revolutie die al zovele malen besproken werd door politiekers of gepatenteerde schrijvers, maar de revolutie die – door net die mensen – ofwel miskent, ofwel rechtuit verduisterd, of zelfs vervalst werd: de revolutie die niet gekend is.

Blader maar eens door een aantal boeken over de Russische Revolutie. Tot nu toe werden die bijna allemaal gemaakt door mensen die min of meer baatzuchtig waren in doctrinair, politiek of zelfs persoonlijk opzicht. Alles verandert naargelang de schrijver een ‘witte’ is, of een ‘democraat’, een ‘socialist’, een ‘stalinist’, een ‘trotskist’. De werkelijkheid zelf wordt door de verteller naar believen herschapen. Hoe meer je die probeert te achterhalen, hoe minder je erin zal slagen. Want deze auteurs hebben telkens belangrijke gebeurtenissen in stilte gehuld als die niet overeenkwamen met hun ideeën, hen niet interesseerden of niet in hun kraam pasten.

Wel, deze onuitgegeven– en evenwel uitzonderlijk verlichtende – documentatie vormt het grootste deel van dit werk. Zonder te overdrijven of op te scheppen durft de auteur zeggen: degene die dit werk niet kent, zal onwetend blijven over een aanzienlijk aantal gebeurtenissen van kapitaal belang.

De voorgaande revoluties (ik heb het vooral over die van 1789 en van 1917) stellen ons voor een fundamenteel probleem: deze revoluties waren grotendeels gericht tegen de onderdrukking, werden bezield door het krachtige elan van vrijheid en verkondigden de vrijheid als hun essentieel doel. Waarom vervielen ze dan in een nieuwe dictatuur die uitgeoefend werd door andere heersende en geprivilegieerde lagen, in een nieuwe slavernij van de volksmassa’s? Welke omstandigheden zijn er nodig om een revolutie te behoeden voor zulk triest einde? Zou dergelijk einde een soort van historische fataliteit zijn of juist te wijten aan voorbijgaande factoren of zelfs aan vergissingen en fouten die voortaan vermeden kunnen worden? En in het laatste geval, welke middelen zijn er nodig om het gevaar te elimineren dat de komende revoluties nu reeds bedreigt? Is hoop om dat gevaar te overwinnen gegrond?

Volgens de auteur zijn het juist de ongekende – en wijselijk verborgen – elementen die ons de sleutel tot het probleem bieden. Ze verschaffen ons het onmisbare materiaal voor de oplossing ervan. Dit boek is een poging om aan de hand van precieze en onbetwistbare feiten dit probleem op te helderen.

De auteur heeft de revolutie van 1917 (en ook die van 1905) zelf beleefd. Hij heeft er actief aan deelgenomen. En hij wil de authentieke feiten objectief uiteenzetten en onderzoeken. Dat is zijn enige bekommernis. Mocht hij die niet hebben, dan zou hij er zelfs nooit gedacht hebben om dit boek te schrijven.

De bekommernis voor een oprechte uiteenzetting en een onpartijdige analyse wordt bevoordeeld door de ideologische positie van de auteur. Vanaf 1908 behoorde hij tot geen enkele politieke partij meer. Uit persoonlijke overtuiging sympathiseert hij met de libertaire stroming. Hij kan zich de luxe permitteren om objectief te zijn, want als libertair heeft hij er geen enkel belang bij om de waarheid te verraden; geen enkele reden om te ‘trukeren’: hij is niet geïnteresseerd in macht, noch in een leiderspostje, noch in privileges en zelfs niet in de triomf ‘ten allen prijze’ van een doctrine. Hij wil slechts de waarheid achterhalen, want alleen de waarheid is vruchtbaar. Zijn passie, zijn enige ambitie is om de gebeurtenissen te doen begrijpen in het licht van exacte feiten, want alleen een dergelijk begrip laat toe om juiste en nuttige conclusies te trekken.

Zoals elke revolutie, is de Russische Revolutie een schat aan ongekende en zelfs onvermoede feiten.

Deze studie pretendeert om op een dag haar bescheiden plaats in te nemen naast andere auteurs die gewild en gekund hebben om deze immense rijkdommen met eerlijkheid en in alle onafhankelijkheid te verkennen.

De Ongekende Revolutie - Deel I. Geboorte, groei en triomf van de revolutie (1825-1917)

Eerste deel: De eerste aanzetten (1825-1905)

1. Rusland aan het begin van de 19de eeuw. De geboorte van de revolutie.

Algemene schets – De overdreven uitgestrektheid van het land, een schaarse en uitgezaaide bevolking die des te makkelijker onder het juk gebracht kan worden, meer dan twee eeuwen van Mongoolse overheersing, voortdurende oorlogen, onrust en andere ongunstige factoren waren de oorzaken van de grote politieke, economische, sociale en culturele achterstand die Rusland had ten opzichte van de andere landen in Europa.

Op politiek vlak werd Rusland vanaf de 15de eeuw een absolute monarchie (‘tsaar’, alleenheerser) die steunde op een brede grondadel en militaire aristocratie, op een almachtige bureaucratie, op een talrijke en toegewijde clerus en op een boerenmassa van 75 miljoen zielen, een primitieve, ongeletterde massa die neerknielde voor hun “vadertje”, de tsaar.

Op economische vlak bevond het land zich in die tijd in het stadium van een soort agrarische feodaliteit. De steden, met uitzondering van de twee hoofdsteden (Sint-Petersburg en Moskou) en nog een aantal andere steden in het zuiden, waren weinig ontwikkeld. De handel en vooral de industrie verkommerden. De ware basis van de nationale economie was de landbouw die 95 % van de bevolking behelsde. Maar het land behoorde niet toe aan de directe producenten (de boeren); het land was ofwel eigendom van de Staat ofwel van grootgrondbezitters, de “pomestsjiks”. De boeren die verplicht vastzaten aan het land en aan de persoon van de eigenaar, waren zijn lijfeigenen. De rijkste grootgrondbezitters bezaten ware leengoeden die ze geërfd hadden van hun voorouders die ze op hun beurt hadden gekregen van de soeverein, de “eerste eigenaar”, als beloning voor bewezen diensten (op militair, administratief of ander domein). De “leenheer” had het recht op leven en dood van zijn lijfeigenen. Niet alleen liet hij ze als slaven werken, maar ook kon hij ze verkopen, bestraffen, martelen (en zelfs vermoorden, zonder enige bezwaar). Deze lijfeigenschap, deze slavernij van 75 miljoen mensen, was de economische basis van de Staat.

Het is amper mogelijk om te praten over de sociale organisatie van dergelijke ‘maatschappij’. Bovenaan de absolute meesters: de tsaar, zijn groot aantal verwanten, zijn weelderig hof, de hoge adel, de hoge bureaucratie, de militaire kaste, de hoge clerus. Onderaan de slaven: boeren lijfeigenen van het platteland en het lage volk van de steden die geen enkele notie hadden van burgerleven, geen enkel recht, geen enkele vrijheid. Tussen de twee nog enkele intermediaire lagen: handelaars, ambtenaren, bedienden, ambachtslui enzovoort die onbeduidend en betekenisloos waren.

Het spreekt voor zich dat het culturele niveau van deze maatschappij weinig hoog was. Nochtans dringt er zich reeds in die periode een belangrijk voorbehoud op: een treffend contrast – waarover we nog zullen praten – tussen de eenvoudige werkende bevolking, op het platteland en in de steden, onwetend en ellendig, en de geprivilegieerde lagen wiens onderwijs en opleiding aanzienlijk ontwikkeld was.

De lijfeigenschap van de boerenmassa’s was de open wonde van het land. Reeds tegen het einde van de 18de eeuw protesteerden enkele mensen met een nobele en verheven geest tegen deze gruwel. Zij hebben duur betaald voor dit genereus gebaar. Langs de andere kant revolteerden de boeren alsmaar vaker tegen hun meesters. Naast de vele lokale rellen met min of meer specifieke allures (tegen deze of gene meester die té ver was gegaan), ontketenden de boerenmassa’s in de 17de eeuw (de opstand van Razin) en in de 18de eeuw (de opstand van Poegatsjef) twee revoltes van grote omvang. Deze twee revoltes mislukten, maar bezorgden de tsaristische regering veel kopzorgen en het schol maar weinig of ze hadden het hele systeem ontwricht. Maar het moet gezegd worden dat deze twee spontane en onbewuste bewegingen vooral tegen de onmiddellijke vijand gericht waren: de grondadel, de stedelijke aristocratie en de corrupte administratie. Er werd geen enkel algemeen idee geformuleerd dat neigde naar de afschaffing van het hele sociale systeem en de invoering van een rechtvaardiger en menselijker systeem. En vervolgens sloeg de regering erin om door misleiding en geweld en met hulp van de clerus en andere reactionaire elementen, de boeren volledig en zelfs ‘psychologisch’ te onderwerpen, waardoor elke min of meer brede actie van revolte voor lange tijd zowat onmogelijk werd.

De eerste ronduit revolutionaire beweging: de ‘Decabristen’ (1825) – De eerste bewust revolutionaire beweging gericht tegen het regime – wiens programma op sociaal vlak ging tot de afschaffing van het lijfeigenschap en op politiek vlak tot de oprichting van een republiek of op z’n minst een grondwetsregime – ontstond in 1825 na het overlijden van tsaar Alexander I. Die liet geen directe troonopvolger na, zijn broer Constantijn weigerde de kroon en uiteindelijk was het zijn andere broer, Nicolaas, die de troon besteeg.

De beweging kwam niet voort uit de onderdrukte klassen zelf, maar uit de geprivilegieerde milieus. De samenzweerders maakten gebruik van de dynastieke aarzelingen om hun projecten, die reeds lang rijpelijk overwogen en voorbereid waren, ten uitvoer te brengen. Ze sleurden in de hoofdstad Sint-Petersburg enkele regimenten mee in de revolte. (Aan het hoofd van de beweging stonden officieren van het tsaristische leger.) Na een kort gevecht op het Senaatsplein tussen de opstandelingen en de troepen die trouw waren gebleven aan de regering, werd de rebellie gebroken. Enkele andere pogingen in de provincie werden in de kiem gesmoord.

De nieuwe tsaar Nicolaas I was erg onder de indruk van de revolte en leidde het onderzoek hoogstpersoonlijk. Dit onderzoek gebeurde zo nauwkeurig mogelijk; men zocht en snuffelde tot zelfs de meest afstandelijke en meest platonische sympathisanten van de beweging ontdekt werden. In haar wil om ‘een definitief voorbeeld te stellen’, ging de repressie er wreed aan toe. De vijf voornaamste protagonisten stierven op het schavot; honderden mensen werden naar de gevangenis en het strafkamp gestuurd of verbannen.

Vermits de revolte plaatsvond in december (dekabr in het Russisch) werden haar deelnemers decabristen genoemd. Ze maakten bijna allemaal deel uit van de adel of andere geprivilegieerde klassen. Ze hadden bijna allemaal hoger onderwijs genoten en een ruime opleiding gehad. Door hun grote geest en gevoelig hart leden ze eronder om hun volk onder een regime van onrechtvaardigheid en willekeur te zien wegzinken in onwetendheid, ellende en slavernij. Ze namen de protesten van hun voorgangers uit de 18de eeuw over en vertaalden die in daden. Ze haalden het onmisbare elan daarvoor uit het verblijf van een aantal mensen in het Frankrijk van na de oorlog van 1812. Dat verblijf boodt hen de mogelijkheid om het relatief hoge beschavingsniveau in Europa te vergelijken met de barbaarse situatie van de Russische bevolking. Ze keerden terug naar hun land met de rotsvaste overtuiging te gaan strijden tegen het ouderwetse politieke en sociale systeem dat hun landgenoten onderdrukte. Ze wonnen vele ontwikkelde geesten voor hun zaak. Eén van de leiders van de beweging, Pestel, ontwikkelde in zijn programma zelfs vaag socialistische ideeën. De beroemde dichter Poesjkin (geboren in 1799) sympathiseerde met de beweging zonder er zich evenwel bij aan te sluiten.

Eens de revolte de kop was ingedrukt, dreef de bange nieuwe tsaar Nicolaas I het despotische, bureaucratische en politionele regime van de Russische Staat tot in het uiterste door.

De legende van de tsaar; de Russische paradox – Het past om hier te benadrukken dat er geen enkele contradictie school in de rellen van de boeren tegen hun meesters en onderdrukkers langs de ene kant en hun blinde verering van “vadertje tsaar” langs de andere kant. Zoals we zeiden richtten de boerenbewegingen zich altijd tegen de onmiddellijke onderdrukkers: de landeigenaars (“pomestsjiks”), de notabelen, de ambtenaren, de politie. Het kwam nooit in de gedachten van de boeren om de grond van het kwaad verder te gaan zoeken, in het tsaristische regime zelf, verpersoonlijkt door de tsaar, de grote beschermer van de adel en de geprivilegieerden, de eerste adelman en een zeer hoog geplaatste geprivilegieerde. Ze beschouwden de tsaar als een soort idool, een superieur wezen dat boven de eenvoudige sterfelijken stond, boven hun kleine belangen en zwakheden, geroepen om het reilen en zeilen van de Staat in goede banen te leiden. De autoriteiten, de ambtenaren en vooral de priesters (“popes”) hadden er alles aan gedaan om dit idee in hun kop te rammen. En de boeren adopteerden deze legende die nadien onwrikbaar werd: de tsaar, zo zeiden ze, wilde slechts het goede voor hen – voor zijn “kinderen”; maar de intermediaire geprivilegieerde klassen die slechts hun rechten en voordelen wilden veiligstellen, plaatsten zich tussen hem en het volk om te verhinderen dat hij de ellende van het volk zou kennen en dat ze tot elkaar zouden komen. (De boerenmassa was ervan overtuigd dat wanneer het volk en de tsaar erin zouden slagen om een rechtstreeks onderhoud te hebben, hij die bedrogen werden door geprivilegieerden, de waarheid zou begrijpen en zich zou ontdoen van de slechte raadgevers en het hele oneerlijke volkje; dat hij zich dan zou buigen over de ellende van de landarbeiders en hen zou bevrijden van het juk en aan hen die schone aarde zou laten die bij rechte moet toebehoren aan degenen die haar bewerken.) Terwijl de boeren soms revolteerden tegen hun meest wrede meesters, wachtten ze, hoopvol en berustend, op de dag dat de muur die tussen hen en de tsaar opgetrokken was, neergehaald zou worden en dat de tsaar de sociale rechtvaardigheid zou herstellen. Onder invloed van het religieuze mysticisme beschouwden ze de periode van het wachten en het lijden als een beproeving en bestraffing van God. Ze berustten daarin met een soort van primitief fatalisme.

Die ingesteldheid van de Russische boerenmassa’s was uiterst tekenend. Tijdens de 19de eeuw zou die ondanks de groeiende ontevredenheid en de alsmaar talrijkere individuele of lokale daden van revolte nog erger worden. De boeren verloren hun geduld maar over het algemeen bleven ze met des te meer toewijding wachten, op de komst van de tsaar, de “bevrijder”.

Deze “legende van de tsaar” was de essentie van het Russische volksleven in de 19de eeuw. Je kan de gebeurtenissen die volgen nooit begrijpen als je die legende niet in overweging neemt. Ze legt de lezer bepaalde fenomenen uit die anders mysterieus zouden blijven. Reeds nu al verklaart ze voor een groot deel die Russische paradox uit waar we reeds naar verwezen en die – toen – vele Europeanen raakte en overeind zou blijven bijna tot aan het begin van de revolutie van 1917: langs de ene kant een aantal – ontwikkelde, opgeleide en vooruitstrevende - mensen die hun volk vrij en gelukkig willen, mensen die op de hoogte waren van de ideeën van die tijd en streden voor de emancipatie van de arbeidersklassen, voor de democratie en het socialisme; en langs de andere kant dit volk dat niets doet voor haar bevrijding – buiten dan een aantal rellen zonder omvang noch belang –, een volk dat koppig blijft knielen voor haar idool en haar droom, een volk dat de daad van diegenen die zich voor haar opofferen zelfs niet begrijpt. Onverschillig, blind voor de waarheid, doof voor alle oproepen, wacht het op de tsaar de bevrijder zoals de eerste christenen wachtten op de Messias.

2. Repressie, matrak en failliet. Toch evolutie. (1825-1855)

De jaren 1825-1855 waren de jaren van het bewind van Nicolaas I. Vanuit revolutionair standpunt springt er in deze jaren niets uit het oog. Maar algemener waren deze dertig jaren markant op een aantal belangrijke domeinen.

Definitieve vorming van een bureaucratische politiestaat – Nicolaas I kwam op de troon in het teken van de decabristen-revolte en spande zich in om het land in een ijzeren greep te krijgen en zo elke gedachte van liberalisme in de kiem te verstikken. Hij dreef het absolutistische regime tot het uiterste. Hij voltooide de omvorming van Rusland tot een bureaucratische politiestaat.

De recente Franse Revolutie en de revolutionaire bewegingen die daarna Europa dooreenschudden waren voor hem ware nachtmerries. Hij nam onmiddellijk buitengewone voorzorgsmaatregelen.

De hele bevolking werd nauwlettend in het oog gehouden. De willekeur van de bureaucratie, de politie en de rechtbanken kende geen grenzen meer. Elke geest van onafhankelijkheid, elke poging om zich te onttrekken aan de ijzeren greep van de politie werd genadeloos de kop ingedrukt.

Uiteraard was er zelfs geen schijntje van vrijheid van woord, vergadering, organisatie enzovoort.

De censuur woedde als nooit tevoren.

Elke ‘wetsinbreuk’ werd onverbiddelijk bestraft. De opstand van Polen in 1831 – die met een zelden geziene wreedheid in bloed gesmoord werd – en de internationale situatie zetten de tsaar aan om het land verder te militariseren. Het leven van de bevolking moest geregeld worden zoals in de kazerne en een zware bestraffing was voorbehouden voor eenieder die probeerde om zich te ontrukken aan de opgelegde discipline.

Deze soeverein verdient ten volle zijn bijnaam: Nicolaas-de-Matrak.

Opschudding bij de boeren – Algemene ontevredenheid – Ondanks al deze maatregelen – of eerder, dankzij deze maatregelen en hun nefaste gevolgen waar de tsaar zich in zijn blindheid niet bewust van was – hield het land (het is te zeggen, bepaalde elementen van de bevolking) niet op om bij elke gelegenheid haar ontevredenheid te uiten.

Langs de andere kant dreef de grondadel, die in het bijzonder vertroeteld werden door de tsaar die er zijn voornaamste steun in zag, de uitbuiting en de afgrijselijke mishandeling van hun lijfeigenen straffeloos tot het uiterste. Een ingehouden irritatie die echter alsmaar levendiger werd deed zich voelen onder de boerenmassa’s. De daden van rebellie tegen de “pomestsjiks” en tegen de lokale autoriteiten vermenigvuldigden zich gevaarlijk. De repressiemethodes bleken alsmaar minder efficiënt.

De corruptie, het onvermogen en de willekeur van de ambtenaren werd er alsmaar ondraaglijker. De tsaar had nood aan hun steun en hun matrakken om “het volk in bedwang te houden”, maar wilde er niets van zien of horen. De woede van degenen die leden onder deze stand van zaken werd er alleen maar intenser op.

De levende krachten van de maatschappij bleven verlamd. Alleen de officiële routine was toegestaan, hoe absurd en onmachtig die ook was.

Een dergelijke situatie leed onvermijdelijk tot een nabije ontbinding van het hele systeem. Krachtig in schijn was het matrakregime van binnenuit aan het verrotten. Het immense rijk werd reeds een “reus op lemen voeten”.

Alsmaar bredere lagen van de bevolking werden zich daarvan bewust.

De geest van oppositie tegen het onmogelijke systeem won de hele maatschappij voor zich.

Op dat moment zette deze wonderbaarlijke – snelle en belangrijke – evolutie van de jonge intellectuele laag zich in beweging.

De bloei van de intellectuele jeugd – In een land dat zo groot en kroostrijk is als Rusland, was de jeugd talrijk in alle klassen van de bevolking. Wat was over het algemeen haar mentaliteit?

Als we de boerenjeugd terzijde laten, kunnen we vaststellen dat de min of meer onderwezen jongere generaties er vooruitstrevende ideeën op nahielden. De jongeren van het midden van de 19de eeuw keurden de slavernij van de boeren maar moeilijk goed. Het tsaristische absolutisme stootte hen ook alsmaar meer voor de borst. Ze raakten opgehitst door de studie van de Westerse wereld, geen enkele censuur slaagde erin dat te voorkomen (integendeel, men snakte naar de verboden vrucht). De bloei van de natuurwetenschappen en het materialisme lieten een grote indruk op hen na. Langs de andere kant was het rond diezelfde tijd dat de Russische literatuur haar inspiratie begon te halen uit humanitaire en genereuze principes. Ondanks de censuur waarvan ze de waakzaamheid handig wist te bedriegen, kende de literatuur een grootse bloei en oefende veel invloed uit op de jeugd.

Tegelijkertijd beantwoordde de arbeid van de lijfeigenen en de afwezigheid van alle vrijheid op economisch vlak niet langer aan de dringende noden van de tijd.

Omwille van al deze redenen toonde de intellectuele laag – en dan vooral de jeugdigen – zich naar het einde van het bewind van Nicolaas I theoretisch geëmancipeerd. Ze keerde zich zeer beslist tegen de lijfeigenschap en tegen het absolutisme.

Op dat moment ontstaat de vermaarde stroming van het nihilisme en in één slag ook het hevige conflict tussen de meer conservatieve “vaders” en de woest vooruitstrevende “kinderen”, een conflict dat op magistrale wijze werd geschilderd door Toergenjev in zijn roman Vaders en zonen.

Het nihilisme – Buiten Rusland vergezelt een wijdverspreid en diep ingebakken misverstand dit woord dat in het midden van de 19de eeuw ontstaan is in de Russische literatuur en doorgegeven werd in andere talen, zonder vertaald te hoeven worden omwille van zijn Latijnse wortel.

In Frankrijk en elders verstaat men onder de term nihilisme over het algemeen een politieke en sociale revolutionaire doctrine die uitgevonden werd in Rusland en daar vele georganiseerde aanhangers heeft of had. Er wordt gewoonlijk gesproken over een “nihilistische partij” en over de “nihilisten”, haar leden.

Dit is allemaal niet juist.

De term nihilisme werd in de literatuur geïntroduceerd en vervolgens in de Russische taal, door de bekende romanschrijver Ivan Toergenjev (1818-1883) rond het midden van de 19de eeuw. In één van zijn romans omschrijft Toergenjev op die manier een ideeënstroming – en geen doctrine – die aan het einde van de jaren 1850 onstaan was onder jonge Russische intellectuelen. Het woord kende succes en raakte snel in zwang.

Deze ideeënstroming had een essentieel filosofisch en vooral moreel karakter. Haar invloedsfeer bleef altijd beperkt en is nooit verder gegaan dan de intellectuele laag. Haar houding was altijd persoonlijk en vreedzaam, wat haar niet verhinderde om bewogen te worden door een grote kracht van individuele revolte en gericht te zijn op een droom van geluk voor de hele mensheid.

De beweging die door de nihilistische ideeënstroming ontstaan was (als we al kunnen spreken van een beweging) ging niet verder dan het literaire en zedelijke domein. Elke andere beweging was trouwens onmogelijk onder het toenmalige regime. Maar op deze twee domeinen deinsde ze voor geen enkele logische gevolgtrekking terug, gevolgtrekkingen die ze niet alleen onder woorden bracht, maar ook individueel probeerde toe te passen als gedragsregels.

Binnen deze beperkingen maakte deze beweging de weg vrij voor een spirituele en morele evolutie die de Russische jeugd bracht tot algemene overtuigingen die erg vooruitstrevend waren en naast andere zaken onder meer leidde tot de emancipatie van de ontwikkelde vrouw waar het Rusland van aan het einde van de 19de eeuw terecht trots op mocht zijn.

Hoewel deze ideeënstroming strikt filosofisch en individueel was, droeg ze in haar diepe menselijkheid en emancipatie de kiemen van de sociale opvattingen die haar zouden opvolgen en zouden uitmonden in een ware revolutionaire politieke en sociale beweging. Het nihilisme bereidde het terrein voor en op dat terrein zou later onder invloed van ideeën uit Europa en buitenlandse en binnenlandse gebeurtenissen deze revolutionaire beweging ontstaan.

Buiten Rusland wordt de “nihilistische” stroming vaak verward met deze latere beweging, die bestond uit partijen en georganiseerde groepen met een actieprogramma en een concreet doel. Maar de term “nihilistisch” mag alleen maar gebruikt worden voor deze baanbrekende ideeënstroming.

Als filosofische opvatting was het nihilisme gebaseerd op enerzijds het materialisme en anderzijds het individualisme in haar meest ruime, soms zelf overdreven betekenis.

Kracht en Materie, het beroemde werk van Büchner (Duits materialistisch filosoof, 1824-1899) dat in die tijd verschenen was, werd in het Russisch vertaald, clandestien gelithografeerd en ondanks de risico’s en met veel succes op duizenden exemplaren verspreid. Dit boek werd het ware evangelie van de Russische intellectuele jeugd van toen. De werken van Moleschot, Darwin en vele andere buitenlandse materialistische en naturalistische auteurs oefenden eveneens een zeer grote invloed uit.

Het materialisme werd aanvaard als absoluut onbetwistbare waarheid.

Als materialisten voerden de nihilisten een verbeten oorlog tegen de religie en ook tegen alles wat ontsnapt aan de zuivere rede of het positieve experiment, tegen alles wat zich buiten de materiële werkelijkheden of de onmiddellijk nuttige waarden bevindt en tenslotte tegen alles wat behoort tot het spirituele, sentimentele en idealistische domein.

Ze minachtten de esthetiek, de schoonheid, het comfort, het spiritueel genot, de sentimentele liefde, de kunst van zich te kleden, het verlangen om te bevallen enzovoort. In deze ideeënorde gingen ze zelfs tot aan het totaal afzien van de kunst als zijnde een uiting van het idealisme. Hun grote ideoloog, de briljante publicist Pisarev die op jonge leeftijd overleed door een ongeval, schetste in één van zijn artikels zijn beruchte parallel tussen een arbeider en een kunstenaar. Hij zei dat eender welke schoenmaker oneindig veel achtenswaardiger en te bewonderen is dan Raphaël aangezien de eerste materiële en nuttige objecten voortbrengt terwijl de werken van de tweede tot niets dienen. Diezelfde Pisarev legde er zich in zijn geschriften bijzonder op toe om vanuit materialistisch en utilitaristisch standpunt de grote dichter Poesjkin te onttronen. – “De natuur is geen tempel, maar een laboratorium, en de mens is er om te werken,” zegt de nihilist Bazarov in de roman Vaders en Zonen van Toergenjev.

Als het hier gaat over de nihilisten die een “verbeten oorlog” voeren, dan moet je daar evenwel een literaire en verbale oorlog onder verstaan, zonder meer. Het nihilisme beperkte haar activiteit tot een verhulde propaganda voor haar ideeën in enkele tijdschriften en in intellectuele kringen. Deze propaganda was al redelijk moeilijk omdat er rekening moest gehouden worden met de censuur en de tsaristische politie die streng optraden tegen de “buitenlandse ketterijen” en tegen elk onafhankelijke denken. De ‘externe’ uitingen van het nihilisme bestonden vooral uit een uiterst eenvoudige manier van gekleed te gaan en een ongedwongen manier van omgang. De nihilistische vrouwen bijvoorbeeld droegen hun haar over het algemeen kort, zetten vaak een bril op om zich lelijker te maken en hun minachting voor schoonheid en koketterie te onderstrepen, droegen ruwe kledij om het opmaken en de mode te tarten, liepen op mannelijke wijze en rookten om de gelijkheid van de seksen te verkondigen en hun laatdunkendheid voor het fatsoen te tonen. Deze enkele extravaganties deden absoluut niet af aan de serieuze grond van de beweging. De onmogelijkheid van eender welke andere manier van ‘veruitwendiging’ geeft er een uitleg voor en rechtvaardigt die ruimschoots. En op het domein van de zeden praktiseerden de nihilisten een absoluut rigorisme.

Maar de voornaamste basis van het nihilisme was een soort van specifiek individualisme.

Dit individualisme was in oorsprong een erg natuurlijke reactie tegen alles wat in het Rusland van die tijd het vrije denken en het individu verpletterde, maar kwam er uiteindelijk toe om in naam van een absolute individuele vrijheid alle dwang, alle verplichting, alle belemmering, alle tradities die de maatschappij oplegt aan de mens, familie, gewoontes, zeden, geloof, heersende conventies enzovoort te weigeren.

Volledige bevrijding van het individu, man of vrouw, van alles wat inbreuk zou kunnen maken op zijn onafhankelijkheid of zijn vrijheid van denken: ziedaar het fundamentele idee van het nihilisme. Het verdedigde het heilige recht van het individu op een volledige vrijheid en op de onschendbaarheid van zijn bestaan.

De lezer zal begrijpen waarom men deze ideeënstroming omschrijft als nihilisme. Men wil daarmee zeggen dat de voorstanders van deze ideologie niets (nihil in het Latijn) aanvaardden van wat voor andere natuurlijk en heilig was: familie, maatschappij, religie, traditie enzovoort. Op de vraag die men zulke mens stelde: “Wat aanvaardt u, wat keurt u goed van alles wat u omringt en van de omgeving die zegt het recht en zelfs de plicht te hebben om op u gezag uit te oefenen?” De man antwoordde: “Niets!” (nihil). Hij was dus “nihilist”.

Ondanks zijn essentieel individuele en filosofische karakter (verdediging van de vrijheid van het individu op een abstracte manier eerder dan tegen het heersende despotisme), bereidde het nihilisme het terrein voor op de strijd tegen het reële en onmiddellijke obstakel, voor de concrete politieke, sociale en economische emancipatie.

Maar het nihilisme ondernam deze strijd niet zelf. Het stelde zich zelfs niet de vraag: “Wat doen om het individu effectief te bevrijden?” Tot op het einde bleef het nihilisme op het domein van de zuiver ideologische discussies en de zuiver morele verwezenlijkingen. De andere kwestie, die van de onmiddellijke actie voor de emancipatie, werd gesteld door de volgende generatie tijdens de jaren 1870-1880. Toen werden in Rusland de eerste revolutionaire en socialistische groeperingen gevormd. De actie begon. Maar die had niets meer gemeen met het “nihilisme” van toentertijd. Het woord nihilisme zelf werd in de prullenmand gegooid en bleef in de Russische taal slechts voortbestaan als louter historische term, spoor en herinnering aan een ideeënbeweging uit de jaren 1860-1870.

Het feit dat men in het buitenland de gewoonte heeft om de hele Russische revolutionaire beweging voor het “bolsjevisme” “nihilisme” te noemen en dat er gepraat wordt over een “nihilistische partij” is dus een misvatting die te wijten valt aan de onwetendheid over de ware geschiedenis van de revolutionaire bewegingen in Rusland.

Het failliet van het matrak-regime – Het op de spits gedreven reactionaire bewind van Nicolaas I weigerde om rekening te houden met de gemoederen. Meer nog, het daagde de samenleving uit met de oprichting van een geheime politieke politie (de beruchte Okhrana), een speciaal rijkswachtkorps, om de beweging klein te krijgen.

De politieke vervolgingen werden een ware gesel. We brengen de lezer in herinnering dat de jonge Dostojevski in die tijd bijna geëxecuteerd werd – uiteindelijk werd hij naar het strafkamp gedeporteerd – omdat hij deel uitmaakte van een absoluut ongevaarlijke groep voor sociale studies die geleid werd door Petrasjevski; dat de eerste grote Russische criticus en publicist, Belinksi, amper zijn stem kon laten horen; dat een andere grote publicist, Herzen, in ballingschap moest gaan en ga zo maar door, zonder dan nog te praten over de overtuigde en actieve revolutionairen zoals Bakoenin en anderen.

Al deze repressie slaagde er amper in om de opwinding te bedwingen waarvan de oorzaken té diep lagen. Nog minder slaagde ze erin om de situatie te verbeteren. Bij wijze van remedie bleef Nicolaas I de bureaucratische en politionele duimschroeven aandraaien.

Op dat moment werd Rusland meegesleurd in de Krimoorlog (1854-1855). En dat was een ramp. De verwikkelingen van de oorlog toonden duidelijk het failliet van het regime en de werkelijke zwakte van het Keizerrijk aan. De ‘lemen voeten’ plooiden voor de eerste maal. (Uiteraard diende het lesje tot weinig.) De politieke en sociale wonden van de Staat werden blootgelegd.

