Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


namespace:de_ongekende_revolutie_-_deel_ii

De Ongekende Revolutie - Deel II. Het bolsjevisme en de anarchie

Door Voline

Zie voor hier voor Deel I en Deel III.


Eerste deel - De twee ideeën over revolutie

1. Twee tegengestelde opvattingen over de Sociale Revolutie

Het is onze voornaamste taak om zo goed mogelijk te onderzoeken wat er onbekend of weinig gekend is van de Russische Revolutie.

Laten we een feit onderlijnen dat misschien niet onbekend gebleven is, maar dat alleszins in de Westerse landen niet of slechts oppervlakkig in overweging genomen wordt.

Vanaf oktober 1917, begeeft de Russische Revolutie zich op een totaal nieuw terrein: het terrein van de grote Sociale Revolutie. Ze begeeft zich op een erg bijzondere en totaal onverkende weg.

Daaruit volgt dat ook de verdere mars van de Revolutie een nieuw en origineel karakter kreeg.

(Het karakter van onze uiteenzetting zal dus veranderen. De algemene aanblik zal veranderen, net als de elementen waaruit het bestaat en ook de taal zelf zal een ongewoon, speciaal accent krijgen. De lezer zou niet verbaasd mogen zijn over deze verandering.)

Dan is er nog een ander feit dat minder gekend is en voor vele lezers onverwacht zal overkomen. We hebben het nochtans reeds laten doorschemeren.

In de loop van de crises en het bewind van de opeenvolgende regeringen tot aan de Oktoberrevolutie van 1917, was het bolsjevisme niet de enige opvatting over hoe de Sociale Revolutie verwezenlijkt moest worden. Zonder het te hebben over de (linkse) revolutionair-socialistische doctrine die verwant was met het bolsjevisme omwille van haar politiek, autoritair, etatistisch en centralistisch karakter, noch over enkele andere gelijkaardige kleinere stromingen, verduidelijkte zich ook een tweede fundamentele idee over een franke en integrale Sociale Revolutie die opgang maakte binnen de revolutionaire middens en ook onder de werkende massa’s: de anarchistische idee.

In het begin was haar invloed erg zwak, maar beetje bij beetje nam die toe. Eind 1918 bereikte deze invloed een punt waarop de bolsjevieken (die geen enkele kritiek toelieten – en al helemaal geen tegenspraak of oppositie) zich ernstig zorgen begonnen maken. Vanaf 1919 tot eind 1921 moesten de bolsjevieken een erg zware strijd aangaan tegen de voortgang van deze idee: een strijd die op z’n minst even lang geduurd heeft en even heftig was als de strijd tegen de reactie.

Er is ook nog een derde feit dat niet voldoende gekend is: het aan de macht zijnde bolsjevisme bestreed de anarchistische en anarcho-syndicalistische idee en beweging niet op het terrein van de ideologische of concrete ervaringen, niet met een oprechte en eerlijke strijd, maar met dezelfde repressieve methodes als ze tegen de reactie gebruikte: puur geweld. Ze begon met het brutale sluiten van de lokalen van de libertaire organisaties, met het verbod op alle anarchistische propaganda of activiteit. Ze veroordeelde de massa’s ertoe om de anarchistische stem niet te horen en haar te miskennen. Maar ondanks deze dwang, won de idee aan terrein en toen gingen de bolsjevieken snel over tot gewelddadigere maatregelen: gevangenis, vogelvrijverklaring, doodstraf. De ongelijke strijd tussen de twee stromingen – de ene aan de macht, de andere tegen de macht – werd heftiger, breidde zich uit en leidde in sommige regio’s tot een ware burgeroorlog. In het bijzonder in de Oekraïne, waar deze staat van oorlog meer dan twee jaar duurde en waar de bolsjevieken verplicht waren al hun krachten te mobiliseren om de anarchistische idee te wurgen en de volksbewegingen die erdoor geïnspireerd waren de kop in te drukken.

De strijd tussen de twee opvattingen over de Sociale Revolutie en tegelijkertijd tussen de bolsjevistische Macht en bepaalde bewegingen van werkende massa’s nam een erg belangrijke plaats in tijdens de periode van 1919 tot 1921.

Nochtans schuiven alle auteurs zonder uitzondering, van extreem-rechts tot extreem-links – de libertaire literatuur daargelaten – omwille van gemakkelijk begrijpbare redenen deze gebeurtenissen onder de mat. We voelen ons dus verplicht om ze uit te leggen, te verduidelijken en de aandacht van de lezer erop te vestigen.

Langs de andere kant dringt zich een dubbele vraag op:

1° Wat was de oorzaak van de belangrijke en snelle groei van de anarchistische idee, wetende dat het bolsjevisme aan de vooravond van de Oktoberrevolutie een verpletterende meerderheid van de bevolking achter zich had?

2° Wat was de precieze positie van de anarchisten ten opzichte van de bolsjevieken en waarom moesten die laatsten de anarchistische idee en beweging bestrijden – en bestrijden met geweld?

Door op deze vragen te antwoorden, zal het gemakkelijker worden om het ware gelaat van het bolsjevisme te onthullen.

Een confrontatie en vergelijking tussen deze twee ideeën en bewegingen in actie zal ieder het best in staat stellen om ze te begrijpen, ze juist te waarderen, het waarom van deze staat van oorlog tussen de twee kampen te begrijpen en tenslotte ook om “de pols te voelen” van de Revolutie na de bolsjevistische omwenteling van oktober.

Laten we deze twee ideeën grosso modo vergelijken:

De bolsjevistische idee stelde voor om op de ruïnes van de bourgeoisstaat een nieuwe “arbeidersstaat” te bouwen, om een “arbeiders- en boerenregering” te vormen en de “dictatuur van het proletariaat” te vestigen.

De anarchistische idee was om de economische en sociale bases van de maatschappij te veranderen zonder daarvoor toevlucht te nemen tot een politieke Staat, een regering of een “dictatuur”, wat die ook mochten zijn; het is te zeggen, om de Revolutie te verwezenlijken en haar problemen op te lossen niet met politieke en statelijke middelen maar door de natuurlijke en vrije activiteit, zowel economisch als sociaal, van de verenigingen van werkers zelf na de omverwerping van de laatste kapitalistische regering.

Om de actie te coördineren wilde de eerste opvatting een centrale politieke macht, een regering en agenten om de maatschappij te organiseren naar de formele richtlijnen van het “centrum”.

De andere opvatting veronderstelde: het definitief verwerpen van de politieke en statelijke organisatie; een directe en federatieve overeenkomst en samenwerking tussen de economische, sociale, technische en andere organismes (vakbonden, coöperatieven, diverse verenigingen enzovoort) op lokaal, regionaal, nationaal en internationaal niveau; dus geen politieke en statelijke centralisering die van het regeringscentrum gaat naar de periferie die door haar bevolen wordt, maar een economische en technische organisatie naargelang de reële noden en belangen die van de periferie naar de centra gaat, op natuurlijke en logische wijze opgezet naargelang de concrete noden, zonder overheersing of bevelstructuur.

Het moet opgemerkt worden hoe absurd – of baatzuchtig – het verwijt aan anarchisten is dat ze niets anders kunnen “dan vernietigen”, dat ze geen enkel opbouwend “positief” idee hebben. De discussies tussen de extreem-linkse politieke partijen en de anarchisten gingen altijd over de positieve en constructieve taak na de vernietiging van de bourgeoisstaat (waarover iedereen het eens was). De vraag was hoe de nieuwe maatschappij kon opgebouwd worden: hetzij etatistisch, centralistisch en politiek; hetzij federalistisch, apolitiek en eenvoudigweg sociaal? Dat was altijd het onderwerp van de controverses: een onweerlegbaar bewijs van het feit dat de essentiële bekommernis van de anarchisten juist altijd de toekomstige opbouw is geweest.

Tegenover de these van de partijen (een politieke en gecentraliseerde “overgangsstaat”), plaatsen de anarchisten hun these: de stelselmatige maar onmiddellijke overgang naar de ware economische en federatieve gemeenschap. De politieke partijen steunden op de sociale structuur die door de eeuwen heen en door de voorbije regimes opgebouwd was en beweerden dat dit model constructieve ideeën omvatte. De anarchisten vinden dat een nieuwe opbouw vanaf het begin nieuwe methodes vereist en ze dringen aan op deze methodes. Of hun these nu juist is of fout, ze bewijst toch in ieder geval dat ze perfect weten wat ze willen en dat ze duidelijke opbouwende ideeën hebben.

Over het algemeen heerst er de foute interpretatie – of nog vaker, de bewust vervalste – dat de libertaire opvatting de afwezigheid van alle organisatie betekent. Niets is minder waar. Het gaat niet over “organisatie” of “niet-organisatie”, maar over twee verschillende principes van organisatie.

Elke revolutie begint noodzakelijkerwijze op een min of meer spontane en dus verwarde en chaotische manier. Het spreekt voor zich – en de libertairen begrijpen dat net zozeer als alle anderen – dat een revolutie mislukt wanneer ze in dat primitieve stadium blijft steken. Onmiddellijk na het spontane elan van de revolutie moet het organisatorische principe opkomen zoals bij eender welke andere menselijke activiteit. En dan duikt de moeilijke kwestie op: wat zijn de vormen en de bases van deze organisatie?

De enen beweren dat er een centrale leidende groep – de “elitegroep” – moet gevormd worden die het hele werk in handen neemt en het volgens haar eigen opvatting leidt; deze opvatting oplegt aan de hele collectiviteit, een regering vormt en een Staat organiseert, haar wil opdringt aan de bevolking, haar “wetten” oplegt met dwang en geweld en tenslotte degenen die niet akkoord gaan bestrijdt, buiten spel zet en zelfs te elimineert.

Anderen denken dat zo’n opvatting absurd is en ingaat tegen de fundamentele tendensen van de menselijke ontwikkeling en dat dit uiteindelijk meer dan steriel, nefast is voor het ondernomen oeuvre. Uiteraard, zo zeggen de anarchisten, moet de samenleving georganiseerd worden. Maar deze nieuwe, normale en nu mogelijke organisatie moet vrijelijk gebeuren, op het sociale terrein en vooral vanuit de basis. Het organisatorische principe mag niet uit een centrum komen dat op voorhand opgericht werd om het geheel in handen te krijgen en er zich aan op te leggen, maar – exact het tegenovergestelde – het moet juist op alle punten leiden tot knopen van coördinatie. Natuurlijk moet de organisatorische geest en de mensen die in staat zijn om te organiseren – de “elites” – tussenbeide komen. Maar overal en onder alle omstandigheden moeten al deze menselijke verdiensten vrijelijk deelnemen aan het gemeenschappelijke oeuvre, als ware medewerkers en niet als dictators. Overal moeten zij het voorbeeld geven en zich inspannen om bijeen te brengen, te coördineren, de initiatieven, de kennis, de vermogens en de voorkeuren te organiseren, zonder ze te overheersen, te onderwerpen of te onderdrukken. Zulke mensen zouden ware organisatoren zijn en hun oeuvre zou de ware organisatie zijn, een organisatie die vruchtbaar en stevig is juist omdat ze natuurlijk, menselijk en effectief progressief is. De andere “organisatie” die nagebootst wordt van de oude maatschappij van onderdrukking en uitbuiting – en dus gepast voor deze twee doeleinden – zou steriel en instabiel zijn omdat ze niet overeenkomt met de nieuwe doeleinden, en dus geenszins progressief is. Ze zou geen enkel element van een nieuwe samenleving bevatten; ze zou daarentegen leiden tot het paroxisme van alle gebreken van de oude maatschappij omdat ze slechts hun aanblik veranderd heeft. Aangezien deze manier van organiseren behoort tot een verouderde maatschappij, in alle opzichten voorbijgestreefd is en dus onmogelijk kan gelden als natuurlijke, vrije en waarlijk menselijke instelling, kan ze zich slechts handhaven door een nieuwe kunstgreep, een nieuw bedrog, een nieuw geweld, nieuwe onderdrukking en uitbuiting. En daardoor wordt de hele revolutie noodlottig op een dwaalspoor gebracht, uitgehold en in gevaar gebracht. Het spreekt voor zich dat zo’n organisatie onproductief zou blijven als motor van de Sociale Revolutie. Ze kan totaal niet dienen als “overgangsmaatschappij” (wat de “communisten” beweren), want zo’n maatschappij zou toch op z’n minst een aantal kiemen van de samenleving waarnaar ze evolueert in zich moeten dragen – en alle autoritaire en statelijke maatschappijen dragen niets dan de overblijfselen van de gevallen maatschappij in zich.

Volgens de libertaire these waren het de werkende massa’s zelf die zich overal doorheen hun verschillende gefedereerde en naargelang hun reële noden gecentraliseerde organismes (fabriekscomités, industriële en landbouwvakbonden, coöperatieven enzovoort) ter plaatse moesten wijden aan de oplossing van de constructieve problemen van de Revolutie. Met hun krachtige en vruchtbare actie (dusdanig omdat ze vrij en bewust is) moesten ze hun inspanningen over het hele land coördineren. En over de “elites” en hun rol, vonden de libertairen dat het hun taak was om de massa’s te helpen: inlichten, onderwijzen, raad geven, aanzetten tot dit of dat initiatief, het voorbeeld geven, de massa’s te steunen in hun actie, maar ze zeker niet dirigeren via een regering.

Volgens de libertairen kon een succesvolle oplossing van de problemen van de Sociale Revolutie alleen maar het resultaat zijn van het vrije en bewuste collectieve en solidaire oeuvre van de miljoenen mensen die er aan bijdroegen en die harmonie brachten zowel in de verscheidenheid van hun behoeften en belangen als in die van hun ideeën, krachten, vermogens, gaves, voorkeuren, bereidheid, beroepskennis enzovoort. Volgens de libertairen waren de werkende massa’s met hulp van de “elites” en zo nodig onder bescherming van hun vrij georganiseerde gewapende krachten, effectief in staat om de Sociale Revolutie vooruit te brengen en stap voor stap tot de praktische verwezenlijking van al haar taken te komen. En dit via het natuurlijke spel van hun economische, technische en sociale organismes.

De bolsjevistische these stond daar diametraal tegenover. Volgens de bolsjevieken moest het de elite – hun elite – zijn die door het vormen van een regering (zogezegd van “arbeiders” en die zogezegd “de dictatuur van het proletariaat” uitoefenende) de sociale verandering moesten doorvoeren en haar immense problemen oplossen. De massa’s moesten deze elite helpen (het compleet tegenovergestelde van de libertairen) door trouw, blindelings en “mechanisch” haar wensen, beslissingen, bevelen en “wetten” uit te voeren. En de gewapende kracht die eveneens van de kapitalistische landen nagebootst was, moest blindelings gehoorzamen aan “de elite”.

Dat was – en is – het essentiële verschil tussen de twee ideeën.

Op het moment van de Russische omwenteling van 1917 waren dat de twee tegengestelde opvattingen over de Sociale Revolutie.

Zoals we reeds zeiden, wilden de bolsjevieken de anarchisten zelfs niet aanhoren en nog veel minder hen wilden ze dat die hun these zouden voorstellen aan de massa’s. Ze dachten in het bezit te zijn van de absolute, onbediscussiëerbare en “wetenschappelijke” waarheid, ze beweerden die met hoogdringendheid op te leggen en toe te passen en bestreden en elimineerden de libertaire beweging met geweld vanaf het ogenblik dat de massa’s erin geïnteresseerd raakten: het gewoonlijke procedé van alle overheersers, uitbuiters en inquisiteurs.

Vanaf oktober 1917 botsten de twee opvattingen alsmaar harder, een compromis was onmogelijk.

Vier jaar lang zal dit conflict de bolsjevistische macht haar adem doen inhouden en een alsmaar meer markante rol spelen in de verwikkelingen van de Revolutie tot aan de definitieve verplettering, “manu militari”, van de libertaire stroming (eind 1921).

We hebben reeds gezegd dat het ondanks, of juist omwille van het belang van dit feit en de lessen die eruit getrokken kunnen worden, zorgvuldig verzwegen wordt door de voltallige “politieke” pers.

2. De oorzaken en de gevolgen van de bolsjevistische opvatting

Enkele kanttekeningen – Zoals men weet, is het de politieke, gouvernementele, etatistische en centralistische opvatting die het gehaald heeft.

Vóór alles stelt er zich hier een kwestie die moet uitgeklaard worden voordat we terugkomen op de gebeurtenissen en op andere kwesties.

Wat waren de fundamentele redenen die het bolsjevisme toelieten om het in de Russische Revolutie te halen van het anarchisme? Hoe kunnen we deze overwinning kaderen?

Het numerieke verschil en de slechte organisatie van de anarchisten volstaan niet om hun mislukking te verklaren: in de loop der gebeurtenissen had hun aantal kunnen stijgen en hun organisatie verbeteren.

Ook het geweld alleen biedt geen afdoende verklaring: mochten de massa’s de anarchistische ideeën op tijd gevat hebben, dan zou dat geweld niet hebben kunnen plaatsvinden.

Langs de andere kant is de mislukking ook niet te wijten aan de anarchistische idee als dusdanig, noch aan de houding van de libertairen: het was daarentegen het bijna onafwendbare gevolg van een geheel aan feiten die aan hun wil ontsnapten.

Laat ons dus proberen om de essentiële oorzaken van de nederlaag van de anarchistische idee uiteen te zetten. Ze waren veelvoudig. We zullen ze hier opsommen in orde van belangrijkheid en ze naar juiste waarde proberen schatten.

1° De algemene instelling van de volksmassa’s (en ook van de ontwikkelde lagen).

Zoals altijd en overal kwamen ook in Rusland de Staat en de regering bij de massa’s over als onmisbare, natuurlijke en voor eens en voor altijd gevestigde historische elementen. De mensen vroegen zich zelfs niet af of de Staat, de Regering wel “normale”, nuttige en aanvaardbare instellingen waren. Een dergelijke vraag kwam zelfs niet bij hen op. En als iemand die al stelde, dan kon die in het begin – en vaak ook aan het einde – rekenen op onbegrip.

(Tijdens de Revolutie werden de massa’s intuïtief alsmaar “anarchiserender”, maar het ontbrak hen aan anarchistisch bewustzijn en kennis, net als de tijd om erin te kunnen doordringen.)

2° Dit etatistische vooroordeel dat bijna aangeboren is, valt te wijten aan een eeuwenlange evolutie en omgeving. Het is dus een soort van “tweede natuur” geworden en werd vervolgens opnieuw bevestigd – vooral in Rusland waar de anarchistische literatuur, op enkele clandestiene brochures en pamfletten na, bijna onbestaande was – door de voltallige pers, ook door die van de socialistische partijen.

Laten we niet vergeten dat de vooruitstrevende Russische jeugd een literatuur las die het socialisme altijd vanuit een etatistische invalshoek benaderde. De marxisten en anti-marxisten waren het onderling niet eens, maar zowel voor de enen als voor de anderen bleef de Staat de onbetwistbare basis van elke moderne samenleving.

De jonge Russische generaties hebben zich het socialisme nooit anders voorgesteld dan in een etatistisch kader. Op enkele zeldzame individuele uitzonderingen na, bleef de anarchistische opvatting hen onbekend tot aan de gebeurtenissen van 1917. Niet alleen de pers, maar de hele opvoeding – en de hele tijdsgeest – had een etatistisch karakter.

3° Omwille van de hierboven aangehaalde redenen konden de socialistische partijen, bolsjevieken inbegrepen, vanaf het begin van de Revolutie, beschikken over belangrijke kaders van militanten die klaar waren voor de actie.

De leden van de gematigde socialistische partijen waren op dat moment reeds redelijk talrijk in Rusland, wat één van de oorzaken was van het succes van de mensjevieken en de rechtse revolutionaire socialisten.

De bolsjevistische kaders bevonden zich op dat moment voornamelijk in het buitenland. Maar al deze mensen keerden snel terug naar hun land en zetten zich onmiddellijk aan het werk.

In verhouding tot de socialistische en bolsjevistische krachten die vanaf het begin van de Revolutie massaal actief waren op een enorme, georganiseerde en precieze schaal, waren de anarchisten toen slechts een handvol mensen zonder invloed.

(Het gaat niet alleen maar over het aantal. Vermits de anarchisten de politieke middelen en doelen verwerpen, vormen ze logischerwijze geen kunstmatig gedisciplineerde politieke partij ter verovering van de macht. Ze organiseren zich daarentegen op basis van een vrije discipline in groepen voor propaganda of sociale actie en daaruit voortvloeiend in associaties of federaties. Deze manier van organisatie en actie draagt ertoe bij dat ze tijdelijk in een inferieure toestand ten opzichte van de politieke partijen komen te staan. Dat ontmoedigt hen trouwens helemaal niet, want ze werken voor de dag dat de brede massa’s de vitale waarheid van hun opvatting begrepen hebben – door de kracht der dingen, ondersteund door een uitleggende en onderwijzende propaganda – en dan zullen ze hun opvatting verwezenlijken.)

Ik herinner me dat ik, toen ik in de eerste dagen van juli 1917vanuit het buitenland was teruggekeerd naar Rusland en in Petrograd aanbelandde, erg verbaasd was over het indrukwekkende aantal bolsjevistische affiches die meetings en conferenties aankondigden in de vier hoeken van de hoofdstad en de buitenwijken, in publieke zalen, in de fabrieken enzovoort. Ik zag geen enkele anarchistische affiche. Ik leerde ook dat de bolsjevistische partij in de hoofdstad en elders op grote oplage dagbladen uitbracht en zowat overal – in de fabrieken, de administraties, het leger, enzovoort – belangrijke en invloedrijke kernen had. En bitter teleurgesteld stelde ik tegelijkertijd vast dat Petrograd niet één anarchistische krant telde en dat er evenmin aan mondelinge propaganda gedaan werd. Er bestonden uiteraard wel een aantal libertaire groeperingen, maar die waren weinig ontwikkeld. In Kronstadt (zie boek III, eerste hoofdstuk) waren er ook een aantal anarchisten actief wiens invloed zich deed voelen. Maar deze “kaders” waren onvoldoende voor een efficiënte propaganda die niet enkel een bijna onbekend idee moest prediken, maar daarenboven ook nog eens tegen de machtige bolsjevistische propaganda en actie in moest gaan. In de vijfde maand van een geweldige revolutie, viel er geen enkele anarchistische krant, geen enkele anarchistische stem te bespeuren in de hoofdstad van het land! En dat tegenover een totaal ontketende activiteit van de bolsjevieken. Zo luidde mijn vaststelling. Pas in de maand augustus en met erg grote moeilijkheden slaagde de kleine anarcho-syndicalistische groep (die voornamelijk bestond uit kameraden die teruggekeerd waren uit het buitenland) erin om een weekblad op poten te zetten (Golos Troeda, “De Stem van de Arbeid”). En wat de mondelinge propaganda betreft telde Petrograd slechts drie of vier kameraden die daartoe in staat waren. De toestand in Moskou was gunstiger want daar bestond reeds een libertair dagblad, “De Anarchie”, dat uitgebracht werd door een grote vrije Federatie. Elders waren de anarchistische krachten en propaganda onbeduidend.

Het is verbazingwekkend dat de anarchisten er ondanks deze tekortkomingen en een zodanig ongunstige situatie een beetje later in geslaagd zijn – en zowat overal – om een zekere invloed te verwerven die de bolsjevieken verplichtte om hen gewapenderhand te bestrijden (en op sommige plekken duurde dat redelijk lang) alvorens hen te verpletteren. Dit snelle en spontane succes van de anarchistische idee is erg veelzeggend. (We zullen verderop zien hoe al deze feiten elkaar opvolgden.)

Toen enkele kameraden me bij mijn aankomst om mijn mening vroegen, zei ik hen: “Onze achterstand is onherstelbaar. Het is alsof we een expresstrein in bezit van de bolsjevieken, die zich reeds op 100 kilometer van ons bevindt en aan 100 kilometer per uur gaat, te voet moeten inhalen. We moeten die niet alleen maar inhalen, maar er ons ook nog eens aan vastklampen terwijl die in volle gang is, erop klimmen, erin binnendringen, de bolsjevieken bevechten, hen eruit smijten en dat alles tenslotte niet om de trein over te kunnen nemen, maar – en dat is heel wat delicater – om die ter beschikking te stellen van de massa’s door hen te helpen om die op gang te houden. Daar is een mirakel voor nodig. Het is onze plicht om in dit mirakel te geloven en aan haar verwezenlijking te werken.”

Ik voeg eraan toe dat dit “mirakel” tijdens de Revolutie op z’n minst twee keer bijna geschiedde: de eerste keer in Kronstadt tijdens de opstand van maart 1921 en de tweede keer in de Oekraïne tijdens de zogenaamd “makhnovistische” massabeweging.

Zoals we reeds zeiden, werden deze twee gebeurtenissen verzwegen of misvormd in de boeken die geschreven werden door hetzij domme, hetzij baatzuchtige auteurs. Beide gebeurtenissen zijn over het algemeen onbekend bij het grote publiek. We zullen er dieper op ingaan in het laatste deel van ons werk.

4° Bepaalde gebeurtenissen van de Revolutie (zie verderop) bewijzen ons dat de idee zich ondanks de ongunstige omstandigheden en de ontoereikendheid van de anarchistische kaders, evenwel een weg heeft weten banen en het zelfs had kunnen halen indien de Russische arbeidersmassa’s op het moment van de Revolutie hadden kunnen beschikken over reeds lang bestaande, ervaren en beproefde klasse-organismes die klaar waren om op eigen initiatief te handelen en deze idee in praktijk te brengen. Maar de werkelijkheid zag er heel wat anders uit. De arbeidersorganisaties ontstonden pas op het moment van de Revolutie. Kwantitatief gezien groeiden ze bijzonder snel en het duurde niet lang voor een netwerk van vakbonden, fabriekscomités, sovjets enzovoort het hele land bestreek. Maar deze organismes ontstonden zonder voorafgaande voorbereiding noch proeftijd, zonder verworven ervaring, zonder een duidelijke ideologie, zonder onafhankelijk initiatief. Ze hadden nog nooit strijden om ideeën of andere zaken meegemaakt. Ze hadden geen enkele historische traditie, geen enkele vaardigheid, geen enkel besef van hun rol, van hun taak, van hun ware missie. De libertaire idee was hen onbekend. In zulke omstandigheden waren ze veroordeeld om vanaf het begin door de politieke partijen op sleeptouw genomen te worden. (En daarnaast – de bolsjevieken zouden er zich wel mee gaan bezighouden – ontbrak het hen aan tijd opdat de zwakke anarchistische krachten hen in de mate van het nodige uitleg konden verschaffen.)

De libertaire groeperingen als dusdanig kunnen slechts “uitzendposten” van ideeën zijn. Opdat deze ideeën zouden worden toegepast in het leven is er nood aan “ontvangstposten”: arbeidersorganismes die bereid zijn om deze ideeëngolven “op te vangen” en ze tot uitvoering te brengen. (Als er zulke organismes bestaan, zouden de anarchisten van de bijbehorende beroepstak zich erbij moeten aansluiten om hulp te bieden, raad te geven, een voorbeeld te stellen enzovoort). Maar in Rusland waren deze “ontvangstposten” er niet. De organisaties die tijdens de Revolutie ontstaan waren konden deze rol niet onmiddellijk spelen. De anarchistische ideeën mochten dan wel erg energiek de lucht ingestuurd worden door enkele “uitzendposten” – weinig talrijk trouwens –, ze gingen verloren “in de wind”, ze werden niet nuttig “opgevangen” en bleven dus zonder praktische resultaten, zelfs bijna zonder effectieve weerklank. Opdat de anarchistische idee zich in zulke omstandigheden een weg had kunnen banen en het had kunnen halen, zou ofwel het bolsjevisme niet mogen bestaan hebben (of dat de bolsjevieken als libertairen zouden gehandeld hebben), ofwel de Revolutie voldoende tijd aan de libertairen en aan de werkende massa’s moeten gegund hebben om arbeidersorganisaties te vormen die de idee konden “opvangen” en gereed waren om die te verwezenlijken voordat ze door de bolsjevistische Staat werden overgenomen en onderworpen. Deze laatste mogelijkheid geschiedde niet aangezien de bolsjevieken de arbeidersorganisaties al hadden overgenomen (en zo de anarchisten de pas afsneden) voordat deze zich vertrouwd hadden kunnen maken met de anarchistische idee, zich hadden kunnen verzetten tegen de bolsjevistische overname en de Revolutie in een libertaire richting hadden kunnen duwen.

Het gebrek aan “ontvangstposten”, het is te zeggen, aan arbeidersorganisaties die op sociaal vlak in staat zijn om vanaf het begin de anarchistische idee te begrijpen en te verwezenlijken (en in tweede plaats het gebrek aan de tijd die nodig is opdat zulke “ontvangstposten” zich vormen), was volgens mij één van de voornaamste redenen voor het falen van het anarchisme in de Russische Revolutie van 1917.

5° Daar komt nog een andere, niet minder belangrijke factor bovenop. Deze factor zal het nog erger en moeilijker maken, en zelfs fataal blijken voor de Revolutie.

Er bestond een eenvoudig middel om de gevolgen van de achterstand van de massa’s in het halen: de vrije loop laten aan libertaire propaganda en beweging vanaf de val van de laatste regering Kerenski, toen de vrijheid van woord, organisatie en actie definitief had kunnen veroverd worden door de Revolutie.

Het gebrek aan klasse-organisatie, aan een brede libertaire propaganda en aan anarchistische kennis voor de Revolutie doen ons begrijpen waarom de massa’s het lot van de Revolutie toevertrouwden aan een politieke partij en aan een Macht, en zo de fundamentele vergissing van alle voorgaande revoluties nog maar eens herhaalden. In de gegeven omstandigheden werd dit begin objectief onmogelijk. Maar het vervolg was dat allesbehalve.

Ik leg uit wat ik wil zeggen.

De ware Revolutie kan zich slechts ontplooien, evolueren en haar doelen bereiken wanneer ze in een klimaat geschiedt van vrije circulatie van revolutionaire ideeën over de te volgen weg en de op te lossen problemen. Deze vrijheid is net zo onontbeerlijk voor de Revolutie als de zuurstof dat is voor de ademhaling . Dat is trouwens ook één van de redenen waarom de dictatuur van een partij, een dictatuur die noodzakelijkerwijze leidt tot de afschaffing van alle vrijheid van woord, pers, organisatie en actie – zelfs voor de revolutionaire stromingen, met uitzondering van de partij die aan de macht is – dodelijk is voor de ware Revolutie. Wanneer het gaat over sociale kwesties kan er niemand beweren om de volledige waarheid te bezitten en zich niet van richting te vergissen. Degenen die dat wél beweren – of ze zich nu “socialisten”, “communisten”, “anarchisten” of nog anders noemen – en die eens ze machtig worden de andere ideeën verpletteren, zullen er altijd toe komen om één of andere sociale inquisitie op te richten die zoals eender welke inquisitie alle waarheid, alle rechtvaardigheid, alle vooruitgang, het leven, de mens en de adem zelf van de Revolutie verstikt. Alleen de vrije uitwisseling van revolutionaire ideeën, het veelvormige collectieve denken met haar natuurlijke selectiewet, kunnen ons behoeden voor vergissingen en verhinderen dat we afdwalen. Degenen die dat niet erkennen, zijn simpelweg slechte individualisten, ook al beweren ze “socialisten”, “collectivisten”, “communisten” enzovoort te zijn. Dit is vandaag de dag zodanig duidelijk en natuurlijk – ik zou zelfs zeggen ‘evident’ – dat het eigenlijk schaamtelijk is om er zo op te hameren. Je moet al doof en blind, of van slechte wil zijn om deze waarheden niet onder ogen te willen zien. En nochtans zweren Lenin en zovele anderen met hem, ze toch af. Feilbaarheid van de menselijke geest! En degenen die blindelings hun “Chefs” volgden, begrepen hun vergissing pas te laat: de inquisitie draaide al op volle toeren, ze beschikte over haar “apparaat” en haar dwangmaatregelen; de massa’s “gehoorzaamden” alsof ze dat altijd gewoon waren geweest of stonden alleszins terug machteloos om de situatie te veranderen. De Revolutie werd bedorven, van haar weg afgeleid en men was de juiste weg kwijt. “Ik walg zo van alles dat ik los van mijn ziekte alles zou willen loslaten en vluchten,” bekende Lenin op een dag aan zijn kameraden toen hij zag wat er rondom hem aan het gebeuren was. Had hij het begrepen?

Mocht de bolsjevistische partij, eens aan de macht, laten we niet zeggen aangemoedigd hebben (dat is werkelijk te veel gevraagd), maar gewoon het libertaire woord en de libertaire beweging toegelaten hebben, dan zou de achterstand snel ingehaald geweest zijn en zouden de leemtes al even snel gevuld zijn geweest. De feiten, zo zullen we zien, geven daar ontegensprekelijk bewijs van. Alleen al de lange en moeilijke strijd die de bolsjevieken hebben moeten voeren tegen het anarchisme, ondanks haar zwakte, laat toe om een glimp op te vangen van wat het anarchisme bereikt zou hebben mocht de libertaire beweging vrijheid van woord en actie gehad hebben.

De bolsjevistische autoriteit kon deze vrijheid niet toestaan juist omwille van de eerste successen van de libertaire beweging, én omdat de vrije anarchistische activiteit onvermijdelijk (op z’n minst) de nutteloosheid van elke politieke partij en van alle Macht zou aangetoond hebben, wat fataal tot de eliminatie ervan zou geleid hebben. De anarchistische propaganda tolereren stond voor haar gelijk aan zelfmoord. Ze deed al het mogelijke om elke uiting van libertaire ideeën eerst te verhinderen, dan te verbieden en tenslotte met bruut geweld te onderdrukken.

Men beweert vaak dat de werkende massa’s niet in staat zijn om hun revolutie zelf en vrijelijk te volbrengen. Deze these is bijzonder geliefd bij de “communisten”, want ze laat hen toe om een “objectieve” situatie aan te halen die noodzakelijkerwijze leidt tot de repressie van de “nefaste anarchistische utopieën”. (Met de onbekwame massa’s, zeggen ze, zou een “anarchistische revolutie” de dood van de Revolutie zijn.) Deze these is volledig uit het niets gegrepen. Dat men maar eens bewijzen levert voor dit veronderstelde onvermogen van de massa’s! Ga er de geschiedenis op na zoveel als je wil, je zal geen enkel voorbeeld vinden waar men de werkende massa’s werkelijk vrij heeft laten handelen (uiteraard met hulp) en dat zou net de enige manier zijn om bewijs te leveren voor hun zo gezegde onvermogen. De redenen waarvoor men zo’n ervaring nooit uitprobeerde liggen voor de hand (ook al zou ze nochtans gemakkelijk zijn). Want men weet perfect dat die these vals is en dat de ervaring ervan een einde zou maken aan de uitbuiting van het volk en aan de autoriteit die, wat hun vorm ook mag zijn, niet gebaseerd is op het onvermogen van de massa’s, maar uitsluitend op geweld en bedrog. Daarom zullen de werkende massa’s er trouwens vroeg of laat historisch toe gebracht worden om hun vrijheid tot actie te nemen doorheen de ware Revolutie; want nooit zullen de overheersers (die altijd ook uitbuiters zijn of in dienst staan van een laag uitbuiters) hen vrijheid ‘geven’, wat hun etiket ook mag zijn.

Het feit dat ze hun lot tot nu toe altijd hebben toevertrouwd aan partijen, regeringen en ‘chefs’ – een feit dat alle opkomende overheersers en uitbuiters gebruiken om de massa’s te onderwerpen – valt uit te leggen met redenen die we hier niet gaan analyseren en die niets van zien hebben met het vermogen of onvermogen van de massa’s. Dit feit bewijst misschien wel de lichtgelovigheid, de onbekommerdheid van de massa’s, hun onbewustzijn over hun kracht, maar geenszins hun onvermogen, het is te zeggen, de afwezigheid van deze kracht. “Onvermogen van de massa’s!” Wat een vondst voor alle voorbije, huidige en toekomstige uitbuiters en overheersers en vooral voor de moderne aspirant-slavendrijvers, of hun vlag nu die van het ‘nazisme’ of van het ‘bolsjevisme’, van het ‘fascisme’ of van het ‘communisme’ is! “Onvermogen van de massa’s!” Ziedaar een punt waarover reactionairen van alle soort het volledig eens zijn met de “communisten”. En deze overeenkomst is veelzeggend.

Mogen de kandidaat leiders van onze dagen, als enigen onfeilbaar en ‘capabel’, dus aan de werkende massa’s toestaan om vrijelijk te handelen, de ochtend na de Revolutie en dat ze hen enkel helpen waar nodig! Dan zullen ze wel zien of de massa’s ‘niet in staat zijn’ om te handelen zonder politieke voogden. We kunnen hen verzekeren dat de Revolutie dan tot een ander resultaat zou leiden dan die van 1917 met haar ‘fascisme’ en permanente oorlog!

Maar we weten het jammer genoeg al van tevoren: nooit zullen ze een dergelijke ervaring aandurven. En de massa’s zullen opnieuw een bijzondere taak te vervullen hebben: de taak om met kennis ter zake en op het geschikte moment alle ‘aspiranten’ te elimineren; om zo het oeuvre in eigen handen te nemen en in alle onafhankelijkheid te voltooien. Laten we hopen dat deze taak ditmaal helemaal volbracht zal worden.

De lezer begrijpt waarom de propaganda van de anarchistische ideeën die de lichtgelovigheid van de massa’s probeert te breken en hen bewustzijn over hun kracht en zelfvertrouwen in te blazen, ten allen tijde en in alle landen beschouwd werd als de meest gevaarlijke. Ze werd met een uitzonderlijke spoed en strengheid onderdrukt en haar verspreiders werden door alle reactionaire regeringen vervolgd.

In Rusland maakte deze brute repressie de verspreiding van libertaire ideeën – hetgeen al zo moeilijk was in de gegeven omstandigheden – bijna onmogelijk tot aan het naderen zelf van de Revolutie. Die Revolutie gaf de anarchisten inderdaad een zekere actievrijheid. Maar we hebben gezien dat de beweging er onder geen enkele “overgangsregering” (van februari tot oktober 1917) groot voordeel heeft kunnen uithalen. En de bolsjevieken waren geen uitzondering op de regel. Eens aan de macht stelden ze de afschaffing van de libertaire beweging voorop, en wel met alle middelen die tot hun beschikking stonden: perscampagnes en meetings, laster, valstrikken en hinderlagen, verboden, huiszoekingen, arrestaties, geweld, vernieling van libertaire lokalen, moord – alles kon door de beugel. En toen ze voelden dat hun macht voldoende geconsolideerd was, ontketenden ze een algemene en beslissende repressie tegen de anarchisten. Die begon in april 1918 en zwakte niet meer af, tot aan onze dagen. (De lezer zal verderop een aantal verduidelijkingen vinden over deze “heldendaad” van de bolsjevieken die buiten Rusland bijna ongekend is.)

In Rusland kon de anarchistische activiteit slechts gedurende een zestal maanden min of meer vrijelijk plaatsvinden. Het is dus niet verbazingwekkend dat de libertaire beweging de tijd niet heeft gehad om zich te organiseren, zich te ontplooien en zich gaandeweg van haar zwakheden en gebreken te ontdoen. Nog belangrijker, het heeft haar aan tijd ontbroken om de massa’s te bereiken opdat die haar zouden leren kennen. Ze bleef tot aan haar laatste dagen opgesloten in een “afgegrendeld kot”. Ze werd in de kiem verstikt en slaagde er niet in die wurggreep te breken (wat objectief gezien niet onmogelijk was).

Dat was de tweede voornaamste reden voor haar nederlaag.

We moeten hier al benadrukken hoe fundamenteel dit allemaal was voor de Revolutie.

Het anarchisme werd bewust en opzettelijk verpletterd door de bolsjevieken. En in alle haast. Ze profiteerden van de stemming, van hun overwicht bij en hun greep op de massa’s om de libertaire idee en de bewegingen die zich daarrond schaarden brutaal de kop in te drukken. Ze lieten het anarchisme niet toe te bestaan en nog minder om naar de massa’s te trekken. (Later waren ze zo onbeschaamd om te beweren dat het anarchisme “ideologisch” gefaald had en dat “de massa’s” de “anti-proletarische doctrine” ervan begrepen en verworpen hadden. In het buitenland geloofde iedereen die graag bedrogen wordt hen op hun woord. De “communisten” beweerden ook dat het anarchisme de Revolutie in gevaar had gebracht aangezien het in opstand was gekomen tegen de bolsjevieken en het “objectief gezien” geen kans maakte om de Revolutie in haar richting te duwen, en daarom “objectief gezien” contrarevolutionair was en dus genadeloos bestreden moest worden. Ze letten er goed op om niet te specificeren dat het net zij, erg “subjectief gezien”, waren die aan de anarchisten – en aan de massa’s – de laatste en grootste kansen, de erg reële middelen en de concrete en objectieve mogelijkheden voor hun slagen ontnamen.)

De bosjevieken stopten en verstikten ipso facto de Revolutie door het verpletteren van de libertaire idee en de libertaire bewegingen, door het breken van de vrije bewegingen van de massa’s.

De ware Revolutie kon niet meer doorduwen naar de reële emancipatie van de werkende massa’s, die vervangen werd door het heersende etatisme dat noodzakelijkerwijze bureaucratisch en uitbuitend, “neo-kapitalistisch”, was – en de Revolutie deinsde terug. Want elke onvoltooide revolutie – die dus niet tot de werkelijke en totale emancipatie van de Arbeid leidt – is veroordeeld tot het terugdeinzen onder de een of andere vorm. De Geschiedenis leert ons dat. De Russische Revolutie is er een bevestiging van. Maar de mensen die niet willen begrijpen noch zien dralen om dat te snappen: de enen volharden in hun geloof in een autoritaire revolutie; de anderen raken wanhopig over alle revoluties in plaats van het ‘waarom’ van de nederlagen onder de loep te nemen; nog anderen – die helaas in de meerderheid zijn – willen niet luisteren noch zien; ze denken dat ze in de marge en beschut van de gigantische sociale draaikolken “hun leven kunnen leiden”; ze zijn niet meer geïnteresseerd in het sociale geheel en proberen zich te verschansen in hun ellendige individuele bestaan, onbewust over het enorme obstakel dat zij door hun houding opwerpen op de weg van de menselijke vooruitgang en hun eigen ware individuele geluk. Die mensen geloven eender wat en volgen eender wie op voorwaarde dat “men hen met rust laat.” Ze hopen op die manier “hun huid te redden” in volle crisis: wat een fundamentele en fatale vergissing en illusie! Nochtans is de waarheid heel eenvoudig: zolang de arbeid van de mens niet bevrijd zal zijn van alle uitbuiting door de mens, zal niemand kunnen spreken van een waar leven, noch van een ware vooruitgang, noch van een waar persoonlijk geluk.

Eeuwenlang stonden drie condities de vrije arbeid en dus de “broederschap” en het geluk van de mensen in de weg:

1° de toestand van de techniek (de mens was niet in het bezit van de immense natuurkrachten waarover hij nu wel kan beschikken);

2° de economische stand van zaken die daaruit voortvloeit (door een gebrek aan producten van menselijke arbeid ontstaat de uitwisseleconomie, het geld, de winst, kortom, het kapitalistische productie- en verdeelsysteem dat gebaseerd is op de schaarste van de afgewerkte producten);

3° de morele factor die op haar beurt uit de twee voorgaande volgde (onwetendheid, afstomping, onderwerping en berusting van de mensenmassa’s).

Maar sinds enkele tientallen jaren zijn de eerste twee condities volledig gewijzigd: zowel op technisch als op economisch vlak is de vrije arbeid op dit moment niet alleen mogelijk, maar ook onmisbaar voor het leven en de normale ontwikkeling van de mensen; het kapitalistische en autoritaire systeem kan niet langer het ene noch het andere verzekeren en kan alleen maar tot oorlog leiden. Enkel de morele conditie hinkt achterop: de immense meerderheid van de mensen is al eeuwenlang gewend aan berusting en onderwerping en ziet de ware weg die voor hen openligt nog niet: ze zien de actie die de Geschiedenis aan hen opdraagt nog niet. Zoals voordien blijven ze “volgen” en “ondergaan”, wijden ze hun enorme energie aan onzinnige oorlog en verwoesting in plaats van te begrijpen dat vrije scheppende activiteit met succes bekroond zou worden. Er zal de kracht der dingen zoals oorlogen, wreedheden van alle soort en geaborteerde en herhaaldelijke revoluties, voor nodig zijn om haar onophoudelijk dooreen te schudden. De kracht der dingen zal haar uiteindelijk alle mogelijkheid tot leven ontnemen opdat hun ogen eindelijk opengaan voor de waarheid en ze hun energie wijden aan de ware menselijke actie: vrij, opbouwend en heilzaam.

Laten we daar en passant aan toevoegen dat de Revolutie en de Reactie door hun gevolgen noodzakelijkerwijze mondiaal zijn in onze tijd. (Reeds in 1789 kenden de Revolutie en de Reactie die erop volgde trouwens denderende echo’s over de grenzen heen en veroorzaakten ze belangrijke bewegingen in verschillende landen.) Indien de Russische Revolutie haar weg had voortgezet en de grote emanciperende Revolutie was geworden, zouden de andere landen al snel gevolgd hebben en dezelfde richting ingeslagen zijn. Dan zou ze in de feiten en niet alleen op papier een krachtige fakkel geweest zijn die de ware weg voor de Mensheid verlicht. Maar van haar karakter ontdaan, in volle teruggang stilgelegd, zou ze de mondiale reactie die op haar uur zat te wachten uitstekend gaan dienen. (De grote manitoes van de reactie zijn heel wat scherpzinniger dan de revolutionairen.) De illusie, de mythe, de slogans, het decor en de paperassen blijven, maar het ware leven, dat de spot drijft met illusies, zou een heel andere weg opgaan. De Reactie en haar zware gevolgen (“fascisme”, nieuwe oorlogen en economische en sociale rampen) werden bijna onvermijdelijk.

In dit opzicht is de fundamentele – en erg bekende – vergissing van Lenin merkwaardig en suggestief. Zoals geweten verwachtte Lenin zich aan een snelle uitbreiding van de “communistische” Revolutie naar andere landen. Hij werd teleurgesteld. En nochtans vergiste hij zich eigenlijk niet: de ware Revolutie “zal de wereld in vuur en vlam zetten.” Een ware Revolutie zou de wereld in vuur en vlam gezet hebben. Alleen is het dat “zijn” revolutie niet de ware was. En dat zag hij niet. Daar heeft hij zich vergist. Verblind door zijn etatistische doctrine, gefascineerd door de “overwinning”, was het hem onmogelijk om in te zien dat het een gemiste, afgedwaalde revolutie was; dat ze steriel zou blijven; dat ze niets “in vuur en vlam” kon zetten aangezien ze zelf had opgehouden te branden; dat ze deze communicatieve kracht die eigen is aan grote gebeurtenissen zou verliezen omdat ze opgehouden was een grote gebeurtenis te zijn. Kon hij in al zijn verblinding voorzien dat deze Revolutie zou halt houden, terugdeinzen, degenereren en in andere landen, na enkele schermutselingen zonder dageraad, een zegevierende reactie zou verwekken? Zeker niet! En hij beging een tweede vergissing: hij geloofde dat het uiteindelijke lot van de Russische Revolutie afhankelijk was van haar uitbreiding naar andere landen. Juist het tegenovergestelde is waar: de uitbreiding van de Revolutie naar andere landen was afhankelijk van de resultaten van de Russische Revolutie. Aangezien die vaag en onzeker was, aarzelden de werkende massa’s in het buitenland, ze wachtten op verduidelijkingen, ze onderzochten. Maar de informatie en andere aanwijzende elementen werden alsmaar vager en tegenstrijdiger. Onderzoeken en delegaties leverden niets duidelijks op en in afwachting stapelden de negatieve getuigenissen zich op. De Europese massa’s draalden, durfden niet, waren wantrouwig of raakten gedesinteresseerd. Het ontbrak hen aan het nodige elan omdat de zaak twijfelachtig bleef. En dan kwamen de onenigheden en de splitsingen. Dat alles was koren op de molen van de Reactie. Die bereidde zich voor, organiseerde zich en ging over tot actie.

Lenins opvolgers moesten de evidenties onder ogen zien. Zonder misschien de ware oorzaak begrepen te hebben, verstonden ze intuïtief dat de stand van zaken niet zou leiden tot een uitbreiding van de “communistische” Revolutie maar daarentegen wel tot een brede reactie ertegen. Ze begrepen dat die reactie gevaarlijk was, want hun Revolutie, zoals ze die voerden was, kon niet aan de hele wereld opgelegd worden. Dus troffen ze voorbereidingen voor toekomstige oorlogen, want die waren intussen onvermijdelijk geworden. Dat was de enige weg die nog open lag voor hen. En voor de Geschiedenis!

Het is merkwaardig dat de “communisten” zich daarna ingespannen hebben om de niet-voltooiing en de dwalingen van de Revolutie uit te leggen door wijzen op de “kapitalistische omsingeling”, op de non-actie van het proletariaat in andere landen en op de kracht van de mondiale reactie. Ze dachten niet – of gaven niet toe – dat de slapheid van de arbeiders in het buitenland en de reactie voor een groot deel de natuurlijke gevolgen waren van de valse weg waarop zijzelf de Revolutie gedreven hadden. Door de Revolutie te doen afdwalen, hadden zijzelf het terrein voor de Reactie, voor het “fascisme” en voor oorlog vrijgemaakt.

Dát is de tragische waarheid over de bolsjevistische Revolutie. Dát is haar belangrijkste les voor de “arbeiders aller landen.” Eigenlijk is het erg eenvoudig, duidelijk, onbetwistbaar. Maar dat is nog altijd niet duidelijk gezegd en geweten. Naarmate de gebeurtenissen binnen en de vrije studie over de Russische Revolutie evolueren, zal dat veranderen. De lezer zal me beter begrijpen wanneer hij dit hele werk heeft doorgenomen.

6° Laten we tenslotte nog een element aanhalen dat, zonder van belang te zijn in de aangegeven factoren, nochtans een rol heeft gespeeld in de tragedie. Het gaat over “lawaai”, “reclame”, over demagogie. Net als alle politieke partijen maakt de bolsjevistische partij er gebruik en misbruik van. Om indruk te maken op de massa’s, om hen te “veroveren”, hadden ze “kabaal”, “publiciteit”, bluf nodig. Daarenboven plaatste de partij zich in zekere zin op een bergtop opdat de massa haar kon zien, horen, bewonderen. Dat alles maakt tijdelijk haar kracht uit. En dat alles is vreemd aan de libertaire beweging die uit essentie zelf meer anoniem, discreet, bescheiden, stil is. Dat vergroot haar provisoire zwakte. De libertairen weigeren om de massa’s te leiden, werken daarentegen aan het wakkerschudden van hun bewustzijn en rekenen op hun vrije en directe actie en zijn dus verplicht om af te zien van alle demagogie en in de schaduw te werken, de toekomst voor te bereiden zonder zich als autoriteit op te leggen.

Zo was ook de situatie in Rusland.

Sta me toe om even het domein van de concrete feiten te verlaten en een kleine excursie te wagen op een ‘filosofisch’ terrein en een beetje naar de diepte der dingen te peilen.

De hoofdidee van het anarchisme is eenvoudig: geen enkele partij, politieke of ideologische groepering die zich boven of buiten de werkende massa’s plaatst om hen te ‘regeren’ of hen te ‘gidsen’ zal er ooit in slagen om hen te emanciperen, zelfs indien ze dat oprecht verlangt. De effectieve emancipatie kan slechts verwezenlijkt worden door een directe, ruime en onafhankelijke activiteit van de werkers zelf die niet onder de vlag van een politieke partij of van een ideologische formatie gegroepeerd zijn, maar die in hun eigen klasse-organismen (productievakbonden, fabriekscomités, coöperatieven enzovoort) op basis van een concrete actie en een “zelf-administratie” (zelfbestuur), geholpen maar niet geregeerd worden door de revolutionairen die in hun schoot zelf werken en niet boven de massa’s en de beroeps-, verdedigings- of andere organen. Elke politieke of ideologische groepering die zou proberen om de massa’s langs de politieke en gouvernementele weg naar hun emancipatie te ‘gidsen’, zou hen op een dwaalspoor brengen, tot een mislukking leiden en noodzakelijkerwijze een nieuw systeem van economische en sociale privileges voortbrengen waardoor de onderdrukking en uitbuiting van de werkers met een ander gezicht zou terugkomen: een terugkeer dus naar een andere variëteit van het kapitalisme in plaats van de Revolutie te helpen zodat de massa’s naar hun emancipatie zouden optrekken.

Deze these leidt noodzakelijkerwijze tot een andere: de anarchistische idee en de ware emancipatorische Revolutie kunnen niet verwezenlijkt worden door de anarchisten als dusdanig, maar uitsluitend door de brede belanghebbende massa’s zelf. De anarchisten en de revolutionairen in het algemeen zijn slechts geroepen om de massa’s te verlichten en in bepaalde gevallen bij te staan. Mochten de anarchisten pretenderen de Sociale Revolutie te kunnen voltrekken door de massa’s te ‘gidsen’, zou zulke pretentie een illusie zijn zoals dat het geval was voor de bolsjevieken, en omwille van dezelfde redenen.

Dit is niet alles. Gezien de onmetelijkheid – we zouden universaliteit moeten zeggen – en het karakter zelf van de taak, kan de arbeidersklasse evenmin op haar eentje de emancipatorische Sociale Revolutie tot een goed einde brengen. Mocht ze de pretentie hebben alleen te handelen door zich met een dictatuur aan andere elementen van de bevolking op te leggen en die met dwang mee te sleuren, zou ze voor een soortgelijke mislukking zorgen. Men moet al werkelijk niets begrijpen van sociale fenomenen of van het menselijke karakter om het tegendeel te beweren.

Ook de Geschiedenis slaat een volledig andere weg in bij het naderen van de strijden voor de effectieve emancipatie.

Drie voorwaarden zijn – in dit opzicht – noodzakelijk om een revolutie volledig te laten slagen:

1° Er moeten erg brede massa’s – miljoenen mensen in meerdere landen – uit vrije wil aan deelnemen, ook al worden ze gedreven door dringende nood;

2° De meest vooruitstrevende en meest actieve elementen (de revolutionairen, een deel van de arbeidersklasse enzovoort) mogen niet grijpen naar dwangmaatregelen van politieke allure;

3° De enorme ‘neutrale’ massa moet zonder dwang worden meegevoerd. Door het vrije elan van miljoenen mensen en de eerste positieve resultaten van deze gigantische beweging, zullen ze uit vrije wil de voldongen feiten aanvaarden en zich alsmaar meer aan de zijde van de Revolutie scharen.

De verwezenlijking van de ware emancipatorische Revolutie vereist dus de actieve deelname, de nauwe, bewuste samenwerking van miljoenen mensen van alle sociale condities, ontklast, werkeloos, gelijk gemaakt en door de kracht der dingen in de Revolutie geworpen.

Opdat deze miljoenen mensen naar de Revolutie gedreven worden, is het allereerst nodig dat deze kracht hen uit de platgestampte routine van hun dagelijks bestaan verdrijft. En opdat dit zou gebeuren, moet dit bestaan, dus de huidige maatschappij, onmogelijk gemaakt worden: de maatschappij moet van kop tot teen geruïneerd worden; haar economie, haar sociaal regime, haar politiek, haar zeden, haar gewoontes en haar vooroordelen moeten vernietigd worden.

Dát is de weg waarop de Geschiedenis zich begeeft wanneer de tijden rijp zijn voor de ware Revolutie, voor de ware emancipatie.

Hier raken we aan de grond van het probleem.

Ik denk dat deze vernietiging in Rusland niet ver genoeg is gegaan. Zo werd de politieke idee bijvoorbeeld niet vernietigd, wat aan de bolsjevieken toeliet om de macht te veroveren, hun dictatuur op te leggen en die te consolideren. Ook andere valse principes en vooroordelen zijn overeind gebleven.

De vernietiging die aan de Revolutie van 1917 voorafging, was voldoende om de oorlog te stoppen en de vormen van de macht en het kapitalisme te wijzigen. Maar ze was niet volledig genoeg om die in hun essentie zelf te vernietigen, om miljoenen mensen te verplichten om alle valse moderne sociale principes achter te laten (Staat, Politiek, Macht, Regering enzovoort) en zelf op totaal nieuwe bases te handelen en voor altijd komaf te maken met het kapitalisme en de Macht in al haar vormen.

Deze ontoereikendheid van de vernietiging is naar mijn mening de fundamentele oorzaak van de stopzetting van de Russische Revolutie en van haar misvorming door de bolsjevieken.

Hier stelt zich de ‘filosofische’ kwestie.

De volgende redenering lijkt volledig aannemelijk:

“Als het inderdaad zo is dat de onvolledigheid van de voorafgaande vernietiging de massa’s verhinderd heeft om hun Revolutie te verwezenlijken, dan is het deze factor die primeert. Die factor sleurt dan al de rest met zich mee en verklaart alles. Maar hebben de bolsjevieken in dat geval dan geen gelijk gehad om de macht te grijpen, de Revolutie op die manier zo ver mogelijk te duwen en de Reactie de weg te versperren? Is hun daad, met haar middelen en gevolgen, dan niet historisch gerechtvaardigd?”

Daarop antwoord ik:

1° Allereerst moet het probleem gesitueerd worden. Waren de werkende massa’s eigenlijk wel of niet in staat om de Revolutie verder te zetten en zelf een nieuwe maatschappij op te bouwen doorheen hun klasse-organismen die gecreëerd werden door de Revolutie en met hulp van de revolutionairen?

Daar zit het echte probleem.

Als het antwoord nee is, dan zou men begrip kunnen tonen voor de pogingen om de bolsjevieken te rechtvaardigen (zonder evenwel te kunnen beweren dat hun revolutie de ware was, noch dat hun procédés gerechtvaardigd waren daar waar de massa’s wel in staat waren om zelf te handelen). Is het ja, dan zijn de bolsjevieken onherroepelijk te veroordelen en zonder eender welke “verzachtende omstandigheden”, wat de omstandigheden en de tijdelijke ontsporingen van de massa’s ook mogen geweest zijn.

Als ik het heb over de ontoereikendheid van de vernietiging, dan bedoel ik vooral het nefaste overleven van de politieke idee. Aangezien die niet op voorhand vernietigd werd, vertrouwden de massa’s die in februari 1917zegevierden het lot van de Revolutie vervolgens toe aan een partij, dus aan nieuwe meesters, in plaats van zich van alle pretendenten te ontdoen, wat hun etiket ook mocht zijn, en de Revolutie volledig in eigen handen te nemen. Zo herhaalden ze de fundamentele vergissing van de voorgaande revoluties.

Maar deze dwaling heeft niets te maken met het vermogen of onvermogen van de massa’s. Laten we ons even inbeelden dat er geen “profiteurs van de dwaling” zouden zijn geweest. Zouden de massa’s dan in staat zijn geweest om de Revolutie tot haar finale doel te brengen: de effectieve en volledige emancipatie? Op deze vraag antwoord ik categoriek ja. Ik stel zelfs dat de werkende massa’s zelf de enigen zijn die in staat waren om ertoe te komen. Ik hoop dat de lezer daarvan onweerlegbare bewijzen zal vinden in dit werk. En als deze bevestiging juist is dan was de politieke factor absoluut niet noodzakelijk om de reactie te verhinderen, de Revolutie verder te zetten en haar te voltooien.

2° Ik wil hier al een belangrijk feit aanhalen dat mijn these bevestigt. In de loop van de Revolutie begrepen redelijk brede massa’s hun vergissing. (Het politieke principe begon te vervagen.) Ze wilden hun fout rechtzetten, zelf handelen, zich ontdoen van de pretentieuze en inefficiënte voogdij van de partij aan de macht. Hier en daar staken ze de handen uit de mouwen. In plaats van zich daarover te verheugen, hen aan te moedigen, hen op deze weg te helpen zoals normaal zou zijn voor ware revolutionairen, verzetten de bolsjevieken er zich tegen met een listigheid, gewelddadigheid en een overvloed aan militaire en terroristische exploten die geen voorga kennen. De revolutionaire massa’s hadden hun vergissing begrepen, wilden en voelden zich in staat om zelf te handelen. De bolsjevieken braken hun elan met geweld.

3° Hieruit volgt onweerlegbaar dat de bolsjevieken de “Revolutie absoluut niet zo ver als mogelijk hebben geduwd”: als machthebbers en met alle mogelijke middelen hebben ze de Revolutie daarentegen stokken in de wielen gestoken. En daarna, nadat ze het kapitaal bemachtigd hadden, zijn ze erin geslaagd om na een verbeten strijd tegen de volkse en totale Revolutie, haar tot hun voordeel te draaien waarbij de kapitalistische uitbuiting van de massa’s ze onder een andere vorm vernieuwden. (Als de mensen niet vrijelijk werken, dan is het systeem noodzakelijkerwijze kapitalistisch. Alleen de vorm verschilt.)

4° Het is dus duidelijk dat het absoluut niet gaat over een rechtvaardiging, maar louter en alleen over een historische verklaring voor de triomf van het bolsjevisme tegenover de libertaire opvattingen in de Russische Revolutie van 1917.

5° Hieruit volgt dan weer dat de ware “historische betekenis” van het bolsjevisme uitsluitend negatief is; het is een zoveelste les die de werkende massa’s aantoont hoe een revolutie niét gevoerd moet worden: een les die de politieke idee definitief veroordeelt. In de gegeven omstandigheden werd zo’n les bijna onvermijdelijk, maar absoluut niet onontbeerlijk. Als de bolsjevieken op een andere manier te werk waren gegaan (wat theoretisch gezien niet mogelijk was), hadden ze dit kunnen vermijden. Dat ze er zich dus maar niet op beroemen of als redders voordoen.

6° Deze les werpt een licht op andere belangrijke punten:

a) De historische evolutie van de mensheid is gekomen tot op een punt dat de voortzetting van de vooruitgang vrije arbeid veronderstelt, vrij van alle onderwerping, dwang, vrij van alle uitbuiting van de mens door de mens. Zowel op economisch, technisch, sociaal en zelfs moreel vlak is zulke arbeid niet alleen mogelijk, maar ook historisch onontbeerlijk. De ‘hefboom’ van deze immense sociale transformatie (waarvan wij sinds enkele tientallen jaren de tragische stuiptrekkingen beleven) is de Revolutie. Om waarlijk progressief en ‘gerechtvaardigd’ te zijn, moet deze Revolutie leiden tot een systeem waarin de menselijke arbeid effectief en volledig geëmancipeerd zal zijn.

b) Opdat de werkende massa’s in staat zouden zijn om van de slavenarbeid naar de vrije arbeid over te gaan, moeten ze de Revolutie vanaf het begin zelf leiden, in alle vrijheid, in alle onafhankelijkheid. Slechts op die voorwaarde kunnen ze concreet en onmiddellijk de taak in handen nemen die de Geschiedenis hen nu oplegt: de opbouw van een samenleving gebaseerd op de geëmancipeerde Arbeid.

Bij wijze van conclusie: elke moderne revolutie die niet geleid wordt door de massa’s zelf, zal niet tot het historisch aangegeven resultaat komen. Ze zal dus niet progressief noch ‘gerechtvaardigd’ zijn, maar vals, afgedwaald van haar ware weg en gedoemd tot mislukking. Als de werkende massa’s door nieuwe meesters en voogden geleid worden, opnieuw ontdaan worden van alle initiatief en alle vrijelijk verantwoordelijke, essentiële activiteit, zoals in het verleden gedwongen worden om slaafs deze ‘chef’ of die ‘gids’ te volgen die zich heeft weten opleggen, dan zullen ze opnieuw hun eeuwenoude gewoonte opnemen om te ‘volgen’ en zullen ze een ‘amorfe kudde’ blijven, onderworpen en geschoren,. En de ware Revolutie zal simpelweg niet voltrokken worden.