Nicolaas I werd overwonnen en stierf in 1855, kort na de nederlaag in de oorlog. Hij was zich bijzonder bewust van dit failliet, maar stond er machteloos tegenover. Je kan ervan uitgaan dat de ontsteltenis die eruit volgde, zijn dood bespoedigde. Men zegt zelfs dat hij zichzelf zou vergiftigd hebben. Deze versie is echter weinig geloofwaardig, ook al zijn er geen doorslaggevende bewijzen die het tegendeel zeggen.

Toch evolutie – Voordat we dit hoofdstuk afsluiten en opdat we de lezer zouden in staat stellen om het vervolg goed te begrijpen, moeten we aandringen op een kwestie die over het algemeen weinig gekend is.

Ondanks alle zwaktes en hindernissen, verwezenlijkte het land in die tijdspanne aanzienlijke technische en culturele vorderingen.

Gedreven door dringende economische noodzaak ontstond een ‘nationale’ industrie en daarmee ook tegelijkertijd een arbeidersklasse, een ‘proletariaat’. In sommige steden werden grote fabrieken geopend. De havens werden heringericht. De steenkool-, ijzer- en goudmijnen begonnen uitgebaat te worden. De verbindingswegen werden vermenigvuldigd en verbeterd. De eerste spoorweg voor een snelle trein die de twee hoofdsteden (Moskou en Sint-Petersburg) van het immense land verbond, werd gebouwd. Deze spoorweg is een wonderbaarlijk staaltje techniek aangezien de regio tussen de twee steden topografisch gezien niet geschikt was voor zulke constructie met haar weinig stabiele grond die vaak zelfs moerassig was. De afstand tussen Sint-Petersburg en Moskou is in vogelvlucht 600 versten (ongeveer 640 kilometer). Maar vanuit het standpunt van een economisch rationele constructie kon er geen sprake zijn van een recht tracé. Men zegt dat Nicolaas I, die zich persoonlijk interesseerde voor het project (gebouwd door de Staat), verschillende ingenieurs opdroeg om plannen met schattingen uit te werken. Deze ingenieurs profiteerden van de omstandigheden en legden de tsaar tracés voor die overdreven ingewikkeld waren en vele omwegen behelsden. Nicolaas I had het door. Na een vlugge blik op de plannen, schoof hij ze onmiddellijk opzij en nam zelf een potlood en een blad papier. Hij zette twee punten en verbond ze met een rechte lijn: “De kortste afstand tussen twee punten is een rechte lijn.” Het was een formeel bevel, zonder tegenspraak. De bouwers hadden het maar uit te voeren. En dat deden ze, wat een ware kunstgreep was. Het was een gigantisch werk dat volbracht werd ten koste van ongelooflijke inspanningen en het onmenselijke, vreselijke lijden van duizenden arbeiders.

Sindsdien is de spoorweg ‘Nicolajevskaia’ één van de meest merkwaardige van de wereld: exact 609 versten (ongeveer 650 kilometer) spoorweg in een bijna onberispelijke rechte lijn.

De opkomende arbeidersklasse onderhield nog nauwe banden met het platteland waar ze vandaan kwam en waar ze naar terugkeerde eens hun werk “buiten” gedaan was. Zoals we trouwens reeds gezien hebben, mochten de boeren die vastzaten aan de grond van hun heren niet definitief vertrekken. Om hen voor industrieel werk aan te nemen, moesten er speciale regelingen getroffen worden met hun eigenaars. De ware arbeiders van de steden – die in die tijd een soort van rondtrekkende ambachtslui waren – leverden slechts een erg beperkt contingent. Er was dus nog geen sprake van een ‘proletariaat’ in de echte betekenis van het woord. Maar het elan dat nodig was voor de vorming van zulk proletariaat was er. De nood aan stabiele en constante arbeidskrachten was één van de drukkende economische redenen die onweerstaanbaar in de richting duwde van de afschaffing van het lijfeigenschap. Nog twee of drie generaties en de klasse van loonarbeiders, het ware industriële proletariaat dat geen enkele band meer heeft met de aarde, zou in Rusland net zoals elders het levenslicht zien.

Ook op cultureel gebied werd er snelle vooruitgang geboekt. De min of meer bemiddelde ouders wilden dat hun kinderen onderwezen en opgeleid werden. Het snel stijgende aantal scholieren en studenten verplichtte de regering om onophoudelijk de kwantiteit van het aantal secundaire en hoge scholen te verhogen. De economische en technische noden, de algemene evolutie van het land maakten deze vereiste alsmaar dringender. Aan het einde van het bewind van Nicolaas I telde Rusland zes universiteiten in Moskou, Dorpat, Kharkov, Kazan, Sint-Petersburg en Kiëv, in volgorde van hun oprichting, en een tiental technische of speciale hogescholen.

Men moet dus niet denken (deze legende is wijdverspreid) dat heel Rusland in die tijd een onbeschaafd, barbaars en bijna ‘wild’ land was. De gemiddelde Rus die lijfeigene was, was inderdaad onbeschaafd en ‘wild’, maar de bewoners van de steden hadden op cultureel gebied niets te benijden van hun collega’s in het Westen, op enkele louter technische details na. De intellectuele jeugd was in bepaalde opzichten zelfs meer ontwikkeld dan in andere Europese landen.

We hebben voldoende gepraat over het enorme en paradoxale verschil tussen het bestaan en de mentaliteit van een slavenvolk langs de ene kant en het culturele niveau van de geprivilegieerde klassen langs de andere kant om er niet terug op aan te moeten dringen.

3. Hervormingen – Heropleving van de Revolutie. “Strijd tegen het tsarisme” en revolutionaire mislukking. De reactie. (1855-1881)

De zoon en opvolger van Nicolaas I, de tsaar Alexander II, moest het hoofd bieden aan de moeilijke situatie waarin het land en het regime zich bevonden. De algemene ontevredenheid, de druk van de vooruitstrevende culturele lagen, de angst voor een opstand van de boerenmassa’s en tenslotte de economische noden van die tijd, verplichtten hem ertoe om ondanks een hardnekkige weerstand van de reactionaire milieus, “ballast af te werpen”, om resoluut de weg van de hervormingen op te gaan. Hij besliste om een einde te maken aan het puur bureaucratische regime en aan de absolute willekeur van de administratieve autoriteiten. Hij ondernam een serieuze aanpassing van het juridische systeem. En vooral viel hij het regime van lijfeigenschap aan.

Vanaf het jaar 1860 volgden de hervormingen elkaar snel en ononderbroken op. De meeste belangrijke waren de afschaffing van de lijfeigenschap (1861), de oprichting van een Hof van Assisen met verkozen jury (1864) in plaats van de voormalige Staatsrechtbanken die uit ambtenaren waren samengesteld, de oprichting van eenheden van lokale zelf-administratie in de steden en op het platteland (1864, de gorodskoje samoepravlenie en de zemstvo: soort van stedelijke en landelijke gemeentes) met recht op zelfbestuur op bepaalde gebieden van het openbare leven (enkele takken van het onderwijs, hygiëne, verbindingswegen enzovoort).

Alle levende krachten van de bevolking – en in het bijzonder de intellectuelen – stortten zich op activiteiten die eindelijk mogelijk werden. De gemeentes wijdden zich ijverig aan de oprichting van een groot netwerk van seculiere, lagere scholen. Uiteraard werden deze ‘gemeentescholen’ en ‘stadscholen’ in het oog gehouden en gecontroleerd door de regering. Godsdienstonderwijs was verplicht en de ‘pope’ speelde daarin een belangrijke rol. Maar ze genoten al bij al een zekere autonomie. En het onderwijzerskorps voor deze scholen werd door de zemstvo’s en de stedelijke raden zelf gerekruteerd onder de vooruitstrevende intellectuele middens.

Men wierp zich ook geestdriftig op de sanitaire toestand van de steden, de verbetering van de verbindingswegen enzovoort.

Het land herademde.

Maar hoewel de hervormingen van Alexander II erg belangrijk waren ten opzichte van de situatie van ervoor, bleven ze timide en gebrekkig in het licht van de aspiraties van de vooruitstrevende kringen en van de concrete materiële en morele noden van het land. Om efficiënt te zijn en aan het volk een waar elan te kunnen geven, hadden de hervormingen ook de toekenning van enkele burgerlijke vrijheden en rechten moeten omvatten: persvrijheid en vrijheid van woord, recht op vergadering en organisatie enzovoort. Maar er veranderde niets op dat vlak. De censuur werd amper minder absurd. De pers en het woord bleven gemuilkorfd, er werd geen enkele vrijheid toegekend; de groeiende arbeidersklasse had geen enkel recht; de adel, de grootgrondbezitters en de bourgeoisie bleven de heersende klassen en vooral, het absolutistische regime bleef intact. (Het was juist uit angst voor een desintegratie daarvan dat Alexander II aangespoord werd om dit bot van ‘hervormingen’ naar het volk te werpen terwijl het hen tegelijkertijd verboden was om die verder uit te diepen. Ze gaven trouwens allesbehalve voldoening aan het volk.)

De omstandigheden waarin de lijfeigenschap afgeschaft werd, bieden het mooiste voorbeeld van wat wij hier beweren. Ze waren het zwakste punt van de hervormingen.

Zonder resultaat hadden de grondeigenaars gevochten tegen elke verandering van het status quo, maar ze moesten zich uiteindelijk neerleggen bij de beslissing van de tsaar (die trouwens genomen werd na lange en dramatische aarzelingen, onder de energieke druk van de progressieve elementen). Maar ze zetten alles op alles om deze hervorming tot een minimum te beperken. Ze slaagden daar des te beter in aangezien Alexander II zelf de heilige belangen van ‘zijn geliefde adel’ uiteraard niet wilde schaden. Het was uiteindelijk vooral de angst voor een revolutie die doorweegde. De tsaar wist dat de boeren wind gekregen hadden van zijn intenties en van de strijd die rondom de troon gevoerd werd over dit onderwerp. Hij wist dat hun geduld deze keer echt op was, dat ze aan het wachten waren op hun bevrijding en dat een eventueel uitstel van de hervorming opschudding zou veroorzaken en zou kunnen leiden tot een immense en vreselijke revolte. In zijn laatste discussies met de tegenstanders van de hervorming, sprak de tsaar deze beruchte zin uit die veel zegt over zijn werkelijke gevoelens: “Beter de vrijheid van bovenaf geven dan te wachten totdat ze haar van beneden komen halen.” Hij deed er alles aan om ervoor te zorgen dat deze “vrijheid”, het is te zeggen, de afschaffing van het lijfeigenschap, zo weinig mogelijk nadelig was voor de leenheren. “Eindelijk wordt de ijzeren keten gebroken,” zo schreef de dichter Nekrassov op een dag, “Ja, de ijzeren keten brak en sloeg langs de ene kant de heer, maar langs de andere kant, de boer.”

Zeker, de boeren verwierven eindelijk hun individuele vrijheid. Maar ze moesten er zwaar voor betalen. Ze kregen totaal belachelijke lapjes land toegewezen. (Het was uiteraard onmogelijk om hen ‘te bevrijden’ zonder hun een lapje grond te geven dat op z’n minst voldoende was om hen niet te laten creperen van de honger). Meer nog, gedurende een lange tijd werden ze verplicht om onder het mom van bijdragen aan de Staat, een hoge heffing te betalen voor de lappen grond die ontnomen werden ten nadele van hun voormalige heren.

75 miljoen boeren kregen in het totaal ietsje meer dan een derde van de totale grondoppervlakte. Een ander derde bleef in handen van de Staat, en het laatste derde bleef eigendom van de grondadel. Een dergelijke verhouding veroordeelde de boerenmassa tot een hongerbestaan. Ze bleven in feite overgeleverd aan de ‘pomestjiks’, en later aan de boeren die zich op de één of andere manier verrijkt hadden, de ‘koelakken’.

Bij het doorvoeren van al deze hervormingen werd Alexander II geleid door de bezorgdheid om zo weinig mogelijk toe te geven: enkel hetgeen strikt noodzakelijk was om de op handen zijnde ramp te vermijden. De onvolkomenheden en de gebreken van deze ‘hervormingen’ lieten zich reeds tegen het jaar 1870 gevoelen. De arbeidersbevolking in de steden stond weerloos tegenover de groeiende uitbuiting.

De afwezigheid van alle vrijheid van pers en woord; het absolute verbod op de vorming van eender welke groepering van politieke of sociale tendens maakten alle omloop van ideeën, alle kritiek, alle propaganda, alle sociale activiteit – met andere woorden, alle vooruitgang – onmogelijk.

Het ‘volk’ bestond uitsluitend uit ‘onderdanen’ die onderworpen waren aan de willekeur van het absolutisme. Deze willekeur was wel minder wreed geworden onder Nicolaas I, maar was daarom niet minder aanwezig.

De boerenmassa’s bleven een kudde lastdieren, gereduceerd tot het corvee om de Staat en de geprivilegieerde klassen te voeden.

Een nieuwe revolutionaire beweging – De ‘Narodnaja Volja’ – De moord op tsaar Alexander II – De besten onder de intellectuele jeugd werden zich al snel bewust van deze erbarmelijke situatie. Te meer nog daar de Westerse landen in die tijd reeds een relatief vooruitstrevend politiek en sociaal regime kenden. In de jaren 1870 werd Europa ondergedompeld in vele sociale strijden; het socialisme kende een intense propaganda en het marxisme begon zich te wijden aan haar taak om de arbeidersklasse te organiseren in een machtige politieke partij.

Zoals gewoonlijk trotseerden en misleidden de beste publicisten van die tijd de censuur – de ambtenaren ontbeerden de opleiding en intelligentie om de fijne kneepjes en verscheidenheid van de procédés te achterhalen. Deze publicisten, bijvoorbeeld Tsjernitsjevski die zijn moed uiteindelijk moest betalen met dwangarbeid, slaagden erin om de socialistische ideeën te verbreiden in de intellectuele middens via artikels in tijdschriften die op conventionele wijze geschreven werden. Zo onderwezen ze de jeugd, brachten haar regelmatig op de hoogte van de ideeënbewegingen en de politieke en sociale gebeurtenissen in het buitenland. Tegelijkertijd ontmaskerden ze met veel handigheid de keerzijdes van de zogenaamde ‘hervormingen’ van Alexander II, hun werkelijke motieven, hun hypocrisie en hun onvolkomenheid.

Het was dus volkomen natuurlijk dat er in die jaren clandestiene groepen gevormd werden om actief te strijden tegen het verachtelijke regime en vooral om de idee van politieke en sociale ontvoogding te verspreiden in de arbeidende klassen.

Deze groepen bestonden uit jongeren van beide seksen die zich met een sublieme geest van zelfopoffering volledig wijden aan de taak om “het licht te brengen naar de arbeidende massa’s”.

Zo vormde zich een brede beweging van Russische intellectuele jeugd die in aanzienlijke aantallen hun familie, comfort en carrière achterlieten en “naar het volk” gingen om het te verlichten.

Langs de andere kant bloeide een zekere terroristische activiteit op tegen de voornaamste dienaren van het regime. Tussen 1860 en 1870 vonden enkele aanslagen plaats tegen hoge ambtenaren. Er waren ook enkele mislukte aanslagen tegen de tsaar.

De beweging mondde uit op een mislukking. Bijna alle propagandisten werden door de politie opgespoord (vaak op aanwijzen van de boeren zelf), gearresteerd en opgesloten, verbannen of gedeporteerd naar strafkampen. Het beruchte monsterproces van de ‘193’ bekroonde deze repressie. Het praktische resultaat van de hele onderneming was nul.

Het werd alsmaar duidelijker dat het tsarisme een onoverkomelijk obstakel was voor het onderwijs van het volk. Van daaruit was het maar een kleine stap om te komen tot de logische conclusie: aangezien het tsarisme een onoverkomelijk obstakel is, moet eerst het tsarisme uit de weg geruimd worden.

En deze stap werd gezet. De gekwetste jeugd vormde een groepering die zich de moord op de tsaar tot onmiddellijk doel stelde. Deze beslissing werd onderbouwd met nog enkele andere redenen. De bedoeling was om de man die met zijn zogenaamde hervorming het volk had bedrogen, “publiekelijk” te straffen en zo dit bedrog te ontmaskeren. Met zulke opzienbarende en formidabele daad zouden ze dan de aandacht kunnen trekken van de brede massa’s. Door de tsaar uit te schakelen, wilden ze het volk wijzen op de broosheid, de kwetsbaarheid en het vergankelijke karakter van het regime.

Men hoopte voor eens en voor altijd de “legende van de tsaar” te doden. Sommige leden van de groepering gingen zelfs verder: ze zeiden dat de moord op de tsaar kon dienen als vertrekpunt voor een grote revolte die in de algemene ontreddering, zou uitmonden in een revolutie en de onmiddellijke val van het tsarisme.

Deze groepering noemde zichzelf Narodnaja Volja (Wil van het Volk). Na een minutieuze voorbereiding bracht het haar project ten uitvoer: op 1 maart 1881 werd de tsaar Alexander II tijdens één van zijn verplaatsingen vermoord. De terroristen wierpen twee bommen naar het keizerlijke voertuig. De eerste bom reet het voertuig uiteen, de tweede blies de twee benen van de tsaar eraf en verwondde hem dodelijk. De tsaar overleed bijna onmiddellijk.

De daad bleef onbegrepen door het volk. De boeren lazen geen tijdschriften. (Ze lazen zelfs totaal niet). Volledig genegeerd, in de marge gebleven van alle propaganda, sinds meer dan een eeuw gefascineerd door de idee dat de tsaar het beste met hen voorheeft maar dat de adel zich met alle macht verzette tegen zijn goede bedoelingen (ze zagen daar eens te meer een bewijs van toen deze adel zich verzet had tegen hun bevrijding en ook in de verplichting om zware heffingen te betalen voor hun lapjes grond; een verplichting die zij weten aan de intriges van de adel), beschuldigden de boeren de adel van de moord op de tsaar om zich te wreken voor de afschaffing van het lijfeigenschap en in de hoop die weer in te voeren.

Het absolutisme, de legende en de paradox overleven – De tsaar werd gedood. Maar de legende niet. (De lezer zal zien hoe de geschiedenis zich tachtig jaar later zal beladen met diens vernietiging.)

Het volk begreep niet, bewoog niet. De slaafse pers ging woedend tekeer tegen de “laaghartige criminelen”, de “vreselijke schurken”, de “gekken”,…

Het Hof toonde niet zo veel ontreddering. De jonge troonopvolger Alexander, oudste zoon van de vermoorde tsaar, kwam onmiddellijk aan de macht.

De leiders van Narodnaja Volja, de organisatoren en uitvoerders van de aanslag, werden snel opgespoord, gearresteerd, veroordeeld en terechtgesteld. Eén van hen, de jonge Grinevetski – die de tweede bom gegooid had – raakte trouwens zelf gewond bij de aanslag door rondvliegende scherven en overleed bijna ter plaatse. Vijf mensen werden opgehangen: Sofie Perovskaja, Jeliabov, Kibaltsjitsj (de beruchte technieker van de groep die de bommen ontwierp), Mikhailov en Rissakov.

De groepering werd door de bijzonder verregaande en harde vervolgingen en repressieve maatregelen bijna totaal vleugellam gemaakt.

“De orde werd hersteld.”

De nieuwe tsaar Alexander III die erg onder de indruk was van de aanslag, vond er niets beters op dan opnieuw de net verlaten weg van de integrale reactie op te gaan. De ‘hervormingen’ – die nochtans zo onvoldoende waren – van zijn vader leken hem overdreven. Hij vond ze misplaatst en gevaarlijk. In plaats van te begrijpen dat de aanslag een gevolg was van de armzaligheid van de hervormingen en dat die moesten uitgebreid worden, zag hij er daarentegen de oorzaak van het kwaad in. Hij maakte zo veel mogelijk gebruik van de dood van zijn vader om de hervormingen binnen de mate van het mogelijke te bestrijden.

Hij spande zich in om hun geest te verdraaien, hun gevolgen tegen te werken, hun resoluut de pas af te snijden door een lange reeks reactionaire wetten. De bureaucratische politiestaat kreeg zijn rechten terug. Elke beweging en zelfs elke liberale geest werd de kop ingedrukt.

Uiteraard kon de tsaar het lijfeigenschap niet opnieuw invoeren. Maar de arbeidende klassen waren meer dan ooit veroordeeld om in hun situatie van sombere kudde te blijven steken, alleen goed om uitgebuit te worden, ontdaan van elk menselijk recht.

Het minste contact tussen de ontwikkelde lagen en het volk werd opnieuw verdacht en onmogelijk. De “Russische paradox” – de onoverbrugbare kloof tussen het culturele niveau en de aspiraties van de hogere lagen en langs de andere kant het sombere en onbewuste bestaan van het volk – bleef intact.

Wederom was geen enkele sociale activiteit toegelaten. Wat er nog overbleef van de timide hervormingen van Alexander II werd tot een karikatuur herleid.

In deze omstandigheden zou de revolutionaire activiteit onvermijdelijk opnieuw groeien.

En dat gebeurde ook. Maar de aspecten en de essentie zelf van deze activiteit zullen totaal getransformeerd worden onder invloed van nieuwe economische, sociale en psychologische factoren.

4. Het einde van de eeuw – Het marxisme – Een snelle evolutie – Toch reactie. (1881-1900)

Een nieuw aspect van de revolutionaire beweging: het marxisme en de sociaaldemocratische partij – Culturele vooruitgang – Industriële bloei – Het absolutisme en de reactie houden stand ondanks deze hele evolutie – Na de mislukking van Narodnaja Volja in haar gewelddadige campagne tegen het tsarisme, droegen andere gebeurtenissen bij aan de fundamentele transformatie van de Russische revolutionaire beweging. De belangrijkste gebeurtenis was de verschijning van het marxisme.

Zoals geweten hield het marxisme er een nieuwe visie op de sociale strijden op na: een visie die vorm kreeg in een concreet programma van revolutionaire actie en, in de Westerse Europese landen, in de vorming van een politieke arbeiderspartij, de sociaaldemocratische partij.

Ondanks alle obstakels raakten de socialistische ideeën van Lassalle, het marxisme en hun eerste concrete resultaten bekend in Rusland. Ze werden in alle clandestiniteit bestudeerd, gepredikt en in praktijk gebracht. (De legale literatuur blonk uit in de kunst van gecamoufleerd taalgebruiken om over het socialisme te schrijven.) Rond diezelfde tijd bloeiden ook de befaamde “grote tijdschriften” weer op. In deze tijdschriften schreven de beste journalisten en publicisten regelmatig over de sociale kwesties, de socialistische doctrines en de manieren om ze te verwezenlijken. Deze publicaties waren voor het culturele leven van het land bijzonder belangrijk. Er was geen enkele familie intellectuelen die eromheen kon. In de bibliotheken moest je je goed op voorhand inschrijven om het laatst verschenen nummer te kunnen inzien. Meer dan een hele Russische generatie haalde haar sociale onderricht uit deze tijdschriften en vulde die aan met allerhande clandestiene publicaties.

De teleurgestelde aspiraties van de samenzweerderskringen werden zo vervangen door de marxistische ideologie die uitsluitend steunt op de georganiseerde actie van het proletariaat.

De tweede gebeurtenis van grote impact was de alsmaar snellere industriële en technische evolutie met alle gevolgen van dien.

Het spoorwegnet, de andere verbindings- en transportwegen, de mijnontginning, de winning van aardolie, de metaal- en textielindustrie, de mechanisering, kortom, alle productieve activiteiten zetten grote stappen vooruit en haalden de achterstand in. Overal in het land zagen industriële centra het daglicht. Vele steden veranderden snel van aanzicht dankzij de nieuwe fabrieken en een alsmaar talrijkere arbeidersbevolking.

De nodige arbeidskrachten voor deze industriële werden geleverd door aanzienlijke massa’s van berooide boeren die verplicht waren om ofwel hun onvoldoende lappen grond voor altijd achter te laten, ofwel om aanvullend werk te zoeken tijdens het winterseizoen. Zoals overal elders, luidde de industrialisering de ontwikkeling in van de proletarische klasse. En zoals overal, kwam die als geroepen om haar bijdrage te leveren aan de revolutionaire beweging.

De verspreiding van de marxistische ideeën en de groei van het industriële proletariaat waarop de marxisten wilden steunen waren de fundamentele elementen die het nieuwe aanschijns der dingen bepaalden.

Langs de andere kant eisten de vooruitgang van de industrie en het alsmaar hogere levensniveau over het algemeen onderwezen mensen, professionelen, techniekers, gekwalificeerde arbeiders. Er werden overal, zowel in de steden als op het platteland officiële, gemeentelijke en privé-scholen opgericht. Overal schoten universiteiten, speciale hogescholen, secundaire scholen, colleges, lagere scholen, beroepscursussen als paddenstoelen uit de grond. (In 1875 waren 79 procent van de dienstplichtigen ongeletterd; in 1898 nam dit cijfer af tot 55 procent.)

Deze hele evolutie gebeurde buitenom en zelfs tegen het absolutistische regime dat koppig volhardde in haar voortbestaan. Voor het levende lichaam van het land vormde het een alsmaar meer rigide, absurd en hinderlijk lijk.

Ondanks de wrede repressie bloeiden de antimonarchistische beweging en de revolutionaire en socialistische propaganda op.

Zelfs de boerenbevolking – die het meest achtergesteld en het meest onderworpen was – zette zich in beweging, zowel opgezweept door de ellende en de onmenselijke uitbuiting als door de echo's van algemene opschudding. Deze echo's kwamen tot aan de oren van de boeren vooral door de vele intellectuelen die werkten in de ‘zemstvo’s’ (die men in het Rusland van die tijd ‘zemstkie rabotniki’, werkers van de zemstvo, noemde), door de arbeiders die familie- of andere banden handen met het platteland, door de seizoensarbeiders en door het agrarisch proletariaat. De regering stond machteloos tegenover dit soort van propaganda.

Naar het einde van de eeuw toe, stonden twee duidelijk afgelijnde en onverzoenlijke krachten tegenover elkaar: langs de ene kant de oude kracht van de reactie die rondom de troon de geprivilegieerde klassen verenigde (adel, bureaucratie, grootgrondbezitters, de militaire kaste, de hoge clerus, de opkomende bourgeoisie) en langs de andere kant de jonge revolutionaire kracht die in de jaren 1890-1900 vooral bestond uit een massa studenten, maar die ook reeds begon te rekruteren onder de arbeidersjeugd in de steden en in de industriële centra.

In 1898 komt de revolutionaire stroming van marxistische signatuur tot de oprichting van de Russische Sociaaldemocratische Arbeiderspartij (de eerste sociaaldemocratische groep werd in 1883 opgericht onder de naam “Emancipatie van de Arbeid”).

Tussen deze duidelijk tegenovergestelde krachten stond een derde element dat vooral bestond uit vertegenwoordigers van de middenklasse en een aantal ‘erkende’ intellectuelen: universiteitsprofessoren, advocaten, schrijvers, dokters enzovoort. Het was een schuchter liberale beweging. Terwijl ze – in het geheim en met veel voorzichtigheid – de revolutionaire activiteit ondersteunden, speelden haar aanhangers eerder de kaart van de hervormingen in de hoop om op een dag, onder dreiging van een nabije revolutie (zoals onder Alexander II), belangrijke toegevingen te verkrijgen van het absolutisme en zo te komen tot de oprichting van een grondwettelijk regime.

Alleen de enorme boerenmassa’s werden nog niet beroerd door deze gisting.

De tsaar Alexander III stierf in 1894. Hij liet de troon na aan zijn zoon Nicolaas, de laatste der Romanovs.

Een vage legende beweerde dat die er liberale ideeën op nahield. Men vertelde zelfs dat hij bereid was om aan ‘zijn volk’ een grondwet te geven die de absolute macht van de tsaar aanzienlijk zou inperken.

Enkele liberale ‘zemstvo’s’ namen hun verlangens voor werkelijkheid en richtten zich tot de tsaar met een aantal vragen waarin – erg schuchter – sprake was van een aantal vertegenwoordigende en andere rechten.

In januari 1895, ter gelegenheid van het huwelijk van Nicolaas II, werden meerdere afvaardigingen van de adel, van de militaire korpsen en van de ‘zemstvo’s’ door de tsaar plechtig ontvangen in Sint-Petersburg. Tot grote verbazing van de gemeentelijke afgevaardigden, werd de nieuwe meester, terwijl hij antwoordde op de felicitaties, plots vreselijk kwaad. Stampvoetend op het parket, bijna krijsend als onderging hij een crisis van hysterie, beval hij de ‘zemstvo’s’ op om voor altijd af te zien van hun “dwaze dromerijen”. Dit bevel werd onmiddellijk kracht bijgezet door repressieve maatregelen tegen enkele “aanstokers” van de “subversieve” houding van de ‘zemstvo’s’. Eens te meer bevestigden het absolutisme en de reactie zich, met alle minachting voor de algemene ontwikkeling van het land.

5. De 20ste eeuw – Haastige ontwikkeling – Revolutionaire voortgang – Dwaalspoor (1900 – 1905)

Het absolutisme blijft volharden en probeert op alle mogelijke manieren overeind te blijven – De snelle ontwikkeling van het land gaat verder – Vanaf het begin van de 20ste eeuw nemen de fenomenen en karakteristieken die we beschreven nog toe.

In plaats van te zoeken naar manieren om tegemoet te komen aan de aspiraties van de samenleving, neemt het absolutisme de beslissing om zich op alle mogelijke manieren te blijven handhaven en niet alleen de hele revolutionaire beweging de kop in te drukken, maar ook elke uiting van oppositie. Om de groeiende ontevredenheid onder de bevolking op een dwaalspoor te brengen, neemt de regering van Nicolaas II in die tijd onder meer toevlucht tot een doorgedreven antisemitische propaganda en tot het aanstoken – en zelfs organiseren – van pogroms tegen joden.

Daarnaast blijft de economische ontwikkeling van het land alsmaar versnellen. In een tijdspanne van vijf jaar, tussen 1900 en 1905, zetten de industrie en de technische vooruitgang een opmerkelijke stappen vooruit. De winning van petroleum (bekken van Bakoe), de ontginning van kolen (bekken van Donetz), van metalen enzovoort naderen snel het niveau van de geïndustrialiseerde landen. De transport- en verbindingswegen (spoorwegnet, mechanische aandrijving, transport over rivieren en zeeën enzovoort) worden vermenigvuldigd en gemoderniseerd. Grote fabrieken voor mechanische constructies en andere, die duizenden en zelfs tienduizenden arbeiders tewerkstellen, verschijnen – of breiden zich uit – in de omgeving van de grote steden. Hele industriële regio’s ontstaan of breiden uit. Als voorbeelden kunnen we de grote fabrieken van Poetilov aanhalen, de belangrijke scheepswerven van Nevksy, de grote Baltische fabriek en vele andere fabrieken van aanzienlijke omvang in Sint-Petersburg, de industriële zones van de hoofdstad en hun tienduizenden arbeiders zoals Kolpino, Tjsoekhovo, Sestroretszk en anderen, de industriële regio van Ivanovo-Voznessensk vlakbij Moskou, de talrijke en belangrijke fabrieken in zuidelijk Rusland, in Kharkov, Jekaterinoslav en elders. Deze snelle vooruitgang bleef over het algemeen vrij onbekend in het buitenland, behalve dan in belanghebbende kringen. (Ook vandaag nog geloven er velen dat Rusland bij de opkomst van het bolsjevisme bijna geen industrie had en dat die volledig uit de grond gestampt werd door de bolsjevieke regering.) Zoals we reeds zeiden, was de industrie redelijk belangrijk, niet alleen vanuit zuiver industrieel standpunt, maar ook op sociaal vlak. De aantallen proletariërs namen exponentieel toe door de industrialisering. Volgens de statistieken van toen kan het totaal aantal arbeiders in Rusland in 1905 geschat worden op ongeveer 3 miljoen.

Tegelijkertijd zette het land haar snelle ontwikkeling op algemeen cultureel vlak door.

Vanaf 1890 waren het onderwijs, de opleiding en de scholing van de jeugd er erg op vooruit gegaan.

Ook de opleiding van volwassenen steeg constant.

Rond 1905 waren er in Rusland een dertigtal universiteiten en hogescholen, zowel voor mannen als voor vrouwen. Bijna alle instellingen waren afhankelijk van de Staat, enkele uitzonderingen nagelaten die ontstaan waren uit privaat of gemeentelijk initiatief. Volgens een oude traditie en vooral in de nasleep van de hervormingen van Alexander II waren hun statuten relatief liberaal en beschikten ze over een redelijk uitgesproken interne onafhankelijkheid (autonomie). Alexander II en Nicolaas II probeerden die terug te schroeven. Maar alle pogingen in die richting veroorzaakten zwaar oproer. Uiteindelijk zag de regering af van haar projecten.

De professoren van de universiteiten en de hogescholen werden volgens een speciale selectie uitgekozen onder de universitairen.

In bijna alle steden, zelfs de kleinere, waren er secundaire scholen en colleges voor jongens en meisjes. De secundaire scholen werden hetzij door de Staat, hetzij door particulieren of door de ‘zemstvo’s’ gefinancieerd. In de drie gevallen werden de lesprogramma’s bepaald door de Staat, wat het onderwijs relatief gelijkaardig maakte. Godsdienstonderwijs was trouwens verplicht.

Het lesgevende korps van de secundaire scholen werd aangeworven onder de universitairen met uitzondering van de leerkrachten voor vakken van ondergeschikte orde. Om een diploma te behalen dat toegang gaf tot de universiteit, moest je een cyclus van acht jaren doorlopen. De kinderen die er niet klaar voor waren konden bovenop de verplichte lessen een extra jaar voorbereiding volgen.

Het aantal lagere scholen in de steden en op het platteland steeg snel. Sommige scholen werden opgericht door de Staat, andere door de gemeentes en de ‘zemstvo’s’. Alle scholen werden in het oog gehouden en gecontroleerd door de Staat. Het lager onderwijs was gratis en niet verplicht. Uiteraard werd de catechismus op deze scholen door de Staat opgelegd.

De lesgevers en lesgeefsters op de lagere scholen moesten minstens beschikken over een diploma van vier jaar secundair onderwijs.

De avondscholen voor volwassenen en de “volksuniversiteiten” waren goed georganiseerd, werden druk bezocht en bestonden in zowat alle grote steden. De gemeentes en vooral particulieren legden zich er ijverig op toe.

Uiteraard waren arbeiders- en boerenkinderen een uitzondering op de secundaire en hogescholen. De kostprijs voor dat onderwijs was hoog.

In tegenstelling tot een wijdverspreide fabel was de toegang tot deze scholen nochtans niet verboden voor arbeiderskinderen, noch voor boerenkinderen. Het voornaamste deel van de leerlingen kwam evenwel uit intellectuele families (van de vrije beroepen), ambtenaren- en bediendenmiddens en bourgeoisfamilies.

De intellectuele middens beleden op z’n minst een liberaal credo. In vele scholen en gemeentelijke en volkse instellingen kon een redelijk vrije propaganda gevoerd worden voor min of meer vooruitstrevende ideeën, buiten het eigenlijke onderwijs om en ondanks het politietoezicht.

De sprekers aan de “volksuniversiteiten” en het lesgevend korps van de lagere scholen kwamen vaak uit revolutionaire middens. De schooldirecteurs die bijna altijd van liberale signatuur waren, tolereerden hen. Men wist “de dingen te regelen”. Onder die omstandigheden stonden de autoriteiten bijna onmachtig om hun propaganda te bestrijden.

De volksontwikkeling geschiedde niet alleen via het woord en het onderwijs, maar ook via drukwerk.

Er werd een ongelooflijke hoeveelheid volksbrochures op de markt gesmeten. Deze brochures waren bijna altijd opgesteld door wijzen of bevatten uittreksels van de beste schrijvers. Ze gingen over alle wetenschappen en behandelden politieke en sociale problemen op een erg vooruitstrevende manier. De censuur stond onmachtig tegenover dit opkomend tij. De auteurs en uitgevers hadden een grote verscheidenheid aan middelen om aan het toezicht van de autoriteiten te ontkomen.

Als je daar nog de redelijk omvangrijke verspreiding van de revolutionaire en socialistische clandestiene literatuur in de intellectuele en arbeidersmiddens aan toevoegt, krijg je een redelijk juist beeld van deze grootse beweging van ontwikkeling en voorbereiding die de jaren 1900-1905 kenmerkte.

We stonden onszelf toe om hier enkele onmisbare details te schetsen opdat de lezer de omvang en de zeer vooruitstrevende geest van de latere revolutionaire bewegingen zou kunnen begrijpen.

We moeten ook benadrukken dat deze politieke en sociale beweging vervolledigd werd met een opmerkelijke morele evolutie. De jeugd ontvoogde zich van alle religieuze, nationale, seksuele en andere vooroordelen. Op bepaalde punten waren de Russische avantgarde-milieus zelfs ver vooruit op de Westerse landen. Voor deze middens waren de principes van gelijkheid van rassen en naties, van gelijkheid der seksen, van vrije banden tussen man en vrouw, van de negatie van de religie enzovoort sinds de ‘nihilisten’ verworven waarheden die in de praktijk gebracht werden. De Russische publicisten (Belinski, Herzen, Tsjernitsjevski, Dobrolubov, Pisarev, Mikhaelovski) schiepen een oeuvre van grote betekenis. Meerdere generaties intellectuelen kenden een totale ontvoogding, ondanks de tegenovergestelde invloed die het tsaristische systeem van secundair onderwijs uitoefende.

Deze geest van ontvoogding werd voor de hele Russische jeugd uiteindelijk een ware heilige traditie die niet uit te roeien viel. Ook al ondergingen ze het officieel opgelegde onderwijs, eens ze hun diploma in de hand hadden ontdeed de jeugd zich van dat juk.

“Ga niet naar de Universiteit!” schreeuwde de priester van onze bisdom tijdens zijn toespraak ter gelegenheid van de plechtige uitreiking van onze diploma’s. “Ga niet naar de Universiteit! Want de Universiteit, dat is een broeihaard van oproerkraaiers…” (Waar wilde hij dan dat we heen zouden gaan?) Hij was goed op de hoogte, deze eerbare priester. Want inderdaad, op enkele uitzonderingen na, werd elke jongeman, elk jonge vrouw eens ze student waren al gauw ontluikende revolutionairen. Onder het volk had ‘student’ de betekenis van ‘muiter’.

Later in hun leven vergaten deze revolterenden van toen, gebroken door de eisen en de laagheden van het leven, vaak hun eerste elan en namen er afstand van. Maar over het algemeen bleef er toch iets over: een liberaal credo, een geest van oppositie en soms ‘vonkjes’ die nog bleven doorgloeien en bij de eerste serieuze gelegenheid terug vlammen zouden geven.

De politieke, economische en sociale situatie van de werkende bevolking – De uitbreiding van de socialistische en revolutionaire propaganda – Alsmaar brutalere repressie – De Revolutie begint de straat te veroveren. – Nochtans bleef de politieke, economische en sociale toestand van de werkende bevolking onveranderd.

Zonder enig verweermiddel werden ze blootgesteld aan een toenemende uitbuiting door de Staat en de bourgeoisie. De arbeiders waren er werkelijk slecht aan toe, zowel op materieel als op moreel vlak en hadden daarenboven geen enkel recht om te overleggen, van zich te laten horen, hun eisen op tafel te leggen, zich te organiseren, te strijden, te staken enzovoort.

Op het platteland nam de verarming van de boerenmassa’s en hun ontevredenheid dag na dag toe. De boeren – 175 miljoen mannen, vrouwen en kinderen – werden aan zichzelf overgelaten en beschouwd als een soort van “menselijk vee” (voor hen bestonden zelfs nog de lijfstraffen tot in 1904, hoewel die bij wet afgeschaft waren sinds 1863). Gebrek aan algemene cultuur en basisonderricht; primitieve en onvoldoende werktuigen; afwezigheid van kredietwezen en eender welke andere vorm van bescherming of steun; zee hoge belastingen; willekeurige, minachtende en genadeloze behandeling vanwege de autoriteiten en de “hogere” klassen; onophoudelijke verkaveling van de lapjes grond door opdeling onder nieuwe familieleden; concurrentie van de ‘koelakken’ (welgestelde boeren) en de grootgrondbezitters en ga zo maar door: dát waren de vele oorzaken van deze ellende. Zelfs de “boerengemeenschap” – de beruchte Russische mir – kon het lot van de boeren niet langer verlichten. De regering van Alexander II en die van zijn opvolger Nicolaas II deden er trouwens alles aan om de mir te herleiden tot een louter administratieve eenheid die door de Staat nauwlettend in de gaten gehouden werd; de mir was vooral goed om de belastingen en heffingen op te halen, of beter gezegd, met dwang af te pakken.

Het was dus een fatale noodzaak dat de socialistische en revolutionaire propaganda succes zouden boeken. Het marxisme, dat clandestien maar erg energiek gepropageerd werd, won vele aanhangers. Eerst en vooral onder de studentenjeugd en vervolgens in arbeidersmiddens. De sociaaldemocratische partij die in 1898 opgericht werd, liet haar invloed in vele steden en bepaalde regio’s voelen, ondanks het illegale bestaan van deze partij (net zoals alle andere partijen trouwens).

Uiteraard ging de regering alsmaar brutaler te keer tegen haar militanten. De politieke processen vielen niet meer te tellen. Administratieve en politionele repressiemaatregelen raakten duizenden ‘onderdanen’. De gevangenissen, de ballingsoorden en de kampen werden gevuld. Maar hoewel de autoriteiten erin slaagden om de activiteit en de invloed van de partij tot een minimum te beperken, konden ze die evenwel nooit helemaal verstikken zoals ze daar vroeger met de eerste politieke groeperingen wel in geslaagd waren.

Ondanks de inspanningen van de autoriteiten bleef de revolutionaire beweging vanaf 1900 alsmaar groeien. Onrust en rellen onder studenten en arbeiders werden al snel courante feiten. De universiteiten werden soms maandenlang gesloten omwille van de politieke onrust. Maar de studenten organiseerden dan luidruchtige betogingen met steun van de arbeiders. In Sint-Petersburg werd het plein voor de kathedraal van Kazan de klassieke plek voor deze volksbetogingen waar studenten en arbeiders samenkwamen, revolutionaire liederen zongen en soms zelfs rode vlaggen meedroegen. De regering stuurde er dan detachementen politie en Kozakken te paard op af om het plein en de rondom liggende straten “schoon te vegen” met sabel en zweep (“nagajkas”).

De Revolutie begon de straat te veroveren.

Opdat de lezer zich een juist beeld zou kunnen vormen van de algemene situatie, dringt een belangrijke terughoudendheid zich evenwel op.

Het beeld dat wij hier geschetst hebben is juist. Maar door alleen daarnaar te verwijzen, zonder er serieuze nuances aan toe te voegen, zonder voortdurend het grote geheel van het land en het volk voor ogen te houden, zouden we het risico lopen om te vervallen in overdrijvingen en foute algemene evaluaties en zodoende worden de daaropvolgende gebeurtenissen onbegrijpelijk.

Laten we niet vergeten dat in het licht van de enorme massa van meer dan 180 miljoen zielen, de groepen die geraakt werden door die ideeënbeweging er slechts een erg dunne laag van waren. Samengevat ging het om enkele duizenden intellectuelen – vooral studenten – en de elite van de arbeidersklasse in de grote centra. De rest van de bevolking – de ontelbare boerenmassa’s, het merendeel van de stadsbewoners en zelfs de meerderheid van de arbeidersbevolking – stond onverschillig of zelfs vijandig tegenover de revolutionaire agitatie. Het staat buiten kijf dat de vooruitstrevende middens snel aan effectieven wonnen; dat vanaf 1900 het aantal arbeiders die gewonnen waren voor de zaak gestaag toenam; dat de revolutionaire opschudding ook tot bij de boerenmassa’s geraakte. Maar tegelijkertijd behield de grote massa van het volk – die alleen door agitatie tot grote sociale veranderingen kan aangespoord worden – haar primitieve mentaliteit. De “Russische paradox” bleef nagenoeg intact en de “legende van de tsaar” bracht nog steeds miljoenen en miljoenen mensen in vervoering. Ten aanzien van deze massa was de beweging in kwestie slechts een kleine agitatie aan de oppervlakte (aan het sociaaldemocratisch Congres van Londen in 1903 namen slechts vier arbeiders deel).

En in deze omstandigheden was geen contact mogelijk tussen de voorposten, die erg ver vooruit gestuwd werden, en het merendeel van de massa’s, die erg achter bleven.

De lezer moet nauwkeurig rekening houden met deze bijzonderheid om het vervolg te begrijpen.

De politieke partijen: sociaaldemocraten en revolutionaire socialisten – De aanslagen. – Vanaf het jaar 1901 verrijkt een nieuw element de revolutionaire activiteit: naast de sociaaldemocratische partij wordt de revolutionair-socialistische partij opgericht. De propaganda van deze nieuwe partij zal snel met aanzienlijk succes bekroond worden.

Het verschil tussen deze twee partijen ligt op drie essentiële punten:

1° Op filosofisch en sociologisch vlak was de revolutionair-socialistische partij het niet eens met de marxistische doctrine.

2° Omwille van haar anti-marxisme had deze partij een andere oplossing voor het boerenprobleem dan de sociaaldemocratische partij, en dat probleem was het belangrijkste van Rusland. De sociaaldemocraten steunden uitsluitend op de arbeidersklasse en rekenden amper op het grote meerderheid van de boerenmassa (waarvan ze trouwens de snelle proletarisering verwachtten). Daarom verwaarloosden ze de landelijke propaganda. De revolutionair-socialistische partij geloofde de Russische arbeidersmassa te kunnen winnen voor de socialistische en revolutionaire zaak. Ze achtte het onmogelijk en onwenselijk om hun proletarisering af te wachten en ontwikkelde daarom een stevige propaganda op het platteland. In de praktijk voorzag de sociaaldemocratische partij in haar onmiddellijke programma slechts een vergroting van grondpercelen voor de boeren en nog wat andere onbeduidende hervormingen terwijl de revolutionair-socialistische partij in haar minimumprogramma de onmiddellijke en volledige socialisering van alle grond had opgenomen.

3° Volledig conform haar doctrine wees de sociaaldemocratische partij, die vooral rekende op de actie van de massa’s, elke terroristische actie en elke politieke aanslag van de hand als sociaal gezien nutteloos. De revolutionair-socialistische partij hechtte daarentegen een zeker publiekelijk belang aan aanslagen tegen de al te gedreven of wrede hoge ambtenaren van het tsarisme. Ze richtte zelfs een speciaal orgaan op, het zogenaamde “strijdorgaan”, dat politieke aanslagen moest voorbereiden en uitvoeren onder toezicht van het centraal partijcomité.

Buiten deze verschillen was het onmiddellijke politieke en sociale programma (het “minimumprogramma”) van beide partijen aanzienlijk gelijkaardig: een democratische bourgeoisrepubliek die de weg zou openen voor een evolutie naar het socialisme.

Van 1901 tot 1905 deed de sociaal-revolutionaire partij meerdere aanslagen waarvan er een aantal bijzonder opzienbarend waren zoals bijvoorbeeld de aanslag in 1902 waarbij een jonge militant van de partij, de student Balmachev, de minister van Binnenlandse Zaken Sipiaguine vermoordde; of in 1904, toen de student Sazonov, een revolutionair socialist, von Plehve doodde, de beruchte en wrede opvolger van Sipiaguine; of nog in 1905 toen de revolutionaire socialist Kaliajev de groothertog Serge, gouverneur (“de afschuwelijke satraap”) van Moskou, vermoordde.

De anarchisten. – We moeten de lezer erop attent maken dat er naast deze twee politieke partijen in die tijd ook een zekere anarchistische beweging bestond. Ze stond erg zwak, was totaal onbekend bij het merendeel van de bevolking en werd slechts door enkele groeperingen van intellectuelen en arbeiders (en boeren in het zuiden) vertegenwoordigd, zonder onderlinge contacten te onderhouden. Er waren één of twee anarchistische groepen in Sint-Petersburg, ongeveer evenveel in Moskou (die evenwel sterker stonden en actiever waren), en een aantal groeperingen in het zuiden en in de oostelijke regio’s. Hun activiteit beperkte zich tot een zwakke propaganda (die trouwens erg moeilijk was), aanslagen tegen de al te toegewijde dienaars van het systeem en daden van “individuele toe-eigening”. De libertaire literatuur werd clandestien het land binnengesmokkeld. Er werden vooral brochures van Kropotkin verspreid die na de nederlaag van Narodnaja Volja zelf had moeten uitwijken naar Engeland.

De tsaristische regering probeert de arbeidersbeweging te kanaliseren het “legale” domein. – De snelle uitbreiding van de revolutionaire activiteit vanaf het jaar 1900 bezorgde de regering veel kopzorgen. Ze was vooral bezorgd over de sympathie die de propaganda kreeg onder de arbeiders. Ondanks hun illegaal en dus moeilijk bestaan, hadden de twee socialistische partijen in de grote steden comités, propagandagroepen, clandestiene drukkerijen en redelijk talrijke groepen. De revolutionair-socialistische partij slaagde erin om aanslagen te plegen die door hun opzien de aandacht trokken van alle middens en zelfs hun bewondering kregen. De regering vond haar verdedigings- en repressiemiddelen onvoldoende: surveillance, verklikking, provocatie, gevangenis, pogroms etc. Om de arbeidersmassa’s te onttrekken aan de invloed van de socialistische partijen en van alle revolutionaire activiteit, tekende ze een machiavellistisch plan uit dat haar logischerwijze aan het hoofd zou plaatsen van de arbeidersbeweging. Ze besliste om een legale, toegelaten arbeidersorganisatie in het leven te roepen, waarvan zijzelf de touwtjes in handen zou hebben. Op die manier sloeg de regering twee vliegen in één klap: langs de ene kant trok ze de sympathie, erkenning en toewijding van de arbeidersklasse aan (en rukte die dus uit de handen van de revolutionaire partijen); langs de andere kant leidde ze de arbeidersbeweging daar waar zij die wilde hebben (terwijl ze die van dichtbij in de gaten kon houden).

Er bestaat geen twijfel over dat het een delicate taak was. De arbeiders moesten aangetrokken worden tot deze staatsorganismes; hun argwaan moest omzeild worden, ze moesten geïnteresseerd raken, ze moesten gevleid, verleid en bedrogen worden zonder dat ze het zelf zouden doorhebben; er moest tegemoet gekomen worden aan hun aspiraties… De partijen moesten overvleugeld worden, hun propaganda moest vruchteloos gemaakt worden, ze moesten voorbijgestoken worden – vooral door concrete daden. Om te slagen zou de regering verplicht zijn om in te stemmen met bepaalde toegevingen van economische en sociale orde en de arbeiders tegelijkertijd in haar macht te houden, te manoeuvreren naar believen.

De uitvoering van een dergelijk ‘programma’ eiste dat er aan het hoofd van de hele onderneming absoluut betrouwbare mensen kwamen te staan die eveneens ook handig, geraffineerd en beproefd waren, die de arbeiderspsychologie kenden en wisten hoe ze zich konden opdringen en vertrouwen konden winnen.

Het oog van de regering viel uiteindelijk op twee mannen die agenten waren van de geheime politieke politie (Okhrana); zij werden erop uitgestuurd om het project ten uitvoer te brengen. De ene heette Zoubatov en werd naar Moskou gestuurd; de andere was pope Gapon, priester en aalmoezenier in één van de gevangenissen van Sint-Petersburg.

De regering van de tsaar wilde met vuur spelen. Het duurde niet lang voordat ze er zich vreselijk aan verbrandde.

Tweede deel: De schok (1905-1906)

1. Het gaponistische epos. De eerste algemene staking.

De “Arbeiderssecties” – De beweging en het “gaponistische” epos – De pope Gapon: zijn persoonlijkheid, zijn oeuvre, zijn einde – De “Bloedige Zondag”: 9 tot 22 januari 1905 – De “legende van de tsaar” gedood door de tsaar zelf – Eerste grote beweging van de arbeidersmassa’s – Eerste staking van de arbeiders in Sint-Petersburg. – In Moskou werd Zoubatov vrij snel ontmaskerd. Hij boekte weinig resultaat. Maar in Sint-Petersburg verliepen de zaken beter. Gapon was erg behendig en werkte in de schaduw. Hij wist het vertrouwen en zelfs de affectie van de arbeidersmiddens te winnen. Hij bezat een waar talent voor agitatie en organisatie en slaagde erin om de zogenaamde “arbeiderssecties” op te zetten die hijzelf persoonlijk leidde en die door zijn energieke activiteit bezield werden. Tegen het einde van 1904 waren er 11 van die secties, verspreid over verschillende wijken van de hoofdstad. De secties telden enkele duizenden leden.

’s Avonds kwamen de arbeiders naar de secties om er hun zaken te bespreken, te luisteren naar een conferentie, kranten door te nemen enzovoort. De toegang werd strak gecontroleerd door de gaponistische arbeiders zelf. Militanten van politieke partijen kwamen er slechts met heel veel moeite binnen. En zelfs eens ze binnen waren, werden ze al snel ontdekt en aan de deur gezet.

De arbeiders van Sint-Petersburg namen hun secties erg serieus. Ze hadden het volste vertrouwen in Gapon en spraken dus met hem over hun ongeluk en hun aspiraties, ze discussieerden met hem over de middelen om hun situatie te doen verbeteren, ze bestudeerden projecten van strijd tegen de bazen. Gapon zelf was zoon van een arme boer en had altijd onder de werkers geleefd; hij begreep de psychologie van zijn vertrouwelingen uitstekend. Hij wist perfect zijn instemming met en zijn levendige sympathieën voor de arbeidersbeweging te veinzen. Dat was dan ook min of meer zijn officiële missie, vooral in het begin.

De these die de regering aan de arbeiders in hun secties wilde opdringen was: “Arbeiders, jullie kunnen jullie situatie verbeteren door jullie er methodisch, binnen de legaliteit, over te buigen in de schoot van jullie secties. Om erin te slagen, hoeven jullie helemaal niet aan politiek te doen. Houd jullie bezig met jullie concrete en onmiddellijke persoonlijke belangen en jullie zullen al snel een gelukkiger bestaan leiden. De partijen en de politieke strijden, de recepten die voorgesteld worden door slechte herders – de socialisten en de revolutionairen- zullen jullie niets goeds brengen. Houd jullie bezig met jullie onmiddellijke economische belangen. Dat is jullie toegestaan, en langs die weg zullen jullie tot een reële verbetering van jullie toestand komen. De regering, die erg bezorgd is om jullie, zal jullie steunen.” Dat was ook de these die Gapon en zijn helpers, gerekruteerd onder de arbeiders zelf, predikten en ontwikkelden in de secties.

De arbeiders antwoordden onverwijld op het aanbod. Ze begonnen een economische actie voor te bereiden. Ze werkten hun eisen uit, vonden er de juiste formuleringen voor, met instemming van Gapon. Die begon zich in een erg delicate positie te bevinden en moest er wel mee instemmen. Deed hij dat niet, dan zou dat onmiddellijk ontevredenheid onder de arbeiders veroorzaakt hebben; hij zou er zelfs vast en zeker van beschuldigd worden hun belangen te hebben verraden en de partij van het patronaat te steunen. Hij zou zijn populariteit kwijtspelen. Er zouden nog ernstigere verdenkingen kunnen groeien tegen hem. In dat geval zou zijn oeuvre zelf in de kiem gesmoord worden. In zijn dubbelspel moest Gapon voor alles, en ten allen prijze, de sympathieën die hij gewonnen hadden proberen bewaren. Hij begreep dat maar al te goed en deed alsof hij de arbeiderszaak volkomen steunde in de hoop de leiding over de beweging te kunnen behouden, de massa’s naar zijn believen te kunnen manoeuvreren en hun actie te dirigeren, te boetseren en te kanaliseren.

Het tegenovergestelde gebeurde. De beweging ging al snel voorbij de limieten die haar waren toegewezen. De beweging groeide erg snel, werd alsmaar heftiger en kreeg onverwachte allures waardoor alle berekeningen dooreen gesmeten werden, alle machinaties van haar auteurs in duigen vielen. Het zou niet lang duren voordat de beweging een echte storm zou worden die Gapon zelf zou overweldigen en meesleuren.

In december 1904 beslisten de arbeiders van de Poetilov-fabrieken, één van de belangrijkste industrieën van Sint-Petersburg en waar Gapon vele aanhangers en vrienden had, in actie te schieten. Met goedkeuring van Gapon stelden ze een lijst op met economische eisen, die trouwens erg bescheiden waren, en maakten die over aan de directie. Aan het einde van de maand kregen ze te horen dat de directie “het niet mogelijk achtte om er gevolg aan te geven” en dat de regering haar er niet toe kon verplichten. Daarenboven zette de directie enkele arbeiders aan de deur die zij als de aanstokers beschouwde. De andere arbeiders eisten onmiddellijk dat ze opnieuw in dienst genomen werden. De directie weigerde.

De verontwaardiging en woede van de arbeiders kende geen grenzen. Ten eerste omdat hun lange en ijverige inspanningen tot niets geleid hadden; vervolgens – en vooral – omdat men hen had doen geloven dat deze inspanningen met succes bekroond zouden worden. Gapon in eigenste persoon had hen aangemoedigd, had hen gesust met hoop. En nu leverde hun eerste stap op de goede legale weg hen slechts een bittere mislukking op, die absoluut onterecht was. Ze voelden zich belazerd en vonden dat ze moreel verplicht waren om iets te doen voor hun ontslagen kameraden.

Uiteraard keken ze allemaal in de richting van Gapon. Om zijn aanzien en rol te bewaren, deed die alsof hij al even verontwaardigd was als al de rest en spoorde de arbeiders van Poetilov aan om krachtig te reageren. Dat liet niet op zich wachten. De arbeiders voelden zich gedekt en beschermd door de secties en Gapon, ze hielden het immers bij puur economische eisen. Na vele rumoerige vergaderingen beslisten ze om hun zaak te steunen door in staking te gaan. De regering vertrouwde op Gapon en kwam niet tussenbeide. Zo vond in december 1904 de eerste belangrijke arbeidersstaking van Rusland plaats, in de Poetilov-fabrieken.

Maar de beweging hield het daar niet bij. Alle arbeiderssecties schoten in actie en sprongen in de bres om de actie van die van Poetilov te verdedigen. Ze begrepen terecht dat de mislukking bij Poetilov een algemene mislukking was. Gapon moest uiteraard kant kiezen voor de secties. ’s Avonds liep hij ze allemaal af, één na één, hield toespraken ter ondersteuning van de stakers van Poetilov en riep de arbeiders op om ze met efficiënte actie te ondersteunen.

Er gingen enkele dagen voorbij. Een buitengewone agitatie schudde de arbeidersmassa’s van de hoofdstad dooreen. De werkplaatsen stroomden spontaan leeg. Zonder precies ordewoord, zonder voorbereiding noch leiding, werd de staking van Poetilov bijna een algemene staking van de arbeiders van Sint-Petersburg.

En toen brak de storm los. De stakers holden massaal naar de secties, trokken zich niets aan van de formaliteiten en eisten onmiddellijke en gedreven actie.

De staking op zich volstond inderdaad niet. Er moest gehandeld worden, er moest iets gedaan worden: iets groots, iets indrukwekkends, iets beslissends. Dat was het algemene gevoel.

Toen kwam het ongelooflijke idee op – niemand heeft ooit te weten gekomen van waar noch hoe – om in naam van de lijdende arbeiders en boeren van alle Ruslanden, een ‘verzoekschrift’ naar de tsaar te sturen; om massaal naar het Winterpaleis te trekken om dat verzoekschrift kracht bij te zetten; om het verzoekschrift middels een delegatie onder leiding van Gapon zelf te overhandigen aan de tsaar in hoogsteigen persoon en hem te vragen om gehoor te hebben voor het geweeklaag van het volk. Hoe naïef, hoe paradoxaal het idee ook was, het verspreidde zich massaal onder de arbeiders van Sint-Petersburg. Het bracht ze allemaal bijeen. Het inspireerde hen, het weekte enthousiasme bij hen los. Het gaf een betekenis aan de beweging, het legde er een precies doel voor vast.

De secties stemden in met de massa’s. Ze beslisten om de actie te organiseren. Gapon werd opgedragen om het verzoekschrift op te stellen. Opnieuw gaf hij daar gehoor aan. Door de kracht der gebeurtenissen werd hij zo de leider van een belangrijke, historische massabeweging.

In de eerste dagen van januari 1905 werd het verzoekschrift afgewerkt. Het was eenvoudig en meeslepend, het ademde toewijding en vertrouwen uit. Oprecht en gevoelsmatig werd de ellende van het volk erin beschreven. Men vroeg de tsaar om daar zijn hoofd over te buigen, om efficiënte hervormingen goed te keuren en toezicht te houden op de verwezenlijking ervan.

Vreemd genoeg werd het verzoekschrift van Gapon een geïnspireerd oeuvre vol pathos.

Dan moesten alle secties ermee instemmen, het verzoekschrift moest kenbaar gemaakt worden onder de massa’s en de mars naar het Winterpaleis moest georganiseerd worden.

Ondertussen gebeurde er iets nieuws. Revolutionairen die behoorden tot de politieke partijen (die zich tot dan toe volledig afzijdig gehouden hadden van het ‘gaponisme”) benaderden Gapon. Ze probeerden hem vooral te beïnvloeden opdat zijn houding, zijn verzoekschrift en zijn actie minder “kruiperig”, waardiger en beslister zou worden – met andere woorden, meer revolutionair. De vooruitstrevende arbeidersmiddens voerden eenzelfde druk op hem uit. Gapon stemde er vrij welwillend mee in. Vooral de revolutionaire socialisten leerden hem beter kennen. Hij ging akkoord met hen en wijzigde op de allerlaatste dagen zijn oorspronkelijk verzoekschrift door het aanzienlijk uit te breiden en de trouwe toewijding aan de tsaar heel wat te temperen.

In zijn definitieve vorm was het verzoekschrift de grootste historische paradox die ooit bestaan heeft. Het richtte zich vol loyaliteit tot de tsaar en vroeg hem niets meer of minder dan toestemming te geven voor een fundamentele revolutie – of die zelfs te volbrengen – die uiteindelijk zijn macht zou afschaffen. Feitelijk stond heel het minimumprogramma van de revolutionaire partijen erin. Men eiste bijvoorbeeld als hoogdringende maatregelen de volledige vrijheid van pers, woord en geweten; de absolute vrijheid van associatie en organisatie; het recht voor de arbeiders om vakbonden te vormen en in staking te gaan; landbouwwetten die neigden naar de onteigening van de grootgrondbezitters ten voordele van de boerengemeenschappen en tenslotte de onmiddellijke convocatie van een wetgevende Assemblee die verkozen was op basis van een democratische stemwet. Het was een regelrechte uitnodiging tot zelfmoord.

Hieronder geven we de integrale en volledige tekst van het verzoekschrift weer:

Sire!

Wij, arbeiders van Sint-Petersburg, onze vrouwen, onze kinderen en onze verwanten, ouderlingen zonder inkomsten; wij zijn tot Jou gekomen, o Tsaar, om je te vragen om rechtvaardigheid en bescherming.

Wij worden gedwongen tot de bedelstaf. Wij worden onderdrukt en verpletterd onder het gewicht van uitputtende arbeid, verzadigd van beledigingen. Wij worden niet beschouwd als menselijke wezens, maar behandeld als slaven die in stilte hun trieste lot moeten ondergaan. Met veel geduld hebben wij dat alles verdragen. Maar nu jaagt men ons naar de afgrond waar ons slechts willekeur en onwetendheid staat te wachten. We worden verstikt onder het gewicht van het despotisme en dat van een behandeling die tegengesteld is aan alle menselijke wet.

Wij zijn aan het einde van onze krachten, o Tsaar! Het beslissende uur waarop de dood werkelijk beter is dan een voortzetting van ons ondraaglijk lijden is aangebroken. Daarom zijn we gestopt met werken en hebben we onze bazen gezegd dat we niet opnieuw aan het werk zullen gaan zolang ze onze terechte vragen niet onderschreven hebben.

We hebben hen maar weinig gevraagd en nochtans is zonder dit weinige ons leven geen leven, maar een hel, een eeuwige folter.

Ons eerste verzoek vroeg aan onze bazen om in samenspraak met ons rekening te houden met onze behoeften. En dat hebben ze geweigerd! Zelfs het recht om te discussiëren over onze behoeften werd ons geweigerd onder het voorwendsel dat dit recht niet in de wet ingeschreven staat.

Vervolgens hebben we vastlegging van onze lonen gevraagd in samenspraak met ons; de arbitrage in geval van misverstanden tussen ons en de administratie van de fabriek; een loonsverhoging van één roebel per dag voor de handwerksmannen en –vrouwen; de afschaffing van de overuren; een herinrichting van de werkplaatsen zodat het werk niet langer leidt tot de dood door wind, regen en sneeuw… We hebben ook gevraagd om meer zorg voor degenen die ziek worden; en ook dat de bevelen die men ons geeft niet langer gepaard gaan met beledigingen.

Al deze verzoeken werden geweigerd omdat ze in tegenspraak met de wet zouden zijn. Het eenvoudige feit ze geformuleerd te hebben werd geïnterpreteerd als een misdaad. Ons verlangen om onze situatie te verbeteren wordt door onze bazen beschouwd als een onbeschaamdheid ter hunner aanzien.