7° Tenslotte kunnen we dit nog zeggen:

“Laten we even veronderstellen dat jullie op bepaalde punten gelijk hebben. Dan nog blijft het een feit dat gezien de voorgaande vernietiging die naar jullie eigen mening onvoldoende was, de totale Revolutie in de libertaire betekenis van het woord, objectief onmogelijk was. Hetgeen gebeurde was bijgevolg historisch gezien op z’n minst onvermijdelijk en de libertaire idee kon slechts een utopische droom zijn. Het libertaire utopisme had de hele Revolutie in gevaar kunnen brengen. De bolsjevieken hebben dat begrepen en hebben daarnaar gehandeld. Dat is hun rechtvaardiging.”

De lezer heeft stellig opgemerkt dat ik altijd “bijna onvermijdelijk” zeg. Ik gebruikt die term “bijna” welbewust en in mijn pen krijgt dit kleine woordje een zeker belang.

Uiteraard is het zo dat in principe de algemene en objectieve factoren primeren op de andere. In het geval dat ons interesseert, moest de ontoereikendheid van de voorgaande vernietiging – het overleven van het politieke principe – objectief gezien wel leiden tot de komst van het bolsjevisme. Maar in de mensenwereld wordt het probleem van de “factoren” erg delicaat. De objectieve factoren overheersen er niet op een absolute manier, maar slechts in bepaalde mate. De subjectieve factoren spelen een belangrijke rol. Wat is dan die rol en deze mate? Dat weten we niet, de rudimentaire staat van de menswetenschappen laat ons niet toe dit te preciseren. En de taak is nog moeilijker daar noch het ene, noch het andere voor altijd vastliggen, maar integendeel oneindig mobiel en variabel zijn. (Dit probleem is verwant aan dat van de “vrije keuze”. Hoe en in welke mate primeert het “determinisme” op de “vrije keuze” van de mens? En omgekeerd: in welke zin en in welke mate bestaat de “vrije keuze” en onttrekt die zich aan de greep van het “determinisme”? Ondanks het onderzoek van vele denkers, weten we het nog niet.)

Maar wat we wel weten, is dat de subjectieve factoren een belangrijke plaats innemen bij de mens tot op een punt dat ze soms domineren op de schijnbaar “onvermijdelijke” gevolgen van objectieve factoren, zeker wanneer de subjectieve factoren elkaar snel opvolgen.

Laten we een recent, frappant en universeel gekend voorbeeld geven.

Objectief gezien had Duitsland Frankrijk moeten verpletteren in de oorlog van 1914. En inderdaad, amper een maand na het begin van de vijandelijkheden stond het Duitse leger aan de poorten van Parijs. De Fransen verloren het ene gevecht na het andere. Frankrijk zou “bijna” onvermijdelijker wijze overwonnen worden. (Mocht dat wel het geval geweest zijn dan was het achteraf heel makkelijk geweest om met een “wetenschappelijke” air te zeggen dat die nederlaag “historisch en objectief” vastlag.) Maar dan gebeurde er een reeks van puur subjectieve feiten. Die volgden elkaar op en vernietigden de gevolgen van de objectieve factoren.

Té zelfzeker over de verpletterende superioriteit van zijn troepen en meegesleurd door het elan van de zegevierende regimenten, veronachtzaamde de Duitse generaal von Kluck het om zijn rechterflank serieus te dekken: eerste puur subjectieve feit. (Een andere generaal – of zelfs von Kluck op een ander moment – had misschien zijn flank beter ingedekt.)

Generaal Gallieni, de militaire commandant van Parijs, bemerkte de fout van von Kluck en stelde aan opperbevelhebber Joffre voor om deze flank met alle beschikbare troepen aan te vallen, in het bijzonder met het garnizoen van Parijs: tweede subjectieve feit, want zulke beslistheid en verantwoordelijkheid kon alleen maar dankzij de scherpzinnigheid en de geest van een Gallieni. (Een andere generaal – of zelfs Gallieni op een ander moment – zou misschien niet zo scherpzinnig of vastberaden geweest zijn.)

Opperbevelhebber Joffre aanvaardt het plan van Gallieni en geeft het bevel tot aanval: derde subjectieve feit, want er waren de goedaardigheid en andere morele kwaliteiten van een Joffre voor nodig om het voorstel te aanvaarden. (Een andere opperbevelhebber die ijdeler en jaloerser was, had Gallieni kunnen antwoorden: “U bent commandant van Parijs, bemoei u dus met uw eigen zaken en meng u niet in wat niet van uw competentie afhangt.”)

Tenslotte was er nog het vreemde feit dat de gesprekken tussen Gallieni en Joffre aan het Duitse opperbevel ontsnapten, hoewel die normaal gezien goed geïnformeerd waren over wat er gebeurde in het Franse kamp. Ook deze subjectieve factor moet bij de aaneenschakeling toegevoegd worden, een aaneenschakeling die leidde tot de Franse overwinning en beslissend was voor de afloop van de oorlog.

De Fransen begrepen zelf de objectieve onwaarschijnlijkheid van deze overwinning en doopten haar “het mirakel aan de Marne”. Natuurlijk was dit geen “mirakel”. Het was gewoon een eerder zeldzame, onvoorziene en ‘onberekenbare’ gebeurtenis, een geheel van feiten van subjectieve aard die het haalde van de objectieve factoren.

In dezelfde zin zei ik in 1917aan mijn kameraden: “Er is een mirakel nodig opdat de libertaire idee het in deze Revolutie zou halen van het bolsjevisme. We moeten in dit mirakel geloven en werken voor de verwezenlijking ervan.” Ik wilde daarmee zeggen dat het alleen een onvoorzien en onberekenbaar spel van subjectieve factoren was dat het kon halen van het verpletterende objectieve gewicht van het bolsjevisme. Dit “spel” is er niet gekomen. Maar het belangrijke is dat het had kunnen komen. Laten we er trouwens aan herinneren dat het op z’n minst twee maal bijna prijs was: tijdens de opstand van Kronstadt in maart 1921 en tijdens de zware strijden van de anarchistische massa’s tegen de nieuwe Autoriteit in de Oekraïne (van 1919 tot 1921).

De “absolute objectieve onvermijdelijkheid” bestaat niet in de mensenwereld. Op eender welk moment kunnen puur menselijke, subjectieve factoren tussenbeide komen en het halen.

De anarchistische opvatting, die even solide en “wetenschappelijk” is als die van de bolsjevieken (ook hun opvatting werd door hun tegenstanders uitgemaakt voor “utopisch”, zelfs aan de vooravond van de Revolutie), bestaat. Tijdens de volgende Revolutie zal haar ot afhangen van een erg ingewikkeld spel van allerlei factoren, zowel objectieve als subjectieve, wetende dat deze laatste vooral eindeloos verscheiden, mobiel, veranderlijk, onvoorspelbaar en ongrijpbaar zijn: een spel waarvan het resultaat op geen enkel moment “objectief onvermijdelijk” is.

Als besluit zeg ik dat het in de Russische Revolutie van 1917 de ontoereikendheid van de vernietiging was die de fundamentele reden vormde voor de triomf van het bolsjevisme tegenover het anarchisme. Dat spreekt voor zich en als we dat hier aangehaald hebben, dan is dat omdat het spel van verschillende andere factoren de oorzaak noch het gevolg heeft weggevaagd. Maar het had anders kunnen lopen. (Wie weet trouwens welk belang de subjectieve factoren gespeeld hebben in de triomf van het bolsjevisme?)

Het is zeker dat een voorafgaand diskrediet van de nefaste politieke hersenschim van het autoritaire “communisme” de verwezenlijking van het libertaire principe zou verzekerd, vergemakkelijkt en versneld hebben. Maar op een algemenere manier betekende de ontoereikendheid van dit diskrediet aan het begin van de Revolutie geenszins de onafwendbaarheid van de verplettering van het anarchisme.

Het ingewikkelde spel van verscheidene factoren kan onverwachte resultaten opleveren. Het spel kan uiteindelijk oorzaak en gevolg uitschakelen. De politieke en autoritaire idee, de etatistische opvatting kunnen tijdens de Revolutie vernietigd worden, wat de vrije loop zou laten aan de verwezenlijking van de anarchistische opvatting.

Zoals voor elke Revolutie lagen er voor die van 1917 twee wegen open:

1° De weg van de ware Revolutie van de massa’s die rechtstreeks zou leiden tot hun totale ontvoogding. Mocht deze weg genomen zijn, dan zou het immense elan en het definitieve resultaat van zulke Revolutie inderdaad “de wereld op z’n kop hebben gezet.” Naar alle waarschijnlijkheid was alle reactie vanaf dan onmogelijk geweest; alle onenigheid binnen de sociale beweging zou door de kracht van het voldongen feit op voorhand verwijderd zijn; tenslotte zou de onstuimigheid die volgde op de Russische Revolutie waarschijnlijk tot eenzelfde definitief resultaat geleid hebben in Europa.

2° De weg van de onvoltooide Revolutie. In dat geval had de Geschiedenis nog maar één middel om verder te gaan: de terugkeer van een mondiale reactie, wereldramp (oorlog), totale vernietiging van het huidige maatschappelijke bestel en tenslotte de massa’s die de Revolutie zelf weer opnemen en eindelijk hun ware emancipatie verwezenlijken.

In principe waren beide wegen mogelijk. Maar het geheel van aanwezige factoren maakte de tweede weg meer waarschijnlijk.

De Revolutie van 1917 koos dus de tweede weg.

De volgende Revolutie moet de eerste weg nemen.

En hierbij sluiten we onze ‘filosofische’ uitweiding af en keren we terug naar de gebeurtenissen.

Tweede deel - Rondom de Oktoberrevolutie

1. De houding van de bolsjevieken en de anarchisten voor oktober

Aan de vooravond van de Oktoberrevolutie was de houding van de bolsjevistische partij erg karakteristiek.

Het past om hier in herinnering te brengen dat de ideologie van Lenin en de positie van de bolsjevistische partij sinds 1900 veel geëvolueerd waren. Lenin en zijn partij beseften dat de Russische werkende massa’s erg ver zouden gaan eens ze zich op de Revolutie geworpen hadden en – vooral – dat ze zich niet zouden tevreden stellen met een bourgeoisoplossing. In hun verlangen om op de massa’s vooruit te lopen, hen te domineren en te leiden, kwamen ze ertoe om een extreem verregaand revolutionair programma op te stellen. Ze waren nu voor een duidelijk socialistische revolutie. Ze kwamen tot een bijna libertaire opvatting van de revolutie, met ordewoorden die bijna een anarchistische geest uitademden – met uitzondering weliswaar van de fundamentele scheidingslijnen: de machtsgreep en het probleem van de Staat.

Toen ik de geschriften van Lenin las en vooral die van na 1914 stelde ik een perfecte parallel vast tussen zijn ideeën en die van de anarchisten, met uitzondering van de idee van de Staat en de Macht. Dit samengaan van waardering, begrip en prediking leek me toen reeds erg gevaarlijk voor de ware zaak van de Revolutie. Want al deze mooie ideeën – en daar vergiste ik me niet – in de pen, in de mond en in de actie van de bolsjevieken waren zonder werkelijk leven, zonder morgen. Deze fascinerende en meeslepende geschriften en woorden moesten zonder serieuze gevolgen blijven aangezien de latere daden zeker niet gingen overeenkomen met de theorieën. Ik was er zeker van dat langs de ene kant de massa’s de bolsjevieken blindelings gingen volgen (gezien de zwakte van het anarchisme) en dat langs de andere kant de bolsjevieken de massa’s sowieso gingen bedriegen en hen doen afdwalen op een nefaste weg. Want onvermijdelijkerwijze zou de etatistische weg de verkondigde principes vervalsen en ondergraven.

En dat gebeurde dan ook.

Om het hart van de massa’s te raken, om hun vertrouwen en hun sympathie te winnen, lanceerde de bolsjevistische partij met de volle kracht van haar agitatie- en propaganda-apparaat ordewoorden die tot dan toe net karakteristiek waren voor het anarchisme:

Lang leve de Sociale Revolutie!

Weg met de oorlog! Leve de onmiddellijke vrede!

En vooral:

Het land aan de boeren! De fabrieken aan de arbeiders!

De werkende massa’s eigenden zich deze “slogans” die perfect uiting gaven aan hun ware aspiraties snel toe.

In de mond en in de pen van de anarchisten waren deze ordewoorden oprecht en concreet, want ze beantwoordden aan hun principes en vooral aan een voorgestelde actie die volledig conform was aan deze principes. Terwijl voor de bolsjevieken bij diezelfde ordewoorden praktische oplossingen hoorden die volledig verschilden van de libertaire oplossingen en die geenszins overeenkwamen met de ideeën die de woorden beweerden uit te drukken. Het waren inderdaad slechts “slogans”.

“Sociale Revolutie” betekende voor de anarchisten een waarlijk sociale daad: een transformatie die zich zou voltrekken buiten elke politieke en etatistische organisatie en activiteit, buiten elk achterhaald sociaal systeem – gouvernementeel en autoritair – om.

De bolsjevieken daarentegen beweerden de Sociale Revolutie juist te willen voeren met behulp van een almachtige Staat, een almachtige regering en een dictatoriale macht.

Zolang een revolutie de Staat, de regering en de politiek niet heeft afgeschaft, beschouwen de anarchisten die niet als een Sociale Revolutie, maar eenvoudigweg als een politieke revolutie (die uiteraard meer of minder met sociale elementen gekleurd kan zijn).

Voor de “communisten” volstond het dat ze aan de macht kwamen, dat ze “hun” regering en “hun” Staat konden organiseren om te spreken van een Sociale Revolutie.

In het anarchistische gedachtegoed betekende “Sociale Revolutie” de gelijktijdige vernietiging van de Staat en het kapitalisme en de geboorte van een samenleving gebaseerd op een andere sociale organisatie.

Bij de bolsjevieken betekende “Sociale Revolutie” daarentegen de herrijzenis van de Staat na de afschaffing van de bourgeoisstaat, met andere woorden, de schepping van een nieuwe machtige Staat die geroepen is om “het socialisme op te bouwen.”

De anarchisten hielden het voor onmogelijk dat de Staat het socialisme kon instellen.

De bolsjevieken beweerden dat ze het socialisme niet anders konden verwezenlijken dan door de Staat.

Zoals je ziet, is de verschillende interpretatie fundamenteel.

(Ik herinner me nog die grote affiches die op het moment van de Oktoberrevolutie op de muren geplakt werden. Ze kondigden conferenties van Trotski over De Organisatie van de Macht aan. “Typische en fatale vergissing,” zo zei ik aan de kameraden, “want als het over een Sociale Revolutie gaat, dan moet men zich bezighouden met de organisatie van de Revolutie en niet met de organisatie van de Macht.”)

Ook de interpretatie van de oproep tot onmiddellijke vrede was erg verschillend.

De anarchisten verstonden daaronder een directe actie van de gewapende massa’s zelf, over het hoofd van de regeringen, de politiekers en de generaals heen. Volgens de anarchisten moesten deze massa’s het front verlaten en naar het binnenland trekken en zo doorheen de hele wereld luid hun weigering te verkondigen om als onnozelaars te vechten voor de belangen van de kapitalisten en uiting te geven aan hun walging van deze vreselijke slachting. De anarchisten waren van mening dat een dergelijke – franke, integere en beslissende – daad een verpletterend effect zou gehad hebben op de soldaten van de andere landen en uiteindelijk had kunnen leiden tot het einde van de oorlog, of misschien zelfs tot een transformatie van de oorlog in een wereldrevolutie. Door zonodig gebruik te maken van de uitgestrektheid van het land, kon de vijand meegesleurd worden en afgesneden worden van zijn bases. Op die wijze kon het vijandelijke leger uiteenvallen en uiteindelijk buiten gevecht gesteld worden.

De bolsjevieken waren bang voor zulke directe actie. Als politiekers en etatisten dachten zij eerder aan een vrede langs diplomatieke en politieke weg, vrucht van onderhandelingen met de Duitse generaals en “gevolmachtigden”.

Het land aan de boeren, de fabrieken aan de arbeiders! De anarchisten verstonden daaronder dat de grond, zonder eigendom te worden van wie dan ook, ter beschikking gesteld zou worden van allen die haar wilden bewerken (zonder iemand uit te buiten) en van hun associaties en federaties, terwijl de fabrieken, mijnen, machines enzovoort eveneens ter beschikking gesteld zouden worden van alle producerende arbeidersassociaties en hun federaties. De wijze en details van deze activiteit zouden geregeld worden door deze associaties en federaties zelf, met een vrij akkoord.

De bolsjevieken verstonden onder ditzelfde ordewoord echter de etatisering van al deze elementen. Voor hen moesten de grond, de fabrieken, de mijnen, de machines, de transportmiddelen enzovoort eigendom worden van de Staat die ze dan in vruchtgebruik aan de werkers zou geven.

Eens te meer was het interpretatieverschil fundamenteel.

De massa’s zelf begrepen al deze ordewoorden intuïtief eerder in libertaire zin. Maar zoals we reeds zeiden, was de anarchistische stem zodanig zwak dat de brede massa’s haar niet hoorden. Het leek hen dat alleen de bolsjevieken deze mooie en juiste principes durfden lanceren en verdedigen. Te meer nog daar de bolsjevistische partij dag in dag uit en op alle hoeken van de straten verkondigde dat ze de enige partij was die voor de belangen van de arbeiders en de boeren streed; de enige die, eens aan de macht, de Sociale Revolutie zou weten te voltrekken. “Arbeiders en boeren! De bolsjevistische partij is de enige die jullie verdedigt. Geen enkele andere partij zal jullie naar de overwinning leiden. Arbeiders en boeren! De bolsjevistische partij is jullie partij. Ze is de enige partij die werkelijk van jullie is. Help haar de macht te grijpen, en jullie zullen triomferen.” Dit leitmotiv van de bolsjevistische propaganda werd uiteindelijk een ware obsessie. Zelfs de partij van linkse revolutionaire socialisten – een politieke partij die veel sterker stond dan de kleine anarchistische groeperingen – kon niet rivaliseren met de bolsjevieken. Nochtans was die toen zodanig machtig dat de bolsjevieken er rekening mee moesten houden en haar een tijdlang een aantal regeringszitjes moesten aanbieden.

De bolsjevieken, de anarchisten en de sovjets. – Tenslotte is het nog interessant om de houding van de bolsjevieken ten aanzien van de kwestie van de arbeiderssovjets te vergelijken met die van de anarchisten.

De bolsjevistische partij rekende erop de Revolutie te voeren door langs de ene kant de opstand van deze sovjets die “alle macht” voor zich zouden opeisen, en langs de andere kant de militaire opstand die de actie van de sovjets zou ondersteunen (dit alles uiteraard onder directe en effectieve leiding van de partij). De missie van de arbeiders bestond erin deze actie te ondersteunen. Volledig in overeenstemming met haar visie en haar “tactiek”, lanceerde de bolsjevistische partij het algemeen ordewoord van de Revolutie: “Alle macht aan de sovjets!”

De anarchisten vonden dit ordewoord verdacht, en met reden: ze wisten maar al te goed dat deze formule absoluut niet overeenkwam met de ware bedoelingen van de partij. Ze wisten dat de partij uiteindelijk de politieke macht, stevig gecentraliseerd, voor zichzelf wilde (met andere woorden, voor haar centraal comité en tenslotte voor hun chef Lenin die zoals geweten alle voorbereidingen voor de machtsgreep samen met Trotski leidde).

“Alle macht aan de sovjets!” was volgens de anarchisten dus eigenlijk een holle formule die later kon dienen om eender welke lading te dekken. Het was zelfs een valse, hypocriete en leugenachtige formule, “want,” zo zeiden de anarchisten, “als de ‘macht’ werkelijk aan de sovjets moet toebehoren, dan kan die niet voor de partij zijn; en als de macht aan de partij moet zijn, zoals de bolsjevieken voorstellen, dan kan die dus niet aan de sovjets toebehoren.” Daarom namen de anarchisten, hoewel ze toegaven dat de sovjets bepaalde functies konden uitoefenen in de opbouw van de nieuwe samenleving, deze formule niet zonder terughoudendheid aan. Voor hen maakte het woord macht de formule dubbelzinnig, verdacht, onlogisch en demagogisch. Ze wisten dat de politieke macht door haar essentie zelf slechts door een erg beperkt groepje mensen in het centrum wordt uitgeoefend. Dus kon deze macht – de ware – niet toebehoren aan de sovjets. In werkelijkheid zou die in handen van de partij belanden. Maar welke zin had het dan nog om de formule “Alle macht aan de sovjets” te bezigen?

Ziehier hoe de anarcho-syndicalisten hun twijfels en bedenkingen over dit onderwerp uitten (vertaald uit het Russisch, edito “Is dit het einde?”, in Golos Troeda, anarcho-syndicalistisch weekblad van Petrograd, n°11, 20 oktober 1917):

Zal de eventuele verwezenlijking van de formule “Alle macht aan de sovjets” – of eerder, de eventuele greep van de politieke macht – het einde betekenen? Zou dit alles zijn? Zou die daad het vernietigende oeuvre van de Revolutie voltooien? Zou die het terrein voor altijd vrijmaken voor de grote sociale opbouw, voor het scheppende elan van het volk in revolutie?

Zal de overwinning van de ‘sovjets’ – mocht dat een voldongen feit worden – en, nog maar eens, “de organisatie van de macht” die erop zal volgen effectief de overwinning zijn van de Arbeid, van de georganiseerde krachten van de werkers, het begin van de ware socialistische opbouw? Zullen deze overwinning en deze nieuwe “macht” erin slagen om de Revolutie uit de impasse te halen waarin ze momenteel zit? Zullen ze erin slagen om nieuwe scheppende horizons te openen voor de Revolutie, voor de massa’s, voor allen? Zullen ze aan de Revolutie de ware weg aanwijzen voor een opbouwend werk, voor de effectieve oplossing voor alle brandende problemen van deze tijd?

Alles zal afhangen van de interpretatie die de overwinnaars aan het woord “macht” geven en aan hun opvatting over de “organisatie van de macht”. Alles zal afhangen van de manier waarop de overwinning vervolgens gebruikt zal worden door de elementen die de dag na de overwinning die genoemde “macht” in handen zullen hebben.

Als men met “macht” wil zeggen dat alle scheppende arbeid en alle organisatorische activiteit over het hele land zal overgaan in handen van de arbeiders- en boerenorganismes, gesteund door de gewapende massa’s;

Als men onder “macht” het volle recht verstaat van deze organismes om deze activiteit uit te oefenen en zich tot dat doel te federeren op een natuurlijke en vrije manier waarmee ze zo de eerste steen leggen van de economische en sociale opbouw die de Revolutie naar nieuwe horizons van vrede, economische gelijkheid en ware vrijheid zal leiden;

Als het ordewoord “macht aan de sovjets” niet staat voor de instelling van haarden van politieke macht, haarden ondergeschikt aan een politiek en autoritair algemeen centrum van de Staat;

Als de politieke partij die de macht in handen wil en wil domineren zichzelf na de overwinning tenslotte ontbindt en effectief plaatsmaakt voor een vrije zelforganisatie van de werkers;

Als de “macht van de sovjets” in werkelijkheid geen etatistische macht van een politieke partij wordt;

Dan, en alleen dan, kan de nieuwe crisis wel eens de laatste worden, dan kan dit het begin betekenen van een nieuw tijdperk.

Maar als men onder “macht” een activiteit van politieke en autoritaire partijhaarden verstaat, haarden geleid door haar voornaamste politieke en autoritaire centrum (de centrale macht van de partij en van de Staat); als de “machtsgreep door de sovjets” in werkelijkheid de usurpatie van de macht door een andere politieke partij betekent met als bedoeling om met behulp van deze macht, van bovenaf en vanuit een “centrum” het hele economische en sociale leven van het land herop te bouwen en zo de ingewikkelde problemen van het moment en van deze tijd op te lossen – dan zal deze nieuwe stap van de Revolutie niet, ook deze keer niet, de definitieve stap zijn. Wij twijfelen er geen seconde aan dat deze “nieuwe macht” niet zal beginnen met de ware socialistische opbouw en al evenmin om de essentiële en onmiddellijke noden en belangen van de bevolking zal weten te bevredigen. Wij twijfelen er niet aan dat de massa’s snel teleurgesteld zullen zijn in hun nieuwe idolen en verplicht zullen zijn om andere oplossingen te zoeken nadat ze afstand genomen hebben van hun laatste goden. Dan, na een – al dan niet lange – tussenpoos zal de strijd noodzakelijkerwijze opnieuw oplaaien. Het zal het begin zijn van de derde en laatste stap van de Russische Revolutie; de stap die er effectief een Grote Revolutie van zal maken.

Het zal een strijd zijn tussen de levende krachten die ontplooid worden door het scheppende elan van de massa’s langs de ene kant en langs de andere kant de sociaaldemocratische macht van centralistische inspiratie die zich met hand en tand verdedigt. Met andere woorden: een strijd tussen de arbeiders- en boerenorganismes die direct en zelfstandig handelen, die de grond en alle productie-, transport- en distributiemiddelen veroveren om in alle onafhankelijkheid een waarlijk nieuw mensenleven te beginnen langs de ene kant; en langs de andere kant de marxistische politieke autoriteit; een strijd tussen het autoritaire en het libertaire systeem; een strijd tussen twee principes die al lang vechten om de overhand te halen: het marxistische principe en het anarchistische principe.

En alleen de volledige en definitieve overwinning van het anarchistische principe, van het principe van vrije en natuurlijke zelforganisatie van de massa’s, zal de ware overwinning van de Grote Revolutie betekenen.

Wij geloven niet in de mogelijkheid om de Sociale Revolutie te verwezenlijken via het politieke procedé. Wij geloven niet dat het oeuvre van nieuwe sociale opbouw, dat de oplossing van de zo grote, verscheiden en ingewikkelde problemen van onze tijd, kunnen verwezenlijkt worden door een politieke daad, door een machtsgreep van bovenaf, vanuit een centrum…

De tijd zal het leren!

2. De houding van de anarchisten ten opzichte van de Oktoberrevolutie

Dezelfde dag publiceerde de “Groep voor Anarcho-Syndicalistische Propaganda” in de Golos Troeda de volgende verklaring waarin een duidelijk standpunt wordt ingenomen:

1° Aangezien wij aan het ordewoord “Alle macht aan de sovjets” een totaal andere betekenis geven dat wat de bolsjevistische sociaaldemocratische partij, “geroepen door de gebeurtenissen om de beweging te leiden”, er volgens ons mee bedoelt; aangezien wij niet geloven in de brede perspectieven van een revolutie die begint met een politieke daad, te weten een machtsgreep; aangezien wij alle actie van de massa’s die ontketend wordt voor politieke doelen en onder leiding van een politieke partij negatief inschatten; aangezien wij tenslotte zowel het begin als de verdere ontwikkeling van een ware Sociale Revolutie op een totaal andere manier zien, achten wij de huidige beweging negatief.

2° Als de actie van de massa’s zich ontketent dan zullen wij als anarchisten er evenwel met de grootst mogelijke energie aan deelnemen. We kunnen ons niet afzijdig houden van de revolutionaire massa’s, zelfs als die niet onze weg of oproepen volgen, zelfs als we de mislukking van de beweging voorzien. Wij zullen nooit vergeten dat het onmogelijk is om de gang en de uitslag van een massabeweging te voorzien. Bijgevolg beschouwen wij het als onze plicht om altijd deel te nemen aan zulke beweging terwijl we proberen haar onze betekenis, ons idee, onze waarheid te communiceren.

3. Enkele andere punten van onenigheid

Naast de grote principiële verschillen die de anarchisten van de bolsjevieken scheidden, waren er ook detailverschillen. We halen er hier de twee belangrijkste van aan:

De anarchisten en de “arbeiderscontrole van de productie” – Het eerste verschil gaat over de arbeiderskwestie.

De bolsjevieken wilden beginnen met de zogenaamde arbeiderscontrole van de productie, het is te zeggen, de tussenkomst van de arbeiders in het beheer van de privébedrijven.

De anarchisten wierpen daar tegenin dat als deze “controle” geen dode letter wilde blijven, als de arbeidersorganisaties in staat waren om een effectieve controle uit te oefenen, dat ze dan al evengoed in staat waren om zelf de hele productie te verzekeren. In dat geval kon de privé-industrie onmiddellijk maar stelselmatig geëlimineerd worden en vervangen worden door de collectieve industrie. Bijgevolg verwierpen de anarchisten het vage en twijfelachtige ordewoord van “controle van de productie”. Ze preekten de onteigening – progressief maar onmiddellijk – van de privéindustrie door organismen van collectieve productie.

Hierover willen we onderlijnen dat het absoluut vals is – en ik dring aan op dit punt omdat deze valse bewering redelijk vespreid is – dat het vals is, zeg ik, dat de anarchisten tijdens de Russische Revolutie alleen maar wisten te “vernietigen” of “bekritiseren”, zonder “het minste positieve idee tot uitdrukking te kunnen brengen.” Het is onwaar dat de anarchisten “zelf geen voldoende duidelijke ideeën hadden over de toepassing van hun eigen opvatting en die dus ook nooit uitten.” Als je er de libertaire pers van die tijd op naleest (Golos Troeda, de Anarchie, Nabat enzovoort), kan je zien dat deze literatuur overloopt van duidelijke en praktische uiteenzettingen over de rol en het functioneren van de arbeidersorganismes en over de actiewijze die aan die laatsten zou toelaten om, in samenhang met de boeren, het vernietigde kapitalistische en etatistische mechanisme te vervangen.

Het ontbrak het anarchisme in de Russische Revolutie niet aan duidelijke en precieze ideeën, maar wel, zoals we reeds zeiden, aan organismen die vanaf het begin deze ideeën op het leven konden toepassen. En het waren de bolsjevieken die, om hun eigen bedoelingen te verwezenlijken, zich verzetten tegen de oprichting en het functioneren van zulke organismen.

De duidelijke en precieze ideeën waren gelanceerd en de massa’s waren intuïtief bereid om ze te begrijpen en toe te passen met hulp van de revolutionairen, de intellectuelen en de specialisten. De nodige organismen waren ruw geschetst en konden snel georiënteerd worden naar het ware doel met hulp van diezelfde elementen. De bolsjevieken verhinderden opzettelijk zowel de verspreiding van deze ideeën als de hulp aan en de activiteit van deze organismen. Want zij alleen wilden meester zijn van de actie en dat onder de vorm van een politieke Macht.

Dit geheel aan precieze en onweerlegbare feiten is uitermate belangrijk voor wie het verloop en de betekenis van de Russische Revolutie wil begrijpen. De lezer zal verderop vele voorbeelden – van de duizenden – vinden die mijn beweringen punt per punt zullen staven.

De bolsjevieken, de anarchisten en de grondwettelijke Assemblee. – Het tweede onderwerp van ruzie was de grondwettelijke Assemblee.

Om de Revolutie voort te zetten en om te vormen tot een Sociale Revolutie, zagen de anarchisten er geen enkel nut in deze Assemblee samen te roepen. Het was een essentieel politieke en bourgeois instelling, hinderlijk en steriel; een instelling die zich door haar natuur zelf “boven de sociale strijden” zou plaatsen en zich zou opleggen met als enige doel tot gevaarlijke compromissen komen, de Revolutie een halt toeroepen en ze indien mogelijk zelfs verstikken.

De anarchisten spanden zich dus in om de werkende massa’s de nutteloosheid van zo’n “Assemblee” te doen verstaan, evenals de noodzaak om van zulke idee af te stappen en deze onmiddellijk te vervangen door economische en sociale organismen indien men werkelijk een Sociale Revolutie wilde ontketenen.

De bolsjevieken, als ware politiekers, aarzelden om de Assemblee openlijk en rechtuit ter zijde te leggen. (Het samenroepen van de Assemblee stond op een hoge plaats in hun programma, nog vóór het punt van de machtsgreep.) Deze aarzeling had meerdere redenen: langs de ene kant hadden de bolsjevieken er geen enkel probleem mee dat de Revolutie op het punt waar ze zich nu bevond “een halt zou worden toegeroepen”, op voorwaarde dat ze de macht bleven behouden. In die zin kon de Assemblee hun belangen dienen wanneer bijvoorbeeld de meerderheid bolsjevieken waren of wanneer de afgevaardigden hun leiding en hun daden goedkeurden. Langs de andere kant waren de massa’s nog erg gehecht aan de Assemblee en was het niet voorzichtig om hen al vanaf het begin tegen de haren in te strijken. Tenslotte voelden de bolsjevieken zich ook nog niet voldoende sterk om het risico te nemen een troef te geven aan hun vijanden die van verraad konden spreken en onrust konden zaaien bij de massa’s door te verwijzen naar de formele beloften van de partij voor de machtsgreep. Zolang die niet beteugeld en onderworpen waren, bleef hun geest wakker en hun gemoed erg wisselvallig: het voorbeeld van de regering Kerenski lag nog vers in het geheugen. Uiteindelijk nam de partij de volgende oplossing aan: overgaan tot het samenroepen van de Assemblee, maar wel met nauw toezicht op de verkiezingen en een maximale ontplooiing van inspanningen om ervoor te zorgen dat het resultaat gunstig zou zijn voor de bolsjevistische regering. Als de Assemblee bolsjeviserend zou zijn of op z’n minst gedwee en zonder werkelijk belang, dan moest ze gemanoeuvreerd en gebruikt worden voor de regeringsdoelen; mocht de Assemblee ondanks alles het bolsjevisme toch niet gunstig gezind zijn, dan moesten de reacties onder de massa’s nauw in de gaten gehouden worden en moest de Assemblee bij de eerstkomende gelegenheid ontbonden worden. Het spelletje was dus wel degelijk een beetje riskant. Maar de partij rekende op haar brede en diepgaande populariteit en ook op de afwezigheid van enige macht in handen van de Assemblee die daarenboven zichzelf zeker zou compromiteren in het geval dat ze zich tegen het bolsjevisme zou keren, en dus werd het risico aanvaard. De gebeurtenissen die volgden tonen aan dat de bolsjevistische partij zich niet vergist had.

Eigenlijk was de belofte van de bolsjevieken om de grondwetgevende Assemblee bijeen te roepen eens ze aan de macht waren dus niet meer dan een demagogische formule. In hun spelletje was het een kaart die altijd zou winnen. Indien de Assemblee hun macht valideerde, dan zou dit zowel in het binnenland als in het buitenland hun positie snel versterken. Mocht dat niet zo zijn, dan voelden ze zich alsnog voldoende sterk om zich van de Assemblee te ontdoen zodra dat mogelijk was.

4. Enkele bedenkingen

Uiteraard konden de volksmassa’s niet doordringen in de subtiliteiten van deze verschillende interpretaties. Het was hen onmogelijk – zelfs in de mate dat ze soms in contact traden met onze ideeën – om de werkelijke draagwijdte van deze verschillen te begrijpen. De Russische werkers waren het minst bedreven inzake politiek. Ze konden zich het machiavelisme en het gevaar van de bolsjevistische interpretatie niet voorstellen.

Ik herinner me nog mijn wanhopige pogingen om de werkers zoveel als mogelijk met het gesproken en geschreven woord te waarschuwen voor het dreigende gevaar voor de ware Revolutie indien de massa’s aan de bolsjevistische partij zouden toelaten om zich stevig aan de top te nestelen.

Ik mocht nog zoveel aandringen als ik wilde, de massa’s zagen het gevaar niet. Hoe vele malen wierp men niet tegen: “Kameraad, we begrijpen je goed. En ook wij vertrouwen het zaakje niet helemaal. Wij zijn het ermee eens dat we wat op onze hoede moeten zijn, om niet blindelings te geloven en in onszelf een voorzichtig wantrouwen te bewaren. Maar tot nu toe hebben de bolsjevieken ons nooit verraden; ze trekken samen met ons op, het zijn onze vrienden; ze helpen een flink handje en ze zeggen dat ze, eens aan de macht, makkelijk onze aspiraties zullen kunnen doen triomferen. Waarom zouden wij hen dan verwerpen? Laten we hen helpen om de macht te veroveren en daarna zien we wel.”

Ik mocht nog zoveel keren zeggen dat de doelen van de Sociale Revolutie nooit verwezenlijkt zouden kunnen worden door een politieke macht; ik mocht nog zo vaak herhalen dat eens de bolsjevieke macht zich georganiseerd en bewapend zou, die voor de werkers oneindig veel gevaarlijker en moeilijker zou zijn om neer te halen dan hoe het tot nu toe geweest was. Telkens antwoordde men: “Kameraad, het zijn wij, de massa’s, die het tsarisme hebben omvergeworpen. Het zijn wij die de bourgeoisregering hebben omvergeworpen. Het zijn wij die klaar staan om Kerenski omver te werpen. Wel, als je gelijk zou hebben, als de bolsjevieken de fout begaan om ons te verraden, om hun beloftes niet na te komen, zullen we hen net zoals alle anderen omverwerpen. En dan zullen we definitief en uitsluitend met onze vrienden de anarchisten optrekken.”

Ik mocht nog zoveel zeggen dat de bolsjevistische Staat om zovele redenen veel moeilijker omver te werpen zou zijn: men wilde, men kon mij niet geloven.

Dat is niet verbazend aangezien zelfs in de landen waar men gewend is aan politieke methodes en waar (zoals in Frankrijk) men er min of meer van walgt, de werkende massa’s en zelfs de intellectuelen, hoewel ze de Revolutie willen, er maar niet in slagen om te begrijpen dat het aan de macht komen van een partij, zelfs een extreem-linkse, en de oprichting van een Staat, wat haar etiket ook mag zijn, tot de dood van de Revolutie leiden. Kon het dan anders zijn in een land als Rusland dan nooit de minste politieke ervaring gehad heeft?

Toen de revolutionaire matrozen na de overwinning van oktober 1917 met hun oorlogsbodems van Petrograd terug koers zetten naar Kronstadt, ontstond er onmiddellijk discussie over het gevaar dat kon uitgaan van het bestaan alleen al van een “Raad van Volkscommissarissen” aan de macht. Sommigen zeiden dat deze politieke “sanhedrin” op een dag in staat zou zijn om de principes van de Oktoberrevolutie te verraden. Maar over het algemeen verkondigden de matrozen, vooral onder de indruk van de makkelijke overwinning, terwijl ze hun wapens in de lucht staken: “In dat geval zullen de kanonnen, aangezien ze het Winterpaleis wisten te bereiken, evengoed Smolny weten te treffen.” (Het voormalige Smolny-instituut was de eerste zetel van de bolsjevistische regering in Petrograd.)

Zoals we gezien hebben, was de politieke, etatistische, gouvernementele idee in het Rusland van 1917 nog niet gediscrediteerd. Momenteel is dat in geen enkel ander land het geval. Er zullen zeker tijd en andere historische ervaringen voor nodig zijn opdat de massa’s, tegelijkertijd verlicht door de propaganda, de valsheid, de leegte en het gevaar van dit idee zouden begrijpen.

Tijdens de beruchte nacht van 25 oktober, bevond ik mij in een straat van Petrograd. De straat was duister en rustig. Verderop hoorde ik sporadische geweerschoten. Plots stak een gepantserde wagen me in volle vaart voorbij. Vanuit de wagen wierp een hand mij een pakketje papiervellen toe die in alle richtingen vlogen. Ik bukte me en raapte er eentje op. Het was de oproep van de nieuwe regering “aan de arbeiders en de boeren” die hen de val van de regering Kerenski en de lijst van de nieuwe regering van de “volkscommissarissen” met Lenin voorop aankondigde.

Een complex gevoel van verdriet, woede en walging, maar ook een soort van ironische bevrediging maakte zich van mij meester. “Die idioten (en als ze niet idioot zijn, dan zijn het simpelweg huichelachtige demagogen dacht ik bij mezelf) denken dat ze zo de Sociale Revolutie kunnen voeren! Ze zullen wel zien… En de massa’s zullen een kostbare les leren!”

Wie had toen kunnen voorspellen dat slechts vier jaar later, in 1921, op de glorierijke dagen van februari – van 25 tot 28 om precies te zijn – de arbeiders van Petrograd in opstand zouden komen tegen de nieuwe “communistische” regering?

Er is een mening die een zeker krediet geniet onder anarchisten. Men beweert dat de Russische anarchisten in de gegeven omstandigheden tijdelijk hadden moeten afzien van hun negatie van de “politiek”, de partijen, de demagogie, de macht enzovoort, en hadden moeten handelen “à la bolsjeviek”: een soort van politieke partij vormen en tijdelijk de macht proberen grijpen. In dat geval, zo zegt men, zouden ze “de massa’s hebben kunnen meeslepen”, het gehaald hebben van de bolsjevieken en de macht gegrepen hebben om “vervolgens de anarchie te organiseren.”

Ik vind deze redenering fundamenteel fout en gevaarlijk.

Zelfs indien de anarchisten in dat geval de overwinning zouden behaald hebben (wat erg twijfelachtig is) dan zou dit, gekocht aan de prijs van het “tijdelijke” verzaken aan het fundamentele principe van het anarchisme, nooit hebben kunnen leiden tot de triomf van dit principe. Meegesleurd door de kracht en de logica der dingen, zouden de anarchisten aan de macht – wat een absurditeit! – niets anders verwezenlijkt hebben dan een variëteit van het bolsjevisme.

(Ik denk dat de recente gebeurtenissen in Spanje en de houding van bepaalde Spaanse anarchisten die regeringsposten aanvaard hebben en zich daarmee in de leegte van de “politiek” geworpen hebben en de ware anarchistische actie tot nul herleidden, ruimschoots mijn visie bevestigt.)

Als zo’n methode het gewenste resultaat zou kunnen geven, als het mogelijk zou zijn om de macht door de macht omver te werpen, dan zou het anarchisme geen bestaansreden hebben. “Uit principe” is iedereen “anarchist”. Als de communisten, socialisten enzovoort dat in werkelijkheid niet zijn, dan is dat juist omdat ze geloven dat het mogelijk is om tot een libertaire orde te komen via de politiek en de macht. (En hier heb ik het over oprechte mensen.) Als je de macht door middel van de macht en de “meegesleepte massa’s” wil omverwerpen, dan ben je dus een communist, een socialist en alles wat je wil, maar geen anarchist. Je bent anarchist juist omdat je het voor onmogelijk houdt om de macht, de autoriteit en de Staat af te schaffen met behulp van de macht, de autoriteit en de Staat (en de meegesleepte massa’s). Vanaf het moment dat je beroep doet op zulke middelen – ook al is het “tijdelijk” en met de beste wil van de wereld – hou je op anarchist te zijn, zweer je het anarchisme af en schaar je je achter het bolsjevistische principe.

De idee om te proberen de massa’s mee te sleuren achter de macht is contradictoir met het anarchisme dat juist niet gelooft dat de mensen via deze weg ooit hun ware emancipatie kunnen verwezenlijken.

Ik herinner me nog een gesprek over deze kwestie met de erg bekende kameraad Marie Spiridonova, een stuwende kracht achter de linkse revolutionair-socialistische partij, in 1919 (of 1920) in Moskou.

(Vroeger had Marie Spiridonova met risico voor haar eigen leven één van de meest wrede satrapen van de tsaar gedood. Ze had folteringen ondergaan, haar leven hing toen aan een zijden draadje. Ze verbleef erg lang in het strafkamp. Ze werd bevrijd door de revolutie van februari 1917, sloot zich aan bij de linkse revolutionair-socialistische partij en werd één van haar steunpilaren. Het was een erg oprechte revolutionaire: toegewijd, gehoord en geacht.)

Tijdens onze discussie zei ze me dat de linkse revolutionaire socialisten zich de macht onder erg ingeperkte vorm voorstelden: een macht tot het minimum herleid, dus erg zwak, erg menselijk en vooral erg tijdelijk. “Alleen het strikt noodzakelijke om dan zo snel mogelijk te verzwakken, uiteen te vallen en te verdwijnen.” – “Vergis je niet,” zei ik, “de macht is nooit een ‘zandbal’ die uiteenvalt naarmate je ermee rolt; de macht is altijd een ‘sneeuwbal’ die als je ermee rolt alleen maar toeneemt in volume. Eens aan de macht, zullen jullie zoals alle anderen handelen.”

En ook de anarchisten, had ik daaraan kunnen toevoegen.

In dit opzicht herinner ik me een ander treffend voorval.

In 1919 militeerde ik in de Oekraïne. In die tijd waren de volksmassa’s al zwaar gedesillusioneerd over het bolsjevisme. De anarchistische propaganda in de Oekraïne (waar de bolsjevieken die nog niet volledig hadden uitgeroeid) begon er levendig succes te oogsten.

Op een nacht kwamen er rode soldaten die afgevaardigd waren door hun regimenten naar de zetel van onze Groep van Kharkov en verklaarden ons: “Meerdere eenheden van het garnizoen zijn teleurgesteld in het bolsjevisme en sympathiseren met de anarchisten. Ze staan klaar om in actie te schieten. Zonder problemen kunnen we één van deze nachten de leden van de bolsjevistische regering van de Oekraïne aanhouden en een anarchistische regering afkondigen die zonder twijfel beter zal zijn. Niemand zal zich ertegen verzetten, iedereen heeft schoon genoeg gehad van de bolsjevistische macht. Wij vragen dus aan de anarchistische partij – zo zeiden ze – om akkoord te gaan met ons en ons toelating te geven om in haar naam de actie voor te bereiden, over te gaan tot de arrestatie van de huidige regering en met onze hulp de macht over te nemen. Wij stellen ons volledig ter beschikking van de anarchistische partij.”

Het misverstand was evident. Alleen al de term “anarchistische partij” getuigde daarvan. Deze flinke soldaten wisten niets af van het anarchisme. Ze hadden er waarschijnlijk vaag iets over gehoord of hadden misschien deelgenomen aan één of andere bijeenkomst.

Daar dit waren dan de feiten. We hadden twee mogelijkheden: ofwel profiteren van dit misverstand, de bolsjevistische regering laten arresteren en “de macht grijpen” in de Oekraïne; ofwel aan de soldaten uitleggen dat ze zich vergisten, hen de grond zelf van het anarchisme doen begrijpen en afzien van het hele avontuur.

Uiteraard kozen we voor die laatste optie. Twee uur lang legde ik aan de soldaten ons standpunt uit: “Indien brede massa’s in opstand zouden komen voor een nieuwe revolutie, openlijk met de regering zouden breken en er zich bewust van zijn dat ze die niet moeten vervangen door een nieuwe om hun nieuwe leven op andere bases te organiseren, dan zou dat de juiste, de ware Revolutie zijn. En alle anarchisten zullen samen met de massa’s optrekken. Maar als wij – een groepje mensen – de bolsjevistische regering aanhouden om hun plaats in te nemen, zou er eigenlijk niets veranderen. En meegesleurd door datzelfde systeem, zouden wij het niet beter kunnen doen dan de bolsjevieken.”

Uiteindelijk begrepen de soldaten mijn uitleg en vertrokken nadat ze gezworen hadden om van nu af aan voor de ware Revolutie en voor de anarchistische idee te militeren.

Maar het is onvoorstelbaar dat er in onze dagen “anarchisten” – en niet van de “minsten” – zijn die me verwijten op dat moment niet de “macht te hebben gegrepen.” Volgens hen hadden we moeten optrekken, de bolsjevistische regering laten arresteren en haar plaats innemen. Ze beweren dat we daar een mooie gelegenheid gemist hebben om onze ideeën te verwezenlijken… met behulp van de macht, wat in tegenspraak is met onze ideeën.

Hoe vele malen heb ik in volle Revolutie niet aan mijn toehoorders gezegd: “Vergeet nooit dat niemand iets voor jullie, boven jullie, in jullie plaats kan doen. De ‘beste’ regering kan alleen maar vallen. En als jullie op een dag vernemen dat ik, Voline, verleid door de politieke en autoritaire idee, een regeringspostje aanvaard heb, een “commissaris”, een “minister” of iets gelijkaardigs geworden ben, dan mogen jullie mij, kameraden, twee weken later in alle zielerust en met een gerust geweten fusilleren, wetende dat ik de waarheid, de ware zaak en de ware Revolutie verraden heb!”

Derde deel - Na oktober

1. De bolsjevieken aan de macht. Hun twisten met de anarchisten.

De eerste aftastingen – De eerste compromissen – De eerste leugens – De fatale gevolgen ervan. – De strijd tussen de twee opvattingen over de Sociale Revolutie, de etatistisch-centralistische en de libertair-federalistische was ongelijk in het Rusland van 1917.

De etatistische opvatting haalde het. De bolsjevistische regering nam plaats op de vacante troon. Lenin was de onbetwiste chef. Aan hem en aan zijn partij viel de taak te beurt om de oorlog te stoppen, het hoofd te bieden aan alle problemen van de Revolutie en die te leiden naar de ware Sociale Revolutie.

De politieke idee haalde de bovenhand. Die idee ging tonen wat ze waard was. Laten we nu kijken hoe ze dat deed.

De nieuwe bolsjevistische regering was in feite een regering van intellectuelen, van marxistische doctrinairen. Eens aan de macht, bewerend dat ze er de werkers vertegenwoordigden en dat zij als enigen het ware middel kenden om hen naar het socialisme te voeren, wilden ze vooral door middel van decreten en wetten regeren; de werkende massa’s waren eraan gehouden die goed te keuren en uit te voeren.

In het begin letten de regering en haar chef, Lenin, erop om de trouwe uitvoerders van de wil van het werkvolk te spelen; of in ieder geval toch om hun beslissingen, daden en activiteiten te rechtvaardigen ten opzichte van dit volk. Zo werden hun allereerste maatregelen zoals de eerste officiële stap naar een onmiddellijke vrede (decreet van 28 oktober 1917) en het decreet dat de grond aan de boeren gaf (26 oktober) aangenomen door het Congres van Sovjets goed onthaald. Lenin wist trouwens al op voorhand dat deze wetten met tevredenheid zouden ontvangen worden zowel door het volk als door de revolutionaire middens. Eigenlijk deden die ook niets anders dan de bestaande stand van zaken vast te leggen.

Vanuit eenzelfde redenering vond Lenin het ook noodzakelijk om voor de Uitvoerende Raad van de Sovjets de ontbinding van de Assemblee (in januari 1918) te rechtvaardigen.

Deze daad van de Revolutie – één van de eerste – verdient meer verduidelijkingen.

De ontbinding van de grondwetgevende Assemblee – De lezer weet dat de anarchisten, volledig in overeenstemming met het geheel van hun sociale en revolutionaire opvattingen, tegen de bijeenroeping van de Assemblee waren.

Ziehier in welke termen ze hun standpunt ontwikkelden in het edito van hun weekblad in Petrograd (Golos Troeda, n° 19, 18 november – 1 december 1917):

Kameraden arbeiders, boeren, soldaten, matrozen en alle werkers.

Zie ons hier nu in volle verkiezingstijd voor de Grondwetgevende Assemblee.

Het is erg waarschijnlijk dat die binnenkort zal bijeenkomen en zal beginnen zetelen.

Alle politieke partijen – bolsjevieken incluis – leggen het verdere lot van de Revolutie, van het land en van het werkvolk in handen van dit centraal orgaan.

In deze omstandigheden hebben wij de plicht om jullie te waarschuwen voor twee mogelijke gevaren:

Eerste gevaar: de bolsjevieken bekomen in de Assemblee geen grote meerderheid (of zijn zelfs in de minderheid).

In dat geval zal de Assemblee een zoveelste nutteloze, bonte socialo-bourgeois politieke instelling zijn. Een zoveelste absurde praatbarak op dezelfde wijze als de “Conferentie van de Staat” van Moskou, de “Democratische Conferentie” van Petrograd, de “Provisoire Raad van de Republiek” enzovoort. Ze zal verstrikt geraken in ijdele discussies en twisten. Ze zal de ware Revolutie remmen.

Als we dit gevaar niet willen overdrijven, dan is dat louter en alleen omdat wij hopen dat in dit geval de massa’s eens te meer de Revolutie gewapenderhand zullen weten te redden en haar vooruit zullen duwen, op de ware weg.

Maar we moeten in verband met dit gevaar zeggen dat de werkende massa’s absoluut geen nood hebben aan nieuw gerommel van die soort. De massa’s kunnen en moeten ervan afzien. Waartoe dient het om energie en geld te verspillen met het oprichten en onderhouden van een onzinnige instelling? (En ondertussen zal de Revolutie van de werkers eens te meer halt houden!) Waartoe dient het om opnieuw krachten en bloed op te offeren om later deze domme en steriele instelling te bevechten om wederom (hoe vele malen nog?) de “Revolutie te redden” en haar uit de “impasse” te halen? Deze krachten en inspanningen zouden gebruikt kunnen worden tot groot voordeel van de Revolutie, van het volk en van het land om de massa’s op een directe manier en aan de basis zelf te organiseren: in de dorpen, steden, bedrijven enzovoort; om deze organisaties van onderuit te verbinden in communes en federaties van vrije dorpen en steden op een natuurlijke en onmiddellijke manier, op basis van de arbeid en niet op basis van de politiek of het lidmaatschap van deze of gene partij; om tenslotte uit te komen op regionale éénmakingen enzovoort. Deze krachten en inspanningen zouden gebruikt kunnen en moeten worden om onmiddellijk en krachtdadig de bevoorrading in grondstoffen en brandstof van de bedrijven te organiseren, om de communicatiemiddelen te verbeteren, om de uitwisselingen te organiseren en een hele nieuwe economie in het algemeen; en tenslotte om een directe strijd te voeren tegen de restanten van de reactie (vooral tegen de erg hinderlijke beweging van Kaledin in het Zuiden).

Tweede gevaar: de bolsjevieken behalen een ruime meerderheid in de grondwetgevende Assemblee.

In dat geval zouden ze de “oppositie” makkelijk overwinnen en zonder al te veel moeilijkheden verpletteren en dus op vaste en solide manier de legale meesters van het land en de hele situatie worden: meesters die klaarblijkelijk erkend worden door “de meerderheid van de bevolking.” Dit is exact wat de bolsjevieken proberen te bekomen met deze grondwetgevende Assemblee. Daarom hebben ze die nodig. De Assemblee moet hun macht consolideren en “legaliseren”.

Kameraden, dit gevaar is veel belangrijker en veel groter dan het eerste.

Eens de bolsjevieken – die sociaaldemocraten, politiekers en etatisten zijn, met andere woorden, mannen van autoritaire en centralistische actie – hun macht geconsolideerd en “gelegaliseerd” hebben, zullen ze het leven van het land en van het volk beginnen regelen door middel van gouvernementele en dictatoriale middelen, opgelegd vanuit het centrum. Hun zetel in Petrograd zal de wil van de partij opleggen aan heel Rusland en beschikken over het hele land. Jullie sovjets en jullie andere lokale organisaties zullen beetje bij beetje simpele uitvoerende organen worden van de wil van de centrale regering. In plaats van een normaal opbouwend werk van de werkende massa’s, in plaats van een vrije eenmaking van onderuit, zullen we een autoritair, politiek en statelijk apparaat zien opkomen dat van bovenaf zal handelen en alles met ijzeren vuist zal verpletteren. De sovjets en de andere organen zullen moeten gehoorzamen en uitvoeren. Men zal dat dan “discipline” noemen. Wee degene die het niet eens zal zijn met de centrale macht en het niet juist acht om haar te gehoorzamen! Deze macht zal zich sterk voelen door de “algemene instemming” van de bevolking en de ongehoorzame dwingen om zich te onderwerpen.

Wees op jullie hoede, kameraden!

Hoe meer het succes van de bolsjevieken formeel zal worden en hun situatie zich consolideert, hoe meer hun actie autoritair zal worden – hoe duidelijker en preciezer de verwezenlijking en verdediging van hun politieke en centrale macht zal worden. Ze zullen alsmaar categoriekere bevelen geven aan de lokale organisaties en sovjets. Ze zullen van bovenaf het beleid voeren dat ze willen zonder terug te deinzen voor het gebruik van gewapende dwang in geval van weerstand.

Hoe meer hun succes zich aftekent, hoe duidelijker dit gevaar zal worden, want hun actie zal des te zelfverzekerder en beslister worden. Elk nieuw succes – jullie zullen het wel zien! – zal hun hoofd nog meer op hol brengen. Elke dag meer van hun succes zal de ware Revolutie oog in oog brengen met dit grote gevaar. De opeenstapeling van hun successen zal leiden tot de verergering van het gevaar.

Jullie kunnen je daar trouwens nu al van vergewissen.

Neem de laatste bevelen en bepalingen van de nieuwe autoriteit maar eens aandachtig door. Nu al kunnen jullie zien dat de bolsjevistische kopstukken het leven van het volk op een politieke en autoritaire manier willen regelen, vanuit een centrum dat zichzelf oplegt. Reeds nu al zien we dat zij het ordewoord “Macht aan de sovjets!” begrijpen als macht van de centrale autoriteit in Petrograd, een autoriteit waaraan de sovjets en alle andere lokale organen zich moeten onderwerpen als simpele uitvoerende organen.

Momenteel voelen de bolsjevistische kopstukken zich nog afhankelijk van de massa’s en vrezen ze er uiteraard voor om hen te ontnuchteren; momenteel is hun succes nog niet volledig verzekerd en hangt dat volledig af van de houding van de massa’s ten opzichte van hen.

Maar wat wanneer hun succes een voldongen feit zal zijn en de massa’s hen omringen met een enthousiast en rotsvast vertrouwen?

Kameraden arbeiders, boeren en soldaten!

Sta klaar om overal waar jullie zijn de ware Revolutie en de ware vrijheid van jullie organisaties en jullie actie te verdedigen tegen het geweld en het juk van de nieuwe Autoriteit, de nieuwe meester: de gecentraliseerde Staat; en de nieuwe bedriegers: de leiders van de politieke partijen.

Sta klaar om te handelen zodat de successen van de bolsjevieken – als deze successen hen het hoofd op hol brengen – hun graftombe worden.

Sta klaar om de Revolutie te ontrukken aan een nieuwe gevangenis.

Vergeet niet dat alleen jullie zelf jullie nieuwe leven moeten en kunnen opbouwen en scheppen door middel van jullie vrije lokale organisaties en hun federaties. Anders zullen jullie dat nieuwe leven nooit te zien krijgen!

De bolsjevieken zeggen jullie vaak hetzelfde.

Des te beter, tenminste als zij zouden handelen conform wat ze zeggen.

Maar, kameraden, alle nieuwe meesters, wiens situatie afhankelijk is van de sympathie en het vertrouwen van de massa’s, spreken in het begin een zalvende taal. Ook Kerenski had zijn mond in het begin vol honing; de gal heeft zich achteraf pas getoond.

Hou rekening met en neem nota van de daden en de handelingen en niet van de woorden en de toespraken. En vanaf het moment dat jullie ook maar de minste contradictie bespeuren tussen wat deze mensen jullie zeggen en wat ze doen, wees dan op uw hoede!

Vertrouw niet op woorden, kameraden!

Vertrouw uitsluitend en alleen op daden en feiten!

Vertrouw niet op de grondwetgevende Assemblee, op de partijen, op de leiders.

Heb uitsluitend vertrouwen in jezelf en in de Revolutie.

Alleen jullie zelf, jullie lokale basisorganisaties, organismen van arbeiders en niet van de partijen, en vervolgens jullie directe en natuurlijke vereniging (regionaal enzovoort) – alleen jullie zelf, en niet de grondwetgevende Assemblee, niet een centrale regering, geen partijen noch leiders!

En in een ander artikel van datzelfde weekblad (Edito “In de plaats van de grondwetgevende Assemblee”, n° 21, 2 tot 15 december 1917), zeiden de anarchisten:

Het is berucht dat wij, de anarchisten, de grondwetgevende Assemblee verwerpen omdat we die niet alleen nutteloos vinden, maar gewoonweg schadelijk voor de zaak van de Revolutie.

Maar er zijn er maar weinig die de redenen van ons standpunt kennen.

En dat is net essentieel, het is niet zozeer het feit dat wij tegen de Assemblee zijn, maar de redenen die ons ertoe brengen om ertegen te zijn.

Het is niet uit bevlieging, koppigheid of uit liefde voor de tegenspraak dat wij de grondwetgevende Assemblee verwerpen. We beperken er ons trouwens niet toe die “puur en simpel” te verwerpen; we komen tot deze verwerping op een perfect logische manier.

Wij denken dat het in een periode van Sociale Revolutie belangrijk is dat de werkers het nieuwe leven zelf kunnen organiseren, van onderuit en met behulp van hun onmiddellijke economische organisaties; en dus niet van bovenaf, door middel van een autoritair politiek centrum.

Wij verwerpen de grondwetgevende Assemblee omdat wij in haar plaats een heel andere “stichtende” instelling zetten: een organisme van de arbeid, verenigd van onderuit op natuurlijke wijze.

Wij verwerpen dus de grondwetgevende Assemblee omdat wij iets anders voorstellen. En wij willen niet dat dit gehinderd wordt door de Assemblee.

De bolsjevieken erkennen langs de ene kant de directe klasse-organisatie van de werkers (de sovjets enzovoort); maar langs de andere kant vrijwaren ze de grondwetgevende Assemblee, dit onzinnige en nutteloze organisme.

Wij vinden deze contradictoire dualiteit schadelijk en erg gevaarlijk. Het is het fatale gevolg van het feit dat de bolsjevieken als echte sociaaldemocraten over het algemeen ploeteren in de kwesties van de “politiek”, de “economie”, de “autoriteit” en de niet-autoriteit, de “partij” en de “klasse”. Ze durven niet definitief en totaal afzien van de dode vooroordelen, want dat zou voor hen betekenen dat ze in het water springen zonder te kunnen zwemmen.

Ploeteren in de contradicties is onvermijdelijk voor mensen die het tijdens een proletarische Revolutie als hun voornaamste taak beschouwen om de macht te organiseren!

Wij verwerpen deze “organisatie van de macht” omdat we die net vervangen door “de organisatie van de Revolutie.”

“De organisatie van de macht” leidt logischerwijze naar de grondwetgevende Assemblee.

“De organisatie van de Revolutie” leidt, al even logischerwijze, naar een volledig andere opbouw waar er simpelweg geen plaats is voor de Assemblee, waar die Assemblee simpelweg hinderlijk is.

Daarom verwerpen wij de grondwetgevende Assemblee.

De bolsjevieken gaven er de voorkeur aan om de Assemblee bijeen te roepen, beslist als ze waren om die te domineren of te ontbinden indien de meerderheid niet bolsjeviek was (iets wat op dat moment mogelijk was).

In januari 1918 werd de Assemblee dus bijeengeroepen. Ondanks alle inspanningen van de bolsjevistische partij die sinds drie maanden aan de macht was, bleek de meerderheid van de Assemblee anti-bolsjevistisch te zijn. Dit resultaat bevestigde volledig de vrees van de anarchisten. “Mochten de werkers,” zo zeiden ze, “rustig hun oeuvre van economische en sociale opbouw verdergezet hebben, zonder zich bezig te houden met de politieke komedie, zou de grote meerderheid van de bevolking hen uiteindelijk gevolgd zijn zonder enige ceremonie. Maar nu zitten we met die nutteloze zorg opgezadeld…”

Desalniettemin en ondanks de flagrante nutteloosheid van deze Assemblee wiens “werk” verdergezet werd in een sfeer van de meest algemene onverschilligheid (iedereen voelde wel degelijk de nutteloosheid en fragiliteit van deze instelling aan), aarzelde de bolsjevistische regering om die te ontbinden.

Er was de bijna toevallige interventie van een anarchist voor nodig opdat de Assemblee eindelijk ontbonden werd. Dit is een weinig gekend historisch feit.

Het toeval wilde dat een anarchist, Anatole Jelezniakov, matroos van Kronstadt, door de bolsjevistische regering benoemd werd tot hoofd van het garnizoen van de zetel van de Assemblee.

Het garnizoen van wacht was verplicht om altijd te blijven tot aan het einde van de toespraken. Sinds enige dagen begonnen de wachten de eindeloze toespraken van de leiders van de politieke partijen in de Assemblee – toespraken die totaal zinloos maar bleven doorgaan, tot laat in de nacht – grondig beu te raken.

Op een nacht – de bolsjevieken en linkse revolutionaire socialisten hadden de zitting reeds verlaten na een dreigende verklaring aan het adres van de rechtse vertegenwoordigers maar de toespraken gingen rustig verder – stapte Jelezniakov aan het hoofd van zijn detachement de vergaderzaal binnen. Hij stapte naar de voorzitter (V. Tsjernov, rechtse revolutionaire socialist) en zei hem: “Hef de zitting op, alstublieft, mijn mannen zijn uitgeput.”

De voorzitter was uit z’n veld geslaagde en protesteerde verontwaardigd: “Ik zeg u dat het garnizoen uitgeput is,” drong Jelezniakov op dreigende toon aan. “Ik vraag u om de zaal te verlaten. En we hebben trouwens schoon genoeg gehad van deze praatbarak! Jullie hebben genoeg gebabbeld! Vertrek nu!”

De Assemblee ging uiteen.

De bolsjevistische regering profiteerde van dit incident om de zetel van de Assemblee militair te bezetten en de volgende dag het decreet van haar ontbinding te bekend te maken.

Het land bleef onverschillig.

Later verantwoordde de regering deze daad voor de Uitvoerende van de sovjets.

Alles verliep dus ‘vlotjes’ – tot op de dag dat de wil van de “regering” voor de eerste keer botste met die van de “geregeerden”, van het “volk”. Toen veranderde alles.

Deze eerste botsing vond plaats naar aanleiding van het Duitse offensief in februari 1918.

De vrede van Brest-Litovsk. – Na de Oktoberrevolutie hield het Duitse leger dat tegen Rusland vocht zich een tijdje koest. Het Duitse opperbevel aarzelde, wachtte de gebeurtenissen af en liet manoeuvres uitvoeren om zoveel mogelijk voordeel te kunnen halen uit de situatie.

In februari 1918 ontketende het Duitse leger een offensief tegen het revolutionaire Rusland.

Er moest gekozen worden. Alle verzet was onmogelijk, het Russische leger kon niet vechten. Er moest een oplossing gevonden worden. En deze oplossing moest tegelijkertijd het eerste probleem van de Revolutie oplossen: de oorlog.

De situatie liet maar twee mogelijke oplossingen:

a) Het front verlaten: het Duitse leger toelaten om binnen te dringen in dit enorme land in volle revolutie; het meesleuren tot in de uithoeken van het land om het af te zonderen, om het de scheiden van haar bevoorrading, een partizanenoorlog starten, het Duitse leger demoraliseren, doen ontbinden enzovoort en zo de Sociale Revolutie verdedigen. Dit was een oplossing die reeds in 1812 met succes beproefd werd en die altijd mogelijk zal blijven in een land dat zo uitgestrekt is als Rusland.

b) Onderhandelingen beginnen met het Duitse opperbevel. Vrede voorstellen, onderhandelen en de wapenstilstand aanvaarden wat de voorwaarden ook mochten zijn.

De eerste oplossing werd gesteund door bijna alle geconsulteerde arbeidersorganisaties, linkse revolutionaire socialisten, maximalisten en anarchisten. Men was de mening toegedaan dat alleen op die manier handelen de Sociale Revolutie waardig was; dat alleen deze oplossing zou toelaten om met het Duitse volk te onderhandelen, over de hoofden van de generaals en gouverneurs heen; dat alleen deze oplossing garant stond voor een wonderbaarlijk elan van de Revolutie in Rusland en toeliet om bijgevolg te hopen dat ook in Duitsland en elders een revolutie zou ontketend worden. Kortom, zoals we reeds zeiden, vonden we deze oplossing – een soort van werkelijk indrukwekkende directe actie – in de gegeven omstandigheden en in een land als Rusland – de enige goede methode om de Revolutie te verdedigen.

De Golos Troeda schreef hierover in een artikel “Over het revolutionaire gemoed” (n° 27, 24 februari 1918):

We staan voor een beslissende wending van de Revolutie. Een crisis die fataal kan worden. Het uur heeft geslagen – het is frappant helder en uitzonderlijk tragisch. De situatie is eindelijk duidelijk geworden. De knoop moet hier en nu, onmiddellijk, doorgehakt worden. Binnen enkele uren zullen we weten of de regering al dan niet vrede sluit met Duitsland. De hele toekomst van de Russische Revolutie en van de komende gebeurtenissen op wereldschaal hangen af van deze dag, van deze minuut.

We weten al lang hoe meerdere vooraanstaande leden van de politieke partijen en van de regering erover denken. Nergens valt er eensgezindheid te bespeuren. Onenigheid bij de bolsjevieken. Onenigheid bij de linkse revolutionaire socialisten. Onenigheid bij de Raad van Volkscommissarissen. Onenigheid bij de sovjet van Petrograd en bij de Uitvoerende Raad. Onenigheid onder de massa’s, in de fabrieken, bedrijven en kazernes. En de mening van het platteland is nog niet voldoende gekend…

(Zoals we reeds zeiden hierboven, werd de houding van de linkse revolutionaire socialisten en ook van de werkende massa’s van Petrograd en van het platteland later ronduit vijandig tegenover het ondertekenen van een vredesverdrag met de Duitse generaals.)

Het Duitse ultimatum verstrijkt binnen de 48 uur. In deze omstandigheden zal de kwestie, of je dat nu wil of niet, in alle haast en uitsluitend binnen regeringskringen bediscussieerd en beslist worden. En dat is het allerergste…

Onze lezers weten al hoe wij erover denken. Vanaf het begin waren wij tegen de “vredesonderhandelingen”. Vandaag zijn wij tegen de ondertekening van een wapenstilstand. Wij zijn voor de onmiddellijke en actieve organisatie van de weerstand door partizanenkorpsen. Wij vinden dat het regeringstelegram dat om vrede vraagt ingetrokken moet worden; de uitdaging moet aangegaan worden en het lot van de Revolutie zal direct en frank in de handen van de proletariërs van de hele wereld gelegd worden.

Lenin dringt aan op de ondertekening van het vredesverdrag. En als onze inlichtingen correct zijn, zal een grote meerderheid hem volgen. Het verdrag zal getekend worden.

Alleen de intieme overtuiging van de uiteindelijke onoverwinnelijkheid van deze Revolutie staat ons toe om deze mogelijkheid niet al te tragisch op te nemen. Maar deze manier om vrede te sluiten zal een erg zware slag zijn voor de Revolutie door haar te verzwakken, te verlagen, te misvormen voor lange tijd; daar zijn wij rotsvast van overtuigd.

Wij kennen de argumentatie van Lenin, vooral na zijn artikel Over de revolutionaire fase (n° van de Pravda). Zijn argumentatie heeft ons niet overtuigd.

De auteur levert vervolgens scherpe kritiek op de argumentatie van Lenin en stelt een andere redenering voor om als volgt te besluiten:

Wij zijn er stellig van overtuigd dat het aanvaarden van de aangeboden vrede de Revolutie zal vertragen, zal verlagen en voor lange tijd zwak, bloedarm en grauw zal maken… Het aanvaarden van de vrede zal de Revolutie doen buigen, haar op haar knieën dwingen, haar vleugels afsnijden, haar verplichten om te kruipen… Want het revolutionaire gemoed, het grote enthousiasme van de strijd, deze wonderbaarlijke opflakkering van de grandioze idee van de ontvoogding van de wereld zullen haar ontnomen worden.

En – voor de wereld – zal het licht uitgaan.

De meerderheid van het Centraal Comité van de communistische partij sprak zich eerst uit voor de eerste oplossing. Maar Lenin was bang voor deze gewaagde beslissing. Als echt dictator had hij geen enkel vertrouwen in de actie van de massa’s als die niet geleid worden door chefs en politiekers met hun formele bevelen en intriges. Hij zei dat de Revolutie een dodelijk gevaar liep indien de door de Duitsers aangeboden vrede zou worden afgewezen. Hij zei dat er “respijt” moest gewonnen worden zodat een regulier leger op de benen kon gebracht worden.

Voor de eerste keer sinds de Revolutie ging hij in tegen de mening van de massa’s en zelfs tegen die van zijn eigen kameraden. Hij dreigde alle verantwoordelijkheid voor wat zou volgen af te wijzen en zich op staande voet terug te trekken indien zijn wil niet uitgevoerd zou worden. Zijn kameraden waren bang om “de grote chef van de Revolutie” te verliezen en gaven toe. De mening van de massa’s werd opzettelijk met de voeten getreden. De vrede werd getekend.

Zo haalde de “dictatuur van het proletariaat” het voor de eerste keer van het proletariaat. Voor de eerste keer slaagde de bolsjevistische macht erin om de massa’s te terroriseren, hun wil door de hare te vervangen, in eigen naam op te treden en de mening van de anderen aan haar laars te lappen.

De vrede van Brest-Litovsk werd door de bolsjevistische regering opgelegd aan het werkvolk. Het volk wilde op een totaal andere manier een einde maken aan de oorlog. Maar de regering nam het op zich om alles zelf te regelen. Ze versnelde de loop der dingen, forceerde de gebeurtenissen en brak zo de weerstand van de massa’s. Ze slaagde erin hen te doen zwijgen, hun gehoorzaamheid, hun afgedwongen passiviteit te bekomen.

Ik herinner me dat ik in de koortsachtige uren toevallig de gekende bolsjeviek N. Boekharin (die later, na de fameuze processen van Moskou, geëxecuteerd werd) tegenkwam. Ik was hem vroeger in New York al eens tegen het lijf gelopen. We hadden elkaar sindsdien nooit meer gezien. Ik was me aan het haasten door een gang van Smolny (de zetel van de bolsjevistische regering in Petrograd) waar ik moest zijn voor een zaak die onze organisatie betrof, toen ik Boekharin opmerkte. Hij was aan het discussiëren en drukke gebaren aan het maken in een hoek in het midden van een groepje bolsjevieken. Hij herkende me en deed me teken. Ik stapte naar hem toe. Zonder uitweiding vooraf, volledig ten prooi aan de emotie, begon hij zich onmiddellijk te beklagen over de houding van Lenin inzake de vrede. Hij zei dat hij het totaal oneens was met Lenin en onderstreepte dat hij, op dit punt, volledig akkoord ging met de linkse revolutionaire socialisten, anarchisten en de massa’s in het algemeen. En hij bevestigde huiverend dat Lenin er niet van wilde horen, dat “Lenin lak had aan de mening van anderen”, dat hij “probeerde om zijn wil en zijn vergissing aan iedereen op te leggen”, dat “hij de partij terroriseerde en ermee dreigde te kappen.” Volgens Boekharin zou de vergissing van Lenin de Revolutie fataal worden. En daarvoor huiverde hij.

– “Maar,” zo zei ik hem, “als je het niet eens bent met Lenin, dan moet je dat gewoon zeggen en blijven aandringen. Te meer nog daar je niet alleen staat. En trouwens, zelfs als je alleen zou staan, dan heb je nog altijd, veronderstel ik, evenveel recht als Lenin om een mening te hebben, die te doen gelden, die te verspreiden en te verdedigen.

– “Oh”, onderbrak hij me, “denk er maar niet aan: weet je wat dat betekent om te strijden tegen Lenin? Dat zou vreselijk zijn en automatisch leiden tot mijn uitsluiting uit de partij. Het zou een revolte zijn tegen ons hele verleden, tegen onze discipline, tegen onze strijdmakkers. Ik zou me verplicht zien om een scheuring te veroorzaken in de partij, andere ontevredenen met mij mee te sleuren en zelf een partij op te richten om tegen die van Lenin te strijden. Zie, mijn vriend, je kent me voldoende: ben ik uit het juiste hout geschapen om partijleider te worden en de oorlog te verklaren aan Lenin en aan de bolsjevistische partij? Nee, laten we onszelf niets wijsmaken! Ik heb niet de persoonlijkheid van een chef. En zelfs mocht ik die hebben… Nee, nee, ik kan niet, ik mag dat niet doen.

Hij was erg aangedaan. Hij legde zijn hoofd tussen zijn handen en huilde bijna.

Ik was gehaast en voelde de nutteloosheid van een voortzetting van het debat aan. Ik vertrok en liet hem alleen met zijn wanhoop.

Zoals geweten schaarde hij zich later – misschien uitsluitend pro forma – achter de these van Lenin.

Dit was de eerste grote twist tussen de nieuwe regering en het geregeerde volk. De twist werd beslecht in het voordeel van de macht die zich oplegde.

Het was het eerste bedrog. En het was maar de eerste stap – maar wel de moeilijkste. Van nu af aan konden de dingen “vanzelf” gaan. Nu de nieuwe macht voor de eerste keer ongestraft de wil van de werkende massa’s naast zich had neergelegd, zich voor de eerste keer het initiatief van de actie had toegeëigend, wierp ze bij wijze van spreken een lasso rond de nek van de Revolutie. De nieuwe macht moest die maar een beetje aantrekken om de massa’s te verplichten en uiteindelijk te doen wennen om door haar op sleeptouw genomen te worden, om hen te doen afzien van alle eigen initiatief, om ze volledig te onderwerpen aan haar autoriteit en de hele Revolutie te herleiden tot de contouren van een dictatuur.

En zo geschiedde. Want dit is fataal de houding van elke regering. Dit is fataal de weg van elke Revolutie die het etatistische, centralistische, politieke en gouvernementele principe intact laat.

Deze weg is een hellend vlak. Eens op de helling, komt het wegglijden vanzelf. Niets kan dat nog tegenhouden. In het begin zijn regeerders noch geregeerden zich ervan bewust. De regeerders (in de mate dat ze oprecht zijn) denken dat ze hun rol vervullen en een onmisbaar, heilzaam oeuvre nastreven. De geregeerden, gefascineerd, kort gehouden, overheerst, volgen… En wanneer dan eindelijk de eersten en vooral de anderen de vergissing beginnen begrijpen, is het al te laat. Onmogelijk om nog terug te keren. Onmogelijk om wat dan ook nog aan te passen. Men is al te ver gevorderd op het hellend vlak. En zelfs wanneer de geregeerden waarschuwen voor het dreigende gevaar en weerstand bieden aan de regeerders om hen terug de andere richting op te drijven is het al te laat!

2. De fatale helling

Om het vervolg van de Russische Revolutie te vatten, om de ware rol van het bolsjevisme te begrijpen en de redenen te achterhalen die – eens te meer in de menselijke geschiedenis – een geweldige en zegevierende volksrevolte omvormden tot een ellendige mislukking, moeten we voor alles doordringen in twee waarheden die jammer genoeg nog niet voldoende verspreid zijn waardoor het merendeel van de geïnteresseerden het echte middel tot begrip ontberen.

Eerste waarheid:

Er bestaat een formele en onverzoenlijke tegenstelling tussen aan de ene kant de ware Revolutie die neigt om zich te ontplooien – en zich op onbeperkte manier moet kunnen ontplooien om definitief te overwinnen –en de autoritaire en etatistische theorie en praktijk aan de andere kant.

Er bestaat een formele en onverzoenlijke tegenstelling, een strijd tussen de essentie zelf van de etatistische socialistische macht (als die overwint) en het ware revolutionair-socialistische proces.

De substantie zelf van de ware Sociale Revolutie is de erkenning en verwezenlijking van een brede en vrije scheppende beweging van de werkende massa’s die bevrijd zijn van alle ondergeschikte arbeid. Het is de bevestiging en ontplooiing van een immens proces van opbouw, gebaseerd op de ontvoogde arbeid, op de natuurlijke coördinatie en de elementaire gelijkheid.

Uiteindelijk is de ware Sociale Revolutie het begin van de ware menselijke evolutie, van een vrije scheppende ontwikkeling van de mensenmassa’s, gebaseerd op het brede en vrijmoedige initiatief van miljoenen mensen in alle activiteitstakken.

Het revolutionaire volk voelt deze essentie van de Revolutie instinctief aan. Ze wordt min of meer duidelijk begrepen en geformuleerd door de anarchisten.

Uit deze definitie van de Sociale Revolutie (die niet kan weerlegd worden) vloeit ‘automatisch’ niet de idee van een autoritaire leiding (dictatoriaal of anderszins) voort – een idee die volledig toebehoort aan de oude kapitalistische, uitbuitende bourgeoiswereld –, maar wel de idee van een samenwerking die moet bijdragen tot die evolutie. Vandaar dan ook de nood aan een totaal vrije circulatie van alle revolutionaire ideeën en tenslotte ook de nood aan waarheden zonder gekunsteldheid, van het vrije en algemene onderzoek ernaar, van hun ontdekking, experimenteren en ingebruikname als essentiële voorwaarden voor een vruchtbare actie van de massa’s en de definitieve overwinning van de Revolutie.

Aan de basis van het etatistische socialisme en de afgeleide macht ligt de formele weigering om deze principes van de Sociale Revolutie te erkennen.

De karakteristieken van de socialistische ideologie en praktijk (autoriteit, macht, Staat, dictatuur) horen absoluut niet aan de toekomst toe, maar maken volledig deel uit van het bourgeoisverleden. De “statische” opvatting over de revolutie, de idee van een limiet, van een “beëindiging” van het revolutionaire proces; de tendens tot indijken, tot “verstenen” van dit proces en vooral – in plaats van ervoor te zorgen dat de werkende massa’s overal over alle mogelijkheden kunnen beschikken tot ontplooiing van een ruime en autonome beweging en actie – om alle toekomstige evolutie opnieuw te concentreren in handen van een Staat en een handvol nieuwe meesters: dit alles berust op de oude tradities, op een achterhaalde routine, op een versleten model die niets gemeenschappelijk hebben met de ware Revolutie.

Eens dit model toegepast wordt, worden de ware principes van de Revolutie onherroepelijk verlaten. En dan wordt al even onherroepelijk de uitbuiting – onder een andere vorm – van de werkende massa’s herboren, met alle gevolgen van dien.

Er bestaat dus geen twijfel over dat de voortgang van de revolutionaire massa’s naar hun reële emancipatie, naar de schepping van nieuwe vormen van het sociale leven, onverenigbaar is met het principe zelf van de etatistische macht.

Het is duidelijk dat het autoritaire principe en het principe van de Revolutie diametraal tegenover elkaar staan en elkaar wederzijds uitsluiten; dat het revolutionaire principe essentieel gericht is op de toekomst terwijl het andere al haar wortels in het verleden heeft (en dus reactionair is).

De autoritaire socialistische revolutie en de Sociale Revolutie zijn omgekeerde processen. En één moet overwinnen, het andere moet sterven. Ofwel is het de ware Revolutie, met haar enorme, vrije en scheppende stroom die zich definitief ontrukt aan de wortels van het verleden en zegeviert op de ruïnes van het autoritaire principe, ofwel haalt het autoritaire principe het en klampen de wortels van het verleden zich vast aan de ware Revolutie die zich niet kan verwezenlijken.

De socialistische macht en de Sociale Revolutie zijn tegengestelde elementen. Onmogelijk om ze te verzoenen en nog minder om ze te verenigen. De triomf van de ene betekent de nederlaag van de andere met alle logische gevolgen van dien, zowel in het ene als in het andere geval.

Een revolutie die zich laat inspireren door het etatistische socialisme en haar lot daaraan toevertrouwt, al was het maar “voorlopig” en “als overgang”, is verloren: ze begeeft zich op de foute weg, op een alsmaar dreigendere helling. Ze holt recht naar de afgrond.

Tweede waarheid:

Deze is eerder een logisch geheel aan waarheden en vervolledigt de eerste door er enkele verduidelijkingen aan toe te voegen:

1° Elke politieke macht creëert onvermijdelijk privileges voor degenen die haar uitoefenen. Ze schendt zo vanaf het begin het gelijkheidsprincipe en slaat reeds toe in het hart van de Sociale Revolutie die grotendeels door dit principe in gang wordt gezet.

2° Elke politieke macht wordt onvermijdelijk een bron van andere privileges, zelfs als die macht niet afhankelijk is van de bourgeoisie. Wanneer de macht zich meester maakt van de Revolutie, haar beheerst en gekneed heeft, is ze verplicht om haar bureaucratisch en dwingend apparaat op te richten dat onmisbaar is voor eender welke autoriteit die zich wil handhaven, die wil bevelen, die wil commanderen, die wil “regeren”. Al snel trekt die macht alle soorten elementen aan die willen overheersen en uitbuiten en groepeert die rondom zich. Zo wordt een nieuwe kaste van geprivilegieerden gevormd, eerst op politiek en dan op economisch vlak: leiders, ambtenaren, militairen, politieagenten, leden van de partij die aan de macht is (een soort van nieuwe adel) enzovoort; allemaal individuen die van de macht afhankelijk zijn en dus bereid zijn om die te steunen en te verdedigen tegen alles en iedereen, zonder zich ook maar de minste zorgen te maken over “principes” of “rechtvaardigheid”. De macht zaait overal het zaad van de ongelijkheid en besmet er al snel het hele sociale organisme mee dat alsmaar passiever wordt tot op het punt dat het de onmogelijkheid om de besmetting te bestrijden aanvoelt en dan maar zelf begint te zeggen dat een terugkeer naar de bourgeoisprincipes onder een nieuwe vorm goed is.

3° Elke macht probeert min of meer de teugels van het sociale leven in handen te nemen. Ze maakt de massa’s ontvankelijk voor de passiviteit, alle geest van initiatief wordt verstikt door het loutere bestaan van de macht en in de mate dat die zich laat voelen.

De “communistische” macht die uit principe alles concentreert in haar handen is in dit opzicht een ware ploertendoder. Opgeblazen door haar “autoriteit”, doordrongen van haar zogezegde “verantwoordelijkheid” (waar ze zichzelf mee belaadt), vreest ze elke onafhankelijke daad. Elk autonoom initiatief vindt ze verdacht, een bedreiging: de macht voelt dat ze erdoor verminderd en belemmerd wordt. Want ze wil het roer behouden, en ze wil dat alleen doen. Elk ander initiatief vindt ze een inmenging in haar domein en prerogatieven. Ze verdraagt geen enkel autonoom initiatief. En dus minacht, verwerpt, vertrappelt, bespiedt en ondermijnt de macht met een ongenadige en gruwelijke “logica” en doorgedrevenheid elke kiem van initiatief.

De enorme nieuwe scheppende krachten die broeien in de massa’s blijven dus onbenut, zowel op vlak van handelen als op vlak van denken. In dat laatste opzicht onderscheidt de “communistische” macht zich vooral door een uitzonderlijke en absolute intolerantie die slechts een evenbeeld vindt in de voormalige Inquisitie. Want vanuit een ander opzicht beschouwt ook deze “communistische” macht zich als de enige drager van de waarheid en het welzijn, duldt ze geen enkele tegenspraak, geen enkele manier van zien of denken die anders is dan de hare.

4° Geen enkele politieke macht is in staat om effectief de gigantische constructieve problemen van de Revolutie op te lossen. De “communistische macht” die zich deze enorme taak toe-eigent en beweert die te vervullen toont zich in dit opzicht bijzonder erbarmelijk.

Haar pretentie bestaat erin om de hele geweldige activiteit, die eindeloos verscheiden en mobiel is, van miljoenen mensen te willen en kunnen “leiden”. Om zich daar met succes van te kwijten, moet ze op elk moment de onvergelijkbare en beweeglijke onmetelijkheid van het leven kunnen vatten: alles kunnen weten, alles begrijpen, alles doordringen, alles zien, alles voorzien, alles ondernemen, alles bewaken, alles organiseren, alles leiden. Maar het gaat hier over een onberekenbaar aantal noden, belangen, activiteiten, situaties, combinaties, transformaties, van problemen van alle soorten en op alle momenten, in voortdurende beweging.

Al snel weet de macht niet meer waar haar hoofd zit en begint ze niets meer te begrijpen, niets meer te regelen, niets meer te “leiden”. De macht toont zich absoluut onmachtig om het economische leven van het land effectief te reorganiseren. De economie valt snel uiteen. Volledig gedesoriënteerd zweeft ze op chaotische manier tussen de ruïnes van het oude regime en de onmacht van het aangekondigde nieuwe systeem.

Het onvermogen van de macht leidt dan in de zo geschapen omstandigheden al snel tot een waar economisch debacle. De industriële activiteit valt stil, de landbouw wordt geruïneerd, alle banden tussen de verschillende takken van de economie worden doorgekapt en het hele economische en sociale evenwicht wordt verstoord.

Daarop volgt dan noodzakelijkerwijze een dwangpolitiek, vooral ten opzichte van de boeren, om hen te verplichten om ondanks alles de steden te blijven voeden.

Dit procedé is maar weinig efficiënt, vooral in het begin, en de boeren grijpen naar een soort van “passieve weerstand”, de ellende wordt koningin van het land. Arbeid, productie, transport, uitwisseling enzovoort zijn gedesorganiseerd en vallen ten prooi aan chaos.

5° Om het economische leven van een land op een draagbaar niveau te houden, heeft de Macht uiteindelijk nog slechts dwang, geweld en terreur ter beschikking. Ze grijpt er alsmaar vaker naar en met meer methodiek. Maar het land blijft wegzinken in een angstaanjagende ellende, tot aan hongersnood.

6° Het flagrante onvermogen van de Macht om het land een normaal economisch leven te verschaffen, de manifeste steriliteit van de Revolutie, het fysieke en morele lijden dat miljoenen individuen te beurt valt door deze situatie, een geweld dat dag in dag uit verhoogt in termen van willekeur en intensiteit: dat zijn de essentiële factoren die de bevolking uitputten en doen walgen, haar tegen de Revolutie opzetten en zo de opkomst van een antirevolutionaire geest en beweging bevorderen. Deze situatie spoort erg talrijke neutrale en onbewuste elementen – die tot dan toe twijfelden maar de Revolutie eerder welgezind waren – aan om kant te kiezen tegen de Revolutie. Zo wordt ook het vertrouwen en het geloof in de ideeën bij veel van haar eigen partizanen gebroken.

7° Zo’n stand van zaken doet niet allen de opmars van de Revolutie afwijken, maar compromitteert ook haar verdediging.

In plaats van actieve, levende, natuurlijk gecoördineerde sociale organismes (vakbonden, coöperatieven, associaties, federaties enzovoort) die in staat zijn om de economische ontwikkeling van het land te verzekeren en tegelijkertijd de Revolutie tegen het gevaar van de reactie (redelijk onbeduidend in zulke omstandigheden) te verdedigen door de massa’s zelf te organiseren, gaat er een groepje weinig scrupuleuze zakenlui en avonturiers aan de macht die niet in staat zijn om de Revolutie normaal te “rechtvaardigen” en te versterken (een Revolutie die ze vreselijk verminkt en gesteriliseerd hebben) zich toeleggen op de “verdediging”. Nu zijn ze dus verplicht om zichzelf (en hun medestanders) te verdedigen tegen alsmaar talrijkere vijanden wiens verschijning en groeiende bedrijvigheid vooral het gevolg zijn van hun eigen failliet.

In plaats van een natuurlijke en gemakkelijke verdediging van de zichzelf gradueel bevestigende Sociale Revolutie, staan we eens te meer voor een ontstellend spektakel: de Macht is failliet en verdedigt zich met alle middelen, vaak de wreedste, om haar eigen hachje te redden.

Deze valse verdediging wordt uiteraard van bovenaf georganiseerd met oude en monsterlijke politieke en militaire methodes die “hun deugdelijkheid bewezen hebben”: absolute greep van de regering op de hele bevolking, vorming van een regulier leger met blinde discipline, oprichting van professionele politie-instellingen en speciale korpsen die bruut toegewijd zijn, afschaffing van vrijheid van woord, pers, vergadering en vooral van actie, oprichting van een regime van repressie en terreur. Het gaat hier wederom over de dressering en afstomping van de individuen om een volkomen onderworpen kracht te bekomen. In abnormale omstandigheden verwerven al deze procedés snel een hoge graad van geweld en willekeur. Het verval van de Revolutie gaat met rasse schreden vooruit.

8° De failliete “revolutionaire macht” botst onvermijdelijk niet alleen op de vijanden “van rechts” maar ook op de tegenstanders van links, op allen die zich dragers voelen van de ware revolutionaire idee die met de voeten getreden wordt, op degenen die voor de Revolutie vechten en klaarstaan om haar te verdedigen. Die vallen dan de macht aan in het belang van de “ware Revolutie”.

Maar aangezien de Macht geproefd heeft van het vergif van de overheersing, van de autoriteiten en haar prerogatieven, overtuigd is van haar eigen gelijk en iedereen probeert te overtuigen dat zij de enige werkelijk revolutionaire macht is, geroepen om te handelen in naam van “het proletariaat”, die zich “verplicht” en “verantwoordelijk” voelt voor de Revolutie en door een fatale misvatting het lot van de Revolutie verwart met haar eigen hachje en voor al haar daden een zogenaamde uitleg en verantwoording heeft, kan noch wil de Macht haar fiasco toegeven en verdwijnen. Integendeel, hoe meer ze zich schuldig en bedreigd voelt, hoe hardnekkiger ze zich verdedigt. Ze wil ten allen prijze meester blijven van de situatie. Ze hoopt zelfs nog, en zal dat blijven doen, dat ze “eruit zal komen” en de dingen zal “geregeld krijgen”.

De Macht begrijpt perfect dat het vanuit eender welk opzicht dan ook gaat over haar bestaan zelf. Ze maakt geen onderscheid meer tussen haar tegenstanders. Ze onderscheidt niet langer haar vijanden en de vijanden van de Revolutie. Alsmaar meer geleid door een simpel overlevingsinstinct, alsmaar minder in staat om op haar stappen terug te komen, begint ze in een crescendo van verblinding en brutaliteit in het wildeweg om zich heen te slaan, rechts en links. Ze slaat zonder onderscheid allen die niet met haar zijn. Ze beeft voor haar eigen lot en moordt de beste krachten van de toekomst uit.

Ze verstikt de revolutionaire bewegingen die opnieuw opkomen. Ze elimineert massaal de revolutionairen en werkers die zich schuldig maken aan het hijsen van de banier van de Sociale Revolutie.

Door zo te werk te gaan (en uiteindelijk machteloos te staan, maar louter en alleen te buigen op terreur), is de Macht verplicht om haar spelletje te verhullen, om te bedriegen, te liegen, te lasteren zolang ze het nuttig acht om niet openlijk te breken met de Revolutie en haar prestige intact te houden, op z’n minst in het buitenland.

9° Maar door de Revolutie neer te bliksemen, kan de Macht ook niet langer op haar steunen. Het is evenmin mogelijk om in een impasse te blijven steken die slechts gevrijwaard wordt door de onzekere kracht van de bajonetten en de omstandigheden.

Door de Revolutie te wurgen, is de Macht dus verplicht om zich alsmaar duidelijker en krachtdadiger van de hulp en steun van reactionaire en bourgeoiselementen te verzekeren die bereid zijn (uit berekening) om in haar dienst te treden en het op een akkoordje te gooien. De Macht voelt de grond onder haar voeten wegzakken, maakt zich alsmaar meer los van de massa’s, verbreekt haar laatste banden met de Revolutie, richt een hele kaste van geprivilegieerden op, van grote en kleine dictators, dienaars, vleiers, arrivisten en parasieten, maar blijft even onmachtig om wat dan ook van waarlijk revolutionair en positief te verwezenlijken nadat ze de nieuwe krachten verworpen en verpletterd heeft. Om zich te kunnen consolideren, voelt de Macht zich dus verplicht beroep te doen op de oude krachten. Ze zoekt alsmaar vaker en met alsmaar meer overtuiging hun hulp. Ze vraagt hen om akkoorden, allianties en eenheid. Ze verlaat haar posities ten opzichte van hen omdat er geen andere weg meer overblijft om haar hachje te redden. Ze is de vriendschap van de massa’s totaal kwijtgeraakt en gaat dus op zoek naar nieuwe sympathisanten. Uiteraard gaat ze ervan uit die op een dag te zullen verraden. Maar in afwachting verzandt ze elke dag meer in een antirevolutionaire en antisociale actie.

Daardoor valt de Revolutie haar alsmaar energieker aan. En al even wreedaardig en hardnekkig bestrijdt de Macht de Revolutie met de wapens die ze heeft gesmeden en de krachten die ze heeft gedresseerd.

De Revolutie zal snel definitief overwonnen worden in deze ongelijke strijd. Ze ligt op sterven en valt uiteen. De doodsstrijd besluit zich met een lijkenimmobiliteit. Aan het einde van het hellend vlak. De afgrond. De Revolutie heeft geleefd. De reactie installeert zich triomfantelijk – achterbaks geschminkt, onbeschaamd, brutaal, beestachtig.

Degenen die deze enkele waarheden en hun onverbiddelijke logica nog niet hebben begrepen, hebben niets begrepen van de Russische Revolutie. En ziedaar waarom al deze blinden, de “leninisten”, de “trotskisten” en tutti quanti niet in staat zijn om een enigszins correcte uitleg te geven voor het failliet van de Russische Revolutie en van het bolsjevisme – een failliet dat ze wel moeten toegeven. (Laten we het niet hebben over de Westerse “communisten”, die willen blind blijven.) Ze hebben niets begrepen van de Russische Revolutie, ze hebben er niets uit geleerd, ze staan klaar om dezelfde reeks nefaste fouten te begaan: politieke partij, verovering van de macht, regering (“van arbeiders en boeren”!), Staat (“socialistisch”), dictatuur (“van het proletariaat”)… Lage domheden, misdadige contradicties, weerzinwekkende nonsens!

O wee de volgende Revolutie als die zich gaat amuseren met het reanimeren van deze stinkende kadavers, als ze er eens te meer in slaagt om de werkende massa’s mee te sleuren in dit macabere spelletje! Zo kan die alleen maar andere Hitlers baren die zullen bloeien op de verrotting van haar ruïnes. En opnieuw “zal het licht van de Revolutie uitgaan voor de hele wereld”.

Samengevat.

De “revolutionaire” regering (“socialistisch” of “communistisch”) installeert zich. Uiteraard wil die een volle en allesomvattende autoriteit. De regering beveelt. (Waartoe zou die regering anders dienen?)

Vroeg of laat komt de eerste onenigheid tussen regeerders en geregeerden. Deze onenigheid zal des te fataler blijken aangezien een regering, van welk kaliber of strekking dan ook, niet in staat is om de problemen van een Grote Revolutie op te lossen en omdat die desondanks toch gelijk wilt hebben, alles naar zich toe wil trekken, het initiatief, de waarheid, de verantwoordelijkheid, de actie uitsluitend voor zich wil houden.

Deze onenigheid wordt snel beslecht in het voordeel van de regeerders die leren hoe ze hen macht met alle mogelijke middelen kunnen opleggen. En vervolgens gaat elk initiatief over in handen van deze regeerders die beetje bij beetje heer en meester worden van miljoenen geregeerden.

Eens dat een voldongen feit is, klampen de “meesters” zich ondanks hun onvermogen, hun ontoereikendheid, hun wanbeheer vast aan de macht. Ze geloven daarentegen dat ze de enige dragers van de Revolutie zijn. “Lenin (of Stalin) heeft net zoals Hitler altijd gelijk.” “Arbeiders, luister naar jullie chefs! Die weten wat ze doen en werken voor jullie.” – “Proletariërs van alle landen, verenig jullie” (“…zodat we jullie beter kunnen commanderen…” Maar dit stukje zin wordt nooit uitgesproken door de “geniale chefs” van de “arbeiderspartijen”.)

Zo worden de regeerders beetje bij beetje absolute heersers van het land. Ze creëren geprivilegieerde lagen waarop ze steunen. Ze organiseren de krachten die hen kunnen ondersteunen. Ze verdedigen zich tegen alle oppositie, tegen alle tegenspraak, tegen elk onafhankelijk initiatief. Ze monopoliseren alles. Ze eigenen hun het leven en de activiteit van een heel land toe.

Ze beschikken over geen andere actiemiddelen en dus onderdrukken ze, onderwerpen ze, maken ze tot slaaf, buiten ze uit…

Ze onderdrukken alle tegenstand. Ze vervolgen en verpletteren in naam van de Revolutie al wat zich niet wil plooien naar hun wil.

Om zich te rechtvaardigen, gaan ze liegen, bedriegen, lasteren.

Om de waarheid te verstikken, razen ze maar door: ze vullen de gevangenissen en de ballingsoorden, ze executeren, folteren, doden, moorden.

Dat is exact hoe het de Russische Revolutie verging.

Het essentiële – Toen de bolsjevistische regering stevig in het zadel kwam te zitten, haar bureaucratie, leger en politie georganiseerd had, fondsen gevonden en een nieuwe zogenaamde “arbeidersstaat” gebouwd, nam ze het lot van de Revolutie definitief in handen. Geleidelijk – in de mate dat haar demagogische, dwangmatige en repressieve propagandakrachten groeiden – maakte de regering alles van de staat, monopoliseerde ze alles, werkelijk alles, tot en met het woord, tot en met het denken.

Deze Staat – dus de regering – nam bezit van de grond, van alle gronden. Ze werd er de ware eigenaar van. De boeren werden beetje bij beetje omgevormd: eerst tot landbouwers van de Staat en vervolgens, zoals we zullen zien, tot ware horigen.

Ze nam bezit van de fabrieken, de werkplaatsen, de mijnen, kortom, van alle productie-, communicatie- en uitwisselingsmiddelen.

Ze eigende zich het alleenrecht toe op organisatorisch, administratief, richtinggevend initiatief met betrekking tot alle domeinen van het menselijke leven.

Ze werd tenslotte ook de enige heer en meester over de pers van het land en over alle andere manieren om ideeën te verspreiden. Alle uitgaven, alle publicaties in de Sovjetunie – tot aan de visitekaartjes – worden gemaakt of alleszins rigoureus gecontroleerd door de Staat.

De Staat – dus, de regering – werd uiteindelijk de enige houder van alle waarheden; de enige eigenaar van alle materieel en geestelijk goed; de enige initiatiefnemer, organisator en bezieler van alle leven van het land, in al haar vertakkingen.

De 150 miljoen “inwoners” verwerden geleidelijk tot eenvoudige uitvoerders van de regeringsbevelen, ware slaven van de regering en haar ontelbare agenten. “Arbeiders, gehoorzaam aan jullie chefs!”

Alle economische, sociale of andere organismen werden zonder uitzondering, beginnende bij de sovjets tot in de kleinste cellen, eenvoudige administratieve filialen van de statelijke onderneming, een soort van “Naamloze Vennootschap uitgebaat door de Staat”: filialen die totaal ondergeschikt zijn aan haar “centrale administratieve raad” (de regering), nauw in de gaten gehouden door de agenten van de regering (de officiële en geheime politie), zonder enige schijn van onafhankelijkheid.

De authentieke en gedetailleerde geschiedenis van deze evolutie die een twaalftal jaren geleden voltooid werd [in de jaren 30, nvdv.] – een bijzondere geschiedenis, uniek op de wereld – zou alleen al een heel volume apart vragen. We zullen er nog op terugkomen om wat onmisbare verduidelijkingen te geven.

De groeiende activiteit van de anarchisten en hun snelle successen. – De lezer weet reeds dat de verstikking van de Revolutie en de desastreuze gevolgen van dien, noodzakelijkerwijze een alsmaar levendigere reactie veroorzaakte die gesteund werd door linkse elementen die de Revolutie niet op dezelfde manier zagen en in opstand kwamen om haar te verdedigen en te laten vooruitgaan.

De belangrijkste van deze weerspannige bewegingen kwamen voort uit de rangen van de linkse revolutionair-socialistische partij en van bij de anarchisten.

De rebellie van de linkse revolutionair-socialistische partij was de rebellie van een concurrerende politieke en etatistische partij.

Haar onenigheid met de communistische partij en haar teleurstelling tegenover de rampzalige resultaten van de bolsjevistische Revolutie verplichtten de partij uiteindelijk om zich tegen de bolsjevieken te keren. Ze werden uit de regering gedwongen, waar ze samen met de bolsjevieken een tijdlang deel van hadden uitgemaakt en begonnen een alsmaar gewelddadigere strijd tegen hen. Anti-bolsjevistische propaganda, insurrectionele pogingen, terroristische daden, niets ontbrak.

De linkse revolutionaire socialisten namen deel aan de beruchte aanslag in het steegje Leontievski (we hebben het er later nog over). Ze organiseerden de moord op de Duitse generaal Eichhorn (in de Oekraïne) en de Duitse ambassadeur Mirbach (in Moskou): twee gewelddadige protesten tegen de connecties tussen de bolsjevistische en de Duitse regering. Later inspireerden ze een aantal lokale rellen die snel onderdrukt werden.

In deze strijd offerden ze hun beste krachten op. Hun leiders Marie Spiridonova, B. Kamkov, Karelin en anderen, net als een groot aantal anonieme militanten, gedroegen zich in deze omstandigheden bijzonder moedig.

Nochtans moet gezegd worden dat indien de linkse revolutionaire socialisten aan de macht zouden gekomen zijn, hun daden uiteindelijk gelijkaardig geweest zouden zijn aan die van de bolsjevistische partij. Eenzelfde politieke systeem zou sowieso dezelfde gevolgen gehad hebben.

Eigenlijk kwamen de linkse revolutionaire socialisten vooral in opstand tegen het monopolie en de hegemonie van de communistische partij. Ze beweerden dat alles beter zou gaan als de macht gelijkelijk over twee of meerdere partijen verdeeld zou worden in plaats van gemonopoliseerd te worden door één partij. Uiteraard was dat een zware vergissing.

De actieve elementen van de arbeidersmassa’s die de redenen voor het failliet van het bolsjevisme begrepen hadden en er strijd mee leverden, voelden dat maar al te goed aan. Ze steunde de linkse revolutionair-socialistische partij slechts erg matig. Het verzet van de partij werd snel gebroken en haar strijden waren niet van lange duur. Ze hadden geen grote echo in het land.

Het verzet van de anarchisten was op bepaalde plaatsen veel breder en kende meer steun ondanks een snelle en vreselijke repressie.

Aangezien deze strijd de verwezenlijking van de andere idee over de Revolutie tot doel had en vooral tijdens de opeenvolging van de gebeurtenissen een belangrijke plaats innam, verdienen haar verloop en haar verwikkelingen alle aandacht van de lezer.

Daar moeten we nog aan toevoegen dat deze strijd langs de ene kant opzettelijk misvormd en vervolgens verzwegen werd door de bolsjevieken en langs de andere kant ingehaald werd door de latere gebeurtenissen, absoluut onbekend gebleven is (met uitzondering van de geïnteresseerde middens) niet alleen bij het grote publiek, maar zelfs bij degenen die de Russische Revolutie min of meer bestudeerd hebben. Ondanks haar belang zal ze in de marge blijven van hun documentatie en onderzoek.

Maar zelden werd in de menselijke Geschiedenis een idee zo misvormd en belasterd als het anarchisme dat geweest is.

Over het algemeen hield men zich trouwens niet bezig met het anarchisme: men viel uitsluitend de “anarchisten” aan die door alle regeringen beschouwd worden als “publieke vijand nummer 1” en overal in een extreem slecht daglicht geplaatst worden. In de beste gevallen slijt men hen voor “verlichten”, “halve gekken” of zelfs “gekken” tout court. Nog vaker liet men hen doorgaan voor “bandieten”, “criminelen”, waanzinnige terroristen, bommenleggers op alle gelegenheden.

Zeker, er zijn terroristen geweest onder de anarchisten (en er zijn er nog steeds) zoals er ook onder de aanhangers van andere ideeënstromingen en politieke of sociale organisaties zijn. Maar juist omdat ze de anarchistische idee als té verleidelijk en gevaarlijk beschouwen om te kunnen tolereren dat de massa’s er zich voor zouden interesseren en ermee bekend zouden raken, profiteren de regeringen van alle landen en alle tendenzen van bepaalde aanslagen die door anarchisten-terroristen uitgevoerd werden om de idee zelf te compromitteren en niet alleen deze terroristen door het slijk te halen, maar ook alle militanten wat hun methodes ook mogen zijn.

De anarchistische denkers en theoretici worden over het algemeen dan weer versleten voor “utopisten”, “onverantwoordelijke dromers”, “abstracte, extravagante filosofen” wiens doctrines gevaarlijk geïnterpreteerd worden door hun “aanhangers”, “mystici” wiens idee misschien wel mooi is, maar niets gemeen heeft met het ware leven noch met de mensen zoals die zijn. (Langs bourgeoiskant beweert men dat het kapitalistische systeem stabiel en “reëel” is en langs socialistische kant zegt men dat de autoritaire socialistische idee niet utopisch is: en dit ondanks de onontwarbare chaos en enorme sociale rampen die door de eersten al eeuwenlang opgestapeld worden en ondanks de opzienbarende mislukkingen die de tweeden na een halve eeuw van toepassing “verwezenlijkt” hebben).

Erg vaak probeert men de hele idee gewoon belachelijk te maken. Probeert men de onwetende massa soms niet wijs te makend dat het anarchisme een systeem is “dat afziet van alle samenleving en organisatie”, waar “ieder kan doet wat hij of zij wil”? Vertelt men het publiek soms niet dat anarchie synoniem is voor wanorde en dat nog wel tegenover de ware en onoverzichtelijke heibel van alle niet-anarchististische systemen die tot nu toe toegepast werden?

Deze “politiek” ten opzichte van het anarchisme, vooral te wijten aan haar integriteit en de onmogelijkheid om het te temmen (wat met het socialisme dan weer wel goed gelukt is), droeg vruchten aangezien het anarchisme zich net aan alle “politieke” activiteit onttrekt: overal werd het anarchisme verwelkomd met wantrouwen of zelfs algemene angst en vijandigheid – of op z’n minst met diepgewortelde onverschilligheid, onwetendheid en onbegrip.

Deze situatie heeft het anarchisme lange tijd geïsoleerd en krachteloos gemaakt.

(Sinds enige tijd begint de publieke opinie inzake het anarchisme en de anarchisten traagjes te evolueren, onder invloed van de gebeurtenissen en de propaganda. Men begint zich rekenschap te geven van het bedrog. Misschien is de dag waarop de massa’s het anarchisme zullen begrepen hebben en zich zullen richten tegen hun “bedriegers” niet meer zo veraf. Sommige getuigenissen en waarheden die de pers verplicht werd te publiceren aangaande de gebeurtenissen in revolutionair Spanje en een aantal meer of minder gekende feiten, hebben reeds goede resultaten geboekt en de libertaire idee terrein doen winnen.)

De houding van de bolsjevistische regering ten aanzien van de anarchisten ging in termen van “hersenspoeling”, laster en repressie veel verder dan wat de voormalige en huidige regeringen ooit gedaan hebben.

Ondanks de traditionele doofpotprocedés zullen de rol die de libertaire idee gespeeld heeft in de Revolutie en het lot dat ze er ondergaan heeft, vroeg of laat ruim bekend geraken. Want gedurende een aanzienlijke tijd was deze rol vrij groot.

De onthullingen die zich beetje bij beetje zullen opstapelen, zullen niet enkel een nieuw licht werpen op de voorbije en aan de gang zijnde gebeurtenissen, maar ook op de te nemen weg: ze zullen toelaten om bepaalde belangrijke fenomenen te voorzien en beter te begrijpen, en deze fenomenen zullen zich in de nabije toekomst zonder enige twijfel voordoen in de loop van de gebeurtenissen.

Om al deze redenen heeft de lezer het recht – en vooral de plicht – om de feiten die hier uiteengezet worden te kennen.

Wat was de activiteit van de anarchisten in de Russische Revolutie? Wat was hun rol en hun lot? Wat was het ware “gewicht”van deze “andere idee van de Revolutie” en hoe verging het haar?

Onze studie zal op deze vragen antwoorden en tegelijkertijd onmisbare verduidelijkingen bieden over de ware rol en actie van het bolsjevistische systeem. We mogen hopen dat deze uiteenzetting de lezer zal helpen om zich te oriënteren in de ernstige gebeurtenissen van het heden en de toekomst.

Ondanks hun onherstelbare achterstand en hun extreme zwakte, ondanks alle soorten obstakels en moeilijkheden en tenslotte ook ondanks de doortastende en genadeloze repressie, wisten de anarchisten hier en daar, vooral na oktober, levendige en diepe sympathieën te winnen.

Hun ideeën behaalden gezwinde successen in sommige regio’s. Hun aantal steeg snel ondanks de zware opofferingen in termen van mensenlevens.

Hun activiteit kende tijdens de Revolutie een grote invloed: eerst en vooral omdat ze tegenover de bolsjevistische these en actie die alsmaar meer gediscrediteerd raakte bij de massa’s, de enigen waren die een nieuw idee van de Sociale Revolutie brachten en ten tweede omdat ze deze idee verspreidden en verdedigden in de mate van hun krachten en ondanks de onmenselijke vervolgingen, met een verheven onbaatzuchtigheid en toewijding, tot aan het einde, tot op het moment dat het verpletterende aantal, de dolle demagogie, de tergende arglistigheid en het geweld zonder weerga van hun tegenstanders hen deden bezwijken.

We zijn allerminst verbaasd over deze successen noch over hun non-eindresultaat.

Langs de ene kant, dankzij hun integere, moedige en toegewijde houding, dankzij hun voortdurende aanwezigheid en actie in de schoot van de massa’s en niet in de “ministeries” en hun kantoren, dankzij de stralende vitaliteit van hun ideeën tegenover de snel twijfelachtig geworden activiteit van de bolsjevieken, vonden de anarchisten overal waar ze konden handelen vrienden en aanhangers. (We kunnen terecht veronderstellen dat indien de bolsjevieken die zich maar al te zeer bewust waren van de gevaren die deze successen voor hen inhielden, niet in alle haasten korte metten hadden gemaakt met de libertaire propaganda en actie, de Revolutie een andere weg had kunnen opgaan en tot andere resultaten had kunnen leiden.)

Maar langs de andere kant beperkten hun achterstand, het erg beperkt aantal militanten in staat om een brede verbale en geschreven propaganda te voeren in het enorme land, de onvoorbereidheid van de massa’s, de nadelige algemene omstandigheden, de vervolgingen, de aanzienlijke verliezen aan mensenlevens, enzovoort de uitbreiding en continuïteit van het anarchistische streven erg en vergemakkelijkte dit de repressie van de bolsjevistische regering.

Laten we nu terugkomen op de feiten.

In Rusland zijn de anarchisten altijd de enigen geweest die onder de massa’s de idee van de ware volkse, integrale en emanciperende Sociale Revolutie verspreid hebben.

Met uitzondering van de anarchistische stroming volgde de Revolutie van 1905 (bourgeois-) democratische ordewoorden: “Weg met het tsarisme”, “Leve de democratische republiek!” Zelfs het bolsjevisme ging in die tijd niet verder. Het anarchisme was toen de enige stroming die naar de kern van het probleem ging en de massa’s waarschuwde voor het gevaar van een politieke oplossing.

Hoe zwak de libertaire krachten toen ook stonden in vergelijking met de democratische partij, de idee verzamelde toch een kleine fractie arbeiders en intellectuelen rondom zich die hier en daar hun stemmen lieten horen tegen het lokaas van de “democratie”.

Zeker, ze waren als roependen in de woestijn, maar dat ontmoedigde hen geenszins. Al snel groeide er een zekere sympathie en beweging rondom hen.

In het begin ontwikkelde de Revolutie van 1917 zich als een opkomend tij. Het was moeilijk om er de limieten van te voorzien. Het volk had het absolutisme omvergeworpen en “trad binnen in de arena van de historische actie.”

Tevergeefs probeerden de politieke partijen om hun posities te stabiliseren door zich aan te passen aan de revolutionaire beweging: het werkende volk bleef naar voren gaan tegen haar vijanden en liet de verschillende partijen met hun “programma’s” één na één achter zich. De bolsjevieken zelf – de best georganiseerde, meest besliste partij die hongerde naar de macht – zagen zich verplicht om hun ordewoorden meerdere malen aan te passen om de snelle evolutie van de gebeurtenissen en de massa’s te kunnen bijhouden. (Hun eerste slogans waren immers: “Lang leve de Grondwetgevende Assemblee!”, “Lang leve de arbeiderscontrole over de productie!” enzovoort.)

Net als in 1905 waren de anarchisten in 1917 de enige verdedigers van de ware en integrale Sociale Revolutie. Onophoudelijk en hardnekkig bleven ze dit pad opgaan – ondanks hun beperkte aantal, hun zwakte in termen van middelen en hun gebrek aan organisatie.

In de zomer van 1917 ondersteunden ze in woord en daad de boerenbewegingen. Ze stonden ook zonder uitzondering aan de zijde van de arbeiders toen die zich lang voor de “coup van oktober” op verschillende plaatsen meester maakten van de industriële ondernemingen en zich inspanden om er de productie te organiseren op basis van autonomie en arbeiderscollectieven.

De anarchisten streden in de voorste rangen van de beweging van arbeiders en matrozen van Kronstadt en Petrograd (3 tot 5 juli). In Petrograd gaven de libertairen het voorbeeld van de onteigening door de drukkerijen over te nemen om kranten van arbeiders en revolutionairen te doen verschijnen.

Toen de bolsjevieken in de zomer van 1917 een meer stoutmoedige houding dan de andere politieke partijen innamen ten opzichte van de bourgeoisie, stemden de anarchisten ermee in en vonden het hun revolutionaire plicht om de leugen van de bourgeois- en socialistische regeringen te bestrijden die Lenin en andere bolsjevieken aanwezen als “agenten van de Duitse regering.”

Ook in oktober 1917 streden anarchisten in de voorhoede in Petrograd, Moskou en elders, tegen de coalitieregering van Kerenski. Het spreekt voor zich dat ze niet optrokken in naam van één of andere nieuwe macht, maar uitsluitend in naam van de verovering door de werkende massa’s van recht om zelf, op waarlijke nieuwe bases, hun economisch en sociaal leven op te bouwen. Om de vele redenen die de lezer kent, werd deze idee niet in de praktijk gebracht, maar de anarchisten streden alleen en tot aan het einde voor deze juiste zaak. En als er hen in dit opzicht iets te verwijten valt, dan is het alleen dat ze er niet op tijd in geslaagd zijn om het onderling eens te worden en niet in voldoende mate de elementen van een vrije organisatie onder de werkende massa’s hebben gevoed. Maar we weten dat we streng rekening moeten houden met hun kleine aantal, hun erg late bijeenkomen en vooral de afwezigheid van alle syndicalistische en libertaire opvoeding onder de massa’s zelf. Er was tijd nodig om aan deze stand van zaken iets te veranderen. Bewust en doordacht lieten de bolsjevieken noch aan de anarchisten, noch aan de massa’s de tijd om al deze achterstand in te halen.

In Petrograd waren het wederom de matrozen van Kronstadt die een bijzonder belangrijke rol speelden toen ze naar de hoofdstad trokken voor de beslissende strijd in oktober. Onder hen was er een aanzienlijk aantal anarchisten.

In Moskou viel de gevaarlijkste en meest beslissende opgave tijdens de zware gevechten van oktober op de beruchte “Dvintsi” (regiment van Dvinsk). Onder Kerenski werd dit voltallige regiment in de gevangenis geworpen omdat het geweigerd had deel te nemen aan het offensief op het Oosterijks-Duitse front in juni 1917. Het waren ook de “Dvintsi” die in actie schoten toen de “witten” (de “kadetten” zei men toen) uit het Kremlin, uit de “Metropool” of uit andere hoeken van Moskou verjaagd moesten worden. Toen de “kadetten” versterkt waren en opnieuw in het offensief gingen, waren het wederom de “Dvintsi” die zich volop inzetten om de slag af te slaan tijdens tien dagen van strijd. Alle “Dvintsi” zeiden dat ze anarchist waren en trokken op onder de leiding van twee oude libertairen, Gratchov en Fedotov.

De Anarchistische Federatie van Moskou trok met een deel van het regiment van Dvinsk als eerste op tegen de troepen van de regering Kerenski. De arbeiders van Presnia, Sokolniki, Zamoskvoretski en andere wijken van Moskou trokken ten strijde met libertaire groepen in de voorhoede. De arbeiders van Presnia verloren een erg waardevol strijder: Nikitin, anarchistisch arbeider die altijd in de voorste linie streed en dodelijk getroffen werd aan het einde van het gevecht in het stadscentrum.

In deze strijden lieten tientallen anarchistische arbeiders het leven en rusten in het massagraf op het Rode Plein in Moskou.

Na de Oktoberrevolutie bleven de anarchisten ondanks de verschillen in ideeën en methodes die hen scheidden van de nieuwe ‘communistische’ Macht, de zaak van de Sociale Revolutie dienen met ongewijzigde toewijding en doorzettingskracht. Ze waren de enigen die het principe zelf van de “Grondwetgevende Assemblee” weigerden en toen deze een obstakel werd voor de Revolutie zoals ze voorspeld en gezegd hadden, zetten ze de eerste stap naar haar ontbinding.

Daarna vochten ze met een energie en toewijding die zelfs door hun tegenstanders erkend werd door op alle fronten tegen de herhaaldelijke offensieven van de reactie.

In de verdediging van Petrograd tegen de generaal Kornilov (augustus 1917), in de strijd tegen de generaal Kaledin in het zuiden (1918) enzovoort speelden de anarchisten een opmerkelijke rol.

Vele grote en kleine detachementen partizanen die gevormd of geleid werden door anarchisten (de detachementen van Mokrousov, Tsjerniak, Maria Nikiforova en anderen, zonder het hier te hebben over het partizanenleger van Makhno) en wiens rangen een groot aantal libertairen telden, vochten in het zuiden ononderbroken tegen de reactionaire legers van 1918 tot 1920. Op alle fronten waren geïsoleerde anarchisten actief als gewone strijders in de schoot van de opstandige arbeiders- en boerenmassa’s.

Op bepaalde plaatsen groeiden de anarchistische rangen snel aan. Maar het anarchisme verbruikte veel van haar beste krachten in deze vreselijke strijden. Deze verheven opoffering die krachtig bijdroeg tot de finale overwinning van de Revolutie verzwakte de libertaire beweging die nog maar amper gevormd was ernstig. En jammer genoeg, aangezien haar krachten op de vele fronten van de strijd tegen de contra-revolutie actief waren, ontbrak het in de rest van het land aan anarchisten. De anarchistische propaganda en activiteit leed er aanzienlijk onder.

Vooral in 1919 sloeg de contra-revolutie onder leiding van generaal Denikin en later van generaal Wrangel diepe gaten in de libertaire rangen. Want het waren vooral de libertairen die bijdroegen aan de nederlaag van het “witte” leger. Dit leger werd niet uiteengeslagen door het Rode Leger van het noorden, maar wel in het zuiden, in de Oekraïne, door de opstandige boerenmassa’s wiens belangrijkste kracht het zogenaamde “makhnovistische” partizanenleger was dat sterk doordrongen was van libertaire ideeën en onder leiding stond van de anarchist Nestor Makhno. Inzake revolutionaire organisaties waren de libertaire groepen van het zuiden de enigen die in de “makhnovistische” rangen vochten tegen Denikin en Wrangel. (De lezer vindt meer uitleg over deze heldhaftige strijden in het derde boek van dit werk.)

Een pikant detail: terwijl in het zuiden de anarchisten, die tijdelijk de vrijheid hadden om te handelen, heldhaftig de Revolutie verdedigden en daar in persoon voor betaalden, onderdrukte de “sovjetregering” die werkelijk gered werd door deze actie brutaal de libertaire beweging in de rest van het land. Zoals de lezer zal zien, viel deze repressie eens het gevaar bezworen was ook de anarchisten van het zuiden te beurt.

De anarchisten speelden ook een belangrijke rol in de strijden tegen de admiraal Koltsjak in het Oosten, tijdens de gevechten in Siberië enzovoort. Ook daar lieten vele militanten en sympathisanten het leven.

Overal verzetten de partizanenkrachten die in hun rangen een aanzienlijk aantal liberatairen telden, meer werk dan het reguliere Rode Leger. En overal verdedigden de anarchisten het fundamentele principe van de Sociale Revolutie: de onafhankelijke en vrije actie van de werkers op weg naar hun ware ontvoogding.

3. De anarchistische organisaties

De deelname van de anarchisten aan de Revolutie beperkte zich niet tot strijdactiviteit. Ze spanden zich ook in om onder de werkende massa’s hun ideeën te verspreiden over de onmiddellijke en stelselmatige opbouw van een niet-autoritaire samenleving als noodzakelijke voorwaarde om tot het gewenste resultaat te komen. Om deze taak te vervullen, richtten ze libertaire organisaties op, legden ze gedetailleerd hun principes uit, brachten die zo veel mogelijk in de praktijk, publiceerden en verspreidden hun kranten en literatuur. Hieronder geven we een overzicht van een aantal erg actieve anarchistische organisaties:

1° “De Unie voor anarcho-syndicalistische propaganda Golos Troeda” had tot doel de verspreiding van anarcho-syndicalistische ideeën onder de werkende massa’s. Ze ontwikkelde haar activiteit eerst in Petrograd (zomer van 1917 – lente van 1918) en daarna voor een tijdje in Moskou. Haar krant (Golos Troeda, De stem van de Arbeid) verscheen eerst wekelijks en daarna dagelijks. Ze richtte ook een anarcho-syndicalistische uitgeverij op.

Eens de bolsjevieken aan de macht gekomen waren, deden ze er alles aan om deze activiteit in het algemeen en de verschijning van de krant in het bijzonder te hinderen. In 1918-1919 liquideerde de “communistische” regering definitief deze organisatie en later ook de uitgeverij. Al haar leden werden opgesloten of verbannen.

2° “De Federatie van Anarchistische Groepen van Moskou” was een redelijk grote organisatie die in 1917-1918 een intense propaganda voerde in Moskou en in de streken daarrond. Ze bracht een dagblad uit (de Anarchie) van anarcho-communistische signatuur . Ook zij richtte een libertaire uitgeverij op. In april 1918 werd die door de “sovjetregering” geplunderd. Tot in 1921 bleven er nog brokken over van deze organisatie. In dat jaar werden de laatste sporen van de voormalige Federatie “uitgewist” en de laatste militanten “uit de weg geruimd”.

3° “De Confederatie van Anarchistische Organisaties van de Oekraïne” oftewel “Nabat” was een erg belangrijke organisatie die eind 1918 opgericht werd in de Oekraïne waar de bolsjevieken er toen nog niet in geslaagd waren om hun dictatuur op te leggen. Ze onderscheidde zich vooral door haar positieve en concrete activiteit. Ze verkondigde de nood aan een onmiddellijke en directe strijd voor anti-autoritaire vormen van sociale opbouw en spande zich in om daar de praktische elementen voor uit te werken. Door haar agitatie en haar extreem energieke propaganda speelde ze een erg belangrijke rol en droeg veel bij tot de verspreiding van de libertaire ideeën in de Oekraïne. In verschillende steden bracht ze kranten en brochures uit. Haar belangrijkste blad was Nabat (Stormklok). Ze probeerde een ééngemaakte anarchistische beweging uit te bouwen (theoretisch gebaseerd op een soort van anarchistische “synthese”) en alle actieve krachten van het anarchisme in Rusland samen te brengen in de schoot van een algemene organisatie zonder onderscheid van tendensen. Ze verenigde bijna alle anarchistische groepen van de Oekraïne en ook een aantal groepen van Groot Rusland en probeerde een “Panrussische Anarchistische Confederatie” op te richten.