O Keizer! Wij zijn hier met meer dan 300 000 menselijke wezens. En nochtans zijn wij allen slechts in voorkomen menselijke wezen. Want in feite hebben we geen enkel menselijk recht. Het is ons verboden om te spreken, te denken, om samen te komen om onze behoeften te bespreken, om maatregelen te treffen om onze situatie te verbeteren. Ieder van ons die zijn stem durft verheffen om de arbeidersklasse te verdedigen wordt in de gevangenis gesmeten of verbannen. Een goed hart, een gevoelige ziel hebben wordt beschouwd als misdaad. Blijk geven van broederlijkheid voor een ellendeling, voor een verlatene, voor een slachtoffer, voor een rechteloze is een vreselijke misdaad.

O Tsaar! Is dit conform de geboden van God krachtens wie Jij heerst? Is het leven het echt waard om geleefd te worden onder zulke wetten? Zou het voor ons allen niet beter zijn, wij Russische arbeiders, om te sterven en de kapitalisten en de ambtenaren alleen te laten en van hun bestaan te laten genieten?

Dát, Sire, is de toekomst die ons wacht. En daarom zijn we samengekomen aan de muren van Jouw paleis. Wij hopen, wij verwachten hier een ultieme reddingsboei te vinden. Weiger niet om Je volk te helpen om uit de klauwen te geraken van de wettelozen waar slechts ellende en onwetendheid heersen. Geef haar een kans, een middel om haar ware bestemming te volbrengen. Bevrijdt haar van de ondraaglijke onderdrukking van de bureaucraten. Vernietig de muur die Je van haar scheidt en roep haar op om het land samen met Jou te besturen.

Jij bent naar hier beneden gestuurd om het volk naar het geluk te leiden. Maar flard na flard wordt het geluk ons afgenomen door de functionarissen die voor ons slechts pijn en vernedering in petto hebben.

Bestudeer onze verzoeken aandachtig en zonder woede. Ze werden niet voor het kwade opgesteld, maar voor het goede, voor ons welzijn, Sire, en voor het Jouwe. Het is niet de onbeschaamdheid die ons doet spreken, maar het bewustzijn van de algemene noodzaak om komaf te maken met de huidige en ondraaglijke stand van zaken.

Rusland is té groot, haar noden zijn té veelzijdig om bestuurd te kunnen worden door een regering die uitsluitend bestaat uit bureaucraten. Het is absoluut noodzakelijk dat ook het volk deelneemt aan de regering, want alleen het volk kent haar eigen behoeften.

Weiger dus niet om Jouw Volk de hand te reiken. Geef, zonder dralen, aan de vertegenwoordigers van alle klassen van het land het bevel om samen te komen in assemblee. Dat de kapitalisten en de arbeiders er vertegenwoordigd worden. Dat ook de functionarissen, de priesters, de dokters en de leerkrachten hun afgevaardigden kiezen. Dat allen vrij zijn om te kiezen wie hen bevalt. Laat daarom toe dat er wordt overgegaan tot verkiezingen van een grondwetgevende Assemblee onder een regime van algemeen stemrecht.

Dat is ons voornaamste verzoek waar alles van afhankelijk is. Dát zou het beste zijn, de enige ware zalf voor onze open wonden. Zonder die zalf toe te dienen, zullen onze wonden gapend blijven en ons de dood indrijven.

Er is geen wondermiddel voor al ons lijden. Er zijn meerdere geneesmiddelen voor nodig. We gaan ze nu opsommen. We spreken eerlijk en zonder omwegen tot Jou, Sire, openhartig, zoals tot een vader.

De volgende maatregelen zijn onontbeerlijk.

In de eerste groep staan de maatregelen tegen de afwezigheid van alle rechten en de onwetendheid waaronder het Russische volk gebukt gaat. Deze maatregelen omvatten:

1° Vrijheid en onschendbaarheid van de persoon; vrijheid van woord, pers, vereniging, geweten in verband met religie; scheiding van Kerk en Staat.

2° Algemeen verplicht onderwijs op kosten van de Staat.

3° Gelijkheid voor de wet van alle individuen, zonder uitzondering.

4° Onmiddellijke invrijheidstelling van allen die geleden hebben omwille van hun overtuigingen.

In de tweede groep staan de maatregelen tegen het pauperisme:

1° Afschaffing van de indirecte belastingen. Een directe en progressieve belasting op inkomsten.

2° Opheffing van de heffingen voor de afkoop van grond. Goedkoop krediet. Een geleidelijke teruggave van het land aan het volk.

De derde groep gaat over maatregelen tegen de verplettering van de arbeid door het kapitaal:

1° Bescherming van de arbeid door de wet.

2° Vrijheid van arbeidersbonden die opgericht worden met als doel coöperatie en regeling van beroepskwesties.

3° Achturige werkdag; beperking van het aantal overuren.

4° Vrijheid van strijd tussen de arbeid en het kapitaal.

5° Deelname van vertegenwoordigers van de arbeidende klassen aan de uitwerking van een wet over staatsverzekeringen voor arbeiders.

6° Een normaal loon.

Ziedaar Sire onze voornaamste behoeften. Beveel dat die bevredigd zullen worden. Zweer ons dat het zo zal zijn, en Je zal Rusland gelukkig en glorieus maken, en Jouw naam zal voor altijd in onze harten geschreven staan, in de harten van onze kinderen en ook in de harten van de kinderen van onze kinderen.

Maar als Je ons geen belofte geeft, als Je ons verzoekschrift niet aanvaardt, dan zijn wij beslist om hier te sterven, op dit plein, voor Jouw paleis, want we kunnen nergens anders heen noch hebben we enige reden om elders naartoe te gaan. Voor ons zijn er slechts twee wegen: de ene leidt naar de vrijheid en het geluk; de andere naar de graftombe. Wijs ons één van deze wegen aan, o Tsaar, en we zullen die weg opgaan, zelfs als die ons naar de dood brengt.

Mogen onze levens een holocaust zijn voor het lijdende Rusland: wij zullen het offer niet betreuren. Met vreugde bieden wij onze levens aan.

Een oplettende geest ziet onmiddellijk dat de actie, ondanks deze totaal paradoxale situatie, een logische uitkomst was van de samengevoegde druk van verschillende reële stromingen: een soort van natuurlijke ‘synthese’ van de verschillende aanwezige elementen.

Langs de ene kant was het idee van een collectieve demarche bij de tsaar uiteindelijk slechts een uiting van het naïeve geloof van de volksmassa’s in zijn goede wil. (We hebben het al meermaals gehad over de diepgaande greep die “de legende van de tsaar” uitoefende op het volk.) De arbeiders die in Rusland hun banden met het platteland nooit braken, knoopten voor een ogenblik dus aan bij de boerentraditie om aan “vadertje” hulp en bescherming te gaan vragen. Ze maakten gebruik van de unieke gelegenheid die hen geboden werd, ze werden gedreven door een spontaan en onweerstaanbaar elan en wilden zonder twijfel vooral de vinger op de wonde leggen en een concrete en definitieve oplossing bekomen. Ze hoopten diep in hun eenvoudige geest minstens op een gedeeltelijk succes, maar eigenlijk wilden ze vooral te weten komen wat men voor hen in petto had.

Langs de andere kant bleek de invloed van de revolutionaire partijen, die gedwongen waren om zich afzijdig te houden en niet machtig genoeg waren om de beweging te verhinderen en nog veel minder om die te vervangen door een meer revolutionaire beweging, evenwel krachtig genoeg om op Gapon een zekere druk uit te oefenen en hem te verplichten om zijn daad te ‘revolutionariseren’.

Deze daad was zodoende het bastaardproduct, maar evenwel de natuurlijke uitkomst, van de tegengestelde actieve krachten.

De intellectuele en liberale middens konden slechts machteloos toekijken op het verloop van de gebeurtenissen.

Het gedrag en de psychologie van Gapon zelf lijken misschien wel heel paradoxaal, maar er is een eenvoudige verklaring voor. Eerst was hij gewoon een komediant, een agent betaald door de politie. Maar vervolgens werd hij alsmaar meer meegesleept door de geweldige stroom van de volksbeweging die hem onweerstaanbaar vooruit duwde. Uiteindelijk werd hij letterlijk meegesleurd. De gebeurtenissen plaatsten hem, ondanks zichzelf, aan het hoofd van massa’s wiens idool hij aan het worden was. Met zijn avontuurlijke en romantische geest heeft hij zich laten misleiden door een illusie. Instinctief voelde hij het historische belang aan van de gebeurtenissen en heeft die ongetwijfeld té hoog ingeschat. Hij zag het hele land al in opstand komen, de troon aan het wankelen, hij, Gapon, opperleider van de beweging, idool van het volk, eeuwige glorie. Hij was gefascineerd door dit droombeeld dat de werkelijkheid leek te willen rechtvaardigen en gaf zich met hart en ziel aan de beweging. Zijn rol van politieagent interesseerde hem niet meer. In die koortsige dagen dacht hij er zelfs niet meer aan, zo verblind was hij door de bliksems van die geweldige storm, zo opgeslokt was hij door zijn nieuwe rol die hem bijna een heilige missie leek. Zo zag de psychologie van Gapon er waarschijnlijk uit begin januari 1905. We kunnen ervan uitgaan dat de man op dat moment, en in die zin, oprecht was. Dat is alleszins de persoonlijke indruk van de schrijver van dit boek, die Gapon enkele dagen voor de gebeurtenissen leerde kennen en hem aan het werk zag.

Zelfs het meest bizarre fenomeen – de stilte van de regering en het ontbreken van alle politie-interventie tijdens die dagen van koortsachtige voorbereiding – valt makkelijk te verklaren. De politie kon niet doordringen in de nieuwe psychologie van Gapon. Tot op het laatste moment had ze het volste vertrouwen in hem en zag zijn actie aan voor een handig manoeuvre. Toen de politie eindelijk de verandering opmerkte en zich bewust werd van het dreigende gevaar, was het al te laat om de ontketende gebeurtenissen in te dijken en te beheersen. De regering was eerst wat uit haar lood geslagen, maar maakte uiteindelijk de gok een gunstig moment af te wachten om de beweging in één ruk de kop in te drukken. De politie had tot dan toe geen enkel bevel ontvangen en deed dus niets. We moeten daar ook aan toevoegen dat dit onbegrijpelijke, mysterieuze feit de massa’s aanmoedigde en hun hoop vergrootte. “De regering durft zich niet verzetten tegen de beweging: ze zal buigen,” werd er over het algemeen gezegd.

De datum voor de mars op het Winterpaleis werd vastgelegd op zondagmorgen 9 januari (oude kalender). De laatste dagen werden vooral besteed aan het voorlezen van het verzoekschrift in de secties. Men ging zowat overal op dezelfde manier te werk. Gapon zelf – of één van zijn vrienden – kwam het verzoekschrift voorlezen en becommentariëren voor de arbeidersmassa’s die de lokalen vulden. Eens het lokaal vol was, sloot men de deur, gaf men kennis van het verzoekschrift, zetten de toehoorders hun handtekening op een speciaal blad en ontruimden ze de zaal. Die werd dan opnieuw gevuld met de volgende lading die geduldig op haar beurt stond te wachten, de ceremonie begon opnieuw. Zo ging het er in alle secties aan toe, vaak tot middernacht of zelfs later.

Een tragische noot weerklonk tijdens deze laatste voorbereiding wanneer de spreker zijn laatste oproep deed en de massa hierop plechtig en woest antwoordde met een eed: “Kameraden arbeiders, boeren en anderen! Broeders van ellende! Wees allen trouw aan de zaak en de afspraak. Kom zondagmorgen allemaal naar het plein voor het Winterpaleis. Elk tekortschieten van uwentwege zou een verraad aan onze zaak zijn. Maar kom in kalmte, vreedzaam, waardig voor het plechtige uur dat geslagen heeft. De vader Gapon heeft de tsaar reeds verwittigd en hem op zijn persoonlijke verantwoordelijkheid gegarandeerd dat hij ten midden van jullie in veiligheid zal zijn. Als jullie een misplaatste daad stellen, dan zal vader Gapon daarvoor moeten boeten. Jullie hebben het verzoekschrift gehoord. Wij vragen rechtvaardige zaken. Wij kunnen dit ellendige bestaan niet langer verdragen. Wij gaan dus met open armen naar de tsaar, onze harten vol liefde en hoop. Hij heeft ons maar te ontvangen en te luisteren naar onze vraag. Gapon zal hem zelf het verzoekschrift overhandigen. Laten we hopen, kameraden, laten we hopen, dat de tsaar ons zal ontvangen, naar ons zal luisteren en gevolg zal geven aan onze legitieme eisen. Maar broeders, als de tsaar in plaats van ons te ontvangen, geweren en sabels naar ons stuurt, wel dan, mijn broeders, wee hem! Dan hebben we geen tsaar meer! Dat hij dan voor eeuwig gedoemd moge zijn, voor altijd, hij en zijn hele dynastie!… Zweer het, jullie allemaal, kameraden, broeders, eenvoudige burgers, zweer dat jullie het verraad nooit zullen vergeten. Zweer dat jullie de verrader dan met alle mogelijke middelen zullen proberen vernietigen…” Meegesleurd door een buitengewoon elan, antwoordde de hele vergadering dan met opgeheven arm: “Wij zweren het!”

Waar Gapon zelf het verzoekschrift voorlas – en hij deed dat op z’n minst één keer in elke sectie – voegde hij eraan toe: “Ik, priester Georges Gapon, bij wil van God, onthef jullie in dat geval van de eed die jullie de tsaar gezworen hebben, ik zegen bij voorbaat degene die hem zal vernietigen. Want dan zullen we geen tsaar meer hebben!…” Doodsbleek van emotie herhaalde hij deze zin twee, drie keren voor de stille en sidderende toehoorders.

“Zweer dat jullie me volgen, zweer het op het hoofd van jullie verwanten, van jullie kinderen!” – “Ja, vader, ja! Wij zweren het op het hoofd van onze kinderen!” was het antwoord altijd.

Op de avond van 8 januari was alles klaar voor de mars. Ook aan de regeringszijde stond alles klaar. Sommige intellectuele en literaire kringen kwamen te weten dat de beslissing van de regering gedecreteerd was: de massa in geen enkel geval het Paleis laten naderen; als ze aandringen, zonder genade het vuur openen. In alle haast werd een delegatie naar de autoriteiten gezonden om bloedvergieten te proberen vermijden. Die poging bleef vruchteloos. Alle voorbereidingen waren al getroffen. De hoofdstad was in handen van troepen die tot aan hun tanden bewapend waren.

Het vervolg is gekend. Op zondag 9 januari, vanaf het ochtendgloren, zette een enorme massa, vooral bestaande uit arbeiders (vaak met hun gezinnen) en verder erg uiteenlopende elementen, zich in beweging in de richting van het Winterpaleis. Tienduizenden mannen, vrouwen en kinderen vertrokken vanuit alle uithoeken van de hoofdstad en de buitenwijken en trokken op naar de verzamelplek.

Overal stootten ze op versperringen van het leger en de politie die het vuur opende op deze menselijke zee. Maar er waren zo veel mensen – en hun aantal groeide met de minuut – dat de massa langs alle mogelijke zijwegen toch onophoudelijk bleef toestromen naar het plein waardoor alle omliggende straten volstroomden en geblokkeerd werden. Duizenden mensen, verspreid door het geweervuur van de versperringen, bleven koppig optrekken naar het doel, namen binnenweggetjes, gewapend met het elan van de voorbije weken, gedreven door nieuwsgierigheid, door woede, door de gebiedende nood om hun verontwaardiging en gruwel uit te schreeuwen. Velen bleven ondanks alles ook een greintje hoop bewaren. Ze geloofden dat als ze erin zouden slagen het plein voor het paleis van de tsaar te bereiken, die naar hen zou komen, hen zou ontvangen en orde op zaken zou stellen. De enen veronderstelden dat de tsaar zich niet meer zou kunnen verzetten tegen een voldongen feit en verplicht zou zijn om toe te geven. De anderen, de laatsten der naïevelingen, beeldden zich in dat de tsaar niet op de hoogte was van wat er aan het gebeuren was, dat hij niets afwist van de slachting, dat de politie de feiten vanaf het begin zorgvuldig verborgen had gehouden voor hem en nu wilde verhinderen dat het volk in contact kwam met “vadertje”. Ze moesten er ten allen prijze zien te geraken… En daarenboven hadden ze gezworen om te komen… En tenslotte was vader Gapon er misschien toch geraakt…

Wat er ook van zij, hele mensenzeeën die van overal toegestroomd kwamen overspoelden de onmiddellijke omgeving van het plein en drongen door tot op het plein zelf. De regering vond er niets beters op dan deze ongewapende, ontredderde en wanhopige massa met geweersalvo’s uiteen te jagen.

Het was een verschrikkelijk zicht, je kan het je bijna niet voorstellen, enig in de geschiedenis. Van vlakbij werd deze immense massa gemitrailleerd, ze schreeuwde het uit van angst, van pijn, van woede, ze kon niet vooruit noch achteruit. Haar massa zelf liet geen enkele beweging toe. Het was wat men later “het bloedbad” zou noemen. Bij elk salvo werd de massa als door een windstoot lichtjes teruggedrongen. Half vertrappeld, verstikt en verpletterd vormde ze zich onmiddellijk terug bovenop de lijken, de stervenden, de gewonden, vooruit geduwd door de nieuwe massa’s die aankwamen, die maar bleven aankomen… En dan weer salvo’s die een dodelijke huivering door de levende massa jaagden… Het duurde lang, het duurde totdat de omliggende straten eindelijk vrijgemaakt waren. Pas dan kon de massa ontkomen.

Die dag stierven honderden mannen, vrouwen en kinderen in de hoofdstad. De soldaten waren rijkelijk dronken gevoerd om hen alle bewustzijn, alle scrupule te doen verliezen. Sommige soldaten die in een tuin vlakbij het plein zaten, amuseerden zich met het neerschieten van kinderen die in de bomen waren geklommen “om beter te kunnen zien”…

Naar de avond toe was “de orde hersteld”. Men heeft nooit het aantal slachtoffers geweten, zelfs niet bij benadering. Wat wel geweten is, is dat ’s nachts lange treinen volgestouwd met lijken al die arme lichamen buiten de stad voerden, waar ze in de velden en bossen begraven werden.

Het is ook geweten dat de tsaar die dag zelfs niet in de hoofdstad was. Hij had carte blanche gegeven aan de militaire autoriteiten en zich dan teruggetrokken in één van zijn zomerverblijven in Tzarkoje-Sielo, vlakbij Sint-Petersburg.

Wat Gapon betreft, die leidde die dag, omgeven door mensen die iconen en portretten van de tsaar droegen, een aanzienlijke massa die langs de Poort van Narva optrok naar het Paleis. Zoals overal elders werd ook deze massa door de troepen uiteengeschoten nog voor ze de Poort bereikt hadden. Bij de eerste salvo’s dook Gapon weg, bleef plat op zijn buik liggen en bewoog niet meer. Men dacht even dat hij dood of gewond was. Hij werd snel meegenomen door vrienden en naar een veilige plek gebracht. Het lange haar van de pope werd afgeknipt en hij deed burgerkledij aan.

Niet veel later zat hij in het buitenland, buiten alle bereik.

Toen hij Rusland verliet, liet hij een korte oproep aan de arbeiders na:

Ik, herder, ik vervloek allen, zowel officieren als soldaten, die op dit moment hun onschuldige broeders, vrouwen en kinderen massacreren. Ik vervloek alle onderdrukkers van het volk. Mijn zegen gaat uit naar de soldaten die het volk te hulp schieten in zijn mars naar de vrijheid. Ik onthef hen van de eed van trouw die ze de tsaar gezworen hebben – aan die tsaar verrader wiens bevelen het bloed van het volk hebben doen vloeien.

Daarnaast stelde hij ook nog een nieuwe afkondiging op waar hij onder meer zei:

Kameraden arbeiders, er is geen tsaar meer! Tussen hem en het Russische volk hebben vandaag stortbeken van bloed gestroomd. De tijd is gekomen voor de Russische arbeiders om zonder hem de strijd voor de vrijheid van het volk verder te zetten. Jullie hebben mijn zegen voor die gevechten. Morgen zal ik ten midden van jullie staan. Vandaag werk ik voor de zaak.

Deze oproepen werden in erg grote aantallen over het hele land verspreid.

Enkele woorden over het definitieve lot van Gapon zouden hier wel op hun plaats zijn.

De ex-priester werd zoals gezegd gered door vrienden en vestigde zich definitief in het buitenland. Vooral de revolutionaire socialisten droegen zorg voor hem. Zijn toekomst hing nu slechts nog van zichzelf af. Men bood hem de noodzakelijke middelen aan om definitief met zijn verleden te breken, om zijn opleiding te volmaken en zijn ideologische positie te bepalen: kortom, hij kon echt een man van de actie worden.

Maar Gapon was niet van die slag. Het heilige vuur dat één keer zijn nevelige geest bij toeval had doen oplichten was voor hem slechts een vuur van ambitie en persoonlijke bevrediging: het doofde al snel. In plaats van zich toe te leggen op een werk van zelf-opleiding en om zich voor te bereiden op serieuze activiteiten, bleef Gapon inactief, wat de moeder is van de verveling. Het trage werk van geduld zei hem niets. Hij droomde van een onmiddellijk en glorierijk vervolg op zijn kortstondig avontuur. Maar in Rusland sleepten de dingen aan. De Grote Revolutie brak niet uit. Gapon verveelde zich alsmaar meer. Al snel ging hij vergetelheid zoeken in losbandigheid en liederlijkheid. Alsmaar vaker bracht hij zijn tijd door in louche clubs waar hij half bezopen in aanwezigheid van meisjes van lichte zeden huilde om zijn gebroken illusies. Het leven in het buitenland deed hem walgen. De pijn van het land folterde hem. Hij wilde ten allen prijze naar Rusland terugkeren.

Hij kreeg het idee om zich tot zijn regering te richten, om vergiffenis te smeken en toestemming te vragen om terug te keren en opnieuw in dienst te treden. Hij schreef naar de geheime politie. Hij knoopte er opnieuw banden mee aan.

Zijn voormalige bazen onthaalden zijn aanbod eerder welwillend. Maar ze eisten van hem een materieel bewijs van zijn berouw en van zijn goede wil. Ze wisten van zijn connecties met invloedrijke leden van de revolutionair-socialistische partij en vroegen hem om precieze aanwijzingen die hen zouden toelaten om die partij een definitieve slag toe te brengen. Gapon aanvaardde de deal.

Ondertussen kreeg de ingenieur Rutemberg, een invloedrijk partijlid en intieme vriend van Gapon, lucht van de nieuwe relaties tussen Gapon en de politie. Hij bracht er verslag over uit aan het centraal comité van de partij. Het comité droeg hem op – Rutemberg vertelt dit zelf in zijn memoires – om er alles aan te doen Gapon te ontmaskeren.

Rutemberg werd verplicht om een rolletje te spelen. Hij deed dat met succes en won uiteindelijk het volste vertrouwen van Gapon, die veronderstelde dat Rutemberg zijn partij voor een grote som geld zeker zou verraden. Gapon deed hem voorstellen in die richting. Rutemberg veinsde te aanvaarden. Ze kwamen overeen dat hij via Gapon erg belangrijke partijgeheimen zou doorspelen aan de politie.

Er werd onderhandeld over de prijs. Die onderhandelingen – die wijselijk lang gerekt werden door Rutemberg en geleid werden door Gapon met toestemming van de politie – werden besloten toen Gapon op een dag samen met Rutemberg naar Rusland trok.

Het laatste bedrijf van het drama speelde zich af in Sint-Petersburg. Onmiddellijk nadat Rutemberg aangekomen was, verwittigde hij enkele arbeiders, trouwe vrienden van Gapon die weigerden te geloven dat Gapon een verrader was en vonden dat hij hen een onbetwistbaar bewijs moest geven. Ze kwamen overeen dat de gaponistische arbeiders het laatste onderhoud tussen Gapon en Rutemberg stiekem zouden bijwonen; tijdens dat onderhoud zou de prijs van het zogenaamde verraad van Rutemberg definitief vastgelegd worden.

De ontmoeting vond plaats in een verlaten villa niet ver van de hoofdstad. De arbeiders zaten verborgen in de kamer naast de plaats waar het onderhoud zou plaatsvinden. Zo konden ze het onderhoud bijwonen zonder gezien te worden en zichzelf overtuigen over de ware rol van Gapon. Daarna konden ze hem dan publiekelijk ontmaskeren.

Maar de arbeiders konden zich niet inhouden. Eens ze overtuigd waren over het verraad van Gapon, stormden ze de kamer binnen waar de twee mannen aan het overleggen waren. Ze wierpen zich op Gapon, grepen hem bij zijn kraag en, ondanks zijn smeekbeden (deerniswekkend, hij zakte op zijn knieën, smeekte hen om hun vergiffenis in naam van zijn verleden), executeerden ze hem op brutale wijze. Daarna bonden ze hem een koord rond de nek en hingen hem op aan het plafond. Een tijd later werd zijn lijk in die houding toevallig ontdekt.

Daar eindigde dan het persoonlijke epos van Gapon.

In zijn memoires die over het algemeen oprecht zijn, spant hij zich erg in – op een nogal onhandige wijze trouwens – om zijn verhoudingen tot de politie van voor 9 januari 1905 te rechtvaardigen door ze op zijn manier uit te leggen. Het lijkt erop dat hij niet de volle waarheid verteld heeft.

De beweging daarentegen zette haar weg verder.

De gebeurtenissen van de 9de januari hadden een enorme weerklank in het land. Tot in de meest afgelegen uithoeken vernam de bevolking met verontwaardigde verrassing dat de tsaar, in plaats van te luisteren naar het volk dat vreedzaam naar het Paleis was gekomen om over haar lijden te vertellen, koudweg het bevel gegeven had om erop te schieten. Nog tot lang daarna stuurden boerendorpen afgevaardigden clandestien naar Sint-Petersburg met als missie om de exacte waarheid te achterhalen.

Die waarheid raakte al snel overal bekend. Op dat moment bezweek de “legende van de tsaar”.

Nog een historische paradox erbovenop! In 1881 vermoordden de revolutionairen de tsaar om de legende te doden. Ze overleefde. Vierentwintig jaar later doodt de tsaar die legende zelf.

In Sint-Petersburg leidden de gebeurtenissen van 9 januari tot een veralgemening van de staking. De staking werd algemeen en totaal. Op maandag 10 januari werd er in geen enkele fabriek, op geen enkele scheepswerf gewerkt. Overal broeide een beweging van ingehouden revolte. De eerste grote revolutionaire staking van de Russische arbeiders werd een voldongen feit.

Vanuit het voorgaande kan een belangrijke vaststelling gedaan worden:

Er was een tastbare historische ervaring van grote omvang voor nodig opdat het volk de ware aarde van het tsarisme, het geheel van de situatie en de ware opdrachten van de strijd kon beginnen begrijpen. Noch de propaganda, noch de opoffering van de enthousiastelingen konden op hun eentje dit resultaat bereiken.

2. Het ontstaan van de ‘sovjets’

Wij komen nu bij één van de belangrijkste punten van de Russische revolutie: het ontstaan van de ‘sovjets’ en hun eerste activiteit.

Weeral een paradoxaal feit: het is tegelijkertijd één van de minst gekende en meest verminkte aspecten van de Revolutie.

In alles wat tot nu toe verschenen is over het ontstaan van de ‘sovjets’ – ik praat niet alleen over buitenlandse studies, maar ook over de Russische documentatie – bevindt zich een lacune die de geïnteresseerde lezer onmiddellijk opvalt: niemand is in staat geweest om nauwkeurig aan te geven wanneer, waar en hoe de eerste arbeiderssovjet opgericht werd.

Tot nu toe hebben bijna alle schrijvers en historici, zowel bourgeois als socialisten (‘mensjevieken’, ‘bolsjevieken’ en anderen), het ontstaan van de eerste arbeiderssovjet gesitueerd ergens aan het einde van het jaar 1905, op het moment van de algemene staking van oktober, het beruchte tsaristische manifest van 17 oktober en de gebeurtenissen die erop volgden. Maar dit is onjuist. Bij het lezen van de volgende bladzijden zal de lezer het waarom van deze lacune begrijpen.

Het is waar dat enkele auteurs – in het bijzonder P. Miljoekov in zijn memoires – vaag verwijzen naar een weifelende aanzet voor de toekomstige sovjets aan het begin van het jaar 1905. Maar ze geven er geen verdere uitleg bij. En wanneer ze proberen om dat toch te doen, dan gaan ze de mist in. Miljoekov bijvoorbeeld gelooft dat de wieg van de sovjets te vinden valt in de “Commissie Chidlovski”. Dat was een officiële onderneming – semi-overheid, semi-liberaal – die in de nasleep van 9 januari 1905 vergeefs probeerde om een aantal sociale problemen op te lossen met medewerking van een aantal officiële arbeidersafgevaardigden. Volgens Miljoekov was er onder deze afgevaardigden een intellectueel, een zekere Nossar, die later met enkele andere afgevaardigden in de marge van de Commissie een ‘sovjet’ oprichtte – de eerste arbeiderssovjet – waarvan diezelfde Nossar bezieler en voorzitter werd. Vaag, en vooral niet juist. Toen Nossar – zo zal de lezer verderop begrijpen – zich voorstelde aan de “Commissie Chidlovski” was hij reeds lid – en zelfs voorzitter – van de eerste arbeiderssovjet die vóór deze “Commissie” opgericht was en er geen enkele band mee had. Andere auteurs begaan gelijkaardige fouten.

De sociaaldemocraten beweren soms dat ze de ware initiatiefnemers van de eerste sovjet waren.

De bolsjevieken zetten alles op alles om hun deze eer afhandig te maken.

Allen vergissen zich en kennen de nochtans erg eenvoudige waarheid: geen enkele partij, geen enkele vaste organisatie, geen enkele ‘leider’ was de inspiratiebron voor de eerste sovjet. De sovjet ontstond spontaan, na een collectieve overeenkomst binnen een kleine toevallige groepering met een absoluut informeel karakter.

Hier zullen volkomen onbekende feiten gegeven worden over dit onderwerp. Dit hoofdstuk zal één van de meest onverwachte van de ongekende Revolutie zijn. De historische waarheid moet nu eindelijk gekend zijn.

Ik hoop dat de lezer het mij vergeeft dat ik hier over mezelf ga spreken. Ongewild raakte ik dicht betrokken bij de oprichting van de eerste “sovjet van arbeidersafgevaardigden” in Sint-Petersburg, niet aan het einde van 1905, maar in januari-februari van dat jaar.

Ik denk dat ik vandaag nog de enige ben die deze historische episode kan toelichten en uiteenzetten, tenzij er nog één van de arbeiders die deelgenomen hebben aan de actie in leven zou zijn en erover zou kunnen vertellen.

Al meerdere keren werd ik gegrepen door het verlangen om over deze gebeurtenissen te vertellen. Wanneer ik de – Russische en buitenlandse – pers nasloeg op de gebeurtenissen van 1905 en de sovjets, zie ik telkens weer dezelfde lacune terugkomen: geen enkele auteur is in staat om precies te zeggen waar, wanneer en hoe de eerste arbeiderssovjet in Rusland ontstaan is. Al wat men wist, al wat men tot nu toe wist, was dat die sovjet in 1905 in Sint-Petersburg ontstond en dat haar eerste voorzitter een klerk van een procureur uit diezelfde stad was. Hij heette Nossar, maar binnen de sovjet stond hij eerder bekend onder de naam Kroestalev. Maar vanwaar kwam de idee van een sovjet? Door wie werd dat idee opgeworpen? In welke omstandigheden werd dat voorstel aanvaard en in de praktijk gebracht? Hoe en waarom werd Nossar voorzitter? Vanwaar kwam hij, tot welke partij behoorde hij? Wat was de samenstelling van deze eerste sovjet? Wat was haar eerste functie? Al deze historisch interessante vragen bleven tot nog toe onbeantwoord.

Het is waar dat deze lacune begrijpelijk is. Het ontstaan van de eerste sovjet was een strikt private gebeurtenis. Het vond plaats in een erg intieme omgeving, beschut tegen alle publiciteit, buiten elke campagne of actie van formaat om.