De Confederatie ontwikkelde haar activiteit in het woelige zuiden en knoopte er nauwe banden aan met de beweging van revolutionaire partizanen en met de kern van deze beweging, de “Makhnovtsjina”. Ze nam actief deel aan de strijden tegen alle vormen van de reactie: tegen de hetman Skoropadski , tegen Petlioera, Denikin, Grigoriev, Wrangel en anderen. In deze strijden en in de gewapende botsingen verloor ze bijna al haar beste militanten. Tenslotte trok ze uiteraard ook de bliksems van de “communistische” macht aan en gezien de Oekraïense omstandigheden kon ze slechts voor een zekere tijd weerstand bieden aan deze herhaaldelijke aanvallen.

Haar ultieme en definitieve uitschakeling door de bolsjevistische autoriteiten geschiedde tegen het einde van 1920. Rond die tijd werden meerdere militanten van Nabat gefusilleerd door de bolsjevieken, zonder het minste schijntje van wat voor proces dan ook.

Naast deze drie redelijk grote organisaties die er een min of meer ruime actie op nahielden, waren er ook nog andere organisaties van minder belang. Zowat overal sproten in 1917 en 1918 anarchistische groeperingen, stromingen en bewegingen uit de grond. Over het algemeen waren die weinig belangrijk en voorbijgaand, maar op sommige plaatsen wel erg actief: de enen waren onafhankelijk, de anderen onderhielden dan weer banden met één van de drie genoemde organisaties.

Ondanks enkele verschillen in principes en tactieken waren al deze bewegingen het eens over de grond van de zaak. In de mate van hun krachten en mogelijkheden, vervulden ze allemaal hun plicht ten opzichte van de Revolutie en het anarchisme door bij de werkende massa’s de kiemen te zaaien van een waarlijk nieuwe sociale organisatie: anti-autoritair en federalistisch.

Allen was uiteindelijk hetzelfde lot beschoren: brutale uitschakeling door de “sovjetautoriteiten”.

4. De onbekende (anarchistische) pers tijdens de Russische Revolutie: haar stem, haar strijden, haar einde

Hierboven plaatsten we enkele artikels van de Golos Troeda, de krant van de “Unie voor anarcho-syndicalistische propaganda” over haar positie ten opzichte van de machtsgreep van de bolsjevieken, de vrede van Brest-Litovsk en de Grondwetgevende Assemblee.

Het past om die aan te vullen met een aantal andere artikels. Ze zullen de lezer verduidelijkingen geven over de verschillende twistpunten tussen bolsjevieken en anarchisten, over de positie van anarchisten ten opzichte van de problemen van de Revolutie en tenslotte over de geest zelf van beide overtuigingen.

De anarchistische pers was tijdens de Russische Revolutie bijna totaal onbekend in het buitenland en sommige van deze uittreksels zullen voor de lezer dus ware onthullingen zijn.

Het eerste nummer van Golos Troeda verscheen op 11 augustus 1917, zes maanden na het begin van de Revolutie en dus met een enorme en onherstelbare achterstand. Nochtans zetten de kameraden zich ijverig aan het werk.

Het was een zware opgave. De bolsjevistische partij had reeds de grote meerderheid van de arbeidersmassa voor zich gewonnen. In vergelijking daarmee was de Unie en haar orgaan van weinig belang. Haar werk ging langzaam en moeizaam vooruit. Er was bijna geen plaats meer voor haar in de fabrieken van Petrograd. Iedereen volgde er de bolsjevistische partij, las alleen maar haar kranten, keek alleen maar door haar ogen naar de dingen. De bolsjevieken beschikten in het land over meerdere kranten die ruim verspreid werden. Niemand besteedde aandacht aan een totaal onbekende organisatie, aan “rare” ideeën die helemaal niet leken op wat er elders gezegd en bediscussiëerd werd.

En nochtans verworf de “Unie” snel een zekere invloed. Men begon naar haar stem te luisteren. Haar – jammer genoeg niet zo talrijke – meetings werden druk bezocht. Ze sloeg er snel in om redelijk sterke groepen te vormen in Petrograd zelf en in de omgeving ervan: Kronstadt, Oboekhovo, Kolpino enzovoort. Haar krant kende succes en werd alsmaar beter verspreid, zelfs tot op het platteland, ondanks alle moeilijkheden.

In de gegeven omstandigheden bestond de voornaamste opgave van de “Unie” erin om haar propaganda te intensifiëren, om zich bekend te maken, om de aandacht van de werkende massa’s te vestigen op haar ideeën en op haar positie tegenover andere sociale stromingen. Deze opgave viel vooral haar krant te beurt, de mondelinge propaganda was op dat moment erg beperkt bij gebrek aan middelen.

In het – erg korte – leven en de propaganda van de “Unie” vallen drie periodes te onderscheiden: vóór de Oktoberrevolutie, tijdens deze tweede Revolutie en erna.

In de eerste periode streed de “Unie” gelijktijdig zowel tegen de toenmalige regering (Kerenski) als tegen het gevaar van een politieke revolutie (waar alles leek op uit te komen), voor een nieuwe sociale organisatie op syndicale en libertaire basis.

Elk nummer van de krant bevatte precieze en concrete artikels over de manier waarop de anarcho-syndicalisten de opbouwende taken van de komende Revolutie zagen, zoals bijvoorbeeld een reeks artikels over de rol van de fabriekscomités, over de taken van de sovjets, over de manier om de landbouwkwestie op te lossen, over de nieuwe organisatie van de productie en de uitwisseling, enzovoort.

In meerdere artikels – en vooral in de edito’s – legde de krant op erg concrete manier aan de werkers uit wat de ware emanciperende Revolutie volgens de anarcho-syndicalisten zou inhouden.

Zo schreef men in het edito, “De impasse van de Revolutie” van nummer 1 van Golos Troeda (11 augustus 1917) na een terugblik op de voortgang van de Revolutie en haar crisis (in augustus bevond de Russische Revolutie zich in een kritiek stadium):

Laat ons maar onmiddellijk zeggen dat wij zowel de diepliggende oorzaken van deze crisis en vooral de komende revolutionaire actie op een manier zien die absoluut niet lijkt op die van eender welke socialistische schrijver.

Als het ons mogelijk was geweest om onze stem eerder te verheffen, aan het begin van de Revolutie, in de eerste dagen en weken van haar vrije elan, van haar wonderbaarlijke vervoering en hartstochtelijke zoektocht, dan zouden we vanaf die eerste moment onmiddellijk totaal andere middelen en daden voorgesteld en verdedigd hebben dan wat de socialistiche partijen voorstellen. We zouden ons gekant hebben tegen de “programma’s” en de “tactiek” van al deze partijen en fracties: bolsjevieken, mensjevieken, linkse revolutionaire socialisten, rechtse revolutionaire socialisten enzovoort. We zouden de Revolutie andere doelen aangewezen hebben. We zouden de werkende massa’s andere opgaves gesuggereerd hebben.

De lange jaren van ons werk in het buitenland werden gewijd aan de propaganda van een heel ander geheel aan ideeën van de Sociale Revolutie en haar wegen. Helaas is ons gedachtegoed niet doorgedrongen tot in Rusland dat door politiebarrières afgesloten bleef van de andere landen.

Vandaag blazen onze krachten hier verzamelen. En wij beschouwen het als onze eerste plicht, als onze meest heilige opgave, om onmiddellijk opnieuw aan het werk te gaan op eigen bodem: momenteel de bodem van de vrijheid.

We moeten handelen. We moeten aan de werkende massa’s nieuwe horizons bieden. We moeten hen helpen in hun zoektochten.

De kracht der dingen verplicht ons om onze stem te verheffen op een moment dat de Revolutie tijdelijk geblokkeerd zit in een impasse en dat de massa’s een halt aanduiden, als waren ze verzonken in diepe gedachten. We zouden ons volledig moeten inspannen opdat deze gedachten niet steriel blijven. We moeten deze halte gebruiken opdat de nieuwe revolutionaire golf nu voorbereide massa’s zal vinden, die meer bewust zijn over de te bereiken doelen, over de te vervullen taken, over de te volgen weg. We moeten alles doen wat menselijk mogelijk is opdat de golf die zal komen niet breekt, niet opnieuw uiteenspat in een elan zonder dageraad.

Vanaf dit eigenste moment moeten we de middelen aanwijzen om uit de impasse te geraken: middelen waarover de hele periodieke pers zonder uitzondering geen woord rept.

Het edito van nummer 2, “De Historische Wending” (18 augustus 1917) verduidelijkt:

We leven kritieke ogenblikken. De slingers van de Revolutie zijn in beweging – nu eens traag, dan weer koortsachtig. Ze zullen nog voor een tijdje in beweging blijven. En dan zullen ze stilvallen. Zullen de Russische arbeiders op het geschikte moment, zolang hun slingers nog heen en weer gaan, een nieuw idee op hun tafel weten te zwieren, een nieuw organisatorisch principe, een nieuwe sociale basis? Hier hangt veel – zo niet alles – van af: de toekomst en de uitkomst van de huidige Revolutie.

Het edito van nummer 3, “Nieuws” (25 augustus 1917) richt zich met de volgende woorden tot de werkers:

Wij zeggen aan de arbeiders, aan de boeren, aan de soldaten, aan de Russische revolutionairen: vóór alles en vooral, zet de Revolutie verder. Zet door met je hecht te organiseren en verbind jullie nieuwe organismen onderling: jullie communes, jullie bonden, jullie comités, jullie sovjets. Ga verder – met vastberadenheid en doorzettingsvermogen, altijd en overal –met alsmaar meer, alsmaar effectiever deel te nemen aan de economische activiteit van het land. Zet door met alle grondstoffen en onmisbare middelen voor jullie arbeid in eigen handen te nemen, het is te zeggen, in de handen van jullie organisaties. Zet door met het elimineren van de privé-bedrijven. Zet de Revolutie verder! Aarzel niet om oplossingen te zoeken voor alle brandende kwesties. Schep overal de nodige organen om deze oplossingen te verwezenlijken. Boeren, neem de grond en stel haar ter beschikking van jullie eigen comités. Arbeiders, bereid jullie voor om overal, ter plekke, de mijnen en de ondergrond, de fabrieken en de werkplaatsen van alle soort, de bedrijven en de ateliers, de werven en de machines in eigen handen te nemen en ter beschikking te stellen van jullie eigen sociale organismen.

In tussentijd begon de bolsjevistische partij zich alsmaar meer te richten op haar staatsgreep. Ze was zich perfect bewust van de revolutionaire ingesteldheid van de massa’s en hoopte ervan te profiteren, met andere woorden, om de macht te kunnen grijpen.

In een ander artikel van hetzelfde derde nummer van Golos Troeda wordt deze tendens bekritiseerd:

Er dient zich een logische, duidelijke en eenvoudige oplossing aan. Ze legt zichzelf op. Ze moet slechts genomen worden – vastberaden, stoutmoedig. Het moet aangedurfd worden om het ultieme woord dat gedicteerd wordt door de logica der dingen zelf uit te spreken: we hebben geen Macht nodig. In plaats van een ‘Macht’ moeten de verenigde organisaties van de werkers – boeren en arbeiders – de “meesters van het leven” worden. Gesteund door de revolutionaire formaties van soldaten moeten deze organisaties niemand gaan helpen om “de Macht te grijpen”, maar direct de grond nemen en alle andere elementen en instrumenten van de arbeid en – overal ter plekke – een nieuwe economische en sociale orde vestigen.

De gewone “inwoners” en de “luiaards” zullen deze nieuwe stand van zaken in alle rust aanvaarden. De bourgeoisie – zonder soldaten en zonder kapitaal – zal volledig natuurlijk ook zonder macht blijven. En de organisaties van de werkers zullen, in onderlinge overeenstemming, de productie, het transport, de communicatie, de uitwisseling en verdeling van de goederen op nieuwe bases opzetten. Daartoe en naargelang de echte noden zullen ze organen van coördinatie en de onmisbare centra vormen. Dan – en slechts dan – zal de Revolutie zegevieren.

Het artikel zegt vervolgens dat zolang de strijd het karakter zal hebben van een twist tussen politieke partijen om de Macht, dat zolang de werkende massa’s meegesleurd worden in deze twisten en verdeeld worden door politieke fetisjen, er geen sprake kan zijn van een overwinning van de Revolutie, noch van een waarlijk diepgaande sociale heropbouw van het leven.

Het artikel spreekt de hoop uit dat de massa’s, gedreven door de noden van het leven zelf, tot deze oplossing zullen komen, oplossing waarvan de elementen reeds door de objectieve omstandigheden van die tijd en de hele sfeer gezaaid waren.

Het besluit met de volgende woorden:

Het spreekt voor zich dat wij niet beweren profeten te zijn. We voorzien slechts een zekere mogelijkheid, een zekere tendens die zich evengoed ook niet zou kunnen verwezenlijken. Maar in dat geval zal de huidige Revolutie nog niet de ware, grote Sociale Revolutie zijn. En dan zal de oplossing van het probleem – zoals we dat net schetsten – toekomen aan één van de toekomstige revoluties.

Tenslotte zegt het edito van het nummer 9 (van 6 oktober, dus in de aanloop naar de bolsjevistische revolutie):

Ofwel zet de Revolutie haar mars door en zullen de massa’s – na alle moeilijkheden, ongeluk en horror van alle soort, na vergissingen, botsingen, stilstanden, hernemingen, terugvallen, misschien zelfs een burgeroorlog en een tijdelijke dictatuur – eindelijk hun bewustzijn weten te verheffen tot op een niveau dat hen zal toelaten om hun scheppende krachten te gebruiken in een positieve activiteit van hun eigen autonome organismen, overal ter plekke: dan zal het heil en de overwinning van de Revolutie verzekerd zijn.

Ofwel zullen de massa’s in de loop van deze Revolutie hun eigen gecoördineerde organismen die zich wijden aan de opbouw van het nieuwe leven nog niet weten te vormen en dan zal de Revolutie vroeg of laat verstikt worden. Want alleen die organen zijn in staat om de Revolutie naar de definitieve overwinning te leiden.

We hebben de houding van de Unie op het moment van de staatsgreep van oktober al voldoende uitgelegd en we zullen er dus niet op terugkomen. Laten we er alleen nog even op wijzen dat de anarchisten, nadat ze hun reserves kenbaar hadden gemaakt, erg actief deelnamen aan deze Revolutie – daar waar ze gevoerd werd door de massa’s (vooral dan in Kronstadt en Moskou) – om redenen en doelen die verduidelijkt waren in die reserves.

Na de Oktoberrevolutie volgde de anarcho-syndicalistische unie, die alsmaar meer lastiggevallen werd door de bolsjevistische regering, dagelijks de actie van die regering en de loop der gebeurtenissen op. De krant, die drie maanden lang dagelijks verscheen, legde aan de arbeiders alle dwalingen, alle vergissingen, alle misdaden van deze nieuwe macht uit en ontwikkelde tegelijkertijd haar eigen ideeën en wees op de manieren om die toe te passen conform haar zienswijze. Zulke bezigheid was niet alleen haar recht, maar zonder twijfel haar meest belangrijke plicht.

In een reeks artikels (“En daarna?” van 27 oktober, “De tweede Revolutie” van 3 (16) november, “De Verklaring en het Leven” van 4 (17) november) drong de Unie aan op de noodzaak om alle politieke methodes van dictatuur over de massa’s achterwege te laten en aan het werkvolk haar vrijheid van organisatie en actie te laten.

Wij zeggen:

1° Vanaf het begin van de Revolutie, met andere woorden vanaf maart, hadden de werkende massa’s overal hun organismen moeten oprichten, klasse-organismen, buiten alle partijen om, en de actie van deze organen moeten coördineren en concentreren op het enige echte doel: de toe-eigening van alle onmisbare elementen voor de arbeid en van het economische leven van het land.

2° De onderlegde, bewuste en ervaren mensen, de intellectuelen, de specialisten enzovoort hadden zich vanaf de eerste dagen van de Revolutie moeten bezig houden, niet met de politieke strijd en ordewoorden, niet met de “organisatie van de Macht”, maar wel met de organisatie van de Revolutie. Al die mensen hadden de massa’s moeten bijstaan in de ontwikkeling en verbetering van hun organisaties, ze hadden hen moeten helpen om hun aandacht, energie en activiteit voor te bereiden op een ware Revolutie, een economische en sociale Revolutie.

Op dat moment zou niemand hen daarbij een strobreed in de weg gelegd hebben.

De arbeiders, boeren en de soldaten waren het allemaal eens over deze collectieve opgave. De Revolutie – de ware Revolutie – zou met grote passen vooruit gegaan zijn, op een rechte weg. Ze zou vanaf het begin haar wortels diep hebben laten graven, te meer daar de massa’s zelf in een spontaan elan reeds een heel netwerk van organisaties hadden gevormd en dat het er slechts nog gewoon om ging om een zekere orde en een zeker bewustzijn aan te brengen in deze opbouw.

Ah, als vanaf het begin alle oprechte revolutionairen, de hele socialistische pers enzovoort, hun aandacht, hun kracht en hun energie aan deze opgave gewijd hadden, dan zouden de wegen van de Revolutie anders zijn.

Dit is net wat er niet gedaan werd.

(De tweede Revolutie)

Een artikel met de titel “Een nieuwe macht” (n° 14 van 4 (17) november) stelde:

Waar de Macht begint, eindigt de Revolutie. Waar de “organisatie van de Macht” begint, eindigt de “organisatie van de Revolutie”. De uitdrukking “revolutionaire macht” heeft evenveel betekenis als de uitdrukkingen “het warme ijs” of “het koude vuur”, met andere woorden, geen betekenis.

Als de Revolutie definitief de politieke weg opgaat volgens het recept van “organisatie van de Macht”, dan zullen we zien wat er gaat gebeuren: vanaf het moment dat de eerste revolutionaire overwinning van het opstandige volk (een overwinning die zo duur betaald zal worden net omwille van diezelfde politieke methodes) een voldongen feit wordt, zal onze “tweede Revolutie” stilvallen. In plaats van een revolutionaire vrije en scheppende activiteit van de massa’s overal waar ze zich bevinden – een onmisbare activiteit om deze overwinning te consolideren en te ontwikkelen – zullen we een walgelijke “commerce” rond de Macht in het centrum zien, een (absoluut zinloze) “organisatie van de nieuwe Macht” in het centrum en tenslotte een absurde “activiteit” van een nieuwe “Macht” in het centrum: van een nieuwe “regering van alle Ruslanden”.

De sovjets en andere lokale organismen zullen uiteraard afhankelijk gemaakt worden van de centrale Sovjet en van de Regering; ze zullen verplicht worden zich te onderwerpen aan het centrum en het te erkennen. “Alle macht aan de sovjets” zal feitelijk de autoriteit van de partijleiders in het centrum worden. In plaats van een natuurlijke en onafhankelijke eenheid tussen de vrije steden en het vrije platteland die zelf het nieuwe economische en sociale leven opbouwt, zullen we een “sterk” staatscentrum zien, een “besliste revolutionaire macht”: een macht die zal voorschrijven, bevelen, opleggen, straffen.

Ofwel zal het zo verlopen, ofwel zal de autoriteit ophouden te bestaan. Iets “tussenin” is niet realiseerbaar. De frasen over een “lokale autonomie” in aanwezigheid van een staatsmacht in werking zijn altijd hol geweest, blijven dat ook vandaag nog en zullen dat in de toekomst altijd zijn.

[…]

Zal deze nieuwe macht die zich aan het consolideren is, iets aan het volk kunnen geven?

Zonder twijfel zal ze proberen om het volk iets toe te kennen. Maar, werkers, vergeet de Sociale Revolutie, het socialisme, de afschaffing van het kapitalistische systeem en jullie ware emancipatie als jullie bereid zijn om dat allemaal van een nieuwe Macht te verwachten! Want de nieuwe Macht (en elke andere macht) zal jullie dat nooit kunnen geven…

Willen jullie daar bewijzen van?

Na de feiten te hebben aangehaald die aantonen dat het bolsjevisme altijd zal uitmonden op verval en verraad, besluit het artikel als volgt:

Dit alles betekent dat het front, van het bolsjevisme tot het kapitalisme, ondanks alles “hetzelfde” blijft, zonder onderbreking. Dat zijn de fatale wetten van de politieke strijd.

Jullie zullen zeggen dat jullie zullen protesteren, dat jullie zullen vechten voor jullie rechten, dat jullie in opstand zullen komen en overal waar jullie zijn in volle onafhankelijkheid zullen handelen?

Erg goed. Maar wees er dan op voorbereid dat jullie activiteit “willekeurig” en “anarchiserend” zal verklaard worden; dat de “socialisten aan de macht” jullie onder dat voorwendsel zullen aanvallen met alle kracht van hun “socialistische” autoriteit; en dat de lagen van de bevolking die door de nieuwe regering tevreden gesteld werden (lagen waaraan ze “iets” zal gegeven hebben) en alle anderen die genoeg hebben van de Revolutie en voor jullie slechts woede en haat koesteren, zich tegen jullie zullen keren.

In jullie strijd tegen het tsarisme hadden jullie bijna heel het land mee.

In jullie strijd tegen Kerenski waren jullie al veel geïsoleerder.

Als jullie nu de nieuwe macht zich laten consolideren (en als de gebeurtenissen zich daartoe lenen); als jullie binnenkort de strijd zullen moeten aanbinden met deze sterk geworden autoriteit, dan zullen jullie nog slechts een handvol zijn.

Men zal jullie genadeloos verpletteren als “gekken”, als gevaarlijke “fanatici”, als “anarchisten”, als “bandieten”… En men zal zelfs geen tombe plaatsen op jullie begraafplaats.

In een artikel met de titel “Van impasse naar impasse” (n° 15, 6 (19) november) lezen we:

Er is slechts één manier om de Revolutie op de juiste en rechte weg te brengen:

Afzien van de consolidatie van de centrale politieke Macht. De massa’s – overal ter plekke – onmiddellijk helpen om hun klasse-organisaties te scheppen, buiten alle partijen om. Deze organisatie helpen om een harmonieus geheel te vormen, eerst lokaal, daarna regionaal en zo verder door middel van de sovjets (raden) van deze organisaties: sovjets die niet autoritair zijn, maar uitsluitend instrumenten voor verbinding en coördinatie. Deze organismes richten op het enige dat ertoe doet: de progressieve toe-eigening van de productie, de uitwisselingen, de communicatie, de distributie enzovoort. Op die manier onmiddellijk beginnen om het economische en sociale leven van het land op nieuwe bases te organiseren.

Dan zal zich op makkelijke en natuurlijke wijze een soort van “dictatuur van de arbeid” ontwikkelen. En het hele land zal er beetje bij beetje aan wennen.

En het artikel besluit als volgt:

Alle Macht is een gevaar voor de Revolutie. Geen enkele Macht zal de Revolutie naar haar ware doel weten voeren. In de doolhoven van de politieke spelletjes bevindt zich geen sleutel om de beloofde poort van de Tempel van de overwinning te openen!

Een artikel over “De organisatie van de Revolutie” (n° 16, 7 (20) november) verduidelijkt:

De socialistische partijen zeggen:

Om de Revolutie te organiseren, moet vóór alles de Staatsmacht gegrepen worden en deze nieuwe Macht georganiseerd worden. Met behulp van die nieuwe macht zal ook de hele economie overgaan in handen van de Staat.

De anarchisten zeggen:

Om de Revolutie te organiseren, moet vóór alles de economie in handen genomen en georganiseerd worden. Daardoor zullen de Macht en de Staat (die door de socialisten zelf als een “noodzakelijk en tijdelijk kwaad” beschouwd worden) uitgeschakeld worden.

De economie in handen nemen betekent: de landbouw en de industrie in bezit nemen, de productie, uitwisseling, communicatie etc. in handen nemen. Dit betekent om alle middelen en instrumenten van de arbeid en de uitwisseling ter beschikking te hebben: de grond en de ondergrond, de mijnen, fabrieken en bedrijven, de werkplaatsen en de werven enzovoort, de stocks en de opslagplaatsen, de magazijnen, de banken, de lokalen, de spoorwegen, het maritiem transport, alle communicatiewegen zoals de post, de telegraaf, de telefoon enzovoort.

Om de Macht te grijpen, heb je een politieke partij nodig. Want in feite is het een partij die de macht grijpt, in de persoon van haar leiders (chefs). Daarom sporen de socialisten de massa’s aan om zich in een partij te organiseren, opdat ze die op het moment van de strijd voor de macht zouden steunen.

Om de economie in handen te nemen, is een politieke partij niet onmisbaar. Wat wél onmisbaar is, zijn de organismen van de werkers, van de massa’s: onafhankelijke organismen die buiten alle politieke partijen blijven. Het is aan deze organismen dat de taak van de nieuwe sociale en economische opbouw op het moment van de Revolutie toekomt.

Daarom vormen de anarchisten geen politieke partij: ze militeren ofwel direct in de massa-organisaties, ofwel – als propagandisten – in de ideologische groepen en bonden.

En vervolgens werpt het artikel deze fundamentele vragen op:

Hoe moet, hoe kan men zich organiseren zonder Macht? Waar te beginnen? Hoe moet dat aangepakt worden?

De krant beloofde om op al deze vragen een precies en gedetailleerd antwoord te geven. In meerdere artikels voor haar afschaffing (in de lente van 1918) bood ze haar antwoorden. (“De oorlog”, n° 17 van 8 (21) november; “De Honger”, zelfde nummer; “De laatste etappe”, zelfde nummer; “Wat te doen?”, n° 19 van 18 november (1 december); “Waarschuwing”, n° 20; “De onmiddellijke taken”, n° 21; enzovoort).

Het einde van 1917 was erg zwaar geweest voor de bevolking. De oorlog bleef het land uitputten en verlammen. De situatie in het binnenland werd alsmaar dramatischer.

Het artikel “Wat te doen?” stelde vast:

De levensomstandigheden van de arbeidersmassa’s verslechteren dag na dag, de ellende neemt toe. De honger heeft haar permanente intrede gedaan. De koude slaat toe, maar het probleem van de huur en de verwarming is niet opgelost. Er zijn erg veel fabrieken die hun deuren sluiten bij gebrek aan middelen, brandstof, grondstoffen en vaak met eigenaars die op de vlucht slaan. De spoorwegen bevinden zich in erbarmelijke toestand. De economie van het land is totaal geruïneerd.

En het gaat verder:

Er is een paradoxale situatie ontstaan:

Bovenaan de “arbeiders- en boerenregering”, het centrum van alle macht met veel krachten tot haar beschikking. De massa’s verwachten oplossingen van haar kant. Ze publiceert decreten waarin ze stelt wat de verbeteringen zouden moeten zijn. (En dan nog, want wat ze voorstelt is ver onder de noden van de massa’s). Maar over de essentiële kwestie van hoe die te verwezenlijken, antwoordt ze: “De grondwetgevende Vergadering!”

Onderaan blijft alles hetzelfde als vroeger. De massa’s creperen van de honger – maar de speculatie, het gewin en de walgelijke ‘commercie’ “onder de tafel” blijven als nooit tevoren verdergaan.

De massa’s bevinden zich in een ellendige toestand – maar de winkels (zelfs de etalages) puilen uit van kledij, vlees, groenten, fruit, conservenblikken… Er valt niet aan te twijfelen dat er in de stad een grote hoeveelheid producten van eerste behoefte aanwezig zijn.

De massa’s zijn arm – maar de banken zijn rijk.

De massa’s moeten het stellen zonder onderdak (hoe bescheiden ook) – maar de huizen behoren de eigenaars toe.

De massa’s worden op straat gezet, de fabrieken sluiten hun deuren en het is onmogelijk om de achtergelaten bedrijven “in handen te nemen” bij gebrek aan kapitaal, brandstof en grondstoffen.

Het platteland heeft nood aan producten uit de stad. De stad heeft nood aan producten van het platteland – maar de situatie laat het amper toe om deze uitwisselingen te verwezenlijken.

De anarchistische pers beschreef deze ramp, bekritiseerde de zwakke houding van de bolsjevistische regering, maar stelde tegelijkertijd ook de manieren voor die haar het snelste, makkelijkste en efficiëntste leken om erbovenop te komen.

In meerdere artikels (“Wat te doen?”, “Waarschuwing” enzovoort) legde Golos Troeda de werkers een volledig concreet en gedetailleerd programma voor van dringende, onmiddellijke maatregelen zoals : vordering door de arbeidersorganismen van de producten van eerste behoefte en organisatie van de stocks en opslagplaatsen (om het hoofd te bieden aan de hongersnood); methodische organisatie van comités van huizen (van huurders), straten, wijken en zo verder (om het hoofd te bieden aan het gebrek aan onderdak en te beginnen met het vervangen van de eigenaars door gebruikerscollectieven); met andere woorden, de onmiddellijke en progressieve socialisatie van de woonsten; de onmiddellijke en progressieve vordering (altijd door de arbeidersorganismen) van de bedrijven die achtergelaten werden door hun eigenaars; onmiddellijke organisatie van de openbare werken (om onmiddellijk dringende herstellingswerken uit te voeren in de steden, aan het spoornet enzovoort); onmiddellijke inbeslagname van een deel van de fondsen in de banken om de ontwikkeling van de nieuwe collectieve productie mogelijk te maken; het heropnemen van regelmatige relaties tussen de steden en het platteland (uitwisselingen van producten tussen arbeidersorganisaties en boeren); socialisatie van de spoorwegen en alle communicatiemiddelen; zo snel mogelijk opvordering en socialisatie van de mijnen om onmiddellijk de fabrieken, spoorwegen, woonsten te kunnen bevoorraden (georganiseerd door de arbeidersorganismen).

De bolsjevistische regering stond verre van het nemen van zulke maatregelen, want die neigden noodzakelijk naar een verkleining van haar rol. Ze zouden haar naar een tweede rang verwijzen, al snel de zinloosheid van de regering aantonen en tenslotte de mogelijkheid om het zonder regering te stellen zichtbaar maken. De bolsjevieken konden dat niet laten gebeuren.

De regering wilde niets toevertrouwen aan de massa’s, maar voelde zich tegelijkertijd nog niet sterk genoeg om zelf iets beslissends te ondernemen via politieke weg. Daarom liet ze de dingen aanslepen en beperkte ze zich in afwachting tot timide en inefficiënte economische lapmiddelen. Ze probeerde vooral het hoofd te bieden aan de meest dringende noden door politico-politionele en militaire procedés: wanordelijke, willekeurige en brutale vorderingen door troependetachementen die opgehitst werden door hun chefs (deze procedés brachten het platteland onder meer in het harnas tegen de steden en ontnamen aan het platteland alle belangstelling voor de Revolutie), repressie, geweld, enzovoort.

De anarchisten protesteerden heftig tegen de valse weg waarop de bolsjevieken de Revolutie gingen brengen. Ze bekritiseerden hun systeem en waren de enigen die waarlijk volkse, waarlijk socialistische en tegelijkertijd concrete maatregelen voorstelden: maatregelen die volgens hen de Revolutie op de weg zouden brengen van de ware Sociale Revolutie.

Uiteraard hadden de bolsjevieken daar geen oren naar. De massa’s, die totaal ingepalmd en onderworpen waren door het bolsjevisme, konden de anarchisten niet horen, noch zichzelf uitdrukken.

Over die kwestie wil ik een volledig artikel uit Golos Troeda (n° 18 van 13 februari 1918) aanhalen over een arrest van de bolsjevistische regering over de persvrijheid. Het artikel schetst duidelijk de respectievelijke posities van de twee tegengestelde ideologieën tegenover een concreet probleem.

De foute weg – Mochten we dagelijks de feiten en gebeurtenissen noteren die onbetwistbaar aantonen dat het niet mogelijk is om de ware Sociale Revolutie “van bovenaf” te verwezenlijken, zouden we reeds tientallen kolommen van deze krant kunnen vullen… Maar we hebben op dit moment wel andere katten te geselen! We laten die taak dus over aan de ijverige toekomstige geschiedschrijvers van onze Revolutie. Het lijdt geen twijfel dat ze in de archieven een overvloedige documentatie zullen vinden die met veel woorden aantoont “hoe je de revolutie niet moet voeren”. Wij hebben er werkelijk genoeg van om dag na dag te herhalen dat de ware vrijheid, de ware emancipatie van de wereld van de arbeid, de nieuwe samenleving, de nieuwe cultuur – kortom, alle echte streefdoelen van het socialisme – niet kunnen verwezenlijkt worden door een gecentraliseerd “Staatsapparaat” dat aangedreven wordt door een politieke macht in handen van een partij. Zou het niet stilaan tijd zijn om komaf te maken met dit onderwerp, in de hoop dat morgen het leven zelf alle blinden deze waarheid (die eigenlijk zo eenvoudig is) zal doen begrijpen?

Maar ze zijn nog erg talrijk, die blinden.

Enkele dagen geleden kregen we een resolutie in handen die het volgende stelde: “Hoewel de idee van het anarchisme het beste, het mooiste en het zuiverste van alle ideeën is, is het moment voor de verwezenlijking ervan nog niet gekomen. Het is nodig om eerst de gedane (‘socialistische’) revolutie te consolideren. Wij zijn ervan overtuigd dat het anarchisme zal komen en zegevieren na het socialisme.”

Ziedaar de gangbare, banale opvatting van het anarchisme!

Voor de flinke “inwoner” is het anarchisme ofwel bommen en plunderingen, horror en chaos, ofwel, in het beste geval, een gelukzalige droom: het paradijs “van na het socialisme”. Want de flinke “inwoner” kent het anarchisme niet. Zijn mening erover is hetzelfde als “wat men zegt”. Hij is zo naïef, zo goedgelovig, die arme stakker!

De auteurs van deze resolutie kennen het anarchisme al evenmin! Als men zich het anarchisme inbeeldt als de komst van een tijdperk waar men dagen van goud en zijde zal leven in een luilekkerland, dan hebben ze gelijk: de tijd daarvoor is nog niet gekomen (en in die zin is ook de tijd van het ‘socialisme’ nog niet gekomen).

Maar als men (zoals de auteurs van de resolutie doen) het probleem aanpakt vanuit het standpunt van de weg naar de emancipatie, van het proces zelf van de strijd voor de ontvoogding, dan zou het absurd zijn om zich in te beelden dat door de ene weg te volgen, we eigenlijk een andere aan het volgen zijn. Men is dus verplicht om te kiezen: ofwel de ene, ofwel de andere weg.

Maar het anarchisme is niet alleen maar een idee, een doel: het is voor alles anders ook een methode, een strijdmiddel voor de emancipatie van de mens. En vanuit die invalshoek stellen wij duidelijk en categoriek dat de ‘socialistische’ weg (die van het autoritaire en statelijke socialisme) de doelen van de Sociale Revolutie niet kan verwezenlijken, ons niet kan brengen tot het socialisme. Alleen de anarchistische methode kan het probleem oplossen.

De essentiële these van het anarchisme als strijdmethode, als weg naar het ware socialisme, is net het volgende: het is onmogelijk om tot het anarchisme te komen, en meer algemeen tot de vrijheid, “doorheen het socialisme”, “na het socialisme”. Het is niet “doorheen”, maar “dwarslangs” en “tegen” het ‘socialisme’ dat we er zouden kunnen geraken. Men kan het anarchisme niet op een andere manier verwezenlijken dan door regelrecht op het doel af te gaan, langs de directe, anarchistische weg. Anders zullen we er nooit geraken.

Het is onmogelijk om de vrijheid te verwezenlijken door middel van een statelijk socialisme.

Volgens ons zijn de ‘socialisten’ die het socialisme willen veroveren via een revolutie van bovenaf afgedwaald: ze zitten op de foute weg. Hun weg leidt niet naar een Sociale Revolutie, niet naar een socialisme. Ofwel zullen ze zich verplicht zien om op hun stappen terug te keren en de goede – juiste, rechte, anarchistische – weg in te slaan, ofwel zullen ze afdwalen en de hele Revolutie in een impasse brengen.

Dát is wat het anarchisme zegt. Daarom strijdt het tegen het huidige ‘socialisme’. En dat zal het leven binnenkort de blinden aantonen.

[…]

We zien er hier van af om ons bezig te houden met de vele feiten die onze overtuiging alleen maar versterkt hebben. We voelen alleen nog de nood om het hier over één treffend feit te hebben, een recentelijk “feit” (februari 1918):

We kregen een exemplaar in handen van de “Voorlopige verordeningen inzake de wijze van publicatie van alle drukwerk, periodiek of niet, in Petrograd.”

We hebben de onverbiddelijke strijd tegen de bourgeoispers altijd beschouwd als de onmiddellijke taak van de werkers ten tijde van de Sociale Revolutie.

Laten we ons, lieve lezer, even inbeelden dat deze Revolutie vanaf het begin onze anarchistische weg volgde: arbeiders- en boerenorganismen die gevormd worden en zich federeren in een klasse-organisatie, die het economische leven van het land in handen nemen, die zelf, en op hun manier, de vijandige krachten bestrijden. U zal dan met alle gemak inzien dat de pers (als actie-instrument van de bourgeoisie) op een essentieel andere wijze zou bestreden worden dan hoe onze ‘socialistische’ regering nu de “bourgeoispers” bekampt.

Viseren deze “Voorlopige verordeningen” eigenlijk wel de bourgeoispers?

Lees aandachtig de artikels 2 tot 8 van deze “Verordeningen”. Lees vooral de paragraaf met als titel “Verbod en Inbeslagname.” Daar heeft u het tastbare bewijs dat deze “Verordeningen” van het eerste tot het laatste artikel niet de bourgeoispers het zwijgen opleggen, maar elke schaduw van persvrijheid in het algemeen. U zal zien dat het een typische daad is die de strengste censuur invoert voor alle publicaties die het ongeluk hebben de regering te mishagen, van welke strekking dan ook. Jullie zullen zien dat deze daad een veelheid aan totaal nutteloze formaliteiten en hindernissen invoert.

Wij zijn er echter van overtuigd dat de ware Revolutie van de werkers met andere methodes en onder andere vormen zou strijden tegen de bourgeoispers.

Wij zijn ervan overtuigd dat de ware militanten en actievoerders van de ware Sociale Revolutie nooit hun toevlucht zouden moeten nemen, noch dat zouden doen, tot een censuurwet; een banale, typisch bureaucratische en autoritaire wet, een wet die de bestaande regering probeert af te schermen voor elke vorm van kritiek of strijd, of die nu van links of van rechts komt, een wet die een hele reeks remmen, hindernissen en obstakels invoert die overbodig en barbaars zijn vanuit het gezichtspunt van de vrije meningsuiting.

Wel, we zeggen eens te meer dat elke weg haar eigen kenmerken heeft. Godzijdank! Het ‘kenmerk’ in kwestie gaat momenteel alleen over Petrograd. Laten we hopen dat de revolutionaire massa’s in de rest van het land er meer bij zijn dan onze krachteloze hoofdstad en dat ze de toepassing van deze “Voorlopige verordeningen” in de provincies zinloos zullen maken.

Laten we ook hopen dat deze voorlopige “Verordeningen” niet definitief worden.

De anarchisten gingen ervan uit dat wanneer de drukkerijen en publicatiemiddelen direct in hun handen waren, de arbeidersorganisaties zouden weigeren – wat eenvoudig en normaal is – om contra-revolutionaire geschriften te drukken en uit te brengen. Net zoals op andere domeinen zou er in dat geval dus niet de minste nood zijn aan een politieke actie (van regering, politie etc.).

Uiteraard werden deze “Verordeningen” al snel uitgebreid naar de rest van het land en zouden ze later dienen als basis voor de perswet die simpelweg alle niet-gouvernementele publicaties (niet-bolsjevistische) afschafte.

In het artikel “De onmiddellijke taken”, dat te lang is om hier weergegeven te worden, bood de krant eens te meer gedetailleerde suggesties over een geheel aan actuele problemen. De belangrijkste hoofdstukken van dat artikel waren “Organisatie van de bevoorrading”, “Hoe de woningkwestie oplossen”, “Fabrieken en bedrijven”, “Banken”, “Stad en platteland”, “Grondstoffen en brandstof”, “Transport” en “Openbare werken”.

Uiteraard werden er ook verschillende artikels gewijd aan de boerenkwestie (onder meer “Het oeuvre van de boeren”, n° 22) en vele edito’s gingen over de arbeiderskwestie (“De arbeidersweg”, n° 7 van het dagblad, “Het oeuvre van de arbeiders”, n° 11, het “Arbeiderscongres” enzovoort).

Om te besluiten sta ik me nog toe om uit nieuwsgierigheid een uittreksel te plaatsen van een artikel met als titel “Lenin en het Anarchisme” (n° 5 van 19 december 1917):

De ‘socialisten’ die opgezwollen zijn van gevoelens voor ordelijkheid, voorzichtigheid en omzichtigheid verwijten aan burger Lenin zijn neiging tot anarchisme.

De replieken van burger Lenin beperkten zich keer op keer tot de formule: “Wees geduldig. Ik ben nog niet helemaal een anarchist.”

De anarchisten vallen burger Lenin aan omwille van zijn zwak voor het marxistische dogma.

De replieken van burger Lenin beperkten zich keer op keer tot dezelfde formule: “Wees geduldig. Ik ben niet helemaal meer een marxist.”

Wij voelen het verlangen om te zeggen aan iedereen wiens ziel bezwaard is: maak u maar geen zorgen, wacht niet! Burger Lenin is helemaal geen anarchist.

En na een korte analyse over de positie van Lenin inzake de Revolutie, besluit het artikel als volgt:

Burger Lenin heeft gelijk wanneer hij zegt: “Wij verwerpen het parlementarisme, de Grondwetgevende Vergadering enzovoort, want de Revolutie heeft de sovjets voortgebracht.”

Ja, de Revolutie heeft niet alleen de sovjets voortgebracht…, maar meer algemeen een juiste en gezonde tendens naar een klasse-organisatie, buiten alle partijen om, apolitiek, niet-etatistisch. Het heil van de Revolutie gaat enkel schuil in deze tendens. En burger Lenin zou gelijk hebben als hij al lang geleden erkend had – in het morgenkrieken van zijn jeugd – dat de ware Revolutie terecht die weg zou inslaan. Helaas, in die tijd was hij “een zuivere marxist”!

En nu? Oh, uiteraard baren de alsmaar meer bewust anarchiserende tendensen van de massa’s hem zorgen. De houding van de massa’s heeft burger Lenin reeds gedwongen om af te wijken van de oude weg. Hij is aan het toegeven, aan het zwichten. Hij laat de ‘Staat’, de ‘autoriteit’, de ‘dictatuur’ maar een uurtje, maar een minuut achterwege, voor de “overgangsperiode”. En daarna? Daarna zal het anarchisme zijn, het bijna-anarchisme, het “sovjetanarchisme”, het anarchisme “op z’n Lenins”.

En de gehersenspoelde, wijze en achterdochtige ‘marxisten’ schreeuwen vol afschuw uit: “Zie je dat? Begrijp je dat? Versta je dat? Vreselijk! Is dat dan marxisme? Is dat dan socialisme?”

Maar, bij alle goden, voorzien jullie dan niet, burgers socialisten, wat burger Lenin zal zeggen wanneer de huidige macht zich geconsolideerd heeft en het mogelijk wordt om niet langer te luisteren naar de stem van de massa’s?

Dan zal hij terugkeren naar zijn gewoonlijke weg. Hij zal een “marxistische Staat” vestigen, de meest authentieke marxistische Staat. En op het plechtige uur van de definitieve overwinning zal hij jullie zeggen: “Ziet u wel, mijne heren, dat ik opnieuw op en top marxist ben!”

Er blijft nog één enkele kwestie over, de voornaamste kwestie: zullen de massa’s voor dit gelukzalige uur niet “op en top anarchistisch” geworden zijn en burger Lenin verhinderen om terug te keren naar het “op en top marxisme”?

Het spijt me dat ik hier niet nog een aantal andere teksten uit Golos Troeda, uit De Anarchie (Moskou) of uit Nabat (Oekraïne) kan meegeven. Ik heb de nummers hier niet meer bij de hand en in de huidige omstandigheden kan ik er ook niet aan geraken. Maar ik kan verzekeren dat de inhoud van alle serieuze libertaire kranten op enkele nuances en details na min of meer overeenkwam. Maar wat we hier geciteerd hebben, zou moeten volstaan om de lezer een voldoende duidelijk beeld te geven over de theses, positie en activiteit van de anarchisten tijdens de Revolutie.

Ik kan er nog aan toevoegen dat de Anarchistische Confederatie van de Oekraïne (Nabat) die later afgeschaft werd door de bolsjevistische macht er in november 1918 en in april 1919( te Koersk en Elisabethgrad) in slaagde om twee Congressen te organiseren. Daar werd een libertair actieplan uitgewerkt voor de hele Oekraïne. De resoluties van deze congressen boden doordachte oplossingen aan voor de verschillende brandende problemen van het moment.

De periode tussen oktober 1917 en eind 1918 was belangrijk en doorslaggevend: tijdens die enkele maanden werd het lot van de Revolutie bezegeld. Een tijdlang schommelde die tussen de twee ideeën en de twee wegen. Enkele maanden later was haar lot bezegeld: de bolsjevistische regering slaagde erin om definitief haar militaire, politionele, bureaucratische en kapitalistische (nieuwe versie) Staat te vestigen.

De libertaire idee die alsmaar meer een obstakel vormde voor de bolsjevieken werd verstikt.

En de talrijke werkende massa’s hadden niet voldoende kracht en waren niet bewust genoeg om hun doorslaggevend zegje te doen.

5. Enkele geleefde fragmenten

Enkele geleefde fragmenten gekozen uit duizend andere gelijkaardige ervaringen, zullen me helpen om het bijzondere karakter van die tijd beter te doen verstaan.

Op een avond, ergens eind 1917 in Petrograd, kwamen er twee of drie arbeiders van de voormalige petroleumfabriek Nobel (waar 4000 arbeiders werkten) naar het lokaal van onze “Unie” en vertelden ons het volgende.

Aangezien de eigenaars de fabriek hadden verlaten, hadden de arbeiders na vele vergaderingen en discussies beslist om die collectief te laten draaien. Ze begonnen stappen in die richting te zetten en richtten zich ondermeer tot “hun regering” (bolsjevistisch) met de vraag om hen te helpen bij hun project.

Het Volkscommissariaat voor Arbeid zei hen dat ze in de huidige omstandigheden jammer genoeg niets voor hen kon doen: ze kon hen brandstof noch grondstoffen leveren, bestellingen noch klanten, transportmiddelen noch fondsen. Bij wijze van troost deelde ze mede dat 90 % van de fabrieken zich in een gelijkaardige toestand bevonden en dat de regering snel algemene maatregelen zou treffen om de fabrieken terug te laten draaien.

De arbeiders maakten zich dan maar klaar om de fabriek zelf te doen draaien. Ze hoopten dat ze zouden kunnen vinden wat ze nodig hadden om de productie verder te zetten en een voldoende afzetmarkt veilig te stellen.

Maar het arbeiderscomité van de fabriek werd door het Commissariaat voor Arbeid ingelicht dat ze geen alleenstaand geval waren en dat een groot aantal bedrijven zich in een gelijkaardige situatie bevonden; de regering had daarom beslist om al deze bedrijven te sluiten, de arbeiders ervan te ontslaan en hen twee of drie maanden loon uit te keren in afwachting van betere tijden.

De arbeiders van de Nobel-fabriek waren het helemaal niet eens met de regering. Ze wilden het werk en de productie verderzetten. Ze waren er ondertussen zeker van dat ze daarin zouden slagen en lieten dat weten aan de regering. Die antwoordde met een categorieke weigering. Ze verklaarde dat ze als leidende regering van het hele land, en dus verantwoordelijk voor dit hele land, niet kon toelaten dat elke fabriek maar naar believen handelde omdat dat zou leiden tot een onoverzichtelijke chaos; dat ze als regering verplicht was om algemene maatregelen te nemen en dat deze maatregel inzake bedrijven zoals die van Nobel slechts de sluiting kon zijn.

Op initiatief van het fabriekcomité belegden alle arbeiders een algemene vergadering en betwistten deze beslissing.

Toen stelde de regering hen voor om een nieuwe vergadering te beleggen waar haar vertegenwoordigers voor eens en voor altijd de ware betekenis van de voorziene maatregel en de algemene noodzaak van haar toepassing zouden komen uitleggen.

De arbeiders aanvaardden dit voorstel. Enkelen onder hen die banden onderhielden met onze “Unie” kwamen ons op de hoogte brengen en vroegen om een spreker naar die vergadering te sturen om het standpunt van de anarchisten uiteen te zetten. (In die tijd waren zulke dingen nog mogelijk.) De arbeiders van de fabriek, zeiden ze, zouden zeker tevreden zijn onze mening te horen, de twee theses te kunnen vergelijken, de beste te kiezen en daarnaar te handelen.

Ik werd naar deze vergadering gestuurd.

Ik kwam als eerste aan. Het merendeel van de arbeiders van de fabriek zat samen in een enorm atelier. Op een soort van balkon in het midden zaten de leden van het fabriekscomité aan een tafeltje in afwachting van de regeringsvertegenwoordigers. De houding van de massa was ernstig, terughoudend. Ik nam plaats op het balkon.

Toen kwamen de vertegenwoordigers van de regering aan, erg officieel (toen al!), erg plechtig en met glanzende aktetassen onder de arm. Ze waren met drie of vier. Tsjliapnikov zelf, in die tijd Volkscommissaris van Arbeid, leidde de delegatie.

Hij nam als eerste het woord. Op een droge, officiële toon herhaalde hij de termen van de beslissing die de regering had genomen en zette de redenen daarvoor uiteen. Hij besloot met te zeggen dat deze beslissing vast stond, dat die niet intrekbaar was en dat de arbeiders die er tegenin zouden gaan een gebrek aan discipline toonden waarvan de gevolgen zwaar konden zijn voor henzelf en voor het hele land.

Zijn toespraak werd onthaald op een ijzige stilte, met uitzondering van enkele bolsjevieken die applaudisseerden.

Toen verklaarde de voorzitter dat sommige arbeiders van de fabriek ook het standpunt van de anarchisten wilden kennen en dat er een vertegenwoordiger van de anarcho-syndicalistische Unie aanwezig was die hij het woord gaf.

Ik stond op. De “regeringsvertegenwoordigers” waren verbluft (overduidelijk hadden ze zich hier niet aan verwacht) en staarden me met een onverholen nieuwsgierigheid aan, vermengd met ironie, bezorgdheid en gekwetstheid.

Hetgeen vervolgens gebeurde bleef voor altijd in mijn geheugen gebrand aangezien het zo typerend, suggestief en bemoedigend was voor mijn overtuigingen.

Ik richtte me tot de arbeiders van de fabriek en zei min of meer het volgende:

“Kameraden, julie werken al jarenlang in deze fabriek. Jullie willen hier jullie arbeid vrijelijk verderzetten. Dat is jullie volste recht. Meer nog, misschien is het wel jullie plicht. In elk geval is het duidelijk de plicht van de regering – die beweert jullie regering te zijn – om jullie deze taak te vergemakkelijken. Maar de regering komt jullie hier herhalen dat ze niet bij machte is om dat te doen en daarom de fabriek gaat sluiten en jullie zal ontslaan, in weerwil van jullie beslissing en jullie belangen. Ik sta er vóór alles op om jullie te zeggen dat volgens ons – ik spreek in de naam van de “Anarcho-syndicalistische Unie” – de onmacht van de regering (die beweert jullie regering te zijn) voor jullie geen reden mag zijn om af te zien van jullie eerlijk verdiende stukje brood.”

Ik werd onderbroken door een daverend applaus.

“Integendeel. Die mannen daar (ik wees naar de “regeringsvertegenwoordigers”) die zichzelf “regering” of wat dan ook noemen, hadden jullie initiatief moeten ondersteunen, jullie moeten aanmoedigen en zeggen zoals wij jullie zeggen: gezien de onmacht van de autoriteiten, blijft er voor jullie slechts één weg over: jullie eigen plan trekken en er met eigen krachten en middelen uitgeraken. Jullie regering had daaraan moeten toevoegen dat zij als dusdanig evenwel het mogelijke zou doen om jullie te helpen zodra ze kon. Ik, ik ben geen lid van de regering en ik wil dat ook niet zijn: want zoals jullie zien is geen enkele regering is in staat om het nodige te doen voor jullie, noch om het menselijke leven over het algemeen te organiseren. Ik wil hier dan ook nog iets aan toevoegen en jullie een vraag stellen: hebben jullie de krachten en de middelen om het werk te kunnen verderzetten? Denken jullie te kunnen slagen? Zouden jullie bijvoorbeeld in jullie middens kleine mobiele en actieve organismes kunnen oprichten waarbij de ene zoekt naar brandstof, de andere naar grondstoffen, nog een andere naar levering via de spoorwegen en nog anderen over de bestellingen en het cliënteel enzovoort? Alles hangt daarvan af, kameraden. Als jullie het nodige kunnen creëren, als jullie denken te kunnen slagen, dan moeten jullie je gang maar gaan en dan zou de regering – “jullie” regering – daar zeker geen probleem van mogen maken, integendeel… Wat ons anarchisten betreft, wij zijn er zeker van dat de arbeiders zelf, die zowat overal in het land verscheiden relaties onderhouden en de essentiële elementen van hun werk grondig kennen – en die hier daarenboven met 4000 zijn - het probleem veel makkelijker en veel sneller kunnen oplossen dan de regering. Wij vinden dus dat jullie daartoe maar mobiele organismes moeten oprichten die capabele mensen bijeenbrengen, capabel door hun relaties, hun kennis, en eens hun taak voorbij is, dan moeten deze organismes ophouden met bestaan en moeten hun leden de massa arbeiders van de fabriek terug vervoegen. Wat vinden jullie daarvan?”

Het antwoord was een unaniem en langdurig applaus. En tegelijkertijd riepen vele stemmen:

“Maar ja! Maar ja! Inderdaad! We hebben alles wat nodig is al klaarstaan. We kunnen verderdoen. We zijn al weken met deze kwestie bezig…”

“Opgelet kameraden,” zei ik, “jullie hebben een gebrek aan brandstof. De regering wil er jullie geen leveren en zonder brandstof kan de fabriek niet draaien. Zouden jullie daar zelf voor kunnen zorgen?”

“Ja, ja! We zijn hier met vijftien van de fabriek die nu al klaarstaan en zich georganiseerd hebben om naar een regio te trekken; elk zal via zijn relaties de brandstof vinden die de fabriek nodig heeft.”

“En om die brandstof tot hier te krijgen?”

“We zijn reeds aan het overleggen met de kameraden van de spoorwegen. We zullen over wagons en al de rest kunnen beschikken. Een andere ploeg van ons houdt zich daarmee bezig.”

“En voor de markt?”

“Geen probleem, kameraad! We kennen de klanten van de fabriek heel goed en het zal geen probleem zijn om onze producten kwijt te raken.”

Ik wierp een blik op Tsjliapnikov en de anderen. Hun blik stond op onweer en ze tikten zenuwachtig met hun vingers op de tafel.

“Wel dan, vrienden,” zo ging ik verder, “in deze omstandigheden is de anarchistische mening eenvoudig: handel, produceer, vooruit ermee! Maar nog één zaak. Het spreekt voor zich dat jullie niet zullen handelen als bazen-kapitalisten, toch? Jullie gaan toch geen arbeiders aanwerven om hen uit te buiten? Jullie gaan toch geen naamloze vennootschap met aandelen vormen?”

Mijn laatste opmerking werd op gelach onthaald. Vervolgens namen enkele arbeiders het woord om uit te leggen dat al de arbeid uiteraard op een collectieve manier zou gebeuren, in volkomen kameraadschap, en louter en alleen om te kunnen leven. Het comité zou toezien op het goede verloop binnen de fabriek. Het kassaldo zou op ee, eerlijke manier en met gemeenschappelijke instemming verdeeld worden. Een eventueel overschot van de inkomsten zou bedrijfskapitaal worden.

“En mochten we daden begaan die in tegenspraak zijn met de solidariteit onder werkers,” zo besloot men, “dan geven wij carte blanche aan de regering om in te grijpen. Als dat niet het geval is, dan moet ze ons maar laten doen en ons vertrouwen.”

“Dus, mijn vrienden,” besloot ik op mijn beurt, “jullie hebben maar te beginnen. Ik wens jullie veel moed en geluk!”

Een storm van applaus. De versuftheid van daarvoor maakte plaats voor een buitengewone geestdrift. Overal juichte men dit besluit toe, men hield zich zelf niet meer bezig met de “regeringsvertegenwoordigers” die bewegingsloos voor zich uit staarden, vastgeplakt aan hun stoelen met diepe zorgrimpels op hun voorhoofden.

Tsjliapnikov fluisterde toen iets in het oor van de voorzitter. Die begon als een bezetene met de bel te klingelen. Uiteindelijk werd het weer kalm.

Toen nam Tsjliapnikov opnieuw het woord.

Koeltjes maar zichtbaar razend scandeerde hij zijn woorden en liet die gepaard gaan met bewegingen van een legerleider. Hij zei dat hij “als lid van de regering” niets te wijzigen – noch toe te voegen, noch in te trekken – had aan wat hij reeds gezegd had. Hij herhaalde dat de beslissing van de regering definitief was.

“Jullie hebben ons zelf aan de macht gebracht,” zei hij, “Jullie hebben ons uit vrije wil en vrijelijk het lot van dit land in handen gelegd. Jullie hebben dus vertrouwen in ons en in onze daden. Jullie, de arbeidersklasse van dit land, hebben gewild dat wij ons bezighouden met jullie belangen. Het is dan ook aan ons om die te kennen, te begrijpen en erover te waken. Het spreekt voor zich dat het onze taak is om te zorgen voor de ware algemene belangen van de werkende klasse en niet die van deze of gene kleine fractie ervan. Zelfs een kind zou begrijpen dat wij niet kunnen dansen naar het particuliere belang van deze of gene fabriek. Het is logisch en natuurlijk dat wij actieplannen opstellen en instellen die het geheel van dit arbeiders- en boerenland betreffen. Deze plannen moeten de toekomst van dit geheel vrijwaren. Het tegenovergestelde, het is te zeggen, gunstmaatregelen nemen voor of toestaan aan collectieven zou belachelijk zijn en ingaan tegen de algemene belangen van het volk, het zou een misdaad zijn tegenover de hele arbeidersklasse. Onze onmacht om onmiddellijk de vele ingewikkelde problemen van het moment op te lossen is van voorbijgaande aard. Ze valt te verklaren door de vreselijke omstandigheden, na al die ondergane rampen, na de chaos die we nog maar net te boven aan het komen zijn. De arbeidersklasse moet dit begrijpen en geduldig weten te zijn. De huidige situatie hangt niet af van onze wil. Ze is niet door ons geschapen. We ondergaan er allemaal de pijnlijke en fatale gevolgen van. En ze zijn pijnlijk en fataal voor iedereen en dat zal nog een tijdje zo blijven. De arbeiders moeten doen zoals iedereen in plaats van te proberen om gepriviligeerde situaties te scheppen voor deze of gene groep arbeiders. Zulke houding zou gewoon bourgeois, egoïstisch en desorganiserend zijn. als bepaalde arbeiders, daartoe aangezet door anarchisten, deze kleinburgers en desorganiseerders bij uitstek, dat niet willen begrijpen, dan is dat pech voor hen! Wij hebben geen tijd te verliezen met achterhaalde elementen en hun oproerkraaiers.”

En op een agressieve toon vol bedreigingen besloot hij:

“Wat er ook van zij, ik wil de arbeiders van deze fabriek en ook de heren anarchisten, die mislukkelingen en desorganiseerders, waarschuwen dat de regering niets kan veranderen aan haar beslissingen die weldoordacht genomen werden en die ze zal doen respecteren, op deze of op een andere manier. Als de arbeiders zich daartegen verzetten, pech voor hen! Ze zullen dan gewoon met dwang en zonder vergoeding ontslagen worden. De meest weerspannigen, de oproerkraaiers, vijanden van de proletarische zaak, stellen zich daarenboven bloot aan veel ergere gevolgen. En wat de meneertjes anarchisten betreft, dat ze op hun hoede zijn! De regering kan niet tolereren dat ze zich moeien met zaken die hen niet aangaan en dat ze de brave arbeiders aanzetten tot ongehoorzaamheid… De regering zal hen kleinkrijgen en niet aarzelen. Mogen ze beseffen dat dit gezegd is!”

Deze laatste toespraak werd op een extreme terughoudendheid onthaald.

Na de vergaderingen kwamen er arbeiders rond mij staan. Ze waren beledigd, verontwaardigd. Ze hadden de valse noot van Tsjliapnikov maar al te goed begrepen.

“Zijn discours was kundig maar vals,” zeiden ze. “ Voor ons gaat het niet over een geprivilegieerde situatie. Zulke interpretatie verdraait onze ware gedachten. De regering moet aan de arbeiders en boeren toestaan om in het hele land vrijelijk te handelen. En dan zal ze zien dat de dingen uit zichzelf snel gereorganiseerd zullen raken en dat we het eens zullen zijn tot tevredenheid van allen. En dan zal ze minder zorgen, minder werk hebben en minder verklaringen moeten geven.”

In feite waren het weer gewoon die twee opvattingen die met elkaar botsten: de gouvernementele-etatistische en de sociaal-libertaire opvatting. Beiden hadden hun argumenten en redenen. Maar wat de arbeiders nog meer verontwaardigde, waren de bedreigingen aan hun adres en aan het onze.

“Een socialistische regering zou naar andere methodes moeten grijpen om de waarheid te laten zien,” zeiden ze.

Intussen maakten ze zich geen enkele illusie meer over de uitkomst van het conflict.

En inderdaad, enkele weken later werd de fabriek gesloten, de arbeiders werden ontslagen: alle weerstand tegenover de maatregelen die de “arbeidersregering” nam tegen de arbeiders was onmogelijk.

Een ander fragment:

In de zomer van 1918, na een verblijf aan het front van de Revolutie tegen de Duitse invasie (in de Oekraïne), trok ik naar de kleine stad Bobrov (in de provincie van Voroneije) waar mijn familie woonde.

De leden van het lokale bolsjevistische Comité, allemaal jongeren, kenden me persoonlijk. Ze kenden ook mijn vaardigheden inzake volwassenenonderwijs en onderricht. Ze stelden me voor om het educatieve en culturele werk in de regio te organiseren. (In die tijd heette deze onderneming “Proletcult”, proletarische cultuur.)

Ik aanvaardde op twee voorwaarden: 1° Ik wilde op geen enkele manier betaald worden (om alle onafhankelijkheid qua methodes en actie te vrijwaren); 2° Ik wilde volledig onafhankelijk zijn in mijn activiteit als onderwijzer.

Het Comité aanvaardde mijn voorwaarden. De lokale sovjet bevestigde mijn aanstelling.

Ik herinner me de eerste vergadering van dit nieuwe organisme.

Ik had veel uitnodigingen en oproepen naar de arbeidersorganisaties van de stad en de omliggende dorpen gestuurd, naar de intellectuelen enzovoort. ’s Avonds zat ik voor een dertigtal terughoudende, wantrouwige, bijna vijandige mensen. Ik begreep onmiddellijk wat er gaande was: deze mensen hadden zich verwacht aan een typische vergadering waar een bolsjevieke “commissaris” met dictatoriale allures en de revolver aan de gordel orders en bevelen gaf die naar de letter uitgevoerd moesten worden.

Deze keer stonden deze flinke mensen tegenover iets totaal anders.

Ik praatte op vriendschappelijke toon met hen en deed hen onmiddellijk verstaan dat het in ons oeuvre ging over hun eigen initiatief, hun elan, hun wil en hun energie. Ik deed hen begrijpen dat alle intentie om te bevelen, te dicteren of op te leggen mij volledig vreemd was. En ik nodigde hen uit om zelf aan de slag te gaan, in de mate van hun krachten en verantwoordelijkheden, om in de regio een goed educatief en cultureel werk te verwezenlijken.

Ik richtte me zo tot hun goede wil en tot hun natuurlijke vermogens en verduidelijkte tegelijkertijd mijn eigen rol: vriendschappelijke en effectieve hulp in de opstelling van plannen en programma’s, samenstelling van het onderwijskorps, suggesties en raadgevingen gebaseerd op mijn ervaring en mijn kennis enzovoort.

Ik schetste een beknopt beeld van wat we in onze regio zouden kunnen verwezenlijken als we daartoe samenwerkten met heel ons hart.

Er volgde op mijn uiteenzetting een volledig vrije uitwisseling van gedachten. En ik kon een zekere interesse voelen opkomen bij deze mensen.

Op de volgende vergadering waren er een honderdtal mensen. De sfeer was veel vertrouwelijker en vriendschappelijker.

Toch waren er drie of vier vergaderingen nodig om het ijs definitief te breken en een volledig wederzijds vertrouwen te bekomen. Eens mijn diepgaande oprechtheid buiten kijf stond en iedereen de opgave interessant en realiseerbaar vond, ontstond er veel onderlinge sympathie en sommigen raakten erg enthousiast.

Toen begon er een koortsachtige activiteit waarvan de draagwijdte en de gevolgen mijn verwachtingen al snel voorbij staken. Tientallen mensen uit de volksmiddens die zelf amper onderwijs genoten hadden, raakten enthousiast voor de opgave en zetten zich hartstochtig en behendig aan het werk. De rijkdom aan ideeën en verwezenlijkingen werd al snel zo enorm dat er me niets te doen bleef buiten hun inspanningen op elkaar af te stemmen en te coördineren of grotere en meer omvattende verwezenlijkingen voor te bereiden.

Onze vergaderingen waren altijd open en iedere deelnemer kon er zijn idee uitleggen. Ze begonnen boeren en zelfs boerinnen aan te trekken vanuit dorpen die redelijk afgelegen waren. In heel de regio werd er over ons oeuvre gesproken. Op de marktdagen brachten onze vergadering een echte kleurrijke massa bijeen.

Al snel ontstond er een uitstekende volkstheatergroep die overal stukken begon op te voeren, gekozen met smaak en methode.

We hadden geen moeite om snel lokalen te vinden die dan ingericht werden naar onze noden.

Meubels werden opgelapt en hersteld; kapotte ramen werden vervangen; schoolbenodigdheden (schriften, potloden, pennen, inkt enzovoort) in geen tijd gevonden, terwijl het gebrek daaraan vroeger zo’n groot obstakel was: dat waren de eerste stappen die verwezenlijkt werden op het terrein van het onderwijs.

Er werd een bibliotheek geopend en de eerste boekgiften begonnen toe te komen. Er werd begonnen met avondlessen voor volwassenen.

Maar de lokale autoriteiten stuurden hun rapporten naar het centrum, in Moskou. Daar begreep men onmiddellijk dat ik naar mijn vrije overtuiging handelde zonder mij te bekommeren over de “instructies” en “voorschriften” die van boven kwamen; dat wij allen samen vrijelijk aan de slag waren gegaan zonder ons te onderwerpen aan de decreten of bevelen uit Moskou die grotendeels ontoepasbaar waren in onze regio of zelfs totaal dwaas bleken te zijn.

Op een schone dag begon ik middels de lokale sovjet grote pakketten met decreten, voorschriften, reglementen, formele orders en ook programma’s, projecten, plannen enzovoort te ontvangen “van ginder”, de ene al dwazer en absurder dan de andere. Men maande mij aan om me strikt aan de letters van deze belachelijke paperassen, deze onmogelijk en onverwezenlijkbare bevelen te houden.

Ik nam al deze “literatuur” door en zette mijn activiteit verder zonder er nog aan te denken.

Het kwam tot een ultimatum: ofwel onderwierp ik me, ofwel werd ik uit mijn functies ontzet. Uiteraard koos ik voor het laatste, wetende dat een onderwerping en toepassing van de instructies uit Moskou de doodsteek voor ons oeuvre zou zijn. (Ik verzoek de lezer erop te vertrouwen dat deze opgave me op zich interesseerde en dat ik me strikt aan mijn beroepstaken hield, zonder ooit allusie te maken op mijn anarchistische ideeën. Het ging daar helemaal niet over wat voor “subversieve” propaganda dan ook en in de aanmaningen die men mij bezorgde was daar trouwens ook nooit sprake van. Het “centrum” liet eenvoudigweg niet toe dat men haar voorschriften niet blindelings naleefde.)

Het was voorbij. Ik nam ontslag na een ontroerende afscheidsvergadering waar iedereen maar al te goed aanvoelde dat ons groeiende oeuvre al gecompromitteerd was.

Mijn opvolger, een trouwe dienaar van Moskou, paste de instructies van het “centrum” op de letter toe. Een beetje later kwam er niemand meer. Het organisme dat nog maar recentelijk was opgericht en vol leven zat, verging snel en verdween.

We kunnen daar nog aan toevoegen dat deze hele onderneming van “proletarische cultuur” enkele maanden later in het hele land op klaaglijke wijze mislukte.

Nog een fragment:

Net zoals de arbeiders van de Nobel-fabriek in Petrograd, wilden ook de arbeiders van vele andere bedrijven in vele steden en industriële regio’s op eigen houtje bepaalde maatregelen treffen, hetzij om de bedreigde fabrieken te doen draaien, hetzij om de uitwisseling met het platteland te verzekeren en te organiseren, hetzij tenslotte om het hoofd te bieden aan één of ander probleem (een slecht werkende dienst reorganiseren, een kromme situatie rechttrekken, fouten herstellen, lacunes opvullen enzovoort). Overal en op systematische wijze verboden de bolsjevistische autoriteiten alle onafhankelijke actie aan de massa’s terwijl ze zelf veelal niet in staat waren om op nuttige wijze en op het juiste moment iets te doen.

Zo is er het voorbeeld van Elisabethgrad (in het zuiden), waar de lokale sovjet totaal niet in staat bleek te zijn om bepaalde lokale economische hoogdringende problemen op te lossen en wiens bureaucratische procedés geen enkele hoop meer inhielden. De arbeiders van meerdere fabrieken (in 1918-1919 was zulke poging nog mogelijk) vroegen aan het leidend comité van deze sovjet de toelating om zich zelf over deze problemen te buigen, om de gepaste organismes op te richten en de arbeiders van de stad daarrond te verenigen om hun succes te verzekeren. Kortom, ze vroegen om te mogen handelen onder toezicht van en gecontroleerd door de sovjet.

Zoals overal elders, werden ze zwaar berispt en bedreigd met sancties voor hun “desorganiserende daad.”

Nog een gebeurtenis:

Bij het naderen van de winter begon het in meerdere steden te ontbreken aan brandstof, niet alleen in de bedrijven maar ook voor de verwarming van de huizen.

In Rusland werden de huizen toen overal met hout verwarmd. In de erg uitgestrekte bosrijke contreien was het erg makkelijk om zich op tijd – meestal naar het einde toe van de zomer – te bevoorraden. Voor de Revolutie namen de eigenaars van grote houtdepots vaak boeren van de dorpen aan om de bomen te kappen en ze ofwel aan het station ofwel in het depot zelf op te stapelen. In Siberië en in andere noordelijke regio’s die bijzonder bebost waren, was dit een algemene gewoonte. Eens de oogst binnen was, begonnen de boeren die dan vrij waren van alle werk op het veld aan deze taak aan erg lage lonen.

Na de Revolutie was het formeel de opdracht van de sovjets van de steden, die bij wil van de regering omgevormd waren tot administratieve organen, om te voorzien in de nodige bevoorrading. De sovjets moesten dus met de boeren onderhandelen. En dit middel drong zich des te meer op daar de eigenaars van de bossen en de depots onvindbaar waren en de spoorwegen slecht werkten.

Door hun bureaucratische traagheid – een algemene ziekte van alle officiële administraties – slaagden de sovjets er bijna nergens in om zich op tijd van deze taak te kwijten.

Eens het geschikte moment daar was, boden de arbeiders en bewoners van de steden zich vrijwillig aan om te gaan praten met de boeren en de houtleveringen veilig te stellen. Uiteraard weigerden de sovjets dit aanbod en kwalificeerden het zonder uitzondering als “arbitrair” en “desorganiserend”. Ze beweerden dat de bevoorrading in kwestie door de officiële staatsorganen, de sovjets, moest verzekerd worden – naar een algemene planning die door de centrale regering opgesteld was.

Het resultaat daarvan was ofwel dat de steden geen brandstof meer hadden, ofwel dat er bijzonder veel betaald werd voor de brandstof aangezien het kapwerk vanaf september erg moeilijk werd en de wegen min of meer onbegaanbaar waren door de regen en de modder.

Vaak weigerden de boeren categoriek om in dit seizoen zulke arbeid te verrichten, zelfs aan hoge lonen (en daarenboven konden de bolsjevistische papieren roebels hen maar weinig bekoren) en dus verplichtte men hen bij militair bevel.

Ik zou tientallen pagina’s kunnen vullen met gelijkaardige voorbeelden op alle domeinen van het economische en sociale leven. De lezer moet zelf maar de fragmenten die ik aanhaalde variëren en vermenigvuldigen: hij zal nooit de realiteit voorbijsteken!

Overal en in alle kwesties stak hetzelfde fenomeen de kop op: productie, transport, uitwisseling, handel enzovoort vergleden in een onnoemelijke chaos. De massa’s hadden geen enkel recht meer om zelf initiatief te nemen. En de “administraties” (sovjets of andere) waren voortdurend bankroet.

In de steden ontbrak het aan brood, vlees, melk en groenten. Op het platteland ontbrak het aan zout, suiker en industriële producten.

In de grote steden puilden de depots uit aan kledij. Op het platteland was er niets voor handen om zich deftig te kleden.

Overal en in alle kwesties heerste wanorde, slordigheid en onmacht. Maar wanneer de belanghebbenden zelf wilden ingrijpen om energiek al deze problemen op te lossen, wilde men daar niets van weten. De regering wilde “regeren”. Ze tolereerde geen enkele “concurrentie.” Het minste teken van onafhankelijke geest en initiatief werd versleten voor “gebrek aan discipline” en bedreigd met zware sancties.

De mooiste veroveringen, de schoonste hoop van de Revolutie was aan het wegsterven. En het meest tragische was dat het volk zich er niet bewust van was. Het “liet begaan”, vertrouwde op haar “regering” en op de toekomst. De regering nam haar tijd om een indrukwekkende, blindelings gehoorzamende dwangmacht op poten te zetten. En toen het volk begreep, was het te laat.

Na alles wat al gezegd werd, denk ik dat ik me kan onthouden van commentaren. Het volstaat om op te merken dat deze “geleefde fragmenten” in de feiten ons fundamentele idee bevestigen: de ware Revolutie kan slechts gevoerd worden door een vrije activiteit van de miljoenen belanghebbenden zelf, van het werkende volk. Vanaf het moment dat een regering zich ermee moeit en zich in de plaats stelt van het volk verlaat het leven de Revolutie: alles stopt, alles gaat achteruit, alles moet opnieuw beginnen.

En dat men ons niet komt zeggen dat het volk “niet wil handelen”, dat het “daartoe met dwang verplicht moet worden” om “haar geluk te bewerkstelligen ondanks zichzelf” enzovoort. Dat zijn allemaal pure verzinsels. Tijdens een grote Revolutie vraagt het volk niets harder dan te handelen. Het heeft nood aan een onbaatzuchtige hulp van geharde revolutionairen, onderwezen mensen, specialisten, techniekers. De waarheid is dat de kasten, de groepen en de mensen die loeren op macht en privileges, vol zitten met valse doctrines en neerkijken op het volk waarin ze geen enkel vertrouwen hebben, dit volk verhinderen om te handelen en in plaats van het te helpen het proberen te regeren, te leiden en tenslotte uit te buiten onder een andere vorm. En om zich te verantwoorden, roepen ze de legende van haar “onvermogen” in het leven. Zolang de volkeren, het is te zeggen de werkende massa’s van alle landen, dit niet begrepen hebben en hun veto niet stellen tegen de reactionaire aspiraties van al deze elementen, zullen alle revoluties als een nachtkaars uitgaan en zal de daadwerkelijke emancipatie van de Arbeid een droom zonder dageraad blijven.

We zeiden net dat de massa’s zich niet precies bewust waren van het dodelijke gevaar dat zich op de weg van de Revolutie bevond.

Het was evenwel volledig natuurlijk dat de kritieken en ideeën van de anarchisten, die wilden dat de werkende massa’s de vrijheid van initiatief en actie voor zichzelf verwierven, in de nieuwe omstandigheden die door de bolsjevistische regering geschapen werden alsmaar luidere echo’s vonden onder de bevolking.

Vanaf dat moment begon de libertaire beweging snelle successen te boeken. En het was ook op dat moment dat de bolsjevistische regering die alsmaar ongeruster werd over deze successen besliste om tegen het dreigende anarchisme naar een middel te grijpen dat eigen is aan alle regeringen: een onverbiddelijke repressie die gepaard ging met misleiding en geweld.

Vierde deel - De repressie

1. De voorbereidingen

Van één taak kweet de “sovjetmacht” zich uitstekend: in de lente van 1918 had die de organisatie van haar regerings- en statelijke kaders (politie, leger en bureaucraten) reeds vrij ver doorgevoerd. Zo werd de basis van de dictatuur gevormd, een voldoende solide basis volledig onderworpen aan degenen die haar gevestigd hadden en haar in leven hielden. Op deze basis kon gerekend worden.

Met deze gedisciplineerde en reeds blindelings gehoorzame dwangkrachten brak de bolsjevistische regering de enkele pogingen tot onafhankelijke actie die hier en daar het daglicht gezien hadden.

Met behulp van deze snel uitgebreide krachten slaagde ze erin om de massa’s aan haar wrede dictatuur te onderwerpen.

En het is met diezelfde krachten, eens ze zeker was van een gehoorzaamheid zonder terughoudendheid en van de passiviteit van het merendeel van de bevolking, dat ze zich tegen de anarchisten richtte.

Tijdens de revolutionaire dagen van oktober viel de tactiek van de bolsjevieken ten opzichte van de anarchisten als volgt samen te vatten: een maximaal gebruik maken van de anarchisten als strijd- en “vernietigings”elementen door hen in de mate van het nodige te helpen (bewapening enzovoort), maar ze tegelijkertijd nauw in de gaten te houden.

Eens de overwinning binnen en de macht veroverd was, veranderde de bolsjevistische regering van methode.

Tijdens de zware gevechten te Moskou in oktober 1917 was het hoofdkwartier van de “Dvintsi” (het regiment van Dvinsk waar we het reeds over hadden) gevestigd in de lokalen van de sovjet van Moskou. In de loop van de gebeurtenissen werd ook in Moskou een bolsjevistisch “Revolutionair Comité” opgericht dat zich uitriep tot het “hoogste gezag”. En onmiddellijk werd het hoofdkwartier van de “Dvintsi” (die bekend stonden als “anarchisten”) onder nauw toezicht geplaatst door het “Comité” dat erg argwanend en wantrouwig stond tegenover hen.

Rondom het hoofdkwartier werd er een spionagenet gespannen, een soort van blokkade bemoeilijkte haar bewegingen.

Gratsjov (de anarchist die aan het hoofd stond van het regiment) zag maar al te goed dat de bolsjevieken niet bezorgd waren over de ware Revolutie en de onmiddellijke problemen, maar uitsluitend bezig waren met rivaliteiten en de machtsgreep. Hij voelde aan dat ze de Revolutie zouden verminken en haar zouden ruïneren. Een diepe angst beklemde hem. Hij vroeg zich tevergeefs af hoe ze op tijd de criminele hand konden vastgrijpen en tegenhouden van de nieuwe macht die bereid was de Revolutie te wurgen,. Hij overlegde met een aantal kameraden die helaas even krachteloos stonden als hijzelf!

Bij gebrek aan beter had hij het idee opgeworpen om de arbeiders zo veel en goed mogelijk te bewapenen. Hij gaf geweren, mitrailleurs en munitie aan meerdere fabrieken. Zo hoopte hij de massa’s voor te bereiden op een eventuele revolte tegen de nieuwe bedriegers.

Snel en onmiddellijk vond hij de dood. Hij werd door de bolsjevistische autoriteiten in Nijni-Novgorod opgeroepen “voor zaken van militaire orde”. Eens daar toegekomen werd hij dodelijk getroffen door een kogel van een soldaat die zogezegd nog niet wist hoe om te gaan met zijn geweer.

Sommige aanwijzingen staan ons toe te veronderstellen dat hij vermoord werd door een huurling die in dienst stond van de “sovjet-macht”.

(De omstandigheden van de dood van de anarchist Durruti in Spanje in 1936 lijken bijzonder sterk op de dood van Gratsjov.)

Daarna werden alle revolutionaire regimenten van Petrograd en Moskou die deelgenomen hadden aan de gevechten van oktober ontwapend door de bolsjevistische autoriteiten.

In Moskou was het eerste regiment dat (met dwang) ontwapend werd dat van Dvinsk.

En een beetje later werden in het hele land alle burgers zonder uitzondering, ook de arbeiders en hun organisaties, op straffe van dood verplicht om hun wapens over te maken aan de militaire autoriteiten van de bolsjevieken.

2. De ontketening

In de zomer van 1918 ontketende de “communistische” regering op algemene, methodische en beslissende wijze de vervolgingen van anarchisten.

Toen de vrede van Brest-Litovsk getekend was, voelde de regering zich voldoende sterk om een zware strijd te voeren tegen haar “linkse” tegenstanders (de linkse revolutionaire socialisten en de anarchisten).

De regering moest methodisch en voorzichtig te werk zien te gaan.

Om te beginnen begon de communistische pers op bevel van de regering een lastercampagne tegen de anarchisten die dag na dag gewelddadiger werd. Tegelijkertijd bereidde men door meetings en conferenties te houden actief het terrein voor in de fabrieken, in het leger en op straat. Overal tastte men het terrein af.

De regering was er al vrij snel zeker van dat ze kon rekenen op haar troepen en dat de massa’s min of meer onverschillig zouden blijven of machteloos zouden toekijken.

In de nacht van 12 april, onder een vals en absurd voorwendsel, werden de anarchistische organisaties van Moskou – vooral de “Federatie van Anarchistische Groepen van Moskou” – aangevallen en vernield door politie en leger. Enkele uren lang leek de hoofdstad een belegerde stad te zijn. Zelfs de artillerie nam deel aan de “actie”.

Deze operatie diende als startsein voor het verwoesten van de libertaire organisaties in zowat alle belangrijke steden van het land. En zoals altijd staken de provinciale autoriteiten die van de hoofdstad qua vlijt ruim voorbij.

Trotski die sinds twee weken de slag aan het voorbereiden was in eigen persoon een wilde agitatie en onder de regimenten voerde tegen de “anarcho-bandieten” kon tevreden zijn beruchte verklaring doen: “Eindelijk ontdoet de sovjet-macht Rusland zich met een ijzeren bezem van het anarchisme!”

Eeuwige en wrede ironie van de menselijke geschiedenis: vijftien jaar later zou Stalin dezelfde formule gebruiken en dezelfde “ijzeren bezem” hanteren tegen… het trotskisme, tot grote verontwaardiging van Trotski.

Ik moet toegeven een zeker gevoel van tevredenheid gehad te hebben tegenover deze vorm van immanente rechtvaardigheid.

Nochtans was deze eerste agressie maar een schuchter begin, een “test”, een “eerste aanzet”.

De idee zelf van het anarchisme was nog niet buiten de wet gesteld. Er bestond nog steeds een weliswaar erg beperkte vrijheid van woord, pers of eerder overtuiging. Hier en daar bleef een zekere libertaire arbeid nog mogelijk. In zekere zin herstelden de libertaire organisaties – evenwel bleke schaduwen van het verleden – zich van de “ramp” en hernamen hun activiteiten.

In afwachting ging de bolsjevistische regering te keer tegen de linkse revolutionair-socialistische partij (en tegen de andere linkse fracties zoals de “maximalisten”). We zullen ons hier minder over buigen aangezien deze andere strijden niet van dezelfde omvang waren noch van hetzelfde belang waren als de strijd die gevoerd werd tegen de anarchisten. Men kan het duel tussen de bolsjevieken en de linkse revolutionaire socialisten beschouwen als een strijd tussen twee politieke partijen met het oog op de machtsgreep, wat ons slechts matig interesseert.

Laten we evenwel opmerken dat de communistische partij, nadat ze de enkele leden van de revolutionair-socialistische partij uit de regering gezet had, een meedogenloze oorlog tegen die partij voerde. In de zomer van 1918 werden de linkse revolutionaire socialisten buiten de wet gesteld. Al snel verdwenen ze als partij. Individueel werden hun militanten door het hele land opgejaagd en tot aan de laatste toe geliquideerd. Het tragische lot van de ongelukkige Maria Spiridonova is één van de meest ontstellende bladzijden van deze onmenselijke repressie. Ze werd aangehouden en van gevangenis naar gevangenis gesleurd, moreel en misschien ook fysiek gefolterd moet ze haar dagen ergens geëindigd hebben in één of andere ranzige cel of in een grot onder de kogels van de “tsjekisten” (ik heb geen precieze aanwijzingen over haar dood). En hoevele andere leden van die partij, wiens enige misdaad het was om de taken en de wegen van de Revolutie anders te zien, hebben hetzelfde lot wel niet moeten ondergaan!

3. In volle razernij

In 1919-1920 namen de protesten en bewegingen van arbeiders en boeren (die reeds begonnen waren in 1918) tegen de monopoliserende en terroristische procédés van de “sovjet-macht” toe. De regering die steeds onverbiddelijker en cynischer werd in haar despotisme, antwoordde met alsmaar zwaardere represailles.

Uiteraard waren de anarchisten opnieuw met hart en ziel openlijk in strijd samen met de bedrogen, onderdrukte massa’s. Ze steunden de arbeiders en voor de werkers en hun organisaties eisten ze het recht om de productie zelf te sturen, vrij, zonder interventie van de politiekers. Ze steunden de boeren en voor hen eisten ze de onafhankelijkheid, de zelf-administratie, het recht om vrij en direct met de arbeiders te onderhandelen. Zowel in naam van de arbeiders als van de boeren eisten ze de teruggave van alles wat de werkers met de Revolutie veroverd hadden en de “communistische” macht hen terug ontnomen had, in het bijzonder de herstelling van “het ware vrije sovjet-regime”, de herstelling van de “politieke vrijheden” voor alle revolutionaire stromingen enzovoort. Kortom, ze eisten dat men de veroveringen van oktober teruggaf aan het volk zelf, aan de vrije arbeiders- en boerenorganisaties.

Uiteraard ontmaskerden en bestreden ze het beleid van de regering in naam van deze principes.

Zoals te voorspellen viel, kwam de bolsjevistische regering er uiteindelijk toe om ook tegen hen een uitroeiingsoorlog te voeren.

Na de eerste grote operatie van de lente van 1918 volgden de vervolgingen elkaar bijna ononderbroken op en kregen ze een alsmaar brutaler en beslissender karakter.

Naar het einde van 1918 toe werden meerdere libertaire organisaties in de provincies opnieuw verwoest. De autoriteiten zorgden ervoor dat de groepen die er toevallig aan ontsnapten geen enkele mogelijkheid meer hadden om wat dan ook te doen.

In 1919, op hetzelfde moment dat de repressie in Groot-Rusland verderging, begonnen ook de vervolgingen in de Oekraïne. (Omwille van verschillende redenen vestigde de bolsjevistische dictatuur er zich veel later dan elders.) Overal waar de bolsjevieken voet aan wal zetten werden de libertaire groepen geliquideerd, hun militanten aangehouden, hun kranten verboden, hun boekhandels vernield, hun conferenties verboden.

Overbodig om te zeggen dat al deze maatregelen genomen werden per puur politioneel, militair of administratief bevel, totaal arbitrair, zonder inbeschuldigingstelling, onderzoek of wat voor juridische procedure dan ook. Het model ervan werd eens te meer gegeven door de “procedure” van Moskou die in de lente van 1918 door Trotski zelf ingesteld was.

In de zomer van 1919, na de beruchte ordonnantie n° 1824 van Trotski die de “makhnovistische” beweging buiten de wet stelde (zie vijfde deel, hoofdstuk twee), hield men op hetzelfde moment als de partizanen van Makhno zowat overal de anarchisten in het algemeen aan. En erg vaak werden ze onmiddellijk gefusilleerd, op eenvoudig bevel van een rode officier.

In het merendeel van de gevallen, ging de ontmanteling van de libertaire organisaties gepaard met daden van wild geweld, waanzinnig vandalisme van de kant van de “tsjekisten” (communistische politieagenten) en bedrogen kwade of opgewonden rode soldaten: de militanten werden zwaar mishandeld, mannen en vrouwen; de boeken werden verbrand, de lokalen verwoest enzovoort. Het was een ware repressieve razernij.

Aan het einde van de zomer van 1919 vond een algemene verwoesting van de anarchistische organisaties in de Oekraïne plaats.

Eind 1919 bleef er van de anarchistische beweging in Rusland slechts puin over.

Begin oktober 1920 sloot de “sovjet-macht” een pact met Makhno omdat die de hulp van de revolutionaire “makhnovistische” partizanen nodig had om Wrangel te bekampen.

Volgens één van de clausules van het akkoord moesten de gevangen of verbannen anarchisten vrijgelaten worden en het recht krijgen om openlijk te militeren in Rusland en in de Oekraïne.

Uiteraard vertraagden de bolsjevieken de uitvoering van deze clausule, maar uiteindelijk moesten ze hun vervolgingen toch stilleggen en een aantal militanten vrijlaten.

Eens Wrangel overwonnen was, viel de “sovjet-regering” Makhno verraderlijk aan en vernielde wederom de libertaire beweging in de Oekraïne.

Het gebeurde als volgt:

Eind november 1920, toen Wrangel nog maar net verslagen was liet de regering in Kharkov de anarchisten aanhouden die van overal opgeroepen waren om deel te nemen aan een legaal Congres. Tegelijkertijd jaagde ze opnieuw de libertairen van Kharkov en die in de hele Oekraïne op, een ware mensenjacht waarbij klopjachten en hinderlagen georganiseerd werden, jongeren van 14 tot 16 jaar gearresteerd werden, ouders, vrouwen en kinderen als “gijzelaars” gepakt werden… het was alsof ze zich wilde wreken voor de recentelijk afgedwongen toegeving en de verloren tijd wilde inhalen en ditmaal het “vuile ras der anarchisten” uit te roeien, tot en met de kinderen!

Om deze laaghartige “actie” te rechtvaardigen, legde de regering haar breuk met Makhno uit als gevolg van een zogezegd verraad van zijnentwege en vond ze een ongelooflijk “groot anarchistisch complot tegen de sovjet-macht” uit.

Het verhaaltje van dit complot is erg pikant en verdient het om verteld te worden:

Enkele dagen voor de beslissende overwinning op Wrangel toen diens nederlaag geen twijfel meer leed, schreef het centrale radiostation van Moskou aan alle provinciale stations voor om hun ontvangstapparaten uit te schakelen en dus om een urgent en absoluut geheim telegram van Lenin niet aan te nemen, hetgeen uitsluitend door twee centrale stations mocht ontvangen worden: dat van Kharkov en dat van de Krim.

Het bevel werd niet opgevolgd door een libertaire sympathisant die in één van de provinciale stations werkte. Hij ving het volgende telegram op:

“Anarchistische sterkte Oekraïne bepalen in het bijzonder makhnovistische regio. – LENIN.”

Enkele dagen later werd in dezelfde omstandigheden het volgende telegram doorgestuurd:

“Actieve bewaking uitvoeren van alle anarchisten. Zoveel mogelijk documenten van criminele aard voorbereiden waarmee ze beschuldigd kunnen worden. Bevel en documenten geheim houden. Overal nodige instructies sturen. – LENIN.”

En tenslotte een derde en laatste erg beknopte telegram drie dagen later:

“Alle anarchisten aanhouden en beschuldigen. – LENIN.”

Alle telegrammen waren gericht aan Rakovski, toen Voorzitter van de Raad van Volkscommissarissen van de Oekraïne, en aan andere burgerlijke en militaire autoriteiten.

Bij het ontvangen van het derde telegram verwittigde een sympathiserende radiotelegraaf een anarchistische kameraad. Die vertrok in zeven haasten naar Kharkov om de anarchisten te waarschuwen voor de komende repressie. Hij kwam te laat: het was al gebeurd. Bijna alle anarchisten van Kharkov, en ook degenen die voor het Congres gekomen waren, zaten in de gevangenis. Hun lokalen werden gesloten.

Dat was het “complot” van de Oekraïense anarchisten tegen de sovjet-macht.

We moeten ook opmerken dat op het moment van het verdrag tussen de “sovjet-regering” en Makhno, de makhnovistische afvaardiging het aantal vrij te laten gevangenen en bannelingen officieel had vastgelegd op meer dan 200.000: voor het merendeel boeren die massaal gearresteerd werden op verdenking van sympathieën voor de makhnovistische beweging. We weten niet hoeveel bewuste anarchisten er zich onder hen bevonden en we zullen ook nooit weten hoeveel mensen in die tijd gefusilleerd werden of verdwenen zijn in de vele lokale, vaak geheime gevangenissen zonder ooit een spoor achter te laten.

Tijdens de beweging van Kronstadt in maart 1921 ging de bolsjevistische regering opnieuw over tot massa-arrestaties van anarchisten en anarcho-syndicalisten. Ze organiseerde opnieuw een ware mensenjacht over het hele land om de laatste militanten die hun stem nog durfden verheffen te pakken te krijgen. Want in tegenstelling tot alle leugens die de “sovjet-macht” zowel in binnen- als buitenland verspreidde, waren de revolte van Kronstadt en de bewegingen die haar vergezelden erg doordrongen van een libertaire geest.

Elke massabeweging (een arbeidersstaking, protesten van boeren of onrust onder matrozen en soldaten) had zonder onderscheid haar weerslag op het lot van de anarchisten.

Vaak wierp men mensen in de gevangenis die geen enkele andere band hadden met de libertairen dan een aantal gedeelde ideeën, een verwantschap of een vage vriendschapsband.

Een anarchistisch standpunt openlijk verdedigen was voldoende om in de gevangenis gesmeten te worden. Uit de gevangenis komen was moeilijk en over het algemeen kwam men er simpelweg nooit uit.

In 1919 en 1921 werden de kringen van de Anarchistische Jongeren brutaal uitgeschakeld. Deze jongeren hielden zich uitsluitend bezig met bij te leren en samen met anderen de anarchistische doctrine te bestuderen. De bolsjevistische actie kwam uitsluitend voort uit de wil om alle verlangens van deze jongeren om de libertaire ideeën te leren kennen kort te wieken. Alleen het marxistische dogma bleef toegestaan.

In de zomer van 1921 berichtte de sovjet-pers zelf (wat bijzonder zeldzaam was en alleen maar uit te leggen valt door de bedoeling om de jongeren te waarschuwen en hen alle zin om door te zetten te ontnemen) dat er in de omgeving van Jmerinka (een stadje in de Oekraïne) zo’n 30 à 40 anarchisten “ontdekt en uitgeschakeld” – het is te zeggen, gefusilleerd – waren en dat deze anarchisten vertakkingen hadden in andere zuidelijke steden. We zijn nooit de namen te weten gekomen van allen die zo ten onder gingen. Maar we kunnen wel zeggen dat zich een aantal van de beste militanten van de libertaire jongeren onder de gefusilleerden bevonden.

Rond diezelfde tijd en wederom volgens de sovjet-pers zelf, werden in Odessa de leden van een redelijk belangrijke en actieve anarchistische groep opgesloten, een deel ervan werd gefusilleerd. Deze groep voerde onder meer propaganda in de sovjet-middens en –instellingen (zelfs in de sovjet van Odessa en in het lokale Comité van de partij). Dat was volgens de sovjet-pers een misdaad van “hoogverraad”.

Volgens de officiële gegevens werden er tot eind 1922 tweeënnegentig “tolstojaanse” anarchisten (integrale pacifisten) gefusilleerd, voornamelijk omdat ze weigerden in het leger te dienen. Vele “tolstojanen” teerden weg in de gevangenis.

Eén van deze flinke pacifisten stond op een dag oog in oog met Peters, de beruchte beul van de Tsjeka (communistische geheime politie), aan een loket waar die achter zat. Hij ging als bij wonder vrijgelaten worden en wachtte z’n beurt af. Hij viste rustig de luizen uit zijn ruige baart en wierp die op de grond. (In die tijd waren de luizen de meest intieme vrienden van de mens; onder het volk noemde men ze lieflijk “semachki”, naar de naam M. Semachko, de Volkscommissaris voor Openbare Gezondheid: een wrede, maar veelzeggende ironie).

– “Waarom – werpt u die luizen op de grond in plaats van ze te doden?”, vroeg Peters verrast.

– “Ik dood nooit levende wezens,” was het antwoord.

– “Oh!” zei Peters geamuseerd, “Dat is grappig, toch? U laat zich opvreten door vlooien en luizen? Maar u bent dus getikt, mijn vriend, dat is wel het minste wat je kan zeggen. Ik heb enkele honderden mensen gedood – bandieten welteverstaan – en dat doet me helemaal niets. Ah, dat bijvoorbeeld!”

Hij kon er niet bij en bleef nieuwsgierig de vredige “tolstojaan” aanstaren. Hij zag hem zeker aan voor een leuke zot.

Ik zou nog lang kunnen doorgaan met deze martelaarslijst.

Ik zou honderden gevallen kunnen aanhalen waarbij men de slachtoffers in valstrikken lokt om hen te fusilleren, hetzij na “ondervraging” en folter, hetzij ter plekke, soms in een veld, aan de rand van een bos of door hen uit een stilstaande wagon te werpen ergens in een verlaten station…

Ik zou honderden gevallen kunnen aanhalen van brutale en weerzinwekkende huiszoekingen en arrestaties, van bruut geweld en vernederingen van alle soort.

Ik zou lange lijsten met namen van libertairen kunnen geven, vaak erg jonge mensen, die in de gevangenis gesmeten werden of verbannen werden naar ongezonde gebieden waar ze stierven na langzaam en vreselijk lijden.

Ik zou gevallen van schandelijke individuele repressie kunnen aanhalen, repressie gebaseerd op schaamteloze verklikking, op cynisch verraad of op walgelijke provocatie. Gevallen waar de slachtoffers voor het merendeel niets anders misdaan hadden dan vrij te willen denken en hun gedachten niet te verbergen.

Mensen werden uitgeschakeld omdat ze dragers waren van een idee die niet exact hetzelfde was als die van de regering en haar geprivilegieerde kliek. Men probeerde de idee zelf uit te schakelen, om alle onafhankelijk denken plat te stampen… En erg vaak vermoordde men mensen die bepaalde waarheden kenden en zouden kunnen onthullen.

Ik zal me beperken tot enkele individuele, bijzonder afgrijselijke voorbeelden. (We zullen de gelegenheid nog krijgen om op deze kwestie terug te komen in het eerste hoofdstuk van het derde boek over de revolte van Kronstadt en in het laatste hoofdstuk van datzelfde boek, over de “makhnovistische” beweging.)

4. Het geval van Leon Tschorni en Fanny Baron

In juli 1921 gingen 13 anarchisten die zonder aannemelijke reden opgesloten zaten in de gevangenis van Taganka (Moskou) in hongerstaking. Ze eisten dat ze ofwel in beschuldiging zouden gesteld worden, ofwel zouden vrijgelaten worden. De hongerstaking viel samen met de zitting van het Internationaal Congres van Rode Vakbonden (Profintern) in Moskou. Een groep van buitenlandse syndicale afgevaardigden (vooral Fransen) interpelleerde de “sovjet-regering” over het feit van deze hongerstaking waarvan ze de details te weten gekomen waren via de ouders van de gevangenen. De interpellatie ging ook over gelijkaardige gevallen en zelfs over het hele repressiebeleid tegen syndicalisten en anarchisten.

In naam van de regering had Trotski het cynisme om aan de afgevaardigden te antwoorden: “Wij sluiten de echte anarchisten niet op. Degenen die wij in de gevangenis vasthouden zijn geen anarchisten, maar criminelen en bandieten die zich indekken met de naam van anarchisten.”

De afgevaardigden waren goed geïnformeerd en gaven zich niet gewonnen. Ze brachten de interpellatie op de tribune van het Congres en eisten op z’n minst een vrijlating van de anarchisten die in Taganka opgesloten zaten… De interpellatie creëerde een groot schandaal op het Congres en verplichtte de regering (die bang was voor nog ergere onthullingen) om haar greep te lossen. Ze beloofde dus aan de afgevaardigden om de gevangenen van Taganka vrij te laten. De hongerstaking werd na elf dagen stopgezet…

Na het vertrek van de afgevaardigden en na de hele zaak twee maanden lang te hebben laten aanslepen; twee maanden waarbij de regering zocht naar een voorwendsel om de gevangenen, die nog altijd vastzaten, in beschuldiging te stellen en zich zo te ontdoen van haar belofte; zag de regering zich uiteindelijk toch verplicht om hen los te laten. (Dat gebeurde in september 1921 en op drie kameraden na, werden allen onmiddellijk het land uitgewezen.)

Maar om zich te wreken (de wraak was een constant element in de bolsjevistische repressie) en vooral om ten opzichte van de buitenlandse arbeiders en hun afgevaardigden haar terroristische procédés ten opzichte van de “zogenaamde libertairen” te verantwoorden, volgde een beetje later een groteske en valse montage.

Voor zogenaamde “criminele” daden waaronder bijvoorbeeld een veronderstelde fabricatie van valse biljetten van de sovjet-bank, liet de regering (uiteraard in het geheim, ’s nachts, in één van de kelders van de Tsjeka zonder het minste spoortje van juridische procedure) enkele van de meest eerlijke, oprechte en aan de zaak toegewijde anarchisten fusilleren: de jonge Fanny Baron (wiens echtgenoot in de gevangenis zat), de erg gekende militant Leon Tschorni (wiens echte naam Toertschaninov was) en nog anderen.

Later werd bewezen dat de gefusilleerde libertairen niets te maken hadden met de misdrijven in kwestie.

En langs de andere kant werd bewezen dat de zogenaamde valsmunterij langs alle kanten opgezet was door de Tsjeka zelf. Twee Tsjeka-agenten, een zekere Steiner (Kamenni) en een Tsjeka-taxichauffeur, hadden zich binnengewerkt in de libertaire middens en tegelijkertijd in bepaalde criminele middens om de banden tussen beide middens te kunnen “vaststellen” en “de zaak” te combineren. Alles gebeurde onder leiding van de Tsjeka en met de nauwe medeplichtigheid van haar agenten. Eens de onmisbare schijn bijeengebracht was, werd “de zaak” gemonteerd en publiek gemaakt.

Zo, om haar andere misdaden opnieuw te verantwoorden, offerde de regering nog maar wat anarchisten op en probeerde hun nagedachtenis te besmeuren.

5. De gevallen Lefèvre, Vergeat, Lepetit

Laten we hier nog een bijzonder geval aanhalen: het verlies van drie Franse militanten, Raymond Lefèvre, Vergeat en Lepetit, afgevaardigden naar het Congres van de Communistische Internationale dat plaatsvond in Moskou in de zomer van 1920.

Raymond Lefèvre, die evenwel lid was van de communistische partij, uitte meermaals zijn pijnlijke gevoelens; hij besefte dat de weg waarop zijn ideeën-kameraden zich begaven de foute weg was. Vergeat en Lepetit, beiden anarcho-syndicalisten, toonden openlijk hun woede en spaarden hun kritieken op de stand van zaken in Rusland niet. Meer dan één keer zei Lepetit met zijn hoofd tussen zijn handen wanneer hij dacht aan het verslag dat hij moest uitbrengen bij zijn Franse syndicalistische kameraden: “Maar wat ga ik hen toch zeggen?”

Toen het Congres voorbij was, werkten ze meerdere dagen en nachten door om hun nota’s en documenten bijeen te brengen. De drukkingsmaatregelen tegen hen begonnen toen ze naarmate hun terugkeer naar Frankrijk naderde, alle drie weigerden om hun dossiers over te maken aan de ambtenaren van de sovjet-macht die zogezegd zou zorgen voor het transport van die documenten. Lefèvre weigerde zelfs om zijn nota’s en papieren toe te vertrouwen aan de Russische leden van zijn partij.

Toen beslisten de Moskouse politici om hun vertrek te “saboteren”.

Onder leugenachtige voorwendsels liet men hen de normale weg die Cachin en andere communistische afgevaardigden namen niet nemen. Om mysterieuze redenen besliste de sovjet-regering hen “langs het noorden te laten vertrekken.”

Vergeat en Lepetit wilden hun missie absoluut volbrengen en dachten dat ze voldoende beschermd waren door de aanwezigheid van de communist Lefèvre die samen met hen zou reizen. Ze waren tot alles bereid om op tijd naar Frankrijk terug te keren en te kunnen deelnemen aan het confederale congres waar ze hun verslagen moesten voorstellen.

Hun lijdensweg begon met de lange en moeizame reis van Moskou naar Moermansk (de meest noordelijke haven aan de Ijszee) die ze in wrede omstandigheden aflegden. “We worden gesaboteerd,” zei Lepetit terecht. In de trein, in een vreselijke koude zonder warme kledij noch voedsel, deden ze hun beklag bij de tsjekisten die het konvooi begeleidden om hen het onmisbare te vragen. Ze mochten nog zoveel wijzen op hun hoedanigheid van afgevaardigden als ze wilden, ze kregen slechts als antwoord: “Wij zijn er helemaal niet van op de hoogte dat er afgevaardigden op deze trein zitten. Wij hebben geen enkel bevel daartoe gekregen.” Slechts na herhaaldelijk aandringen van Lefèvre gaf men hen wat eten. Uiteindelijk kwamen ze aan in Moermansk, waar ze naar de vissers vluchtten en wachtten op de uitvoering van de beloftes van Moskou (een boot die hen naar Zweden zou brengen).

Er gingen drie weken voorbij van bezorgdheid en verrassing de beloofde boot niet te zien komen. Ze begonnen te twijfelen of ze nog op tijd terug in Frankrijk zouden geraken en hun missie alsnog te volbrengen.

Lefèvre schreef toen een eerste brief aan een vriend in Moskou. Hij kreeg geen antwoord, dus schreef hij een tweede en een derde, zonder resultaat. Later zijn we te weten gekomen dat deze brieven overgemaakt werden aan Trotski die ze in beslag nam.

In zijn laatste brief gaf Lefèvre een pakkend overzicht van hun situatie en kondigde hun wanhopige beslissing aan om de IJszee over te steken op een vissersbootje om zo uit het sovjet-land te geraken. “We gaan de dood tegemoet,” schreef hij.

Ze brachten het nodige geld bijeen om een visserssloep te kopen. En ondanks de smeekbedes van een aantal kameraden en ook van een visser, stapten ze in hun sloep en vertrokken… naar de dood, zoals Raymond Lefèvre gezegd had. Ze werden nooit meer teruggezien.

Er is geen tastbaar bewijs van deze moord die koelbloedig ineengezet werd in Moskou. (Of de mensen die er bewijzen van hebben, bewaren het stilzwijgen om redenen die makkelijk te begrijpen vallen.) De bolsjevieken ontkennen, uiteraard. Maar valt erover te twijfelen als men de besliste en onverzettelijke houding van Vergeat en Lepetit in Rusland kent, de gewoonlijke procédés van de bolsjevistische regering en de druk en belemmeringen die ze ondergingen voor hun vertrek terwijl Cachin samen met andere communistische afgevaardigden op diezelfde moment zonder proberen hun terugreis konden maken en op tijd aankwamen in Tours om voor de congressisten het lesje op te zeggen dat men hen in Moskou geleerd had?

Wat er ook van zij, we hebben hier trouw de ware feiten weergegeven die ook in Rusland gekend zijn. Wij denken dat die voldoende voor zich spreken. Aan de lezer om zelf een definitief oordeel te vellen.

6. Een persoonlijke ervaring

Sta me toe om hier mijn persoonlijk relaas te doen dat een minder tragisch karakter heeft maar dat een goed beeld geeft van enkele procédés van het bolsjevisme die het waard zijn om gerekend te worden tot de grootste exploten van het staatscommunisme. Want het gaat hier allerminst over een uniek geval in die periode. (In een land dat ondertussen volledig onderworpen is door haar nieuwe meesters kan iets gelijkaardigs niet meer gebeuren.)

In november 1918 kwam ik aan in de stad Koersk aan de grenzen van de Oekraïne om deel te nemen aan een congres van libertairen van de Oekraïne. In die tijd was zo'n congres nog mogelijk omdat dit land in strijd was met de reactie en de Duitse invasie. De bolsjevieken tolereerden er de anarchisten, maar tegelijkertijd gebruikten ze hen en hielden hen nauw in de gaten.

Sinds het begin van de Revolutie had de arbeidersbevolking van Koersk nog nooit van een conferentie over anarchisme gehoord aangezien de kleine lokale groep niet over de nodige kracht daartoe beschikte en de weinige libertaire sprekers over het algemeen elders bezig waren. Profiterende van mijn aanwezigheid, stelde de groep mij voor om een conferentie over anarchisme te houden in een groot lokaal van de stad. Uiteraard ging ik hier met veel plezier op in. Er moest om de toestemming van de voorzitter van de lokale sovjet gevraagd worden. Deze voorzitter, een oprechte ex-arbeider, gaf ons probleemloos die toestemming. Met het waardevolle document in handen, werd de zaal twee weken op voorhand gehuurd voor een avond in de Kerstweek. Enkele dagen later werden mooie en grote affiches besteld en op de muren van de stad geplakt. Alles was klaar.

De conferentie zou een mooi succes worden voor onze ideeën. Enkele aanwijzingen daarvoor: geruchten in de stad, mensen die samentroepen voor de affiches, vragen om inlichtingen bij het lokaal van de groep enzovoort lieten hierover geen twijfel bestaan. De zaal zou barstensvol zitten. Weinig gewend aan dergelijke successen (in Groot-Rusland was er toen al geen enkele openbare conferentie over anarchisme meer mogelijk), waren we er dus oprecht tevreden.

Twee dagen voor de vastgelegde datum kwam de secretaris van de groep me opzoeken. Hij was aangedaan en verontwaardigd: hij had zopas een brief ontvangen van de voorzitter van het bolsjevistisch comité van Koersk (de echte macht) die hem informeerde dat de anarchistische conferentie niet kon plaatsvinden omwille van de feestdagen en dat hij de verantwoordelijke van de zaal daarover had ingelicht. De avond van de conferentie was nu voorbestemd voor een volksdansavond.

Ik haastte me naar de zetel van het communistische comité. Daar had ik een bewogen gesprek met de voorzitter die, als ik me niet vergis, Rinditsch heette (of Rindin, ik herinner het me niet exact).

– “Hoe is dat mogelijk! Hoe zou u als communist de prioriteitsregels niet kunnen kennen? We hebben de toestemming van de sovjet gekregen en de zaal twee weken op voorhand gehuurd, net om zeker te zijn over die zaal te kunnen beschikken. Het comité moet zich op haar beurt maar inschrijven.”

– “Het spijt me kameraad, maar de beslissing van het comité dat hier zoals u niet moet vergeten het hoogste gezag is en in die hoedanigheid redenen kan hebben die u niet kent en boven alles gaan, is onherroepelijk. Noch de voorzitter van de sovjet, noch de zaalverantwoordelijke konden op voorhand weten dat het comité die zaal op die dag nodig zou hebben en het is trouwens absoluut nutteloos om te discussiëren en aan te dringen. Ik herhaal het, de beslissing is onherroepelijk, de conferentie zal niet plaatsvinden. Of organiseer die anders in een andere zaal op een andere datum.”

– “U weet heel goed dat het niet mogelijk is om zoiets op twee dagen tijd te regelen en er is geen andere zaal die zo groot is. Alle zalen zullen trouwens al genomen zijn voor feestavonden. De conferentie zal gewoonweg niet doorgaan.”

– “Het spijt me. Stel de conferentie uit tot een latere datum. Uiteindelijk verliezen jullie daar niets bij, het kan allemaal geregeld worden.”

– “Oh! Dat zal niet hetzelfde zijn. Zulke wijzigingen brengen aan de zaak altijd schade toe. En de affiches hebben veel geld gekost en vooral: ik moet Koersk één dezer dagen verlaten. Maar zeg mij, hoe dacht u de zaken te regelen de avond van de conferentie? Ik ben van mening dat u te maken zal krijgen met de weerstand van een deel van het publiek dat zeker talrijk zal opdagen voor de conferentie. De affiches worden sinds twee weken geplakt. De arbeiders van de stad en de omgeving wachten ongeduldig op de conferentie. Het is te laat om een tegenbericht te laten drukken en uit te hangen. Jullie zullen moeite hebben om aan deze menigte een dansavond op te leggen in plaats van een conferentie waarvoor ze gekomen waren.”

– “Dát, dat is onze bekommernis! Maak u geen zorgen, wij nemen het volledig voor onze rekening.”

– “Dus eigenlijk is de conferentie verboden door het comité en dat ondanks de toelating van de sovjet.”

– “Ah, nee nee, kameraad! We verbieden de conferentie helemaal niet. Leg die meteen vast voor na de feesten en we zullen het publiek dat komt voor de conferentie daarover inlichten. Dat is alles.”

Daarop gingen we uit elkaar. Ik pleegde overleg met de leden van de groep en we beslisten om de conferentie uit te stellen tot 5 januari 1919. We lichtten het bolsjevistische comité en de zaalverantwoordelijke daarover in. Deze verandering verplichtte me om mijn vertrek naar de Oekraïne enkele dagen uit te stellen.

We bestelden nieuwe affiches. Bovendien beslisten we eerst dat we het aan de bolsjevistische autoriteiten zouden overlaten om hun plan maar te trekken met het publiek. En ten tweede zou ik die avond in elk geval in mijn hotel blijven. Want we gingen ervan uit dat het hele talrijke publiek ondanks alles de conferentie zou eisen en dat de bolsjevieken uiteindelijk verplicht zouden zijn om toe te geven. De secretaris van de groep moest me in dat geval dus kunnen vinden. Persoonlijk verwachtte ik een groot schandaal, misschien zelfs wel een tamelijk serieuze confrontatie. De conferentie zou om acht uur 's avonds plaatsvinden.

Rond halfnegen belden ze me op. Ik herkende de aangedane stem van de secretaris. “Kameraad, de zaal is letterlijk belegerd door een menigte die er niet van wil horen en de conferentie eist. De bolsjevieken staan machteloos om ze om te praten. Waarschijnlijk zullen ze moeten toegeven en de conferentie zal dus plaatsvinden. Neem een auto en kom snel.” Ik spring in een auto en raas naar de zaal. Van ver hoor ik in de straat een uitzonderlijk tumult. Ter plekke zie ik een menigte die rondom de zaal staat, schreeuwend: “Naar de duivel met de dansavond, genoeg gedans, we hebben er genoeg van! Wij willen de conferentie! Wij zijn gekomen voor de conferentie! Conferentie!… Conferentie! Con-fe-ren-tie!”

De secretaris stond me op te wachten en kwam me halen. We baanden ons moeizaam een weg tot binnen, de zaal zat barstensvol. Die bevond zich op de eerste verdieping. Toen ik bovenaan de trap kwam, zag ik de “kameraad” Rinditsch de menigte toeschreeuwen die nog steeds “Conferentie! Conferentie!” brulde.

– “Goed dat u gekomen bent… Zie wat er gebeurt,” werpt de man mij toe. Hij was razend. “Dit is jullie fout”

– “Ik heb u gewaarschuwd,” zeg ik hem verontwaardigd. “U bent verantwoordelijk voor dit alles. U ging de zaken op orde stellen. Ga er dan maar voor. Trek nu uw plan naar uw goeddunken. Het zou het beste en het meest eenvoudige zijn om de conferentie toe te laten.”

– “Nee, nee, nee!” roept hij woedend. “Ze zal niet plaatsvinden, jullie conferentie, dat garandeer ik u.”

Ik haal mijn schouders op. Bruusk zegt hij:

– “Kijk kameraad. Ze willen niet naar me luisteren. En ik wil geen toevlucht nemen tot zware maatregelen. U kunt de zaken regelen, ze zullen naar u luisteren. Leg hen de situatie uit en overtuig hen om rustig weg te gaan. Zorg dat ze bijdraaien. Zeg hen klaar en duidelijk dat hun conferentie uitgesteld is. Het is uw plicht om te doen wat ik u vraag.”

Ik voel dat de conferentie nooit zou plaatsvinden als ze niet onmiddellijk plaatsvond. Ik ben er zeker van dat ze definitief verboden zal worden en dat ik misschien gearresteerd wordt. Ik weiger categoriek de menigte toe te spreken. Met een duidelijk weigerend gebaar roep ik naar hem:

- “Nee, ik zal niet praten. U hebt dit gewild, trek uw plan.”

De menigte die onze ruzie gadeslaat, schreeuwt alsmaar luider. Rinditsch probeert iets te roepen, verloren moeite! Zijn stem wordt overstemd door een echte storm, de menigte voelt zich sterk. Ze is uitgelaten, ze vermaakt zich en sluit de rangen en vult alsmaar meer de trap , de overloop en de onmiddellijke omgeving van de zaal met gesloten deuren.

Rinditsch maakt wanhopige gebaren en richt zich opnieuw tot mij.

- “Praat met hen, praat dan toch met hen!” zegt hij, “of het gaat slecht aflopen!”

Er komt een idee in me op, ik doe teken naar de massa die ons omringt, ze wordt rustig en dus spreek ik ook rustig de woorden uit:

- “Kameraden! De verantwoordelijkheid van deze zeer spijtige verwarring komt het bolsjevistische comité van de stad toe. Wij hebben als eersten de zaal gehuurd, twee weken op voorhand. Twee dagen voor de conferentie pikte het comité de zaal in om er een dansavond te organiseren, zonder er zelfs maar met ons over te praten.” (De menigte roept volmondig: “Weg met de dansavond! De conferentie!”) “Het comité heeft ons verplicht om de conferentie naar een latere datum uit te stellen. Ik ben de spreker en ik ben klaar om de conferentie nu meteen te houden. De bolsjevieken verbieden het formeel voor vanavond, maar jullie zijn de burgers van de stad; jullie zijn het publiek; het is dus aan jullie om te beslissen. Ik sta volledig tot jullie beschikking. Kies, kameraden: ofwel stellen we de conferentie uit en ga dan in vrede en komt allen terug naar hier op een nieuwe datum, op 5 januari; ofwel, als jullie de conferentie nu meteen willen en jullie echt beslist zijn, handel dan en neem de zaal in.” Die laatste woorden nauwelijks uitgesproken, breekt er een daverend applaus los bij de vreugdevolle menigte die schreeuwt: “Conferentie nu meteen! Conferentie! Conferentie!” en in een onweerstaanbaar elan trekt ze de zaal in. Rinditsch wordt overweldigd. Men doet de deur open (anders zou ze ingebeukt worden) en doet het licht aan.

In een oogwenk zit de zaal vol. Het publiek, deels zittend deels rechtstaand, kalmeert. Ik kan beginnen. Maar Rinditsch springt op het podium en richt zich tot het publiek:

- “Burgers, kameraden! Wacht nog enkele minuten. Het bolsjevistische comité zal overleggen en een definitieve beslissing nemen. Die zal later meegedeeld worden. Waarschijnlijk zal de dansavond niet plaatsvinden…” “Hoera!” roept de menigte die meegesleept wordt door de vreugde van haar schijnbare overwinning: “Conferentie! Leve de conferentie!” Er wordt opnieuw geapplaudisseerd en gelachen. De bolsjevieken zonderen zich af om te overleggen in een kamertje ernaast. Ze doen de deuren van de zaal dicht. We wachten geduldig de beslissing af en gaan ervan uit dat de bolsjevieken deze kleine komedie spelen om de schijn hoog te houden. Er gaat een kwartier voorbij. De deur van de zaal wordt brutaal opengesmeten en er stormt een sterk detachement van tsjekistische soldaten (speciale troepen, een soort van rijkswacht die gedisciplineerd zijn en blind toegewijd aan het regime) binnen, de wapens in de hand. Stomverbaasd verstijft het publiek. De soldaten nemen rustig de zaal in, de stilte is indrukwekkend. Ze glijden langs de muren achter de stoelen. Een groep blijft naast de deur staan en richt de wapens op het publiek.

(Later hebben we vernomen dat het bolsjevistische comité aan de stadskazerne eerst om een normaal regiment gevraagd had. De soldaten wilden uitleg – in die tijd was dat nog mogelijk – verklaarden dat ze zelf die conferentie wilden bijwonen en weigerden. Toen liet het comité een detachement tsjekisten komen die tot alles bereid zijn.)

Tegelijkertijd verschijnen de leden van van het Comité terug in de stille zaal. Rinditsch gaat terug op het podium staan en zegt op triomfantelijke toon:

– “Zo. De beslissing van het Comité is genomen. De dansavond zal niet plaatsvinden. Ook de conferentie niet. Het is trouwens zowel voor het ene als voor het andere al te laat. Ik nodig het publiek uit om de zaal en het gebouw in alle kalmte en ordelijk te verlaten. Anders zullen de tsjekisten tussenbeide komen.”

Verontwaardigd maar machteloos beginnen de mensen op te staan en de zaal te verlaten. “Toch is het mislukt hun avondje…,” mompelen sommigen, “dat is al niet slecht!”

Beneden wacht hen nog een andere verrassing: aan de uitgang fouilleren twee gewapende tsjekisten alle mensen en controleren hun identiteitsbewijzen.

Meerdere mensen worden aangehouden. Een deel ervan wordt de volgende dag vrijgelaten, maar sommigen zullen in de gevangenis blijven.

Ik keer terug naar het hotel.

De volgende dag gaat ’s morgens de telefoon over. De stem van Rinditsch:

– “Kameraad Volin, kom mij opzoeken bij het Comité. Ik moet u spreken over uw conferentie.”

Ik antwoord:

– “De dag daarvoor werd vastgelegd op 5 januari. We hebben de affiches besteld. U heeft daar geen bezwaren tegen?”

– “Nee, maar kom alsnog, ik moet u spreken.”

Ik begaf me naar het Comité. Ik had nog maar één stap gezet toen een bolsjeviek op me afkwam en vriendelijk en met grote glimlach zei:

– “Zo, kameraad. Het Comité heeft beslist dat uw conferentie niet zal plaatsvinden. U bent zelf verantwoordelijk voor deze beslissing, want uw houding gisteren was vijandig en arrogant. Daarenboven heeft het Comité ook beslist dat u niet langer in Koersk mag blijven. Tot nader order zal u hier blijven, in onze lokalen.”

– “Ah! Ik ben dus aangehouden?”

– “Nee, nee, kameraad. Wij houden u niet aan. U word hier slechts enkele uren gehouden in afwachting van het vertrek van de trein naar Moskou.”

– “Naar Moskou?” roep ik uit. “Maar ik ga helemaal niet naar Moskou! En ik had al een ticket voor Kharkov (Oekraïne) waar ik na het Congres naartoe moet. Ik heb daar vrienden en werk.”

Na een kort overleg met zijn kameraden, zegt de man mij:

– “Begrepen. U mag naar Kharkov gaan. Maar de trein vertrekt pas om één uur ’s nachts. U zult dus heel de dag hier moeten blijven.”

– “Mag ik naar het hotel gaan om mijn spullen en mijn reistas op te halen?”

– “Nee, kameraad, dat kunnen wij u niet toestaan.”

– “Ik beloof u direct naar het hotel te gaan om mijn spullen te pakken. Jullie kunnen me ook vergezellen.”

– “Inderdaad, kameraad, dat is nu net niet mogelijk, het spijt ons. Men kan u zien. Dat zou geruchten kunnen veroorzaken. Dat willen wij niet. Het bevel is formeel. Geef één van onze kameraden aanwijzingen; hij zal uw reistas gaan ophalen in het hotel.”

Een “bewaker”, een gewapende tsjekist, had al voor de deur van de kamer postgevat. Er viel niets te beginnen.

Een “kameraad” bracht mij de reistas. Rond middernacht vervoerden ze mij in een auto naar het station en wachtten ze tot ik vertrokken was.

Ik voeg daar aan toe dat deze onverwachte reis in vreselijke omstandigheden verliep aangezien ik onderweg ziek werd. Slecht dankzij een reisgezel die me bij zijn vrienden liet verblijven in Soemi (een klein stadje in de Oekraïne) vermeed ik een longontsteking. Daar werd ik verzorgd door een dokter en enkele dagen later was ik in Kharkov.

Ik voeg daar ook nog aan toe dat ik onmiddellijk bij aankomst voor ons lokaal weekblad (Nabat) – dat een beetje later door de bolsjevistische autoriteiten verboden werd omwille van haar groeiend succes – een artikel schreef met de titel: “Verhaal van een conferentie onder de dictatuur van het proletariaat.” Ik legde er dit smakelijke avontuur haarfijn in uit.

7. Het slotakkoord

Na alles wat we gezegd hebben over het karakter van het staatssocialisme en haar noodlottige ontwikkeling, kan de lezer met gemak de redenen begrijpen die dit “socialisme” onverzoenbaar in conflict brengen met de libertaire idee.

Voor een gewaarschuwd man is er niets onverwachts of verbazingwekkends aan het feit dat de socialistische Macht het anarchisme en de anarchisten vervolgt. Dit feit werd door de anarchisten zelf voorzien (onder meer Bakoenin, toen reeds) lang voor de Revolutie, in het geval dat die de autoritaire en etatistische weg zou opgaan.

De repressie van de libertaire idee, de vervolging van haar aanhangers, de onderdrukking van de onafhankelijke massabewegingen: ziedaar de noodlottige gevolgen van de tegenstelling tussen de Ware Revolutie en haar elan en de etatistische praktijk die momenteel zegeviert, dit elan niet toelaat, de ware revolutie niet kan vatten en er zich tegen verzet.

De nieuwe regering (als de revolutie het ongeluk kent er één te vormen), of die zich nu “revolutionair”, “democratisch”, “socialistisch”, “proletarisch”, “arbeiders- en boeren”, “leninistisch”, “trotskistisch” of wat dan ook noemt, zal onvermijdelijker wijze botsen met de levende krachten van de ware Revolutie. Dit antagonisme sleurt de macht met eenzelfde noodlottigheid mee in een alsmaar onverbiddelijkere strijd, die ze met alsmaar meer hypocrisie zal moeten verantwoorden, tegen de revolutionaire krachten en daardoor dus tegen de anarchisten, de woordvoerders, verkenners en meest verbeten verdedigers van de krachten van de ware Revolutie en haar streven.