De lezer kan zelf een indirect bewijs vinden van hetgeen ik hier beweer. In de pers die over dit punt van de Russische Revolutie handelt, zal hij zeker de naam Nossar-Kroestalev tegenkomen, die trouwens bijna toevallig geciteerd wordt. Maar hij zal ook iets raars ontdekken: niemand heeft ooit gezegd waar en hoe deze man ten tonele verscheen, waarom en in welke omstandigheden hij voorzitter van de eerste sovjet werd enzovoort. De socialistische pers is zelfs zichtbaar beschaamd over Nossar te moeten praten. Zijn naam wordt er bijna met tegenzin aangehaald. Ze kan het historische feit niet verzwijgen (ook al zou ze dat liever wel gedaan hebben) en dus bazelt ze maar wat over Nossar en zijn rol om zich dan snel te haasten naar het bespreken van de activiteit van de sovjets aan het eind van 1905, wanneer Leon Trotski voorzitter van de sovjet van Sint-Petersburg wordt.

Deze discretie, deze gegeneerdheid, deze haast valt makkelijk te begrijpen. Ten eerste hebben de geschiedschrijvers, noch de socialisten (Trotski incluis) of de politieke partijen ooit iets geweten over de ware oorsprong van de sovjets, en het valt hen zwaar om dat toe te geven. Ten tweede zouden de socialisten indien ze de feiten leerden kennen en er rekening mee zouden houden, verplicht zijn om toe te geven dat ze er niets mee te maken hadden en dat ze later, veel later, het voldongen feit slechts wisten uit te buiten. Daarom, of ze de waarheid nu kennen of niet, zullen ze altijd proberen om dit feit links te laten liggen en de zaken in hun voordeel voor te stellen.

Hetgeen me tot nu toe verhinderde het over deze gebeurtenissen te hebben , is vooral een gevoel van verlegenheid omdat ik verplicht ben om over mezelf te praten. Langs de andere kant heb ik nooit de gelegenheid gehad om in ‘de ruimere pers’ (waar ik trouwens nooit aan meewerk) te praten over de sovjets. De tijd ging voorbij zonder dat ik besliste om de stilte rondom het ontstaan van de sovjets te doorbreken, om de vergissingen en legendes te bestrijden, om de waarheid te onthullen.

Jaren geleden ben ik één keer naar M. Melgoenov gegaan, die uitgever is van een Russisch historisch tijdschrift in Parijs, omdat ik toen zo kwaad was over de pretentieuze en leugenachtige allusies van bepaalde artikels. Ik heb hem toen voorgesteld om het exacte relaas te doen van het ontstaan van de eerste arbeiderssovjet, louter bedoeld als documentatie. Aan het voorstel werd geen gevolg geven: langs de ene kant omdat de uitgever niet a priori mijn voorwaarde om niets aan de tekst te veranderen wilde aanvaarden, langs de andere kant omdat ik intussen begrepen had dat zijn tijdschrift verre van een onpartijdige historische uitgave was.

Nu ben ik verplicht om te praten over de sovjets en zal ik de feiten onthullen. En als de – historische of andere – pers erin geïnteresseerd is, dan moeten ze de waarheid hier maar komen halen.

In het jaar 1904 werd ik opgeslokt door een intense activiteit van cultuur en onderricht bij de arbeiders van Sint-Petersburg. Ik streefde op m’n eentje mijn taak na, volgens een methode die de mijne was. Ik behoorde tot geen enkele politieke partij maar was uit intuïtie wel een revolutionair. Ik was trouwens maar 22 jaar oud en had nog maar net de universiteit achter mij gelaten.

Naar het einde van het jaar toe, oversteeg het aantal arbeiders die ik onderwees het honderdtal.

Onder de leerlingen was er een jonge vrouw die zich net zoals haar echtgenoot aansloot bij één van de ‘arbeiderssecties’ van Gapon. Tot dan toe had ik maar nauwelijks horen praten over Gapon en zijn ‘secties’. Op een avond nam mijn leerlinge me mee naar de sectie van ons district; ze wilde me ervoor warm maken en in het bijzonder voor de persoon van de grote bezieler. Die avond zou Gapon de vergadering persoonlijk bijwonen.

Op dat moment wisten we nog niets over de ware rol van Gapon. De vooruitstrevende arbeiders wantrouwden zijn oeuvre wel een beetje omdat het legaal was en van de regering uitging, maar legden het op hun manier uit. Het redelijk mysterieuze gedrag van de priester leek hun versie te bevestigen. Ze dachten bijvoorbeeld dat Gapon onder het beschermende harnas van de legaliteit in werkelijkheid bezig was met de opbouw van een brede revolutionaire beweging. (Dat was één van de redenen waarom vele arbeiders later weigerden te geloven dat deze man een politierol speelde. Toen men er niet meer naast kon kijken, hebben er een aantal arbeiders die intieme vrienden waren van Gapon zelfmoord gepleegd.)

Eind december maakte ik dus kennis met Gapon.

Zijn persoonlijkheid intrigeerde me. Van zijn kant leek hij geïnteresseerd in mijn werk van onderricht, of dat wilde hij alleszins laten uitschijnen.

We spraken af dat we elkaar zouden terugzien om de dingen wat uit te diepen en daarom gaf Gapon mij zijn visitekaartje met zijn adres.

Enkele dagen later begon de beruchte staking in de Poetilov-fabriek. En kort daarna, in de avond van 6 januari 1905 om precies te zijn, kwam mijn leerlinge die helemaal overstuur was mij zeggen dat de dingen een uitzonderlijk ernstige kant opgingen; dat Gapon in de hoofdstad een geweldige beweging van arbeidersmassa’s had ontketend; dat hij alle secties aandeed en de massa opzweepte en aanstookte om op zondag 9 januari naar het Winterpaleis te komen om een ‘verzoekschrift’ te overhandigen aan de tsaar; dat hij de tekst van dit verzoekschrift reeds geschreven had en dat hij die de volgende avond, op 7 januari, in onze sectie zou komen voorlezen en toelichten.

Dit nieuws leek me erg onwaarschijnlijk. Ik besliste om de volgende avond naar de sectie te gaan om zelf een oordeel te kunnen vellen over de situatie.

De volgende dag ging ik dus naar de sectie. Ondanks de ijzige kou, stond een aanzienlijke massa mensen elkaar zowel in de zaal als buiten te verdringen. Nochtans waren ze stil en ernstig. Naast arbeiders waren er heel uiteenlopende elementen: intellectuelen, studenten, militairen, politieagenten, kleine handelaars uit de wijk enzovoort. Er waren ook veel vrouwen. Geen enkele ordedienst.

Ik drong door tot in de zaal. “Vader Gapon” werd er van de ene minuut op de andere verwacht.

Het duurde niet lang voor hij kwam. Snel baande hij zich een weg tot aan de estrade doorheen de compacte masse die allemaal rechtop en tegen elkaar gedrukt stonden. In de zaal bevonden zich misschien wel duizend mensen.

Het werd indrukwekkend stil. En onmiddellijk, zonder zijn ruime pelsjas uit te doen die hij amper losknoopte, maar waardoor zijn soutane en zijn zilveren priesterkruis te zien waren, en nadat hij zijn grote wintermuts met een bruuske en besliste beweging afgedaan had waardoor zijn lange haren wanordelijk los hingen, begon Gapon het verzoekschrift voor te lezen en uit te leggen aan deze aandachtige massa die vanaf de eerste woorden begon te huiveren.

Ondanks zijn hese stem – sinds enkele dagen was hij onafgebroken bezig – gingen zijn trage, bijna plechtige maar tegelijkertijd eenvoudige, warme en zichtbaar oprechte woorden recht naar het hart van al deze mensen die uitzinnig antwoordden op zijn bezweringen en oproepen.

Het liet een fascinerende indruk na. Je voelde dat er iets enorms, iets beslissends ging gebeuren. Ik herinner me dat ik gedurende de hele redevoering lang trilde van buitengewone emotie.

Gapon was nog maar amper uitgesproken, of hij stapte al van de estrade en vertrok in zeven haasten met een paar getrouwen. Buiten nodigde hij de massa nog uit om te gaan luisteren naar het verzoekschrift dat opnieuw zou worden voorgelezen door één van zijn medewerkers.

Al die mensen stonden tussen hem en mij, ik zag dat hij gehaast en geheel en al in beslag genomen was. Hij was uitgeput door zijn bovenmenselijke inspanning. Ik probeerde hem dan ook niet te benaderen. Dat zou trouwens tevergeefs geweest zijn. Ik had evenwel begrepen dat mijn leerlinge de waarheid sprak: een geweldige massabeweging van uitzonderlijke ernst stond op til.

De volgende dag, op 8 januari, ging ik ’s avonds terug naar de sectie. Ik wilde zien wat er ging gebeuren. En ik wilde vooral contact leggen met de massa’s, me mengen in hun actie, mijn persoonlijke houding bepalen. Ik werd vergezeld door meerdere van mijn leerlingen.

Wat ik bij de sectie vond, dicteerde me mijn taak.

Opnieuw zag ik dat er een hele hoop mensen op straat stond. Ik vernam dat een lid van de sectie binnen het verzoekschrift aan het voorlezen was. Ik wachtte.

Kort daarna zwaaide de deur met veel lawaai open. Een duizendtal mensen stroomden naar buiten. Een ander duizendtal haastten zich naar binnen, en ik met hen.

Een gaponistisch arbeider die op de estrade zat, begon het verzoekschrift voor te lezen.

Helaas! Het was bedroevend. Met zwakke en monotone stem, zonder vaart, zonder de minste uitleg of conclusie, prevelde de man de tekst voor een aandachtige en bezorgde massa. Tien minuten volstonden hem om zijn slaapverwekkende lezing af te werken. Daarna leegde de zaal zich waarop weer duizend andere mensen binnenkwamen.

Ik vroeg mijn vrienden wat ze ervan dachten. We namen een beslissing. Ik haastte me naar de estrade. Tot op die dag had ik nooit voor een massa gesproken. Maar ik aarzelde niet. De manier om het volk in te lichten en te verheffen moest ten allen prijze veranderen.

Ik stapte op de arbeider af die zich klaarmaakte om zijn taak opnieuw te vervullen. “U bent vast en zeker erg vermoeid,” zei ik, “laat mij u vervangen…” De man keek me aan, hij was verrast en uit zijn lood geslagen. Het was de eerste keer dat hij me zag. “Vrees niet. Ik ben een vriend van Gapon. Ziehier het bewijs…” En ik toonde hem het visitekaartje. Mijn vrienden ondersteunden het aanbod.

De man werd rustig. Hij stond op, gaf me het verzoekschrift en trok zich terug.

Ik begon onmiddellijk met voorlezen en ging daarna verder met een interpretatie van het document waarbij ik vooral de essentiële passages benadrukte: verzet en eisen. Ik drong ook aan op de zekerheid van een weigering van de kant van de tsaar.

Ik las het verzoekschrift meerdere malen voor, tot op een laat uur in de nacht. En samen met vrienden bleef ik slapen in de sectie, op tafels die we tegen elkaar gezet hadden.

De volgende ochtend – de beruchte 9de januari – moest ik het verzoekschrift nog twee keer voorlezen. Daarna trokken we de straat op. Er stond een enorme massa te wachten op het eerste teken om zich in beweging te zetten. Rond 9 uur hadden mijn vrienden en ik, arm in arm, de eerste drie rangen gevormd. We nodigden de massa uit om ons te volgen en trokken op naar het Paleis. De massa schoot in beweging en volgde ons in gesloten rangen.

Nodeloos om te zeggen dat we niet tot aan het plein voor het Paleis geraakten. We waren verplicht om de Neva over te steken en aan de brug “Troisky” botsten we op een wegversperring van de troepen. Na enkele sommaties waar geen gevolg aan werd gegeven, beschoten ze ons meerdere malen. Na het tweede en bijzonder moordende salvo hield de massa halt en ging uiteen. We lieten een dertigtal doden en een zestigtal gewonden achter. Het moet evenwel gezegd worden dat vele soldaten in de lucht schoten; vele ramen van de hogere verdiepingen van de huizen tegenover de soldaten knalden uiteen.

Enkele dagen gingen voorbij. De staking bleef quasi algemeen in Sint-Petersburg.

Het moet benadrukt worden dat deze grote staking spontaan begonnen was. Ze werd door geen enkele politieke partij ontketend, door geen enkele syndicale organisatie (in die tijd waren er trouwens geen in Rusland), en zelfs niet door één of ander stakingscomité. Uit eigen beweging en vanuit een volledig vrij elan, verlieten de arbeidersmassa’s de fabrieken en de werven. De politieke partijen wisten zelfs niet te profiteren van de gelegenheid om zich zoals gewoonlijk meester te maken van de beweging. Ze bleven er volledig buiten.

Maar al snel stelde zich de onrustwekkende vraag aan de arbeiders: wat nu?

De ellende stond aan de deur van de stakers. Daar moest zonder dralen iets aan gedaan worden. Langs de andere kant vroeg men zich overal af op welke manier de arbeiders de strijd moesten en konden voortzetten. De secties waren ontredderd en min of meer machteloos doordat hun chefs er niet meer waren. De politieke partijen gaven geen teken van leven. Nochtans liet de nood aan een organisme dat de actie zou coördineren en leiden zich op gebiedende wijze voelen.

Ik weet niet hoe deze problemen in de verschillende wijken van de hoofdstad beschouwd en opgelost werden. Misschien slaagden bepaalde secties erin om de stakers van hun regio op z’n minst materieel te ondersteunen. Maar in de wijk waar ik woonde, namen de gebeurtenissen een bijzondere wending. En leidden, zoals de lezer later zal zien, later tot een veralgemeende actie.

Alle dagen vonden er vergaderingen van een veertigtal arbeiders van mijn wijk plaats bij mij thuis. De politie liet ons tijdelijk met rust. Sinds de laatste gebeurtenissen onderhield ze een mysterieuze neutraliteit, en wij profiteerden ervan. We zochten naar middelen om te handelen. We stonden op het punt bepaalde beslissingen te nemen. Mijn leerlingen beslisten, in overeenstemming met wat ik dacht, om onze studiegroep op te heffen en zich op individuele basis aan te sluiten bij de revolutionaire partijen en zo tot actie over te gaan. Want allemaal beschouwden we de gebeurtenissen als het prille begin van een nakende revolutie.

Op een avond – een achttal dagen na 9 januari – werd er op mijn deur geklopt. Ik was alleen. Een man trad binnen: jong, groot, vrijmoedig en sympathiek voorkomen.

- Bent u Volin? vroeg hij me. En toen ik instemmend knikte, ging hij verder:

- Ik zoek u al een tijdje. Gisteren heb ik eindelijk uw adres gevonden. Ik ben Georges Nossar, procureursklerk. Ik ga onmiddellijk over tot de reden van mijn bezoek. Het gaat over het volgende. Op 8 januari heb ik geluisterd naar hoe u het verzoekschrift voorlas. Ik heb gezien dat u veel vrienden hebt, veel relaties binnen de arbeidersmiddens. En het lijkt me dat u tot geen enkele politieke partij behoort.

- Inderdaad!

- Ziedaar dan. Ook ik wil me bij geen enkele partij aansluiten, ik wantrouw ze. Maar persoonlijk ben ik wel een revolutionair, ik sympathiseer met de arbeidersbeweging. Maar tot nu toe heb ik niet de minste relatie met arbeiders. Ik heb wel vele relaties binnen de liberale oppositie van de bourgeoismiddens. Ik heb een idee. Ik weet dat duizenden arbeiders, hun vrouwen en hun kinderen, nu al vreselijk lijden onder de staking. En langs de andere kant ken ik rijke bourgeois die niets lievers zouden willen dan deze ellendigen te hulp schieten. Kortom zou ik dus voor de stakers aanzienlijke fondsen kunnen bijeensprokkelen. Het gaat er dan over om die op een georganiseerde, rechtvaardige en nuttige manier te verdelen. En daarvoor moet je relaties binnen de arbeidersmassa hebben. Ik dacht aan u. Zou u, in overeenstemming met uw beste vrienden arbeiders, niet de verantwoordelijkheid kunnen nemen voor het ontvangen en verdelen van het geld onder de stakers en de famillies van de slachtoffers van 9 januari?

Ik stemde er onmiddellijk mee in. Onder mijn vrienden was er een arbeider die de vrachtwagen van zijn baas kon gebruiken om de stakers te bezoeken en hen hulp te brengen.

De volgende avond bracht ik mijn vrienden bijeen. Ook Nossar was aanwezig. Hij had reeds enkele duizenden roebels met zich mee. Onze actie begon onmiddellijk.

Voor een tijdje waren onze dagen volledig gewijd aan deze taak. ’s Avonds ontving ik uit handen van Nossar, in ruil voor een afgiftebewijs, de nodige fondsen en programmeerde ik mijn bezoeken. De volgende dag ging ik samen met mijn vrienden het geld verdelen onder de stakers. Nossar raakte ook bevriend met de arbeiders die me kwamen opzoeken.

De staking liep evenwel op haar laatste benen. Dag na dag gingen meer en meer stakers weer aan de slag. Tegelijkertijd raakten de fondsen uitgeput.

En dus kwam ook de grote vraag weer terug: Wat doen? Hoe kunnen we de actie verderzetten? En waaruit zou die actie nu kunnen bestaan?

Het perspectief om voor altijd te scheiden zonder een gemeenschappelijke activiteit te proberen uitbouwen leek ons pijnlijk en absurd. De beslissing die we hadden genomen om op individuele basis aan te sluiten bij een partij naar keuze, stelde ons niet tevreden. We zochten naar iets anders.

Gewoonlijk nam Nossar deel aan onze discussies.

Op een avond toen er zoals gewoonlijk meerdere arbeiders bij mij waren – en Nossar was bij ons – kwam het idee op om een permanent arbeidersorganisme op te richten: een soort van comité of eerder raad die zou toezien op het vervolg van de gebeurtenissen, die als verbinding onder alle arbeiders zou dienen, die hen op de hoogte zou houden over de situatie en zo nodig de revolutionaire arbeiderskrachten rond zich kon verzamelen.

Ik herinner me niet meer exact hoe dit idee opkwam, maar ik geloof me te herinneren dat het de arbeiders zelf waren die het op tafel legden.

Het woord sovjet dat in het Russisch precies raad betekent, werd voor de eerste keer in die specifieke betekenis uitgesproken.

Het ging dus in deze eerste schets over een soort van sociale arbeiderspermanentie.

Het idee werd aangenomen. Op staande voet probeerden we de organisatorische en werkingsbases voor deze “sovjet” vast te leggen. Het project kreeg snel vorm.

We beslisten om de arbeiders van alle grote fabrieken van de hoofdstad op de hoogte te brengen van deze nieuwe creatie en om, nog steeds in de intimiteit, over te gaan tot de verkiezing van de leden van dit organisme dat we voor de eerste keer raad (sovjet) van arbeidersafgevaardigden noemden.

Tegelijkertijd stelden we ons een andere vraag: wie zou de activiteit van deze sovjet leiden? Wie zou er aan het hoofd geplaatst worden?

De aanwezige arbeiders stelden me zonder aarzelen voor om deze functie op mij te nemen.

Ik was erg onder de indruk van hun vertrouwen, maar wees hun aanbod categoriek af. Ik zei aan mijn vrienden: “Jullie zijn arbeiders. Jullie willen een organisme oprichten dat zich moet bezighouden met jullie arbeidersbelangen. Leer dus vanaf het begin om jullie zaken zelf te regelen. Vertrouw jullie bestemming niet toe aan mensen die niet uit jullie middens komen. Leg jezelf geen nieuwe meesters op; ze zullen jullie uiteindelijk overheersen en verraden. Ik ben ervan overtuigd dat met betrekking tot jullie strijden en jullie emancipatie niemand buiten jullie zelf ooit tot een reëel resultaat zal kunnen komen. Jullie moeten de voorzitter, de secretaris en de leden van de administratieve commissie vinden in jullie eigen rangen. Als jullie nood hebben aan inlichtingen, verduidelijkingen, bepaalde speciale kennis, raadgevingen, kortom, aan een intellectuele en morele hulp die voortkomt uit een uitgediept onderricht, dan kunnen jullie je richten tot de intellectuelen, tot opgeleide mensen die gelukkig zullen zijn niet om jullie als meesters te leiden, maar om jullie hun steun te bieden zonder zich te mengen in jullie organisaties. Het is hun plicht om jullie deze steun te bieden, omdat het niet jullie schuld is als het noodzakelijke onderricht jullie ontbeert. Deze vrienden intellectuelen kunnen zelfs deelnemen aan jullie vergaderingen – maar dan wel met louter raadgevende stem.”

Ik wierp een ander bezwaar op: “Hoe willen jullie, zei ik, dat ik lid word van jullie organisatie terwijl ik geen arbeider ben? Hoe zou ik eraan kunnen deelnemen?”

Op die laatste vraag werd geantwoord dat er niets makkelijker zou zijn: men zou mij een arbeiderskaart geven en ik zou deel uitmaken van de organisatie onder een andere naam.

Ik verwiep krachtig zulk procédé. Ik vond het niet alleen onwaardig voor mezelf en voor de arbeiders, maar ook gevaarlijk en nefast. “In een arbeidersbeweging, zei ik, moet alles vrijmoedig, rechtuit en oprecht zijn.”

Ondanks mijn suggesties voelden mijn vrienden zich niet sterk genoeg om het zonder ‘gids’ te doen. Ze stelden de voorzittersfunctie dus voor aan Nossar. Die had niet dezelfde scrupules als ik en aanvaardde.

Enkele dagen later gaven ze hem een arbeiderskaart met de naam Kroestalev, afgevaardigde van een fabriek.

Kort daarna hielden de afgevaardigden van meerdere fabrieken van Sint-Petersburg hun eerste vergadering.

Nossar-Kroestalev werd er tot voorzitter benoemd.

Tegelijkertijd werd hij voorzitter van de organisatie: een functie die hij tot aan zijn arrestatie behield.

De eerste sovjet was geboren.

Wat later werd de sovjet van Sint-Petersburg uitgebreid met andere afgevaardigden. Hun aantal werd indrukwekkend.

Meerdere weken lang hield de sovjet redelijk regelmatig zittingen, soms openlijk, soms heimelijk. De sovjet bracht een blad met arbeidersnieuws uit: Nieuws (Izvestia) van de Sovjet van arbeidersafgevaardigden. De sovjet leidde de arbeidersbeweging van de hoofdstad. Op een bepaald moment ging Nossar naar de “Chidlovski-commissie” die we hierboven reeds aanhaalden, als afgevaardigde van deze eerste sovjet. Hij was erin teleurgesteld en trok zich eruit terug.

Een beetje later moest deze sovjet door de vervolgingen van de regering bijna al haar vergaderingen stopzetten.

Tijdens de revolutionaire beweging van oktober 1905 begon de sovjet, die volledig gereorganiseerd was, opnieuw met publieke vergaderingen. Vanaf dat moment raakt haar bestaan breed gekend. En zo valt dus de gewoonlijke vergissing over de oorsprong van de sovjet deels uit te leggen. Niemand kon weten wat er in de intimiteit van een private kamer gebeurd was. Nossar – de lezer zal elders enkele aantekeningen over zijn persoonlijk lot vinden – heeft er naar alle waarschijnlijkheid nooit met iemand over gepraat. Voor zover ik weet heeft hij er alleszins nooit publiekelijk over gesproken. En de arbeiders die er iets van afwisten gingen zeker niet naar de pers stappen om erover te praten.

Uiteindelijk slaagde de sociaaldemocratische partij erin om in deze sovjet door te dringen en er een belangrijke functie in te veroveren. De sociaaldemocraat Trotski, de toekomstige bolsjevieke commissaris, trad toe tot de sovjet en werd er tot secretaris benoemd. Wanneer later Kroestalev-Nossar gearresteerd wordt, zal Trotski voorzitter worden.

Het voorbeeld dat de arbeiders van de hoofdstad in januari 1905 gaven, werd in verschillende andere steden opgevolgd. Hier en daar werden sovjets opgericht. Hun bestaan – indertijd – was echter kortstondig: ze werden snel ontdekt en door de lokale autoriteiten de kop ingedrukt.

Maar de sovjet van Sint-Petersburg hield wel een tijdje stand. De centrale regering die zich na 9 januari in een slecht parket bevond, en vooral na de wrede tegenslag in haar oorlog met Japan, durfde er niets tegen ondernemen. Ze hield het voorlopig bij de arrestatie van Nossar.

De staking van januari was trouwens vanzelf uitgedoofd; bij gebrek aan een beweging met een grotere draagwijdte, werd de activiteit van de eerste sovjet herleid tot betekenisloze taken.

Aan het einde van 1905 werd de sovjet van Sint-Petersburg op haar beurt de kop ingedrukt. Op dat moment won de tsaristische regering weer aan kracht, ‘liquideerde’ de laatste overblijfselen van de revolutionaire beweging van 1905, arresteerde Trotski en honderden revolutionairen en brak alle linkse politieke organisaties.

De sovjet van Sint-Petersburg (dat ondertussen Petrograd geworden was) ontstond opnieuw in de beslissende Revolutie van februari-maart 1917 toen in alle steden en belangrijke plaatsen van het land tegelijkertijd sovjets opgericht werden.

3. De verloren oorlog – De overwinning van een revolutionaire staking

De vreselijke gevolgen van de zware nederlagen in de Russisch-Japanse oorlog – Beroering in alle lagen van de maatschappij – De “vrijheden” worden belaagd – Onrust binnen het leger en de marine. – De golven die door de gebeurtenissen van januari 1905 opgewekt waren, zouden niet zo snel gaan liggen. Deze keer werd het hele land dooreengeschud.

Langs de andere kant werd de algemene toestand van het tsarisme vanaf de lente van 1905 alsmaar ernstiger. De voornaamste reden was de verpletterende nederlaag van het tsaristische Rusland in de oorlog tegen Japan.

Deze oorlog – die in februari 1904 met veel hoogmoed begon en die voor een groot deel het versterken van de nationale, vaderlandslievende en monarchistische gevoelens tot doel had – was onherroepelijk verloren. Het Russische leger en de marine werden in de pan gehakt.

De publieke opinie weet de nederlaag openlijk aan het onvermogen van de autoriteiten en aan het bederf van het regime. Niet alleen de arbeidersmassa’s maar ook alle andere lagen van bevolking waren razend; de geest van revolte werd elke dag sterker. Het gevolg van de nederlagen – die elkaar onophoudelijk opvolgden – was verschrikkelijk. Al snel werden de passies ontketend en kende de verontwaardiging geen grenzen meer; de beroering veralgemeende zich.

De regering die zich bewust was van haar nederlaag, zweeg in alle talen.

De liberale en revolutionaire middens profiteerden van de situatie en begonnen een gewelddadige campagne tegen het regime. Zonder om toestemming te vragen, werden de pers en het woord vrij. Het was een ware stormloop op de “politieke vrijheden”. Kranten van alle strekkingen, zelfs van revolutionaire zijde, werden vrijelijk uitgegeven en verkocht, zonder censuur of controle. De regering en het hele systeem werden er hevig bekritiseerd.

Zelfs de timide liberalen gingen over tot actie: ze richtten verschillende vakverenigingen op, de “Unie der Verenigingen” (een soort van centraal comité dat de activiteit van alle verenigingen leidde) en de geheime “Unie voor de Bevrijding” (politiek organisme). Langs de andere kant haastten ze zich met het formeel organiseren van een politieke partij, de “Constitutioneel-Democratische Partij”. De regering was verplicht om dat alles te tolereren zoals ze reeds de staking van januari, de vergaderingen van de sovjet enzovoort getolereerd had.

De politieke aanslagen volgden elkaar aan een versneld tempo op.

In verschillende steden vonden gewelddadige betogingen en zware rellen plaats. Op bepaalde plaatsen werden barricades opgeworpen.

In vele provincies kwamen de boeren in opstand en ontketenden ware “jacqueries”: de kastelen werden in brand gestoken, de grond werd in bezit genomen, de grondeigenaars werden zelfs vermoord. Langs de andere kant werd de Boerenbond, met socialistisch programma, opgericht.

De vijanden van het regime werden té talrijk, té stoutmoedig, en vooral – ze hadden gelijk. De militaire nederlaag van de regering en haar penibele ‘morele’ toestand verklaren niet alles. Maar juist omwille van deze twee redenen, ontbeerde het haar aan het belangrijkste middel om deze beweging te bestrijden: geld. De onderhandelingen in het buitenland – in het bijzonder met Frankrijk – om kredieten te bekomen sleepten bij gebrek aan vertrouwen al lang aan.

In de zomer en de herfst van 1905 werd het bijzonder onrustig in het leger en de marine. De bloedigste episode van deze onrust was de erg bekende revolte en het epos van de kruiser Prins Potemkin, één van de beste eenheden van de vloot van de Zwarte Zee. Het laatste bolwerk van regimes in verval, de strijdkrachten, begon af te brokkelen.

Ditmaal stond het hele land alsmaar vastberadener op tegen het tsarisme.

In augustus 1905 besliste de tsaar eindelijk om post factum – en op hypocriete wijze, dat spreekt voor zich – bepaalde “vrijheden” te erkennen. Hij beloofde ook om een soort van nationale vertegenwoordigende Assemblee (“Doema”) bijeen te roepen, met erg beperkte rechten en met een erg ingeperkt verkiezingssysteem. De minister van Binnenlandse Zaken, Boelyguine, moest die assemblee voorbereiden en doen plaatsvinden. Maar deze erg timide, late en overduidelijk hypocriete stap stelde niemand tevreden. De agitatie en de onrust gingen door en deze “Doema”, de zogenaamde “Doema van Boelyguine”, vond nooit plaats. Boelyguine werd uiteindelijk “ontslagen” (eind augustus) en vervangen door Witte die erin geslaagd was om Nicolaas II over te halen tot serieuzere toegevingen.

De algemene staking van oktober. – De regering wordt van haar stuk gebracht. – Het manifest van de 17de oktober en haar gevolgen. – De krachten van de oppositie en de Revolutie werden aangemoedigd door de inactiviteit en de openlijke onmacht van de regering. Vanaf begin oktober begon men te spreken over algemene staking als voorbode van de beslissende revolutie.

Deze staking van het hele land – een geweldige staking, uniek in de moderne geschiedenis – vond plaats midden oktober. Ze was minder spontaan dan die van januari. De staking was lang tevoren voorzien, werd op voorhand voorbereid en georganiseerd door de sovjet, de “Unie der verenigingen” en vooral door talrijke stakingscomités. Fabrieken, werven, ateliers, winkels, banken, administraties, spoorwegen en alle communicatie-, post- en telegraaflijnen, kortom alles, echt alles lag plat. Het hele land werd lamgelegd.

De regering werd van haar stuk gebracht en gaf toe. Op 17 oktober 1905 gaf de tsaar een manifest uit – het beruchte “Manifest van de 17de oktober” – waarin hij plechtig verklaarde beslist te hebben om aan zijn “geliefde en trouwe onderdanen” alle politieke vrijheden te geven en om, zo snel mogelijk, een soort van algemene staten bijeen te roepen: “de Doema van de Staat”. (De term Doema werd ontleend aan een orgaan van vele eeuwen geleden, een soort van Staatsraad of Kamer der Adel (boyard) die Doemaboyarskaja genoemd werd; deze instelling moest de tsaar bijstaan in zijn functies.) Later, in de 16de en 17de eeuw werden de assemblees die vertegenwoordigers van verschillende klassen bijeenbrachten (min of meer vergelijkbaar met de generale staten van de oude Franse monarchie) Zemskaja Doema genoemd. Tenslotte betekende in de tijd waarover wij praten het woord Gorodskaja Doema gemeentelijke raad van de stad (“gorode” betekent stad; het woord “doema” zelf betekent gedachte.) Volgens het manifest moest deze Doema de regering bijstaan.

In feite kwam het neer op een nevelige belofte van een vaag grondwettelijk regime. Sommige middens namen het serieus. Er werd onmiddellijk een “oktobristische” partij opgericht die verklaarde de hervormingen aangekondigd in het manifest te aanvaarden, toe te passen en te verdedigen.

Maar eigenlijk had deze zet van de regering en de tsaar twee doelen die helemaal niets te maken hadden met een ‘grondwet’:

1° Een effect teweegbrengen in het buitenland; de indruk geven dat de Revolutie voorbij is en dat de regering de situatie opnieuw te baas was; de publieke opinie beïnvloeden om kredieten te kunnen verkrijgen, in het bijzonder de Franse financiële middens.

2° De massa’s bedriegen, kalmeren en de Revolutie de pas afsnijden.

Deze twee doelen werden bereikt. De staking werd stopgezet, het revolutionaire elan werd gebroken. In het buitenland produceerde deze strategie een welgezinde indruk. Men begreep dat de regering van de tsaar ondanks alles nog sterk genoeg was om de Revolutie de kop in te drukken. De tsaar kon rekenen op kredieten.

Het spreekt voor zich dat de revolutionaire partijen zich niet lieten bedotten door de hele affaire. Ze zagen in het manifest een eenvoudig politiek manoeuvre en begonnen dat onmiddellijk aan de werkende massa’s uit te leggen. Die gaven trouwens geen blijk van overdreven vertrouwen. De staking werd inderdaad stopgezet alsof men tegemoet gekomen was, alsof men er vertrouwen in had. Maar dit feit toonde simpelweg het gebrek aan kracht van de Revolutie en betekende dat ze nog niet verder kon gaan. Er was geen enkel teken van werkelijke tevredenheid te bespeuren. De bevolking haastte zich absoluut niet om gebruik te maken van haar “nieuwe rechten” omdat ze intuïtief het bedrog ervan aanvoelde. Al snel volgde het bewijs daarvoor. In enkele steden werden vreedzame betogingen die georganiseerd waren om de “overwinning” en het “nieuwe regime” dat de tsaar beloofd had te vieren, door de politie uiteengeslagen. Daarop volgden pogroms tegen joden… ondanks het manifest dat op de muren aangeplakt werd.

4. De mislukking van de Revolutie. Het bilan van de schokgolf.

De Revolutie wordt tot staan gebracht. – De “Doema”. – De politieke partijen. – Contact tussen de vooruitstrevende middens en de massa’s – De “Russische Paradox” begint uiteen te vallen. – Tegen het einde van 1905 neemt de Franse bourgeoisie haar beslissing en de financiële kringen kennen de kredieten toe. Deze ‘bloedtransfusie’ betekent de redding van het stervende tsaristische regime.

Langs de andere kant slaagt de regering erin om de oorlog te stoppen door een vrede te sluiten die niet al te vernederend is.

Vanaf dat moment krijgt de reactie weer voet aan wal. Ze spiegelt het volk de toekomstige weldaden voor, bestrijdt de Revolutie en brengt haar tot staan.

Voor de rest verbleekte die uit zichzelf. De staking van oktober was haar uiterste inspanning, haar culminatiepunt. Nu moest ze op z’n minst terug op adem komen, even halt houden. In het beste geval kon ze ervan uitgaan later weer op te staan, misschien onder impuls van een linkse Doema.

Ondertussen werden de vrijheden die veroverd waren en post factum door de tsaar waren toegekend in zijn manifest, simpelweg afgeschaft. De regering verbood opnieuw de revolutionaire pers, stelde opnieuw censuur in, ging over tot massa-arrestaties, ontmantelde alle arbeiders- of revolutionaire organisaties die in haar handen vielen, drukte de sovjet de kop in, stak Nossar en Trotski in de gevangenis en stuurde troepen naar de regio’s waar de zwaarste rellen plaatsgevonden hadden om de boel te zuiveren en voorbeelden te stellen. Zowat overal werden de militaire en politionele mankracht versterkt.

Eigenlijk bleef er maar één ding over waar de regering niet aan durfde raken: de Doema, die nu snel bijeengeroepen ging worden.

Nochtans kende de Revolutie nog twee krachtige opwellingen in antwoord op de verharding van de reactie.

De eerste was een nieuwe muiterij onder de divisies van de vloot van de Zwarte Zee onder leiding van luitenant Schmidt. De muiterij werd de kop ingedrukt en Schmidt gefusilleerd.

De tweede was de gewapende opstand van de arbeiders van Moskou in december 1905. Meerdere dagen lang boden die het hoofd aan de regeringstroepen.

De regering moest troepen uit Sint-Petersburg laten overkomen en beroep doen op de artillerie om de opstand in bloed te smoren.

Tijdens deze opstand probeerde men een nieuwe algemene staking in het land op gang te brengen. Mocht deze staking geslaagd zijn, dan had de opstand kunnen winnen. Maar deze keer, ook al was de organisatie hetzelfde als die van oktober, ontbrak het nodige elan. De staking was niet algemeen. De postdiensten bleven werken. Ook de spoorwegen lagen niet plat. Daardoor kon de regering haar troepen verplaatsen en overal de situatie te baas blijven. De Revolutie was zonder twijfel buiten adem.

Tegen het einde van 1905 ging de storm gaan liggen, zonder het obstakel omvergeworpen te hebben.

Maar ze volbracht een belangrijk, onmisbaar oeuvre: ze maakte de weg vrij en bereidde het terrein voor. Ze liet onuitwisbare sporen na, zowel in het leven van het land als in de mentaliteit van de bevolking.

Laten we eens kijken welk ‘bilan’ we kunnen opmaken van deze schokgolf.

Wat kunnen we op het ‘actief’ van haar rekening schrijven?

Op concreet vlak was er dus de Doema. De regering voelde zich op dat moment verplicht om voor de Doema een redelijk ruime verkiezingswet uit te werken om al te bittere en te snelle teleurstellingen te vermijden. De regering voelde zich niet echt op haar gemak; ook zij moest op ‘adem komen’ en even halt houden.

De hele bevolking stelde haar grootste hoop in de Doema. De verkiezingen die vastgelegd werden voor de lente van 1906 wekten een koortsige activiteit op in het land. Alle politieke partijen namen eraan deel.

De situatie die door deze stand van zaken gecreëerd werd, was nogal paradoxaal. Terwijl de linkse partijen nu openlijk en legaal verkiezingspropaganda voerden (de regering kon hen enkel hinderen met bijkomende reglementen en achterbakse valstrikken), puilden de gevangenissen uit van leden van diezelfde partijen die gearresteerd waren tijdens de ontmanteling van de beweging; de pers en het woord waren nog steeds aan banden gelegd; de arbeidersorganisaties bleven verboden.

Maar het was slechts paradoxaal in schijn. Het valt makkelijk uit te leggen. En deze uitleg zal ons toelaten om te begrijpen op welke manier de regering het functioneren van de Doema zag.

Ondanks de verkiezingen beschouwde de regering de Doema uiteraard allerminst als een instelling die geroepen was om in te gaan tegen het absolutisme. Volgens de regering moest de Doema slechts een louter adviserend en ondergeschikt hulporgaan zijn dat de autoriteiten kon bijstaan in sommige van hun taken. Hoewel ze verplicht was om een zekere verkiezingsagitatie van de linkse partijen te tolereren, was ze vastbesloten om die binnen de perken te houden en te reageren tegen de minste poging van de partijen, de kiezers of de Doema zelf om een tegengeluid te laten horen. Aangezien de Doema in de ogen van de regering niets gemeen had met de Revolutie, was het dus volstrekt logisch dat ze de revolutionairen in de gevangenis hield.

Een ander volledig nieuw feit in het Russische leven, was de legale oprichting en activiteit – evenwel ingeperkt – van verschillende politieke partijen.

Tot voor de gebeurtenissen van 1905 bestonden er in het land slechts twee politieke partijen, die beiden in de clandestiniteit zaten en eerder revolutionair waren dan werkelijk ‘politiek’. Dit waren de sociaaldemocratische partij en de revolutionair-socialistische partij.

Het manifest van de 17de oktober, de enkele toegestane vrijheden in aanloop naar de verkiezingingscampagne en vooral die campagne zelf deden onmiddellijk een nest aan legale en semi-legale partijen ontstaan.

De verstokte monarchisten richten de “Unie van het Russische Volk” op, een ultra-reactionnaire en ‘pogromistische’ partij wiens ‘programma’ de afschaffing eiste van “alle gunsten die beloofd werden onder druk van criminele rellen”, Doema inbegrepen, en de totale uitvaging van de laatste sporen van de gebeurtenissen van 1905.

De minder verbeten reactionaire elementen (grotendeels hoge ambtenaren, grootindustriëlen, bankiers, grootgrondbezitters, handelaars enzovoort) groepeerden zich in de “Oktobristische Partij” (oftewel “De Unie van de 17de Oktober”) waarover we het reeds hadden.

Het politieke gewicht van deze twee rechtse partijen was onbeduidend. Ze waren eerder de risee van het land.

De meerderheid van de gegoede klasse en de middenklasse organiseerden zich samen met de ‘vooraanstaande’ intellectuelen in een grote politieke centrumpartij. De rechterzijde ervan kwam dicht bij de ‘oktobristen’ terwijl de linkerzijde ging tot de republikeinse stromingen. Het merendeel van de partij ontwikkelde een programma voor een grondwettelijk regime dat een einde stelde aan het absolutisme: de vorst bleef behouden, maar zijn macht werd aanzienlijk ingeperkt. Deze partij droeg de naam “Constitutioneel-Democratische Partij” (ingekort de partij “Ka-Det”) of ook nog “Partij van de Vrijheid van het Volk”. Haar leiders rekruteerden vooral in de middens van gemeentelijke hoge pieten, advocaten, dokters, vrije beroepen, universitairen. Deze partij was erg invloedrijk en beschikte over aanzienlijke fondsen. Vanaf haar oprichting ontwikkelde ze een brede en energieke activiteit.

Aan extreem-linkse zijde waren er de “Sociaaldemocratische Partij” (waarvan de verkiezingsactiviteit min of meer openlijk en legaal was, ondanks haar duidelijk republikeins programma en haar revolutionaire tactiek) en de “Revolutionair-Socialistische Partij” (waarvan het programma en de tactiek op de agrarische kwestie na weinig verschilde met de sociaaldemocratische partij) die in de tijd van de Doema onder de naam van “Partij van de Arbeid” (die later een aparte partij zal worden) opkwam. Het spreekt voor zich dat deze twee laatste partijen vooral de arbeiders- en boerenmassa’s en de brede laag aan intellectuele werkers vertegenwoordigden.

Het is onmisbaar om hier dieper in te gaan op de programma’s en de ideologieën van deze partijen.

Los van de politieke kwestie was het belangrijkste punt van alle partijen zonder twijfel het agrarisch probleem dat hoogdringend opgelost moest worden. De boerenbevolking nam zo snel toe dat de lapjes grond die in 1861 aan de vrijgelaten boeren gegeven waren (die indertijd al onvoldoende waren) een kwarteeuw later, als gevolg van een voortdurende verkaveling, nog slechts hongersnoodlapjes waren. “We weten zelfs niet meer waar we een kuiken kunnen laten lopen,” zeiden de boeren. De enorme boerenbevolking wachtte alsmaar ongeduldiger op een rechtvaardige en efficiënte oplossing van dit probleem. Alle partijen waren zich bewust van het belang van deze kwestie.

Op dat moment dienden er zich drie oplossingen aan:

1° De constitutioneel-democratische partij stelde een uitbreiding van het aantal lappen grond voor door een deel gronden van grootgrondbezitters en van de Staat te verkavelen; deze verkaveling moesten de boeren met hulp van de Staat gaandeweg afbetalen volgens een officiële en “rechtvaardige” schatting.

2° De sociaaldemocraten stelde een onteigening voor van de gronden die de boeren nodig hadden, en dit zonder schadevergoeding. Deze gronden zouden dan een nationaal fonds worden dat naargelang de noden uitbesteed kon worden (“nationalisering” of “municipalisering” van de gronden).

3° De revolutionaire socialisten tenslotte stelden de meest radicale oplossing voor: onmiddellijke en totale inbeslagname van de gronden in privé-bezit; onmiddellijke afschaffing van alle grondbezit (privé of Statelijk); ter beschikkingstelling van alle gronden aan de arbeiderscollectiviteiten, onder toezicht van de Staat (“socialisering” van de gronden).

Dit was het dringendste probleem waarover de Doema zich moest buigen.

Nog enkele woorden over de algemene ideologie van de twee extreem-linkse partijen van die tijd.

Reeds tegen 1900 uitte er zich een belangrijke verschil binnen de Russische sociaaldemocratische partij. Een deel van haar leden klampten zich vast aan het “minimumprogramma” en dachten dat de komende Russische Revolutie een bourgeoisrevolutie zou zijn die redelijk bescheiden resultaten zou brengen. Deze socialisten geloofden niet in de mogelijkheid om te springen van de “feodale” monarchie naar een socialistische regime. Hun fundamentele idee was een democratische bourgeoisrepubliek die de weg zou vrijmaken voor een snelle kapitalistische evolutie die op haar beurt de basis zou leggen voor het toekomstige socialisme. Een “sociale revolutie” in Rusland was op dat moment onmogelijk volgens hen.

Vele leden van de partij hielden er echter een andere menig op na. Zij dachten dat de komende Revolutie alle kansen had om een “sociale revolutie” te worden met alle logische gevolgen van dien. Deze socialisten zagen af van het “minimumprogramma” en bereidden zich voor op de verovering van de macht door de partij en op de onmiddellijke en beslissende strijd tegen het kapitalisme.

De leiders van de eerste stroming waren Plekhanov, Martov en anderen. De grote bezieler van de twee stroming was Lenin.

De definitieve splitsing tussen de twee kampen gebeurde in 1903 tijdens het Congres van Londen. De sociaaldemocraten van leninistische tendens waren er in de meerderheid. “Meerderheid” in het Russisch is bolsjinstvo en dus werden de voorstanders van deze strekking bolsjeviki genoemd; “minderheid” is mensjinstvo en vandaar dan mensjiviki. De stromingen zelf werden bolsjevisme en mensjevisme genoemd.

Na hun overwinning van 1917 richtten de bolsjevieken de “Communistische Partij” op terwijl de mensjevieken als enigen de naam “Sociaaldemocratische Partij” behielden. De communistische partij aan de macht verklaarde het mensjevisme contrarevolutionair en vernietigde het.

Ook de revolutionair-socialistische partij splitste in twee: de partij van de “rechtse” sociaal-revolutionairen die zoals de mensjevieken beweerden dat er eerst een democratische bourgeoisrepubliek moest komen en een partij van de “linkse” sociaal-revolutionairen die net als het bolsjevisme zeiden dat de Revolutie zo ver mogelijk gestuwd moest worden, eventueel tot aan de onmiddellijke afschaffing van het kapitalistische regime en de invoering van het socialisme (in de vorm van een sociale republiek).

(In 1917 verpletterden de aan de macht zijnde bolsjevieken de rechtse sociaal-revolutionairen als zijnde contrarevolutionair. In eerste instantie werkte de bolsjevieke regering samen met de linkse sociaal-revolutionairen. Toen er later zware onenigheid ontstond tussen beide partijen, braken de bolsjevieken met hun bondgenoten. Uiteindelijk stelden de bolsjevieken hen buiten de wet en vernietigden hen.)

Tijdens de Revolutie van 1905 was de praktische invloed van beide dissidente stromingen (bolsjevisme en linkse sociaal-revolutionairen) onbeduidend.

Ter vervollediging van deze uiteenzetting over de verschillende ideeënstromingen die zich tijdens deze Revolutie uitten, moeten we eveneens aangeven dat de revolutionair-socialistische partij in die periode ook een derde stroming baarde. Deze stroming had zich van de partij losgescheurd en verdedigde de idee dat tijdens de aan de gang zijnde revolutie niet alleen de bourgeoisstaat vernietigd moest worden, maar wel elke Staat in het algemeen (als politieke instelling). Deze ideeënstroming stond in Rusland gekend als maximalisme, aangezien haar voorstanders het minimumprogramma verworpen, zelfs met de linkse sociaal-revolutionairen braken en zeiden dat er onmiddellijk moest gevochten worden voor de totale verwezenlijking van het maximumprogramma, het is te zeggen, voor het integrale socialisme, gebouwd op een apolitieke basis.

De “maximalisten” vormden dan ook geen partij. Ze richtten het “Verbond der Maximalistische Revolutionaire Socialisten” op. Dit Verbond bracht enkele brochures uit over haar standpunten en ook een aantal kranten die echter van korte duur waren. Er waren maar weinig leden en haar invloed was bijna nul. Het Verbond ontwikkelde wel vooral een sterke terroristische activiteit. Nochtans nam het Verbond deel aan alle revolutionaire strijden en vele van haar leden stierven als ware helden.

Gezien hun ideeën stonden de maximalisten dicht bij het anarchisme. Het maximalisme volgde immers niet blindelings de “marxisten”; het ontkende het nut van politieke partijen, bekritiseerde krachtig de Staat, de politieke autoriteit. Evenwel durfde het er niet onmiddellijk en totaal van afzien. Volgens de maximalisten was het onmogelijk om onmiddellijk tot een integraal “anarchistische” maatschappij te komen (en ze maakten dus een verschil tussen anarchisme en “integraal socialisme”). In afwachting daarvan stonden ze een “Arbeidersrepubliek” voor waar de statelijke en autoritaire elementen “tot een minimum zouden herleid zijn”, hetgeen volgens het maximalisme hun snelle afsterven zou toelaten. Het “voorlopige” behoud van de Staat en de autoriteit was het belangrijkste onderscheid tussen het maximalisme en het anarchisme.

(Zoals alle ideeënstromingen die niet akkoord waren met het bolsjevisme, werden de maximalisten tijdens de Revolutie van 1917 uitgeroeid door de bolsjevieken.)

De anarchistische en syndicalistische opvattingen (waar we ons in een ander deel van onze studie over zullen buigen) waren in die periode bijna onbekend in Rusland.

Buiten Rusland denken vele mensen dat Rusland al lange tijd een land van anarchistische ideeën en bewegingen was aangezien Bakoenin en Kropotkin – deze “vaders” van het anarchisme – Russen waren. Dat is een grote misvatting. Zowel Bakoenin (1814-1876) als Kropotkin (1842-1921) waren in het buitenland anarchisten geworden. Geen van beiden heeft ooit in Rusland gemiliteerd als anarchist. Hun werken verschenen tot aan de Revolutie van 1917 uitsluitend in het buitenland, en zelfs vaak in een andere taal dan het Russisch. Er waren slechts een aantal uittreksels uit hun studies, die speciaal vertaald, aangepast of uitgebracht werden voor Rusland, beschikbaar die clandestien, met grote moeilijkheden en in erg beperkte aantallen het land binnengesmokkeld werden. Daarenboven was de verspreiding van deze enkele publicaties in het binnenland zo goed als onmogelijk. Tot slot had het hele sociale, socialistische en revolutionaire onderricht van de Russen niets van zien met anarchisme, en op enkele uitzonderingen na interesseerde niemand in het land zich voor anarchistische ideeën.

Aangezien er voor 1917 geen enkele arbeidersbeweging bestaan had in Rusland, was de syndicalistische opvatting er – met uitzondering van enkele erudiete intellectuelen – totaal onbekend. Je zou kunnen zeggen dat de Russische vorm van arbeidersorganisatie, de sovjet, in 1905 in alle haasten werd gevonden en in 1917 opnieuw uit de kast werd gehaald juist omwille van de afwezigheid van de syndicalistische ideeën en bewegingen. Het lijdt geen enkele twijfel dat indien het syndicale mechanisme bestaan had, dit de hele arbeidersbeweging in handen zou hebben gehad.

We hebben reeds gezegd dat er enkele kleine anarchistische groeperingen bestonden in Sint-Peterburg, in Moskou, in het westen en in het zuiden. Dat was alles. Nochtans namen de anarchisten van Moskou actief deel aan de gebeurtenissen van 1905 en deden ze zich opmerken tijdens de gewapende opstand van december.

(Na 1917 vernietigden de bolsjevieken de anarchistische beweging. Dat liep echter niet van een leien dakje. De strijd tussen het bolsjevisme en het anarchisme die plaatsvond tijdens de Revolutie van 1917 – een hardnekkige en verbeten strijd die in het buitenland evenwel bijna totaal ongekend is; een strijd die meer dan drie jaar zou duren en waarvan de “makhnovistische beweging” de meest bloederige episode was – zal in het laatste deel van dit boek aan bod komen.

Laten we het nu hebben over de morele consequenties, over de psychologische gevolgen van het epos van 1905, gezien haar belang voor de toekomst groter was dan dat van de enkele concrete onmiddellijke verwezenlijkingen.

Zoals we reeds zeiden, sneuvelde eerst en vooral de “legende van de tsaar”. De ogen van brede massa’s gingen open voor het ware karakter van het regime en voor de vitale noodzaak om zich ervan te ontdoen. Het absolutisme en het tsarisme werden moreel onttroond.

Maar dat is niet alles. In één slag richtten de volksmassa’s zich nu eindelijk naar de elementen die dit regime al sinds lang bestreden: de intellectuele avantgarde-middens, de linkse politieke partijen, de revolutionairen in het algemeen. Zo ontstond er een stevig en redelijk ruim contact tussen de vooruitstrevende middens en de massa van het volk. Vanaf dan kon dit contact zich beginnen uitbreiden, verdiepen, consolideren. De “Russische paradox” was verleden tijd.

Twee levensbelangrijke zaken werden dus veroverd. Langs de ene kant was er een materieel element waaraan een eventuele revolutie zich kon “vasthaken”: de Doema. Langs de andere kant was het morele obstakel ineengestort dat de weg versperde voor elke revolte van grote omvang: de massa’s hadden begrepen waar het kwaad zat en gingen eindelijk hun voorposten vervoegen in de strijd voor de bevrijding.

Het terrein voor de komende beslissende revolutie was klaar. Dat was de belangrijkste “verwezenlijking” van de schokgolf van 1905.

Helaas waren er ook erg donkere kantjes.

Jammer genoeg kon de beweging van 1905 op materieel vlak niet komen tot de oprichting van een klasse-organisme van de arbeiders: noch syndicalistisch, noch louter syndicaal of beroepsgebonden. De werkende massa’s veroverden het recht op organisatie niet en bleven zonder banden en organisatie.

Deze stand van zaken hen bestemde hen op moreel vlak voor om in de komende revolutie de onbewuste inzet van de politieke partijen te worden, van hun nefaste rivaliteiten, van hun weerzinwekkende strijd voor de macht waarbij de arbeiders niets te winnen zouden hebben, of beter, alles te verliezen hadden.

De afwezigheid van een arbeidersbeweging en een arbeidersorganisme in de eigenlijke betekenis van het woord aan het begin van de Revolutie zette de deuren wagenwijd open voor het overwicht – wat zeg ik? – voor de toekomstige overheersing van deze of gene politieke partij, ten nadele van de ware actie en de ware zaak van de werkers.

De lezer zal verderop zien hoe deze enorme last fataal zal zijn voor de Revolutie van 1917: ze zal erdoor verorberd worden.

Er vallen nog enkele dingen te zeggen over het persoonlijke lot van Nossar-Kroestalev, de eerste voorzitter van de eerste arbeiderssovjet van Sint-Petersburg.

Nossar werd aangehouden tijdens de liquidatie van de beweging (eind 1905) en veroordeeld tot verbanning naar Siberië. Hij kon ontkomen en vluchtte naar het buitenland. Maar net zoals Gapon kon hij zich niet schikken naar een nieuw bestaan en nog minder naar een reguliere arbeid. Van losbandigheid geen sprake en evenmin van verraad, maar hij leidde in het buitenland een ontregeld, ellendig en ongelukkig bestaan.

Dat ging door tot aan de Revolutie van 1917. Vanaf de ontketening haastte hij zich – zoals zovele anderen – naar zijn land en nam er deel aan de revolutionaire strijden. Hij speelde evenwel geen enkele rol op de voorgrond.

Daarna werd hij uit het oog verloren. Volgens bepaalde informatie uit een waardige bron, keerde hij zich tegen de bolsjevieken en werd uiteindelijk door hen gefusilleerd.

5. De ‘pause’ (1905-1917)

De exact twaalf jaren die de ware revolutie scheiden van haar eerste aanzet, of de ‘explosie’ van de ‘schokgolf’, brachten vanuit revolutionair opzicht niets frappant voort. Integendeel, de reactie triomfeerde al snel over de hele lijn. We moeten wel wijzen op enkele opzienbarende stakingen en een poging tot muiterij bij de vloot van de Baltische Zee, in Kronstadt, die in bloed gesmoord werd.

De meest veelzeggende uiting van deze periode was het lot van de Doema.

In mei 1906 begon de Doema te zetelen in Sint-Petersburg. Haar ontstaan werd door het volk op een overweldigend enthousiasme onthaald. Ondanks alle manoeuvres en intriges van de regering bleek de Doema een duidelijk oppositiebastion te zijn. De constitutioneel-democratische partij domineerde de Doema zowel in aantal als in kwaliteit van vertegenwoordigers. Een professor van de universiteit van Moskou, S. Mouromtsev, één van de meest eminente leden van die partij, werd tot voorzitter van de Assemblee gekozen. De linkse vertegenwoordigers – sociaaldemocraten en revolutionaire socialisten – vormden eveneens een imposant blok. De hele bevolking volgde gepassioneerd de activiteiten van Doema. Alle hoop werd in die Doema gelegd. Men verwachtte op z’n minst grote, rechtvaardige en effectieve hervormingen.

Maar al vanaf het eerste contact ontstond er een vijandelijkheid – eerst stilzwijgend, en vervolgens alsmaar openlijker – tussen het ‘Parlement’ en de regering. De regering wilde de Doema als van boven naar beneden behandelen, met een minachting die ze amper verborgen hield. Ze kon de Doema amper verdragen, zelfs niet als louter consultatieve instelling. De Doema daarentegen probeerde zich op te dringen als een wetgevende, grondwetgevende instelling. De verhoudingen tussen regering en Doema werden alsmaar meer gespannen.

Uiteraard koos het volk partij voor de Doema. De situatie van de regering werd nadelig, belachelijk en zelfs gevaarlijk. Een onmiddellijke revolutie viel er nochtans niet te vrezen. De regering wist dat. En daarnaast rekende ze sowieso op haar politie en haar troepen. Ze begon dus snel over te gaan tot energieke maatregelen. De nieuwe doortastende minister Stolypine zorgde daarvoor. Hij greep het project van een “oproep tot het volk” aan als voorwendsel. Die oproep werd uitgewerkt door de Doema en ging vooral over de landbouwkwestie.

Op een schone morgen stonden de ‘vertegenwoordigers’ voor gesloten deuren, bewaakt door militairen. Politie en troepen paradeerden in de straten. De Doema – die “de eerste Doema” genoemd werd – werd ontbonden. Een officieel decreet kondigde dat aan en ‘legde’ het uit aan de bevolking. Dat gebeurde in de zomer van 1906.

Buiten een lange reeks van aanslagen en wat sporadische rellen waarvan de belangrijkste die van Sveaborg en Krondstadt waren (in Kronstadt duurde de revolte wat langer en in oktober 1905 hadden er alle zware rellen plaatsgevonden), bleef het rustig in het land.

De vertegenwoordigers zelf durfden zich niet effectief te verzetten. Daar is een eenvoudige verklaring voor. Zich verzetten, dat betekende onvermijdelijkerwijze de revolutionaire actie weer aanvatten. Maar overal voelde men dat de Revolutie op dat moment krachteloos was. (Mocht dat niet het geval zijn geweest, dan had de regering de Doema nooit durven ontbinden, en zeker niet op zo’n onbeschofte manier. De regering voelde zich sterk en vergiste zich daar op dat moment niet in.) De bourgeoisie stond veel te zwak om te dromen van een revolutie die hun belangen zou dienen. En de werkende massa’s en hun partijen voelden zich al evenmin opgewassen tegen een revolutie.

Dus legden alle vertegenwoordigers zich bij de ontbinding neer. Te meer nog daar het decreet de Doema niet afschafte, maar nieuwe verkiezingen aankondigde op korte termijn en met ietwat gewijzigde termen. De ‘vertegenwoordigers van het volk’ namen genoegen met het aantekenen van een protest tegen deze daad van willekeur. Om dit protest in alle vrijheid te kunnen uitwerken, weken de ex-vertegenwoordigers – vooral leden van de constitutioneel-democratische partij – uit naar een Finse stad (waar ze meer beschermd waren dankzij een zekere onafhankelijke wetgevend voor dit deel van het Russische keizerrijk). Ze trokken naar de stad Vyborg, waardoor deze nota van protest “de oproep van Vyborg” gedoopt werd. Daarna keerden ze in alle rust terug naar huis.

Ondanks het onbeduidende karakter van hun ‘revolte’ werden ze korte tijd later door een speciale rechtbank veroordeeld tot lichte straffen (ze verloren echter wel het recht om herkozen te worden).

Slechts één vertegenwoordiger, een jonge boer uit het departement van Stavropol, de ‘travaillist’ Onipko, legde er zich niet bij neer. Hij was de bezieler van de opstand van Kronstadt. Bij het neerslaan van de opstand werd hij gearresteerd en bijna gefusilleerd. Een aantal interventies en angsten hebben hem gered. Uiteindelijk werd hij veroordeeld tot verbanning naar Siberië. Hij slaagde erin te ontsnappen en naar het buitenland te vluchten. In 1917 keerde hij terug naar Rusland. Zijn verdere lot is ons onbekend, maar sommige erg serieuze aanwijzingen wijzen erop dat hij de strijd voortzette als lid van de ‘rechtse’ revolutionair-socialistische partij, in opstand kwam tegen de bolsjevieken en uiteindelijk door hen geëxecuteerd werd.

Onmiddellijk na de ontbinding van de “eerste Doema” herwerkte de regering de verkiezingswet, greep zonder scrupules naar andere maatregelen en preventieve manoeuvres en riep een “tweede Doema” bijeen. Hoewel die Doema veel gematigder en vooral middelmatiger was, vond de regering die nog altijd “te revolutionair”. Het is waar dat er ondanks alle machinaties, nog steeds vele linkse vertegenwoordigers zetelden. Ook de “tweede Doema” werd ontbonden en ditmaal werd de verkiezingswet gevoelig aangepast. De bevolking verloor zowat alle interesse voor de activiteiten – of eerder, de inactiviteit – van de Doema op enkele zeldzame momenten na waarop een meeslepende kwestie of een opzienbarende toespraak eventjes de aandacht trokken.

Na de ontbinding van de tweede Doema werd er een derde bijeengeroepen en tenslotte nog een vierde. Die laatste Doema – een volledig gedwee instrument in handen van de reactionaire regering – sleepte zich door haar doodse en steriele bestaan tot aan de Revolutie van 1917.

In termen van hervormingen, nuttige wetten enzovoort kwam de Doema tot niets. Maar haar aanwezigheid bleef niet volledig zonder resultaat. De kritische toespraken van bepaalde leden van de oppositie, de houding van het tsarisme ten opzichte van de dringende problemen van het moment, de onmacht van het ‘Parlement’ om die op te lossen zolang het absolutisme overeind bleef, verlichten de massa’s alsmaar meer over de ware aard van het regime, over de rol van de bourgeoisie, over wat hen te doen stond, over de programma’s van de politieke partijen enzovoort. Voor de Russische bevolking was heel deze periode een lange en vruchtbare “ervaringsles”, de enig die mogelijk was in afwezigheid van andere middelen voor politiek en sociaal onderricht.

De periode in kwestie werd vooral gekenmerkt door twee parallelle processen: langs de ene kant de versnelde en definitieve degeneratie – “verrotting” is het juiste woord – van het absolutistische systeem en langs de andere kant de snelle ontwikkeling van het bewustzijn bij de massa’s.

De onweerlegbare tekenen van de ontbinding van het tsarisme waren gekend in het buitenland. De houding en de levensstijl van het keizerlijke Hof waren van de “klassieke” soort die voorafgaat aan de val van monarchieën. Het onvermogen en de onverschilligheid van Nicolaas II, de stompzinnigheid en de corruptie van zijn ministers en ambtenaren, het vulgaire mysticisme dat de vorst en zijn familie in haar greep kreeg (het beruchte verhaal van de pope Raspoetin enzovoort): dit geheel aan tekenen was voor niemand in het buitenland nog een geheim.

Veel minder gekend echter waren de diepgaande veranderingen die plaatsvonden in de psychologie van de volksmassa’s. De instelling van iemand uit het volk van 1912 had bijvoorbeeld niets meer van zien met de primitieve mentaliteit van voor 1905. Alsmaar bredere volkslagen kantten zich tegen het tsarisme. Alleen de wrede reactie die elke arbeidersorganisatie en alle politieke of sociale propaganda verbood, hield de massa’s nog tegen om hun ideeën definitief te bekrachtigen.

De afwezigheid van opmerkelijke revolutionaire feiten betekende geenszins een verlamming van het revolutionaire proces. Dat ging onderhuids verder, in de hoofden en op een erg intense manier.

Ondertussen bleven de vitale problemen onopgelost. Het land bevond zich in een impasse. Een gewelddadige en beslissende revolutie werd onvermijdelijk. Het ontbrak slechts aan een impuls en aan wapens.

In die omstandigheden brak de oorlog van 1914 uit. Die oorlog bood aan de massa’s al snel de impuls en de onmisbare wapens.

Derde deel: De explosie (1917)

1. Oorlog en revolutie

Het tsarisme en de revolutie hebben het voor een laatste maal aan de stok – Net zoals de regeringen van andere landen slaagt ook de regering van de tsaar erin om aan het begin van de oorlog het hele gamma aan slechte instincten op te wekken bij de massa’s, het hele gamma aan fanatisme dat voortkomt uit een dierlijk atavisme, aan nefaste gevoelens zoals het nationalisme, het chauvinisme enzovoort.