De zege van de Macht in deze strijd betekent noodzakelijkerwijze de nederlaag van de Sociale Revolutie en daardoor “automatisch” de verplettering van de anarchisten.

Zolang de Revolutie en de anarchisten weerstand bieden, zal de socialistische autoriteit met alsmaar meer geweld en onbeschaamdheid blijven toeslaan. Een grenzeloze terreur en een monsterlijk bedrog: dat zijn de laatste argumenten, dat is de apotheose van haar wanhopige verdediging.

Dan wordt alles wat waarlijk revolutionair is meedogenloos in de pan gehakt door het bedrog dat zich “revolutionair” noemt en hen verwijt “tegen de opperste belangen van de Revolutie” (o wrede ironie!) in te gaan, dat hen voorstelt als “criminelen” en “verraders”!

Dát was wat te voorspellen viel – en zoals door sommigen voorspeld werd – als de etatistische idee zou zegevieren.

Dat is wat volledig en definitief bewezen wordt door de ervaring van de Russische Revolutie.

En dat is wat de miljoenen mensen eindelijk zouden moeten begrijpen indien ze willen vermijden dat de volgende Revolutie op de mislukking, verschrikking en ramp van de Russische Revolutie uitdraait.

Momenteel bestaat er geen enkele libertaire pers, propaganda of beweging meer in Rusland. Het anarchisme is er buiten de wet gesteld. De anarchisten zijn tot aan de laatste toe uitgeroeid, met alle denkbare middelen en procédés.

Hier en daar zitten er nog anarchisten in de gevangenissen of in de ballingsoorden. De dood heeft onder hen zo’n slachting aangericht dat er vandaag nog maar erg weinig overblijven.

Een klein aantal Russische anarchisten is aan de slachting ontsnapt. Ze werden verbannen of zijn gevlucht en bevinden zich vandaag in verschillende Europese of Amerikaanse landen.

En als er in Rusland nog bewuste partizanen van de libertaire idee zijn, dan zijn die verplicht om hun ideeën voor zich te houden.

Er is al jarenlang geen sprake meer van anarchisten of anarchisme in Rusland.

Het “Hulpcomité voor opgesloten en verbannen anarchisten in Rusland”, een comité dat jarenlang actief was in Duitsland, Frankrijk en de Verenigde Staten, bracht de informatiebulletins over de repressie uit, bracht geld bijeen en stuurde het op naar de gevangen kameraden. Ook dit comité heeft haar activiteit moet stopzetten omdat de relaties met de enkele nog levende kameraden onmogelijk waren geworden.

Het “epos” van de uitroeiing van de libertaire beweging in Rusland in de nasleep van de “communistische” Revolutie is voltooid. Nu is het reeds “geschiedenis”.

Het ergste is dat tijdens deze repressie naast de ware anarchisten ook honderdduizenden eenvoudige werkers – arbeiders, boeren en intellectuelen – die in opstand gekomen waren tegen het bedrog, vermoord werden en dat de revolutionaire idee zelf, of beter, alle vrije denken en handelen ook “geschiedenis” zijn geworden in het land van het “socialisme”.

8. De doofpot

Hoe komt het dat deze ontstellende “geschiedenis” niet gekend is in het buitenland?

De lezer zal het begrijpen.

Vanaf het begin en jarenlang heeft de bolsjevistische regering al het mogelijke gedaan om haar afschuwelijke oeuvre te verbergen voor de arbeiders en revolutionairen van andere landen door hen methodisch en onbeschaamd te bedriegen met de klassieke procédés van verzwijgen, liegen en lasteren.

Haar belangrijkste procédé was hetzelfde als dat van alle bedriegers van alle eeuwen: na de idee en beweging de kop indrukt te hebben, moest ook de geschiedenis ervan uitgevaagd worden. Nooit spreekt de “sovjet-pers” over de strijden die het bolsjevisme heeft moeten voeren tegen de vrijheid van het volk noch over de middelen die ze hebben moeten inzetten om daarin te slagen. Nergens in de “sovjet-literatuur” zal de lezer het relaas van deze feiten vinden. En wanneer de bolsjevistische literatuur het niet kan omzeilen er toch iets over te zeggen, dan beperkt ze zich ertoe om in enkele zinnen te stellen dat het ging om de onderdrukking van contra-revolutionaire bewegingen of bandietengroepen. Wie zou de feiten ooit gaan natrekken?

Er was ook een ander procédé dat de bolsjevistische macht van grote hulp was: de effectieve sluiting van de grenzen. De gebeurtenissen van de Russische Revolutie speelden zich af – en spelen zich nog steeds af – in een afgesloten universum. Het is altijd moeilijk of onmogelijk geweest om exact te weten wat er zich afspeelde. De uitsluitend gouvernementele pers van het land zweeg over alles wat verband hield met de repressie.

Wanneer de kwestie van de vervolging van anarchisten in Rusland werd opgeworpen in vooruitstrevende Europese middens (ondanks alle voorzorgsmaatregelen waren er toch wat brokjes waarheid door de grenzen gesijpeld), verklaarde de bolsjevistische regering telkens doorheen de mond van haar vertegenwoordigers en met een zeldzaam ‘lef’: “Vooruit dan! De anarchisten – de echte – beschikken in de Sovjet-Unie over de volledige vrijheid om hun ideeën te uiten en te verspreiden. Ze hebben zelfs hun eigen clubs en pers.” En aangezien men zich uiteindelijk toch niet zo interesseerde voor de anarchisten en hun ideeën, werd er met zo’n antwoord genoegen genomen. Er was onderzoek na onderzoek nodig om het tegendeel te bewijzen. Wie dacht daar aan?

Enkele verloochenaars van het anarchisme die door de bolsjevistische regering begunstigd werden, leverden een waardevolle bijdrage. Bij wijze van getuigenis, citeerde de regering de valse verklaringen van deze ex-anarchisten. Ze hadden hun verleden afgezworen en wilden hun goede naam terugwinnen. Daarom bevestigden en getuigden ze over alles wat men van hen verlangde.

De bolsjevieken hielden er ook van om de “getemde” anarchisten, die “sovjet-anarchisten” genoemd werden, te citeren. Die vonden het wijs en nuttig om zich aan de situatie en aan het bolsjevisme aan te passen “om toch nog iets te kunnen doen” – voorzichtig en heimelijk, achter de gevel van hun “loyalisme”. Deze “tactiek van beschermende kleur” kon niet lukken met de bolsjevieken die zelf bedreven waren in alle procédés van een anti-regeringsstrijd. Ze hielden deze “gecamoufleerde” anarchisten nauw in de gaten, lieten hen onophoudelijk schaduwen en bedreigen.

Op die manier konden de autoriteiten hen er uiteindelijk zelfs toe brengen om alle exploten van het bolsjevisme – “voorlopig” – te verantwoorden en zelfs goed te keuren. De weerspannigen werden opgesloten of gedeporteerd. En degenen die zich werkelijk onderwierpen, werden tentoongesteld als vedetten van het “echte anarchisme” die het “bolsjevisme begrepen hebben” en die dan tegen alle anderen, de “valse anarchisten”, uitgespeeld werden.

Of nog op andere momenten spraken de bolsjevieken over die anarchisten die min of meer inactief bleven en nooit de “gevoelige” punten aanraakten. Uit “gezichtsbedrog” lieten ze hen toe om een aantal betekenisloze organisaties te behouden die nauw in het oog werden gehouden. Sommigen kregen de toestemming om enkele oude ongevaarlijke historische of theoretische anarchistische werken opnieuw uit te brengen. En men verwees dan naar deze “anarchistische uitgeverijen” om te bewijzen dat men niet raakte aan de “echte anarchisten”. Later werden ook al deze “organisaties” opgeruimd.

Tot slot werden ook nog wat extravagante “anarchisten” getolereerd, ware paljassen die het anarchisme misvormden en er een karikatuur van maakten. De bolsjevistische schrijvers lieten het dan ook niet na hen aan te halen om de idee belachelijk te maken.

Zo richtte de bolsjevistische regering een façade op die haar toeliet om de waarheid te verbergen voor de massa’s en de slecht geïnformeerde mensen in het buitenland. Later, nadat ze kennis hadden genomen van de onverschilligheid, naïviteit en lafheid van de “vooruitstrevende” middens van andere landen, lieten de bolsjevieken het zelfs na om deze waarheid te verbergen – deze “vooruitstrevende” mensen en de massa’s hadden hen toch geloofd!

De bedrieglijke façade liet de bolsjevieken toe om met succes naar een wapen te grijpen dat, helaas!, altijd efficiënt is: de laster.

Langs de ene kant haspelden ze opzettelijk de anarchisten dooreen met de “contra-revolutionairen”, de “criminelen”, de “bandieten” enzovoort. Langs de andere kant beweerden ze dat de anarchisten in volle revolutie, zelfs als het geen “bandieten” waren, alleen maar konden praten, bekritiseren, “tegenstribbelen”, de Revolutie stokken in de wielen steken, vernietigen, chaos veroorzaken en hun eigen zaakjes op orde houden. Men beweerde dat zelfs wanneer ze de Revolutie wilden dienen niet in staat waren om iets juist te verwezenlijken; dat ze geen enkel “positief programma” hadden, dat ze nooit iets werkelijks voorstelden, dat ze onverantwoordelijke dromers waren, dat ze zelf niet wisten wat ze wilden en dat de bolsjevistische regering zich daarom verplicht zag om hen te onderdrukken, want zulke elementen vertegenwoordigden een ernstig gevaar tijdens een moeilijke revolutie.

Niemand kende de waarheid, niemand kon de feiten nagaan en dus werkte het procédé.

Deze “tactiek” diende de bolsjevistische regering geweldig. Ze maakte trouwens deel uit van een heel systeem van bedrog waar de bolsjevieken meesters in geworden waren.

Alle onthullingen die alsmaar talrijker en nauwkeuriger werden in de libertaire of andere pers in het buitenland, werden methodisch en cynisch van de hand gewezen met dezelfde stereotiepe argumenten.

De massa van werkers, de voorhoede-intellectuelen van alle landen, die verblind waren door de valse straling van de “eerste socialistische republiek”, die alle dwaasheden van hun “geniale leiders” aanvaardden en zich zo op magistrale wijze lieten “rollen”, gaven maar weinig om de onthullingen van de anarchisten.

De ijdelheid, de mode, het snobisme en andere secundaire factoren speelden hun rol in deze algemene onverschilligheid.

Tot slot droegen ook de meest prozaïsche persoonlijke belangen ertoe bij. Hoeveel bekende schrijvers van alle landen sloten er hun ogen niet voor de waarheid die ze nochtans voldoende kenden! De “sovjet-regering” had hun namen nodig voor haar publiciteit. In ruil bood ze een interessante, soms bijna exclusieve markt aan voor hun boeken. En de arme geesten beklonken deze stilzwijgende koehandel, stilden hun geweten met excuses en verantwoordingen die ze ontleenden aan hun nieuwe mecenassen.

9. De truuk van de “delegaties”

Voor ik besluit, moet ik nog enkele zinnen wijden aan een bijzonder procédé van “hersenspoeling” dat de “sovjets” op massale schaal toepassen: de “buitenlandse” of “arbeidersdelegaties”.

Het is een gekend procédé. Eén van de “doorslaggevende argumenten” van de bolsjevieken om schadelijke onthullingen te ontkrachten is het verwijzen naar de getuigenis van “delegaties” die naar de Sovjet-Unie gestuurd worden door deze of gene organisatie, fabriek of instelling van verschillende landen. Na een verblijf van enkele weken in het “land van het socialisme” beweren de “afgevaardigden”, op enkele zeldzame uitzonderingen na, steevast dat alles wat in het buitenland gezegd wordt over de “sovjets”, “praatjes”, “leugens” en “laster” zijn.

In het begin werkte deze truc van de “delegaties” uitstekend, maar later verloor het zijn efficiëntie. Nu wordt die bijna niet meer gebruikt. Langs de ene kant volgen de gebeurtenissen elkaar op en is dit spelletje nu wat achterhaald; langs de andere kant heeft men eindelijk begrepen dat de “afgevaardigden” in de gegeven omstandigheden niets van de realiteit kunnen vatten, zelfs wanneer ze oprecht en onpartijdig zijn. De “afgevaardigden” moeten bij aankomst al een strikt en snel verblijfsprogramma volgen dat op voorhand goed uitgestippeld en geregeld werd. Ze spreken de taal niet, kennen de gewoontes noch het werkelijke leven van de bevolking en worden dan geholpen of eerder geleid door gidsen en tolken van de regering. Men toont en vertelt hen wat men wil. Ze beschikken over geen enkele manier om de bevolking te benaderen. Dat alles is nu min of meer gekend.

Maar er is nog iets anders dat ongekend is gebleven en nochtans veel zegt over de stand van zaken in de Sovjet-Unie.

Het reeds aangehaalde “Comité de Secours”, enkele vakbondsorganisaties en ook een aantal bekende individuele militanten zoals Erich Mühsam in Duitsland en Sébastien Faure in Frankrijk, stelden de bolsjevistische regering meermaals voor om een ware delegatie toe te laten die in alle onafhankelijkheid gevormd zou worden en zou bestaan uit militanten van verschillende strekkingen, ook “communisten”. Men stelde de sovjet-regering de volgende voorwaarden voor: 1. Vrij en onbeperkt verblijf totdat de delegatie haar missie volbracht acht; 2. toelating om overal te gaan waar de delegatie dat nodig acht in het belang van haar missie, inclusief de gevangenissen, de ballingsoorden enzovoort; 3. het recht om de feiten, indrukken en conclusies te publiceren in de buitenlandse voorhoedepers; 4. een tolk die door de delegatie zelf gekozen wordt.

Het was volledig in het belang van de regering om zulk voorstel te aanvaarden – indien ze welteverstaan oprecht was, niets te verbergen had en geen ontoegeeflijke situaties verborgen hield. Een gunstig en instemmend rapport van zulke delegatie zou een einde gemaakt hebben aan alle misvattingen. Elke socialistische regering, elke regering van “boeren en arbeiders” (laten we even veronderstellen dat zoiets mogelijk is) had een dergelijke delegatie met open armen moeten verwelkomen. Ze had die zelfs moeten wensen, suggereren, eisen. De getuigenis en instemming van een dergelijke delegatie had werkelijk beslissend en onweerlegbaar kunnen zijn.

Maar dit aanbod werd nooit aanvaard. De “sovjet-regering” hield zich telkens van den domme.

De lezer moet hier goed over nadenken. De kwestie is dat ook de afkeuring van een dergelijke delegatie onweerlegbaar en definitief had kunnen zijn. De resultaten van een dergelijk onderzoek zouden vreselijk geweest zijn voor de faam van de “sovjet-regering”, voor heel haar systeem en haar zaak.

Maar niemand in het buitenland bewoog een pink. De doodgravers van de Revolutie konden op twee oren slapen en de pogingen om hun deze vreselijke waarheid te doen toegeven minachten: de teloorgang van de Revolutie in de nasleep van hun methodes. De blinden en verkochten van alle landen trokken samen met hen op.

Hier onthullen we de waarheid voor onze niet-anarchistische lezers en daarmee vervullen we een belangrijke plicht. Niet alleen omdat de waarheid moet gekend zijn, maar ook – en vooral – omdat deze waarheid een onmiskenbare dienst zal bewijzen aan allen die verlicht willen worden, die het beu zijn om de eeuwige slachtoffers te zijn van verraderlijke bedriegers en die in de toekomst gesterkt door deze waarheid met volledige kennis ter zake kunnen handelen.

De geschiedenis van de repressie in de Sovjet-Unie is niet alleen suggestief en onthullend op zich: ze is ook een uitstekend middel om de basis zelf, de verborgen “ondergrond”, het ware karakter van het autoritaire communisme te doen kennen.

In die zin hebben we maar van één ding spijt: dat we deze “geschiedenis” hier slechts op een erg onvolledige manier kunnen vertellen.

10. Het bolsjevistische “gerecht”

Nu moeten we nog een snelle blik werpen op de administratieve en juridische procédés van de bolsjevieken in die tijd.

In essentie zijn deze procédés trouwens amper veranderd. Misschien worden ze vandaag minder toegepast, maar dat is dan omdat degenen die ze vroeger ondergingen nu allemaal uitgeroeid zijn. Recentelijk werden ze echter nog toegepast op de ‘trotskisten’, op oude anti-stalinistische bolsjevieken en op ambtenaren (politie-agenten, officieren en anderen) die in ongenade gevallen zijn.

Zoals we hebben willen doen begrijpen bestaat er in Rusland een politieke politie die heimelijk werkt, die het recht heeft om mensen heimelijk aan te houden, ze zonder enige andere vorm van proces heimelijk te ‘veroordelen’, ze zonder getuigen of advocaten heimelijk te ‘bestraffen’ met uiteenlopende maatregelen, de doodstraf incluis, de verlenging van hun detentie of hun ballinschap zolang dat haar nodig lijkt.

Dat is de essentie. Het hatelijke regime dat toegepast wordt op de gevangenen en de bannelingen – ondanks alle ontkenningen van buitenlandse ‘delegaties’ die bedrogen of verkocht werden – is slechts een verzwarende omstandigheid. Zelfs als het leven in de Russische gevangenissen een humanitair karakter zou hebben (wat de president, de ambtenaren en hun bewierokers beweren), dan zou het nog niet minder waar zijn dat eerlijke arbeiders op willekeurige wijze aan hun klasse ontrukt kunnen worden, in de gevangenis gesmeten worden en zich elke recht op strijd voor hun zaak ontzegt zien eenvoudigweg door de beslissing van enkele ambtenaren.

In de periode waarover het hier gaat heette die almachtige politie de Tsjeka, afkorting van haar volle Russische naam – Tsjrezvytsjajnaja Kommissia (bijzondere commissie).

De Tsjeka werd opgericht aan het einde van 1917, op initiatief van Lenin, door een kern van communistische militanten die hun sporen hadden verdiend in de strijd tegen het tsarisme en die het onbeperkte vertrouwen van het Centrale Comité van de Communistische Partij genoten.

In die tijd verantwoordden de communisten het bestaan van deze instelling en de bijzonderheden van haar werking door de nood om snel te kunnen reageren tegen de vele complotten die de Revolutie bedreigden. Later verloor deze argumentatie aan kracht, maar de Tsjeka bleef bestaan. Toen draaide het al om de verdediging van de Macht tegen de Revolutie!

Haar naamswijziging in 1923 naar Guepou (nog een afkorting) veranderde maar weinig aan haar praktijk. En sindsdien is er niets veranderd, behalve dan de naam van de bazen (Djerzinski, oprichter en bezieler van de Tsjeka, plots gestorven of volgens sommigen vermoord op bevel van Stalin; Jagoda, gefusilleerd na het beruchte ‘proces’; Jejov, zijn vervanger, die mysterieus verdween enzovoort zijn redelijk bekend in het buitenland).

De Tsjeka maakte nooit verslagen op van haar activiteiten: niet voor de arbeiders, noch voor hun “verkozenen”. Haar activiteiten vonden altijd in het grootste mysterie plaats. De inlichtingendienst werd vooral gevoed door een groot netwerk van geheime agenten waarvan een groot deel gerekruteerd werd uit de voormalige tsaristische politie. De Tsjeka profiteerde daarenboven van de verplichting voor elke communist om de “revolutionaire” politie te helpen met aanwijzingen, verklikkingen enzovoort.

De willekeur, de misbruiken, de misdaden begaan in de kelders van deze instelling gaan alle voorstellingsvermogen te boven. Uiteraard kunnen we die hier niet allemaal opsommen: dit onderwerp verdient een apart boek. De toekomstige geschiedschrijver zal verbolgen zijn wanneer de archieven openbaar zullen gemaakt worden en hem de afgrijselijke documentatie zullen bezorgen. (De lezer vindt daar een aantal weerzinwekkende elementen over in andere werken.)

In de tijd waarover wij het hebben, bestonden er geen rechtbanken en publieke processen voor politieke zaken. Ook vandaag zijn zulke processen trouwens nog uitzonderlijk. Uitsluitend de Tsjeka hield zich daarmee bezig.

De straffen werden nergens gepubliceerd. Later gaf men soms enkele lijntjes prijs van de proces-verbalen tijdens een politieverhoor. Deze uittreksels vermeldden enkel dat deze of gene zaak op de dagorde was gebracht en wat de uitgesproken straf was. Men ging nooit in op de motieven.

Beroep indienen was uiteraard onmogelijk.

De Tsjeka voerde zelf de uitgesproken straffen uit. Als het de doodstraf was, dan haalde men de gevangene uit de cel en werd die over het algemeen met een nekschot door een tsjekistische beul geëxecuteerd wanneer hij de laatste trappen afdaalde naar de kelder. Daarna werd het lijk ergens in het geheim begraven. Nooit gaf men dat terug aan de ouders of verwanten. Vaak vernamen die trouwens slechts op indirecte wijze het nieuws van de executie: doordat de gevangenisadministratie weigerde om het meegenomen voedsel aan te nemen. De klassieke frase was kernachtig eenvoudig: “Die persoon staat niet meer in de registers van de gevangenis.” Dat kon ofwel een overplaatsing naar een andere gevangenis betekenen of de verbanning, maar evengoed ook de dood. Er was geen andere uitleg toegestaan. De ouders moesten elders inlichtingen gaan inwinnen en proberen te weten komen wat er gebeurd was.

De verbanning (altijd administratief) betekende deportatie naar de meest afgelegen en verlaten uithoeken van het enorme land: ofwel naar de warme en moerassige gebieden in Turkestan die extreem ongezond waren, ofwel naar het uiterste noorden, aan de grenzen van de vreselijke streken van Narim en Toeroekhansk.

Vaak “amuseerde” de regering zich ermee de mensen eerst naar Turkestan te sturen en ze dan plots over te plaatsen naar het noorden of omgekeerd. Het was een indirect, maar trefzeker middel om hen eenvoudigweg naar de andere wereld te helpen.

De correspondentie die toen onderhouden werd tussen het Reddingscomité en de libertairen die verbannen waren naar het noorden, onthult de fysieke en morele horror van het “leven” van die slachtoffers. Eens ze op bestemming aankwamen waren ze totaal geïsoleerd van de wereld. Op vele plaatsen – vergeten dorpen en gehuchten waar de bewoners van jacht en visvangst leefden – kwam de post meestal maar twee of één keer per jaar langs. Sommige van die agglomeraties telden niet meer dan 4 of 5 hutten ergens verloren in een woestijn van sneeuw en ijs.

De bannelingen leden er aan allerlei ziektes die te wijten vallen aan ondervoeding, koude, inactie: scheurbuik, tuberculose, hart- en maagziektes. Het leven was er een trage foltering en de dood leek een verlossing.

De gevangenissen waar men de libertairen, syndicalisten, ‘oppositieleden’ of rebelse boeren, arbeiders of andere burgers opsloot die er zelfs maar van verdacht werden het niet eens te zijn met de regering, werden nooit bezocht door de “buitenlandse delegaties”. Die delegaties werden meestal naar Sokolniki, Lefortovo of bepaalde instellingen van Boetyrki (de Moskouse gevangenissen) gebracht waar de contra-revolutionairen, speculanten en gevangenen van gemeen recht vastgehouden werden. Soms verplichtte men deze om zich “politieke gevangenen” te noemen en het gevangenisregime te prijzen in ruil voor strafvermindering. Enkele delegaties mochten de gevangenissen voor sociaal-democraten in Tiflis (Kaukasus) bezoeken. Maar nooit werden de gevangenissen waarvan de naam hier volgt, bezocht door buitenlanders of delegaties. Laten we vooral zeggen: het kamp van Solovki, een gevangeniskamp dat vaak genoemd werd in de buitenlandse pers, maar altijd een mysterie bleef; de gevangenis van Soesdal (een voormalig klooster); de “politieke isolator” van Verkhne-Oeralsk, van Tobolsk en van Jaroslav. We zouden daar nog vele gevangenissen en concentratiekampen uitgezaaid over het hele land aan kunnen toevoegen. Al die plekken bleven totaal onbekend voor de naïevelingen of voor belanghebbenden die het durfden om gunstige verslagen op te stellen over het “nieuwe penitentiaire beleid in de Sovjetunie” eens ze terugkwamen van hun “studiereis” in het “eerste socialistische land”,

En dan te zeggen dat een Romain Rolland beweerde dat hij niets van een administratief gerecht heeft kunnen zien in Rusland!

De losgeslagen repressie, het geweld tegen het volk, de terreur: dat was de bekroning van het oeuvre van de bolsjevieken, van hun zogenaamd ‘sovjetregime’.

Om deze horror te rechtvaardigen, verwijzen ze naar de belangen van de Revolutie. Niets is valser, hypocrieter dan deze poging tot rechtvaardiging.

De anarchisten werden uitgeroeid in Rusland; ze werden uitgeroeid omdat ze de principes zelf van de Sociale Revolutie verdedigden, omdat ze streden voor de ware economische, politieke en sociale vrijheid van het volk.

In Rusland werden de revolutionairen en honderdduizenden werkers uitgemoord door een nieuwe Autoriteit en een nieuwe geprivilegieerde laag die zoals alle autoriteiten en geprivilegieerde lagen van de wereld, geen revolutionaire geest meer bezaten en zich aan de macht vastklampten hongerig om op hun beurt te overheersen en uit te buiten. Hun systeem steunt zoals eender welk autoritair en statelijk systeem op misleiding en geweld. Eender welk autoritair en statelijk systeem overheerst, buit uit en onderdrukt.

Het statelijke “communistische” regime is slechts een variatie van het fascistische regime. Het is hoog tijd dat de werkers van alle landen dat begrijpen, dat ze erover nadenken, dat ze de juiste lessen trekken uit deze ongelooflijk negatieve ervaring.

De gebeurtenissen van vandaag en morgen zullen dat trouwens staven.

Op het moment dat ik deze lijnen schrijf – in december 1939 – is het bolsjevisme eindelijk uit haar grenzen aan het treden, uit haar Russische ‘kooi’. Men zal het aan het werk zien, in vol daglicht. Ik heb niet de minste twijfel over het oordeel dat daarover geveld zal worden.

Deze gebeurtenissen zullen er hopelijk ook toe bijdragen om de ingesteldheid van dit werk en haar onthullingen beter te begrijpen.

En omgekeerd zal dit werk hopelijk helpen om bepaalde feiten te begrijpen.

In het licht van deze onthullingen zal men bijvoorbeeld de opkomst van Stalin kunnen verklaren.

Stalin is immers niet “uit de lucht komen vallen”. Stalin en het ‘stalinisme’ zijn slechts de logische consequenties van een voorafgaande en voorbereidende evolutie die zelf het resultaat is van een vreselijke dwaling, een nefaste ombuiging van de Revolutie.

Het waren Lenin en Trotski – het is te zeggen, hun systeem – die het terrein voorbereidden en klaarmaakten voor Stalin.

Waarschuwing aan allen die vandaag na hun steun aan Lenin, Trotski en consorten tegen Stalin fulmineren: ze oogsten wat ze gezaaid hebben!

Het is waar dat de logica niet het voorrecht is van de hele wereld.

Maar dat ze op z’n minst hun schot bijstellen voordat het te laat is!

“Ziehier de feiten die de eeuwige autoritaire monsterlijkheid aantonen. Mogen ze degenen die zich blindelings op de wegen van de Dictatuur begeven, ook al is het in naam van het meest sublieme ideaal of de meest logische sociologische formule, met afschuw doen terugdeinzen. Mogen ze overal aan de vooravond van gebeurtenissen die kunnen leiden tot een revolutionaire situatie aansporen om alle voorzorgen te treffen, niet alleen om te vermijden in de valstrikken te trappen waarin de Russische anarchisten gevangen en vermoord werden, maar ook om in de revolutionaire uren in staat te zijn om de praktische opvattingen van productie en verdelingen van de goederen tegenover die van de communistische dictators te stellen.”

Deze mooie, juiste en krachtige woorden werden een vijftiental jaar geleden geschreven door een anarchist die op de hoogte was van de feiten. Later, kort voor zijn dood, begonnen zijn anarchistische overtuigingen te verzwakken. In een moment van verdwazing keurde hij het bolsjevisme goed.

Gelukkig maar dat het mensen – wezens die over het algemeen zwak en inconsequent zijn – zijn die buigen, misvormen en voorbijgaan, terwijl het de ooit verkondigde waarheden zijn die blijven!

Vijfde deel - De bolsjevistische staat

Eind 1921 voelde de communistische macht zich definitief meester van de situatie. Alleszins kon ze ervan uitgaan dat ze nu beschut was voor alle onmiddellijke dreiging. Haar vijanden en tegenstanders, binnenlandse als buitenlandse, zowel die van rechts als die van links, waren niet meer in staat om haar te bekampen.

Vanaf 1922 konden de bolsjevieken zich volledig wijden aan de scherpstelling en consolidatie van hun Staat.

Door nu al te spreken over de bolsjevistische Staat en de jaren na 1921, geef ik misschien de indruk de chronologische volgorde van het verhaal te doorbreken en vooruit te lopen op de gebeurtenissen. Want de opstand van Kronstadt (maart 1921) en de verschillende bewegingen in de Oekraïne (1919-1921) gaan vooraf aan de definitieve vorming van deze Staat.

Deze doorbreking is slechts schijn. Ze zal de volgorde van onze studie geenszins verstoren, integendeel, ze zal er wel bij varen door het eerder verklarende en analystische dan zuiver historische karakter van dit deel.

Langs de ene kant is de huidige Russische Staat [de Sovjetunie van eind jaren ’30, nvdv.] in haar essentiële trekken slechts de logische ontwikkeling van wat in 1918-1921 gevormd werd. De latere wijzigingen waren slechts herwerkingen en aanvullingen van details. Bij gelegenheid zullen we die vermelden.

Langs de andere kant, en dit is essentiëel, zou de lezer de redenen, noch de draagwijdte, noch het verloop van de gebeurtenissen zoals de opstand van Kronstadt of de bewegingen van de Oekraïne echt kunnen begrijpen als hij niet reeds beschikt over voldoende kennis over de ware aard van deze Staat.

Daarom zijn we in het belang van ons oeuvre en van de lezer verplicht om eerst deze Staat te schetsen en vervolgens te spreken over Kronstadt en de Oekraïne.

1. De aard van de Staat

De ongekende Sovjet-Unie – De bolsjevistische Staat die in haar grote lijnen gevormd werd in 1918-1921, bestaat al 20 jaar [in 1939, nvdv.]

Maar wat voor staat is dat eigenlijk? Wat zijn haar bases, haar structuren, haar essentiële elementen?

Ze heet Unie van Socialistische Sovjet Republieken (USSR). Ze beweert een “proletarische” staat te zijn, een “boeren- en arbeidersstaat”. Ze zegt een “dictatuur van het proletariaat” uit te oefenen. Ze vleit zich met “het vaderland van de werkers” te zijn, het bolwerk van de revolutie en het socialisme.

Wat is er waar van dat alles? Worden deze verklaringen en beweringen verantwoord door de feiten en daden?

Een snelle blik zal ons toelaten om op deze vragen te antwoorden.

Ik zei een snelle blik, want een gedetailleerde en min of meer volledige studie van de huidige Russische staat is een kwestie apart. Dat is niet het onderwerp van dit werk. Maar langs de andere kant, met alles wat voorafging, zal een algemeen overzicht wel volstaan.

Laten we aanvullen en samenbrengen wat we reeds hebben laten doorschijnen.

Ik maak van de gelegenheid gebruik om aan de lezer te laten weten dat er momenteel [1939] in Frankrijk een uitgebreide literatuur van boeken, brochures, artikels in tijdschriften en kranten enzovoort bestaat die toelaat om zich een redelijk exact idee te vormen over de structuur, werking en geest van de “sovjet-staat”. Sinds enkele jaren verschijnen er veel werken die het ware karakter van deze staat in reliëf brengen: de ware aard van haar regering, de ware toestand van de werkende massa’s, de exacte toestand van haar economie, haar cultuur enzovoort. Die werken geven een goed beeld van de coulissen en de ‘verborgen kantjes’ van het regime, haar dwalingen, haar ‘geheime kwalen’.

De auteurs van die werken proberen evenwel niet om het probleem van de oorzaken en gevolgen van het verval uit te diepen. Ze maken ook niet de minste allusie op die ‘andere vlam’: de libertaire idee, haar rol en haar lot binnen de Russische Revolutie. Net als voor zovele anderen is dat voor hen onbekend terrein. Ze zien geen enkele oplossing, maar ze stellen de feiten eerlijke vast. Ze laten de valse weg die de Revolutie heeft ingeslagen zien en geven onweerlegbaar bewijs van het failliet ervan. Over het algemeen bieden deze studies overvloedige en nauwkeurige documentatie.

Hier zullen we ons beperken tot een algemeen overzicht dat voldoende is voor ons opzet. Want het is het algemene karakter van deze staat dat ons interesseert, in de mate dat het ons verklaringen biedt voor het verdere verloop van de gebeurtenissen.

We zeiden reeds dat de voornaamste bekommernis van de bolsjevistische partij de verstatelijking van alle activiteit was, van het hele leven van het land, van alles dat verstatelijkt kon worden. De partij wilde een regime vormen dat in de moderne terminologie als “totalitair” omschreven wordt.

Eens de bolsjevistische partij en regering beschikten over voldoende dwingende kracht, zetten ze alles op alles om dat totalitaire regime te consolideren.

Daartoe schiep de communistische Macht haar immense bureaucratische apparaat. Ze vormde een talrijke en machtige kaste van “verantwoordelijke” ambtenaren die vandaag een erg geprivilegieerde laag van zowat twee miljoen mensen vormt. Ze is de ware meester van het land, ze steunt, beschermt, vereert en vleit Stalin: hij is haar idool, haar ‘tsaar’, de enige man die in staat geacht wordt om de ‘orde’ te bewaren en haar privileges te beschermen.

Beetje bij beetje verstatelijkten, monopoliseerden en ‘totaliseerden’ de bolsjevieken de hele administratie, de arbeiders-, boeren- en andere organisaties, de financiën, de transport- en communicatiemiddelen, de grondstoffen en de mijnontginning, de buitenlandse handel en de binnenlandse commercie, de grootindustrie, de grond en de landbouw, de cultuur, het onderwijs en de opvoeding, de pers en de literatuur, de kunst, de wetenschappen, de sport, de ontspanning en zelfs het denken of op z’n minst al haar uitingen.

De verstatelijking van de arbeidersorganismen (sovjets, vakbonden, fabriekscomités enzovoort) ging het makkelijkste en het snelste. Hun onafhankelijkheid werd afgeschaft. Ze werden omgevormd tot administratieve en uitvoerende radertjes van de partij en de regering.

Het spelletje werd handig gespeeld. De arbeiders beseften zelfs niet dat ze gekneveld werden. Vermits de staat en de regering nu “van hen” waren, leek het hen normaal om er niet van te scheiden. Ze vonden het normaal dat hun organisaties functies vervulden in de “arbeidersstaat” en de beslissingen uitvoerden van de “kameraden commissarissen”.

Al snel werd er aan deze organisaties geen enkele autonome handeling, geen enkele vrije daad meer toegestaan.

Uiteindelijk beseften ze wel wat er aan de gang was, maar toen was het al te laat! Toen bepaalde arbeidersorganismes die belemmerd werden in hun actie en bezorgd waren omdat ze voelden dat “er iets niet goed ging in het koninkrijk van de sovjets” een zekere ontevredenheid aan de dag legden en weer een beetje onafhankelijkheid wilden veroveren, bracht de regering onmiddellijk al haar energie en listigheid in stelling. Tegelijkertijd trof ze maatregelen en kondigde sancties af. Ze zei tot de arbeiders: “Vermits we nu een arbeidersstaat hebben waar de werkers hun dictatuur uitoefenen en waar alles hen toebehoort, zijn deze Staat en haar organen van jullie. Van welke ‘onafhankelijkheid’ kan er dan sprake zijn? Zulke eisen zijn nu absurd geworden. Onafhankelijkheid van wat? Van wie? Van jullie zelf? Want de Staat, dat zijn nu jullie…! Als jullie dat niet begrijpen, dan begrijpen jullie de voltooide revolutie niet. Tegen deze stand van zaken ingaan betekent ingaan tegen de Revolutie zelf. Zulke ideeën en bewegingen kunnen niet getolereerd worden, want ze kunnen slechts ingegeven worden door de vijanden van de Revolutie, van de arbeidersklasse, van haar Staat, van haar dictatuur en van de arbeidersmacht. Degenen onder jullie die nog redelijk onbewust zijn om te luisteren naar het gefluister van deze vijanden en in te gaan op hun nefaste suggesties omdat nog niet alles perfect loopt in jullie jonge Staat, begaan waarlijk een contra-revolutionaire daad.”

Het spreekt voor zich dat iedereen die toch bleef protesteren en eisen stellen genadeloos vermorzeld werden.

De definitieve verstatelijking van de grond, de landbouw en de afschaffing van de individuele landbouwer waren het moeilijkste te verwezenlijken. Zoals geweten volbracht Stalin deze transformatie enkele jaren geleden. Maar op tijd en stond verergert die toestand. De strijd tussen de Staat en de arbeidersmassa’s wordt in andere vormen hernomen.

Omdat alles wat onmisbaar is voor de arbeid en de menselijke activiteit – met andere woorden, alles wat in de brede zin van het woord kapitaal is – in Rusland tot de Staat behoort, gaat het in dat land over een integraal staatskapitalisme.

Staatskapitalisme: dat is het economische, sociale, financiële en politieke systeem van de USSR met alle logische consequenties van dien in alle domeinen van het leven: materieel, moreel, spiritueel,…

Het correcte etiket van deze Staat zou niet USSR zijn, maar USKR, Unie van Staats Kapitalistische Republieken.

Op economisch vlak betekent dit dat de Staat de echte en enige eigenaar is van alle rijkdommen van het land, van heel het “nationale patrimonium”, van alles wat miljoenen mensen nodig hebben om te leven, te werken, te handelen (het nationale en buitenlandse goud en kapitaal-geld inbegrepen).

Dit is het belangrijkste, dit moet goed begrepen worden. Want al de rest vloeit daar uit voort.

2. De toestand van de arbeiders

De arbeider in de USSR is net zoals in andere landen een loonarbeider. Maar hij staat in loondienst bij de Staat. De Staat is de enige patroon. In plaats van de “keuze” te hebben uit enkele duizenden patroons zoals onder het privaat kapitalisme, heeft de arbeider in de USSR geen keuze. Veranderen van patroon is er onmogelijk.

Men beweert dat de Staat geen “patroon” is in de gewoonlijke betekenis van het woord vermits deze Staat een “arbeidersstaat” is: de winsten die ze maakt met de productie verdwijnen niet in de zakken van de kapitalisten, maar dienen uiteindelijk de belangen van de arbeiders, komen dus naar hen terug onder andere vormen dan geld.

Hoe subtiel deze redenering ook mag zijn, ze is zuiver theoretisch. De “arbeidersstaat” wordt niet geleid door de arbeiders zelf (de werkers zouden de productie nooit zelf kunnen leiden tenzij in een ander sociaal systeem, nooit onder het regime van een moderne, gecentraliseerde Staat), maar door een erg talrijke laag van ambtenaren die betaald worden door de regering die in het centrum een gesloten groep, losgekoppeld van de werkende massa’s vormt. Men zal zeggen dat die regering toch “verantwoording” verschuldigd is aan de arbeiders. Dat is een zoveelste abstractie. Zulke formules hebben niets van zien met de werkelijkheid.

Vraag aan eender welke arbeider in de USSR – op voorwaarde dat het een echte arbeider is – onder welke vorm hij voordeel haalt uit de winsten die de Staat maakt op zijn loon. Hij zal je zelfs niet begrijpen: hij weet daar niets van. Het enige dat hij weet, is dat hij een mager loon krijgt dat ruim onvoldoende is en dat hij het zwaar heeft om rond te komen. Hij weet ook dat er veel mensen in het land “aangenaam” (dixit Stalin), rijkelijk, zelfs luxueus leven.

Vraag hem of hij druk kan uitoefenen op de “verantwoordelijken”, of hij hen mag bekritiseren, hen tot de orde roepen, hen mag afzetten, hen mag vervangen. Hij zal je nog minder begrijpen. Wat hij weet is dat hij de bevelen van deze chefs moet uitvoeren, de chefs die “weten wat ze doen” en dat de minste kritiek hem zwaar te staan komt. Deze chefs zijn hem door de regering opgelegd en zijn enkel aan de regering verantwoording verschuldigd. En de regering is onfeilbaar en onbetwistbaar: haar “verschuldigde verantwoording” is een mythe.

Zie je wat de reële toestand van de arbeider is in de USSR? Verschilt deze in essentie van die van de arbeiders in de privaat-kapitalistische landen?

Zoals overal elders is de arbeider in de USSR verplicht om op de dag van de uitbetaling naar het loket van het bedrijf of de instelling te gaan om zijn loon te krijgen. Dat wordt hem uitgekeerd door een ambtenaar, de kassier van de enige patroon: de Staat.

De ambtenaar maakt het loon op volgens de barema’s die vastgelegd werden door de regering. Wat de Staat-patroon nodig vindt wordt afgehouden van het loon: zoveel voor de Rode Hulp, zoveel voor de lening (“vrij” maar verplicht, nog zo’n sovjet-sofisme), zoveel voor de propaganda in het buitenland, zoveel voor de nationale loterij (nog een “vrije” maar verplichte bijdrage) enzovoort. Daarna maakt hij het loon aan de arbeider over zoals eender welke boekhouder van eender welk bedrijf, in eender welk land. Uiteraard weet de arbeider absoluut niet wat de “de Staat” wint op zijn loon, noch wat de Staat daarmee aanvangt. “Dat zijn de zaken van de regering,” en de arbeider haalt het zelfs niet in zijn hoofd om zich daar ook maar in het minste mee te bemoeien.

Maar in een privaat-kapitalisme kan de ontevreden arbeider zijn patroon verlaten en een andere zoeken. Hij kan van fabriek veranderen, gaan waar hij wil, doen wat hij wil. In de USSR is dat allemaal onmogelijk, simpelweg omdat er maar één patroon bestaat die eigenaar is van alle bedrijven. Conform de laatste wetten heeft de arbeider zelfs niet het recht “om de rekening te vragen” en zonder plausibele reden op eigen houtje het bedrijf te verlaten. Daarvoor heeft hij een toelating nodig van de Directie. Die Directie bestaat trouwens eveneens uit ambtenaren die sinds lange tijd de fabriekscomités vervangen hebben. De arbeider is dus gebonden aan zijn werkplaats, op dezelfde wijze als een lijfeigene of een slaaf.

Als de arbeider de fabriek verlaat zonder een speciale toelating die op zijn verplichte identiteitskaart geschreven wordt, of als hij er ontslagen wordt omdat hij een fout begaan heeft, kan hij nergens meer aan de slag tenzij hij opnieuw een toelating krijgt. Geen enkele fabrieksdirecteur, ambtenaar van de Staat-patroon zal hem aannemen, op straffe van zware sancties.

In die omstandigheden kan de Staat-patroon met de arbeider doen wat hij wil. Hij behandelt hem als een ware slaaf. De arbeider wordt verplicht om alles te aanvaarden: hij kan zijn patroon niet kiezen, noch kan hij beroep doen op verdedigingsmiddelen (de vakbonden zijn in handen van de Staat-patroon en beweren niet te begrijpen dat een vakbondslid zich wil verdedigen “tegen zijn eigen regering”), noch kan hij op een andere manier een bestaan opbouwen dan vastgeklonken aan de ketens. Tenzij hij zich op de een of andere manier ziet “te behelpen”. Hij kan niet klagen, zich zelfs niet uitspreken aangezien de pers in handen is van “zijn” regering, het woord slechts aan die regering toebehoort en er enkel op officiëel bevel vergaderingen mogen belegd worden. In het zo uitgestrekte Rusland is de vagabondage altijd al de beste manier geweest om zich te “behelpen”. Die praktijk is niet veranderd. Duizenden en duizenden Russische ex-arbeiders die hun fabriek “op irreguliere wijze” hebben achtergelaten en met de autoriteiten gebroken hebben, nemen deze oude traditie weer op, kiezen voor de weg van de vagabondage en vormen een belangrijke massa werklozen waarover de sovjet-pers het natuurlijk nooit heeft.

De wetten inzake de arbeider in het algemeen en de arbeidskrachten in de fabrieken in het bijzonder zijn extreem hard. Tienduizenden arbeiders kwijnen weg en sterven in de gevangenissen en ballingsoorden simpelweg omdat ze die wetten overtreden hebben.

De arbeid zelf is zwaar. Met uitzondering van de grote centra zijn de hygiënische omstandigheden in de ateliers deerniswekkend, de algemene sfeer is depressief. Zowat overal wordt het zware regime van stukarbeid en het Taylor-systeem toegepast.

Het beruchte “stakhanovisme” getuigt daarvan. Uiteraard is de ‘verstatelijkte’ arbeider in de USSR, alleszins in principe, een moderne slaaf: op voorwaarde gedienstig en gedreven te zijn wordt hij redelijk goed onderhouden en verzorgd door zijn ‘heer’ (de Staat), krijgt hij betaald verlof enzovoort.

Dat gaat evenwel slechts over een redelijk beperkt deel van de arbeidersklasse die is onderverdeeld in meerdere categorieën. Het verschil tussen hun levensomstandigheden gaat van welstand tot ellende met alle stadia daartussenin. De voordelen in kwestie zijn voorbehouden aan arbeiders “die ze verdienen”. Om op je gemak te zijn, om verlof en andere voordelen te bekomen, moet je ze verdienen, je onderscheiden van de kudde, weten te ‘klimmen’.

De verpletterende meerderheid van de werkers in de USSR leidt een miserabel leven, vooral de niet-gekwalificeerde arbeiders, de handarbeiders, het huispersoneel, de lage bedienden en meer in het algemeen de midden-, courante arbeidersklasse.

Anderen, gekwalificeerde, gespecialiseerde en geprivilegieerde slaven leiden een relatief “goed” leven en vormen een soort van “arbeidersaristocratie”.

Vaak minachten die hun ongelukkige klassekameraden. De strijd om het bestaan is scherp in de USSR. Pech voor de slachtoffers! Dat ze hun plan maar trekken! Als men zich daarmee bezig houdt dan wordt men al snel zelf slachtoffer. De gekwalificeerde en geprivilegieerde arbeider, de echte “stakhanovist” – een waardig discipel van de beruchte Stakhanov, de eerste geslaagde arbeider-arrivist – streeft alsmaar hogere situaties na. Hij heeft er een goed oog in om op een dag uit de rangen van de slaven te treden, om zelf ambtenaar, chef, misschien zelfs directeur te worden… Hij moet alles doen om te slagen: hij slooft zich uit, hij werkt voor vier, hij vormt de jongeren die hem zullen vervangen in de fabriek; hij laat zich overal waar hij kan opmerken; hij doet studies indien mogelijk; hij is het altijd eens met de autoriteiten en benadrukt dat; hij is een kandidaat van de Partij; hier vleit hij en maakt hij het hof, daar loopt hij te pronken. Maar het belangrijkste is dat hij zich niet bekommerd om degenen die onderaan staan, noch rekening houdt met zijn concurrenten. De strijd is zwaar is de USSR.

De “stakhanovistische” arbeiders zijn vooral “gangmakers” wiens rol het is om bijvoorbeeld aan de arbeidersmassa aan te tonen dat het mogelijk is om de productie te verhogen. Ze worden vet betaald en verkrijgen voordelen, vooral dan de “super-stakhanovisten” die de “uitblinkers” zijn van het stakhanovisme. Hun rol is eveneens om de arbeiders te doen inzien dat je een “behoorlijk en zelfs aangenaam leven” (dixit Stalin) kunt verwerven door hard te werken.

In het merendeel van de gevallen is het in de fabriek, eens het nieuwe “recordrendement” behaald werd, voor een “stakhanovist” onmogelijk om er te blijven: de arbeiders zouden hem niet in leven laten. Over het algemeen dragen de autoriteiten wel zorg voor hun trouwe dienaar: vaak wordt hij eerst naar een sanatorium gestuurd waar hij dan enkele maanden “behoorlijk” kan verblijven, daarna wordt hij benoemd op een administratieve post in Moskou of in een andere grote stad waar men hem dan een behaaglijke villa ter beschikking stelt waar hij een “aangenaam” leven kan leiden. Ondertussen krijgt hij bezoldigingen en kan hij genieten van een aantal privileges in verhouding tot de geleverde diensten. Zo maakt hij carrière. Hij is ambtenaar geworden. Hij is “geslaagd”, hij is “uit de kudde” getreden.

Door al deze procedés (stakhanovisme, super-stakhanovisme, classificatie van de loonarbeiders, enzovoort) slaagt de “communistische” regering erin om de arbeidersmassa te verdelen en beter te bevelen. Tegelijkertijd vormt ze een geprivilegieerde, toegewijde laag: die houdt de “kudde” aan het lijntje en dient als “schokdemper” tussen de meesters en de slaven.

De procedés van de nieuwe meesters – de “communisten” – ten opzichte van de werkende massa’s zijn dus hetzelfde gebleven als altijd: verdelen en heersen. En ook het troostende woord dat de meesters tot de “kudde” richten blijft eeuwig hetzelfde: “Arbeiders! Willen jullie “slagen”? Dat hangt slechts van jezelf af, want elke capabele, gedreven en toegewijde mens kan “iemand” worden. Degenen die er niet in slagen, de “mislukkelingen”, hebben het slechts aan zichzelf te danken.”

Volgens de nauwgezette en objectieve berekeningen van de economist E. Joerievski, gebaseerd op de statistieken van de regering van de USSR, waren er op een totaal van zo’n 18 miljoen arbeiders in 1938, ongeveer anderhalf miljoen (8%) ex-arbeiders en geprivilegieerde arbeiders: super-stakhanovisten, stakhanovisten, enzovoort.

Het valt te begrijpen dat de regering dit arrivisme waar het zoveel uit te winnen heeft, aanmoedigt en bevoordeelt, hoewel het dit nooit bij naam noemt. Ze noemt het “nobele wedijver”, “eerbare vlijt in dienst van het proletariaat” enzovoort. Er bestaat een decoratie voor “vlijt” en zelfs een hele laag “gedecoreerden” (“ordenonostsi”).

Met de meest “waardige” van deze elementen vormt de regering een soort van nieuwe “sovjet-adel” en een nieuwe staatskapitalistische bourgeoisie: uitgesproken en solide steunpilaren van het regime.

Het is op al die elementen dat Stalin, hun opperste leider, alludeert wanneer hij tijdens zijn toespraken zegt: “Het leven bij ons wordt alsmaar aangenamer, alsmaar vrolijker…”

De kudde blijft de kudde, zoals overal elders. En zoals overal beschikt de regering over “voldoende middelen om de kudde rustig en onderworpen te houden”.

Men beweert dat zulke zeden de overgang naar het “ware communisme” voorbereiden.

We vroegen ons af of het lot van de arbeider in de USSR te verkiezen valt boven dat van een arbeider onder een privaat kapitalisme. Maar het echte probleem zit niet daar; het echte probleem is veeleer of een dergelijke stand van zaken het socialisme bevat of er op z’n minst de aanvang van is? Waar kunnen een dergelijke organisatie, een dergelijke sociale sfeer toe leiden?

We nodigen de lezer uit om zelf deze vragen te beantwoorden wanneer hij onze studie volledig heeft doorgenomen.

3. De toestand van de boeren

Hierbij moet het onderscheid gemaakt worden tussen vier opeenvolgende periodes.

Eerst voerde de bolsjevistische regering een politiek van “laissez faire” in een poging om de sympathie van de boerenmassa’s en het leger te winnen.

Zoals de lezer reeds weet begonnen de boeren lang voor de Oktoberrevolutie met het innemen van de grond waarvan de eigenaars ofwel op de vlucht, ofwel verjaagd waren. De bolsjevistische regering bekrachtigde deze stand van zaken (decreet van 25 oktober 1917).

“Uit zichzelf staakten de soldaten de oorlog, namen de boeren de gronden in en de arbeiders de fabrieken,” stelt P. Milioekov vast, bekend Russisch historicus en schrijver, ex-minister van de eerste overgangsregering. “Lenin moest niets anders doen dan dit voldongen feit bekrachtigen om zich te verzekeren van de sympathie van de soldaten, boeren en arbeiders.” (P. Milioekov, Geschiedenis van Rusland, volume III, p. 1274.) Er gaat veel waarheid schuil in de bewering van deze bourgeoisleider, hoewel hij ongelijk heeft om totaal geen rekening te houden met de invloed en activiteit van de revolutionairen. Mits dit voorbehoud is zijn getuigenis bijzonder interessant. Milioekov is altijd een fijnzinnig waarnemer en kenner van het Russische leven geweest. Hij bekleedde een post die hem veel informatie verschafte. Daarenboven had hij geen reden om de rol van de bolsjevieken te minimaliseren, integendeel… (Laten we terloops opmerken dat deze getuigenis erg suggestief is, niet alleen over de boeren- en arbeiderskwestie tijdens een revolutie, maar ook over wat het probleem van de oorlog aangaat.)

Waarschuwing aan allen die opzettelijk of uit onwetendheid beweren dat de Revolutie niet door de massa’s, maar door de bolsjevieken gevoerd werd. Dit moet benadrukt worden. Eigenlijk werd de Oktoberrevolutie, en ook die van februari, verwezenlijkt en gewonnen door de massa’s, welteverstaan met de hulp en steun van de revolutionairen van alle stromingen. De massa’s waren klaar voor de nieuwe Revolutie; ze verwezenlijkten die dag na dag, overal ter plekke. Waar het om draait, is wat het betekent om de “Revolutie te voltooien”. De bolsjevieken volbrachten een zuiver politieke daad door de macht te grijpen die noodzakelijkerwijze ging vallen tijdens deze volksrevolutie. Door hun politieke zet deden de bolsjevieken de ware Revolutie halt houden en bepaalden ze er de dwaling van .

Deze vaststelling bevestigt onder meer de fundamentele these van de anarchisten. Die beweren dat de massa’s perfect in staat zijn om de Revolutie zelf te voltooien, met hulp en steun van de revolutionairen wanneer de noodzakelijke en gunstige voorwaarden vervuld zijn. Ze voegen daar nog aan toe – en dat is essentieel in hun overtuiging – dat de Revolutie op de dag na de overwinning, dezelfde weg moet volgen: de vrije actie van de massa’s, gesteund door de vrije actie van de revolutionairen van alle stromingen, zonder dat een politieke partij de macht grijpt door de anderen te elimineren, haar dictatuur oplegt en de Revolutie monopoliseert.

In het begin – de eerste periode – raakte Lenin de boeren niet aan. Daarom steunden de boeren hem onder meer, waardoor ze hem de tijd lieten om zijn Macht en zijn Staat te consolideren. In die tijd zei men zelfs – vooral in het buitenland – dat de boeren het meest hadden gewonnen bij de Russische Revolutie en dat de bolsjevieken ondanks hun marxistische doctrine verplicht waren om alles bij elkaar genomen te steunen op de boerenklasse en niet op de arbeidersklasse.

Later – de tweede periode –, naarmate de Staat zich steeds meer bevestigde, de voorraden van de steden uitgeput raakten en hun blik richtten op het platteland, begon Lenin het net rond de boeren alsmaar verder aan te spannen.

Indien de arbeiders van de steden en van de industriële regio’s doorheen hun onafhankelijke en actieve organisaties over vrijheid van actie en initiatief beschikt hadden, dan zouden ze voor de productie, de uitwisseling enzovoort zonder twijfel een direct en vruchtbaar economisch contact hebben gelegd met de boeren. Men kan er zeker van zijn dat zulk contact tussen de vrije producenten en consumenten van de steden en het platteland tot overeenkomsten zou geleid hebben en tenslotte tot een praktische en gelukkige oplossing van het kapitale probleem van de Sociale Revolutie: de verhouding tussen de twee klassen van werkers, tussen de twee essentiële takken van de nationale economie.

Maar nee! De arbeiders en hun organisaties hadden niet de minste vrijheid van actie, konden geen initiatieven nemen. De boeren evenmin. Alles was geconcentreerd in de handen van de Staat, van de regering. Alleen zij konden handelen, ondernemen, oplossen.

In die omstandigheden wachtte iedereen uiteraard op statelijke beslissingen.

De boeren die op directe suggestie en op voorstel van de arbeiders zeker al lang zelf een spontaan en eenvoudig initiatief zouden hebben genomen om de steden van het noodzakelijke te voorzien, bewogen geen vinger zolang de regering – daar bestond ze toch voor! – haar intenties niet kenbaar maakte.

Door haar aanwezigheid en functies zelf plaatst een regering zich tussen twee lagen van werkers en scheidt hen. Ze verhindert hen om tot overeenkomsten te komen omdat ze ten opzichte van beide optreedt als tussenpersoon, als scheidsrechter.

En wanneer de “bepalingen” afkomstig zijn van een regering hebben ze niets van zien met directe relaties van werkers tot werkers. Zulke bepalingen kunnen door hun aard zelf niets anders zijn dan voorschriften, bevelen, orders.

Lenin kwam dus tussenbeide. Een marxistisch dictator zijnde, begreep hij uiteraard niets van de echte situatie. Hij verklaarde de onverschillige houding van de boeren niet als een fataal gevolg van de toepassing van het valse gouvernementele principe, maar als een uiting van hun “egoïsme”, hun “kleinburgerlijke mentaliteit”, hun “vijandigheid ten opzichte van de steden” etc.

Hij handelde en sloeg toe. Met een reeks decreten en ordonnanties beval hij de boeren om het grootste deel van hun oogst aan de Staat over te dragen. Dit bevel werd ondersteund met gewapend en politioneel machtsvertoon. Het was de periode van de vorderingen, de belastingen in natura, de “gewapende expedities”, kortom, van het “oorlogscommunisme”. Het militaire geweld stortte zich op de boeren om hen te ontnemen waar de Staat nood aan had.

Men verbood de boeren om hun producten te verkopen. Men installeerde “wegversperringen” op de spoorwegen, op de wegen en rondom de steden om deze verkoop die als “speculatie” omschreven werd te verhinderen. Duizenden boeren en andere “burgers” werden aangehouden, een deel daarvan werd gefusilleerd omdat ze deze maatregelen hadden omzeild. Onnodig om daarbij te vermelden dat men vooral arme sukkels arresteerde die een zak meel naar de stad zeulden om wat centen bijeen te sprokkelen, of boeren die gewoon hun uitgehongerde verwanten of vrienden wilden helpen. De ware speculanten “forceerden” de wegversperringen erg makkelijk met wat smeergeld. Eens te meer stak de werkelijkheid in het statelijke systeem de draak met de “theorie”.

Al snel botste deze politiek op serieuze problemen. De boeren boden heftig weerstand tegen het geweld. Ze verborgen hun graan, ze verminderden de zaaigrond tot de strikt noodzakelijke proporties voor hun persoonlijke noden, ze doodden hun vee, ze saboteerden het werk, hier en daar kwamen ze in opstand tegen de huiszoekingen en vorderingen, alsmaar vaker vermoordden ze de “commissarissen” die deze operaties moesten uitvoeren.

De steden waren bedreigd met verhongering en er viel geen enkele onmiddellijke verbetering te bespeuren. De arbeiders ondergingen zware ontberingen en begrepen alsmaar beter de echte redenen van dit failliet. Ze wilden de Revolutie terug op het juiste pad brengen en begonnen keet te schoppen. Een deel van het leger was bereid om deze massabeweging te steunen. (Zo vond in maart 1921 de grootse opstand van Kronstadt plaats, waarover we verder zullen uitweiden in het derde boek). De situatie werd kritiek.

Lenin deinsde terug. Hij geloofde niet dat zijn Staat, met name het geheel aan ondersteunende en dwingende krachten, voldoende geconsolideerd was om kost wat kost zijn wil aan het land op te leggen. Onmiddellijk na de “overwinning” van Trotski tegen Kronstadt, kondigde hij zijn beruchte NEP af: de “nieuwe economische politiek”.

De NEP vormt de derde periode van de landbouwkwestie.

Ze was slechts “nieuw” ten opzichte van de genadeloze strengheid en de militaire maatregelen van daarvoor. Het was eenvoudigweg een soort van ontspanning. Men verminderde de druk wat om de magen tevreden te stellen en de gemoederen te bedaren.

De “nieuwe politiek” gaf aan de boeren een zekere vrijheid om te beschikken over hun arbeidsproduct, ze mochten er bijvoorbeeld een deel vrij van verkopen op de markt. De wegversperringen werden opgeheven. De kleinhandel vaarde wel bij deze enkele “liberale vrijheden”. De individuele eigendom kreeg wat rechten terug.

Maar om duizend verschillende redenen veranderde de NEP maar erg weinig. Het was geen oplossing, maar een halve, vage en twijfelachtige maatregel. Zeker, het kalmeerde de sfeer wat, maar schiep tegelijkertijd aarzeling en desorganisatie. Het leidde tot verwarring en contradicties met zware gevolgen, zowel op economisch vlak als voor het leven van het land in het algemeen.

Langs de andere kant vormde de dubbelzinnige en instabiele toestand die erdoor gecreëerd werd, een zeker gevaar voor de veiligheid van de regering. Door toegevingen te doen, gaf ze immers een zekere zwakheid toe. Deze indirecte bekentenis wakkerde de hoop in de bourgeoismiddens aan. Ze gaf een nieuwe impuls aan de krachten en elementen die snel opstandig en zelfs gevaarlijk voor het regime konden worden. Te meer daar de sympathie van de massa’s voor het bolsjevisme zienderogen wegebde vanaf 1917, waar de regering zich bewust van was. De eventuele heropstanding van de bourgeoistrekjes bij bepaalde elementen van het boerendom leek eveneens te vrezen.

De leden van de partij en de geprivilegieerde lagen over het algemeen (die reeds gevormd waren binnen deze nieuwe Staat en redelijk invloedrijk waren) werden bang. Men drong er bij de regering op aan om een einde te stellen aan de “pause van de NEP” en terug te keren naar het regime van de Staat-patroon, de Staat-vuist.

Stalin, die na diens dood in 1924 Lenin verving, moest kiezen tussen twee oplossingen: ofwel de NEP nog uitbreiden, wat, ook al had de Staat de touwtjes in handen, neerkwam op het openen van de poorten voor de economische en misschien zelfs politieke restauratie van het privaat kapitalisme; ofwel terugkeren naar het integrale etatisme, naar het totalitaire regime en het opnieuw in gang zetten van het statelijke offensief tegen de boeren.

Alles weloverwogen, zeker van de macht van de Staat en rekenend op de actieve steun van de geprivilegieerde lagen en de steun van een aanzienlijk deel van het leger dat definitief onderworpen was en van alle dwangkrachten van “zijn apparaat”, koos Stalin uiteindelijk voor de tweede optie. Vanaf 1928 ging hij over tot de totale verstatelijking van de landbouw: deze verstatelijking werd “collectivisering” genoemd en vormt de vierde periode van de landbouwkwestie.

Gewapenderhand en met een terreur die al snel ongekende vormen en proporties aannam begon de Staat de lapjes grond die eigendom gebleven waren van de boeren af te pakken, zelfs die van de middenmoot, zelfs die van de kleine boeren. De Staat werd effectief en volledig eigenaar van de grond.

Voor deze operatie moet men in de USSR het onderscheid maken tussen:

1° De “sovkhoz” (afkorting van de Russische naam): “sovjet-eigendommen”, die direct uitgebaat worden door de Staat;

2° De “kolkhoz”: “collectieve eigendommen”, die gemeenschappelijk door de boeren die eraan deelnemen bewerkt worden, onder leiding en controle van de Staat;

3° De individuele landbouwers, in die tijd een soort van pachtboeren van de Staat, die net zoals de “kolkhoz” een min of meer aanzienlijk deel van hun oogst moesten afdragen aan de Staat.

Dit onderscheid verdween met de “collectivisering”. De hele landbouw werd een directe onderneming van de Staat, de effectieve eigenaar van de grond. Elke “landbouwvestiging” kreeg de naam “kolkhoz”.

Alle boeren werden gedwongen om toe te treden tot een “kolkhoz”. Zijn lapje grond en zijn goederen werden geconfisqueerd. En laten we daarbij benadrukken dat het niet alleen ging over min of meer welvarende boeren, maar ook over miljoenen arme landbouwers die juist genoeg hadden om zich te voeden, die geen andere arbeidskrachten te werk stelden en slechts over het strikt noodzakelijke voor hun arbeid beschikten.

Sinds toen is elke boer in de USSR verplicht aan een “kolkhoz” verbonden, zoals de arbeider aan de fabriek. De Staat heeft hen niet alleen tot pachters gemaakt, maar tot lijfeigenen die verplicht zijn te werken voor de nieuwe meester. En zoals elke echte meester, gunt de Staat hen van hun arbeidsproduct slechts het minimum om te overleven, de rest, het overgrote deel, wordt ter beschikking gesteld van de regering. En zoals elke echte meester kan de Staat daar op eigen houtje over beschikken, zonder dat de boeren daar iets in te zeggen hebben. Zeker, dat deel zal de kapitalisten niet verrijken, maar er zijn wel andere lagen om vet te mesten in de USSR.

In theorie “koopt” de Staat de producten van de “kolkhoz”. Voornamelijk onder die vorm vergoedt ze de arbeid van de boeren. Maar als enige eigenaar en koper, betaalt ze voor deze producten een belachelijke prijs. Die vergoeding is slechts een nieuwe manier van uitbuiting van de boerenmassa’s door de kapitalistische Staat.

Om dat te begrijpen, volstaat het om vast te stellen dat de Staat volgens de gegevens van de “sovjet-pers” in 1936 een netto-winst haalde van 25 miljoen roebels door de herverkoop van de producten die bij de “kolkhoz” gekocht werden. Of nog: in 1937 kregen de “kolkhozisten” slechts 50 procent van de werkelijke waarde van hun arbeidsproducten betaald. De rest werd ingehouden als belastingen, administratiekosten, diverse afhoudingen, enzovoort.

De quasi-totaliteit van de boerenbevolking in de USSR bevindt zich vandaag in een toestand van lijfeigenschap. Deze landbouworganisatie doet denken aan de beruchte “militaire kolonies” van Araktsjejev in de tijd van tsaar Alexander I. In feite is de “sovjet-landbouw” “gemechaniseerd”, “gebureaucratiseerd” en “gemilitariseerd”.

Om zijn doelen te verwezenlijken moest Stalin verschrikkelijk geweld gebruiken ten opzichte van de boeren. Op vele plaatsen aanvaardden de boeren de aangekondigde hervorming immers niet: ze steigerden. Stalin had zich daaraan verwacht. Hij aarzelde niet. Miljoenen boeren werden opgesloten, gedeporteerd of gefusilleerd bij de minste weerstand. Deze taak werd vooral uitgevoerd door detachementen “speciale eenheden” – een soort van gendarmeriekorps of militaire politie. Tijdens die “expedities” werden een groot aantal weigerachtige of rebelse dorpen in brand gestoken en van de kaart geveegd met artillerie en mitrailleurs.

Daarbovenop verwoestten meerdere hongersnoden hele regio’s tijdens al deze strubbelingen en eisten miljoenen slachtoffers.

Uiteindelijk haalde de wet het. Men hoeft zich niet te verbazen of “sceptisch” te blijven ten opzichte van onze beweringen. Door andere voorbeelden zoals het fascisme of het hitlerisme weten we tot op welk punt een autoritair regime bewapend met alle moderne middelen, de massa’s onder de knoet kan krijgen en hen haar wil opleggen, ondanks alle weerstand, ondanks alle hindernissen, zolang de politie en het leger het regime maar blijven gehoorzamen.

Sommigen zullen zeggen dat de bolsjevistische regering geen andere middelen had om haar regime te bestendigen, het land van de permanente hongersnood te redden en van andere rampen die erger zijn dan de genezing, om “de landbouw vooruit te doen gaan”, “om de opmars naar het socialisme te verzekeren”.

We zijn het daarmee eens, behalve dan over de doelen.

Ja, het etatistische, gouvernementele procedé heeft geen andere actiemiddelen. Maar dat is net het onweerlegbare bewijs dat haar doctrine het mis heeft en dat de gecreëerde situatie geen uitweg laat. Want nooit zal het socialisme met zulke middelen verwezenlijkt worden.

Dit systeem kan de opmars naar het socialisme niet “verzekeren”, enkel die naar een staatskapitalisme dat nog vreselijker is dan het privaat kapitalisme. Dit systeem is dus geenszins een “overgangsfase” zoals men vaak wil doen geloven: het is eenvoudigweg een andere wijze van overheersing en uitbuiting. Men zal verplicht zijn om het te bestrijden zoals men andere systemen van overheersing en uitbuiting heeft bestreden – of vandaag bestrijdt.

Inzake de “vooruitgang van de landbouw” zijn wij ervan overtuigd dat de ware, progressieve collectivisering van deze tak – zoals van de hele economie – verwezenlijkt zal worden door krachten die niets gemeenschappelijk hebben met de etatistische, politieke dictatuur.

We zeiden dat het landbouwprobleem strubbelingen veroorzaakte in de USSR. De boerenmassa’s voeren inderdaad een stilzwijgende, maar effectieve strijd tegen de Staat-patroon en saboteren de arbeid in de “kolkhoz”. Het rendement van de landbouw is rampzalig aan het ineenstuiken. Om de kolkhozisten te stimuleren en hen te verzoenen met het systeem, liet men hen toe om binnen de “kolkhoz” een zekere individuele eigendom (trouwens erg beperkt) te behouden: een lapje grond, wat vee, wat gereedschap. Men stond de kolkhozist toe om een beetje voor zichzelf te werken.

Het fatale resultaat van deze maatregel liet niet lang op zich wachten: de strijd tussen de boer en de Staat kristalliseerde al snel rond deze “privé-sector” (“rondom de koe”, zoals men daar zei).

Sinds dat moment proberen de boeren koppig hun “eigendom”, hun rechten en hun persoonlijke arbeid te vergroten ten koste van de kolkhoz.

De Staat verzet zich uiteraard tegen deze tendens. Maar langs de andere kant voelt ze zich verplicht om de “individuele sector” waarvan het rendement hoger is dan dat van de kolkhoz en die veel bijdraagt tot de welvaart van de Staat, te tolereren.

Momenteel vormen deze strijd en deze aarzelingen het zenuwcentrum van het landbouwprobleem in de USSR. Het is niet ondenkbaar dat het land op de drempel staat van een nieuwe, vijfde periode van haar landbouwontwikkeling.

Laten we toch nog toevoegen dat deze details niets veranderen aan het algemene beeld dat we geschetst hebben.

4. De toestand van de ambtenaren

De derde sociale laag waarvan het belang enorm aan het worden is in de USSR, zijn de bureaucraten, de ambtenaren.

Vanaf het moment dat de directe relaties tussen de verschillende categorieën onderdrukt worden samen met hun vrijheid van actie en initiatief, moet de werking van de staatsmachine noodzakelijkerwijze verzekerd worden door bemiddelaars die voor de centrale directie van de machine werken.

In de “liberale” landen doen de ambtenaren draaien wat deel uitmaakt van de Staat. In een land waar de Staat alles is, moeten de ambtenaren alles doen draaien. Dat wil zeggen dat het hun opdracht is om te organiseren, administreren, coördineren, bewaken, kortom, het hele leven van het land doen draaien, zowel op economisch vlak als op de andere vlakken.

In een land zo immens als de USSR moet dit “burgerleger” van de Staat-patroon enorm talrijk zijn. De ambtenarenkaste loopt er momenteel op tot een paar miljoen. Volgens E. Joerievski overstijgt hun aantal de 9 miljoen. Laten we immers niet vergeten dat er in de USSR geen gemeentediensten of andere diensten en organismes onafhankelijk van de Staat bestaan, noch privé-bedrijven van welke soort dan ook.

Het spreekt voor zich dat ze de meest geprivilegieerde sociale laag na de ondergeschikte bedienden zijn. In dat opzicht kunnen alleen de superieure militaire kaders met hen concurreren. De diensten die ze haar baas (de Staat) levert zijn van onschatbare waarde. Naast het leger en de politie (die eveneens enorm qua aantallen zijn) is de sovjetbureaucratie een kracht van eerste orde. Eigenlijk berust alles op haar. Niet alleen dient, organiseert, regeert, controleert ze de Staat, maar wat nog kostbaarder is, ze geeft haar trouwe en actieve steun aan het regime waarvan ze afhankelijk is. De hoge bureaucratie straft in naam van de regering die ze vertegenwoordigt, commandeert, dicteert, beveelt, bewaakt; de midden- en lage bureaucratie voeren uit, maar ook zij bevelen: elke ambtenaar is heer en meester binnen de grenzen die hem toegewezen werden. Op hiërarchische wijze zijn ze allemaal verantwoording verschuldigd aan hun superieuren. De hoogste bureaucraten zijn verantwoording verschuldigd aan de ambtenaar-chef, de grote, geniale, onfeilbare Dictator.

De ambtenaren geven hart en ziel voor de regering. En de regering draagt zorg voor hen: met uitzondering van de laagste ambtenaren wiens toestand op die van de arbeiderskudde lijkt, worden de “verantwoordelijke ambtenaren” in de USSR met veel zorg behandeld. Elke ambtenaar die het waard is, kan op een flinke bezoldiging rekenen. Elke toegewijde en dienstbare ambtenaar wordt goed betaald, vertroeteld, gefeliciteerd, gedecoreerd. De meest toegewijde en gedreven ambtenaren stijgen snel op de ladder en kunnen hopen om op de hoogste posten van de Staat benoemd te worden.

De medaille heeft echter wel een keerzijde. Alles bij elkaar genomen is elke ambtenaar een instrument en speeltje in handen van zijn superieuren. De minste fout, vergissing of nalatigheid kan hem zwaar komen te staan. Net zoals de militair is de ambtenaar enkel aan zijn chefs verantwoording verschuldigd en hij wordt dus ook door hen administratief bestraft, zonder enige vorm van proces. Die straf is een onmiddellijk ontslag, vaak gevangenis en soms de dood. De persoonlijke grillen en willekeur van de chefs heersen onherroepelijk. Het ergste is dat de gestrafte ambtenaar vaak slechts een zondebok is. Zijn “fout” of mislukking valt vaak te wijten aan de slechte verordeningen van zijn superieuren, aan de algemene omstandigheden of aan het regeringsbeleid. “Stalin heeft altijd gelijk” (net zoals Hitler in Duitsland). Als er iets de mist in gaat, dan vindt men makkelijk schuldigen. Vaak is de schuldige ook slachtoffer van de bittere overlevingsstrijd (iets wat erg diep verankerd is in de sovjetbureaucratie): concurrentie, jaloezie, intriges,… de onvermijdelijke elementen van een losgeslagen arrivisme.

Sommige uitschuivers in het privé-leven van de hoge ambtenaren worden getolereerd door de regering, als ging het om een soort van onmisbaar stoom aflaten. De GEPOe sluit de ogen ervoor. Haar chefs doen eraan mee. De beruchte Jagoda was een vettige, perverse boemelaar. En er zijn nog altijd orgieën in Moskou!

“Slagen”, ten allen prijze en met alle middelen, zonder gepakt te worden: dat is één van de grootste zorgen en sterkste stimulansen in de USSR.

Wanneer de beginnende ambtenaar erin slaagt om zich een beetje te verheffen boven het niveau van de immense kudde van 150 miljoen arbeiders, boeren en lage ambtenaren kan hij erin slagen om een “mooi leven” te leiden op voorwaarde van een onderworpen toewijding en verblinding en als hij weet te hielen likken en zijn “ellebogen te gebruiken”.

Het is eveneens die hoop die vandaag elke jonge burger van de USSR aanspoort om onderwijs te volgen en te studeren. Hij streeft ernaar om net als de “stakhanovist” “uit de massa te treden”. Hij wil een post als chef, een auto, een lederen aktetas, een paar laarzen, een flinke bezoldiging, decoraties.

Op zijn weg kijkt hij niet om naar zijn naaste. Als geen ander weet hij te kronkelen, weg te duwen, te insinueren, intriges op te zetten, te vertrappelen, te verpletteren… En uiteraard weet hij ook te vleien, te bewieroken, kruiperig en gedienstig te zijn.

Het volstaat om aandachtig op te volgen wat er in het land gebeurt om je van dit alles te vergewissen. Het volstaat zelfs om gewoon de “sovjet-pers” te lezen als je een voldoende algemene kennis hebt van het Russische leven, de mentaliteit en de zeden. De toespraken en redevoeringen van de chefs, de periodieke uitreiking van decoraties, de verklaringen en interventies van de afgevaardigden tijdens de Congressen, de lokale reportages en de daglijkse “kleine nieuwtjes” die in de kranten verschijnen… ze geven voor wie weet te lezen en te begrijpen allemaal een zeer goed beeld van het land.

Volgens Joerievski zijn er op de zowat 10 miljoen ambtenaren in de USSR zo’n 2 miljoen (20%) geprivilegieerden. De rest leidt een min of meer moeilijk bestaan, gekruid met de hoop “om eruit te geraken” en te “slagen”.

Als we alle cijfers bijeenvoegen, bekomen we het volgende totaalbeeld (uiteraard bij benadering):

1.500.000 geprivilegieerde arbeiders op een totaal van 18.000.000

2.000.000 geprivilegieerde ambtenaren op een totaal van 10.000.000

2.500.000 diverse geprivilegieerden: partijleden (onafhankelijk van hun functie), specialisten, militairen, politie-agenten enzovoort.

Dus: 10.000.000 geprivilegieerden op een totale bevolking van 170.000.000. Die tien miljoen vormen de nieuwe geprivilegieerde klasse in de USSR en de steunpilaar van het regime.

De rest van de bevolking (160 miljoen zielen) is slechts een min of meer duistere, onderworpen, uitgebuite en ellendige kudde.

5. De politieke structuur

Na onze analyse van de rol van de ambtenaren belanden we nu aan bij de politieke structuur van het land.

Politiek gezien wordt de USSR door hoge staatsambtenaren bestuurd (zoals Frankrijk volgens de geïjkte formule bestuurd wordt door de “prefecten”) en beheerd door een ontelbaar leger van ondergeschikte ambtenaren.

We hebben nog enkel een aantal verduidelijkingen aan deze vaststelling aan te brengen.

Maar allereerst moet het onderscheid gemaakt worden tussen twee absoluut verschillende elementen: het ene element is de schijn, het decor, de enscenering – de enige erfenis van de glorieuze Oktoberrevolutie –, het andere element is de werkelijkheid.

In schijn wordt de USSR bestuurd door de sovjets. (“Er zijn daar overal sovjets!” roepen de Franse communisten uit zonder te weten wat de sovjets zijn, noch iets te weten over hun ware geschiedenis en hun ware rol.)

Niets is valser dan dat! De flinkerds in het buitenland die nog oprecht in deze mythe geloven laten zich magistraal “inpakken”.

Zonder ons in details te verliezen, zullen we hier de essentiële feiten op een rijtje zetten en vooral de weinig gekende of ongekende trekken benadrukken.

Sinds erg lange tijd spelen de sovjets (arbeidersraden) geen enkele belangrijke rol meer in de USSR, niet op politiek noch op sociaal vlak. Hun rol is totaal van secundaire orde en zelfs onbeduidend: het zijn louter administratieve en uitvoerende organen die instaan voor kleine lokale bekommernissen zonder enig belang en totaal onderworpen zijn aan de “richtlijnen” van de centrale autoriteiten: de regering en de leidende organen van de partij. De sovjets hebben zelfs geen schaduwtje macht meer.

Er heerst een groot misverstand over de sovjets buiten Rusland. Voor veel arbeiders van andere landen heeft de term sovjet iets mystiek. Een massa oprechte, naïeve mensen – “uilskuikens” om er een woord op te plakken – die de plank faliekant misslaan, hechten geloof aan het “socialistische” en “revolutionaire” decor van de nieuwe bedriegers. In Rusland worden de massa’s met geweld en andere methodes gedwongen om zich aan dit bedrog aan te passen (net zoals dat gebeurt in het Duitsland van Hitler, het Italië van Mussolini enzovoort). Maar miljoenen arbeiders uit andere landen laten zich op naïeve wijze beetnemen. Ze zijn zich niet bewust van het bedrog waarvan ze op een dag de eerste slachtoffers zullen zijn.

Laten we deze kwestie van de sovjets uitdiepen.

Twee essentiële feiten:

Eén: het oprichten van de ‘sovjets’ vond uitsluitend plaats bij gebrek aan andere arbeidersorganisaties, om tegemoet te komen aan de dringende nood van een gemeenschappelijk informatie-, coördinatie- en actie-orgaan tussen verschillende fabrieken. Het is zeker dat men nooit op de idee zou gekomen zijn om ‘sovjets’ te vormen als er in het Rusland van 1905 arbeidersbonden en syndicalistische klassenorganisaties hadden bestaan,; men zou nooit gegrepen hebben naar die vage, totaal fortuite en louter representatieve organen.

Twee: eigenlijk is een ‘sovjet’ helemaal geen orgaan van klassenstrijd, van revolutionaire actie. Het kan evenmin een levende, handelende cel van sociale transformatie of van de groeiende nieuwe samenleving zijn. Het is een slappe, passieve structuur met eerder bureaucratische, of in het beste geval administratieve allures. Een sovjet kan zich bezighouden met kleine lokale bekommernissen, niets meer. Het is een soort van arbeidersgemeenteraad. Maar – en dat is een ernstig probleem – door haar structuur en vooral door haar pretenties kan de raad in bepaalde omstandigheden een instrument worden in handen van een politieke partijen of een regering, zoals dat het geval was in Rusland. De raad is dus onderworpen aan de “politieke ziekte” en is bijgevolg een gevaar voor de Revolutie.

Om deze twee redenen is dit fameuse systeem “van sovjets”, dat ontstaan is in de specifieke omstandigheden waarin de Russische arbeidersbeweging zich bevond, van geen enkel belang noch tot nut voor de arbeiders van landen waar er syndicale organismen, een syndicale beweging, een syndicalistische strijd bestaan; voor arbeiders die in landen leven waar ze reeds lang hun klasse-organisaties hebben; voor de werkende massa’s die zich reeds opmaken voor de finale directe strijd, buiten de Staat, de politieke partijen en welke regering dan ook om.

In schijn wordt Rusland geregeerd door de sovjets (“vrije emanaties van de arbeidersklasse,” volgens de mythe die in het buitenland verspreid wordt).

In theorie (volgens de oude geschreven “sovjet-grondwet”) heeft het Panrussische Congres van de Sovjets dat periodiek samenkomt en in principe het recht heeft om de regering te benoemen, af te zetten en te vervangen, de opperste macht in de USSR. In principe hebben de sovjets de wetgevende macht, en hun “uitvoerende comités” de uitvoerende macht.

In werkelijkheid is het echter de regering zelf, de Raad van Volkscommissarissen, directe emanatie van de communistische partij, die op een absolute wijze alle kracht en alle macht, zowel wetgevend als uitvoerend, heeft in het land.

De regering is meester, niet de sovjets.

De regering kan, als ze wil, in geval van oppositie of ongehoorzaamheid het Congres van de Sovjets verpletteren, of elke Sovjet apart genomen, of elk lid van een Sovjet. Want het is de regering die alle “teugels” in handen heeft.

Maar het wordt nog beter. De ware regering van het land is eigenlijk zelfs niet de Raad van Volkscommissarissen, die ook slechts een decor is, maar wel het Politbureau (Politiek Bureau) dat enkele partijkopstukken telt die lid zijn van het centraal comité. Dat is nog niet alles. In feite is het de brutale en geslepen chef van het Politbureau, de secretaris en de chef van zowel de partij als van het centraal comité, de “grote” en “geniale” Stalin (of diegene die hem zal vervangen) die de ware opperste macht is: de dictator, de “Vojde” (Duce of Führer) van het land. Deze man kan met veel meer recht dan Louis XIV zeggen: “L’Etat, c’est moi!”

Stalin (of zijn eventuele vervanger) wordt in zijn macht gesteund door de ‘areopagus’ (het Politbureau), de Raad van Volkscommissarissen, de hele partij, de “partijkandidaten” (toekomstige leden), de geprivilegieerden, de bureaucratie, het “apparaat”, het leger en de politie. Want alles is afhankelijk van hem, zowel op materieel als op moreel vlak, en bestaat slechts dankzij hem. Iedereen moet blind geloven in zijn kracht en zijn behendigheid om het regime staande te houden dat voortdurend bedreigd wordt door de ingehouden ontevredenheid en de – voor het moment krachteloze – woede van de bedrogen, onderworpen en uitgebuite volksmassa’s.

Hij – de “Grote Chef” – en vervolgens het Politbureau, het Centraal Comité van de Partij en de Raad van Volkscommissarissen, leggen hun wil op aan de Sovjets en niet omgekeerd.

Sommigen beweren dat Stalin en al die instellingen regeren op wens van het volk, want, zo zegt men, alle regeringsleden, leidende organen en sovjets worden verkozen volgens een vrije en geheime stemming.

Maar als je het mechanisme en de regeltjes wat nauwer bekijkt zie je makkelijk dat deze “vrije en geheime stemming” slechts komedie is (min of meer zoals overal elders).

Helemaal in het begin waren de verkiezingen van de sovjets betrekkelijk vrij en min of meer geheim - aangezien de massa’s over het algemeen voor de sovjets waren had de regering van die kant niets te vrezen en langs de andere kant was het ook niet mogelijk om de massa’s onmiddellijk te bedriegen –, maar die relatieve vrijheid bestaat al lang niet meer. Al jarenlang zijn de verkiezingen niet meer vrij of geheim, en dat op een totaal officiële manier, jammer genoeg voor de onwetende “volgelingen” in andere landen, die dat altijd ontkend hebben. Het is algemeen bekend dat deze zogenaamde “vrije en geheime” stemmingen recentelijk aan het volk “verleend” werden door de beruchte “democratische grondwet” van Stalin. Het ware doel hiervan was het sussen van de groeiende ontevredenheid in de USSR en langs de andere kant zand in de ogen te strooien van de arbeiders in het buitenland. Stalin en zijn regering waren er op dat moment voldoende zeker van de situatie te baas te blijven, ondanks de “vrije en geheime stemmingen”. Het “staatsapparaat” was voldoende solide – en het volk voldoend getemd – opdat de stemkudde aan de genade van deze regering overgeleverd zou zijn, ondanks de toegekende “liberale vrijheden”. De tekst zelf van deze grondwet laat deze berekeningen doorschijnen.

Vandaag zijn de verkiezingen ondanks de schijn geïnspireerd of zelfs opgelegd, georganiseerd en nauw in de gaten gehouden door de ontelbare agenten van de almachtige regering. De comités, de “cellen” en andere plaatselijke partijorganen “suggereren” hun “ideeën” en leggen hun kandidaten op. De kandidatenlijst wordt trouwens uitsluitend door de Communistische Partij ingediend. Er zijn geen concurrenten. Wie zou zich tegen die lijst durven verzetten of er een andere indienen? En waarom zou de kiezer “mokken” vermits de stemdaad niets aan de situatie veranderd en de weigerachtige in de gevangenis kan belanden?

De stemming is “vrij” en “heimelijk” in die zin dat de kiezer zelf de pen mag hanteren zonder dat er iemand over zijn schouder meekijkt. Maar hij heeft geen keuze over hetgeen hij met die pen kan aanduiden. Zijn daad is “voorbestemd”, dus zuiver automatisch.

De samenstelling van de sovjets en hun onderwerping aan de regering zijn dus al op voorhand verzekerd. De “stembrief” is gewoon een zoveelste bedrog.

Laten we de lezer eraan herinneren dat de grondwet van Stalin de derde is sinds de Oktoberrevolutie. De eerste werd in juli 1918 aangenomen door het V de Congres van de Sovjets, onder het bewind van Lenin, en vestigde de bases van de bolsjevistische Staat. De tweede grondwet werd in 1924 aangenomen, nog steeds onder het bewind van Lenin. Ze bevatte een aantal verduidelijkingen en wijzigingen die de Staatsmacht consolideerden en de laatste restjes van de onafhankelijkheid van de sovjets, de fabriekscomités enzovoort afschaften. De derde werd toegekend door Stalin en aangenomen in 1936. Die veranderde niets aan de stand van zaken. Enkele herwerkingen van onbelangrijke details, enkele vage beloftes, enkele artikels die “democratische formules” herkauwden die op hun beurt onmiddellijk tegengesproken werden door de volgende artikels en tenslotte de vervanging van de jaarlijkse Panrussische Congressen van de Sovjets door een permanente, om de vier jaar hernieuwbare Opperste Sovjet. Dat was alles.

Ik zou nu moeten spreken over het culturele niveau van deze vreemde Staat. Maar omdat de cultuur eigenlijk geen deel uitmaakt van de structuur van een Staat, ga ik daar liever later dieper op in, in het hoofdstuk Verwezenlijkingen.

6. Overzicht

Hier nog enkele laatste penseeltrekken om het beeld dat ik hier geschilderd heb af te werken.

Het bolsjevistische systeem wil dat de Staat-patroon ook voor iedere burger de wegbereider is, de morele gids, de rechter, de uitdeler van beloningen en bestraffingen.

De Staat geeft werk aan deze burger en duidt hem een baan aan; de Staat voedt en betaalt hem! De Staat bewaakt hem; de Staat gebruikt en manoeuvreert hem naar believen; De Staat voedt hem op en vormt hem; de Staat beoordeelt hem; de Staat beloont of bestraft hem: werkgever, voeder, beschermer, bewaker, opvoeder, opleider, rechter, cipier, beul – alles, absoluut alles in dezelfde persoon, die van een Staat die alomtegenwoordig, alwetend, almachtig wil zijn met behulp van haar ambtenaren. Wee diegene die het zou proberen om aan haar te ontkomen!

Laten we benadrukken dat de bolsjevistische Staat (de regering) zich niet alleen alle bestaande materiële en morele goederen heeft toegeëigend, maar zich ook – en dat is misschien nog het ergste – heeft ontpopt tot eeuwige bewaarder van alle waarheid op alle domeinen: historische, economische, politieke, sociale, wetenschappelijke, filosofische waarheid. Op al die domeinen beschouwt de bolsjevistische regering zich als onfeilbaar en geroepen om de mensheid te leiden. Alleen zij bezit de waarheid. Alleen zij weet waar en hoe te gaan. Alleen zij is in staat om de Revolutie tot een goed einde te brengen. En logischerwijze vindt ze dat ook de 175 miljoen mensen die het land bevolken haar moeten beschouwen als de enige bezitter van de waarheid: een onfeilbare, onbetwistbare, heilige bezitter. En logischerwijze wordt iedere mens of groepering die het waagt om te twijfelen aan haar onfeilbaarheid, haar te bekritiseren, tegen te spreken, verwijten te maken over wat dan ook, beschouwd als haar vijand en dus als vijand van de waarheid, van de Revolutie: de “contra-revolutionair”!

Het gaat hier over een waar monopolie op de ideeën en het denken. Elke mening, elke gedachte anders dan die van de Staat (of de regering) wordt beschouwd als ketterij: een gevaarlijke, ontoelaatbare, criminele ketterij. En logischerwijze wordt ketterij bestraft: gevangenis, verbanning, executie.

De syndicalisten en de anarchisten, die brutaal vervolgd worden gewoon omdat ze het durven om er een onafhankelijke mening over de Revolutie op na te houden, weten daar iets van.

Zoals de lezer ziet is dit systeem er één van complete, absolute slavernij van het volk: een fysieke en morele slavernij. Zo je wil, is het een nieuwe en vreselijke Inquisitie op sociaal vlak. Dat is het volbrachte oeuvre van de bolsjevistische Partij.

Wilde de Partij dit resultaat? Was ze daar bewust naar op zoek?

Zeker niet. Zonder twijfel verlangden haar beste vertegenwoordigers naar een systeem dat de opbouw van het ware socialisme toeliet en de weg naar het integrale communisme zou vrijgemaakt hebben. Ze waren ervan overtuigd dat de methodes die hun grote ideologen aanprijsden, hen er onvermijdelijk heen zouden leiden. Langs de andere kant vonden ze dat alle middelen goed en gerechtvaardigd waren zolang ze maar naar dit doel zouden leiden.

Ze hebben zichzelf bedrogen, deze mensen die oprecht waren. Ze zijn de foute weg ingeslagen.

Daarom hebben bepaalde mensen van die groep zichzelf van het leven benomen toen ze hun onherstelbare fout inzagen en hun vervlogen hoop niet wilden overleven.

Uiteraard pasten de conformisten en arrivisten zich gewoon aan.

Ik wil hier een bekentenis opnemen die een eminente en oprechte bolsjeviek me enkele jaren geleden tijdens een hartstochtelijke discussie deed: “Zeker,” zo zei hij me, “we zijn afgedwaald en we zijn ergens beland waar we niet wilden noch dachten te komen. Maar we zullen ons inspannen om op onze fouten terug te komen, om uit de impasse te komen, om de goede weg weer te vinden. En we zullen daarin slagen.”

Men kan er daarentegen absoluut zeker van zijn dat ze daar nooit in zullen slagen, dat ze er nooit uit zullen geraken. Want de logische kracht der dingen, de algemene menselijke psychologie, de aaneenschakeling van materiële feiten, de oorzaken die de gevolgen bepalen, zijn alles bij elkaar genomen sterker dan de wil van enkele individuen, hoe sterk en oprecht die ook mogen zijn.

Ah, als het miljoenen vrije mensen waren geweest die zich vergist hadden, als het had gegaan over krachtige collectiviteiten die in alle vrijheid, in alle vrankheid en in volledige overeenstemming handelen, dan had men door een gemeenschappelijke wilsinspanning de fouten kunnen herstellen en de situatie rechttrekken. Maar een dergelijke taak is onmogelijk voor een groep personen die buiten en boven een onderworpen en passieve mensenmassa staat tegenover de gigantische krachten die hen domineren.

De bolsjevistische partij wil het socialisme opbouwen door middel van een staat, een regering, een politieke, gecentraliseerde en autoritaire actie. Het leidt haar slechts tot een monsterlijk, moordzuchtig staatskapitalisme dat gebaseerd is op een hatelijke uitbuiting van de “gemechaniseerde”, blinde, onbewuste massa’s.

Hoe meer zal worden aangetoond dat de partijleiders oprecht, energiek, capabel waren en dat ze gevolgd werden door brede massa’s, hoe makkelijker de historische conclusie uit hun oeuvre kan getrokken worden. Deze conclusie is de volgende:

Elke poging om de Sociale Revolutie met behulp van een staat, een regering of een politieke actie te voeren – zelfs als deze poging erg oprecht, erg energiek is en bevoordeeld door de omstandigheden en gesteund wordt door de massa’s – leidt fataal tot een staatskapitalisme, de ergste vorm van kapitalisme die niets te maken heeft met de mars van de mensheid naar de socialistische maatschappij.

Dat is de mondiale les van de formidabele en beslissende bolsjevistische ervaring: een les die een krachtig stut biedt aan de libertaire these en binnenkort in het licht van de gebeurtenissen zal begrepen worden door allen die ploeteren, lijden, denken en strijden.

7. De “verwezenlijkingen”

Het probleem – Ondanks de vele werken en studies die een overvloedige documentatie en onweerlegbare verduidelijkingen bieden over de zogenaamde “sovjet-verwezenlijkingen”, blijven vele mensen koppig in deze mythe geloven. Want vele mensen beweren de dingen te kennen en te begrijpen zonder ze van naderbij te bestuderen, zonder zelfs de moeite te doen om te lezen wat er gepubliceerd wordt.

Veel naïevelingen die het volste vertrouwen hebben in de beweringen van de voorvechters van de USSR vinden oprecht dat de wonderbaarlijke “verwezenlijkingen” van de unieke “socialistische staat” het terrein voor het nakende ware en integrale “communisme” voorbereiden.

Wij die het land kennen, wij die van nabij volgen wat er gebeurt en aan het licht gebracht wordt, wij kunnen de “veroveringen” en de “hoogstandjes” van de bolsjevieken naar juiste waarde schatten.

Een uitgediepte en gedetailleerde analyse valt niet binnen het bestek van ons onderwerp. Maar wij staan erop hier kort te antwoorden op deze erg interessante en volkomen natuurlijke vraag:

Biedt het staatskapitalisme waartoe het bolsjevisme in Rusland gekomen is volgens de eigen toegevingen van oprechte communisten, op z’n minst waardevolle resultaten vanuit een puur industrieel, agrarisch en cultuur standpunt? Boekt het vooruitgang in die domeinen? Is het erin geslaagd om een elan te bieden aan een land dat op industrieel, technisch, politiek en sociaal vlak achterop hinkt? Kan het op een dag, door de geboekte vooruitgang, de sociale transformatie en de overgang naar het toekomstige socialisme vergemakkelijken? Kan dat staatskapitalisme beschouwd worden als een overgang naar het socialisme, als een onvermijdelijke en onmisbare etappe in een land zoals het Rusland van voor de Revolutie?

Vele mensen beweren dat de bolsjevieken in de gegeven omstandigheden het maximum van het mogelijke hebben gedaan. Omwille van de rudimentaire toestand van de industrie, van de techniek en van het algemene onderricht van de massa’s, zeggen ze, was het enige mogelijk denkbare doel in dat land de macht in handen van een intellectuele elite te leggen die het volk vanuit haar autoriteit zou verplichten om de achterstand in te halen, een krachtige industrie, een moderne techniek, een progressieve landbouw, een voorbeeldige onderwijsactiviteit zou opbouwen. Die taak was de enige haalbare. En ze was onmisbaar in dat land. De bolsjevieken waren de enigen die dat begrepen en er zich resoluut aan wijdden, die voor geen enkel middel en geen enkel obstakel terugdeinsden. En ze hadden volledig gelijk om alles wat hen in dit voorbereidende oeuvre hinderde meedogenloos uit de weg te ruimen. Want de onmiddellijke toekomst van het land en ook die van het socialisme in het algemeen hing van deze noodzakelijke en dringende verwezenlijkingen af.

We hopen dat de voorafgaande hoofdstukken reeds aanspoorden om na te denken over de gegrondheid van zulke beweringen.

Laten we onze uiteenzetting grosso modo aanvullen met een aantal feiten, cijfers en nauwkeurige vaststellingen.

Het onderzoeksinstrument – Er bestaat een uitstekend middel om zich te vergewissen van de effectieve verwezenlijkingen van de bolsjevistische Staat en van haar ware toestand. Dit evenwel op voorwaarde het land, haar geschiedenis, haar zeden, haar taal te kennen en vooral de sovjet-pers weten te lezen. Het valt te betreuren dat bij gebrek aan deze essentiële voorwaarden, het middel in kwestie weinig bruikbaar is buiten Rusland.

Dit instrument bestaat eruit om regelmatig de kranten te volgen die verschijnen in de USSR, in het bijzonder de Izvestia en de Pravda.

De bolsjevistische regering weet maar al te goed dat deze kranten, op enkele zeldzame uitzonderingen na, niet gelezen worden in het buitenland. De regering rekent langs de ene kant op de onwetendheid over wat er werkelijk aan de gang is in de USSR en langs de andere kant op de effecten van haar immense en intense propaganda om zich voldoende ingedekt te achten tegen ongepaste onthullingen. Ze is verplicht om bepaalde zwakheden toe te geven en uit te leggen aan haar eigen bevolking en kan dat in alle veiligheid doen. Ze tolereert dus zekere bekentenissen in haar kranten, hoewel ze uiteraard het onderwerp, de allures en de dosering ervan controleert.

Van bekentenis naar bekentenis komt de regelmatige en aandachtige lezer van de sovjetpers onvermijdelijk tot ontzettende conclusies.

De “sovjetpers” – Vooral de volgende rubrieken moeten de aandacht van de onderzoeker trekken:

1° Edito’s

2° Verslagen van Congressen (in het bijzonder de toespraken van de afgevaardigden)

3° Lokale reportages en nieuwtjes

4° Kroniek

Edito’s – De edito’s en andere diepgaande artikels die op commando gefabriceerd en altijd volgens eenzelfde model uitgevoerd worden, hebben al jarenlang éénzelfde, onveranderlijk karakter.

Elk artikel begint met een lofzang op de “verwezenlijkingen”. Er wordt dan bijvoorbeeld gezegd dat er in dat domein reuzenpassen gezet zijn. Alles gaat geweldig goed. “De partij en de regering” (de geijkte formule die eindeloos herhaald wordt in elk artikel) hebben deze of gene beslissing genomen, hebben deze of gene maatregel toegepast of deze of gene decreet uitgevaardigd. We zijn er dus zeker van (men verschuift onopvallend naar de toekomstige tijd) dat dit of dat vanaf nu gedaan zal worden; dat deze of gene vooruitgang erg snel geboekt zal worden; dat dit of dat resultaat onophoudelijk bereikt zal worden, enzovoort.

Dit deel beslaat over het algemeen twee derde van het artikel.

Daarna volgt onveranderlijk een “maar”, een “evenwel”, een “nochtans”, een “echter”.

Maar, zo gaat het artikel verder, de partij en de regering zien zich verplicht om vast te stellen dat volgens de laatste rapporten, de huidige verwezenlijkingen nog lang niet de nodige resultaten bereikt hebben; dat de mooie beloftes op zich laten wachten; dat er momenteel nog slechts dit of dat gedaan is. Daarop volgen dan de cijfers en de gegevens die verbazingwekkend disproportioneel zijn ten opzichte van de voorspellingen.

Hoe meer je leest, hoe meer je zal merken dat het werkelijke heden beklagenswaardig is in afwachting van de prachtige toekomst: nalatigheid, verzuim, zware fouten, zwakheden, onmacht, wanorde, rotzooi… dat is wat het artikel meestal vaststelt. En dan gaat het onveranderlijk verder met de wanhopige oproepen: “Vooruit! Laten we de kadans opvoeren! We moeten ons herpakken! Het is hoog tijd om de productie te verhogen! Minder schroot! Dat de verantwoordelijken de zaken op orde brengen! De partij en de regering hebben hun plicht vervuld. Het is aan de arbeiders om de hunne te volbrengen.” enzovoort.

Vaak eindigt het artikel met dreigementen voor die ongelukkige “verantwoordelijken” en allen die doof zouden blijven voor de oproepen van “de partij en de regering”.

Ik ben dieper ingegaan op dit detail van de sovjetpers omdat het erg typisch is en dag na dag, al twintig jaar lang, hetzelfde is. Dat is veelzeggend over de effectieve, voorafgaande “verwezenlijkingen”.

De congresverslagen – De congresverslagen zijn bijzonder ontzettend als je de moeite doet om de toespraken van de afgevaardigden nauwkeurig te volgen.

Alle afgevaardigden behoren welteverstaan toe tot de geprivilegieerde “arbeidersaristocratie”. Al hun toespraken lijken als twee druppels water op elkaar.

Elke toespraak begint met een mateloze ophemeling van Stalin: de grote, geniale, geliefde, vereerde supermens, de wijste mens van alle volkeren en alle eeuwen. Daarna bevestigt de afgevaardigde dat men in zijn streek – of op zijn domein – nooit geziene inspanningen heeft gedaan om de voorschriften van “de partij en de regering” te verwezenlijken, om de vereerde “Vojde” tevreden te stellen. Daarna krijg je de mooie toekomstbeloftes te horen. Tenslotte sommen bijna alle afgevaardigden slaafs alles wat “de partij en de regering” reeds “voor de arbeiders” gedaan hebben op. Bij wijze van voorbeeld haalt de afgevaardigde vaak zichzelf aan. Dat deel van de toespraak is over het algemeen het merkwaardigste. Door gedreven te werken en dit of dat resultaat bereikt te hebben, zo zegt hij, heeft hij dit of dat voordeel bekomen waardoor hij nu een gezellig interieur heeft, mooie meubels, een platenspeler, een piano enzovoort. En hij hoopt nog beter te doen om een nog aangenamere levensstandaard te bekomen. “Hij heeft groot gelijk, onze grote Stalin,” schreeuwt de afgevaardigde, “het leven in de USSR wordt met de dag beter, aangenamer!” Vaak beëindigt hij zijn toespraak met een tot in het belachelijke toe naïeve noot: “De autoriteiten hebben me als beloning voor mijn inspanningen dit of dat (een mooie fiets bijvoorbeeld) beloofd. De belofte werd nog niet nagekomen, maar ik wacht geduldig af, ik vertrouw op mijn regering…” (Daverend applaus van het Congres.)

Het doel van deze toespraken is overduidelijk. Men zegt aan de arbeiders: “Werk gedreven, gehoorzaam de autoriteiten, vereer jullie “Vojde” en jullie zullen je uit de kudde kunnen losmaken en een gezellig bourgeoisbestaan leiden.”

Deze propaganda werpt haar specifieke vruchten af. Het verlangen om “te slagen” zweept de energie van individuen in de USSR op. Het voorbeeld van degenen die “slagen” vertienvoudigt die energie. De heersende kaste haalt er haar winst uit. Maar “socialisme”? Geduld, arme bedrogenen!

De reportages, lokale nieuwtjes, kronieken enzovoort laten ons wanneer we ze regelmatig opvolgen toe om een benaderd en suggestief idee te vormen van een veelheid aan dagdaglijkse feiten, van die “kleine feitjes” die in werkelijkheid het bestaan samenstellen en kenmerken. Na zo’n studie begrijp je voldoende van het sociale niveau en de ware geest van het “eerste socialistische land”.

Uiteraard moet de studie van deze documentatie aangevuld worden met tijdschriftartikels, statistieken enzovoort.

Wat zijn dus onze besluiten over de concrete verwezenlijkingen in de USSR?

De propaganda – Er is een heel domein waarop de “sovjetmacht” werkelijk alle records gebroken heeft: de propaganda, of exacter, het domein van de leugen, het bedrog en de bluf.

Op dit domein hebben de bolsjevieken zich onklopbaar getoond.

De bolsjevieken hebben alle informatiekanalen in handen. Langs de ene kant hebben ze daarmee het land met een ware verdedigingswal ommuurd waar alleen dat wat hun doelen dient doorsijpelt. Langs de andere kant gebruiken ze alle middelen om een ongelooflijk krachtige onderneming van bedrog, trucage, enscenering en mystificatie op te zetten.

Deze bedrieglijke propaganda kent haar gelijke qua omvang en intensiteit niet. Er worden aanzienlijke sommen aan gespendeerd. Zand in de ogen strooien is één van de voornaamste bezigheden van de bolsjevistische staat. Kranten, tijdschriften, brochures, boeken, foto’s, films, radio, tentoonstellingen, demonstraties, “getuigenissen”, enzovoort… werkelijk alle middelen, het ene al meer getrukeerd dan de andere, worden gebruikt.

Ontegenzeggelijk maakt de sovjetregering uitgebreid gebruik van directe en indirecte subsidies in het buitenland. Onder de “Vrienden van de USSR” bijvoorbeeld bevinden zich schrijvers die “bevriend zijn” vooral omdat deze titel hen toelaat om hun literaire productie in de USSR te slijten of van andere voordelen te genieten die deze “vriendschap” biedt.

Aangezien de propaganda van het woord nog niet volstond, organiseerde de sovjetregering een magistraal bedrog in de feiten.

Niemand kan de USSR binnen zonder speciale toelating die erg moeilijk te bekomen valt tenzij je een zekere garantie van sympathie voor het regime kan bewijzen. Niemand kan het land vrijelijk doortrekken of in alle onafhankelijkheid onderzoeken wat hem of haar interesseert. De regering heeft daarentegen geduldig en minitieus een weelderig decor opgetrokken. Ze heeft een hele “montage” gemaakt van beloftes die tentoongesteld wordt aan verblufte toeschouwers. Op elke gelegenheid haalt ze die montage weer boven. De “arbeidersdelegaties” die nu en dan een aantal weken in Rusland mogen doorbrengen, worden op schandalige wijze bedrogen (als de leden ervan oprecht zijn) en doen dienst als middel voor de regering. Hetzelfde voor de verpletterende meerderheid van de “toeristen” of geïsoleerde bezoekers die het land doortrekken onder het wakend oog van verklikkers, ze komen absoluut niets te weten over wat er rond hen aan de gang is.

Fabrieken, landbouwcollectieven, scholen, musea, kantines, sportterreinen, speel- of rustplaatsen enzovoort… alles wordt op voorhand op bepaalde plaatsen opgezet en getrukeerd zodanig dat de arme reiziger “verbluft” is zonder zich bewust te zijn van het bedrog.

En zelfs wanneer hij iets werkelijk goed of mooi ziet, denkt hij er niet aan dat dat slechts toekomt aan de 10 miljoen gepriviligeerden en helemaal niet aan de 160 miljoen uitgebuite “proletariërs”.

Waar de bourgeoisie van de andere landen beroep doet op “hersenspoeling”, bedient het bolsjevisme zich van “superhersenspoeling” waardoor miljoenen werkers van alle landen ondanks alle oprechte getuigenissen en tot op de dag van vandaag, de waarheid over de USSR niet kennen.

Laten we verdergaan met andere verwezenlijkingen.

De bureaucratie – de nieuwe bourgeoisie – het leger – de politie – We weten reeds dat de bolsjevistische staat erin geslaagd is om aan een duizelingwekkende snelheid een ongelooflijke bureaucratie te ontwikkelen. Een onvergelijkbare, niet te evenaren bureaucratie die vandaag op zich alleen al een geprivilegieerde, “aristocratische” kaste van meer dan 2 miljoen individuen vormt.

Ze is er langs de andere kant in geslaagd om de bevolking van de “socialistische” staat in meerdere categorieën (op z’n minst een twintigtal) van loonarbeiders onder te verdelen. Men is gekomen tot een ongelijke toestand van sociale condities die door de staten met privaat kapitalisme nooit bereikt werd. De laagste categorieën worden 100 à 150 roebel per maand betaald; de hoogste categorieën verdienen 3000 roebel of meer.

In de USSR bestaat er een staatsbourgeoisie: een bourgeoisie die rijkelijk leeft, beschikt over weelderige villa’s, auto’s, huispersoneel enzovoort.

De bolsjevistische staat is erin geslaagd om de eigen rangen van de leidende partij te militariseren door vooral met de bolsjevistische jeugd, “speciale legerkorpsen” te vormen, een soort van gendarmerie of rijkswacht. Het is ondermeer met behulp van die speciale korpsen dat de bolsjevistische regering in 1921 de revolutionaire opstand van Kronstadt neersloeg en wanneer het nodig is, de stakingen, betogingen en revoltes in bloed smoort. Die breken af en toe uit, maar uiteraard rept de bolsjevistische pers daar met geen woord over.

Gekneveld, gecastreerd, gebureaucratiseerd, verburgerlijkt, ingelijfd, verminkt en versteend was de Russische Revolutie niet in staat om zich uit zichzelf aan de wereld op te leggen. De bolsjevieken werden zich daar uiteindelijk bewust van. Ze begrepen dat ze in deze omstandigheden vroeg of laat hun systeem zouden moeten verdedigen – niet alleen tegen de “binnenlandse vijand”, maar tegen de hele wereld – en dat ze dat met dezelfde methodes moesten doen als die waarvan ze zich bediend hadden om zich aan het land op te leggen: gewapend geweld.

Daarom wijdden ze zich onvermoeibaar aan de opbouw van het onmisbare instrument voor die methode: een krachtig, modern leger.

Hun mijnproductie en hun “zware industrie” waren grotendeels aan die taak toegewijd. Ze slaagden er gedeeltelijk in. Ze kregen een regulier leger op de been dat gebaseerd was op het model van alle legers in de wereld: mechanische discipline, blindelings toegewijd aan de Macht, graden en decoraties, goed gevoed, goed gekleed en voorzien van de wapens van het “allernieuwste model”.

Dit leger zou uiteindelijk een indrukwekkende macht worden.

Het bolsjevisme wist ook een machtige politie te vormen, een deels normale, maar vooral geheime politie die misschien wel de beste ter wereld is aangezien ze er tot op vandaag in geslaagd is om een onderworpen, bedrogen, uitgebuite en armoedige bevolking onder de knoet te houden. Het bolsjevisme is er ook erg goed in geslaagd om de verklikking op te krikken tot burgerdeugd. Elk lid van de communistische partij – en elke loyale burger – is geboden de “GOPOe” te helpen door verdachten aan te geven, te verklikken, te bespioneren,…

Tenslotte is de bolsjevistische Macht er ook in geslaagd om 160 miljoen individuen in volledige slavernij te brengen, met als doel om hen op een dag naar de vrijheid, de welvaart, het ware communisme te voeren. In afwachting daarvan heeft deze Macht een bureaucratische, militaire en politionele Staat par excellence met haar volledig gebureaucratiseerde administratie, haar totaal verstatelijkte economie, haar beroepsleger en haar almachtige politie gevormd; een onvergelijkbaar mechanisme van overheersing en uitbuiting; een ware kapitalistische staat.

Al deze “hoogstandjes” en “verwezenlijkingen” vallen niet te ontkennen.

Wat valt er over de rest te zeggen?

De andere verwezenlijkingen – Laten we eerst de drie voornaamste taken van de bolsjevistische staat op een rijtje zetten naar de bekentenissen van de sovjetmachten zelf, afgedwongen, indirecte maar voldoende duidelijke betekenissen:

De fameuze “industrialisering” van het land.

De vermaarde “vijfjarenplannen”.

De enorme “collectivisering van de landbouw”.

Allemaal uitgemond op een compleet fiasco.

Zeker, er werd een indrukwekkende hoeveelheid aan machines, apparaten en tuigen van alle soort geïmporteerd; er werden in sommige grote steden moderne huizen gebouwd en op sommige plekken arbeiderswoningen (die trouwens erg slecht ingericht waren); met behulp van buitenlandse ingenieurs en techniekers werden er een aantal gigantische constructies gebouwd zoals de dam van Dnjeprostroj, de hoogovens van Magnitogorsk, de enorme mechaniekfabrieken van Sverdlovsk, het beroemde Bieloserski-kanaal etc.; tenslotte werden ook na de stormachtige jaren de mijnbouw, de petroleumproductie en de fabrieken terug in gang gezet. Dat zou elk land, elk regime gedaan hebben, op straffe van ineenstorting. In dit geval heeft het probleem voor ons echter een heel andere betekenis.

Kan men in alles wat door de bolsjevistische staat gedaan werd ware verwezenlijkingen ontwaren die ons standpunt aanbelangen? Kan er van een ware algemene vooruitgang van het land gesproken worden, een vooruitgang die het land op de weg van de sociale en culturele ontvoogding van de werkende massa’s gebracht heeft, op de weg van het socialisme, het communisme? Schiep de activiteit van de bolsjevistische regering in het land de onmisbare voorwaarden voor zulke evolutie? Verwezenlijkte ze werkelijk een eerste aanzet tot een nieuwe samenleving? Daar zit het probleem.

De industrialisering van een land kan slechts werkelijk productief en progressief zijn als ze in harmonie geschiedt met de algemene en natuurlijke ontwikkeling van het land; ze kan sociaal gezien slechts nuttig zijn wanneer ze overeenstemt met het geheel van het economische leven en als haar effecten bijgevolg op nuttige wijze door de bevolking kunnen toegeëigend worden. In het tegenovergestelde geval leidt een industrialisering tot een misschien wel indrukwekkende, maar sociaal gezien nutteloze opbouw.

Men kan oprichten wat men wil wanneer men beschikt over bepaalde middelen en vooral over onderworpen, manoeuvreerbare en betaalbare arbeidskrachten. Het probleem zit dus niet in het voordragen van mechanische of andere verwezenlijkingen, maar in het in dienst van het nagestreefde doel stellen ervan.

Een geforceerde industrialisering die opgelegd wordt aan een bevolking die er in geen enkel opzicht op voorbereid is, kan deze essentiële rol niet vervullen. Van bovenaf een land willen industrialiseren waarvan de werkende bevolking een onderworpen, inerte en ellendige kudde is, staat gelijk aan het willen industrialiseren van een woestijn.

Opdat een land effectief kan geïndustrialiseerd worden moet het over één van de volgende essentiële elementen beschikken: ofwel een energieke, machtige en rijke bourgeosie, ofwel een bevolking die meester is van haar lot, het is te zeggen, een vrije bevolking die bewust is van haar noden en haar daden, die vooruit wil en beslist is om zich daartoe te organiseren. In het eerste geval moet de bourgeoisie beschikken over een markt die in staat is om de resultaten van een industrialisering snel te absorberen. In het tweede geval worden deze absorptie en industrialisering verzekerd door het krachtige elan van een hele bevolking op weg naar de vooruitgang.

De Russische Revolutie heeft de bourgeoisie uitgeschakeld. Het eerste element was dus niet meer voor handen. Bleef het tweede element. Er moest dus de vrije loop gelaten worden aan een collectieve evolutie van een volk van 170 miljoen individuen, een volk dat spontaan bereid zou zijn om deze geweldige sociale ervaring te voltrekken: een samenleving opbouwen op totaal nieuwe, niet-kapitalistische en niet-statelijke bases. Dit volk moest simpelweg geholpen worden om die ervaring te verwezenlijken. De immense technische vooruitgang was al een voldongen feit in de wereld, in onze dagen is een snelle industrialisering en een overvloed aan producten in materieel opzicht mogelijk… er waren dus geen onoverkomelijke obstakels die het onmogelijk zouden maken dat krachtige menselijke collectiviteiten, gedreven door een buitengewoon elan en geholpen door alle beschikbare rijpe krachten, ditmaal zouden slagen. En wie weet hoe de wereld er vandaag zou hebben uitgezien mocht deze weg zijn ingeslagen?

De bolsjevistische partij heeft niets van die taak begrepen. Ze greep de vacante macht en wilde zich in de plaats stellen van zowel de verslagen bourgeoisie als van de vrije, scheppende massa. Ze elimineerde de twee elementen om ze te vervangen door een derde: de dictatoriale macht die de ware adem van de Revolutie– het geweldige elan van miljoenen mensenwezens die het doel nastreven – verstikt, die alle levende bronnen van de ware vooruitgang drooglegt en de weg verspert voor de effectieve evolutie van de samenleving. Het resultaat van zulke vergissing was fataal: een “mechanisme”, levenloze, zielloze, scheppingsloze “mechanismes”.

Op basis van nauwkeurige en onweerlegbare bewijzen, weten we vandaag dat de bolsjevistische “industrialisering” met uitzondering van de militaire sector in de verpletterende meerderheid van de gevallen tot alle mogelijke soorten van steriele installaties en constructies leidde, vooral voor wat de ware economische, sociale en culturele vooruitgang van een volk aangaat.

We weten dat 75% van al die “geweldige” bouwsels geen doel krijgen, niet functioneren of slecht functioneren.

We weten dat de duizenden machines die ingevoerd werden vanuit het buitenland voor het grootste deel snel in panne vielen, opzijgeschoven werden of verloren gingen.

We weten dat de huidige arbeidskrachten in de USSR, arbeidskrachten die niets anders zijn dan een kudde slaven die met tegenzin en op afstompende wijze voor rekening van de patroon-Staat werken, die machines niet weten te bedienen, te gebruiken en dat de bevolking er geen enkel voordeel uithaalt. In zekere zin doet alleen de legeruitrusting er voordeel bij.

We weten dat het volk – 160 miljoen individuen op een totaal van 170 – in ontstellende omstandigheden van ellende en morele afstomping leeft.

De zogenaamde “industrialisering” van de USSR is geen hoogstandje; het is geen “verwezenlijking van de socialistische staat”; het is een naamloze vennootschap van de patroon-staat die na het failliet van het “oorlogscommunisme” en vervolgens de NEP verplicht is om haar laatste kaart te spelen. Die bestaat erin om haar eigen subjecten en ook de naïeve geesten in het buitenland te bedriegen met de kunstmatige en illusoire grootsheid van haar projecten, in de hoop hen gedeisd te kunnen houden tot “betere tijden”.

De “industrialisering” van de USSR is niets meer dan bluf.

De “vijfjarenplannen” zijn evenmin meer dan immense bluf die volgt op die van de “industrialisering”. Steunende op nauwkeurige feiten en cijfers zeggen wij dat die plannen compleet failliet zijn. Men is dat trouwens zowat overal beginnen beseffen.

Over de “collectivisering” hebben we het al voldoende gehad en we zullen er hier dus niet langer op aandringen. De lezer heeft gezien wat dat in werkelijkheid betekende. We herhalen dat een dergelijke “collectivisering” absoluut niet de ware oplossing voor de landbouwkwestie is. Ze is verre van een socialistische, of zelfs eenvoudigweg sociale “verwezenlijking”. Het is een systeem van zinloos en absoluut steriel geweld. Wij stellen dat de boer tot de zaak van de Sociale Revolutie kan gewonnen worden met middelen die niets gemeen hebben met deze terugkeer naar het middeleeuwse lijfeigenschap waar de feodale meester vervangen wordt door de meester Staat.

Feiten en cijfers – Kan men op zo’n basis, we zeggen niet het socialisme, maar gewoon een gezonde en progressieve economie opbouwen?

Laten we er wat feiten en cijfers bijnemen.

De vijfjarenplannen – In 1939 sprak de USSR zich uit over de resultaten van de derde vijfjarenperiode.

Tijdens de eerste twee periodes kloegen de sovjet-kranten onophoudelijk over de aanzienlijke vertraging in de uitvoering van de plannen. Het delven van mineralen en steenkool, het ontginnen van de aardolie, de metaalproductie, de textielproductie, de vooruitgang van de zware industrie en de verbetering van hun uitrusting – kortom, alle takken van de economische activiteiten hinkten zwaar achter op de voorschriften en voorspellingen. Men ging van de eerste vijfjarenperiode naar de tweede over terwijl men erg achterliep op de te behalen resultaten.

De geniale dictator raasde, sloeg, executeerde.

Maar nu zag de Izvestia zich met een reeks artikels van augustus tot november 1939 verplicht om het failliet van de derde periode toe te geven. De krant stelde vast dat de staal- en ijzerproductie in oktober 1939 minder was dan deze van oktober 1938 die eveneens reeds onvoldoende was; dat het rendement in alle takken van de metaalindustrie gedaald was; dat meerdere hoogovens moesten gedoofd worden bij gebrek aan steenkool en metaal.

De situatie werd zodanig kritiek dat de sovjet-pers vanaf september ophield de maandcijfers weer te geven.

  • Volgens de gegevens van de sovjet-pers, verwezenlijkten de locomotieffabrieken in de loop van de eerste twee vijfjarenplannen slechts iets meer dan 50% van het plan.
  • Het aantal goederenwagons kon slechts een beetje verhoogd worden, ver onder de doelstellingen van het plan.
  • De geweldige fabrieken als de Dnjeprostroj, de Magnitorsk enzooort werken slecht. Veel van deze bedrijven kennen lange periodes van gedwongen inactiviteit.
  • De gigantische elektrificatiewerken werden slechts in verwaarloosbare mate gerealiseerd.
  • De volkscommissaris Kossyguin verklaart in mei 1939 dat de textielfabrieken té slecht uitgerust en technisch onaangepast zijn om de vooropgestelde doelen te kunnen halen. Hij klaagt eveneens over het gebrek aan verbinding tussen de textielindustrie en de producenten van grondstoffen. “De textielbedrijven,” zo geeft hij toe, “ontvangen niet genoeg vlas, hennep en wol. Nochtans liggen er grote hoeveelheden vlas gewoon op de velden te rotten; de geoogste hennep ligt eindeloos te wachten om tot draad omgevormd te worden; en inzake de wol worden de elementaire regels van selectie en kuising niet gerespecteerd, wat veel schade toebrengt aan de vervaardiging van stoffen. Men kan trouwens hetzelfde zeggen van de omgang met de zijdecocons.”
  • We zouden bladzijden en bladzijden kunnen vullen met preciese cijfers en feiten over alle domeinen uit de bolsjevistische pers om op onomstotelijke wijze het bewijs te leveren van het failliet van de “vijfjarenplannen”.
  • De “industrialisering” – Om de lamentabele staat van alle sovjet-industrieën te beschrijven, is er geen gebrek aan keuze.
  • Volgens bekentenissen van de Izvestia (meerdere nummers van januari 1940) weet de steenkoolindustrie de nieuwe machines niet te gebruiken. Dat is één van de redenen voor het onvoldoende rendement.
  • De sovjet-kranten van 30 juli 1939 waren gewijd aan de “Dag van het Spoortransport”. De bekentenissen die we daar vonden, waren bijzonder ontzettend. Over het algemeen worden de sporen in erg onvoldoende hoeveelheden geleverd door de fabrieken. De kwaliteit ervan is slecht. Er zijn in de USSR vier grote fabrieken die treinsporen vervaardigen. Sinds enige tijd zijn die fabrieken opgehouden met sporen van eerste kwaliteit te maken. Het spoorwezen moet dus tevreden zijn met sporen van tweede en derde kwaliteit. In die categorie zijn er zo’n 20% onbruikbaar.
  • In juli 1939 stopt de grote fabriek Koeznetski middenin de herstellingswerken aan het spoornet plots met de levering van sporen,. De reden? Gebrek aan werktuigen om gaten te boren.
  • Over het algemeen komen de losse stukken die nodig zijn voor de herstellingswerken nooit ter plaatse, waardoor alle werk stilvalt.
  • Drie grote fabrieken die verschillende losse stukken voor de spoorwegen vervaardigen, onderbreken vaak de productie omdat de ijzerlevering is stilgevallen, er geen werktuigen meer geleverd worden,… Er wordt bijvoorbeeld een geval aangehaald waar het de fabriek slechts aan 180 pond (ongeveer 3 ton) metaal ontbrak. Nochtans werd heel de levering geblokkeerd en ontbrak het de spoorwegen zo aan een miljoen wisselstukken.
  • Erg vaak leveren die fabrieken wel stukken, maar vergeten dan andere, al even onmisbare stukken te leveren. De sporen liggen er, maar wel los bij gebrek aan ijzeren krammen bijvoorbeeld.
  • De autoriteiten mogen dan wel razend zijn, de regering mag wel SOS uitsturen en “verantwoordelijken” op het matje roepen, al die maatregelen blijven inefficiënt en de officiële verslagen zijn verplicht om bij tijd en stond vast te stellen dat één van de redenen voor al deze lacunes “het gebrek aan alle belangstelling, aan alle gedrevenheid bij de werkende massa’s” is. Volgens sommige bekentenissen van competente organen, raakt de onverschilligheid van de arbeiders aan sabotage. Men spreekt ook veel van “exces aan centralisering”, “bureaucratisme”, “algemene slordigheid” enzovoort. Maar ervan spreken is niet hetzelfde als het oplossen. Er is immers geen remedie. Het hele systeem moet dus veroordeeld worden.

* Volgens andere bekentenissen in de sovjet-pers zouden alle mijnontginningen en ook de petroleumwinning lijden onder een gebrek aan organisatie. Hun rendement blijft laag, ondanks het gebruik van machines (die trouwens vaak in erg slechte staat zijn) en ondanks alle officiële maatregelen. De Pravda-nummers van december 1939 stellen vast dat het rendement van de steenkoolbedrijven van de Oeral voortdurend daalt.