Zoals overal elders werden ook in Rusland miljoenen mensen bedrogen, gedesoriënteerd, gefascineerd en verplicht om naar de grenzen te hollen als een kudde schapen naar de slachtbank.

De erge en echte problemen van het moment werden verdrongen, vergeten.

De enkele eerste ‘successen’ van de Russische troepen hitsten het “grote enthousiasme van het volk” nog meer op.

Evenwel werd er ook een bijzondere noot gespeeld in dit kunstmatige en gedirigeerde concert; achter het “enthousiasme” ging een erg diepgeworteld “idee” schuil. Begrepen, zo dacht men zowat overal, zowel onder het volk als in het leger, we zullen vechten en overwinnen. Maar dat de regering er zich niet aan mispakt! Eens de oorlog achter de rug, zullen wij de rekening indienen. In ruil voor onze toewijding en onze offers eisen wij het definitieve einde van het regime. Wij eisen onze rechten, onze vrijheden… Na de oorlog kunnen de dingen niet blijven doorgaan zoals nu…

En de soldaten fluisterden: “Eens de oorlog voorbij, houden we onze wapens, voor alle zekerheid.”

Maar al snel begonnen de dingen anders uit te draaien voor Rusland. De reeks nederlagen begon en daarmee ook de onzekerheden, de bittere teleurstellingen, de intense ontevredenheid, de woede van het volk.

De oorlog eiste een vreselijk hoge tol, in geld maar vooral in mensenlevens. Miljoenen levens werden opgeofferd, volledig zinloos, zonder de minste tegemoetkoming. Opnieuw getuigde het regime openlijk van haar onvermogen, haar verrotting, haar failliet. Daarenboven bleven sommige nederlagen die nochtans stapels slachtoffers kostten, onverklaarbaar, mysterieus, verdacht. Over het hele land werd al snel niet enkel gesproken van misdadige verwaarlozing en flagrant onvermogen, maar vooral van corruptie van de autoriteiten, vijandige infiltratie in de generale staf, de Duitse oorsprong van de dynastie en van verschillende chefs en tenslotte van hoogverraad aan het Hof zelf. Men beschuldigde leden van de keizerlijke familie er bijna openlijk van sympathie te koesteren voor de Duitse zaak, van het goed te kunnen vinden met de vijand zelf. De keizerin werd bijna publiekelijk met haat en minachting “de Mof” genoemd. Alarmerende, duistere geruchten gingen de ronde onder het volk.

Het Hof bekommerde er zich in eerste instantie maar weinig over. Vervolgens werden er toch wat maatregelen genomen – te laat en op onhandige wijze. Ze waren daarenboven puur vormelijk, bleven zonder gevolg, stelden niemand tevreden en brachten niets in orde.

Om het moreel van de troepen en het volk op te krikken, nam Nicolaas II het opperbevel op zich, alleszins in schijn. Hij ging naar het front. Maar dit gebaar veranderde niets aan de algemene situatie die dag in dag uit verergerde en waartegenover de tsaar, volkomen onbekwaam en inactief, machteloos stond. Alles viel uiteen, zowel in het leger als in het binnenland.

Wanhopig werd er verschillende complotten gesmeed binnen liberale kringen en zelfs in de onmiddellijke omgeving van de tsaar. Ze wilden hem dwingen om af te treden ten voordele van een vorst die meer “op de hoogte” en populairder is, bijvoorbeeld de aartshertog Nicolaas, nonkel van de tsaar, in een poging om zo “de oorlog te redden en ook de dynastie” die iedereen nu snel ten val zag komen.

Eerst en vooral werd de nefaste Raspoetin uitgeschakeld. Maar vervolgens werd er geaarzeld, getwijfeld. De dingen sleepten aan, de samenzweerders slaagden er niet in tot een akkoord te komen.

Zo stonden de zaken ervoor wanneer de explosie van februari er op brutale wijze kwam.

Het waren niet zozeer de militaire gebeurtenissen, noch de geruchten over verraad aan en de houding van het Hof, noch het persoonlijk overmogen en de impopulariteit van de tsaar die deze bruuske explosie ontketenden.

De wanhoop van de volksmassa’s, de druppel die de emmer deed overlopen, was vooral de totale desorganisatie van het economische leven – of zelfs van simpelweg alle leven – in het binnenland. “De desorganisatie is van dien aard”, zo bekende de minister Krivocheïn wanneer hij het over de administratie en alle openbare diensten van de Staat had, “dat het lijkt alsof we in een zottenhuis zitten.” De onmacht van de tsaristische regering en de rampzalige gevolgen van haar beleid dwongen de massa’s tot dringende en beslissende actie.

In die periode kenden alle oorlogsvoerende landen grote economische en financiële moeilijkheden. Ze moesten miljoenen mensen voeden en bevoorraden, die verspreid waren over gigantische fronten en tegelijkertijd de normale gang van zaken in het hinterland handhaven. Overal eiste deze dubbele taak enorme krachtinspanningen. Maar overal – zelf in Duitsland waar de situatie bijzonder moeilijk was – slaagden de regeringen er min of meer in. Overal, behalve in Rusland waar de Staat niets wist te voorzien, niets wist te voorkomen, niets wist te organiseren.

Daar moeten we nog aan toevoegen dat de vreselijke gevolgen van deze totale ontbinding van de Macht en de Staat zich al veel sneller zouden hebben laten gevoelen zonder de inspanningen van bepaalde krachten die uit eigen initiatief ontstaan waren, zoals de “Stedenunie”, het “Comité der Oorlogsindustrie”,… Die sloegen er immers in om in zekere mate te voorzien in de meest urgente noden van het leger en het land.

De energieke en gelukkige activiteit van deze organismes en van de “zemstvo’s”, de gemeentes enzovoort – een activiteit die uit zichzelf ontstond en zichzelf ontwikkelde, tegen de wetten en de bureaucratische weerstand in – had ook een erg belangrijk resultaat op vlak van het moreel. In de praktijk besefte men dag na dag, zowel in het leger als in het hinterland, dat het tsarisme niet alleen volledig afgedaan had, maar ook dat er elementen perfect in staat waren om het tsarisme te vervangen. Men werd met de neus op de feiten gedrukt door de smerige manier waarop het stervende regime dat bang was voor deze elementen, hun activiteit belemmerde en daardoor het hele land meesleurde naar een ramp.

Dagelijks zagen het volk en het leger met eigen ogen dat het werkelijk deze Comités en vrije Unies waren die uit eigen initiatief en met een sublieme toewijding de productie handhaafden, het vervoer organiseerden, de voorraden in het oog hielden, de levering en verdeling van levensmiddelen en munitie verzekerden. En al even dagelijks zagen het volk en het leger dat de regering zich verzette tegen deze onmisbare activiteit en die belemmerde zonder zich te bekommeren over de belangen van het land.

Deze laatste “morele voorbereiding” van het leger en de bevolking op de val van het tsarisme en haar vervanging door andere elementen was van enorme draagwijdte. Ze voltooide het pre-revolutionaire proces en legde de laatste hand aan het voorbereidende werk.

In januari 1917 werd de situatie onhoudbaar. De economische chaos, de ellende van de werkende bevolking, de sociale desorganisatie bereikten zo’n punt dat de inwoners van enkele grote steden – in het bijzonder Petrograd – niet alleen gebrek hadden aan brandstof, kledij, vlees, boter, suiker enzovoort, maar ook aan brood.

In de loop van februari werd deze situatie nog erger. Ondanks de inspanningen van de Doema, de “zemstvo’s”, de gemeentes, de Comités en de Unies, brak er niet alleen hongersnood uit in de steden, maar liep de bevoorrading van het leger volledig spaak. En tegelijkertijd werd de militaire nederlaag alsmaar totaler.

Eind februari was het absoluut en definitief onmogelijk voor het land – op materieel en op moreel vlak – om de oorlog verder te zetten. En voor de werkende bevolking van de steden werd het absoluut en definitief onmogelijk om aan levensmiddelen te geraken.

Het tsarisme wilde er niets van weten. Totaal verblindt liet het koppig de oude machine doordraaien hoewel die totaal ontspoord was. En bij wijze van remedie greep het zoals altijd naar repressie, naar geweld tegen de actieve mensen en tegen de militanten van politieke partijen.

Twee en een half jaar na “het grote enthousiasme” werd de Revolutie geboren. Enerzijds uit de onmogelijkheid voor het volk om de oorlog verder te zetten en nog langer honger te lijden, en anderzijds uit de blinde koppigheid van het tsarisme.

Op 24 februari brak er oproer uit in Petrograd. Dit oproer kwam voort uit het gebrek aan levensmiddelen en daarom zou het a priori niet echt verergeren. Maar de volgende dag, op 25 feburari 1917 (oude stijl) namen de gebeurtenissen een andere wending: de arbeiders van de hoofdstad, die zich solidair voelden met het hele land, en al wekenlang bijzonder onrustig en bovendien totaal uitgehongerd waren omdat ze zelfs geen brood meer kregen, trokken massaal de straat op en weigerden categoriek om te ontbinden.

Die eerste dag bleven de betogingen echter voorzichtig en inoffensief. Als compacte massa’s vulden de arbeiders met vrouw en kinderen de straten en schreeuwden: “Brood! Brood! Wij hebben niets te eten! Geef ons eten of fusilleer ons allemaal! Onze kinderen sterven van de honger! Brood! Brood!”.

Bovenop de totaal overrompelde politie, stuurde de regering detachementen cavalerie, Kozakken, uit tegen de betogers. Er waren echter maar weinig troepen in Petrograd (met uitzondering van reservetroepen, maar die waren weinig betrouwbaar). De arbeiders waren helemaal niet afgeschrikt: ze boden de soldaten hun buiken aan, namen hun kinderen op de arm en schreeuwden: “Schiet ons dood als jullie durven! Beter sterven door de kogel dan door de honger!” Daarnaast – en dat was van kapitaal belang in de hele zaak – liepen de soldaten bijna overal met de glimlach op de lippen voorzichtig door de massa’s, zonder gebruik te maken van hun wapens, zonder te luisteren naar de bevelen van hun officieren. Die drongen trouwens niet aan. Op sommige plaatsen verbroederden de soldaten met de arbeiders en gingen ze zelfs zo ver om hen hun wapens te geven, van hun paard af te stijgen en zich te mengen onder het volk. Uiteraard moedigde deze houding van de troepen de massa’s aan.

Hier en daar voerden politie en kozakken evenwel charges uit tegen groepen betogers die rode vlaggen meedroegen. Er vielen enkele doden en gewonden.

In de kazernes van de hoofdstad en in de buitenwijken aarzelden de regimenten in garnizoen nog om kant te kiezen voor de Revolutie. De regering van haar kant aarzelde om deze regimenten te laten uitrukken tegen de Revolutie.

Op 26 februari vaardigde de regering ’s morgens een decreet uit dat de Doema ontbond.

Dat was als een soort van teken waarop iedereen leek te wachten om over te gaan tot beslissende actie. Het nieuws raakte in een oogwenk overal bekend en versnelde de gebeurtenissen. Vanaf dat moment veranderden de betogingen in een duidelijk revolutionaire beweging. Vanuit de massa’s weerklonken kreten als “Weg met het tsarisme! Weg met de oorlog! Lang leve de Revolutie!”. De houding van de massa’s werd met het uur beslister en dreigender. Zowat overal begonnen de betogers de politie aan te vallen. Meerdere administratieve gebouwen werden in brand gestoken, onder meer het Justitiepaleis. In de straten werden barricades opgeworpen. Al snel verschenen er vele rode vlaggen. De soldaten stelden zich nog altijd neutraal op, maar mengden zich alsmaar meer onder de massa. De regering kon steeds minder op haar troepen rekenen.

Toen besliste de regering om alle politie-eenheden van de hoofdstad in te zetten tegen de rebellen. De agenten vormden in zeven haasten detachementen voor massale aanvallen. Op meerdere plaatsen installeerden ze mitrailleurs op de daken van de huizen en zelfs van enkele kerken. Ze namen alle strategische punten in. En toen begonnen ze een algemeen offensief tegen de opstandige massa’s.

Er werd die hele 26ste februari zwaar strijd geleverd. De politie werd op vele plaatsen verdreven of afgemaakt. De mitrailleurs werden het zwijgen opgelegd. Maar elders bleven de politietroepen hardnekkig weerstand bieden.

De tsaar, op dat moment aan het front, werd per telegraaf verwittigd over de ernst van de gebeurtenissen. In afwachting besliste de Doema om permanent te zetelen en niet toe te geven aan de pogingen tot ontbinding.

2. De triomf van de Revolutie

Op 27 februari vond de doorslaggevende actie plaats.

’s Morgens vroeg lieten hele regimenten van het garnizoen alle aarzelingen varen en sloegen aan het muiten. Met de wapens in de hand stroomden ze uit de kazernes en na kortstondige schermutselingen met de politie, namen ze een aantal strategische punten van de stad in. De revolutie won terrein.

Op een bepaald moment kwam er een compacte groep betogers die bijzonder dreigend, beslist en bewapend overkwamen bijeen op het zogenaamde ‘Znamenskaja’-plein en in de buurt van het ‘Nikolajevski’-station. De regering zond twee regimenten cavalerie van de keizerlijke Garde, de enigen waarop ze nog kon rekenen, en nog een aantal sterke detachementen politie, te voet en te paard. De troepen moesten de actie van de politie ondersteunen en afmaken.

Na de gebruikelijke sommaties gaf de politie-officier het bevel om te chargeren. Maar toen gebeurde er een nieuw en laatste ‘mirakel’: de officier die de regimenten van de Garde leidde, stak zijn sabel in de lucht en met de kreet “Laten we de politie aanvallen, vooruit!” richtte hij de twee regimenten tegen de politietroepen. In een oogwenk werden die omvergekegeld en verpletterd.

Al snel viel de laatste weerstand van de politie uit elkaar. De revolutionaire krachten namen het arsenaal in en bezetten alle vitale punten van de stad. Omringd door een uitzinnige massa rolden de regimenten hun vlaggen op en gaven zich over aan het Paleis der Tauriden waar de Doema zetelde – die arme “vierde Doema” – en stelden zich ter hare beschikking.

Een beetje later sloten de laatste regimenten van het garnizoen van Petrograd en van de omgeving zich aan bij de beweging. Het tsarisme kon nu in de omgeving van de hoofdstad op geen enkele gewapende kracht meer rekenen. De bevolking was vrij. De Revolutie zegevierde.

De gebeurtenissen die daarop volgden zijn voldoende gekend.

Er werd een overgangsregering met de invloedrijke leden van de Doema gevormd. De bevolking juichte hen als bezetenen toe.

De omliggende provincie sloot zich enthousiast aan bij de Revolutie.

Een aantal strijdkrachten werd van het front weggehaald en op bevel van de tsaar naar de rebelse hoofstad gestuurd, maar ze kwamen daar nooit aan: langs de ene kant weigerden de spoorwegarbeiders ze nog langer te vervoeren wanneer ze de hoofdstad begonnen naderen en langs de andere kant gaven de soldaten alle gehoorzaamheid aan de officieren op en sloten zich aan bij de Revolutie. De enen keerden terug naar het front, anderen trokken simpelweg het land in.

De tsaar zelf trok per trein naar de hoofdstad. Maar de spoorwegarbeiders hielden de trein in het station van Dno tegen waardoor die moest terugkeren naar Pskov. Daar stond een delegatie van de Doema en van militairen die zich bij de Revolutie aangesloten hadden hem op te wachten. Ze eisten dat hij zich neerlegde bij de feiten. Na wat tegenstribbelen tekende Nicolaas II op 2 maart de troonsafstand, zowel voor zichzelf als voor zijn zoon Alexis.

De overgangsregering heeft er op dat moment nog over gedacht om de broer van de ex-tsaar, de groothertog Mikael, de troon te laten bestijgen. Maar die wees het aanbod van de hand. Hij verklaarde dat het lot van het land en van de dynastie in handen moest gelegd worden van een wetgevende Assemblee die regelmatig zetelde.

Het front koos kant voor de volbrachte Revolutie.

Het tsarisme was gevallen. De wetgevende Assemblee stond bovenaan de agenda. In afwachting van deze assemblee werd de overgangsregering de officiële, “erkende en verantwoordelijke” autoriteit.

De eerste acte van de zegevierende Revolutie was beëindigd.

We hebben de feiten van deze februari-revolutie redelijk gedetailleerd uiteengezet om haar voornaamste kwestie eruit te lichten:

Eens te meer was de actie van de massa’s een spontane actie die een lange periode van geleefde ervaringen en morele voorbereiding bekroonde. Deze actie werd niet georganiseerd noch geleid door welke politieke partij dan ook. Gesteund door het gewapende volk – het leger – was de actie succesvol. Het element van de organisatie zou onmiddellijk erna komen.

(Voor de rest bevonden alle centrale organismes van de linkse politieke partijen en hun leiders zich omwille van de repressie ver weg van Rusland op het moment van de Revolutie. Martov van de sociaaldemocratische partij; Tchernov van de revolutionair-socialistische partij; Lenin, Trotski, Loenatscharski, Losovski, Rikov, Boekharine enzovoort woonden allemaal in het buitenland. Pas na de Revolutie van februari keerden ze terug naar hun land.)

Er moet nog een ander belangrijk punt aangehaald worden:

Eens te meer werd de onmiddellijke en concrete impuls voor de Revolutie gegeven door de absolute onmogelijkheid om de oorlog nog langer voort te zetten; een onmogelijkheid die uiteraard botste met de koppigheid van de regering. Deze onmogelijkheid was het resultaat van de totale desorganisatie, de onontwarbare chaos waar de oorlog het land in had ondergedompeld.

3. Naar de sociale Revolutie

De overgangsregering en de problemen van de revolutie – De overgangsregering die door de Doema gevormd werd was uiteraard duidelijk bourgeois en conservatief. Haar leden zoals de prins Lvov, Goetschkov, Miljoekov en anderen behoorden op politiek vlak bijna allemaal (met uitzondering van Kerenski, die vaag socialistisch was) tot de constitutioneel-democratische partij en op sociaal vlak tot de geprivilegieerde klassen. Voor hen was, eens het absolutisme weggevaagd was, de revolutie voorbij. (In werkelijkheid begon die pas. Nu ging het erom de ‘orde te herstellen’, beetje bij beetje de algemene toestand van het land te verbeteren, aan het front de oorlog actiever dan ooit aan te zwengelen en een nieuw elan geven, en vooral om in alle rust de zitting van de wetgevende Assemblee voor te bereiden die de nieuwe fundamentele wetten van het land, het nieuwe politieke regime, de nieuwe regeringsvorm enzovoort zou vastleggen. Tot dan moest het volk maar geduldig en braaf wachten, gemoedelijk als het was, op de gunsten die hun nieuwe meesters welwillend zouden toekennen.)

De overgangsregering beeldde zich de nieuwe meesters uiteraard in als goede, gematigde bourgeois die qua macht niet jaloers hoefden te zijn op de bourgeois in de andere ‘beschaafde’ landen.

De politieke plannen van de overgangsregering gingen amper verder dan een flinke grondwettelijke monarchie. In het uiterste geval voorzagen sommige leden van de regering misschien, weifelend, een erg gematigde bourgeoisrepubliek.

Het agrarische vraagstuk, het arbeidersvraagstuk enzovoort moesten door de toekomstige definitieve regering opgelost worden naar Westerse model, dat “haar doeltreffendheid bewezen had”.

Eigenlijk was de overgangsregering min of meer zeker van een overgangsperiode. In het geval dat de volksmassa’s al té gewelddadig hun verlangen zouden uiten om verder te gaan dan de voorziene limieten, kon de overgangsregering die zonodig verlengen om hen te kalmeren en weer aan discipline en gehoorzaamheid te doen wennen. Vervolgens ging het erom om met wat gemanoeuvreer in de wandelgangen tot ‘normale’ verkiezingen te komen die op het gewenste moment dan zouden leiden tot een brave en rechtse, uiteraard bourgeois wetgevende Assemblee.

Het is vrij leuk om vast te stellen tot op welk punt de ‘realisten’, de ‘beproefde’ politiekers, de geletterden, de economisten en de sociologen zich vergist hebben in hun voorspellingen en berekeningen. De werkelijkheid ontging hen volledig.

Ik herinner me nog dat ik in april of mei 1917 in New York een grote Russische conferentie bijwoonde van een eerbiedwaardige professor die een rijkelijke analyse maakte van de waarschijnlijke samenstelling en actie van de toekomstige wetgevende Assemblee. Ik stelde de achtenswaardige professor slechts één vraag: “Wat voorzag hij in het geval dat de Russische Revolutie het zonder een wetgevende Assemblee zou stellen?” Nogal neerbuigend en redelijk ironisch antwoordde de eminente professor dat hij voor alles een ‘realist’ was en dat zijn tegenspreker zeker “een anarchist was wiens uit de lucht gegrepen hypothese hem niet interesseerde”. De toekomst wees al snel uit dat de geleerde professor zich magistraal vergist had en dat net hij de dingen “uit de lucht greep”. In zijn twee uur durende uiteenzetting was hij slechts één enkele mogelijkheid vergeten: en net die mogelijkheid werd enkele maanden later werkelijkheid!

Sta me toe om hierover zelf enkele persoonlijke waarderingen uit te leggen.

In 1917 hadden de heren ‘realisten’, de politiekers, de schrijvers, de professoren – Russen en buitenlanders – op erg zeldzame uitzonderingen na, allemaal grandioos vergeten om de triomf van het bolsjevisme in de Russische Revolutie te voorzien. In onze dagen willen deze heren dit triomferende bolsjevisme, als – tijdelijk en voor een historisch gesproken korte periode – voldongen feit wel toegeven, er zich voor interesseren en er zich mee bezig houden. Ze geven zelfs haar “grote positieve belang” en haar “definitieve mondiale triomf” toe – waarbij ze zich wederom magistraal vergissen.

Ik ben er absoluut zeker van dat deze heren er met hetzelfde ‘realisme’, dezelfde initiële laatdunkendheid en vervolgens dezelfde behendigheid, opnieuw in zullen falen om op tijd te voorzien en om dan achteraf te aanvaarden, dat de libertaire idee werkelijk en definitief zal triomferen in de mondiale sociale Revolutie.

De overgangsregering was zich overduidelijk niet bewust van de onoverkomelijke obstakels die haar fataal zouden worden.

Het meest serieuze obstakel was het karakter zelf van de problemen waarover de overgangsregering zich moest buigen nog voor de wetgevende Assemblee bijeen te roepen. (De regering had trouwens helemaal niet gedacht dat het werkende volk niet zou willen wachten op deze Assemblee en dat dit haar volstrekte recht was.)

Eerst en vooral, het probleem van de oorlog.

Het ontgoochelde en uitgeputte volk zette de oorlog met tegenzin verder of stond er alleszins totaal onverschillig tegenover. En het leger was zowel op fysiek als op moreel vlak aan haar laatste krachten. Met langs de ene kant de ellendige toestand van het land en langs de andere kant de Revolutie, werd het leger definitief ontwricht.

Twee oplossingen: ofwel de oorlog stopzetten, een bilaterale vrede sluiten, het leger demobiliseren en zich volledig wijden aan de binnenlandse problemen; ofwel het onmogelijke doen om het front te behouden, de discipline te bewaren, het moreel van het leger ‘op te krikken’ en de oorlog ten allen prijze voort te zetten, op z’n minst tot aan de wetgevende Assemblee.

De eerste optie was uiteraard ontoelaatbaar voor een patriottistische bourgeoisregering die bondgenootschappen had met andere oorlogsvoerende landen en de eventuele verbreking van dat bondgenootschap beschouwde als een “nationaal oneer”. Daarenboven voelde ze zich, als “overgangsregering”, verplicht om de volgende formule na te leven: geen belangrijke veranderingen vóórdat er een volstrekt gerechtigde wetgevende Assemblee is.

De overgangsregering nam dus de tweede optie aan. Maar die viel in de gegeven omstandigheden totaal niet te verwezenlijken.

We moeten dit punt benadrukken, over het algemeen wordt er niet voldoende belang aan gehecht.

Zowel op fysiek als op moreel vlak was het verderzetten van de oorlog onmogelijk. De volharding van de tsaristische regering om dit niet te begrijpen was de onmiddellijke oorzaak van de Revolutie. En aangezien deze onmogelijkheid bleef bestaan, zou elke regering die er geen rekening mee hield logischerwijze hetzelfde lot ondergaan als de tsaar.

Zeker, de overgangsregering hoopte de stand van zaken te veranderen: de chaos te stoppen, het land te reorganiseren, haar een tweede adem in te blazen enzovoort. Maar dat waren slechts illusies: noch de beschikbare tijd, noch de algemene toestand, noch de geestesgesteldheid van de massa’s lieten dit toe.

De machine die “bourgeoisstaat” noemt werd in Rusland in februari 1917 gebroken. Haar doelen en haar activiteit waren altijd tegengesteld geweest aan de belangen en de aspiraties van het volk. Het volk werd op dat moment meester van haar lotsbestemmingen en kon niet zomaar even hersteld en opnieuw in werking gezet worden. Want het is het volk dat – uit dwang of uit vrije keuze – de “machine” doet draaien, en niet de regeerders. Het gebroken apparaat kon geen dwang uitoefenen, noch die dwang herstellen. En, vrij om te kiezen, “marcheerde” het volk niet meer voor doelen die niet de hare waren.

Het gebroken apparaat moest door een ander vervangen worden dat aangepast was aan de nieuwe situatie, in plaats van dat er tijd en energie verspild werd met ijdele pogingen om de oude machine terug in gang te krijgen.

De nationalistische bourgeoisregering kon dat niet begrijpen. Ze stond erop om zowel de “machine” als de vervloekte erfenis van het gevallen regime, de oorlog, te behouden. Alleen al daardoor maakte ze zich alsmaar onpopulairder. En gezien de machine kapot was, kon de regering niet om het volk heen, ze kon haar oorlogswil niet opleggen.

Dit probleem van het eerste uur – het ergste en het meest dringende – ging zo op fatale wijze zonder mogelijke oplossing blijven voor een overgangsregering.

Het tweede netelige probleem was het landbouwvraagstuk.

De boeren – 85 % van de bevolking – verlangden naar grondeigendom. De Revolutie gaf een onweerstaanbaar elan aan deze aspiraties. De boerenmassa’s die sinds eeuwen uitgebuit, bedrogen en tot wanhoop gedreven werden, wilden er niets meer van weten, niets meer van horen. Ze moesten grond hebben, kost wat kost, en wel onmiddellijk, zonder procedure noch ceremonie.

Reeds in november 1905, tijdens het boerencongres dat kort na het manifest van de 17de oktober (toen de “vrijheden” nog bestonden) plaatsvond in het vooruitzicht van het bijeenroepen van de Doema, gaven vele afgevaardigde woordvoerders uiting aan deze aspiraties.

“Elke allusie op een terugkoop van de gronden,” zei de afgevaardigde van de boeren van de Moskouse regio, “revolteert me. Men stelt voor om de slavendrijvers van gisteren te vergoeden die zelfs nog in onze dagen met hulp van de ambtenaren ons leven tot een hindernissenloop maken! Hebben we hen al niet rijkelijk schadeloos gesteld door de teelt? Het is onmogelijk om het aantal vaten van ons bloed te tellen, waarmee we daarna de gronden besprenkeld hebben. En er is nog meer: het is met de melk van hun borsten dat onze grootmoeders de jachthonden van deze heren voederden. Zou dat geen terugkoop zijn, zoiets? Eeuwenlang waren wij slechts zandkorrels, speelbal van de wind. En de wind, dat waren zij. En nu moeten we opnieuw betalen? Ah, nee! Er is geen nood tot diplomatisch overleg: er is slechts één juiste weg – de revolutionaire weg. Anders zullen ze ons voor de zoveelste keer liggen hebben. Alleen al praten over een “terugkoop” is een compromis. Kameraden, bega niet dezelfde fout als uw vaders! In 1861 zijn ze ons te slim af geweest en ze hebben ons liggen gehad: ze gaven ons een beetje om te vermijden dat het volk alles nam.”

“Wij hebben hen de grond nooit verkocht,” zeiden de boeren van de regio van Orel, “we moeten die dus ook niet terugkopen. We hebben hen al genoeg betaald door te werken voor een onmenselijk lage prijs. Nee! In geen enkel geval, geen terugkoop! Meneer heeft zijn gronden niet van de maan gehaald, zijn grootvaders hebben die ingepikt.”

“Een terugkoop zou een flagrante onrechtvaardigheid zijn ten opzichte van het volk,” zeiden de boeren van de regio van Kazan, “men zou tezamen met de gronden eigenlijk ook de betaalde heffingen moeten teruggeven aan het volk. Want eigenlijk hebben die heren de grond nooit gekocht: ze hebben er zich gewoon meester van weten maken om die later terug te verkopen. Dat is diefstal.”

“Wat,” zeiden de boeren aan de eminente wijsgeer N. Roebakin,“wat? Al die heren, Orlov, Demidov, Balachov hebben tussen 1897 en 1906 die gronden gratis gekregen als cadeau van de tsaren en de tsarinnen. En wij zouden die nu moeten terugkopen, aan zulke prijzen? Dat is niet alleen onrechtvaardig, dat is pure oplichting.”

Daarom wilden de boeren dus niet langer wachten. Zowat overal namen ze bezit van de gronden en verjaagden de grootgrondbezitters die nog niet gevlucht waren. Zo losten ze het “landbouwvraagstuk” op hun manier en op eigen initiatief op, zonder wakker te liggen van onderhandelingen, procedures en beslissingen van regeringen of wetgevende Assemblees.

Het leger dat vooral bestond uit boeren en was zeker bereid om deze directe actie te steunen.

De overgangsregering werd in het nauw gedreven: ofwel zich buigen naar de stand van zaken, ofwel verzet bieden, vechten tegen de revolterende boeren en dus, bijna zeker, ook tegen het leger. Uiteraard nam de regering de tactiek van het afwachten aan in de hoop dat ze het probleem, zoals de oorlogskwestie, geregeld zou krijgen door handig en intelligent gemanoeuvreer. Ze bezwoer de boeren te wachten tot de wetgevende Assemblee die, zo zei ze, het recht zou hebben om eender welke wet uit te vaardigen die zeker voldoening zou geven aan de boeren. Maar er viel niets aan te doen. Deze oproepen vielen min of meer in dovemansoren en deze tactiek had geen enkele slaagkans. De boer had niet het minste vertrouwen in de woorden van de “heren” aan de macht. Hij was vaak genoeg bedrogen geweest om er niet meer in te geloven! Hij voelde zich sterk genoeg om de grond te kunnen nemen. Voor hem was dat gewoon rechtvaardig. En als hij soms nog aarzelde, dan was dat louter en alleen uit angst om gestraft te worden voor de begane daden.

Ook het arbeidersvraagstuk was al even onoplosbaar voor een bourgeoisregering. De arbeidersmassa’s probeerden uit de Revolutie een maximum aan welzijn en rechten te halen. Maar de regering blonk natuurlijk uit het zo veel mogelijk tot een minimum beperken van deze rechten. Ook op dit strijdterrein vielen onmiddellijke en zware strijden te voorspellen. En met welke middelen kon de overgangsregering haar theses laten gelden?

Het puur economische probleem was al even geducht, langs de ene kant omdat het verbonden was met de andere problemen, langs de andere kant omdat het geen enkel uitstel verdroeg. In volle oorlog en in volle revolutie, in een chaotische situatie en een ondersteboven gekeerd land moesten de productie, het transport, de handel, de financiën enzovoort opnieuw georganiseerd worden.

Bleef tenslotte nog het politieke probleem over. In de gegeven omstandigheden was er ook daarvoor geen enkele degelijke oplossing voor handen. De overgangsregering nam de verantwoordelijkheid op zich om zo snel mogelijk een wetgevende Assemblee bijeen te roepen. Maar omwille van duizenden redenen kon ze niet slagen in deze opgave. En daarenboven had ze veel te vrezen van deze Assemblee. In tegenstelling tot haar beloftes, was het haar intieme verlangen om de bijeenroeping zo lang mogelijk uit te stellen en in tussentijd een ‘grondwettelijke monarchie’ te vestigen. Maar ‘in tussentijd’ kwam ze heel wat gevaarlijke obstakels tegen op haar weg.

Het gevaarlijkste obstakel was de heropleving van de arbeiderssovjets, in het bijzonder die van Petrograd. Deze sovjet werd tijdens de eerste dagen van de Revolutie opnieuw op poten gezet – uit traditie en ook, zoals in 1905, bij gebrek aan andere arbeidersorganismes. Het is waar dat de arbeiders er op dat moment gematigde socialisten (mensjevieken en rechtse sociaal-revolutionairen) naar afvaardigden. Maar het is eveneens waar dat haar ideologie en programma absoluut tegengesteld waren aan de projecten van de overgangsregering. De morele invloed en activiteit van de sovjet van Petrograd begonnen al snel te rivaliseren met die van de regering, ten nadele van die laatste.