  • Rond diezelfde tijd klagen de kranten over een onuitroeibare verspilling in de chemische industrie.
  • Elders leren we dat de fabriek “Het Rode Proletariaat” die volgens de Pravda aan de voorhoede van de metaalindustrie in de USSR staat, er niet in slaagt om nog meer dan 40% metaal te produceren omwille van de “grote technische en administratieve wanorde”.
  • We kunnen eindeloos doorgaan met het geven van voorbeelden en citaten. Op alle domeinen was, is en blijft de toestand van de industrie in de USSR hetzelfde: lamentabel. De werkelijke “industrialisering” is niets dan een mythe. Er zijn machines, maar er is geen industrialisering. De “collectivisering” – We kunnen volumes vol ontzettende gegevens uit de sovjetpers opstapelen. Laten we enkele feiten citeren, op goed geluk uit de Russische kranten geplukt.
  • De Socialistische Landbouw van 8 augustus 1939 stelt vast dat de oogst overal erg achteroploopt en daardoor veel gewassen dreigen te verrotten. Op sommige plaatsen werd de oogst zowat gemist. Volgens de agrarische sectie van het Centraal Comité van de partij is de voornaamste reden het gebrek aan technische middelen, te wijten aan de slordigheid, desorganisatie, nalatigheid en vertragingen van alle soort. De voor de machines onmisbare wisselstukken komen bijvoorbeeld niet op tijd aan of worden in onvoldoende hoeveelheden geleverd.

* De bouw van herstellingsateliers heeft overal vertraging opgelopen. Een voorbeeld: een centrale die voor die datum 300 ateliers zou bouwen, werkte er slechts… 14 af! Een andere bouwde 8 van de 353 beloofde ateliers,… In het district van Koersk werden slechts 3 van de 91 ateliers van het plan afgewerkt.

  • Het oogsten gaat moeilijk omdat in 1939 grote hoeveelheden graan werden platgewaaid door stormen… en de instructies over de manier om de machines aan te passen voor de oogst van het platliggende graan laten nog altijd op zich wachten.
  • Tenslotte zijn de kaders van gekwalificeerde arbeiders het laatste jaar gevoelig verminderd, gaat de krant verder. Op vele plaatsen kregen de mechaniekers en bestuurders van de machines het vorige jaar nog niet uitbetaald. De reden? Men betaalt deze arbeiders nadat de kolkhoz hun stortingen doen. Op vele plaatsen hebben die echter nog niets gestort.
  • De Izvestia en de Socialistische Landbouw stellen vast dat er omwille van al deze “tegenslagen” op 1 augustus 1939 64 miljoen hectaren graan minder dan in 1938 geoogst waren.
  • De sovjet-pers van november 1939 klaagt over de aanzienlijke vertragingen in de oogst van aardappelen en andere groenten. De redenen? Het gebrek aan mankrachten en paarden, de onregelmatige levering van benzine en vooral de nalatigheid van de kolkhozisten.
  • De Izvestia van 4 november 1939 geeft toe dat op 25 oktober, de sovkhozen nog maar 67% van de verplichte granen geleverd hebben, dat de kolkhozen nog maar 59% van hun verplichtingen nagekomen zijn, dat op diezelfde datum slechts 34% van de aardappelen en 63% van de groenten in het algemeen door de kolkhozen aan de Staat geleverd werden.
  • In juli 1939 stelt een Congres van statelijke veetelers in de Oekraïne vast: 1° dat er veel kolkhozen bestaan die geen enkele veestapel hebben (45% in Kirgizië, 62% in Tadsjikistan, 17% in het district van Riasan, 11% in dat van Kirovsk; 34% in de Oekraïne, enzovoort); ° dat erg vele kolkhozen slechts over een verwaarloosbare veestapel beschikken: in de Oekraïne hebben bijvoorbeeld bijna 50% van de kolkhozen minder dan 10 koeien (“net genoeg opdat het een beetje naar rund ruikt”, grapt de verslaggever); 3° dat de grootte van de veestapel in de USSR vanaf de collectivisering over het algemeen veel verkleind is.
  • En het merkwaardigste is nog dat er zoals overal elders geen enkele werkelijk franke, praktische en effectieve maatregel kon bedacht worden.

Moeten we nog doorgaan?

Deze feiten, deze bekentenissen en deze klachten duren al twintig jaar. En we zouden ze eindeloos kunnen blijven opsommen.

In de USSR buigt men in de mate van het nodige voor de eisen van de autoriteiten en… “behelpt men zich zoals men kan.”

In het buitenland was daarover tot voor kort niets gekend. Nu begint de waarheid door te sijpelen. Om nog meer ontzet te geraken, hoeft de lezer zich maar te buigen over de alsmaar talrijkere werken die over deze problemen gaan.

Wij wilden hier gewoon een aantal feiten en cijfers aanhalen om de lezer toe te laten nu al het antwoord op de fundamentele vragen die we ons gesteld hadden te voorzien! Ons hoofdonderwerp laat ons niet toe om hier nog verder over uit te wijden.

Laten we evenwel nog een belangrijk en recent feit aanhalen.

De laatste maatregelen van de bolsjevistische regering om de activiteit van de kolkhozen te stimuleren zijn erg typerend.

Reeds in de zomer van 1939 stelden sommige persorganen – bijvoorbeeld, Het constructieve oeuvre van de Partij, n° X – vast dat het essentiële kwaad van het sovjetsysteem “het weinige belang is dat een kolkhozist erbij heeft om een kwaliteitsvol werk af te leveren en goede oogsten te doen.” De pers werd er van bovenaf toe aangezet om dit onderwerp uit te spitten.

Een beetje later, in januari 1940, verklaren de Izvestia dat “de partij en de regering” beslist hadden om het economische belang van de kolkhozisten te stimuleren. Daartoe zou vanaf nu “elke kolkhozist de zekerheid krijgen dat elk overschot van de oogst die hij binnenhaalt volledig ter beschikking zal blijven van de kolkhozeen zal dienen om haar economie te verbeteren.” (Dus… daarvoor was dat niet het geval.) En men voegde daaraan toe dat het erg belangrijk was “om het scheppende initiatief van de kolkhozistische massa’s te ontwikkelen.”

Op 18 januari 1940 kende het Centraal Comité van de partij en de Raad van Volkscommissarissen de kolkhozen een zekere economische onafhankelijkheid toe middels een decreet. Elke kolkhoze kreeg het recht om zelf een zaaiplan op te stellen (dat uiteraard altijd “gevalideerd moest worden door de officiële autoriteiten”).

Het spreekt voor zich dat dit soort van kolkhozen-NEP dode letter bleef. Het was slechts een manoeuvre van de regering dat vooral te wijten was aan de tegenslagen in de Finse oorlog. De boerenmassa begreep deze nieuwe machinatie trouwens onmiddellijk; ze onthaalde deze “hervorming” op totale onverschilligheid.

We wilden dit aanhalen omdat dit verhaal een erg levendig licht werpt op het ware karakter van de bolsjevistische “collectivisering”.

Laten we eraan herinneren dat deze zogenaamde “collectivisering” over het algemeen een dwangmaatregel was om de boer volledig aan de Staat te onderwerpen. Ze kraakte langs alle kanten. Ze verwezenlijkte geen enkele vooruitgang. Haar mislukking was zeker. Wat we zonet gezien hebben, laat daar niet de minste twijfel over bestaan.

De sovjet-pers zelf voelde zich trouwens verplicht om alsmaar meer aan te dringen op de ernst van de strijd van de “individuele sector” tegen de “socialistische sector” in de landbouw van de USSR. Die “socialistische sector” wordt door de boeren genegeerd, achtergelaten of zelfs regelrecht gesaboteerd bij de minste gelegenheid en op duizend manieren. De toestand wordt momenteel als “erg ernstig” beschouwd. De enkele schijnbare toegevingen zijn pogingen om bij de kolkhozisten belangstelling op te wekken en om tegen de tegengestelde tendensen in te gaan.

Er bestaat niet de minste twijfel over dat die pogingen zullen mislukken. De strijd van de boer tegen het lijfeigenschap zal doorgaan.

De “verwezenlijkingen op het “culturele front” – Laten we het “materiële” (economische, industriële, technische) vlak verlaten. Laten we ons op een aantal domeinen werpen die we als “geestelijk” kunnen omschrijven.

Voornamelijk drie aspecten vragen om verduidelijkingen:

1° Het probleem van het onderwijs en het onderricht van het volk;

2° De emancipatie van de vrouw;

3° Het religieuze probleem.

Het spijt me dat ik hier niet erg ver over al deze onderwerpen kan uitweiden. Zulke taak zou té veel plaats vragen en is niet het onderwerp van dit werk. Laten we ons beperken tot het vaststellen van een aantal essentiële kenmerken.

Het onderwijs en het onderricht – Sinds jaren beweren onwetenden en baatzuchtigen dat de bolsjevieken een “reuzenstap” gezet hebben op de weg van de algemene cultuur, het onderwijs en het onderricht in een land dat totaal onontwikkeld, bijna “wild” was,.

Buitenlandse bezoekers verhalen ons de wonderen die ze “met eigen ogen” gezien hebben.

Heb ik niet met de volste zekerheid horen bevestigen dat er vóór de bolsjevieken “bijna geen volksscholen in Rusland waren” en dat er nu “zowat overal uitstekende scholen zijn”? Heb ik een spreker niet horen zeggen dat “er vóór de Revolutie in het land slechts twee of drie universiteiten waren en dat de bolsjevieken er meerdere hebben opgericht”? Vertelt men soms niet dat het bijna voltallige Russische volk niet kon lezen noch schrijven vóór de bolsjevieken en dat dit analfabetisme nu bijna volledig verdwenen is? Zegt men soms niet dat de tsaristische wet de arbeiders en boeren de toegang tot de secundaire en hogescholen ontzegde?

Wat de bezoekers betreft: het is zeker dat ze in de grote steden van de USSR enkele mooie, moderne, goed uitgeruste en goed georganiseerde scholen kunnen zien en zelfs bewonderen. Ten eerste omdat zo’n modelscholen één van de voorrechten van alle grote steden ter wereld zijn (een reiziger had dezelfde vaststellingen kunnen doen in tsaristisch Rusland) en ten tweede omdat de oprichting van zo’n scholen deel uitmaakt van het demonstratieve en decoratieve programma van de bolsjevistische regering. Maar het is duidelijk dat de situatie in enkele grote steden niets betekent in verhouding tot de stand van zaken in het land, vooral wanneer het gaat over een land zo groot als Rusland. Een reiziger die conclusies zou willen trekken die de waarheid benaderen, zou de dingen moeten gaan zien en de evolutie ervan gedurende op z’n minst enkele weken dag na dag opvolgen, in de uithoeken van het land: in de vele kleine steden, in de ontelbare dorpen, in de kolkhozen, in de fabrieken die ver van de grote centra liggen enzovoort. Is er soms een reiziger die het idee heeft gehad, de toestemming en de mogelijkheid heeft gekregen om dat te doen?

Op andere plaatsen in dit werk hebben we reeds komaf gemaakt met dat soort van legendes.

Niemand zal beweren dat het onderwijs en het onderricht van het volk voldoende verspreid was in het Rusland van voor de Revolutie. (Dat was trouwens in geen enkel land het geval. Er was slechts een detail- en nuanceverschil.) Niemand zal tegenspreken dat het aantal mensen dat kon lezen en schrijven nog erg hoog was in het tsaristische Rusland en dat het volksonderricht er een grote achterstand kende in vergelijking met bepaalde Westerse landen. Maar er is nog een groot verschil tussen dit feit en de beweringen die ik hierboven aanhaalde.

Het is nogal makkelijk om de exacte waarheid te vinden.

Langs de ene kant was het netwerk van lagere, secundaire en hogescholen in het Rusland van voor de Revolutie reeds erg indrukwekkend, zonder evenwel voldoende te zijn. Het is vooral ten opzichte van het onderwijs zelf dat de situatie slecht was: de programma’s, de methodes en de middelen waren lamentabel. Uiteraard trok de regering zich weinig aan van het ware volksonderricht. En de gemeentes en particulieren werden in de gaten gehouden door de autoriteiten en moesten de officiële programma’s volgen. Zo konden ze niet tot grote resultaten komen, ook al verwezenlijkten ze een aantal mooie zaken.

Langs de andere kant is de veronderstelde “enorme vooruitgang” die de bolsjevistische regering op dit domein boekte in werkelijkheid erg middelmatig.

Het volstaat wederom om de sovjet-pers erbij te halen om je daar een beeld van te vormen. Zoals voor andere domeinen zijn haar klaagzangen en bekentenissen erover al jarenlang veelzeggend.

Laten we hier enkele min of meer recente citaten weergeven.

Volgens de algemene verklaringen en globale officiële cijfers verloopt het onderwijs in de USSR op een min of meer bevredigende wijze. Het aantal leerlingen in het lager en secundair onderwijs bereikte in 1935-1936 het indrukwekkende cijfer van 25 miljoen; het aantal studenten in de hogescholen steeg tot 520.000. In 1936-1937 waren die respectievelijke cijfers 28 miljoen en 560.000. Tenslotte in 1939 (uit de Pravda van 31 mei), 29,7 miljoen en 600.000. Zowat een miljoen leerlingen kregen een technisch onderricht. De lessen voor volwassenen waren erg talrijk in het land. Het verlangen om zich te onderrichten is erg levendig.

Het is niet verbazend dat een regering die uit de Revolutie voortkomt en beweert volks te zijn, zich inspant om de aspiraties van het volk naar een goed onderwijs tegemoet te komen. Het is niet verbazend dat deze regering het onderwijssysteem aan een fundamentele hervorming onderwierp. Eender welke post-revolutionaire regering zou hetzelfde hebben gedaan.

De officiële en kwantitatieve cijfers volstaan niet om het oeuvre van de bolsjevistische regering op dit domein te beoordelen.

Het echte probleem is om te weten te komen wat de kwaliteit en de waarde van dit nieuwe onderwijs voorstellen.

Men moet zich afvragen of de regering erin is geslaagd om een goed onderwijs te organiseren, om een valabel, diep, solide onderricht te verzekeren.

Men moet zien te weten te komen of het onderwijs en het onderricht in de USSR in staat zijn om mensen bouwers van een nieuw leven te vormen, militanten van het socialistische oeuvre.

Op die fundamentele kwestie geeft de sovjet-pers zelf het negatieve antwoord door haar bekentenissen die elkaar al jarenlang opvolgen.

Maar laten we eerst en vooral benadrukken dat het onderwijs in de USSR niet gelijk is voor iedereen. Het hoger onderwijs is er niet gratis. (Zie de grondwet van Stalin, artikel 125.) De meerderheid van de studenten krijgen een beurs van de Staat. En de anderen? Vele jongeren krijgen dus geen hoger onderwijs, want dat is een privilege geworden dat naar believen van de regering toegekend wordt.

We merken dit terloops op, want er zijn veel ernstigere gebreken.

Al jarenlang staan de kolommen van de sovjet-kranten vol met dezelfde vaststellingen en klaagzangen.

1° De regering slaagt er nog niet in om een voldoende hoeveelheid schoolboeken te produceren. De bureaucratie, het centralisme, de administratieve traagheid enzovoort verhinderen dat.

De voorzitter van het Comité dat de hogescholen leidt, een zekere Kaftanov, moest in zijn toespraak toegeven (Pravda van 31 mei 1939) dat de hogescholen totaal geen schoolboeken hadden. In 1939 slaagde men er eindelijk in om er een kleine hoeveelheid van te produceren. En dan nog, want een groot deel daarvan was slechts een herdruk van schoolboeken die voor de Revolutie verschenen waren.

2° Zelfde vaststelling, jaar na jaar, voor het schoolgerief. De schaarste ervan of hun erg slechte kwaliteit vormt een serieuze hinderpaal voor het onderwijs.

3° Het aantal schoolgebouwen is absoluut onvoldoende. Het neemt maar traag toe, wat een ernstig obstakel vormt voor het onderwijs. De bestaande gebouwen zijn daarenboven vaak in erg slechte staat en de nieuwbouw – altijd in zeven haasten en zonder zorg – is gebrekkig en vervalt snel.

Nochtans zijn dit niet de grootste gebreken.

Een veel diepgaander kwaad verlamt het onderwijsoeuvre in de USSR: het gebrek aan leerkrachten en hoogleraren.

Sinds 1935 staan de Izvestia, de Pravda en andere sovjet-kranten bol van bekentenissen en klachten daarover.

Volgens die bekentenissen beantwoordt de voorbereiding van de onderwijskaders totaal niet aan de noden van het land. In 1937 werd bijvoorbeeld slechts 50% van het “kaderplan” bereikt.

In de districten ontbreekt het aan honderden en soms duizenden leerkrachten.

Maar dat is nog niet alles. Degenen die hun functie uitoefenen, zijn verre van voldoende gekwalificeerd. Zowat twee derde van de leerkrachten van de secundaire scholen hebben geen hoger onderwijs genoten; twee derde van de leerkrachten van de lagere scholen hebben geen secundair onderwijs gehad.

De sovjet-pers klaagt steen en been over de smerige onwetendheid van de leerkrachten en haalt vele verbijsterende voorbeelden van hun ongeschiktheid en incompetentie aan.

Samengevat – en in werkelijkheid – bevinden het onderwijs en het onderricht in de USSR zich in lamentabele toestand.

Met uitzondering van de grootsteden en hun kunstmatig decor zijn er niet voldoende schoolboeken noch is er voldoende schoolmateriaal; niet voldoende scholen noch voldoende leerkrachten. De schoolgebouwen beschikken niet over de meest elementaire installaties, lokalen, hygiëne, vaak is er zelfs geen verwarming.

Op het platteland wordt het volksonderwijs op ongelooflijke wijze aan haar lot overgelaten. Het is er een absolute rotzooi.

Zijn in die omstandigheden de veronderstelde “90% van de bevolking” die min of meer kunnen lezen en schrijven soms geen zoveelste mythe?

De sovjet-pers geeft daar zelf antwoord op. Jaar na jaar stelt ze de afwezigheid van het meest elementaire onderwijs en van een erg laag cultureel niveau vast, niet enkel bij de volksmassa’s, maar ook bij de schoolgaande jeugd, bij de studenten, de leerkrachten en de hoogleraren.

De inspanningen van de regering om iets aan deze stand van zaken te verhelpen leiden tot niets. De algemene sfeer, het wezen zelf van het bolsjevistische systeem vormen een onoverkomelijk obstakel voor elke effectieve verbetering van de toestand.

De tendens zelf van elk onderwijssysteem in de USSR verhindert elk succes. Er wordt meer aan propaganda gedaan dan aan onderricht of onderwijs. De hoofden van de leerlingen worden volgepropt met de rigide doctrines van het bolsjevisme en het marxisme. Er wordt geen enkel initiatief, geen enkele kritische geest, geen enkele vrijheid van twijfel of onderzoek getolereerd.

Het hele onderwijs is doordrongen van een scholastische geest: duf, hard, vastgeroest.

Het algemene gebrek aan vrijheid van meningsuiting, de afwezigheid van alle onafhankelijke discussie en actie, van alle uitwisseling van ideeën in een land waar alleen het marxistische dogma toegelaten is, dat alles verhindert het ware onderricht en het ware onderwijs van het volk.

De reizigers – waarnemers die per definitie oppervlakkig en vaak naïef zijn – bewonderen de culturele en sportieve instellingen die ze “met hun eigen ogen” gezien hebben tijdens enkele snelle officiële bezoekjes aan Moskou, Leningrad en nog twee of drie andere steden.

Maar zie wat we bijvoorbeeld in n° 168 van de krant Troed (juli 1939) lezen. De mijnwerkers van het Donetzbassin leggen er de autoriteiten de volgende vraag voor (erg zeldzaam, het document werd gepubliceerd): Wat is nut van de afhoudingen op hun salarissen voor het onderhoud van het “Cultuurpaleis” in Gorlovka (een industriële zone van het bassin)?

In het jaar 1939, zo zeggen de mijnwerkers, liep de kost van dit onderhoud op tot enkele miljoenen roebels. Het budget van de “Mijnwerkersclub” alleen al loopt op tot 1 173 000 roebel. Van die som gaat 700 000 naar de filmindustrie voor de huur van films die niemand komt zien omwille van hun lage kwaliteit. De andere 400 000 roebel gaan naar de personeelskosten. De mijnwerkers halen dus helemaal niets uit het geld dat ze verplicht zijn af te staan.

Het “Cultuurpaleis”, gaan de mijnwerkers verder, is omringd door een tuin die plechtig “het park” genoemd wordt. Voor de aanleg van deze tuin werd er een aanzienlijke som afgehouden op het loon van de mijnwerkers. Met het geld werd een immense toegangspoort gebouwd met verschillende wachthuisjes in beton. Maar men is vergeten om een muurtje te bouwen rond het “park”. De tuin is er, met een luxueuze toegangspoort, maar zonder muurtje. Niemand heeft er wat aan, want alles ligt er verwaarloosd bij. Nochtans werd er een theater gebouwd, een podium, een schietstand en zelfs een douchebad. Geen enkele van die installaties werkt. Ze staan daar alleen maar om aan de mijnwerkers te tonen met wat voor nonchalance de verantwoordelijke leiders van de arbeidersorganisaties omgaan met het geld van de arbeiders. Die chefs hebben in het “park” een klein tuintje voor zichzelf aangelegd: een intiem hoekje dat “tuin van het Mijnwerkerscomité” noemt”. De mijnwerkers die het “Paleis”, en de “Club”, en het “Park”, en de “Tuin van het Mijnwerkerscomité” betalen, hebben de stoffige straten van Gorlovka tot hunner beschikking.

Als bij wonder kreeg deze klacht een plaatsje in de kolommen van de krant. We moeten ervan uitgaan dat het om bepaalde redenen onmogelijk was voor de autoriteiten om de publicatie ervan te weigeren. Hogerop werd beslist om gehoor te geven aan hun klacht en sancties toe te passen. Maar het is zeker dat er op elk geval waar ruchtbaarheid aan gegeven wordt er duizenden andere zijn die ongekend blijven.

Een verstikkend dogmatisme, de afwezigheid van alle individuele leven, van alle vrij elan, van alle morele vervoering; een gebrek aan ruime en hartstochtelijke perspectieven; het heersen van een kazernegeest, van een benauwd ambtenarisme, van een plat servilisme en arrivisme; de hartverscheurende monotonie van een duf en kleurloos bestaan dat tot in de kleinste details door de Staat geregeld wordt: dat zijn de kenmerken van alles wat raakt aan het onderwijs, het onderricht en de “cultuur” in de USSR.

Niet verbazend dat er volgens de Komsomolskaja Pravda (bijvoorbeeld het nummer van 20 oktober 1936) een diepgaande teleurstelling en een “gevaarlijke” verveling de rangen van de schoolgaande jeugd binnensluipen. De hele sfeer oefent een deprimerende druk uit op de jongeren.

Volgens sommige bekentenissen die in de sovjet-pers verschenen volgt een groot aantal studenten de lessen slechts uit verplichting, zonder werkelijke belangstelling.

Vele studenten brengen hun nachten door met kaartspelletjes.

Ik vond de volgende zinnen in het “dagboek” van een jonge student:

“Ik verveel me. Ik verveel me vreselijk. Niets smakelijk noch opmerkelijk: niet onder de mensen, noch qua gebeurtenissen. Wat staat me te wachten? Goed, ik zal mijn opleiding afwerken. Goed, ik zal ingenieur worden, misschien wel een uitstekend ingenieur. Ik zal twee kamers hebben, een domme vrouw, een intelligent kind en 500 roebel wedde. Twee vergaderingen per maand etc. En daarna?… En wanneer ik me afvraag of het me zou spijten om dit leven te verlaten, antwoord ik: nee, ik zal het zonder al te veel spijt verlaten.”

De ontvoogding van de vrouw – Men heeft veel tamtam gemaakt rond de “ontvoogding van de vrouw door de bolsjevieken”. De ware gelijkheid der seksen, de afschaffing van het legale huwelijk, de vrije verbintenis, de vrijheid voor de vrouw over haar lichaam om te beschikken en het recht op abortus, al die “koene daden” van de bolsjevistische regering werden bezongen door de “avant-garde” pers van alle landen en verheerlijkt zonder ook maar de minste poging te doen om dat allemaal ter plekke eens uit te spitten.

Ook deze “verwezenlijkingen” behoren tot het domein van de mythes.

De lezer weet dat de ideeën over de gelijkheid en de vrijheid van de seksen, met alle praktische consequenties die daaruit voortvloeien, reeds lang – lang voor de Revolutie – gemeengoed waren in de Russische ontwikkelde kringen. Elke regering die uit de Revolutie voortgekomen was, had daarmee rekening moeten houden. Er is niets specifiek “bolsjevistisch” in deze verovering. De verdienste van de bolsjevieken neemt er maar een erg bescheiden plaats van in.

Het staat buiten kijf dat de bolsjevistische regering de uiteengezette principes heeft willen toepassen. Maar wederom is de essentiële vraag te weten of ze daarin geslaagd is. En wederom kunnen we bladzijden vullen – met authentieke feiten ter ondersteuning – om aan te tonen dat ze daar op ellendige wijze in mislukt is en dat haar eigen systeem met haar praktische consequenties haar verplicht heeft om alles te laten vallen, terug achteruit te gaan en slechts de legende en de bluf over te houden.

Ten eerste is het legaal huwelijk in de USSR helemaal niet afgeschaft: het is vereenvoudigd, of eerder, het is burgerlijk geworden terwijl het voor de Revolutie verplicht religieus was. Dezelfde opmerking geldt voor de scheiding die wettelijk geregeld wordt door een reeks financiële voorwaarden, strafmaatregelen enzovoort (zie bijvoorbeeld de Izvestia van 28 juni 1936).

Als je de registratie van huwelijken van wat dichterbij bekijkt stel je een grote proportie van huwelijken vast tussen erg jonge vrouwen en oudere, maar hooggeplaatste mannen. Dat bewijst dat het huwelijk in de USSR zoals eender waar elders – en misschien zelfs meer dan elders – een “zaak” is en niet een vrije verbintenis van liefde zoals de bolsjevieken willen doen geloven. En dat is heel natuurlijk aangezien het kapitalistische systeem (evenwel onder een andere vorm) intact is gebleven. Alleen de vorm is veranderd, de essentie en alle gevolgen van dien blijven hetzelfde.

De bolsjevieken mislukten in hun poging om een “socialistische staat” op te bouwen, ze kwamen tot de vorming van een kapitalistische staat (er was geen enkele andere staat denkbaar) en waren dus net zoals op alle andere domeinen verplicht om een stap terug te zetten inzake de verhoudingen tussen de seksen, familie, kinderen enzovoort.

Het was een fatale stap terug. Dit domein kan immers niet echt veranderd worden tenzij het geheel van de samenleving fundamenteel verandert. Als dit geheel niet volledig vernieuwd wordt, als het slechts van vorm verandert terwijl alle zeden, de verhoudingen tussen de seksen, familie en kinderen incluis, eveneens slechts van vorm veranderen, blijven die verhoudingen even ouderwets als ze voordien waren, ook al zien ze er anders uit.

Dat is wat er in de USSR is gebeurd.

Vanaf mei 1936 werden alle “mooie ideeën”, alle “vooruitstrevende principes” beetje bij beetje in de kast opgeborgen. Een reeks wetten reglementeerden het huwelijk, de scheiding, de verantwoordelijkheden van de gehuwden, etc.

Deze wetgeving heeft simpelweg de bases van de “bourgeoisfamilie” weer ingevoerd, ook al is de vorm nieuw.

De vrije beschikking over je lichaam werd weer verboden aan de vrouw. Het recht op abortus werd erg ingeperkt. Momenteel (zie de wet van mei 1936 en de arresten daarna) is abortus slechts in uitzonderlijke gevallen toegestaan, op basis van de mening van een dokter en in bepaalde omstandigheden. De abortus en zelfs de suggestie van abortus worden redelijk zwaar bestraft als ze plaatsvinden zonder legale toelating.

De prostitutie is wijdverspreid in de USSR. Om zich daarvan te vergewissen en om zich een beeld te vormen van het erg lage niveau van de “sovjet”-zeden over het algemeen, volstaat het om er regelmatig en aandachtig de dagelijkse kroniek, het lokale nieuws en andere gelijkaardige rubrieken in de Russische kranten op na te lezen.

De “gelijkheid van de seksen” is een principe dat reeds erg lang door de Russische avant-garde middens omhelsd werd en de bolsjevieken hebben die gelijkheid ingevoerd. Maar net zoals andere mooie sociale theses of moralen werd die gelijkheid op haar beurt ondergraven door de algemene ontsporing van de Revolutie. Concreet is er in de USSR een “gelijkheid” in de arbeid, en niet in het loon. De vrouw werkt er evenveel als de man, maar haar verloning is lager. Op die manier laat deze “gelijkheid” de staat toe om de vrouw nog meer dan de man uit te buiten.

De religie – Laten we ons even buigen over dit belangrijke onderwerp. Men beweert dat het bolsjevisme de bovenhand gehaald heeft op de religieuze vooroordelen. Dat is een vergissing waarvan de oorzaak weer te wijten valt aan onwetendheid over de concrete feiten.

De bolsjevistische regering is er door terreur in geslaagd om een tijdlang de openbare beleving van religie uit te bannen. Maar het religieuze gevoel werd helemaal niet uitgeroeid, integendeel, het bolsjevisme heeft het met haar methodes en “hoogstandjes” en ondanks haar propaganda intenser gemaakt bij de enen of simpelweg omgevormd bij de anderen.

Voor de Revolutie, vooral vanaf 1905, kende het religieuze gevoel bij de volksmassa’s een neergang, wat de tsaristische autoriteiten en popes danig zorgen baarde. Het bolsjevisme is er eerder in geslaagd om het onder andere vormen te doen heropleven.

De religie zal niet gedood wordt door terreur, evenmin zozeer door propaganda, maar door het effectieve slagen van de ware Sociale Revolutie met haar gelukkige consequenties. Het antireligieuze zaad dat op de vruchtbare bodem van dit succes belandt, zal een mooie oogst geven.

We hebben hiervoor reeds voldoende over de sociale “verwezenlijkingen” gepraat om niet langer op dit punt aan te dringen.

Men maakt me soms de tegenwerping dat de bolsjevistische regering alles heeft gedaan wat ze kon om deze of gene taak te volbrengen en dat het niet haar fout is als die inspanningen niet met een volledig succes werden bekroond.

Precies: hoe meer de goede wil van de bolsjevistische regering aangetoond wordt, hoe duidelijker het zal worden dat de ware Sociale Revolutie en het ware socialisme niet verwezenlijkt kunnen worden door een gouvernementeel en statelijk systeem.

“De communistische regering heeft van haar kant alle goede wil aan de dag gelegd om te slagen”, zegt men ons.

Ik beweer niet het tegendeel. Maar daar zit het probleem niet. Het gaat er niet over om te weten of de regering dit of dat al dan niet heeft willen doen, maar om te weten of ze erin geslaagd is. Dát is de vraag en niets anders.

Hoe meer er zal bewezen worden dat een regering ondanks haar goede wil niet geslaagd is, hoe duidelijker het zal worden dat een regering niet kán slagen.

“De regering kon niet meer doen.”

Maar waarom heeft ze dan andere elementen verhinderd om dat wel te proberen? Voelde ze zich niet bij machte, waarom verbood ze het dan aan anderen om te handelen? En wie weet wat die hadden kunnen verwezenlijken en bereiken?

Waarom is de regering dus niet geslaagd?

“De achtergestelde toestand van het land heeft de regering verhinderd te slagen.” “De massa’s waren achterlijk, waren er niet klaar voor.”

Daar weten we niets van omdat men de massa’s bewust verhinderd heeft te handelen. Het is als zou men verbaasd zijn dat iemand niet kan lopen nadat men zijn voeten vastgebonden heeft.

“De andere linkse elementen wilden niet met de bolsjevieken samenwerken.” Die andere elementen hebben zich niet blindelings willen plooien naar de bolsjevistische bevelen en eisen die ze als nefast beschouwden. Dus heeft men hen verhinderd om hun ideeën te uiten en te handelen.

“De kapitalistische omsingeling…”

Precies: de kapitalistische omsingeling had een regering kunnen storen en doen degenereren. Maar het had nooit de vrije actie van miljoenen mensen kunnen verhinderen of doen degenereren, mensen die zoals we zagen bereid waren om met een buitengewoon elan de ware Revolutie te voltrekken.

Spreken van een “verraad van de Revolutie” zoals Trotski doet, is een “uitleg” onder het niveau van niet enkel eender welke “marxistische” of “materialistische” opvatting, maar van het doodgewone gezond verstand.

Hoe was dit “verraad” mogelijk op de dag na een zo mooie en volledige revolutionaire overwinning?

Ziedaar de ware vraag.

Als je nadenkt, als je de dingen nauwkeurig bestudeert, zal ook de minst ingewijde begrijpen dat het zogenaamde “verraad” niet uit de lucht is komen vallen: dat ze de “materiële” en streng logische consequentie was van de manier waarop de Revolutie gevoerd werd.

De negatieve resultaten van de Russische Revolutie waren niets anders dan de eindterm van een welomschreven proces. En het stalinistische regime is niets anders dan de fatale uitmonding van de procedés die door Lenin en Trotski zelf toegepast werden.

Hetgeen Trotski “verraad” noemt is in feite het onafwendbare gevolg van een trage degeneratie te wijten aan foute methodes.

Precies: het gouvernementele en statelijke procédé leidt tot “verraad”, het is te zeggen, tot het failliet dat het “verraad” toelaat dat zelf slechts een opvallend aspect is van dat failliet. Andere procedés zouden andere gevolgen gehad hebben.

In zijn blinde partijdigheid (of eerder, in zijn onbevattelijke hypocrisie) begaat Trotski de meest banale verwarring, die onvergeeflijk is bij hem: hij verwart de gevolgen met de oorzaken.

In zijn vulgaire vergissing (of eerder, in zijn schijn van vergissing, bij gebrek aan andere middelen om zijn these te verdedigen) ziet hij het gevolg (het “verraad” van Stalin) aan voor de oorzaak. Een fout – of eerder een manoeuvre – dat hem toelaat om het essentiële probleem te omzeilen: hoe komt het dat het “stalinisme” mogelijk was?

“Stalin heeft de Revolutie verraden”… Makkelijk! Té makkelijk om wat dan ook te verklaren.

De verklaring ligt nochtans voor de hand: het “stalinisme” was de natuurlijke consequentie van het failliet van de ware Revolutie, en niet omgekeerd; en het failliet van de Revolutie was de natuurlijke uitkomst van de valse weg waarop het bolsjevisme de Revolutie bracht.

Met andere woorden: het is de degeneratie van de afgedwaalde en verloren Revolutie die Stalin bracht, en niet Stalin die de Revolutie deed degenereren.

We voegen daar nog aan toe dat het revolutionaire organisme dat reeds aangetast was door de ziekte door middel van een vrije activiteit van de massa’s nog als overwinnaar uit de strijd had kunnen komen; maar sinds lang hadden de bolsjevieken, geleid door Lenin en Trotski zelf hen alle middelen tot zelfverdediging tegen het kwaad ontnomen: op fatale wijze verspreidde de ziekte zich overal.

Het “verraad” was mogelijk omdat de werkende massa’s niet reageerden tegen de voorbereiding noch tegen de voltrekking ervan. En de massa’s reageerden niet omdat ze, totaal onderworpen door hun nieuwe meesters, al snel zowel de betekenis van de ware Revolutie als elke geest van initiatief, vrije actie, reactie verloren. Gemuilkorfd, onderworpen, overheerst voelden ze de nutteloosheid – wat zeg ik? – de onmogelijkheid van alle weerstand aan. Trotski droeg in eigen persoon bij tot het laten herboren worden van die geest van blinde gehoorzaamheid in de massa’s, die duffe onverschilligheid tegen alles wat er “boven” gebeurt. De “Chefs” slaagden in hun opzet. De massa’s werden gevloerd, en voor lange tijd. Vanaf dat moment werd alle “verraad” mogelijk.

Na alles wat nu gezegd is geweest, nodigen we de lezer uit om zelf een oordeel te vellen over de “bolsjevistische verwezenlijkingen”.

8. De contra-revolutie

De vleugellamme bolsjevistische regering, de economische chaos waarin het land verzonken was, het ongeziene despotisme en geweld, kortom het failliet van de Revolutie en de tragische situatie die eruit volgde, veroorzaakten eerst een ruime ontevredenheid, vervolgens alsmaar ernstigere woelingen en tenslotte heftige bewegingen tegen de onverdraaglijke stand van zaken die door de dictatuur opgelegd werd.

Deze beweringen kwamen zoals altijd in een dergelijk geval voort uit twee tegengestelde polen: van de kant van de Reactie, van “rechts” dat hoopte om de Macht te heroveren en de voormalige orde te herstellen; en van de kant van de Revolutie, van “links” dat streefde naar een rechttrekking van de situatie en een herneming van de revolutionaire actie.

We zullen niet te veel uitweiden over de contra-revolutionaire bewegingen. Langs de ene kant omdat ze min of meer gekend zijn; langs de andere kant omdat ze maar weinig interessant zijn: dat soort van bewegingen is op een aantal zaken na dezelfde in alle grote revoluties.

Evenwel zijn een aantal bijkomstigheden van deze bewegingen voldoende leerzaam om ze niet te verzwijgen.

Het eerste verzet tegen de Sociale Revolutie, bij haar aanvang (1917 en 1918) was erg beperkt, eerder lokaal en relatief onbeduidend. Zoals in alle revoluties kwamen een aantal reactionaire elementen onmiddellijk in opstand tegen de nieuwe orde, in een poging om de Revolutie in de kiem te smoren. De verpletterende meerderheid van de arbeiders, boeren en soldaten waren – actief of passief – vóór deze nieuwe orde en dus werd dat verzet snel en makkelijk gebroken.

Als de Revolutie zich daarna waarlijk vruchtbaar, krachtig, scheppend, rechtvaardig had getoond; als ze op gepaste wijze haar grote problemen had opgelost en nieuwe horizonten had kunnen openen voor het land – en in dat geval misschien ook voor andere landen – zou dat allemaal beperkt zijn gebleven tot wat schermutselingen en zou de overwinning van de Revolutie nooit bedreigd zijn geweest. Het verloop van de dingen, in Rusland en elders, zou een ander karakter gekregen hebben dan wat we nu al twintig jaar zien.

Maar zoals de lezer weet werd de Revolutie verminkt, gekneveld en gecastreerd door het bolsjevisme. Het maakte haar eerst krachteloos, steriel, duf, ongelukkig en vervolgens luguber, vreselijk tiranniek, zinloos en dom gewelddadig.

Het bolsjevisme slaagde er op die manier in om alsmaar bredere lagen van de bevolking te desillusioneren, te irriteren en af te stoten. We hebben gezien hoe het de arbeiders beteugelde, de vrijheden afschafte, de andere stromingen verpletterde. Haar wrede terreur en brutaal geweld tegen de boeren jaagde ook hen tegen zich in het harnas.

Laten we niet vergeten dat het gros van de bevolking (de eenvoudige, apolitieke “inwoners”, de “burgers” die dagelijks hun beroep uitoefenen, de klein-bourgeoisie, een deel van de midden-bourgeosie, een flink aantal arbeiders en boeren enzovoort) in alle revoluties eerst neutraal blijven. Ze observeren, aarzelen en wachten passief op de eerste resultaten. Voor de Revolutie is het belangrijk om zich zo snel mogelijk te kunnen “rechtvaardigen” tegenover deze elementen, anders keert heel deze “lauwhartige” bevolking zich tegen het revolutionaire oeuvre, ze staat klaar om vijandig te worden, ze begint te sympathiseren met het contra-revolutionaire gemanoeuvreer, ze steunt de contra-revolutionairen en maakt hen daarmee veel gevaarlijker.

Dat is vooral het geval tijdens omwentelingen van grote omvang die de belangen van miljoenen mensen raken, de sociale verhoudingen diepgaand wijzigen en die gebeuren ten koste van veel lijden en veel beloftes van bevrediging. Die bevrediging moet snel komen. En in alle geval moeten de massa’s erop kunnen hopen. In het tegenovergestelde geval verzwakt de Revolutie en krijgt de contra-revolutie vleugels.

We moeten daar nog aan toevoegen dat de actieve steun van deze neutrale elementen onmisbaar is voor het goede verloop van de revolutie omdat ze een groot aantal “specialisten” en beroepsmensen omvatten: gekwalificeerde arbeiders, techniekers, intellectuelen enzovoort.

Iedereen die niet echt vijandig staat tegenover de Revolutie eens ze begonnen is, zal zich volledig aan haar zijde scharen en haar enthousiast helpen als ze erin slaagt om hen een zeker vertrouwen in te boezemen, om hen haar vermogens, haar mogelijkheden en perspectieven, haar voordelen en haar kracht, haar waarheden en haar rechtvaardigheid te doen voelen.

In het tegenovergestelde geval zullen al die elementen openlijke vijanden van de Revolutie worden, wat haar een erg gevoelige slag toebrengt.

Men kan veronderstellen dat de werkende massa’s die met hulp van de revolutionairen zelf een vrije activiteit ontplooien tot doorslaggevende resultaten zouden weten te komen en die neutrale elementen zouden weten gerust te stellen en uiteindelijk mee te slepen.

De dictatuur – onmachtig, hoogmoedig, dom en gemeen gewelddadig – slaagt daar niet in en duwt hen naar de andere kant van de barricade.

Het bolsjevisme wist zichzelf noch de Revolutie te “rechtvaardigen”.

Zoals we gezien hebben, was het enige grote probleem dat het wist op te lossen – zo goed en zo kwaad als mogelijk en onder druk van het leger zelf dat weigerde om te vechten – dat van de oorlog. Dit succes, de bekomen vrede, leverde het bolsjevisme een duurzaam vertrouwen en sympathie van brede volksmassa’s op. Maar dat was alles. Daarna liet haar economische, sociale en andere onmacht zich al snel gevoelen. De steriliteit van haar actiemiddelen (gouvernementele procédés, statelijk absolutisme etc.) openbaarde zich zowat de dag na de overwinning.

De bolsjevieken en hun sympathisanten houden ervan te wijzen op de “vreselijke moeilijkheden” waarmee de bolsjevistische regering te kampen had na de oorlog en de Revolutie in een land zoals Rusland. Op basis van de moeilijkheden probeert men de bolsjevistische procédés te rechtvaardigen.

Men kan met zulke argumenten misschien een buitenlands publiek beïnvloeden dat de feiten niet kent. Maar degenen die de Revolutie leefden kwamen vroeg of laat tot de conclusie: 1° dat alle nefaste procedés van het bolsjevisme niet aan de moeilijkheden maar aan de aard zelf van de bolsjevistische doctrine te wijten waren; 2° dat veel van die moeilijkheden ontstonden juist omdat de regering vanaf het begin de vrije activiteit van de massa’s begon te verstikken; 3° dat de werkelijke moeilijkheden in plaats van opgelost te worden door de bolsjevieken, juist door hun toedoen nog erger gemaakt werden; 4° dat die moeilijkheden makkelijk overwonnen hadden kunnen worden door de vrije actie van de massa’s.

De voornaamste moeilijkheid was zeker de bevoorrading. Om de Revolutie te doen verdergaan, moest er zo snel mogelijk worden overgegaan van het regime van de schaarste en de “ruileconomie” (op basis van geld) naar het regime van de overvloed en de “verdelende” economie door de afschaffing van het geld.

Hoe belangrijker en ernstiger de moeilijkheden waren, hoe minder de regering zich in staat toonde om die op te lossen; hoe neteliger en hachelijker de moeilijkheden waren, hoe meer men had moeten buigen op het vrije initiatief en activiteit van het volk. Maar zoals we weten, trok de bolsjevistische regering alles naar zich toe: ideeën, initiatieven, middelen en actie. Ze wierp zich op als absoluut dictator (“van het proletariaat”). Ze onderwierp de massa’s en verstikte hun elan. En hoe groter de moeilijkheden werden, hoe minder ze het “proletariaat” toestond om te handelen.

Het verbaast dus niet dat het bolsjevisme ondanks haar “industrialisering”, haar beruchte “vijfjarenplannen” enzovoort deze moeilijkheden niet te baas kon en in haar wanhopige strijd tegen de eisen van het leven al snel gedwongen werd tot het gebruik van het meest hatelijke geweld, dat slechts haar reële onmacht in de verf zette. Het is niet door een industrialisering op te leggen aan een massa slaven dat men tot overvloed komt en een nieuwe economie kan bouwen.

De massa’s voelden intuïtief de noodzaak aan om over te gaan tot andere productievormen en de verhoudingen tussen productie en consumptie te wijzigen. Ze zagen alsmaar meer de nood en de mogelijkheid om komaf te maken met het geld en over te gaan tot een systeem van directe uitwisseling tussen de productie-organismen en de consumptie-organismen. Meermaals waren ze hier en daar zelfs bereid om daarmee te experimenteren. Het is erg waarschijnlijk dat ze indien ze vrijheid van actie hadden gehad op progressieve wijze tot de ware oplossing van het economische probleem hadden kunnen komen: de verdelende economie. Men moest hen laten zoeken, vinden, handelen en hen daarbij als ware vrienden gidsen en helpen.

De regering wilde daar niets van weten. Ze beweerde alles zelf te doen en legde haar wil en methodes op. Eerst intuïtief en vervolgens alsmaar duidelijker werden de massa’s bewust van de inefficiëntie van die methodes, van de onmacht van de regering, van het gevaar waarin het land meegesleurd werd door de dicatuur en het geweld.

De psychologische uitkomst van dergelijke stand van zaken valt makkelijk te vatten.

Langs de ene kant keerden de massa’s zich alsmaar meer af van het bolsjevisme. Ze raakten gedesillusioneerd, keerden het bolsjevisme de rug toe of kwamen er zelfs tegen in opstand. De ontevredenheid en de geest van revolte groeiden dag na dag.

Maar langs de andere kant wisten de massa’s niet hoe ze uit de impasse konden geraken. Er diende zich geen enkele valabele oplossing aan aangezien alle beweging van ideeën, alle discussie, alle propaganda en alle vrije actie verboden waren. De situatie leek hen uitzichtloos: ze hadden geen enkel middel om te handelen, hun organisaties waren verstatelijkt en gemilitariseerd, het minste verzet werd streng bestraft, de wapens en alle andere materiële middelen waren in handen van de autoriteiten en van de nieuwe geprivilegieerden die hun bedrog en verdediging hadden weten te organiseren.

Kortom: de massa’s werden alsmaar kwader, maar ze zagen geen enkele mogelijkheid tot effectieve actie.

De contra-revolutie die op de loer lag, draalde niet om deze stand van zaken en deze geestesgesteldheid uit te buiten. In alle haast probeerde ze de geesten en gebeurtenissen in haar voordeel te keren. En zo diende de alsmaar algemenere en diepere ontevredenheid van het volk als basis voor grote contra-revolutionaire bewegingen.

Grote gewapende campagnes kregen voet aan grond in het zuiden en in het oosten van het land, op touw gezet door de geprivilegieerde klassen die gesteund werden door de bourgeoisie van andere landen en geleid door generaals van het ancien regime.

In de nieuwe omstandigheden kregen de grote opstanden die tussen 1919 en 1921 ontketend werden een veel serieuzer karakter dan het spontane en relatief betekenisloze verzet van 1917-1918 zoals de weerstand van generaal Kaledin in het zuiden, van de ataman Doetov in de Oeral en van nog wat anderen.

Reeds in 1918-1919 werden hier en daar ernstigere rebellieën geprobeerd, zoals het offensief van generaal Joedenitsj tegen Petrograd (december 1919) en de contra-revolutionaire beweging in het noorden onder leiding van de regering van Tsjaikovski.

De troepen van Joedenitsj waren goed georganiseerd, goed bewapend en goed uitgerust. Ze stootten door tot aan de poorten van de hoofdstad. In die tijd werden ze, eens te meer, makkelijk verslagen door een elan van toewijding, enthousiasme en ook van opmerkelijke organisatie van de arbeidersmassa’s van Petrograd met de steun van de matrozendetachementen van Kronstadt; een elan dat krachtig ondersteund werd met opstanden achter het “front”. Het jonge Rode Leger onder leiding van Trotski, nam deel aan de verdediging van Petrograd.

De beweging van Tsjaikovski slaagde erin om het departement van Arkangelsk en een deel van dat van Vologda in te nemen. Zoals elders was haar ineenstorting niet het werk van het Rode Leger. Tsjaikovski werd verslagen door spontane opstanden van de werkende massa’s ter plaatse en achter het front. Deze beweging die gesteund werd door de buitenlandse bourgeoisie, botste ook op weerstand bij de Westerse arbeidersklasse. Stakingen en betogingen tegen alle interventie in Rusland – vooral in de Engelse havens – baarden deze bourgeoisie zorgen. Die voelde zich thuis niet meer veilig en daardoor moest ze terugkrabbelen.

Belangrijker was de opstand geleid door admiraal Koltsjak in het oosten, in de zomer van 1918. Die opstand werd onder meer gesteund door een Tsjechoslovaaks leger dat gevormd werd in Rusland. Het is algemeen bekend dat het Rode Leger van Trotski niet in staat was om die opstand te breken. Eens te meer werd die gebroken door een heftige weerstand van partizanen (gewapende boeren en arbeiders) en opstanden achter het “front”. Het Rode Leger kwam “triomfantelijk” toe… nadat de strijd gestreden was.

Al deze contra-revolutionaire bewegingen werden min of meer actief gesteund door de gematigde socialisten (mensjevieken en rechtse revolutionaire socialisten).

Tijdens het Tsjechoslovaakse offensief (juni-juli 1918) executeerden de bolsjevieken in de nacht van 16 op 17 juli de ex-tsaar Nicolaas II en zijn familie om complicaties te vermijden en omdat ze beducht waren voor een eventuele ontvoering. Die waren daarvoor reeds gedeporteerd naar Jekaterinenburg in Siberië. De bolsjevieken trokken daarna weg uit de stad.

De exacte omstandigheden van deze executie blijven vrij mysterieus ondanks een nauwkeurig onderzoek dat een jurist voerde op bevel van Koltsjak. Men is er zelfs niet zeker van of deze executie bevolen werd door de centrale autoriteit van Moskou of beslist werd door de lokale sovjet. De bolsjevieken zelf zwijgen erover.

In die periode boden de volksmassa’s, die nog niet door de bolsjevieken ontwapend waren en nog op de bolsjevistische Revolutie vertrouwden energiek weerstand aan de contra-revolutionaire bewegingen en konden die redelijk makkelijk verslagen.

Die situatie veranderde volledig aan het eind van 1919.

De massa’s waren gedesillusioneerd door en ontnuchterd over het bolsjevisme (en ontwapend door de “sovjetregering”). Ze boden niet meer dezelfde weerstand tegen de contra-revolutionaire ondernemingen. Daarenboven wisten de chefs van die bewegingen daar goed op in te spelen. In hun pamfletten en affiches verklaarden ze uitsluitend te vechten tegen het despotisme van de bolsjevieken. Ze beloofden het volk “vrije sovjets” en de redding van de andere principes van de Revolutie die ondergraven werden door de bolsjevieken. (Eens ze de overwinning zouden behaald hebben, waren ze uiteraard absoluut niet meer van zin om die beloftes na te komen.)

Daardoor kregen de twee grote “witte” opstanden in het zuiden, die van Denikin en die van Wrangel, zulke draagwijdte dat ze het regime bijna omver wierpen.

De eerste van die bewegingen werd militair geleid door generaal Denikin (1919). De denikinisten namen snel heel de Oekraïne en een belangrijk deel van centraal-Rusland in. Op een bepaald moment bereikte het witte leger de stad Orel, vlakbij Moskou. De rode troepen waren uiteengeslagen en teruggedreven. De bolsjevistische regering stond reeds op het punt te vluchten toen het denikinistische leger tot haar grote verrassing plots kamp opbrak en zich in zeven haasten begon terug te trekken. Moskou was niet langer bedreigd. De situatie was gered. De lezer zal verderop de details terugvinden over deze historische episode. Wederom merken we hier op dat de bolsjevieken noch hun leger een rol speelden in de ineenstorting van het witte front.

De tweede witte beweging die erg gevaarlijk was voor de bolsjevieken was die van Wrangel. Die beweging volgde op die van Denikin. Wrangel was fijner en wist een aantal lessen te trekken uit de nederlaag van zijn voorganger. Hij bekwam ook meer diepgaande en solidere sympathieën dan Denikin. Daarenboven was de kentering in de geesten reeds verder opgerukt. De lezer zal in het laatste deel van dit werk zien hoe deze tweede contra-revolutionaire beweging militair verslagen werd. Eens te meer komt de verdienste absoluut niet de bolsjevieken toe.

Al deze bewegingen mislukten, net als zovele andere minder belangrijke reactionaire rebellieën.

Die van Denikin stortte als een blok ineen. Toen hij “voor de poorten van Moskou” stond, moest zijn leger plots alles laten vallen en in zeven haasten naar het zuiden terugkeren. Daar werd het door een catastrofale nederlaag van de kaart gevaagd. De enkele restjes ervan die hier en daar rondwaarden, werden één na één geliquideerd door detachementen van het Rode Leger dat vanuit het noorden de achtervolging had ingezet, en door de partizanen.

Minstens 24 uur lang wilde de bolsjevistische regering in Moskou die in paniek was, niet geloven dat de denikinistische troepen aan het terugtrekken waren. Ze begreep er immers de reden niet van, en pas veel later kreeg ze de verklaring. Toen de regering het eindelijk doorhad, haalde ze opgelucht adem en liet de rode regimenten de witten achtervolgen. De beweging van Denikin was gebroken.

Ook die van Wrangel, die kort daarna kwam, haalde eerst enkele grote overwinningen binnen. Hij slaagde er niet in om Moskou te bedreigen, maar baarde de bolsjevistische regering evenwel meer kopzorgen dan de raid van Denikin: de bevolking, die alsmaar meer gedegouteerd was van het bolsjevisme, leek absoluut geen serieuze weerstand te willen bieden aan deze nieuwe antibolsjevistische beweging: ze bleef onverschillig.

Langs de andere kant kon de regering door deze onverschilligheid ook minder op haar eigen leger rekenen dan vroeger.

Maar ook de beweging van Wrangel stuikte na een aantal successen ineen.

Wat waren de redenen van deze bijna “wonderbaarlijke” omkeringen, van deze uiteindelijke nederlagen van campagnes die met zo veel succes begonnen waren?

De ware oorzaken en exacte omstandigheden van deze vloed en eb zijn langs de ene kant weinig gekend en worden langs de andere kant opzettelijk misvormd door baatzuchtige auteurs.

Samengevat kunnen we zeggen dat de voornaamste redenen voor de nederlaag van de “witte beweging” de volgende waren:

Ten eerste de onhandige, cynische en provocerende houding van de autoriteiten, chefs en leiders van de beweging. Reeds de dag na hun verovering gedroegen al die heren zich in de veroverde streken als ware dictators die niet onderdeden voor de bolsjevieken. Ze leefden vaak een liederlijk bestaan, waren onmachtig (ook zij) om een normaal leven te organiseren, ze waren opgeblazen van trots en vol minachting voor het werkvolk… ze lieten het volk op brutale wijze verstaan dat ze het ancien regime met al haar “schoonheden” terug wilden invoeren. De aanlokkelijke beloftes van hun affiches die ze in omloop brachten om de bevolking te verleiden, werden snel vergeten. Deze heren konden het geduld niet opbrengen om op z’n minst de finale en definitieve overwinning af te wachten. Ze wierpen hun maskers af nog voor ze in veiligheid waren, met een haast die al even snel hun ware bedoelingen verraadde. En die hielden niets goed in voor de bevolking. De “witte” terreur en de wrede vergeldingen met de gewoonlijke reeks aan verklikkingen, arrestaties en staande executies zonder processen of mededogen begonnen stante pede.

Daarenboven keerden de voormalige grondeigenaars en industriëlen die tijdens de Revolutie vertrokken of verjaagd waren met hun legers terug en vochten om hun “goed” terug te nemen.

Het absolutistische en feodale regime van vroeger stak in al haar lelijkheid bruusk terug de kop op.

Een dergelijke houding veroorzaakte snel een gewelddadige psychologische reactie bij de werkende massa’s. Ze vreesden de terugkeer van het tsarisme en van de “pomestsjik” veel meer dan het bolsjevisme. Onder het bolsjevisme konden ze ondanks alles hopen om verbeteringen te zien, op een rechtzetting en uiteindelijk op een “vrij en gelukkig leven”. Van een terugkeer naar tsarisme viel niets te hopen. Men moest daar zonder dralen een stokje voor steken. Vooral de boeren, die in die tijd op z’n minst in principe van de onteigening van de beschikbare gronden genoten, gruwelden van de idee om die gronden terug te moeten geven aan de voormalige eigenaars. (Deze ingesteldheid van de werkende massa’s verklaart voor een groot deel de tijdelijke stevigheid van het bolsjevistische regime: tussen twee kwaden kozen de massa’s voor wat hen het minst erg leek.)

De revolte tegen de “witten” begon onmiddellijk na hun vluchtige overwinningen. De massa’s roken het gevaar en boden weerstand. En tenslotte werden de “witten” verpletterende nederlagen toegebracht door de partizanendetachementen die in alle haast gevormd waren en gesteund werden door zowel het Rode Leger als door de werkende bevolking die haar verdwazing oversteeg.

Het leger dat het meeste bijdroeg tot de verplettering van de troepen van Denikin en Wrangel was dat van de opstandige Oekraïense boeren en arbeiders, gekend onder de naam “makhnovistisch leger”, naar de naam van haar militaire leider, de anarchistische partizaan Nestor Makhno.

Dit leger vocht in naam van een vrije samenleving en was verplicht om tegelijkertijd te vechten tegen alle onderdrukkende krachten, zowel tegen de “witten” als tegen de “roden”. We zullen meer aandacht schenken aan deze beweging wanneer we verderop zullen spreken over het andere verzet tegen het bolsjevisme: dat van links.

Maar laten we evenwel reeds vertellen dat het het volksleger van Makhno was dat Denikin verplichtte om Orel te verlaten en terug te trekken. Het was het makhnovistische leger dat de achterhoedes en speciale troepen van Denikin in de Oekraïne een verpletterende nederlaag toebracht.

En wat de troepen van Wrangel betreft, gaven zelfs de bolsjevieken me toe dat de eerste zware nederlaag daarvan in redelijk merkwaardige omstandigheden toegebracht werd door de makhnovisten.

Tijdens het blitsoffensief van Wrangel bevond ik me in een bolsjevistische gevangenis in Moskou. Net zoals Denikin versloeg Wrangel het Rode Leger en dreef het snel terug naar het noorden. Makhno stond in die tijd op vijandelijke voet met de bolsjevieken, maar besliste vrede met hen te sluiten en hen te helpen tegen de “witten” gezien het ernstige gevaar dat de Revolutie liep. De bolsjevieken zaten in een lastig parket en sloten een akkoord met Makhno. Die wierp zich dan op het leger van Wrangel en versloeg het voor de muren van Orekhov. Toen de slag voorbij was stuurde Makhno een telegram naar de regering in Moskou waarin hij zijn overwinning meldde en verklaarde dat hij geen millimeter meer zou bewegen totdat zijn adjudant Tsjoebenko en ikzelf in vrijheid gesteld zouden worden. De bolsjevieken hadden Makhno nog nodig, stemden toe en lieten me vrij. Op die gelegenheid toonden ze me het telegram van Makhno en erkende de hoge strijdkwaliteiten van zijn partizanenleger.

Om te besluiten met de rechtse reacties moet ik nog de valsheid van bepaalde legendes benadrukken die verzonnen en verspreid werden door de bolsjevieken en hun vrienden.

De eerste legende is die van de buitenlandse interventies. Die interventies zouden volgens de legende erg omvangrijk zijn geweest. De bolsjevieken verklaren vooral op die manier de kracht en het succes van bepaalde “witte” bewegingen.

Die bewering komt niet overeen met de werkelijkheid. Ze is overdreven. De buitenlandse interventie tijdens de Revolutie was nooit heftig noch volhardend. Een zekere, redelijk bescheiden hulp in geld, uitrusting en munitie: dat was alles. De “witten” zelf stelden dat later vast en klaagden er bitter over. De troependetachementen die naar Rusland gestuurd werden, zijn altijd van weinig belang geweest en speelden bijna geen enkele rol.

Dat valt makkelijk te verklaren. Eerst en vooral had de buitenlandse bourgeoisie tijdens en onmiddellijk na de oorlog thuis reeds voldoende katten te geselen. Ten tweede vreesden de militaire chefs voor het “uiteenvallen” van hun troepen bij contact met het Russische revolutionaire volk. Men vermeed zoveel mogelijk elke toenadering. De gebeurtenissen toonden aan dat deze vrees gegrond was. Zonder te spreken over de Engelse en Franse bataljons die er per slot van rekening nooit in geslaagd zijn om de strijd met de revolutionairen aan te binden, vielen de redelijk omvangrijke Duits-Oostenrijkse bezettingstroepen (na de vrede van Brest-Litovsk) die beschermd werden door de troepen van de Oekraïense regering van Skoropadski snel uiteen en werden overwelmd door de revolutionaire krachten.

Ik sta mezelf toe om hierrond ook te benadrukken dat de Duitse bezetting de anarchistische these over de vrede van Brest-Litovsk bevestigde. Wie weet hoe de wereld er vandaag zou uitzien mocht de bolsjevistische regering, in plaats van te onderhandelen met de Duitse imperialisten, hun troepen had laten doordringen in revolutionair Rusland. Wie weet wat er gebeurd zou zijn mochten de gevolgen van die opmars vroeg of laat dezelfde zijn geweest die als wat later alle Denikins, Wrangels, Duits-Oostenrijkers en tutti quanti deden verdwijnen!

Maar nee! Alle regering betekent – altijd – voor de Revolutie: “politieke” weg, stagnatie, wantrouwen, reactie, gevaar, onheil!

Lenin, Trotski en consorten zijn nooit revolutionairen geweest. Ze waren niets anders dan ietwat brutale reformisten die zowel voor binnenlandse problemen als voor oorlogskwesties als echte reformisten en politiekers altijd teruggrepen naar de oude bourgeoismethodes. Ze hadden niet het minste vertrouwen in de massa’s, noch in de ware Revolutie en begrepen die zelfs niet. Door het lot van de Revolutie aan deze etatistisch-reformistische bourgeois toe te vertrouwen begingen de Russische werkers een fundamentele en onherstelbare vergissing. Daar gaat deels de verklaring schuil voor wat er in Rusland van oktober 1919 tot aan onze dagen gebeurd is.

De tweede legende gaat over de rol van het Rode Leger. Volgens de bolsjevistische “historici”, was het het Rode Leger dat de contra-revolutionaire troepen versloeg, de witte offensieven verpletterde en alle overwinningen behaalde.

Niets is minder waar. Bij alle belangrijke contra-revolutionaire offensieven, werd het Rode Leger verslagen en op de vlucht gejaagd. Het was het volk zelf, in revolte en gedeeltelijk bewapend, dat de witten versloeg. Het Rode Leger kwam altijd erna (maar in grote aantallen) om de partizanen te ondersteunen en de witte legers die reeds uiteengeslagen waren de genadeslag te geven… waarna het zichzelf liet decoreren met de lauwerkrans van de overwinning.

namespace/de_ongekende_revolutie_-_deel_ii.txt · Laatst gewijzigd: 01/09/24 19:54 door defiance