De sovjet van Petrograd was een soort van tweede regering voor het land. Ze zette de toon voor een breed netwerk van sovjets in de provincies en coördineerde hun actie. De sovjet steunde op de volledige werkende massa van het land en werd dus al snel machtig. Steeds vaker legden de sovjets zich ook op aan het leger. Al snel begonnen de orders en richtlijnen van de sovjets het veruit te winnen van de regeringsbevelen. In zulke omstandigheden was de regering verplicht om rekening te houden met de sovjets.

Het spreekt voor zich dat de regering de voorkeur zou gegeven hebben aan een oorlogverklaring aan de sovjets. Maar een dergelijke actie ondernemen tegen de georganiseerde arbeiders op de dag na een revolutie die de absolute vrijheid van woord, organisatie en sociale actie verkondigde, was simpelweg onmogelijk. En daarenboven, op welke reële kracht kon de regering buigen om zulke strijd te voeren? Ze had er gewoonweg geen.

De regering was dus verplicht om het spelletje te spelen, haar geduchte concurrent te tolereren en er zelfs mee te ‘flirten’. De officiële regering voelde maar al te goed de broosheid van de sympathieën die de werkende massa en het leger voor haar hadden. Ze was er zich van bewust dat deze twee beslissende krachten bij het eerste serieuze sociale conflict zich sowieso aan de kant van de sovjets zouden scharen.

De regering bleef ‘hopen’. Ze wilde tijd winnen. Maar de aanwezigheid van deze tweede, niet-officiële en zo hinderlijke ‘directoire’ waarmee rekening moest gehouden worden, was voor de – officiële maar machteloze - overgangsregering één van de grootste obstakels.

De gewelddadige kritiek, de heftige propaganda van alle socialistische partijen en vooral van de extreem-linkse elementen (linkse revolutionaire socialisten, bolsjevieken, anarchisten) vielen eveneens niet te onderschatten. Uiteraard kon de regering niet grijpen naar repressieve maatregelen tegen de vrijheid van woord. En mocht ze dat wel durven, wie zou haar bevelen opvolgen? Er stond niemand tot haar beschikking!

Zelfs een machtige, georganiseerde en geharde bourgeoisie die reeds meer dan één gevecht geleverd had met tegengestelde krachten en over een grote materiële kracht beschikt (leger, politie, geld enzovoort) zou het erg moeilijk gehad hebben om tot een bevredigende oplossing te komen voor zo’n geheel aan problemen en haar wil, haar macht en haar ‘programma’ op te leggen in zulke omstandigheden. En zulke bourgeoisie bestond niet in Rusland. Als klasse die bewust is van zichzelf, stond de Russische kapitalistische klasse nog in haar kinderschoenen. Ze was zwak, ongeorganiseerd, zonder historische traditie noch ervaring en kon dus op geen enkel succes hopen. En ze voerde ook niets uit.

De overgangsregering was gedoemd tot inertie, ze vertegenwoordigde niets anders dan een min of meer onbestaande en inactieve bourgeoisie. En dit aspect was zonder twijfel de voornaamste oorzaak van haar mislukking.

4. Naar een socialistische regering? De ellende van het socialisme

De eerste ‘overgangsregering’ die essentieel bourgeois was, werd dus snel gereduceerd tot een manifeste, belachelijke en dodelijke onmacht. De arme regering deed wat ze kon om overeind te blijven: schipperen, dralen, aanslepen… En ondertussen bleven alle brandende problemen ook ‘aanslepen’. Dag na dag zwelde de kritiek op deze spookregering aan, dag na dag nam de woede toe. Al snel werd haar het leven onmogelijk gemaakt. Op 6 mei, amper zestig dagen na haar plechtige inhuldiging, moest ze zonder weerstand plaatsmaken voor een zogenaamde “coalitieregering” (met socialistische deelname) waarvan het meest invloedrijke lid A. Kerenski was, een erg gematigde revolutionair-socialist (of eerder, ‘onafhankelijk’ socialist).

Kon deze socialo-bourgeois-regering erop hopen om betere resultaten te boeken? Zeker niet. Want haar toestand en de onmacht van haar actie waren gedoemd om dezelfde te zijn als die van de eerste overgangsregering. Verplicht om te steunen op de machteloze bourgeoisie, gedwongen om de oorlog verder te zetten, niet in staat om een werkelijke oplossing te bieden voor de alsmaar dringendere problemen, heftig aangevallen door de linksen en zetelend ten midden van moeilijkheden van alle soort en uur, ging deze tweede overgangsregering net zoals de eerste eerloos ten onder. Na een min of meer gelijk tijdsbestek, ruimde de regering op 2 juli plaats voor een derde regering die niet minder ‘overgang’ was en vooral bestond uit socialisten samen met enkele bourgeoiselementen.

Kerenski werd als meester en chef van deze derde en vervolgens vierde regering (die min of meer dezelfde was als de derde) een tijdlang een soort van duce van het land. De revolutionair-socialistische partij werkte nauw samen met de mensjevieken. Het leek erop dat ze het gingen halen, dat ze meester gingen worden van de Revolutie. Nog één stap en het land zou een socialistische regering kennen die kon steunen op erg reële krachten: de boeren, de arbeidersmassa’s, een groot deel van de intellectuelen, de sovjets, het leger enzovoort. Maar daar kwam niets van in huis.

De laatste regering van Kerenski leek erg sterk toen die aan de macht kwam. En ze kon dat inderdaad ook worden.

Kerenski was een advocaat en afgevaardigde van de socialistische stroming. Hij kon buigen op een zeer grote populariteit, zelfs onder de grote massa’s en het leger. Zijn toespraak in de Doema, aan de vooravond van de Revolutie, had een opzienbarend succes gekend. Het feit dat hij aan de macht kwam, wekte in het hele land enorme hoop op. Hij kon zonder reserves steunen op de sovjets – dus op de volledige werkende klasse –, want op dat moment waren de verpletterende meerderheid van afgevaardigden socialisten en bevonden de sovjets zich volledig in handen van de rechtse revolutionair-socialisten en de mensjevieke sociaaldemocraten.

Gedurende de eerste weken van de regering-Kerenski was het gevaarlijk om de eerste minister publiekelijk te bekritiseren, zó veel vertrouwen genoot hij. Enkele extreem-linkse agitatoren ondervonden het aan de lijve. Er waren zelfs gevallen van lynchpartijen.

Kerenski moest slechts aan één voorwaarde voldoen om het definitief te halen; dezelfde voorwaarde die Danton reeds bepleitte. Hij moest stoutmoedig zijn, altijd stoutmoedig en nog meer stoutmoedig.

En wel, dat was nu net een karaktertrek die hij volledig ontbeerde!

In de gegeven situatie betekende ‘stoutmoedigheid’ voor hem:

1° De onmiddellijke stopzetting van de oorlog (op een manier die hij moest zien te vinden);

2° De beslissende breuk met het kapitalistische bourgeoisregime (en dus de vorming van een volledig socialistische regering);

3° De onmiddellijke oriëntatie van het hele economische en sociale leven van het land naar een ronduit socialistisch systeem.

Dat alles zou trouwens perfect logisch en ‘aangewezen’ geweest zijn voor een regering van socialistische signatuur, met een socialistische meerderheid en een socialistisch leider… Maar nee! Zoals altijd, zoals overal elders, bleven de Russische socialisten en Kerenski zelf, in plaats van de historische noodzaak te begrijpen en het juiste moment te grijpen om vooruit te gaan en eindelijk hun werkelijke programma door te voeren, gevangenen van hun halfslachtige (zogenaamd “minimum”) programma dat hen zonder omwegen voorschreef om te strijden voor een democratische bourgeoisrepubliek.

In plaats van zich openlijk ten dienste te stellen van de werkende massa’s en hun emancipatie, vonden de socialisten en Kerenski, gevangen als ze zaten in hun weke ideologie, er niets beters op dan het spel van het Russische en internationale kapitalisme te spelen.

Kerenski durfde de oorlog niet stopzetten, noch de bourgeoisie de rug toe te keren en volledig op de werkende klassen te steunen, noch simpelweg de Revolutie voort te zetten! (Hij durfde zelfs het bijeenroepen van de wetgevende Assemblee niet te versnellen.)

Hij, hij wilde de oorlog verderzetten! Ten allen prijze en met alle middelen!

Wat hij wel durfde, was eerst en vooral een reeks hervormingen in tegenovergestelde richting: de herinvoering van de doodstraf en van de oorlogstribunalen aan het front; repressieve maatregelen in het binnenland. En toen kwamen er een lange reeks bezoeken aan het front om toespraken en ellendige preken te houden die volgens hem het oorlogsenthousiasme van de eerste dagen terug zouden doen oplaaien. Hij besefte dat de oorlog slechts verdergezet werd door de kracht van de inertie. En hij wilde een nieuwe impuls geven met woorden en straffen en hield daarbij geen enkele rekening met de werkelijkheid.

Hij hield zo veel toespraken dat zijn titel van “leidingvoerend commandant” (hij was tegelijkertijd ook voorzitter van de ministerraad) door het publiek al snel omgevormd werd tot “leidingvoerend preker”.

Twee maanden volstonden om zijn populariteit te zien ineen stuiken, vooral onder de arbeiders en soldaten die de draak begonnen te steken met zijn toespraken. Ze wilden daden, daden van vrede en sociale Revolutie. Ze wilden ook de snelle bijeenroeping van de Assemblee. (De koppigheid waarmee alle regeringen deze bijeenroeping vertraagden was één van de redenen van hun impopulariteit. De bolsjevieken wisten daar goed van te profiteren door onder meer de onmiddellijke bijeenroeping van de wetgevende Assemblee te beloven van zodra ze aan de macht waren.)

In feite waren de redenen voor de ondergang van de regering-Kerenski dezelfde als die van de voorgaande regeringen: de onmogelijkheid van de gematigde socialisten om de oorlog te stoppen; de erbarmelijke onmacht van deze vierde regering om de problemen van het moment op te lossen; haar intentie om de Revolutie op te sluiten binnen de beperkingen van een bourgeoisregime.

Meerdere omstandigheden en gebeurtenissen – de logische gevolgen van deze fatale tekortkomingen – verergerden de situatie en versnelden de val van Kerenski.

Eerst en vooral was er de bolsjevistische partij die rond die periode haar beste krachten verzameld had en zo over een krachtig propaganda- en actie-organisme beschikte. De bolsjevieken overspoelden het land dagelijks met duizenden stemmen en artikels, met behendige, wezenlijke en heftige kritieken op het beleid, de houding en alle activiteit van de regering (en ook van alle gematigde socialisten). De partij propageerde de onmiddellijke stopzetting van de oorlog, de demobilisatie, de voortzetting van de Revolutie. Energiek verspreidde ze haar sociale en revolutionaire ideeën. Elke dag herhaalde ze haar beloftes om onmiddellijk een Assemblee bijeen te roepen en eindelijk snel en succesvol de problemen van het moment op te lossen – als ze aan de macht kwamen. De bolsjevieken ‘hamerden’ dag in dag uit, zonder zich te vermoeien of zich te laten intimideren, op dezelfde spijker: de Macht! “Alle macht aan de sovjets!”, riepen ze van ’s morgens tot ’s avonds en van ’s avonds tot ’s morgens. De politieke macht aan de bolsjevieke macht en alles zou opgeruimd, opgelost en verwezenlijkt worden.

De bolsjevistische partij werd alsmaar meer gehoord en gevolgd door de intellectuele werknemers, door de arbeidersmassa’s en door het leger. Ze vermenigvuldigde haar aantal leden aan een duizelingwekkend tempo en drong zo door tot in alle fabrieken en bedrijven. In juni beschikte de partij over indrukwekkende kaders militanten, agitators, propagandisten, schrijvers, organisatoren en mensen van de actie. Daarenboven beschikte ze ook over belangrijke fondsen. En aan haar hoofd stond een onverschrokken centraal comité dat geleid werd door Lenin. De partij ontwikkelde een verbeten, koortsachtige en verpletterende activiteit en voelde zich, op z’n minst op moreel vlak, al snel meester van de situatie. Te meer nog daar er geen rivalen waren aan extreemlinkse zijde: de ‘linkse revolutionair-socialistische partij’ stond veel zwakker en kon niet veel meer doen dan satelliet spelen; de anarchistische beweging stond nog in haar kinderschoenen; de revolutionaire syndicalistische beweging was, dat weten we, onbestaande.

Kerenski voelde de grond vanonder zijn voeten wegzakken maar durfde de bolsjevieken niet rechtstreeks aanvallen. Hij greep naar halfslachtige maatregelen die onvoldoende waren om de tegenstander te verslaan, integendeel, zo maakte hij er reclame voor. De bolsjevieken kregen de aandacht van de massa’s, vervolgens hun waardering en wonnen tenslotte ook hun vertrouwen. Alles bij elkaar genomen versterkten deze timide reacties de vijand in plaats van hem te verzwakken. En net zoals zovele anderen zag Kerenski het gevaar niet. Op dat moment geloofde er bijna niemand in een bolsjevistische overwinning. (Het is berucht dat zelfs binnen de partij, Lenin min of meer de enige was die zeker was van de overwinning. Hij stond bijna alleen met zijn stelling dat het gepast was om een opstand voor te bereiden.)

Vervolgens beging Kerenski, er waarschijnlijk toe aangezet door zijn bondgenoten en gefascineerd door zijn eigen oorlogsdromen en preken, de vreselijke fout om op 18 juni het beruchte offensief tegen het Duitse front te ontketenen: een offensief dat erbarmelijk mislukte en zijn populariteit een vreselijke slag toebracht. Reeds op 3 juli brak er in Petrograd een gewapend oproer uit tegen de regering. Ook de troepen namen eraan deel (in het bijzonder de matrozen van Kronstadt) onder kreten als “Weg met Kerenski! Lang leve de sociale Revolutie! Alle macht aan de sovjets!”. Ditmaal kon Kerenski de storm nog met veel moeite bedwingen. Maar hij speelde zelfs het laatste schijntje van zijn vroegere invloed kwijt.

Uiteindelijk gaf een bijzondere gebeurtenis de genadeslag. Vol wanhoop over de voortschrijdende mars van de Revolutie en de onbeslistheid van Kerenski, nam de ‘witte’ generaal Kornilov enkele duizenden soldaten van het front (die voor het grootste deel Kaukasische troepen waren, een soort van koloniale eenheden die makkelijker te manipuleren en te ‘bedriegen’ vielen) mee, bedroog hen over wat er aan het gebeuren was in de hoofdstad en stuurde hen naar Petrograd onder leiding van een toegewijd generaal, zogenaamd “om komaf te maken met de gewapende criminele bendes en om de regering te verdedigen die niet in staat was om die uit te roeien.”

Omwille van redenen die we misschien wel nooit exact zullen te weten komen, verzette Kerenski zich maar halfslachtig tegen Kornilov. Zijn verzet was eerder een schijnvertoning. De hoofdstad werd slechts gered door het hartstochtelijk elan, door de buitengewone inspanning en door de sublieme opofferingsgeest van de arbeiders zelf. Met steun van de linkse vleugel van de sovjet van Petrograd, namen enkele duizenden arbeiders in zeven haasten de wapens op en vertrokken op eigen initiatief “naar het front” tegen Kornilov. Een eerste gevecht dat in de omgeving van Petrograd plaatsvond, bleef onbeslist. De arbeiders gaven geen meter grond prijs. Maar ze lieten vele doden achter en waren er niet zeker van om de volgende dag nog genoeg mankracht en munitie te hebben. Dankzij een snelle en energieke actie van de spoorwegarbeiders en de werknemers van de telegrafie die krachtig geholpen werden door de soldatencomités aan het front, werd het hoofdkwartier van Kornilov geïsoleerd van het front en het land. Langs de andere kant wilden de soldaten van Kornilov ’s nachts, verrast door het heroïsche verzet van de “bandieten”, “criminelen” en “luilakken” de lijken inspecteren. Ze roken bedrog. Ze stelden vast dat de lijken allemaal de werkmanshanden van ware arbeiders hadden. Tenslotte slaagden enkele socialistische groeperingen van de Kaukasus in Petrograd erin om een delegatie naar het kamp van de troepen van Kornilov te sturen. De delegatie had een onderhoud met de soldaten, lichtte hen in over de werkelijke situatie en vernietigde definitief de fabel van de “bandieten” en overtuigden hem om de broedertwist stop te zetten. De volgende dag verklaarden de soldaten van Kornilov dat ze bedrogen waren geweest, weigerden te vechten tegen hun broeders arbeiders en keerden terug naar het front. Het avontuur mislukte.

Vanaf de volgende dag beschuldigde de publieke opinie Kerenski ervan heimelijk tot een verstandhouding met Kornilov gekomen te zijn. Waar of niet, maar deze versie haalde het. De regering-Kerenski en de gematigde socialisten betaalden er een zware prijs voor. Alles stond nu klaar voor een beslissend offensief van de bolsjevistische partij.

Toen gebeurde er nog iets dat een fundamentele rol zou spelen in de loop der dingen. Bij de nieuwe verkiezingen van de afgevaardigden (voor de sovjets, de fabriekscomités, voor de cellen binnen het leger enzovoort) behaalden de bolsjevieken een verpletterende overwinning op de gematigde socialisten. Zo greep de bolsjevistische partij definitief de leiding van alle arbeiders- en revolutionaire actie. Met steun van de linkse revolutionaire socialisten won de partij veel sympathie bij de boeren. De bolsjevieken hadden nu een uitstekende strategische positie voor een beslissende aanval.

Vanaf dat moment overwoog Lenin het bijeenroepen van een pan-Russisch congres van de sovjets dat in opstand moest komen tegen de macht van Kerenski, haar moest omverwerpen met steun van het leger en de bolsjevieken aan de macht brengen.

De voorbereidingen voor de uitvoering van dit plan begonnen onmiddellijk, deels openlijk, deels in het geheim. Lenin was verplicht om zich te verbergen en leidde de operaties vanop afstand. Kerenski begon het gevaar te ruiken, maar stond er machteloos tegenover. Alles begon heel snel te gaan. De laatste acte van het drama zou gespeeld worden.

Laten we even samenvatten.

Alle conservatieve of gematigde regeringen die elkaar opvolgden van februari tot oktober 1917 stonden machteloos om in de gegeven omstandigheden de bijzonder ernstige en dringende problemen op te lossen in een land dat op de rand van Revolutie stond: dat was de voornaamste reden waarom dit land opeenvolgend, op een korte tijd van acht maanden, de conservatieve bourgeoisregering met grondwettelijke allures, de bourgeoisdemocratie en tenslotte de gematigde socialistische macht deed vallen.

Twee feiten markeerden deze onmacht:

1° de onmogelijkheid voor het land om de oorlog voort te zetten;

2° de dringendheid die het land leende aan het bijeenroepen van een grondwettelijke Assemblee en de onmogelijkheid van de regeringen om die bijeen te roepen.

De heftige propaganda van extreemlinks voor de onmiddellijke stopzetting van de oorlog, voor de snelle bijeenroeping van een Assemblee en voor de integrale sociale Revolutie als enig heil, samen met andere factoren van minder belang, spoorden deze vurige mars van de Revolutie aan.

Zo verbrandde de Russische Revolutie, die in februari 1917 ontketend werd tegen het tsarisme, snel de etappes van een politieke bourgeoisrevolutie, zowel democratisch als gematigd socialistisch.

In oktober was de weg vrijgemaakt, de Revolutie plaatste zich effectief en definitief in het perspectief van de sociale Revolutie. En het was volkomen logisch en natuurlijk dat de werkende massa’s zich na de val van alle regeringen en gematigde politieke partijen wendden tot de laatste bestaande partij, de enige partij die nog overeind stond, de enige partij die zonder angst voor de sociale Revolutie ging, de enige partij die een snelle en gelukkige oplossing voor alle problemen beloofde als ze aan de macht zou komen: de bolsjevistische partij.

De anarchistische beweging, laten we het herhalen, stond nog veel te zwak om een onmiddellijke en concrete invloed op de gebeurtenissen te hebben. En de syndicalistische beweging bestond gewoonweg niet.

Sociaal gezien zag de situatie er als volgt uit:

Drie fundamentele elementen: de bourgeoisie, de arbeidersklasse, de bolsjevistische partij die figureerde als ideoloog en “voorhoede”.

De bourgeoisie, de lezer weet het al, was zwak. Het kostte de bolsjevistische partij niet al te veel moeite om die te verpletteren.

Ook de arbeidersklasse stond zwak. Ze was ongeorganiseerd (in de werkelijke betekenis van het woord), onervaren en eigenlijk onbewust van haar ware taak, ze wist niet onmiddellijk zelf te handelen, voor eigen rekening. Ze verliet zich op de bolsjevistische partij die zich meester maakte van de actie.

Laten we hier nog een noot aan toevoegen die wat vooruitloopt op de feiten, maar die aan de lezer zal toelaten om het verloop beter te kunnen volgen en begrijpen.

Dit tekortkomen van de Russische arbeidersklasse aan het begin van de Revolutie zou fataal blijken voor het vervolg van de gebeurtenissen en ook voor de gehele Revolutie. (We hebben reeds gesproken over het nefast ‘passief’ van de geaborteerde Revolutie van 1905-1906: de arbeidsklasse veroverde niet het recht om zich te organiseren; ze bleef versnipperd. In 1917 zou ze zich daarover beklagen.)

We kunnen zeggen dat de bolsjevistische partij zich meester maakte van de actie. En in plaats van simpelweg de werkers bij te staan in hun inspanningen om de Revolutie te voltooien en zich te emanciperen; in plaats van hen te helpen in hun strijd, een rol die normaal gezien de rol zou moeten zijn van alle revolutionaire ideologen en die absoluut niet de verovering noch de uitoefening van de “politieke macht” vereist; in plaats van die rol te vervullen, vestigde de bolsjevistische partij eens ze aan de macht was zich als absoluut heer en meester; werd al snel gecorrumpeerd; organiseerde zich in een geprivilegieerde kaste en vervolgens verpletterde en onderwierp ze de arbeidersklasse om die onder nieuwe vormen uit te buiten ten voordele van de partijbelangen.

Hierdoor werd de hele Revolutie ondergraven, uit koers gedreven en op een dwaalspoor gebracht. Want toen de volksmassa’s zich bewust werden van de vergissing en het gevaar, was het al te laat: het volk bezweek na een bittere maar ongelijke strijd die drie jaar duurde. De nieuwe meesters zaten stevig genoeg in het zadel en beschikten over voldoende materiële, administratieve, militaire en politionele middelen om het te halen. De ware emancipatorische Revolutie werd eens te meer gewurgd door de ‘revolutionairen’ zelf.

5. De bolsjevistische Revolutie

De val van de regering Kerenski – De overwinning van de bolsjevistische partij – Vanaf oktober begon de ontknoping te naderen. De massa’s waren klaar voor een nieuwe revolutie. Een aantal spontane oproeren sinds juli (zoals die van Petrograd, van Kaloega en van Kazan) en andere protesten van de massa’s en de troepen hier en daar, gaven daar voldoende aanwijzingen voor.

De bolsjevistische partij kon reeds op twee reële krachten steunen: het vertrouwen van de brede massa’s en een grote meerderheid binnen het leger. Ze ging over tot actie en bereidde koortsachtig het beslissende gevecht voor dat ze voor eigen rekening wilde voeren. Haar agitatie woedde. Ze legde de laatste hand aan de vorming van arbeiders- en soldatenkaders voor de beslissende slag. Ze organiseerde ook definitief haar eigen kaders en stelde voor in het geval van een overwinning de eventuele lijst op met leden van de nieuwe bolsjevistische regering, met Lenin aan het hoofd. Die hield de gebeurtenissen nauwgezet in de gaten en gaf zijn laatste instructies. Trotski, de erg actieve rechterhand van Lenin die enkele maanden daarvoor teruggekeerd was uit de Verenigde Staten (zijn laatste verblijfsplaats sinds zijn ontsnapping uit Siberië), zou op het hoogste niveau deelnemen aan de macht.

De linkse revolutionaire socialisten handelden in overeenstemming met de bolsjevieken.

De anarcho-syndicalisten en de anarchisten die weinig talrijk, slecht georganiseerd, maar erg actief waren, deden van hun kant alles wat ze konden om de actie van de massa’s tegen Kerenski te ondersteunen en aan te moedigen. Desalniettemin spanden ze zich in om de nieuwe revolutie niet op een politiek (verovering van de macht door een partij), maar op een werkelijk sociaal spoor te duwen: naar een vrije organisatie en samenwerking van libertaire signatuur.

Het vervolg is min of meer gekend; we geven hier kort de feiten weer.

Eens de extreme zwakte van de regering Kerenski vastgesteld werd, de sympathie van een verpletterende meerderheid van de werkende massa’s verworven was en de actieve steun van de vloot Kronstadt – altijd aan de voorhoede van de Revolutie – en van de meerderheid van de soldaten van Petrograd verzekerd was, legde het centraal Comité van de bolsjevistische partij de datum van de opstand vast op 25 oktober (7 november in nieuwe stijl). Het Pan-Russische Congres van de Sovjets werd op dezelfde dag bijeengeroepen.

In de geest van de leden van het centraal Comité moest dit congres – waarvan de verpletterende meerderheid bolsjevieken waren die blindelings de richtlijnen van de Partij opvolgden – in geval van nood de Revolutie afkondigen en steunen, alle revolutionaire krachten van het land samenbrengen, het hoofd bieden aan eventuele weerstand van Kerenski enzovoort.

De opstand gebeurde inderdaad op 25 oktober, ’s avonds. Het Congres van de Sovjets kwam diezelfde dag samen in Petrograd. Maar het moest niet tussenbeide komen.

Evenmin zijn er straatgevechten geweest, noch barricades: geen enkele strijd van een zekere betekenis.

Alles ging eenvoudig en snel.

De regering Kerenski was door iedereen in de steek gelaten, hield vast aan hersenschimmen en zetelde in het Winterpaleis. Dat Paleis werd verdedigd door een “elitebataljon”, een bataljon vrouwelijke soldaten en een handvol jonge aspirant-officieren.

Enkele detachementen soldaten die trouw waren aan de bolsjevieken en die handelden naar een vooropgesteld plan in nauwe verbinding met het Congres van de Sovjets en het centraal Comité van de Partij, omsingelden het Paleis en vielen haar verdedigers aan. De aanval van de soldaten werd ondersteund door kruisers van de Baltische vloot die uit Kronstadt waren gekomen en op de rivier Neva dreven, recht tegenover het Paleis. De bekende kruiser Aurora was er toen bij.

Na een korte schermutseling en enkele kanonschoten van de kruiser, namen de bolsjevistische troepen het Paleis in.

Ondertussen was Kerenski er al van onderuit gemuisd. De andere leden van zijn regering werden aangehouden.

Zo bleef de “opstand” in Petrograd beperkt tot een kleinschalige militaire operatie die geleid werd door de bolsjevistische partij. De zetel van de regering was leeg, het zegevierende centraal Comité van de partij nam erin plaats. Het was bijna een paleisrevolutie.

Een poging van Kerenski om naar Petrograd op te trekken met wat troepen die hij van het front gehaald had (kozakken, en dan nog wel de Kaukasische divisie), mislukte dankzij een krachtige gewapende interventie van de arbeidersmassa’s van de hoofdstad en vooral, wederom, van de matrozen van Kronstadt die in zeven haasten ter hulp schoten. In een gevecht vlakbij Gatsjina in de omgeving van Petrograd werd een deel van de troepen van Kerenski verslagen; een ander deel liep over naar het revolutionaire kamp. Kerenski redde zich en vluchtte naar het buitenland.

In Moskou en elders verliep de machtsgreep van de bolsjevistische partij minder vlotjes.

Moskou kende tien dagen van verbeten gevechten tussen de revolutionaire krachten en de reactie. Er vielen vele doden. Meerdere wijken van de stad raakten zwaar beschadigd door artillerievuur. Maar uiteindelijk overwon de Revolutie.

Ook in een aantal andere steden werd de overwinning slechts met veel strijd behaald.

Over het algemeen bleef het platteland rustig of eerder onverschillig. De boeren waren te veel opgeslorpt door hun lokale bezorgdheden: ze waren al erg lang bezig om de “landbouwkwestie” eigenhandig op te lossen. In tussentijd hadden ze er niets op tegen dat de bolsjevieken de macht grepen. Vanaf het moment dat ze de grond hadden en niet langer moesten vrezen voor de terugkeer van de “pomestsjik”, waren ze min of meer tevreden en maakten zich maar weinig zorgen over wie er op de troon zat. Ze verwachtten niets slecht van de kant van de bolsjevieken. En ze hadden horen zeggen dat die de oorlog wilden stoppen en dat leek hen uitstekend. Ze hadden dus geen enkele reden om de nieuwe revolutie te bestrijden.

De manier waarop deze revolutie geschiedde, toont uitstekend aan hoe zinloos een strijd over de “politieke macht” wel niet is. Als de politieke macht voor deze of gene reden gesteund wordt door een aanzienlijk deel van de bevolking en vooral door het leger, dan loont het niet de moeite om die aan te vallen. Als die daarentegen door de meerderheid en door het leger aan haar lot wordt overgelaten – hetgeen geschiedt tijdens een ware revolutie – dan loont het niet de moeite om er speciaal aandacht voor te hebben: bij de minste geste van het gewapende volk, stuikt die als een kaartenhuis ineen. Men moet zich niet bezig houden met de politieke macht, maar met de reële macht van de revolutie, met haar onuitputbare spontane en potentiële krachten, met haar onweerstaanbaar elan, met de immense horizons die ze openbreekt, kortom, met al die enorme mogelijkheden die ze in haar schoot draagt.

Zoals geweten was de overwinning van de bolsjevieken in meerdere regio’s – in het bijzonder in het Oosten en in het Zuiden – niet totaal. Al snel stonden er contra-revolutionaire bewegingen op; ze werden duidelijker, wonnen aan belang en stortten het land in een ware burgeroorlog die zou duren tot eind 1921.

Eén van deze bewegingen, geleid door de generaal Denikin (1919), kreeg de proporties van een opstand die erg gevaarlijk was voor de bolsjevistische macht. Het leger van Denikin vertrok uit de verafgelegen regio’s van zuidelijk Rusland (Don, Koeban, Oekraïne, Krim, Kaukasus) en stond in de zomer van 1919 bijna aan de poorten van Moskou. (De lezer zal de redenen voor de kracht van deze beweging en ook de manier waarop dit dreigende gevaar bezworen werd, eens te meer buiten de bolsjevistische “politieke macht” om die toen op instorten stond, verderop leren kennen.)

Ook de opstand die later in dezelfde regio’s ontketend werd door generaal Wrangel was erg gevaarlijk. En daarvoor was er nog de redelijk dreigende beweging in het Oosten die militair onder bevel stond van admiraal Koltsjak. Elders waren er hier en daar nog andere contra-revolutionaire opstanden van minder belang.

Het merendeel van deze bewegingen werden in zekere mate gesteund en gevoed door buitenlandse interventies. Sommige werden bijgestaan en zelfs politiek geleid door de gematigde socialisten (rechtse revolutionaire socialisten en mensjevieken).

Langs de andere kant moest de bolsjevistische macht een lange en moeilijke strijd voeren: ten eerste tegen haar ex-partners, de linkse revolutionaire socialisten en ten tweede tegen de anarchistische stromingen en beweging. Uiteraard bevochten deze linkse bewegingen de bolsjevieken niet vanuit contrarevolutionair opzet, maar in naam van de “ware sociale Revolutie” die in hun ogen verraden was door de bolsjevistische partij aan de macht.

We zullen het in het laatste deel van dit werk nog uitvoerig hebben over al deze bewegingen. Maar laten we hier toch reeds opmerken dat de geboorte en vooral de draagwijdte en heftigheid van deze contrarevolutionaire bewegingen het fatale resultaat waren van de gebrekkigheid van de bolsjevistische macht, van haar onmacht om het nieuwe economische en sociale leven te organiseren. De lezer zal verderop zien wat de reële evolutie van de Oktoberrevolutie geweest is en ook met welke middelen de nieuwe macht zich uiteindelijk wist op te leggen, te handhaven, de storm te bedwingen en op haar manier de problemen van de Revolutie ‘op te lossen’.

Kortom is het pas vanaf het jaar 1922 dat de bolsjevistische partij zich definitief meester kan voelen over de situatie – tenminste voor een gegeven historisch ogenblik.

De explosie en haar onmiddellijke gevolgen kwamen ten einde. Op de ruïnes van het tsarisme en het feodalo-bourgeois-regime moest nu een nieuwe maatschappij gebouwd worden.